rboi
Ridderkerk
Oostendam
rboi
25 jaar
adviseurs ruimtelijke ordening
c RBOI-Rotterdam bv
Niets uit dit drukwerk mag door anderen dan door de opdrachtgever worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande toestemming van RBOI-Rotterdam bv, behoudens voorzover dit drukwerk wettelijk een
openbaar karakter heeft gekregen. Dit drukwerk mag zonder genoemde toestemming niet worden gebruikt voor enig ander doel dan waarvoor het is vervaardigd.
Ridderkerk
Oostendam
R.008/04
identificatie | planstatus | |
identificatiecode: | datum: | status: |
NL.IMRO.0597.BPODAM2010KERN-VG01 | 14-04-2010 | concept |
31-03-2011 | voorontwerp | |
projectnummer: 0597.14143.00 | 05-04-2013 | ontwerp vastgesteld |
opdrachtleider: | ||
ir. L.C. Snel |
aangesloten bij:
gecertificeerd door Xxxxx’x conform ISO 9001: 2000
RBOI - Rotterdam bv Xxxxxxxxxxxx 00x Xxxxxxx 000
3000 AD Rotterdam
telefoon (000) 000 00 00 E-mail: xxxx@xxxx.xx
Adviesbureau RBOI
Rotterdam
198.14143.00
3
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1 | Inleiding | 7 |
1.1 | Aanleiding | |
1.2 | Opzet en doel bestemmingsplan | |
1.3 | Leeswijzer | |
Hoofdstuk 2 | Ruimtelijk beleidskader | |
2.1 | Inleiding | |
2.2 | Rijksbeleid | |
2.3 | Provinciaal en regionaal beleid | |
2.4 | Gemeentelijk beleid | |
2.5 | Conclusie | |
Hoofdstuk 3 | Ruimtelijke analyse | |
3.1 | Inleiding | |
3.2 | Kern Oostendam | |
3.3 | Agrarisch gebied | |
Hoofdstuk 4 | Sectorale aspecten | |
4.1 | Inleiding | |
4.2 | Watertoets | |
4.3 | Bedrijven en milieuzonering | |
4.4 | Wegverkeerslawaai | |
4.5 | Bodem | |
4.6 | Externe veiligheid | |
4.7 | Kabels en leidingen | |
4.8 | Luchtkwaliteit | |
4.9 | Flora en fauna | |
4.10 | Archeologie en cultuurhistorie | |
4.11 | Eindconclusie | |
Hoofdstuk 5 | Uitvoerbaarheid | |
5.1 | Economische uitvoerbaarheid | |
5.2 | Maatschappelijke uitvoerbaarheid | |
Hoofdstuk 6 | Juridische planbeschrijving | |
6.1 | Verantwoording planvorm | |
6.2 | Opbouw regels | |
6.3 | De bestemmingen |
4
Bijlagen
Bijlage 1 Toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' Bijlage 2 Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten
Bijlage 3 Bedrijfsinventarisatie met toepassing van de Staat van
Functiemenging
Bijlage 4 Advies DCMR
Bijlage 5 Advies VRR
Bijlage 6 Ecologisch bureauonderzoek
Bijlage 7 Nota inspraak en overleg
Bijlage 8 Nota zienswijzen en Staat van wijzigingen
toelichting
5
6
7
Hoofdstuk 1 Inleiding
Het bestemmingsplan Oostendam is door de raad vastgesteld op 5 januari 1976, en is inmiddels verouderd. Dit is de reden dat het bestemmingsplan wordt herzien.
Deze herziening bevat ook een verouderd gedeelte van bestemmingsplan Landelijk Gebied Oost. Het betreft het gebied tussen Oostendam en de Rijksweg A15 én een deel van de gronden ten westen van de huidige bestemmingsplangrens. Het plangebied sluit daardoor beter aan op de officiële wijkindeling van de gemeente. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven. Door het maken van één bestemmingsplan voor de kern Oostendam wordt het aantal bestemmingsplannen sterk verminderd. Tevens worden de regels actueel en voor de hele wijk gelijk gemaakt. Daarnaast moeten bestemmingsplannen tegenwoordig digitaal worden opgesteld en digitaal te bekijken zijn.
1.2 Opzet en doel bestemmingsplan
Het bestemmingsplan heeft een consoliderend karakter. Het bestaande legale gebruik is leidend bij het bepalen van de bestemming. Dit betekent dat het gebruik zoals dat ter plaatse legaal aanwezig is, leidend is geweest bij het bepalen van de bestemmingen in het bestemmingsplan. In dit kader heeft een verkenning plaatsgevonden van het feitelijk gebruik van de panden en gronden in het plangebied.
Het bestemmingsplan is afgestemd op de Nota van uitgangspunten Bestemmingsplan Oostendam die door de raad is vastgesteld (18 februari 2010). Deze nota bevat per deelgebied een aantal ruimtelijke en systematische uitgangspunten. De uitgangspunten met betrekking tot het woningbouwgebied zijn echter buiten beschouwing gelaten.
8
Hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan bevat het relevante beleidskader. Hoofdstuk 3 behandelt de ruimtelijke analyse van het plangebied. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van relevant onderzoek naar onder andere milieuaspecten. De economische uitvoerbaarheid is opgenomen in hoofdstuk 5. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 6.
9
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader
2.2 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) (13 maart 2012)
Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor de gemeente Ridderkerk relevante belangen zijn:
• een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
• een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
• het in stand houden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen;
• betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen;
• ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
• verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
• ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
• ruimte voor behoud en versterking van (inter-)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
• zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen. Deze belangen zijn vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Barro (voorheen AMvB Ruimte) bevat inhoudelijke regels van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen, provinciale inpassingsplannen, uitwerkingsplannen, wijzigingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen met ruimtelijke onderbouwing moeten voldoen. Het Barro bevat regels over Project Mainportontwikkeling Rotterdam (Maasvlakte II), Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie (militaire terreinen, munitie, militaire luchtvaart), Erfgoed (Unesco). Het Barro is niet van invloed op dit bestemmingsplan.
10
2.3 Provinciaal en regionaal beleid
Provinciale Structuurvisie (inclusief herzieningen 2012)
In deze 'Visie op Zuid-Holland' beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De structuurvisie geeft de visie voor 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie. Daarnaast is er een doorkijk naar 2040. De nieuwe Structuurvisie komt in de plaats van de vier streekplannen en de nota Regels voor Ruimte.
De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil Zuid-Holland bereiken door realisering van een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.
Visie op Zuid-Holland is opgebouwd uit vijf integrale hoofdopgaven, namelijk:
• aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
• duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
• divers en samenhangend stedelijk netwerk;
• vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
• stad en land verbonden.
Verordening Ruimte (inclusief herzieningen 2012)
In samenhang met de structuurvisie is ook de Verordening Ruimte vastgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende artikel is relevant voor dit bestemmingsplan:
Artikel 2 Contouren
Om het stedelijk netwerk te versterken kiest de provincie het uitgangspunt om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt. Om dit te bereiken zijn het stedelijk netwerk en alle daarbuiten gelegen kernen in Zuid-Holland voorzien van bebouwingscontouren. Deze geven de grens van de bebouwingsmogelijkheden voor wonen en werken weer. De bebouwingscontouren zijn strak getrokken om het bestaand stedelijk gebied en kernen. Er is rekening gehouden met de reeds vastgelegde streekplangrenzen en plannen waar de provincie reeds mee heeft ingestemd. Verstedelijking buiten deze bebouwingscontouren is in principe niet toegestaan.
Artikel 3 Regels voor het gebied buiten de bebouwingscontouren
Bebouwing ten behoeve van stedelijke functies buiten bebouwingscontouren is niet toegestaan, uitzonderingen hierop zijn onder andere:
• Ruimte voor Ruimte;
• nieuwe landgoederen;
• niet-agrarische functies in vrijkomende agrarische bebouwing;
• functies en bebouwing passend bij stedelijk groen;
• woningen in bebouwingslinten na sloop van bestaande bebouwing;
• onder voorwaarden uitbreiden van bestaande niet-agrarische functies met 10% van de inhoudsmaat;
• onder voorwaarden toestaan van bebouwing voor recreatieve functies tot 1.000 m2.
11
Artikel 4 Agrarische bedrijven
In de verordening zijn specifieke regels opgenomen waarmee in bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden, namelijk:
a. agrarische bebouwing (uitgezonderd kassen) wordt geconcentreerd binnen het bouwperceel dat een maximale omvang heeft van 2 hectare;
b. nieuwe bebouwing is alleen mogelijk als deze noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering van volwaardige agrarische bedrijven;
c. voor een volwaardig agrarisch bedrijf is maximaal één agrarische bedrijfswoning toegestaan, of het aantal dat al is vergund;
d. nieuwe intensieve veehouderij wordt uitgesloten;
e. bestaande volwaardige intensieve veehouderijbedrijven mogen in beperkte mate uitbreiden in overeenstemming met door de gemeente te bepalen regels;
f. bestaande intensieve veehouderij als neventak bij agrarische bedrijven mag eenmalig met ten hoogste 10% van de inhoud worden uitgebreid, of meer indien dat nodig is om te kunnen voldoen aan wettelijke eisen;
g. in bufferzones, zoals aangeduid op kaart 4 van de verordening, in afwijking van het bepaalde onder e en f de oprichting van nieuwe gebouwen voor intensieve veeteelt wordt uitgesloten.
Een bestemmingsplan kan een schuilgelegenheid voor vee buiten het bouwperceel toelaten of een stal voor het hobbymatig houden van vee toelaten, voor zover dat noodzakelijk is voor de agrarische bedrijfsvoering of het welzijn van het vee.
Bestemmingsplannen voor gronden gelegen buiten de concentratiegebieden voor glastuinbouw wijzen geen bestemmingen aan die nieuwvestiging van agrarische bedrijven met glastuinbouw mogelijk maken en bevatten bepalingen die erin voorzien dat alleen bij bestaande volwaardige glastuinbouwbedrijven een oppervlakte van ten hoogste 2 hectare aan kassen per bedrijf mogelijk wordt gemaakt.
Een bestemmingsplan kan bepalingen bevatten die erin voorzien dat bij een bestaand volwaardig glastuinbouwbedrijf een oppervlakte van meer dan 2 hectare kassen per bedrijf wordt mogelijk gemaakt. Tegenover de uitbreiding van de bestaande oppervlakte van de kassen staat ofwel in gelijke mate de duurzame sanering van bestaande kassen elders buiten de aangeduide gebieden voor glastuinbouw ofwel een combinatie van duurzame sanering van bestaande kassen en een financiële bijdrage in een (inter)gemeentelijk kwaliteitsfonds.
Bestemmingsplannen voor gronden gelegen buiten de bebouwingscontour kunnen bestemmingen aanwijzen die het mogelijk maken om bij agrarische bedrijven nevenactiviteiten te laten plaatsvinden, bijvoorbeeld zorg, minicampings en overige agro-gerelateerde voorzieningen.
Actualisering Provinciale structuurvisie en Verordening Ruimte (januari 2013)
De actualisatie van de Provinciale structuurvisie en Verordening Ruimte (tot en met januari 2013) bevat geen relevante passages en artikelen waarmee in dit bestemmingsplan specifiek rekening dient te worden gehouden.
Gebiedsvisie Deltapoort 2025 (februari 2012)
De samenwerkende partners in Deltapoort zijn eind 2010 gestart met het opstellen van een Gebiedsvisie voor Deltapoort (IJsselmonde-Oost). De ambitie van de stuurgroep is om de komende jaren te investeren in de ruimtelijke kwaliteit van Deltapoort om daarmee het economisch functioneren en de leefkwaliteit van het gebied te verbeteren.
12
Deze visie is geschreven met een tweeledige doelstelling namelijk het versterken van de economie in het gebied en het verbeteren van de leefbaarheid door het gebied recreatief aantrekkelijker, beter bereikbaar en toegankelijk te maken.
De polder in het noorden van het plangebied is aangewezen als themagebied 1.
Themagebied 1: De Open Landschapskamers (licht groen)
In deze zone staat het agrarisch grondgebruik voorop en recreatief (mede-)gebruik wordt voorgestaan. Vanuit het oogpunt van ruimtelijke kwaliteit is dit een open te houden deelgebied. Grondgebonden landbouw, al dan niet in verbrede vorm, functioneert hier als hoeder van het open landschap. Uitbreiding van niet-agrarische bedrijvigheid wordt niet toegestaan, de bedrijvigheid wordt gestimuleerd naar elders te verhuizen. Moderne, grootschalige kassen zijn hier uitdrukkelijk niet gewenst met het oog op de ruimtelijke beleving. Sanering van glas heeft hier hoge prioriteit.
Ontwikkelopgave glastuinbouw
De inzet van de Gebiedsvisie is het verwijderen (saneren) van het glas op die plaatsen waar het de landschappelijke kwaliteit in het bijzonder ten goede komt. De vraag vanuit de sector om tot sanering te komen is groot. De noodzaak voor herstructurering wordt in een recente inventarisatie aangetoond. Verplaatsing van kassen (Glas voor Glas) vindt plaats naar twee locaties, waar het verspreid glas wordt geclusterd/geconcentreerd. Binnen een cluster kan meer worden gewerkt aan een duurzamer bedrijfsvoering. Het wordt eenvoudiger om gezamenlijk te investeren in milieuwinst, waterberging en uitwisseling van energie.
Bij de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit richt de inspanning zich ook op goede inpassing van bestaande bedrijven. Deze inspanning maakt deel uit van een strategie waarbij vollegrondstuinbouw en kassenteelt (Barendrechtse teelt), biologische en verbrede landbouw samengaan. Hiervoor wordt het principe van ‘de Tuin’ geïntroduceerd.
De ambitie komt er kort gezegd op neer om in 10 jaar tijd een sanering van ca. 50 ha verspreid glas te bewerkstelligen. Tegelijkertijd wordt de mogelijkheid onderzocht van het ontwikkelen van een innovatief glascluster in aansluiting op de bedrijven van Nieuw Reijerwaard. Dit betekent ook dat zo’n 50 hectare behouden blijft in het gebied, zoveel mogelijk binnen de twee clusters. Buiten de clusters blijft het huidige restrictieve beleid van
13
kracht. Een ambitie van 35 hectare in 4 jaar (2016) is fors maar gezien de situatie niet onrealistisch.
Structuurvisie Ridderkerk 2020
Als belangrijke kernkwaliteit van Ridderkerk wordt aangegeven dat de Ridderkerker in de gemeente zelf kan wonen en werken. Alle wijken in Ridderkerk (waar Oostendam er één van is) dienen levensloopbestendig en geschikt te zijn voor alle leeftijden. In de structuurvisie wordt Oostendam aangewezen als aantrekkelijk (woon)dorp in het landschap. De Waal en het omliggende landschap is het visitekaartje van het dorp. Om de rust en het karakter te behouden is goed beheer noodzakelijk.
Woningbouwstrategie
Als uitwerking van de structuurvisie is een woningbouwstrategie opgesteld welke op 27 januari 2011 is vastgesteld door de gemeenteraad. De gemeente Ridderkerk en Woonvisie hebben hierin gezamenlijk een leidraad voor de wijkontwikkeling en het hierbij behorende woningbouwprogramma, voor de komende tien jaar, onderzocht. Deze strategie komt voort uit een woonwensenonderzoek waarin de woningbouwopgave wordt benaderd vanuit de vraag van de Ridderkerker. De onderzoeksresultaten zijn geïntegreerd in wijkvisies. De wijkvisies geven inzicht in de gewenste kwalitatieve en kwantitatieve ontwikkelingen en opgaven. Daarnaast laten ze zien hoe de ontwikkelopgaven bijdragen aan de versterking van de sociaal-ruimtelijke opbouw van de wijken.
Ridderkerk heeft een lokale en regionale woningbouwopgave. Deze opgave dient plaats te vinden in de beperkt beschikbare ruimte. Om bestaande groene ruimtes en bufferzones te behouden wordt daarom ingezet op herstructurering van het bestaand bebouwd gebied. Het gaat daarbij niet uitsluitend om herstructurering van het bestaande woongebied, maar ook om transformatie van verouderde en in onbruik geraakte bedrijfscomplexen of agrarisch bebouwde percelen. De noodzakelijke groei stelt daarnaast hoge eisen aan het landschap en het milieu. Gecombineerde ontwikkelingen die rode en groene doelstellingen samenbinden zijn daarom extra aantrekkelijk.
Wijkontwikkelingsprogramma
Uit het wijkontwikkelingsprogramma Rijsoord en Oostendam valt op te maken dat bewoners gemiddeld lang in Oostendam wonen. In geval van verhuizing willen veel bewoners in of nabij het dorp blijven wonen. Voor Oostendam brengt dit met zich mee dat relatief veel mensen naar Xxxxxxx-Xxx-Ambacht verhuizen. Dit komt mede door de beperkte woningbouwmogelijkheden voor met name senioren- en starterwoningen.
Het rijks- en provinciaal beleid geven geen aanleiding voor specifieke keuzes of ontwikkelingen in het plangebied. Op gemeentelijk niveau wordt door middel van de structuurvisie richting gegeven aan de uitgangspunten voor het bestemmingsplan.
14
15
Hoofdstuk 3 Ruimtelijke analyse
3.2 Kern Oostendam
Ontstaansgeschiedenis
Oostendam is ontstaan toen bij de definitieve bedijking van de Zwijndrechtse Waard in 1331 de Waal werd afgedamd. Het dorp ontwikkelde zich rond de dam op korte afstand van de oorspronkelijke aansluiting op de Noord. Het deel van de Waal tussen de dam en de Noord werd ingericht als haven. Na de eerste bebouwing rond de dam en de haven breidde het dorp zich uit aan de zuidzijde van de Pruimendijk. De noordzijde van de Pruimendijk bleef tot ruim in de 19e eeuw slechts spaarzaam bebouwd. Naast akkerbouw en veeteelt vormde ook de visserij en vervolgens de vlasteelt een belangrijke bestaansbron. Later deed ook tuinbouw onder glas haar intrede onder meer op de buitendijkse gronden tussen de Pruimendijk en de Waal.
In het verleden maakte de Damstraat deel uit van de belangrijkste waterkering van de Noord. Ook vormde de straat een belangrijke verbinding tussen Xxxxxxx-Xxx-Ambacht, Oostendam en het centrum van Ridderkerk. Na de aanleg van de A15 met de brug over de Noord kwam Oostendam meer geïsoleerd te liggen ten opzichte van het centrum van Ridderkerk. De Damstraat bleef echter van groot belang voor de verkeersontsluiting waarbij de Damstraat en omgeving regelmatig moesten worden aangepast vanwege de toenemende verkeersdruk. Deze aanpassingen gingen ten koste van de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving en leidden tot weinig aantrekkelijke straatruimten en zelfs tot verwaarlozing van de woningen.
Daarnaast heeft de aanleg van een nieuwe dijk op deltahoogte langs de Noord gezorgd voor het loskoppelen van Oostendam en de Waal ten opzichte van de Noord. Zowel de verbinding van de haven met de Noord als de waterkerende functie van de Damstraat zijn daardoor verloren gegaan.
16
Na de aanleg van de Noordtunnel is het oude tracé van de A15 benut om Xxxxxxx-Xxx-Ambacht buiten Oostendam om, te ontsluiten. Tegelijkertijd kon ook het verkeer tussen het centrum van Ridderkerk en Xxxxxxx-Xxx-Ambacht om Oostendam heen worden geleid. Hierdoor werden goede voorwaarden gecreëerd voor de verbetering van de ruimtelijke uitstraling van de Damstraat en omgeving. Door sloop van een deel van de oude bebouwing aan de Damstraat is ruimte ontstaan om het doorgaande verkeer over de Damweg (benedendijks) te leiden. Voortuinen zijn vergroot en trottoirs en parkeervakken zijn aangelegd.
Damweg / Damstraat Ambachtsepad
Ontsluiting
De Damweg en de Pruimendijk vormen de belangrijkste routes door Oostendam en zorgen voor de verbindingen met de omliggende dorpen. Ter plaatse van de woonbuurt in de binnenbocht van de Waal is de hoofdroute over de Pruimendijk verlegd via de Tarwestraat. Over de Oostmolendijk loopt een korte, maar niet voor doorgaand verkeer bestemde route richting het centrum van Ridderkerk. Het Ambachtsepad vormt een directe verbinding voor voetgangers tussen de woonbuurt in de binnenbocht van de Waal en Xxxxxxx-Xxx-Ambacht.
De Waal
Vanaf de Pruimendijk is op een aantal plekken zicht op de Waal en de 'uiterwaarden' van de Waal. Vanaf de woonbuurt in de binnenbocht van de Waal is de nabijheid van het water minder goed te ervaren. Hoewel de buurt is gerealiseerd op een oorspronkelijke binnenoever van de Waal wordt de relatie met de Waal beperkt door de bebouwde Pruimendijk. Vanaf de Pruimendijk wordt het zicht op de Waal ontnomen door de aanwezige tuinbouwkassen.
Zicht op tuinbouwkassen vanaf Pruimendijk
17
Structuur
De ruimtelijke structuur wordt bepaald door de (deels tweezijdige) lintbebouwing aan de Pruimendijk, de oorspronkelijke verdichte kern rond de dam en de haven, en de in de periode 1960-1970 gerealiseerde woonbuurt (omgeving Tarwestraat). Door de ligging van de Pruimendijk tussen de verdichte kern en de planmatig opgezette woonbuurt is er sprake van een voor Oostendam karakteristieke tweedeling in de ruimtelijke structuur.
Bebouwingstypen
De woonbebouwing bestaat momenteel uit een menging van vrijstaande woningen, twee-aaneengebouwde woningen, rijenwoningen en woonboerderijen. De perceelsgrootte en breedte is vooral rond het Havenhoofd beperkt waardoor hier een relatief dicht bebouwingsbeeld is ontstaan. Nabij het Havenhoofd en de Damweg/Damstraat komt ook relatief veel bedrijfsbebouwing voor.
Aan de noordzijde van de Pruimendijk is sprake van een relatief open bebouwingslint. Aan de zuidzijde is het lint meer gesloten. Op een aantal plekken in het lint bevinden zich oude bedrijfsgebouwen tussen de woonbebouwing.
De woonbuurt heeft een planmatige en heldere structuur met strakke rooilijnen en een herhaling van woningtypen. Mede door het consequente materiaal- en kleurgebruik en de aanleg van voortuintjes is er sprake van een rustig en samenhangend bebouwingsbeeld. Daarnaast heeft de buurt relatief veel (groene) speelveldjes.
Lintbebouwing aan de Pruimendijk Planmatig opgezette woonbuurt
Het agrarisch gebied ten noorden van de kern Oostendam is grotendeels in gebruik voor opengrondse tuinbouw (deels met kassen) en weilanden. Deze weilanden zijn grotendeels in gebruik voor het hobbymatig houden van paarden.
18
Opengrondse tuinbouw en kassen Paardenstalling
De gecombineerde tuinbouw is karakteristiek voor het gebied en vormt een belangrijke economische drager van het landschap.
19
Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten
4.2 Watertoets
Waterbeheer en watertoets
In een vroeg stadium van de planvorming moet overleg worden gevoerd met de waterbeheerder. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het waterschap Hollandse Delta.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
• Kaderrichtlijn Water (KRW) Nationaal:
• Nationale Waterplan (NW)
• Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21)
• Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
• Waterwet Provinciaal:
• Provinciaal Waterplan
• Bestemmingsplannen blauw gekleurd
• Nota Regels voor Ruimte
• Provinciale Structuurvisie
• Verordening Ruimte Regionaal:
• Deelstroomgebiedsvisie Zuid-Holland Zuid
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerplan 2009-2015 (2008) staat hoe Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid én om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het
20
Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit verminderd de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagd de hydraulische belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 250 m² of meer moet voor hemelwater een lozingsvergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Als er sprake is van toename aan verhard oppervlak, dan moet in principe 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de toename van verharding plaatsvindt.
Gemeentelijk beleid
Het Waterplan Ridderkerk 2008-2012 is een product van de gemeente Ridderkerk en het waterschap Hollandse Delta. Hierin is onder andere de waterhuishoudkundige visies en ambities op lange termijn en de daarbij horende doelstellingen op kort termijn beschreven. Hieruit zijn maatregelen geformuleerd om de waterkwaliteit van het open water te verbeteren en de wateroverlast te beperken.
In het Gemeentelijk Rioleringsplan 2008-2011 heeft de gemeente haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd. Binnen dit plan is er sprake van drie verschillende zorgplichten: stedelijk afvalwater, afstromend hemelwater en afvloeiend grondwater. De doelstellingen van de zorgplichten sluiten aan bij de uitgangspunten van de KRW. De hierin beschreven ontwikkelingen en het meerjaren onderhoudsprogramma is de basis voor de vastgestelde gemeentelijke rioolheffing over deze periode.
Huidige situatie
Het plangebied beslaat de kern van Oostendam en het agrarisch gebied tussen het noorden van de kern tot aan de rijksweg A15;
Bodem en grondwater
De bodem bestaat voornamelijk uit lichte klei. Direct ten noorden van de kern Oostendam bevindt zich een bodemgebied met zware klei. Tegen de rijksweg A15 aan ligt een bodemgebied bestaande uit zavel.
De maaiveldhoogte varieert ter plaatse. In de kern van Oostendam varieert deze van circa NAP +1,00 m en circa NAP +2,50 m. In het agrarisch gebied varieert de maaiveldhoogte van circa NAP -0,50 m tegen de kern aan tot circa NAP -1,20 m.
In het plangebied is sprake van grondwatertrap VI. Dit betekent dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand varieert van 0,40 m tot 0,80 m onder het maaiveld, terwijl de gemiddeld laagste grondwaterstand meer dan 1,20 m beneden het maaiveld ligt. Deze grondwaterstanden liggen lager dan het streefpeil van de Waal.
Waterkwantiteit
Het plangebied ligt in bemalinggebied Oud- en Nieuw Reijerwaard. Het peil van deze polder heeft een winterpeil van NAP -2,40 m en een zomerpeil van NAP -2,20 m.
Binnen het plangebied zijn verschillende soorten sloten en inhammen aanwezig die in directe verbinding staan met de Waal.
Veiligheid en waterkeringen
In het plangebied bevinden zich geen primaire waterkeringen. De Pruimendijk is aangemerkt als regionale kering.
Afvalwater en riolering
Het bebouwd gebied van Oostendam is aangesloten op een gemeentelijk gemengd rioolstelsel. Het vuilwater wordt via het gemeentelijk rioolstelsel afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie.
Toekomstige situatie
Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Dit wil zeggen dat er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden. Dit betekent dat geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Binnen de bestemmingen bestaat wel de mogelijkheid tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet bouwvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen.
Vanwege de consoliderende aard biedt het bestemmingsplan weinig of geen mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren. Wel biedt het bestemmingsplan de flexibiliteit om binnen de bestemmingen 'Groen' en 'Water' oevers aan te passen en zo de mogelijkheden tot waterberging te verruimen. De realisering van nieuw water is ook binnen diverse andere bestemmingen juridisch mogelijk.
Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak. Hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers wordt bijvoorbeeld meer waterberging gerealiseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkelingen diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Waterkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.
Water en Waterstaat in het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan worden in ieder geval de hoofdwatergangen in het plangebied bestemd als 'Water'. Voor waterkeringen (kernzone) inclusief de beschermingszones geldt een zogenaamde dubbelbestemming, deze hebben de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' toebedeeld gekregen.
Conclusie
Het bestemmingsplan heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
22
4.3 Bedrijven en milieuzonering
Beleid en normstelling
Ten aanzien van de ontwikkelingen in het plan dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder door omliggende bedrijven. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
In gebieden waar bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies reeds naast elkaar voorkomen of gewenst zijn, wordt gebruik gemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB) 'functiemenging'. Milieuzonering met behulp van de SvB 'functiemenging' is niet gebaseerd op richtafstanden ten opzichte van milieugevoelige functies. In de SvB 'functiemenging' wordt per bedrijfsactiviteit bekeken in welke mate deze direct naast woningen toelaatbaar is. In de bijlage van dit bestemmingsplan is een toelichting op de aanpak van de milieuzonering met behulp van de SvB 'functiemenging' opgenomen.
Naast milieuzonering in het bestemmingsplan vindt afstemming van bedrijven met de omgeving ook plaats via het milieuspoor. Bedrijven moeten een melding doen in het kader van het Activiteitenbesluit of hebben een omgevingsvergunning nodig.
Onderzoek
In de kern van oostendam komt verspreid liggend bedrijvigheid voor, voornamelijk aan de Pruimendijk en de Damweg. Het gaat om historisch gegroeide situaties. Bedrijfsactiviteiten uit categorie A en B1 uit de SvB 'functiemenging' zijn hier algemeen toelaatbaar. Bedrijfsactiviteiten uit deze categorie kunnen direct naast woningen worden uitgeoefend. Bedrijven die passen binnen deze algemene toelaatbare categorieën A en B1 hebben in het bestemmingsplan een bedrijfsbestemming gekregen met de aanduiding dat ten hoogste bedrijven uit categorie B1 zijn toegestaan. Bestaande bedrijven die niet passen in categorie A of B1 en bedrijven die niet zijn opgenomen in de SvB 'functiemenging' hebben een bedrijfsbestemming met een specifieke aanduiding. Daarmee zijn bedrijfsactiviteiten toegestaan die vallen in categorie A of B1 of die overeenkomen met de specifieke omschrijving van bedrijfsactiviteiten. In Bijlage 3 is een overzicht opgenomen van de aanwezige bedrijven voor zover deze niet passen binnen de algemene toelaatbaarheid, inclusief de bijbehorende bestemmingsregeling.
Conclusie
De aanwezige bedrijven en bedrijfslocaties zijn gezoneerd met behulp van de SvB 'functiemenging'. Daarmee wordt in het ruimtelijke spoor voorkomen dat in de toekomst onaanvaardbare milieuhinder ontstaat in de omgeving van bedrijven. Tevens kunnen de huidige bedrijfsactiviteiten blijvend worden uitgeoefend. Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de vaststelling van het plan niet in de weg.
Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe geluidsgevoelige objecten (bijvoorbeeld (bedrijfs)woningen) mogelijk. Er worden ook geen nieuwe wegen voorzien. Daarom is geen onderzoek naar de geluidsbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai noodzakelijk.
23
Normstelling en beleid
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Onderzoek
Uit informatie van het Bodemloket blijkt dat op meerdere locaties in het plangebied historische activiteiten bekend zijn die mogelijk hebben geleid tot bodemvervuiling (xxx.xxxxxxxxxx.xx). De bodemkwaliteit in het plangebied is vergelijkbaar met de bodemkwaliteit in andere kernen in de gemeente Ridderkerk. Aangezien geen sprake is van functiewijziging is verkennend bodemonderzoek voor dit bestemmingsplan niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect bodemkwaliteit staat de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
• bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
• vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Daarbij geldt een kans van 10-6 als de grenswaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicorelevante inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties.
24
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties een grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en een streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt in nieuwe situaties een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken. Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire RVGS gewijzigd. Met deze wijzigingen zijn de veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden uit het Basisnet Weg, het Basisnet Water en het Basisnet Spoor opgenomen in de circulaire.
Leidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is aangesloten bij de risiconormering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi): een normering voor het PR en een oriëntatiewaarde voor het GR. Voor het PR geldt dat er binnen de risicocontour van 10-6 geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Voor het GR wordt een oriëntatiewaarde als ijkpunt gehanteerd. Het GR in de omgeving van buisleidingen moet worden verantwoord (in bestaande en nieuwe situaties). In een aantal situaties kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR. Het betreft de volgende situaties:
1. het plangebied ligt buiten het gebied behorende bij de afstand waar nog 100% van de aanwezigen kan komen te overlijden of, bij toxische stoffen, het plangebied buiten de grens ligt waarbij het PR 10-8 per jaar is; of
2. het GR is kleiner dan 0,1 maal de oriënterende waarde; of
3. het GR neemt met minder dan 10% toe en de oriënterende waarde wordt niet overschreden.
Bij een beperkte verantwoording kan worden volstaan met het vermelden van:
• de personendichtheid in het invloedsgebied van de buisleiding en een uitspraak over de verwachte toekomstige personendichtheid in geval van concrete ontwikkelingen in het invloedsgebied;
• het GR per kilometer buisleiding en de bijdrage van de ontwikkeling (toegelaten beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten) aan de hoogte van het GR;
• de mogelijkheden tot bestrijding en beperking van rampen;
• de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen in het plangebied.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Ridderkerk beschikt over een beleidsvisie externe veiligheid. Deze beleidsvisie bevat het samenhangend beleid ten aanzien van externe veiligheid. In de visie is een bijlage opgenomen met een overzicht van alle risicobronnen met bijbehorende risico's. In de bijlagen is tevens een scenario-analyse opgenomen van de meest waarschijnlijke en worstcase-ongevalscenario's. De beleidsvisie is kaderstellend voor het nemen van ruimtelijke besluiten en het verlenen van vergunningen waarbij externe veiligheid in het geding is.
25
Onderzoek
Inrichtingen
In de directe omgeving van het plangebied is één risicovolle inrichting gelegen (bron: xxx.xxxxxxxxxxx.xx). Het betreft het LPG tankstation Shell A15 Ridderkerk dat is gelegen aan de zuidzijde van de A15. Het tankstation is een Bevi-inrichting met een vergunde LPG doorzet van 1.000 m3 per jaar. Voor deze inrichting geldt in nieuwe situaties een maatgevende PR 10-6-contour van 45 m rond het vulpunt. Verder geldt een PR 10-6-contour van 25 m vanaf het ondergrondse reservoir en 15 m vanaf de afleverzuil. Onder nieuwe situaties wordt tevens het vaststellen van een bestemmingsplan verstaan. Het invloedsgebied voor het GR bedraagt 150 m vanaf het vulpunt.
Omdat binnen de PR 10-6 contouren en het invloedsgebied geen objecten aanwezig zijn is er geen sprake van strijdigheid met de normstelling voor het PR en is er tevens geen sprake van een groepsrisico.
Op grotere afstand van het plangebied, in de gemeente Zwijndrecht, is het rangeerterrein Kijfhoek gelegen. Dit rangeerterrein, waar wagons met gevaarlijke stoffen worden gerangeerd, valt sinds 1 juli 2007 onder het Bevi. De PR 10-6 contour ligt op korte afstand van het spoor. Het invloedsgebied voor het groepsrisico is omvangrijk en beslaat een zone van 2.500 m vanaf het rangeerterrein. Aangezien de afstand tot het plangebied circa 2.900 m bedraagt is er geen sprake van invloed van externe veiligheidsrisico's van Kijfhoek op het plangebied.
Xxxxxxxxxxxxx X00 xx X000 Xxxxxxxxxxxxxx
De A15 vormt een internationale verbinding voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Ter hoogte van het plangebied is in de A15 de Noordtunnel aanwezig. In verband met de risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen door tunnels gelden op grond van de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (WVGS), voor de Noordtunnel beperkingen ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen. De Noordtunnel is aangewezen als categorie I tunnel. Dat betekent dat er geen LPG tankwagens door de tunnel mogen rijden, deze worden geleid via de omleidingsroute over de N915 Rotterdamseweg.
Voor tunnels van categorie I gelden minder beperkingen dan voor tunnels van categorie II. Zo mogen door categorie I-tunnels geen LPG-tankwagens, maar wel benzinetankwagens worden vervoerd, terwijl door categorie II-tunnels geen LPG-tankwagens en ook geen benzinetankwagens mogen worden vervoerd, maar wel tankwagens met dieselolie. In het reglement betreffende het Vervoer over Land van Gevaarlijke stoffen (VLG) is per categorie een tabel opgenomen met een opsomming van de tunnels die onder de betreffende categorie vallen. Voor tunnels die niet onder categorie I of categorie II vallen - ook wel categorie 0-tunnels genoemd - gelden geen beperkingen voor het vervoer van gevaarlijke
stoffen. In het VLG zijn ook complete lijsten opgenomen van beperkingen per categorie.
Voor de A15 ter hoogte van het plangebied geldt als gevolg van de omleidingsroute geen veiligheidszone en geen plasbrandaandachtsgebied (PAG). Dit betekent dat er geen PR 10-6-contour buiten de weg ligt. In het Basisnet en de circulaire wordt het wegvak tevens niet als aandachtspunt voor het groepsrisico benoemd (het GR is kleiner dan 0,1 maal de oriënterende waarde).
Op de Rotterdamseweg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats, onder andere omdat deze weg een omleidingsroute voor de Noordtunnel vormt. In het Basisnet weg en in de bijlage bij de Circulaire RVGS is bepaald dat voor de Rotterdamseweg ter hoogte van het plangebied een veiligheidszone van 93 m geldt. Binnen deze zone is de ontwikkeling van (beperkt) kwetsbare objecten niet mogelijk. Overigens wordt in het basisnet aangegeven dat
26
de veiligheidszone kleiner wordt nadat er maatregelen aan de weg zijn getroffen.
Voor het wegvak ter hoogte van het plangebied volgt uit het Basisnet tevens dat er, in de situatie met huidige bebouwing en toekomstige vervoersaantallen, geen aandachtspunt is voor het GR aangezien het GR kleiner is dan 0,1 maal de oriënterende waarde.
Door DCMR milieudienst Rijnmond is een risicoanalyse1 uitgevoerd (zie Bijlage 4). Uit de berekening blijkt dat afstand tot de PR10-6 contour 93 m bedraagt. Deze afstand komt overeen met de veiligheidsafstand uit het basisnet. Omdat er geen sprake is van een toename van het groepsrisico kan een nadere beschouwing van het groepsrisico achterwege blijven.
Dit wordt bevestigd in het advies2 van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR) dat is opgenomen in Bijlage 5.
Consoliderend bestemmingsplan
Hierbij dient te worden opgemerkt dat in de risicoanalyse van het DCMR en het advies van de VRR (zie bijlagen) nog uitgegaan wordt van de realisatie van woningbouw aan de Waal. Deze ontwikkeling wordt met het ontwerpbestemmingsplan Oostendam niet meer mogelijk gemaakt. Desondanks zijn deze adviezen nog wel bruikbaar voor dit (consoliderende) bestemmingsplan.
Voor de vaarwegen in de omgeving geldt dat de afstand tot het plangebied dermate groot is dat er geen sprake is van invloed van externe veiligheidsrisico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen over water.
Buisleidingen
Ten noorden van de A15 is de hogedrukaardgasleiding W-530-01 gelegen met een diameter van 12” en een druk van 40 bar. Voor deze leiding wordt rekening gehouden met een invloedsgebied van 140 m. Binnen dit gebied worden met het voorliggende bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Uit de beleidsvisie externe veiligheid blijkt dat het groepsrisico in de huidige situatie 0,01 maal de oriënterende waarde bedraagt.
Conclusie
Het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid de vaststelling van het plan niet in de weg staat.
Beleid en normstelling
Het Ministerie van VROM heeft een advies3 gepubliceerd voor het omgaan met de ontwikkeling van gevoelige bestemmingen in de omgeving van hoogspanningslijnen. VROM adviseert om terughoudend te zijn met de ontwikkeling van gevoelige functies binnen de in het advies aangegeven indicatieve zones rond bovengrondse hoogspanningsverbindingen in verband met de mogelijke aanwezigheid van een elektromagnetisch veld. Gevoelige functies zijn in dit geval functies waar kinderen van 0 tot 15 jaar langdurig kunnen verblijven, zoals woningen, scholen en kinderopvangvoorzieningen.
27
Onderzoek
In het plangebied is een hoogspanningsleiding gelegen. Het betreft de 50 KV hoogspanningsverbinding (strategische reserveleiding) Slikkerveer-Walburg die wordt beheerd door Stedin Netbeheer BV. Voor de hoogspanningsleiding in het plangebied geldt een zakelijk rechtstrook van 7,5 m vanaf het hart van de leiding, waarbinnen geen bebouwing mag worden opgericht. Voor deze leiding is in het plan tevens een bebouwingsvrije zone – voor woningbouw (hoofdverblijf/woonruimtes) – opgenomen van 40 m, gemeten vanuit het hart van de hoogspanningslijn. Binnen deze bebouwingsvrije zone van de hoogspanningsverbinding wordt geen nieuwe woningbouw mogelijk gemaakt. Deze zone van 40 m komt overeen met de indicatieve zone die wordt aangehouden voor 50 kV hoogspanningsverbindingen in verband met de mogelijke aanwezigheid van elektromagnetische straling. Buiten de indicatieve zone is er geen kans op de aanwezigheid van een elektromagnetisch veld.
50 KV Hoogspanningsverbinding Slikkerveer-Walburg
Conclusie
In het plangebied en omgeving zijn verder geen planologisch relevante leidingen gelegen. Geconcludeerd wordt dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering vormt voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Beleid en normstelling
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2)1) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10)2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
1) De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO
2
is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren
dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO
2
Dit is nergens in Nederland het geval.
de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt.
2) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer (Wm) kunnen bestuursorganen bevoegdheden uitoefenen die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit zoals de vaststelling van een bestemmingsplan. Bij de uitoefening van deze bevoegdheden moet worden aangetoond dat wordt voldaan aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uit de Wm.
Onderzoek
Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk zodat er geen sprake is van een effect op de luchtkwaliteit. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet wel inzicht worden gegeven in de luchtkwaliteit. De concentraties van luchtverontreinigende stoffen die in het plangebied voorkomen worden bepaald door de achtergrondconcentratie en bijdrage van lokale en regionale bronnen. Vanwege de ligging van het plangebied nabij snelwegen, een belangrijke internationale vaarweg en het Haven- en bedrijventerrein van Rotterdam is er sprake van een verhoogde concentratie ten opzichte van minder verstedelijkte gebieden in Nederland. Met behulp van de saneringstool (xxx.xxxxxxxxxxxxx.xx) die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) kan voor diverse prognosejaren inzicht worden gegeven in de jaargemiddelde concentraties NO2 en fijn stof langs relevante wegen. In dit geval is nagegaan wat de concentraties zijn in de directe omgeving van de A15 en de Rotterdamseweg aangezien dit de maatgevende wegen zijn voor luchtkwaliteit in de omgeving van het plangebied.
Uit de saneringstool blijkt dat in 2011 de jaargemiddelde concentratie NO2 direct ten zuiden van de Rotterdamseweg maximaal 35,4 µg/m³ bedraagt. Voor PM10 geldt dat de jaargemiddelde concentratie in 2011 maximaal 27,7 µg/m³ bedraagt. In deze concentratie is de bijdrage van de A15 en overige bronnen verwerkt.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat in de directe omgeving van de Rotterdamseweg aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit wordt voldaan. De Wlk staat hierdoor de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
29
4.9 Flora en fauna
Deze paragraaf is een samenvatting van het uitgebreide bureauonderzoek zoals dat is opgenomen in Bijlage 6.
Toetsing en conclusie
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van en is ook niet nabij een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals een Natura 2000-gebied gelegen. Het plangebied vormt geen onderdeel van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). Het beleid van de provincie en de Natuurbeschermingswet 1998 staan de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan maakt enkele (kleine) ontwikkelingen mogelijk, waarbij sprake kán zijn van aantasting van te beschermen natuurwaarden. In het plangebied komen mogelijk de volgende beschermde soorten voor:
vrijstellingsregeling Ffw | tabel 1 | dotterbloem, gewone kaardenbol en zwanenbloem | |
bosmuis, bunzing, egel, konijn, mol, rosse woelmuis, veldmuis en woelrat | |||
gewone pad, bruine kikker, kleine watersalamander en middelste groene kikker | |||
ontheffingsregeling Ffw | tabel 2 | kleine modderkruiper | |
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | geen | |
bijlage IV HR | alle vleermuizen rugstreeppad | ||
vogels | cat. 1 t/m 4 | gierzwaluw en huismus |
Bij eventuele toekomstige ontwikkelingen kunnen beschermde diersoorten worden geschaad. Er zal hierbij geen ontheffing nodig zijn voor de tabel 1-soorten waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet geldt.
De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten.
In de watergangen komt mogelijk de kleine modderkruiper (tabel 2) voor. Indien blijkt dat de soort aanwezig is, dient voorafgaand aan de werkzaamheden aan de watergang, een ontheffing aangevraagd te worden bij het Ministerie van LNV. Dit geldt niet als gewerkt kan worden met een goedgekeurde gedragscode.
Mogelijk zijn zwaar beschermde vleermuizen, rugstreeppad (tabel 3, bijlage IV HR), danwel vogels met een vaste nestplaats binnen het plangebied aanwezig. Indien vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen en/of primaire vliegroutes of primaire foerageergebieden van deze soorten aanwezig blijken (hetgeen aan de hand van veldonderzoek in het voorjaar, zomer en najaar moet worden vastgesteld) en aangetast worden door ontwikkelingen, dan
30
dient overtreding van de Flora- en faunawet voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen niet mogelijk zijn, dient in nader overleg met de Dienst Regelingen van het ministerie van LNV bepaald te worden of het plan in zijn huidige vorm uitvoerbaar is.
Conclusie
Gezien bovenstaande staat de Flora- en faunawet de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg.
4.10 Archeologie en cultuurhistorie
Regelgeving en beleid
Verdrag van Malta
Het Verdrag van Malta is in 1992 ondertekend en in 1995 in werking getreden. Doelstelling van het Verdrag van Malta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. De inhoud van het Verdrag van Malta is neergelegd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg die op 1 september 2007 van kracht is geworden en een wijziging van de Monumentenwet 1988 tot gevolg heeft gehad. Op grond van deze aangescherpte regelgeving stellen Rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.
Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005-2008, de Nota Belvedère, het Structuurschema Groene Ruimte 2, de Nota Ruimte, de Wijziging van de Monumentenwet 1988 en diverse publicaties van het Ministerie van OC&W.
Onderzoek
De cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Zuid-Holland (figuur 4.2) laat zien dat er voor het plangebied een zeer grote kans op het aantreffen van archeologische sporen is.
Figuur 4.2 Indicatieve archeologische waarden (bron: Provincie Zuid-Holland)
31
In de 11e eeuw ontstaat het eiland IJsselmonde, samengesteld uit het eiland van Rhoon, de Zwijndrechtse Waard en de Riederwaard, met daarin het plaatsje Riede (later Ridderkerk).
Ten zuiden van de Riederwaard ligt de Zwijndrechtse Waard, ervan gescheiden door de Waal. De Zwijndrechtse Waard overstroomt in 1322. In 1332 vindt de definitieve bedijking plaats, wordt de Waal aan twee kanten afgedamd en worden beide eilanden gekoppeld. De 200 m lange Oosterdam verbindt de Molendijk met de Veersedijk; de westelijke dam heet Heerjansdam. De dammen maken deel uit van de bedijking van de Zwijndrechtse Waard: de Pruimendijk is de noordelijke zeedijk van deze polder.
De Oosterdam wordt tegelijk met de definitieve bedijking van de Zwijdrechtse Waard in 1331 gebouwd. De eerste bebouwing staat bij de sluis, waar zich nabij de Veersedijk een haven ontwikkelt; van daaruit breidt zich bebouwing uit ter weerszijden van de dam en langs de Pruimendijk. Het woonbuurtje Tarwestraat wordt gebouwd in het begin van de jaren '60 van de 20e eeuw.
De Oosterdam is relatief hoog, en heeft een kenmerkend historisch profiel: aaneengesloten (maar wel individuele) dijkhuizen op de dijk aan de buitenzijde, en woningen in een iets lossere setting (soms met tuinen) onderaan de dijk aan de binnenzijde.
Het buurtje aan de Tarwestraat, uit de jaren '60, heeft een eenvoudige stedenbouwkundige opzet met een lang doorzicht door de Tarwestraat. Langs deze straat staan aan de noordzijde twee-onder-een-kapwoningen aan het landschap. Aan de zuidzijde staan rijwoningen. Centraal in het buurtje ligt de Roggestraat met een breed profiel met veel groen in het midden. Het groene beeld in de Tarwestraat wordt bepaald door groene voortuinen en hagen.
Conclusie
Voor de gronden die zijn aangemerkt als grote kans op het aantreffen van archeologische sporen in het plangebied (welke op de plankaart is voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie') moet, voorafgaand aan bouwwerkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 100 m2 en een diepte groter dan 30 cm onder het huidige maaiveld, een verkennend archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. De archeologische waarden staan hiermee de vaststelling niet in de weg.
Op basis van de onderzochte informatie worden geen bijzondere belemmeringen verwacht voor de vaststelling van het bestemmingsplan ten aanzien van de milieu- en overige aspecten.
32
33
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische uitvoerbaarheid
5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Inspraak en vooroverleg
Het voorontwerpbestemmingsplan Oostendam heeft vanaf 9 mei 2011 tot en met juni 2011 ter inzage gelegen. In dit voorontwerpbestemmingsplan was, naast het consoliderende gedeelte, de geplande woningbouwontwikkeling langs de Waal opgenomen. Iedereen mocht in die periode op het plan reageren. Het college heeft dit bekend gemaakt op 5 mei 2011 in de Combinatie van Ridderkerk, de Kombinatie van Xxxxxxx-Xxx-Ambacht en op internet. Hiernaast is het voorontwerpbestemmingsplan toegestuurd aan de wettelijke overlegpartners.
Op het voorontwerpbestemmingsplan zijn 18 inspraakreacties en 3 inhoudelijke overlegreacties ingediend. De inspraakreacties hebben met name betrekking op de geplande woningbouwontwikkeling langs de Waal. Deze ontwikkeling maakt nu geen deel meer uit van dit bestemmingsplan. Desondanks zijn alle inspraak en overlegreacties die geen betrekking hebben op de woningbouwlocatie voorzien van een passende beantwoording in de Nota inspraak en overleg welke is opgenomen in Bijlage 7. De opmerkingen die betrekking hadden op de woningbouwlocatie zijn gemarkeerd als vervallen.
Zienswijzen
De reacties op het ontwerpbestemmingsplan dat van 28 oktober 2011 tot en met 8 december 2011 ter visie heeft gelegen zijn niet opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan (versie OW02) zonder woningbouwlocatie. Belanghebbenden zijn hierover per brief geïnformeerd (briefnr: RU12/08754 d.d. 14 december 2012). Het ontwerpbestemmingsplan met de versiecode OW02 heeft van 12 april 2013 tot en met 23 mei 2013 opnieuw ter inzage gelegen. Er zijn 17 zienswijzen ingediend, waarvan één buiten de termijn (deze is wel beantwoord). De beantwoording van deze zienswijzen is opgenomen in Bijlage 8. Tevens is bij de beantwoording aangegeven op welke wijze de zienswijzen hebben geleid tot een bijstelling van het bestemmingsplan.
34
35
Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving
In dit hoofdstuk is uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe deze is vormgegeven.
Zoals in de inleiding is gesteld, is het bestemmingsplan hoofdzakelijk consoliderend van aard, waarbij een redelijk globale wijze van bestemmen is toegepast. De in het plan opgenomen ontwikkelingen zijn daarbij - vergelijkbaar met reeds bestaande situaties - voorzien van een passende regeling.
Ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële regelingen, dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd, gepresenteerd en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. De regeling is afgestemd op de Wro, Bro en daarbij behorende ministeriële regelingen. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de op 1 oktober 2010 in werking getreden Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Iedere functie in het plangebied is voorzien van een daarop toegesneden bestemming. In het bestemmingsplan is echter de nodige flexibiliteit ingebracht door middel van de opname van (algemene) afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden. Deze opzet biedt flexibiliteit voor perceelsgewijze ontwikkelingen die mogelijk zijn ingevolge de vigerende bestemmingsplannen en biedt tegelijkertijd rechtszekerheid voor de bewoners en gebruikers van de aangrenzende gebieden. De omvang van de diverse functies is verankerd in de bestemmingslegging. Door deze wijze van bestemmen zijn de functies ruimtelijk begrensd.
6.2 Opbouw regels
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene regels. De overgangs- en slotregel maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.
36
In het bestemmingsplan zijn verschillende bestemmingen opgenomen. In deze paragraaf wordt in alfabetische volgorde kort ingegaan op de inhoud van de verschillende bestemmingen waarbij eerst alle enkelbestemmingen worden behandeld en vervolgens de dubbelbestemmingen conform de landelijke standaarden.
Agrarisch
Deze bestemming is toegekend aan de in het plangebied aanwezige agrarische gronden. Het betreft de gronden gelegen ten noordoosten van de kern Oostendam. Deze gronden zijn momenteel in gebruik voor (glas)tuinbouw en grasland. Bergruimten en schuren dienen te worden gebouwd binnen het bouwvlak. Ten behoeve van de glastuinbouw is de specifieke aanduiding 'glastuinbouw' opgenomen. Hierbij geldt dat enkel bebouwing in de vorm van kassen is toegestaan. De genoemde paardenstalling de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch-paardenstalling' toegekend gekregen. Binnen de bestemming 'Agrarisch' zijn tevens bedrijfswoningen toegestaan ter plaatse van de specifieke aanduiding.
In de bestemming Agrarisch is in aansluiting op de provinciale Verordening Ruimte een vrijstellingsregeling voor ander gebruik opgenomen.
Bedrijf
De bedrijvigheid heeft de bestemming 'Bedrijf', waarbij een categorie uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten “functiemenging” is aangegeven. De toelaatbaarheid van de bedrijven is bepaald, mede aan de hand van de ligging van de bedrijven in de directe omgeving van gevoelige functies. Voor de bedrijven is een passende regeling opgenomen, overeenkomstig het huidige gebruik. Op de verbeelding zijn de bouwmogelijkheden aangegeven door middel van maatvoeringaanduidingen. Aan de situering en afmetingen van bebouwing, de situering ten opzichte van de weg en de ontsluiting en inrichting van verkeersvoorzieningen, kan door het college van burgemeester en wethouders xxxxxx xxxxx worden gesteld. Om bepaalde activiteiten en bouwwerken uit te sluiten, te beperken of juist wel toe te staan zijn specifieke gebruiks- en afwijkingsregels opgenomen.
Ter plaatse van het perceel Pruimendijk 194 is een gebiedsaanduiding 'wro-zone wijzigingsgebied' opgenomen. Door middel van een wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om de bestemming Bedrijf (inclusief de aanduiding 'bedrijfswoning') te wijzigen in Wonen, eventueel in combinatie met de bestemming Tuin, om ten hoogste 1 woning mogelijk te maken.
Groen
Kenmerkende groenstroken binnen het plangebied zijn bestemd met de bestemming 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn beplanting, geluidwerende voorzieningen, voet- en fietspaden, speelvoorzieningen en (ondergrondse) voorzieningen voor afvalinzameling toegestaan.
Gemengd
Deze bestemming is toegekend aan het perceel Xxxxxxxxx 00. Hier zijn conform het huidige gebruik maatschappelijke functies, dienstverlening en één woning toegelaten.
Horeca
Café/restaurant 'De Oude Haven' aan het Havenhoofd is voorzien van een horecabestemming. Ten behoeve van de bovengelegen bedrijfswoning is de aanduiding 'bedrijfswoning' opgenomen. In de regels is categorie 2 toegekend conform de geachte toelaatbaarheid uit de Staat van Horeca-activiteiten. Op de verbeelding zijn de bouwmogelijkheden aangegeven door middel van maatvoeringsaanduidingen.
37
Maatschappelijk
De 'Xxxxxxxx xxxxx' is voorzien van de bestemming 'Maatschappelijk'. Op de verbeelding zijn de bouwmogelijkheden aangegeven door middel van maatvoeringsaanduidingen.
Recreatie
Dagrecreatieve voorzieningen als de speeltuin gelegen tussen de Tarwestraat en Pruimendijk, alsmede de volkstuinen gelegen achter Pruimendijk nummer 139 tot en met 159, zijn voorzien van de bestemming 'Recreatie'.
Tuin
Op de gronden waar erfbebouwing niet wenselijk is, om de openheid te behouden, is de bestemming 'Tuin' opgenomen. Dit betreffen hoofdzakelijk de aanwezige voor- en zijtuinen, maar ook voormalige agrarische gronden langs de Waal die als tuin in gebruik zijn. Erfafscheidingen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan. Grenzend aan de voorgevels van aanliggende woningen zijn tevens (delen van) erkers binnen deze bestemming toegestaan.
Verkeer
Wegen met een stroomfunctie (over het algemeen 50 km/ uur wegen) inclusief bijbehorende voet- en fietspaden zijn voorzien van de bestemming 'Verkeer'.
Verkeer - Verblijfsgebied
De wegen met een verblijfsfunctie (over het algemeen 30 km/h-wegen) daarentegen hebben de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Deze laatste is gericht op het verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen.
Water
De watergangen zijn binnen de bestemming 'Water' opgenomen. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en voorzieningen die ten dienste staan van de bestemming, zoals kademuren en duikers zijn toegestaan.
Wonen
Zowel de lintbebouwing als de planmatig opgezette woonbebouwing is gevat in de bestemming 'Wonen'. De bijbehorende regels beogen een zekere flexibiliteit in gebruiksmogelijkheden te bewerkstelligen. Op de verbeelding zijn de bouwmogelijkheden aangegeven door middel van maatvoeringsaanduidingen. De erfbebouwingsregeling moet worden gezien in samenhang met de bestemming 'Tuin'. Tevens zijn binnen deze bestemming aan-huis-gebonden beroepen en aan-huis-gebonden bedrijven toegestaan. Dit mag ook in bijgebouwen. Om te zorgen dat de hoofdfunctie wonen gehandhaafd blijft zijn aan deze activiteiten specifieke gebruiksregels verbonden. Hierin worden met name eisen gesteld aan de kantoor- en/of praktijkruimte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en aan-huis-gebonden bedrijven. Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing is voorzien van een specifieke aanduiding, welke voorziet in de bescherming en het behoud van deze panden.
Leiding – Hoogspanningsverbinding (dubbelbestemming)
In het plangebied komt een 50 KV hoogspanningsleiding voor. Deze planologisch relevante leiding is op de verbeelding weergegeven. In het bestemmingsplan zijn regels opgenomen die het samenvallende gebruik van de gronden en bouwwerken regelt. Bouwen ten behoeve van samenvallende bestemmingen is uitsluitend toegestaan na verlening van een omgevingsvergunning, waarbij, teneinde de leiding veilig te stellen, een zorgvuldige afweging van belangen plaats dient te vinden.
38
Waterstaat – Waterkering (dubbelbestemming)
In het bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de belangen van de waterkering. Deze functie is vooropgesteld ten opzichte van de op deze gronden samenvallende functies.
Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)
Ter bescherming van de archeologische waarden die mogelijk in het gebied voorkomen is voorzien in een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Voor deze gronden geldt dat bouwen en een aantal genoemde werken en werkzaamheden, waarbij archeologische waarden in het geding kunnen zijn, slechts mogelijk zijn na voorafgaande toetsing door het bevoegd gezag aan de archeologische waarden. Belangrijk hierbij is dat uitgegaan wordt van het huidige maaiveld dus voor eventueel noodzakelijke ophoging.
39
Eindnoten
1. DCMR Milieudienst Rijnmond, Oostendam bedrijveninventarisatie en GR-berekening omleidingsroute A15, 21089799, 7 september 2010.
2. Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond, vooroverleg bestemmingsplan Oostendam veiligheidsadvies: 3808/013, 10uit11667/SRC/JT/BB/DdG, 16 september 2010
3. Ministerie van VROM, Verduidelijking van het advies met betrekking tot hoogspanningsleidingen, DGM\2008105664, 4 november 2008.
40
bijlagen bij de toelichting
42
Bijlage 1 Toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'
Adviesbureau RBOI 198.14143.00
Rotterdam / Middelburg
Toelichting op de aanpak van milieuzonering met behulp van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'func- tiemenging'
1. Regeling toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten met behulp van milieuzonering
Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in dit bestemmingsplan vast te leggen is ge- bruikgemaakt van een milieuzonering. Een milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden. De gehanteerde milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten.
Een Staat van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en be- drijfsactiviteiten, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Voor de indeling in de categorieën zijn de volgende ruimtelijk rele- vante milieuaspecten van belang:
- geluid;
- geur;
- stof;
- gevaar (met name brand- en explosiegevaar).
Daarnaast kan de verkeersaantrekkende werking van een bedrijf relevant zijn.
2. Toepassing Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'
Algemeen
In de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) zijn twee VoorbeeldStaten voor milieuzonering opgenomen, namelijk de 'VoorbeeldStaat van Bedrijfsactiviteiten voor bedrij- venterreinen' en de ' VoorbeeldStaat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging'.
De aanpak van milieuzonering en de in dit plan gebruikte Staat van Bedrijfsactiviteiten 'func- tiemenging' (SvB 'functiemenging') is gebaseerd op de tweede VoorbeeldStaat in de VNG- publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). De SvB 'functiemenging' wordt gehanteerd in gebieden waar bedrijven of andere milieubelastende functies verspreid zijn gesitueerd tussen woningen en/of andere gevoelige functies. Onderstaand wordt hier meer in detail op inge- gaan. Het gaat in dergelijke gebieden in het algemeen om relatief kleinschalige bedrijvigheid die op korte afstand van woningen kan worden toegestaan. De toelaatbaarheid van activi- teiten wordt voor dergelijke gebieden in de VNG-publicatie (en de SvB 'functiemenging') be- paald met behulp van op deze situaties toegesneden toelatingscriteria.
Functiemengingsgebieden
In bestaande gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), wordt de SvB 'functiemenging' toegepast. Zoals in de VNG-publicatie reeds is aangegeven kan bij functiemengingsgebieden gedacht worden aan:
- stadscentra, dorpskernen en winkelcentra;
- horecaconcentratiegebieden;
- zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en in lintbebouwingen;
- (delen van) woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Daarnaast kan ook in (delen van) woongebieden waar enige vorm van bedrijvigheid aanwe- zig of gewenst is de SvB 'functiemenging' worden toegepast.
Kenmerken van de activiteiten
De activiteiten in dergelijke gebieden verschillen in het algemeen qua aard en schaal sterk van de activiteiten op een bedrijventerrein. Behalve in historisch gegroeide situaties gaat het in hoofdzaak om:
- kleinschalige, meestal ambachtelijke bedrijvigheid;
- bedrijven waarbij de productie en/of laad- en loswerkzaamheden noodzakelijkerwijs alleen in de dagperiode plaatsvindt;
- activiteiten die hoofdzakelijk inpandig geschieden.
De toegepaste Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'
De bovengenoemde criteria liggen mede ten grondslag aan de selectie van activiteiten die zijn opgenomen in de SvB 'functiemenging'. In de SvB 'functiemenging' zijn de aspecten geluid, geur, stof en gevaar en de index voor verkeersaantrekkende werking (zoals aangege- ven onder het kopje 'Regeling toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten met behulp van milieu- zonering') in de categorisering opgenomen. Deze Staat is samengesteld volgens dezelfde methodiek als de betreffende VoorbeeldStaat uit de VNG-publicatie. Op twee punten is een andere werkwijze toegepast:
- In dit plan wordt alleen de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten gekoppeld aan de Staat. In de SvB 'functiemenging' zijn daarom alleen de activiteiten opgenomen die passen binnen de definitie van bedrijf volgens de begripsbepalingen in de regels van dit bestemmingsplan1). De toelaatbaarheid van andere functies wordt in dit plan indien no- dig op een andere wijze in de regels en op de plankaart van dit bestemmingsplan gere- geld (bijvoorbeeld horecabedrijven via een afzonderlijke Staat van Horeca-activiteiten). Toegevoegd zijn enkele regelmatig voorkomende bedrijfsactiviteiten die in de lijst van de VNG-publicatie niet specifiek zijn opgenomen, maar wel aan de genoemde criteria voldoen zoals een ambachtelijke glas-in-loodzetterij en caravanstalling. Voor aanne- mers, SBI-code 45, heeft een nadere specificatie van de activiteiten plaatsgevonden met bijbehorende categorie-indeling die is afgestemd op de verwachte milieueffecten2) van deze activiteiten.
- In de SvB 'functiemenging' is in de categorie-indeling een nader onderscheid gemaakt tussen categorie B1 en B2. Voor de toepassing in dit bestemmingsplan blijkt het onder- scheid tussen categorie A en categorie B zoals beschreven in de VNG-publicatie te groot om de toelaatbaarheid van activiteiten voldoende af te kunnen stemmen op de kenmer- ken van de functiemengingsgebieden en het daarin te volgen beleid.
1) De VoorbeeldStaat 'functiemenging' van de VNG-publicatie omvat alle denkbare hinderlijke functies waaronder, naast bedrijven, ook horeca, kantoren en dienstverlening.
2) Inschatting van milieueffecten heeft plaatsgevonden op basis van dezelfde expertise die bij het opstellen van de nieuwe VNG-uitgave is gebruikt.
Categorie-indeling
Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven kan, vanwege de bijzondere kenmerken van gebie- den met enige vorm van functiemenging, niet worden gewerkt met een systematiek van richtafstanden en afstandsstappen: vanwege de zeer korte afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies is een dergelijke systematiek niet geschikt voor functiemen- gingsgebieden. De SvB 'functiemenging' hanteert vier categorieën A, B1, B2 en C met speci- fieke criteria voor de toelaatbaarheid die onderstaand uiteen zijn gezet.
Categorie A
Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies zijn toegestaan, desgewenst in daarvoor omschreven zones binnen rustige woongebieden. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn.
Categorie B1
Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies in een daarvoor omschreven gebied met functiemenging zijn toegestaan1). De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn.
Categorie B2
Bedrijfsactiviteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter bouwkundig afge- scheiden van woningen/andere gevoelige functies. Bouwkundig afgescheiden betekent dat de panden los van elkaar dienen te staan. Uitzondering hierop vormen binnenterreinen omringd door voorname- lijk woningen: ook al zijn bedrijven bouwkundig afgescheiden van woningen, op deze locaties zijn hooguit categorie B1 bedrijven toegestaan.
Categorie C
Activiteiten genoemd onder categorie B2, waarbij vanwege relatief grote verkeersaantrekkende wer- king een directe ontsluiting op hoofdinfrastructuur gewenst is.
3. Flexibiliteit
De SvB 'functiemenging' blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. De inschalingen gaan uit van een gemiddeld bedrijf met een moderne bedrijfsvoering. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de SvB 'functiemen- ging' is verondersteld. In de regels is daarom bepaald dat het bevoegd gezag bij een omge- vingsvergunning kan afwijken van de SvB 'functiemenging' en een dergelijk bedrijf toch kan toestaan, indien dit bedrijf niet binnen de algemene toelaatbaarheid past. Bij de SvB 'func- tiemenging' is deze mogelijkheid beperkt tot maximaal 1 categorie (dus bijvoorbeeld catego- rie B1 in plaats van A of categorie B2 in plaats van B1). Om deze omgevingsvergunning te kunnen verlenen, moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omge- ving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie.
Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten in de SvB 'functiemenging' niet zijn genoemd, maar die qua aard en invloed overeenkomen met bedrijven die wel zijn toegestaan. Met het oog hierop is in de regels bepaald dat het bevoegd
1) Dit betreffen bedrijven die in de 'VoorbeeldStaat van Bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen' uit de VNG-uit- gave voor alle milieuaspecten een richtafstand van maximaal 30 m hebben ten opzichte van een rustige woonwijk en voor het aspect gevaar zelfs een richtafstand van 10 m. Dergelijke bedrijven worden in de bestemmingsplan- praktijk, ook onder de oude VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (2001), direct naast woningen in een ge- mengd gebied toegestaan.
gezag vestiging van een dergelijk bedrijf via een omgevingsvergunning kan toestaan. Om deze omgevingsvergunning te kunnen verlenen, moet op basis van milieutechnisch onder- zoek worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met direct toegelaten bedrijven.
Voor de concrete toetsing van een verzoek om afwijking middels een omgevingsvergunning wordt verwezen naar bijlage 5 van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering.
SBI 93/SvB f
oktober 2010
43
Bijlage 2 Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten
Adviesbureau RBOI 198.14143.00
Rotterdam / Middelburg
Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten
Milieuzonering van horeca-activiteiten
De problematiek van hinder door horecabedrijven onderscheidt zich als zodanig nauwelijks van de problematiek van hinder veroorzaakt door 'gewone' niet-agrarische bedrijven. Bij het opstellen van de in de regels opgenomen Staat van Horeca-activiteiten en het daarmee sa- menhangende toelatingsbeleid is daarom nauw aangesloten bij de Staat van Bedrijfsactivi- teiten die al veel langer in bestemmingsplannen wordt toegepast.
Ook voor horecabedrijven bieden de Wet milieubeheer en de APV onvoldoende mogelijkhe- den om alle relevante vormen van hinder te voorkomen. De milieuzonering van horecabe- drijven in het bestemmingsplan richt zich in aanvulling op de beide genoemde instrumenten op de volgende vormen van hinder:
- geluidshinder door afzonderlijke inrichtingen in een rustige omgeving;
- (cumulatieve) geluidshinder buiten de inrichting(en) en verkeersaantrekkende wer- king/parkeerdruk.
Analoog aan de regeling voor 'gewone' bedrijven worden bij de uitwerking van een ruimtelijk beleid voor hinderlijke horeca-activiteiten drie stappen onderscheiden:
- indelen van activiteiten in ruimtelijk relevante hindercategorieën;
- onderscheiden van gebiedstypen met een verschillende hindergevoeligheid;
- uitwerken van een beleid in hoofdlijnen: in welke gebieden zijn welke categorieën in het algemeen toelaatbaar.
De onderstaande toelichting gaat nader in op de gehanteerde hindercategorieën en het alge- mene toelatingsbeleid voor deze categorieën. Opgemerkt wordt dat naast de criteria ter voorkoming van ongewenste horeca-activiteiten ook ruimtelijk-functionele overwegingen een rol kunnen spelen bij het ruimtelijk beleid voor horeca-activiteiten; daarop wordt op deze plaats niet ingegaan.
Gehanteerde criteria
Voor een indicatie van de mate van hinder veroorzaakt door horeca-activiteiten biedt de ba- siszoneringslijst uit de VNG-publicatie 'bedrijven en milieuzonering' een goed vertrekpunt. De daar gehanteerde, nogal grove benadering behoeft echter voor een in de praktijk bruikbare Staat van Horeca-activiteiten aanvulling en nadere motivering. In aanvulling op de gegevens uit de VNG-publicatie is gebruikgemaakt van de volgende ruimtelijk relevante criteria:
- de voor verschillende soorten horeca-inrichtingen over het algemeen gebruikelijke ope- ningstijden1); deze zijn voor het optreden van hinder uiterst relevant; het Besluit alge- mene regels voor inrichtingen milieubeheer en de circulaire industrielawaai hanteren immers voor de dag-, avond- en nachtperiode verschillende milieunormen;
- de mate waarin een bedrijfstype naar verwachting bezoekers en in het bijzonder bezoe- kers per auto en/of brommers (scooters) aantrekt.
Categorieën van horeca-activiteiten
Mede op grond van bovengenoemde criteria worden in de Staat van Horeca-activiteiten de volgende drie categorieën onderscheiden (waarvan één categorie met drie subcategorieën):
1. 'lichte horeca': Bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds behoeven te zijn geopend (in hoofdzaak verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken: restaurants, cafetaria's, ijssalons en dergelijke. Het gaat daarbij dus om bedrijven die uit een oogpunt van hinder vooral in
1) Er wordt hier nadrukkelijk gesproken over openingstijden die normaal gesproken verbonden zijn aan het functione- ren van een type horecabedrijf; de toelaatbare openingstijden van een individueel bedrijf worden niet via het be- stemmingsplan bepaald maar middels de vergunning op grond van de APV.
woongebieden niet wenselijk zijn. In gemengde gebieden en weinig gevoelige gebieden dient mede in relatie tot de verkeersontsluiting een nadere afweging plaats te vinden.
In deze categorie zijn de volgende subcategorieën onderscheiden:
1a. qua exploitatie aan detailhandelsfunctie verwante horeca die in de praktijk nauwe- lijks van de eigenlijke detailhandel kunnen worden onderscheiden zoals ijssalons, cafetaria's, snackbars en dergelijke; met name in centrumgebieden kan het in ver- band met ruimtelijk-functionele aspecten gewenst zijn deze groep als afzonderlijke categorie te beschouwen;
1b. overige lichte horeca: restaurants;
1c. bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking: grotere restau- rants, grotere hotels, McDrives e.d.
2. 'middelzware horeca': Bedrijven die normaal gesproken ook 's nachts geopend zijn en die daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken: cafés, bars, biljartcentra, zalenverhuur e.d. Deze bedrijven zijn over het algemeen alleen toelaat- baar in weinig gevoelige gebieden, zoals gebieden met primair een functie voor detail- handel en voorzieningen.
3. 'zware horeca': Bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts moeten zijn geopend en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen (verkeersaantrekkende werking, daarmee gepaard gaande hinder op straat en parkeeroverlast): dancings, discotheken en partycentra. Deze bedrijven zijn alleen toelaatbaar in specifiek voor dergelijke be- drijven aangewezen gebieden.
Flexibiliteit
De Staat van Xxxxxx-activiteiten blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door horeca-activiteiten in te schatten. De lijst van activiteiten is bovendien tijdge- bonden. Het komt in de praktijk dan ook voor dat een bepaald horecabedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een aangepaste werkwijze (bijvoorbeeld geen openstelling noodzakelijk in de nachturen) of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Horeca-activiteiten is verondersteld. In het betreffende arti- kel van de planregels is daarom bepaald dat het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning kan afwijken van de Staat van Horeca-activiteiten en een dergelijk be- drijf één categorie lager kan indelen. Dit betekent bijvoorbeeld van categorie 3 naar 2. Bij categorie 1, met een onderverdeling in subcategorieën, wordt daarbij bedoeld dat een omgevingsvergunning tot de laagste subcategorie mogelijk is (dus van categorie 2 naar maximaal 1a, maar bijvoorbeeld ook van 1c naar 1b). Om een omgevingsvergunning te kunnen verlenen moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie. Deze beoordeling dient met name te worden getoetst aan het aspect geluidshinder.
Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde horeca-activiteiten zich aandienen, niet zijn genoemd in de Staat van Horeca-activiteiten. Wanneer deze bedrijven wat betreft milieubelasting ge- lijk kunnen worden gesteld met volgens de bestemmingsregeling toegestane horecabedrijven kan voor de vestiging van deze bedrijven eveneens een omgevingsvergunning worden ver- leend.
44
Bijlage 3 Bedrijfsinventarisatie met toepassing van de Staat van Functiemenging
Adviesbureau RBOI 198.14143.00
Rotterdam / Middelburg
Bedrijfsinventarisatie met toepassing van de Staat van Functiemenging
straat | nr. | naam en aard van het bedrijf | S.B.I. code (1993) | Cate- gorie | algemene toelaat- baarheid | specifieke aanduiding | omschrijving |
Xxxxxxxxxxx | 000 | Timmer & Aannemersbedrijf X. Xxxxxxxxxxxx | 45.2 | - | B1 | (sb-1) | Aannemersbedrijven met werkplaats: b.o.> 1.000 m2 |
Pruimendijk | 296 | Machinehandel De Waal | 5153.1 | C | B1 | (sb-2) | Groothandel in bouwmaterialen algemeen: b.o.> 2.000 m2 |
Xxxxxxxxxxx | 000-0 | X. Xxxxxxxx en Zn. | 316 | B1 | (sb-2) | Vervaardiging van overige elektrische benodigdheden n.e.g. | |
Pruimendijk | 354 | Been Thuiszorgmiddelen en Revalidatietechniek BV | 517 | C | B1 | (sb-3) | Overige groothandel (incl. verkoop aan particulieren) |
Xxxxxx | 00 | Firma Maarleveld | 712 | C | B1 | (sb-4) | Aanhangwagenverhuur |
Xxxxxx | 00 | Aannemersbedrijf L. De Jong Ridderkerk B.V. | 45.0 | - | B1 | (sb-5) | Bouwbedrijven algemeen: b.o.> 2.000 m2 |
Havenhoofd | 7a | Handelsonderneming Breon 6 | 284 | - | B1 | (sb-6) | Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d. |
45
Bijlage 4 Advies DCMR
Adviesbureau RBOI 198.14143.00
Rotterdam / Middelburg
Bijlage 2 Bedrijveninventarisatie voor Oostendam
Straat | Nummer | Naam en aard van het bedrijf | SBICBI | Milieucategorie | |
Pruimendijk | 97A | Eneco Hoogspanningshuisje | Handel in en distributie van elektriciteit, < 10 MVA | 4000 01 | 2 |
Xxxxxxxxxxx | 00X | X. Penning | Vollegronds-/glastuinbouw | 0111 00 | 2 |
Pruimendijk | 137 | Maatschap Van Den Hoek | Akkerbouw, gesloten opslag gier, brandbare vloeistof in tank | 0111 00, 9999.3, 9999.10 | 3.1 |
Pruimendijk | 228TO | X. Penning | Teelt van groenten, bloemen en champignons | 0112 02 | 2 |
Xxxxxxxxxxx | 000X | X. En X.X.Xxxxxxx 1 | Akkerbouw | 0111 00 | 2 |
Xxxxxxxxxxx | 000 | Timmer & Aannemersbedrijf X. Xxxxxxxxxxxx | Aannemersbedrijf met werkplaats: b.o. > 1000 m2 | 4521 02 | 3.1 |
Pruimendijk | 236 | Verveer Keukens 2 | Groothandel in overige consumentenartikelen | 5147 00 | 2 |
Pruimendijk | 238A | Gemeente Ridderkerk | Rioolgemaal | 9000 04 | 2 |
Pruimendijk | 254 | T.W. Penning | Teelt van groenten, bloemen en champignons | 0112 02 | 2 |
Xxxxxxxxxxx | 000X | X.X.Xxxxxx | Akkerbouw | 0111 00 | 2 |
Pruimendijk | 296 | X Xxxxxxxx En Zn | Vervaardiging van overige elektrische benodigdheden n.e.g. | 3162 00 | 2 |
Pruimendijk | 298NABI J | Machinehandel De Waal | Groothandel in bouwmaterialen algemeen assortiment, b.o. > 2000 m2 | 5153 01 | 3.1 |
Xxxxxxxxxxx | 000 | X. Xxxxxxxx En Zn. | Reparatie t.b.v. particulieren | 5274 00 | 3.1 |
Pruimendijk | 304 | X.X.Xxxxxx | Hoveniersbedrijf, b.o. <= 500 m2 | 0141 04 | 2 |
Pruimendijk | 314A | Gemeente Ridderkerk 3 | Gasontvang- en -verdeelstation, categorie D | 4000 11 | 3.1 |
Pruimendijk | 354A | Been Thuiszorgmiddelen | Winkel in medische en orthopedische artikelen, apotheek en drogisterij | 5232 00 | 1 |
Pruimendijk | 354 | Verkerk & Verhey financiële dienstverlening | Administratiekantoor | 7412 01 | 1 |
Pruimendijk | 354 | Been Thuiszorgmiddelen | Winkel in medische en orthopedische artikelen, apotheek en drogisterij | 5232 00 | 1 |
Xxxxxx | 00 | Xxxxx Xxxxxxxxxx 0 | Verhuurbedrijf voor roerende goederen net eerder genoemd (aanhangers) | 7140 00 | 2 |
Xxxxxx | 00 | Aann. L. De Jong Ridderkerk B.V. | Bouwbedrijf, b.o. > 2000 m2 | 4521 00 | 3.2 |
Xxxxxxxxx | 00 | Sportcafe Pleasure Fit 5 | Café | 5540 01 | 1 |
Havenhoofd | 1 | Restaurant De Oude Haven | Restaurant | 5530 00 | 1 |
Havenhoofd | 3B | Gemeente Ridderkerk | Rioolgemaal | 9000 04 | 2 |
Havenhoofd | 7A | Handelsonderneming Breon 6 | Smederij, lasinrichting, bankwerkerij | 3491 01 | 3.2 |
Xxxxxxxxxxx | 0X | Zuiveringssch. Holl. Eil. & Waarden | Rioolgemaal | 9000 04 | 2 |
Tarwestraat | 1B | Paarden Pension Oostendam | Paardenpension | 9262 01 | 3.1 |
Xxxxxxxxxxx | 00 | Speeltuinvereniging Oostendam | Sociaal-cultureel werk | 8533 01 | 2 |
Xxxxxxxxxxx | 00XXX | Gemeente Nutsbedrijf | Gasdrukregel- en meetruimte (gebouw), categorie B en C | 4000 10 | 2 |
Ambachtspad | 1NABIJ | Gemeente Ridderkerk (rioolgemaal) | Rioolgemaal | 9000 04 | 2 |
Zuidpad | 2 | A.N. Penning | Vollegronds-glastuinbouw | 0111 00 | 2 |
1, 2, 4, 5, 6 Niet in werking volgens Mirr | |||||
3 Naar alle waarschijnlijkhe id niet aanwezig | |||||
toekomstige woningbouw |
46
Bijlage 5 Advies VRR
Adviesbureau RBOI 198.14143.00
Rotterdam / Middelburg
47
Bijlage 6 Ecologisch bureauonderzoek
Bestaande situatie
Het plangebied betreft het gebied tussen Oostendam en de Rijksweg A15. Het plangebied bestaat uit verschillende gebieden met de volgende biotopen:
• De bestaande kern (gebouwen, wegen, watergangen, struiken en bomen) van Oostendam;
• Het agrarisch gebied (akkerland, grasland, bomen, struiken en watergangen);
Beoogde ontwikkelingen
In de bestaande kern Oostendam en het agrarisch gebied ten noorden daarvan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat hier geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichting zijn gepland.
Toetsingskader
Beleid
De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt, de PEHS.
Normstelling
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
• er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
• er geen alternatief is;
• geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
48
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Flora en faunawet voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert LNV de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Flora- en faunawet het gehele seizoen:
1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
4. Xxxxxx die jaar in jaar uit gebruik maken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd:
5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.
De Flora- en faunawet is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
h. door de minister van het voormalig Ministerie van LNV aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
i. door de minister van het voormalig Ministerie van LNV aangewezen beschermde natuurmonumenten;
j. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en
49
habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de vaststelling van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx 1998 zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
De planlocatie vormt geen onderdeel van en is ook niet nabij een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals een Natura 2000-gebied gelegen. Het plangebied vormt geen onderdeel van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS).
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen (Broekhuizen, 1992; Limpens, 1997, xxx.xxxxx.xx en xxx.xxxxxxxxxx.xx) waarin de waarnemingen zijn aangegeven.
Flora
Mogelijke groeiplaatsen van licht beschermde soorten die in het plangebied kunnen voorkomen zijn: grote kaardenbol, dotterbloem en zwanenbloem. Zwaar beschermde soorten zijn gezien de verspreidingsgegevens en de voorkomende biotopen niet te verwachten.
Vogels
In het opgaand groen kunnen algemeen voorkomende vogelsoorten als pimpelmees, koolmees, staartmees, roodborst, spreeuw, zanglijster en blauwe reiger. De opgaande begroeiing biedt mogelijk ook leefgebied aan kraaiachtigen en spechten. De aanwezige bebouwing kan vaste verblijfplaatsen bieden aan gebouwbewonende soorten als gierzwaluw, zwarte roodstraat en huismus. Binnen de watergangen in het plangebied komen naar verwachting veel algemene watervogels voor zoals wilde eend, knobbelzwaan, meerkoet, blauwe reiger en waterhoen. Daarnaast broeden mogelijk op de akkers enkele paren kievieten en scholeksters. De diverse biotopen in het plangebied bieden voldoende mogelijkheden voor vaste rust-, verblijf- en broedplaatsen voor al deze soorten.
Zoogdieren
Het gebied met veel opgaande begroeiing, gebouwen en open water, voldoet aan de biotoopeisen van veel vleermuissoorten, zoals gewone dwergvleermuis, watervleermuis, ruige dwergvleermuis, rosse vleermuis en laatvlieger. Mogelijk biedt het plangebied dan ook vaste rust-, verblijf- en paarplaatsen en zeer geschikt foerageergebied en belangrijke vliegroutes voor deze soorten.
Ook biedt het plangebied geschikte biotopen voor algemene grondgebonden zoogdieren, zoals bosmuis, bunzing, egel, konijn, mol, rosse woelmuis, huisspitsmuis, veldmuis en woelrat.
Amfibieën
Door de grote hoeveelheid water in en rondom het plangebied, zijn er verschillende algemene soorten in het plangebied te verwachten zoals gewone pad, bruine kikker, kleine watersalamander en middelste groene kikker. Ook is de zwaar beschermde rugstreeppad waargenomen in (de omgeving van) het plangebied (RAVON en xxxxxxxxxxxx.xx). De rugstreeppad heeft een voorkeur voor zandige terreinen en wordt daarom vaak op bouwplaatsen aangetroffen.
50
Vissen
Gezien de voorkomende biotopen binnen het plangebied, is de kans dat een zwaar beschermde soort als de kleine modderkruiper hier voorkomt, niet geheel uit te sluiten.
Overige soorten
Het plangebied is ongeschikt als biotoop voor beschermde reptielen en insecten (vlinders, sprinkhanen en libellen). De genoemde beschermde soortengroepen stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.
In tabel B.1.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel B.1.1: Beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime
vrijstellingsregeling Ffw | tabel 1 | dotterbloem, gewone kaardenbol en zwanenbloem | |
bosmuis, bunzing, egel, konijn, mol, rosse woelmuis, veldmuis en woelrat | |||
gewone pad, bruine kikker, kleine watersalamander en middelste groene kikker | |||
ontheffingsregeling Ffw | tabel 2 | Kleine modderkruiper | |
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | geen | |
bijlage IV HR | alle vleermuizen rugstreeppad | ||
vogels | cat. 1 t/m 4 | gierzwaluw en huismus |
Toetsing en conclusie
Gebiedsbescherming
De planlocatie vormt geen onderdeel van en is ook niet nabij een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals een Natura 2000-gebied gelegen. Het plangebied vormt geen onderdeel van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). Het beleid van de provincie en de Natuurbeschermingswet 1998 staan de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is grotendeels consoliderend van aard. Door middel van het bestemmingsplan worden echter enkele (kleine) ontwikkelingen mogelijk gemaakt, waarbij sprake kán zijn van aantasting van te beschermen natuurwaarden.
Bij eventuele toekomstige ontwikkelingen kunnen beschermde diersoorten worden geschaad. Er zal hierbij geen ontheffing nodig zijn voor de tabel 1-soorten waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet geldt.
De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (broedseizoen is globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten.
51
In de watergangen komt mogelijk de kleine modderkruiper (tabel 2) voor. Indien blijkt dat de soort aanwezig is, dient voorafgaand aan de werkzaamheden aan de watergang, een ontheffing aangevraagd te worden bij het Ministerie van LNV. Tenzij gewerkt kan worden met een goedgekeurde gedragscode.
Mogelijk zijn zwaar beschermde vleermuizen, rugstreeppad (tabel 3, bijlage IV HR), danwel vogels met een vaste nestplaats binnen het plangebied aanwezig. Indien vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen en/of primaire vliegroutes of primaire foerageergebieden van deze soorten aanwezig blijken (hetgeen aan de hand van veldonderzoek in het voorjaar, zomer en najaar moet worden vastgesteld) en aangetast worden door ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Flora- en faunawet voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen niet mogelijk zijn, dient in nader overleg met de Dienst Regelingen van het ministerie van LNV bepaald te worden of het plan in zijn huidige vorm uitvoerbaar is.
Gezien bovenstaande staat de Flora- en faunawet de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg.
52
Bijlage 7 Nota inspraak en overleg
Sturing en Beleid
Nota inspraak en overleg bestemmingsplan Oostendam
1.1 Inspraak
Het voorontwerpbestemmingsplan Oostendam heeft vanaf 9 mei 2011 tot en met 20 juni 2011 ter inzage gelegen. Iedereen mocht in die periode op het plan reageren. Het college heeft dit bekend gemaakt op 5 mei 2011 in de Combinatie van Ridderkerk, de Kombinatie van Xxxxxxx-Xxx-Ambacht en op internet. Daarmee is voldaan aan de meldingsplicht die in artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staat.
Wij hebben van de volgende personen op tijd een inspraakreactie ontvangen:
1. De heer X.X. Xxxxxxxx, namens de eigenaren van het perceel Xxxxxxxxxxx 000;
2. De heer W.J. xxx Xxxxx, Xxxxxxxxx 0 (Hendrik-Ido-Ambacht);
3. Historisch Genootschap Xxxxxxx-Xxx-Ambacht;
4. De xxxx X. Xxxxxxx, Xxxxxx 00;
5. De xxxx X. Xxxxxxx, Xxxxxxxxxxx 00X;
6. De heer W. xxx xxx Xxxxxx, Xxxxxxxxxxx 000;
7. Verkerk en Verheij Adviesgroep, Xxxxxxxxxxx 000;
8. De heer H.J. Verkerk, Xxxxxxxxxxx 000x;
9. De heer Xxx xxx Xxxxx, Xxxxxxxxxxx 000x;
10. De familie Xxx, Pruimendijk 280/282;
11. De xxxx X. Xxxxxxxx, Xxxxxx 0;
12. Timmer- en aannemersbedrijf Alderliesten, Xxxxxxxxxxx 000;
13. De xxxx X. Xxxxxxx, Xxxxxxxxxxx 000;
14. Visser Xxxxxxxx Advocaten, namens mevrouw Xx Xxxx, Xxxxxxxxxxx 000;
15. De xxxx X. Xxxxxxx, Xxxxxxxxxxx 000;
16. Xxxxxxx Xxxxxxx, Xxxxxxxxxxx 000;
17. Xxxxxxxxxx Xxxxxx, Ridderpoort 11;
18. Mondelinge reactie van de heer F. Limburg, Pruimendijk 342, en de xxxx X. Xxxxxxxxxx, Xxxxxxxxxxxxx 00.
Alle inspraakreacties zijn hieronder samengevat en voorzien van een antwoord. Sommige onderwerpen komen in meerdere inspraakreacties terug. Die onderwerpen hebben wij hieronder per thema beantwoord. Bij diverse inspraakreacties verwijzen wij voor de beantwoording naar deze thematische beantwoording.
De heer Xxxxxxx heeft naast zijn mondelinge reactie ook schriftelijk op het voorontwerpbestemmingsplan gereageerd. De schriftelijke reactie is ruim twee weken te laat bij de gemeente binnen gekomen. Daarom laten wij deze schriftelijke reactie in deze nota buiten beschouwing.
Alle in zijn schriftelijke reactie opgenomen punten staan echter ook in diverse andere inspraakreacties. Zijn vragen en opmerkingen worden via deze andere inspraakreacties toch beantwoord.
Thema Gemeentelijk beleid
[Dit thema is vervallen omdat de woningbouwlocatie niet meer is opgenomen in het bestemmingsplan.]
Thema Stedenbouw
[Dit thema is vervallen omdat de woningbouwlocatie niet meer is opgenomen in het bestemmingsplan.]
Sturing en Beleid
Thema Verkeer
[Dit thema is vervallen omdat de woningbouwlocatie niet meer is opgenomen in het bestemmingsplan.]
1. De heer X.X. Xxxxxxxx, namens de eigenaren van het perceel Pruimendijk 137
a. De xxxx Xxxxxxxx laat weten dat de gebouwen bij het bedrijf in de toekomst gerenoveerd zullen worden. Het is daarom belangrijk dat het nieuwe bestemmingsplan deze nieuwbouw mogelijk maakt.
Hij merkt op dat het bouwblok in het nu geldende bestemmingsplan groter is dan het bouwblok dat is opgenomen in het voorontwerpbestemmingsplan. Een gedeelte van de gebouwen op het perceel vallen buiten het nieuwe bouwblok. Hij vraagt daarom om het bouwblok aan te passen. Op een tekening bij de inspraakreactie is hiervoor een voorstel gedaan.
b. Het perceel heeft een agrarische bestemming gekregen in het voorontwerpbestemmingsplan. De xxxx Xxxxxxxx vraagt of het mogelijk is om in het bestemmingsplan te regelen dat hij de gebouwen ook voor iets anders mag gebruiken. Vooral voor het geval het niet meer lukt om er een agrarisch bedrijf te exploiteren. Hij vraagt of de boerderij dan bijvoorbeeld gebruikt mag worden als woonboerderij met eventueel (semi)agrarische activiteiten.
Antwoord
a. Op het perceel Pruimendijk 137 zal het bouwvlak worden aangepast overeenkomstig het huidige bestemmingsplan ‘Landelijk gebied oost’ en het voorstel zoals gedaan bij de inspraakreactie.
b. De bestaande bebouwing op het perceel Pruimendijk 137 is voorzien van een consoliderende bestemmingsregeling. Dit wil zeggen dat het perceel is bestemd conform de huidige situatie en regels. Uitgangspunt van het nieuwe bestemmingsplan is om geen extra gebruiksmogelijkheden, uitbreiding of extra bouwmogelijkheden toe te kennen.
Wel willen we aansluiten bij de provinciale verordening ruimte. In deze verordening is een regel opgenomen die gaat over vrijkomende agrarische bebouwing. Aan artikel 3 van het bestemmingsplan is daarom een nieuwe regel toegevoegd. Deze regel maakt het mogelijk om vrijkomende agrarische bebouwing, onder voorwaarden, voor iets anders te gebruiken.
2. De heer W.J. Xxx Xxxxx, Xxxxxxxxx 0 (Xxxxxxx-Xxx-Xxxxxxx)
a. De heer Xxx Xxxxx heeft vrede met de woningbouwlocatie aan de Waal. Hij vraagt zich wel af of de Pruimendijk de toename van het verkeer aan zal kunnen. En hoe de gemeente daarmee omgaat.
b. In zijn reactie benadrukt de heer Xxx Xxxxx het belang om zorgvuldig om te gaan met de landschappelijke waarde van de Waaloevers. Een natuurlijke rivieroever in de bebouwde kom is zeldzaam en is het waard om min of meer in tact gelaten te worden.
Antwoord
[Het eerder gegeven antwoord is niet meer relevant omdat de woningbouwlocatie niet meer is opgenomen in het bestemmingsplan.]
Sturing en Beleid
3. Historisch Genootschap Xxxxxxx-Xxx-Ambacht
a. De reactie van het historisch genootschap gaat vooral over de woningbouwlocatie aan de Waal. Het genootschap vraagt zich af waarom in het meest zuidelijke gedeelte van het nieuwbouwplan geen openbare groene zone met een voetpad is gepland. Juist omdat dat gedeelte vanuit de openbare ruimte in Xxxxxxx-Xxx-Ambacht vol in zicht is. Het historisch genootschap pleit er daarom voor het nieuwbouwplan aan te passen en ook aan de zuidkant een openbare groene zone met voetpad op te nemen in het bestemmingsplan.
b. Het historisch genootschap is van mening dat het voorontwerpbestemmingsplan op onaanvaardbare wijze afbreuk doet aan de landschappelijke kwaliteit van de Waal. Vooral omdat niet langs de hele oever van de woningbouwlocatie rekening is gehouden met opgaand groen en de aanwezige rietkragen. Zij vragen ons daarom ook om aan te geven op welke wijze het plan past binnen het project ‘Deltapoort’.
Antwoord
[Het eerder gegeven antwoord is niet meer relevant omdat de woningbouwlocatie niet meer is opgenomen in het bestemmingsplan.]
4. De xxxx X. Xxxxxxx, Xxxxxx 00
a. De reactie van de xxxx Xxxxxxx gaat vooral over de woningbouwlocatie aan de Waal. Hij vindt een toename van 90 woningen te veel ten opzichte van het huidige aantal woningen in Oostendam. Hij is bang dat het de cultuur van de wijk zal veranderen. Ook denkt hij, dat het historische karakter van Oostendam zal worden aangetast.
b. In zijn reactie vraagt de xxxx Xxxxxxx om uit te leggen wat het ‘openbaar toegankelijk maken van de Waal’ betekent. Komen er bijvoorbeeld strandjes of gras waarop mensen aan het water kunnen liggen?
c. De xxxx Xxxxxxx vraagt de gemeente om beter uit te leggen waarom er behoefte is aan 90 extra woningen. Hij denkt dat de nieuwe woningen te duur zullen zijn voor de huidige bewoners van Oostendam. Hij vraagt zich af of de gemeente de noodzaak onderzocht heeft.
d. In het voorontwerpbestemmingsplan zijn aannames gedaan over de flora en fauna op de woningbouwlocatie. De xxxx Xxxxxxx wil weten of hier ook onderzoek naar is gedaan.
e. De Pruimendijk en Damweg zijn historische dijken. Deze dijken kunnen geen toename van verkeer aan. De dijken kunnen eigenlijk de huidige hoeveelheid verkeer al niet aan. Daarnaast maakt hij zich zorgen over een verdere afname van de verkeersveiligheid. De xxxx Xxxxxxx wil daarom graag weten welke verbeteringen de gemeente voorstelt voor de Damweg.
f. In het voorontwerpbestemmingsplan staat de term ‘erftoegangsweg’. De xxxx Xxxxxxx wil weten wat deze term betekent, en of de Damweg een erftoegangsweg is.
g. In het voorontwerpbestemmingsplan staat niet waarom de gemeente geen nieuwe ontsluiting voor Oostendam realiseert. Zoals een brug over de Waal of een aansluiting op de Rotterdamseweg.
h. De xxxx Xxxxxxx vraagt om een onafhankelijk verkeersrapport waarbij ook 3VO is betrokken.
i. De xxxx Xxxxxxx is benieuwd naar de uitkomsten van het archeologisch onderzoek.
j. Als gevolg van de hoeveelheid verkeer is schade ontstaan aan de woning van de xxxx Xxxxxxx. Hij is bang dat zijn woning door een toename van het verkeer meer schade zal oplopen. Daarnaast vreest hij door de toename van verkeer ook meer geluidsoverlast.
Antwoord
[Het eerder gegeven antwoord is niet meer relevant omdat de woningbouwlocatie niet meer is opgenomen in het bestemmingsplan.]
Volgnr. 3 van 13
Sturing en Beleid
5. De xxxx X. Xxxxxxx, Xxxxxxxxxxx 00X
a. In het bestemmingsplan is voor de kassen op het perceel Pruimendijk 97B een maximale goothoogte opgenomen van 4 meter. De heer Xxxxxxx vraagt om deze goothoogte aan te passen naar 5 meter. Dit sluit beter aan bij de huidige inzichten en technieken.
b. Achter de kassen staat een waterbuffer. Deze heeft de gemeente niet opgenomen op de plankaart van het voorontwerpbestemmingsplan.
c. In de toelichting staat niets opgenomen over een Rijksbufferzone. De heer Xxxxxxx vraagt zich daarom af of deze is komen te vervallen. En zo ja, welke gevolgen dit heeft voor glastuinbouwbedrijven in het plangebied.
d. Het bedrijf van de heer Xxxxxxx is geen akkerbouw, maar glas/vollegrondstuinbouw. Dit staat verkeerd vermeld in bijlage 4 van de toelichting.
e. Artikel 3.3b van de regels van het voorontwerpbestemmingsplan geeft het college de bevoegdheid om nadere eisen te stellen aan de situering van de ontsluiting vanaf de weg en parkeervoorzieningen. Het is de heer Xxxxxxx niet duidelijk wat de gemeente daarmee bedoeld en in welke gevallen de nadere eisen gesteld kunnen worden.
f. Het nu geldende bestemmingsplan bevat een aantal wijzigingsbevoegdheden die in het nieuwe bestemmingsplan zijn verdwenen. De heer Xxxxxxx vraagt of de regels van het nieuwe bestemmingsplan daarop kunnen worden aangepast. Bijvoorbeeld door een wijzigingsbevoegdheid op te nemen die het mogelijk maakt de bestemming van de bedrijfsgebouwen te verruimen als deze in de toekomst niet meer voor een agrarische bestemming gebruikt kunnen worden.
g. De heer Xxxxxxx vraagt of er ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenstalling' nog extra bouwregels gelden.
h. Eén ontsluiting van de woningbouwlocatie is gepland schuin tegenover de inrit van het bedrijf van de heer Xxxxxxx. Hij wil daarom graag betrokken worden bij de definitieve vormgeving van deze kruising. Vooral omdat zijn bedrijf ook nu al lastig bereikbaar is.
i. De heer Xxxxxxx vraagt zich af of het verplaatsen van de bebouwde kom-grens nadelige gevolgen zou kunnen hebben voor zijn bedrijf.
j. Kortgeleden is op het eerste gedeelte van de Pruimendijk een aantal verkeersmaatregelen genomen. De heer Xxxxxxx wijst erop dat deze veranderingen de doorstroom op de Pruimendijk niet bevorderen. Hij wil daarom weten of de gemeente deze veranderingen heeft meegenomen in de onderzoeken.
k. De heer Xxxxxxx wil graag dat de Damstraat open blijft voor bewoners van Oostendam.
Antwoord
a. Ter plaatse van het perceel Pruimendijk 97B is voorzien in een consoliderende bestemmingsregeling. Dit wil zeggen dat het perceel is bestemd conform de huidige situatie en nu geldende regeling. Uitgangspunt van dit bestemmingsplan is dat er geen uitbreiding of extra bouwmogelijkheden worden toegekend.
b. De waterbuffer is mogelijk gemaakt / gereguleerd binnen de bestemming ‘Agrarisch’. Het is hierdoor niet noodzakelijk de waterberging specifiek aan te duiden.
c. Het plangebied is gelegen in de Rijksbufferzone Oost IJsselmonde. Door aanwijzing van rijksbufferzones wil het Rijk landbouw en groene recreatie stimuleren. De rijksbufferzones zijn in gebieden gelegen, die sterk onder stedelijke druk staan. Zowel groen en recreatie als agrarisch gebruik passen in de rijksbufferzones. Het betreffende perceel is aangeduid voor glastuinbouw. De rijksbufferzone heeft geen verdere gevolgen voor de aanwezige glastuinbouw.
d. Naar aanleiding van deze inspraakreactie zal bijlage 4 van de toelichting worden aangepast.
e. Deze nadere eisen regeling kan worden toegepast wanneer dit vanuit stedenbouwkundige dan wel verkeerskundige redenen noodzakelijk wordt geacht.
f. In de Verordening Ruimte van de provincie is een regel opgenomen die gaat over vrijkomende agrarische bebouwing (artikel 2 lid 2 sub c Verordening Ruimte). Wij willen die lijn ook opnemen in dit bestemmingsplan. Daarom is aan artikel 3 een nieuwe regel toegevoegd over gebruik van agrarische bedrijfsbebouwing voor niet-agrarische functies.
Sturing en Beleid
g. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – paardenstalling’ gelden de regels zoals opgenomen in de bestemming ‘Agrarisch’. De specifieke aanduiding is opgenomen om het huidige gebruik te reguleren, welke niet past binnen de
bestemmingsomschrijving van de bestemming ‘Agrarisch”.
h. Hierover zal nader overleg plaats vinden tussen de betreffende partijen.
i. Het verplaatsen van de bebouwde kom-grens betreft alleen een verkeerskundige aanpassing. De verplaatsing heeft geen gevolgen voor de bedrijfsvoering van het bedrijf van de heer Xxxxxxx.
j. In het onderzoek is uitgegaan van de bestaande situatie en een aantal voorgenomen maatregelen, zie ook het thema Verkeer.
k. Er is op dit moment geen reden om de Damstraat af te sluiten in verband met dit bestemmingsplan en de daarin opgenomen ontwikkelingen, zie ook het thema Verkeer.
6. De heer W. xxx xxx Xxxxxx, Xxxxxxxxxxx 000
a. De heer Xxx xxx Xxxxxx maakt zich zorgen over schade aan zijn woning als gevolg van de bouw van de nieuwe woningen. Zijn woning is niet gefundeerd en heeft enkelsteensmuren.
b. Als gevolg van de nieuwe woningen zal zijn uitzicht veranderen. Nu is er vanuit de woning een gedeeltelijk landelijk uitzicht. Dit verdwijnt door het woningbouwplan. De heer Xxx xxx Xxxxxx vindt dat zijn woning hierdoor in waarde verminderd.
c. De heer Xxx xxx Xxxxxx is juist voor het rustige en dorpse karakter in Oostendam komen wonen. Hij denkt dat de nieuwe woningen dit rustige en dorpse karakter zullen aantasten. Hij vindt ook dat zijn woning hierdoor in waarde verminderd.
d. Om de nieuwe woningen te kunnen bouwen zullen ook bomen gekapt moeten worden. Daardoor verdwijnt volgens de heer Xxx xxx Xxxxxx het natuurlijke uitzicht.
Antwoord
[Het eerder gegeven antwoord is niet meer relevant omdat de woningbouwlocatie niet meer is opgenomen in het bestemmingsplan.]
7. Verkerk en Verheij Adviesgroep, Xxxxxxxxxxx 000
a. De reactie gaat vooral over de woningbouwlocatie aan de Waal. Zij zijn bang dat het de cultuur van de wijk zal veranderen. Ook denken zij, dat het historische karakter van Oostendam zal worden aangetast.
b. De woningbouwlocatie zal via twee aansluitingen ontsloten worden op de Pruimendijk. Het bedrijf denkt dat 90% van het verkeer via de Pruimendijk zal rijden. Dit is voor de Pruimendijk niet aanvaardbaar.
c. Als gevolg van de hoeveelheid verkeer is schade ontstaan aan het bedrijfspand. Het bedrijf is daarom bang dat het pand door een toename van het verkeer meer schade zal oplopen.
d. Het bedrijf vraagt de gemeente daarom om te onderzoeken of er alternatieven zijn voor de ontsluiting van de woningbouwlocatie.
e. Het woningbouwplan voorziet volgens het bedrijf in te weinig parkeerplaatsen.
f. De nieuwe woningen zullen volgens het bedrijf te duur zijn voor de huidige bewoners van Oostendam. Zij vinden dat de gemeente de noodzaak voor deze nieuwe woning niet overtuigend heeft onderbouwd.
g. Het bedrijf denkt dat de bodem van het gebied wel vervuild is. En dat deze vervuiling de bouw van woningen verhindert. Zij vinden de verwachting van de gemeente daarom te optimistisch.
h. Het bedrijf vindt ook dat de conclusies uit het voorontwerpbestemmingsplan over de flora en fauna te voorbarig zijn. Vooral omdat er nog geen onderzoek is gedaan.
i. In het voorontwerpbestemmingsplan ontbreken volgens het bedrijf de uitkomsten van een archeologisch onderzoek.
Volgnr. 5 van 13
Sturing en Beleid
Antwoord
[Het eerder gegeven antwoord is niet meer relevant omdat de woningbouwlocatie niet meer is opgenomen in het bestemmingsplan.]
8. De heer H.J. Verkerk, Xxxxxxxxxxx 000x
a. De reactie van de xxxx Xxxxxxx gaat vooral over de woningbouwlocatie aan de Waal. Hij is bang dat het de cultuur van de wijk zal veranderen. Ook denkt hij, dat het historische karakter van Oostendam zal worden aangetast.
b. De woningbouwlocatie zal via twee aansluitingen ontsloten worden op de Pruimendijk. De xxxx Xxxxxxx denkt dat 90% van het verkeer via de Pruimendijk zal rijden. Dit is voor de Pruimendijk niet aanvaardbaar.
c. Als gevolg van de hoeveelheid verkeer is schade ontstaan aan de woning van de xxxx Xxxxxxx. Hij is daarom bang dat zijn woning door een toename van het verkeer meer schade zal oplopen. Daarnaast vreest hij door de toename van verkeer ook meer overlast van koplampen die in zijn woning schijnen.
d. De xxxx Xxxxxxx vraagt de gemeente daarom om te onderzoeken of er alternatieven zijn voor de ontsluiting van de woningbouwlocatie.
e. Het woningbouwplan voorziet volgens de xxxx Xxxxxxx in te weinig parkeerplaatsen.
f. Als gevolg van de nieuwe woningen zal zijn uitzicht veranderen. Nu is er vanuit de woning een vrij uitzicht. Door het woningbouwplan wordt dit minder of zal helemaal verdwijnen.
g. De nieuwe woningen zullen volgens de xxxx Xxxxxxx te duur zijn voor de huidige bewoners van Oostendam. Hij vindt dat de gemeente de noodzaak voor deze nieuwe woning niet overtuigend heeft onderbouwd.
h. De xxxx Xxxxxxx denkt dat de bodem van het gebied wel vervuild is. En dat deze vervuiling de bouw van woningen verhindert. Hij vindt de verwachting van de gemeente daarom te optimistisch.
i. De xxxx Xxxxxxx vindt ook dat de conclusies uit het voorontwerpbestemmingsplan over de flora en fauna te voorbarig zijn. Vooral omdat er nog geen onderzoek is gedaan.
j. In het voorontwerpbestemmingsplan ontbreken volgens de xxxx Xxxxxxx de uitkomsten van een archeologisch onderzoek.
Antwoord
[Het eerder gegeven antwoord is niet meer relevant omdat de woningbouwlocatie niet meer is opgenomen in het bestemmingsplan.]
9. De heer Xxx xxx Xxxxx, Xxxxxxxxxxx 000x
a. De reactie van de heer Xxx xxx Xxxxx gaat vooral over de woningbouwlocatie aan de Waal. Hij is bang dat het de cultuur van de wijk zal veranderen. Ook denkt hij, dat het historische karakter van Oostendam zal worden aangetast.
b. De woningbouwlocatie zal via twee aansluitingen ontsloten worden op de Pruimendijk. De heer Xxx xxx Xxxxx denkt dat 90% van het verkeer via de Pruimendijk zal rijden. Dit is voor de Pruimendijk niet aanvaardbaar.
c. Als gevolg van de hoeveelheid verkeer is schade ontstaan aan de woning van de heer Xxx xxx Xxxxx. Hij is daarom bang dat zijn woning door een toename van het verkeer meer schade zal oplopen. Daarnaast vreest hij door de toename van verkeer ook meer overlast van koplampen die in zijn woning schijnen.
d. De heer Xxx xxx Xxxxx vraagt de gemeente daarom om te onderzoeken of er alternatieven zijn voor de ontsluiting van de woningbouwlocatie.
e. Het woningbouwplan voorziet volgens de xxxx Xxxxxxx in te weinig parkeerplaatsen.
f. Als gevolg van de nieuwe woningen zal zijn uitzicht veranderen. Nu is er vanuit de woning een vrij uitzicht. Door het woningbouwplan wordt dit minder of zal helemaal verdwijnen.
Sturing en Beleid
g. De heer Xxx xxx Xxxxx denkt dat de nieuwe bewoners zullen klagen over geluids- en/of geuroverlast afkomstig van zijn perceel. Hij wil niet worden belemmerd in zijn bestaande rechten.
h. De nieuwe woningen zullen volgens de heer Van der Molen te duur zijn voor de huidige bewoners van Oostendam. Hij vindt dat de gemeente de noodzaak voor deze nieuwe woning niet overtuigend heeft onderbouwd.
i. De heer Xxx xxx Xxxxx denkt dat de bodem van het gebied wel vervuild is. En dat deze vervuiling de bouw van woningen verhindert. Hij vindt de verwachting van de gemeente daarom te optimistisch.
j. De heer Xxx xxx Xxxxx vindt ook dat de conclusies uit het voorontwerpbestemmingsplan over de flora en fauna te voorbarig zijn. Vooral omdat er nog geen onderzoek is gedaan.
k. In het voorontwerpbestemmingsplan ontbreken volgens de heer Xxx xxx Xxxxx de uitkomsten van een archeologisch onderzoek.
Antwoord
[Het eerder gegeven antwoord is niet meer relevant omdat de woningbouwlocatie niet meer is opgenomen in het bestemmingsplan.]
10. De familie Xxx, Pruimendijk 280/282
a. Eén van de ontsluitingswegen van de woningbouwlocatie is gepland op grond die eigendom is van de heer Xxx. Over de verkoop of ruil van deze grond heeft de heer Xxx nog geen overeenkomst getekend.
b. Op de locatie Pruimendijk 280/282 mag volgens de regels van het bestemmingsplan 1 woning staan. De heer Kok is met de gemeente in gesprek over de bouw van 3 woningen op zijn perceel. Als de gemeente met het bouwplan instemt, moet ook het nieuwe bestemmingsplan daarop worden aangepast. Ook voor wat betreft de ontsluiting van deze nieuwe woningen.
c. De goothoogte van de woning van de heer Xxx is volgens de regels van het voorontwerpbestemmingsplan 4 meter. Zijn woning staat alleen verder van de dijk af dan de woningen van zijn buren. Hij vraagt daarom of de goothoogte van zijn woning aangepast kan worden naar 6 meter.
d. In de toelichting van het voorontwerpbestemmingsplan staat dat de geluidsbelasting op de nieuwe woningen als gevolg van de nieuwe ontsluitingsweg 52 dB is. Deze nieuwe ontsluitingsweg loopt ook langs het huis van de heer Kok. Hij vindt een geluidsbelasting van 52 dB op zijn woning niet toelaatbaar.
e. In de verkeerskundige analyse van de woningbouwlocatie staat dat bij een combinatie van aansluitingen 1 en 4 wordt verwacht dat 33% van het verkeer voor aansluiting 1 kiest en 67% voor aansluiting 4. De heer Xxx vindt deze verdeling niet aannemelijk. Hij denkt dat 90% voor aansluiting 4 zal kiezen. Dit heeft dan ook weer gevolgen voor de geluidsbelasting op zijn woning. Om de verdeling van het verkeer meer te sturen stelt hij een knip in de nieuwe ontsluitingsweg voor.
Antwoord
a. Het ontwerpbestemmingsplan is aangepast aan de uitkomsten van nader overleg met de heer Xxx. Deze afspraken zijn inmiddels in een overeenkomst vastgelegd.
b. Zie antwoord onder x.
x. Xxx antwoord onder a.
d. [Het eerder gegeven antwoord is niet meer relevant omdat de woningbouwlocatie niet meer is opgenomen in het bestemmingsplan.]
e. [Het eerder gegeven antwoord is niet meer relevant omdat de woningbouwlocatie niet meer is opgenomen in het bestemmingsplan.]
Volgnr. 7 van 13
Sturing en Beleid
11. De xxxx X. Xxxxxxxx, Xxxxxx 0
a. De reactie van de xxxx Xxxxxxxx gaat vooral over de woningbouwlocatie aan de Waal. Hij is bang dat het de cultuur van de wijk zal veranderen. Ook denkt hij, dat het historische karakter van Oostendam zal worden aangetast.
b. De woningbouwlocatie zal via twee aansluitingen ontsloten worden op de Pruimendijk. De xxxx Xxxxxxxx denkt dat 90% van het verkeer via de Pruimendijk zal rijden. Dit is voor de Pruimendijk niet aanvaardbaar.
c. Als gevolg van de hoeveelheid verkeer is schade ontstaan aan de woning van de xxxx Xxxxxxxx. Hij is daarom bang dat zijn woning door een toename van het verkeer meer schade zal oplopen. Daarnaast vreest hij door de toename van verkeer ook meer overlast van koplampen die in zijn woning schijnen.
d. De xxxx Xxxxxxxx maakt zich zorgen over een verdere afname van de verkeersveiligheid op de Damweg. Hij vraagt de gemeente daarom om te onderzoeken of er alternatieven zijn voor de ontsluiting van de woningbouwlocatie.
e. Het woningbouwplan voorziet volgens de xxxx Xxxxxxxx in te weinig parkeerplaatsen.
f. Als gevolg van de nieuwe woningen zal zijn uitzicht veranderen. Nu is er vanuit de woning een vrij uitzicht. Door het woningbouwplan wordt dit minder of zal helemaal verdwijnen.
g. De xxxx Xxxxxxxx denkt dat de nieuwe bewoners zullen klagen over geluids- en/of geuroverlast afkomstig van zijn perceel. Hij wil niet worden belemmerd in zijn bestaande rechten.
h. De nieuwe woningen zullen volgens de xxxx Xxxxxxxx te duur zijn voor de huidige bewoners van Oostendam. Hij vindt dat de gemeente de noodzaak voor deze nieuwe woning niet overtuigend heeft onderbouwd.
i. De xxxx Xxxxxxxx denkt dat de bodem van het gebied wel vervuild is. En dat deze vervuiling de bouw van woningen verhindert. Hij vindt de verwachting van de gemeente daarom te optimistisch.
j. De xxxx Xxxxxxxx vindt ook dat de conclusies uit het voorontwerpbestemmingsplan over de flora en fauna te voorbarig zijn. Vooral omdat er nog geen onderzoek is gedaan.
k. In het voorontwerpbestemmingsplan ontbreken volgens de xxxx Xxxxxxxx de uitkomsten van een archeologisch onderzoek.
Antwoord
[Het eerder gegeven antwoord is niet meer relevant omdat de woningbouwlocatie niet meer is opgenomen in het bestemmingsplan.]
12. Timmer- en aannemersbedrijf Alderliesten, Xxxxxxxxxxx 000
a. De reactie van het bedrijf gaat vooral over de woningbouwlocatie aan de Waal. Zij vinden de moderne opzet van de wijk en de nieuwbouw niet passen bij de historische bebouwing van de Pruimendijk en het landelijke karakter van de omgeving.
b. De woningbouwlocatie zal via twee aansluitingen ontsloten worden op de Pruimendijk. Het bedrijf denkt dat een groot deel direct via de Pruimendijk zal rijden. Een ander deel zal via de Tarwestraat ook op de Pruimendijk uitkomen. Dit kan de Pruimendijk niet aan. Het komt ook de verkeersveiligheid niet ten goede.
c. Als gevolg van de hoeveelheid verkeer zal ernstige schade ontstaan aan veel niet-onderheide woningen.
d. Het bouwverkeer zal volgens het bedrijf voor veel overlast en onveiligheid zorgen. Ook als er een aparte weg voor het bouwverkeer komt.
e. Het bedrijf vindt dat door het openbaar toegankelijk maken van de oevers van de Waal, deze meer zullen beschadigen dan verbeteren.
f. Gelet op de grootte van andere tuinderijen in de omgeving, denkt het bedrijf dat de locatie ook best nog door een agrarisch bedrijf gebruikt zou kunnen worden.
g. Ter plaatse van de woningbouwlocatie wordt het maaiveld 0,50 meter verhoogd. Het bedrijf denkt dat dit extra verzakkingen van andere gebouwen en wateroverlast zou kunnen veroorzaken.
Sturing en Beleid
h. Het bedrijf denkt dat de bodem van het gebied wel vervuild is. Op zijn terrein is in 2000 bodemonderzoek gedaan. Er zijn toen stoffen gevonden die er niet thuishoren. Het bedrijf verwacht dat deze stoffen ook in de bodem ter plaatse van de woningbouwlocatie zullen zitten.
i. Het bedrijf denkt dat de nieuwe bewoners zullen klagen over geluidsoverlast afkomstig van het bedrijf. Het bedrijf wil niet worden belemmerd in zijn bestaande rechten.
j. Het bedrijf betwijfelt of er behoefte is aan nieuwe woningen. Er is in de regio veel leegstand. Daarnaast is de prijs van de nieuwe woningen erg hoog.
Antwoord
[Het eerder gegeven antwoord is niet meer relevant omdat de woningbouwlocatie niet meer is opgenomen in het bestemmingsplan.]
13. De xxxx X. Xxxxxxx, Xxxxxxxxxxx 254
a. Op grond die eigendom is van de heer Xxxxxxx is een fietspad gepland. De heer Xxxxxxx vindt dat dit fietspad ten koste gaat van zijn privacy. Hij vindt ook dat zijn woning hierdoor in waarde verminderd.
b. De heer Xxxxxxx stelt voor het geplande fietspad te verplaatsen richting Pruimendijk 270.
c. Zijn zoon gebruikt het perceel naast zijn woning voor een bedrijf. Het verkeer van dit bedrijf zou het fietspad moeten kruisen. De heer Xxxxxxx denkt ook daarom dat het beter is het fietspad te verplaatsen richting Pruimendijk 270.
Antwoord
Het ontwerpbestemmingsplan is aangepast aan de uitkomsten van nader overleg met de heer Xxxxxxx. Deze afspraken zijn inmiddels in een overeenkomst vastgelegd.
14. Visser Xxxxxxxx Advocaten, namens mevrouw Xx Xxxx, Xxxxxxxxxxx 228
a. De reactie van mevrouw Xx Xxxx gaat vooral over de aansluitingen van de woningbouwlocaties op de Pruimendijk. Mevrouw de Regt is het niet eens met de geplande ontsluiting naast haar woning.
b. Als gevolg van de hoeveelheid verkeer is schade ontstaan aan de woning van mevrouw De Regt. Zij is daarom bang dat haar woning door een toename van het verkeer meer schade zal oplopen. Daarnaast vreest zij ook voor meer overlast als gevolg van het (zwaar) verkeer.
c. In de verkeerskundige analyse van de woningbouwlocatie staat dat een combinatie van aansluitingen 1 en 4 als meest optimale scoort voor de ontsluiting van de woningbouwlocatie. Mevrouw De Regt wijst erop dat variant 1 ten aanzien van de fysieke aansluiting op alle beoordelingspunten negatief scoort.
d. De gemeente heeft niet onderzocht of ter plaatse van variant 1 ook wat betreft trillingshinder een aanvaardbare ontsluiting gerealiseerd kan worden.
e. Mevrouw De Regt merkt ook op dat variant 2 in de beoordeling beter scoort dan variant 1. De enige reden om toch voor variant 1 te kiezen is vanwege de verkeerscirculatie. Zij vraagt de gemeente daarom of variant 2 in combinatie met verkeersmaatregelen op de Pruimendijk ook tot een gewenste verkeerscirculatie zou kunnen leiden.
Antwoord
[Het eerder gegeven antwoord is niet meer relevant omdat de woningbouwlocatie niet meer is opgenomen in het bestemmingsplan.]
Volgnr. 9 van 13
Sturing en Beleid
15. De xxxx X. Xxxxxxx, Xxxxxxxxxxx 000
a. De reactie van de heer Xxxxxxx gaat vooral over de woningbouwlocatie aan de Waal. Hij vindt een toename van 90 woningen te veel ten opzichte van het huidige aantal woningen in Oostendam. Hij is bang dat het de cultuur van de wijk zal veranderen. Ook denkt hij, dat het historische karakter van Oostendam zal worden aangetast.
b. In zijn reactie vraagt de heer Xxxxxxx om uit te leggen wat het ‘openbaar toegankelijk maken van de Waal’ betekent. Komen er bijvoorbeeld strandjes of gras waarop mensen aan het water kunnen liggen?
c. De nieuwe woningen zullen volgens de heer Verveer te duur zijn voor de huidige bewoners van Oostendam. Hij vindt dat de gemeente de noodzaak voor deze nieuwe woning niet overtuigend heeft onderbouwd. Hij wil weten of hier ook onderzoek naar is gedaan.
d. De woningbouwlocatie zal via twee aansluitingen ontsloten worden op de Pruimendijk. De heer Xxxxxxx denkt dat 90% van het verkeer via de Pruimendijk zal rijden. Extra verkeer op de Pruimendijk en Tarwestraat is niet aanvaardbaar. Hij vraagt de gemeente daarom om te onderzoeken of er alternatieven zijn voor de ontsluiting van de woningbouwlocatie.
e. Het woningbouwplan voorziet volgens de heer Xxxxxxx in te weinig parkeerplaatsen.
f. De heer Xxxxxxx denkt dat de bodem van het gebied wel vervuild is. En dat deze vervuiling de bouw van woningen verhindert. Hij vindt de verwachting van de gemeente daarom te optimistisch.
g. Hij vindt ook dat de conclusies uit het voorontwerpbestemmingsplan over de flora en fauna te voorbarig zijn. Vooral omdat er nog geen onderzoek is gedaan.
h. In het voorontwerpbestemmingsplan ontbreken volgens de heer Xxxxxxx de uitkomsten van een archeologisch onderzoek.
i. Als gevolg van de nieuwe woningen zal zijn uitzicht veranderen. Nu is er vanuit de woning een vrij uitzicht. Door het woningbouwplan wordt dit minder of zal helemaal verdwijnen.
j. Als gevolg van de hoeveelheid verkeer is schade ontstaan aan de woning van de heer Xxxxxxx. Hij is daarom bang dat zijn woning door een toename van het (zwaar) verkeer meer schade zal oplopen.
k. De heer Xxxxxxx verwacht een toename van geluidsoverlast.
l. De heer Xxxxxxx denkt dat de nieuwe bewoners zullen klagen over overlast van zijn perceel. Hij wil niet worden belemmerd in zijn bestaande rechten.
m. Als gevolg van de hoeveelheid verkeer is schade ontstaan aan het bedrijfspand. Het bedrijf is daarom bang dat het pand door een toename van het verkeer meer schade zal oplopen.
n. De heer Xxxxxxx stelt voor de agrarische bestemming van de locatie te handhaven.
Antwoord
[Het eerder gegeven antwoord is niet meer relevant omdat de woningbouwlocatie niet meer is opgenomen in het bestemmingsplan.]
16. Xxxxxxx Xxxxxxx, Xxxxxxxxxxx 000
a. De reactie van de het bedrijf gaat vooral over de woningbouwlocatie aan de Waal. Zij vinden een toename van 90 woningen te veel ten opzichte van het huidige aantal woningen in Oostendam. Zij zijn bang dat het de cultuur van de wijk zal veranderen. Ook denken zij, dat het historische karakter van Oostendam zal worden aangetast.
b. In zijn reactie vraagt het bedrijf om uit te leggen wat het ‘openbaar toegankelijk maken van de Waal’ betekent. Komen er bijvoorbeeld strandjes of gras waarop mensen aan het water kunnen liggen?
c. De nieuwe woningen zullen volgens het bedrijf te duur zijn voor de huidige bewoners van Oostendam. Zij vinden dat de gemeente de noodzaak voor deze nieuwe woning niet overtuigend heeft onderbouwd. Het bedrijf wil weten of hier ook onderzoek naar is gedaan.
d. De woningbouwlocatie zal via twee aansluitingen ontsloten worden op de Pruimendijk. Het bedrijf denkt dat 90% van het verkeer via de Pruimendijk zal rijden. Extra verkeer op de Pruimendijk en Tarwestraat is niet aanvaardbaar. Het bedrijf vraagt de gemeente daarom om te onderzoeken of er alternatieven zijn voor de ontsluiting van de woningbouwlocatie.
Sturing en Beleid
e. Het woningbouwplan voorziet volgens het bedrijf in te weinig parkeerplaatsen.
f. Het bedrijf denkt dat de bodem van het gebied wel vervuild is. En dat deze vervuiling de bouw van woningen verhindert. Zij vinden de verwachting van de gemeente daarom te optimistisch.
g. Het bedrijf vindt ook dat de conclusies uit het voorontwerpbestemmingsplan over de flora en fauna te voorbarig zijn. Vooral omdat er nog geen onderzoek is gedaan.
h. In het voorontwerpbestemmingsplan ontbreken volgens het bedrijf de uitkomsten van een archeologisch onderzoek.
i. Het bedrijf denkt dat de nieuwe bewoners zullen klagen over overlast van het bedrijf. Het bedrijf wil niet worden belemmerd in zijn bestaande rechten.
j. Als gevolg van de hoeveelheid verkeer is schade ontstaan aan het bedrijfspand. Het bedrijf is daarom bang dat het pand door een toename van het verkeer meer schade zal oplopen.
k. Het bedrijf stelt voor de agrarische bestemming van de locatie te handhaven.
Antwoord
[Het eerder gegeven antwoord is niet meer relevant omdat de woningbouwlocatie niet meer is opgenomen in het bestemmingsplan.]
17. Adviesburo Docter, Ridderpoort 11
Het adviesbureau is met de gemeente in overleg over een bouwplan om op de Xxxxxx 00 garageboxen te realiseren. Om dit bouwplan mogelijk te maken moet het perceel 2,5 meter verbreed worden. Het bedrijf vraagt daarom om de woonbestemming van Damweg 20 2,5 meter smaller te maken en deze grond de bestemming met bedrijf met een functieaanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf’ te geven.
Antwoord
Adviesburo Dokter heeft een verzoek om vooroverleg over het bouwplan ingediend. Voor dit bouwplan is een omgevingsvergunning nodig. Het bouwplan is in strijd met zowel het geldende bestemmingsplan als het voorontwerpbestemmingsplan Oostendam.
De voorgestelde garageboxen creëren extra verkeersstromen op de krappe Damweg. Daarnaast leert onze ervaring dat garageboxen voor veel verschillende activiteiten gebruikt worden, waardoor een rommelige situatie kan ontstaan. Er is daarom wat ons betreft geen aanleiding om realisatie van het bouwplan mogelijk te maken in het nieuwe bestemmingsplan.
18. Mondelinge reactie van de heer F. Limburg, Pruimendijk 342, en de xxxx X. Xxxxxxxxxx, Xxxxxxxxxxxxx 00.
Volgens de heren Limburg en Hakkenberg is het beter als de gemeente een nieuwe ontsluiting voor Oostendam realiseert. De Pruimendijk en de Tarwestraat zouden dan minder worden belast.
Antwoord
[Het eerder gegeven antwoord is niet meer relevant omdat de woningbouwlocatie niet meer is opgenomen in het bestemmingsplan.]
Volgnr. 11 van 13
Sturing en Beleid
Overleg
Op 2 mei 2011 heeft de gemeente een kennisgeving verstuurd aan de volgende instanties
1. Provincie Zuid-Holland
2. VROM Inspectie
3. Stadsregio Rotterdam
4. Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
5. Dienst landelijk gebied
6. Rijkswaterstaat
7. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
8. Waterschap Hollandse Delta
9. N.V. Nederlandse Gasunie West
10. Oasen N.V.
11. E.On Benelux
12. NV Eneco
13. Stedin Netbeheer BV
14. Het college van burgemeester en wethouders van Xxxxxxx-Xxx-Xxxxxxx
15. Veiligheidsregio Rotterdam
16. WLTO
Zij zijn daarmee op de hoogte gebracht van het feit dat het voorontwerpbestemmingsplan Oostendam vanaf 9 mei 2011 ter inzage lag. De instanties hebben tot 20 juni 2011 de tijd gekregen om op het plan te reageren. Daarmee is voldaan aan de verplichting die in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staat.
De onder 3, 4, 5, 6, 7, 11, 12, 13 en 16 genoemde instanties hebben niet op het
voorontwerpbestemmingsplan gereageerd. De onder 2, 10, 14 en 15 genoemde instanties hebben wel gereageerd, maar hebben geen opmerkingen. De onder 1, 8 en 9 genoemde instanties hebben wel inhoudelijk gereageerd. De reacties zijn als bijlage opgenomen bij het bestemmingsplan.
1. Provincie Zuid-Holland
a. De provincie geeft aan dat het voorontwerpbestemmingsplan onvoldoende rekening houdt met het provinciale belang. Het voorontwerpbestemmingsplan past binnen het provinciale beoordelingskader dat is vastgelegd in de provinciale Structuurvisie en de Verordening Ruimte. De woningbouwlocatie kan vanwege de ligging aan de Waal van invloed zijn op het project ‘Deltapoort’. Zij verzoekt om de relatie en mogelijke effecten van het bestemmingsplan op dit project nader te motiveren in de toelichting van het bestemmingsplan.
Antwoord
[Het eerder gegeven antwoord is niet meer relevant omdat de woningbouwlocatie niet meer is opgenomen in het bestemmingsplan.]
Sturing en Beleid
8. Waterschap Hollandse Delta
Op de plankaart ontbreekt de beschermingszone van de regionale waterkering. Deze beschermingszone maakt deel uit van de waterkering en dient dan ook binnen de
dubbelbestemming ‘Waterstaat-Waterkering’ mee bestemd te worden. Het Waterschap verzoekt om het bestemmingsplan hierop aan te passen.
Antwoord
Het bestemmingsplan zal naar aanleiding van de overlegreactie worden aangepast. In het ontwerpbestemmingsplan zal op de beschermingszone van de waterkering de dubbelbestemming ‘Waterstaat – Waterkering’ worden gelegd.
9. N.V. Nederlandse Gasunie West
Buiten het plangebied is één gastransportleiding aanwezig. De invloedssfeer van deze leiding reikt tot binnen het plangebied. De Gasunie vraagt ons om de aardgastransportleiding te noemen in paragraaf 4.6 over externe veiligheid en daarbij aandacht te besteden aan het groepsrisico. Zij vermelden in hun brief de gegevens van de leiding en de daarbij behorende afstanden. Deze afstanden kan de gemeente gebruiken bij de verantwoording van het groepsrisico.
Antwoord
Naar aanleiding van de ingediende overlegreactie zal paragraaf 4.6 (externe veiligheid) worden aangepast. In het ontwerpbestemmingsplan zal aandacht worden besteed aan de nabijgelegen gastransportleiding en bijbehorende verantwoording van het groepsrisico.
Volgnr. 13 van 13
53
Bijlage 8 Nota zienswijzen en Staat van wijzigingen
Adviesbureau RBOI 198.14143.00
Rotterdam / Middelburg
Bijlage 8 Beantwoording zienswijzen en Staat van Wijzigingen
Ingekomen Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan Oostendam (OW-02) heeft van 12 april 2013 tot en met 23 mei 2013 opnieuw ter inzage gelegen. Het plan is opnieuw ter inzage gelegd omdat de geplande woningbouwlocatie op dit moment niet doorgaat. Dit onderdeel is dan ook uit het ontwerpbestemmingsplan OW-02 gehaald. Dit is bekend gemaakt in een publicatie in de Staatscourant, de Combinatie en op de gemeentelijke website. Daarnaast heeft het ontwerpbestemmingsplan, het ontwerpbesluit tot vaststelling en overige relevante stukken ter inzage gelegen op het gemeentehuis van Ridderkerk. Iedereen kon gedurende deze periode een zienswijze indienen.
In deze periode zijn de volgende zienswijzen ingekomen:
Nr. | N.A.W. | Xxxx zienswijze | Datum ontvangst | Kenmerk |
1. | Verkerk & Xxxxxxx Xxxxxxxxxxx 354 | Opnemen voormalige woningbouw- locatie binnen plangrens | 22 mei 2013 | 15645 |
2. | M.L. Xxxxxxx Xxxxxx 00 | Opnemen voormalige woningbouw- locatie binnen plangrens | 23 mei 2013 | 15837 |
3. | X. xxx xxx Xxxxx Xxxxxxxxxxx 000x | Opnemen voormalige woningbouw- locatie binnen plangrens | 22 mei 2013 | 15740 |
4. | X. xx Xxxx-Xxxxxx Xxxxxxxxxxx 000x | Opnemen voormalige woningbouw- locatie binnen plangrens | 22 mei 2013 | 15739 |
5. | X.X. xxx xxx Xxxxx- de Waal Xxxxxxxxxxx 000x | Opnemen voormalige woningbouw- locatie binnen plangrens | 22 mei 2013 | 15738 |
6. | J. Xxxx Xxxxxxxxxxx 000 | Opnemen voormalige woningbouw- locatie binnen plangrens | 14 mei 2013 | 14726 |
7. | X. Xxxxxxxxxx Pruimendijk 278 | Opnemen voormalige woningbouw- locatie binnen plangrens | 23 mei 2013 | 15837 |
8. | H.J. Verkerk Xxxxxxxxxxx 000x | Opnemen voormalige woningbouw- locatie binnen plangrens | 22 mei 2013 | 15644 |
9. | Verveer Keukens Pruimendijk 236 | Opnemen voormalige woningbouw- locatie binnen plangrens | 22 mei 2013 | 15640 |
10. | X. Xxxxxxxxxxxx Pruimendijk 234 | Opnemen voormalige woningbouw- locatie binnen plangrens | 23 mei 2013 | 15838 |
11. | X. Xxxxxxxx Xxxxxx 0 | Xxxxxxxxxxxxxxxxx op tuinbestemming voor voorgevel | 22 mei 2013 | 15637 |
12. | Familie Xxx Xxxxxxxxxxx 282 | Bouwmogelijkheden bouwvlak, 3e woning toevoegen | 22 mei 2013 | 15718 |
13. | X.X. xx Xxxx Xxxxxxxxxxx 000 | 0. Opnemen voormalige woningbouw-locatie binnen plangrens 2. Xxxxxx aan woning door vrachtverkeer | 23 mei 2013 | 15777 |
14. | E.T. Xxxxxxx Xxxxxxxxxxx 194 | Bedrijfsbestemming omzetten naar bestemming ‘Wonen’ | 17 mei 2013 | 15248 |
15. | A. Penning Pruimendijk 97b | 1. bebouwingsmogelijkheden bouwvlak 2. dubbelbestemming Waterstaat- Waterkering 3. Paardenpension 4. Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx 0. Woningbouwlocatie | 23 mei 2013 | 15861 |
16. | A.N. Penning | 1. Bouwmogelijkheden voor kassen | 22 mei 2013 | 15642 |
Zuidpad 2 | tot max. 6.000 m2 2. Bouwmogelijkheden voor bergruimte 3. Inventarisatielijst van bedrijven 4. Goothoogte voor kassen 5. Ontheffings- en wijzigingsregels | |||
17. | T. Penning Zuidpad 2 | 1. Inventarisatielijst van bedrijven ontbreekt 2. Uitbreidingsmogelijkheden paardenpension 3. Bouwen onder hoogspanningskabels 4. Goothoogte voor kassen | 27 mei 2013 (buiten termijn) | 16040 |
In de zienswijzen komen enkele onderwerpen vaker voor. Ook zijn de zienswijzen 1 tot en met 10 hetzelfde. Deze zienswijzen zijn gebundeld en worden van een antwoord voorzien in de beantwoording onder hoofdstuk 1.”Voormalige woningbouwlocatie”. De specifieke zienswijzen en vragen worden apart in hoofdstuk 2. “Overige zienswijzen” voorzien van een passende beantwoording. Sommige aspecten komen in meerdere zienswijzen voor. Het kan dus voorkomen dat er bij de beantwoording van een zienswijze wordt verwezen naar een eerdere beantwoording.
De zienswijze onder 17 is buiten de periode van ter inzage ingediend en wordt dan ook buiten beschouwing gelaten. Overigens is deze zienswijze gelijkluidend aan de zienswijze onder 15, waarmee de vragen en opmerkingen van xxx. X. Xxxxxxx alsnog worden beantwoord.
Bij het beantwoorden van de zienswijzen is ook aangegeven of de zienswijzen hebben geleid tot een bijstelling van het bestemmingsplan. In de staat van wijzigingen zijn de wijzigingen opgenomen die worden doorgevoerd in het uiteindelijke bestemmingsplan dat ter vaststelling aan de gemeenteraad zal worden aangeboden.
1. Voormalige woningbouwlocatie
De zienswijzen onder 1 tot en met 10 zijn identiek aan elkaar en richten zich op de gronden tussen de Waal en de Pruimendijk, welke niet binnen de plangrens van het bestemmingsplan zijn opgenomen. Deze zienswijzen worden hieronder van een antwoord voorzien.
1.1. Samenvatting zienswijzen
Een terugkerend thema binnen deze zienswijzen is het ontbreken van de gronden tussen de Waal en de Pruimendijk in het nieuwe bestemmingsplan Oostendam. De indieners van deze zienswijzen zien niet in waarom deze gronden buiten het plan zijn gelaten en verzoeken de gemeenteraad om deze gronden alsnog in het plan op te nemen.
Hiertoe voeren zij aan dat de woningbouwplannen op de gronden tussen de Waal en de Pruimendijk zijn geschrapt, aangezien deze ontwikkeling onuitvoerbaar is vanwege het gebrek aan behoefte. Daarnaast wordt in het bestemmingsplan niet aangetoond dat deze behoefte ontstaat binnen de planperiode van 10 jaar. Ook ontbreekt er een recent, actueel en accuraat uitvoerbaarheids- onderzoek. Een reservering van deze gronden voor een toekomstige woningbouwontwikkeling vinden zij dan ook niet gerechtvaardigd.
Tevens ligt er een wettelijke verplichting tot actualisering van de bestemmingsplannen vóór 1 juli 2013. Het zou dan ook getuigen van een goede ruimtelijke ordening door ook voor deze gronden een actueel bestemmingsplan vast te stellen. Immers, het geldende bestemmingsplan voor dit gebied is al 40 jaar oud.
1.2. Gemeentelijke reactie
In het eerdere ontwerpbestemmingsplan Oostendam was op de gronden tussen de Pruimendijk en de oevers van de Waal een woningbouwontwikkeling opgenomen. Echter, het is ons niet gelukt om overeenstemming over deze woningbouwlocatie te bereiken met de projectontwikkelaar AM. Zij kan ons, gezien de huidige economische omstandigheden, geen zekerheid bieden over de uitvoering van de plannen. Gelet daarop willen wij de ontwikkeling van de woningbouw op deze gronden niet direct mogelijk maken in het nieuwe bestemmingsplan voor Oostendam.
Dit is dan ook de reden dat wij op 11 december 2012 hebben besloten om een nieuw ontwerp- bestemmingsplan ter inzage te leggen. In dit nieuwe ontwerpbestemmingsplan is de woningbouwlocatie aan de oevers van de Waal uit het plan gelaten.
Echter, in de mededeling van dit besluit is tevens aangegeven dat de ontwikkeling slechts op dit moment niet mogelijk gemaakt wordt. Het blijft namelijk de wens van de gemeente Ridderkerk om in de toekomst ter plaatse duurdere woningen te ontwikkelen. Deze wens vloeit voort uit het besluit van de gemeenteraad om in 2002 deze locatie in Oostendam aan te wijzen als toekomstige woningbouwlocatie. Daarnaast blijkt uit de woningbouwstrategie dat het bouwen van duurdere woningen belangrijk is om te voorkomen dat meer draagkrachtige huishoudens naar een andere gemeente verhuizen.
Om deze beleidsrichting gestalte te geven is er voor gekozen om de gronden tussen de Waal en de Pruimendijk niet in het bestemmingsplan op te nemen en de huidige bestemming in stand te houden. Op deze wijze wordt in het bestemmingsplan inzichtelijk gemaakt dat de wens en het voornemen bestaat om de gronden binnen de planperiode van 10 jaar anders te bestemmen dan de huidige, hoofdzakelijk agrarische, bestemming.
Door deze gronden buiten het bestemmingsplan te laten wordt dan ook voldoende richting gegeven aan de wens van de gemeente om de locatie in de toekomst te ontwikkelen en worden er geen valse verwachtingen gecreëerd. Daarmee wordt voldaan aan het principe van een goede ruimtelijke ordening. Indien de locatie in de toekomst alsnog ontwikkeld wordt, dan zal hiervoor een aparte bestemmingsplanprocedure worden gestart.
De zienswijzen 1 tot en met 10 leiden niet tot bijstelling van het bestemmingsplan.
2. Overige zienswijzen
2.1. X. Xxxxxxxx – Xxxxxx 0
2.1.1. Samenvatting zienswijze
1. Namens xxx. Xxxxxxxx is een zienswijze ingekomen, waarin hij de gemeenteraad verzoekt om de bestemming van de percelen C 6734 en C 6735 zodanig te wijzigen, dat er op deze gronden een opslagruimte van ca. 75 m2 kan worden opgericht. In het ontwerpbestemmingsplan zijn deze percelen bestemd als ‘Tuin’. Op deze bestemming is het niet toegestaan om een gebouw te realiseren.
In 2011 is eenzelfde principeverzoek door het college afgewezen. Het college heeft het verzoek afgewezen, omdat een vrijstaand gebouw aan de voorzijde van de woning zichtbaar is vanuit de openbare ruimte. Xxx. Xxxxxxxx is het niet eens met deze motivering van de gemeente. De percelen worden namelijk aan drie zijden grotendeels aan het zicht onttrokken. Daarnaast ligt deze locatie aan het einde van een doodlopende weg. Hij is dan ook van mening dat een opslagruimte stedenbouwkundig prima is in te passen en dat er geen sprake is van een storend element.
2. Daarnaast geeft xxx. Xxxxxxxx aan dat in het voorgaande bestemmingsplan het perceel de bestemming ‘Groenvoorzieningen’ kende. Aangezien het op deze gronden wel mogelijk was om bouwwerken en gebouwen te realiseren, is de nieuwe bestemming ‘Tuin’ een verslechtering ten opzichte van het bestaande bestemmingsplan.
Xxx. Xxxxxxxx kan zich niet verenigen met de nieuwe wijze van bestemmen en verzoekt de gemeenteraad dan ook om de bestemming van het perceel dan wel de regels zodanig aan te passen dat het bouwen van een opslagruimte van ca. 75 m2 op het perceel mogelijk wordt gemaakt.
2.1.2. Reactie gemeente
1. Bij de afhandeling van het principeverzoek is aangegeven dat een schuur van 75 m2 op deze locatie niet mogelijk wordt gemaakt, aangezien een dergelijk gebouw ruimtelijk gezien niet gewenst is. De gemeente Ridderkerk vindt namelijk dat aan- en bijgebouwen achter de voorgevel van de woning moeten liggen. Dit is onder andere vastgelegd in de gemeentelijke Welstandsnota en in de verschillende bestemmingsplannen. Een vrijstaand gebouw aan de voorzijde van een woning is namelijk zichtbaar vanuit de openbare ruimte. Dit is zeer bepalend voor het straatbeeld.
Daarnaast wordt de schuur op een grote afstand van de woning gesitueerd. Een bijgebouw is een gebouw dat in relatie staat met en ondergeschikt is aan de woning. Door deze grote afstand is er geen duidelijke ruimtelijke samenhang meer tussen de schuur en de woning. Hierdoor is er geen sprake meer van een bijgebouw. Dit gebouw zal daardoor als zelfstandig gebouw worden beschouwd. De gemeente Ridderkerk vindt een schuur op deze gronden dan ook een storend element.
2. In het vigerende bestemmingsplan “Bestemmingsplan Oostendam” zijn beide percelen bestemd als ‘Groenvoorziening’. Op deze gronden is het toegestaan om bouwwerken en gebouwen op te richten. Echter, deze moeten wel ten dienste staan van de groenbestemming. Ook binnen dit bestemmingsplan is het niet toegestaan om bouwwerken op te richten die verwant zijn aan de bestemming ‘Wonen’. In het nieuwe bestemmingsplan beogen wij de gronden zodanig te bestemmen dat deze optimaal passen bij het huidige, toegestane gebruik. Door de aankoop van deze gronden van het Waterschap worden deze gronden gebruikt bij de woning aan de Xxxxxx 0. Hierdoor is de bestemming ‘Tuin’ de meest passende bestemming.
Het nieuwe bestemmingsplan is dan ook niet nadelig ten aanzien van de gebruiksmogelijkheden van deze gronden. Immers, door de nieuwe bestemmingslegging is het mogelijk om de gronden te gebruiken als tuin in relatie tot de woonbestemming op het perceel Xxxxxx 0.
De zienswijze namens xxx. X. Xxxxxxxx leidt niet tot bijstelling van het bestemmingsplan.
2.2. Familie Xxx – Xxxxxxxxxxx 000
2.2.1. Samenvatting zienswijze
Nieuw ontwerpbestemmingsplan (OW-02) Voorgaand ontwerpbestemmingsplan (incl. ontwikkeling) (OW-01)
De zienswijze van de familie Xxx gaat in op de vertaling van hun bouwplan in het bestemmingsplan. Ten aanzien van de opgenomen vertaling in het ontwerpbestemmingsplan merken zij het volgende op:
1. In het vorige ontwerpbestemmingsplan (OW-01) was een aangepast bouwvlak opgenomen voor de nieuwbouw van 3 woningen voor de familie Kok. Echter, in het nieuwe ontwerpbestemmingsplan (OW-02) worden slechts 2 woningen toegestaan. In het kader van de overeenkomst met de gemeente Ridderkerk moeten er 3 woningen opgenomen worden. Dit moet worden aangepast aan de gesloten overeenkomst.
2. Bij het inpassen van het nieuwbouwplan in het grondplan, bleek dat een aantal balkontrappen buiten het bouwvlak zou vallen. Dit zou achteraf worden gecorrigeerd. Aangezien het bestemmingsplan nog niet is vastgesteld, kan dit direct aangepast worden. Zij verzoeken dan ook om het bouwvlak zodanig aan te passen dat de balkontrappen binnen het bouwvlak vallen.
3. In het huidige bouwvlak is geen ruimte voorzien voor opstallen. De familie Xxx ziet graag dat achter het bouwvlak de mogelijkheid wordt geboden voor een aanvullende schuur of garage.
2.2.2. Reactie gemeente
1. Er is geen sprake van een overeenkomst tussen de familie Kok en de gemeente. Wel is er overleg gevoerd en zijn er afspraken gemaakt. De afspraken die betrekking hadden op de eventuele bouw van 3 nieuwbouwwoningen hingen samen met de geplande woningbouwlocatie tussen de Waal en de Pruimendijk. Aangezien de woningbouwlocatie op dit moment niet doorgaat, vervallen ook de eventuele gemaakte afspraken die daarmee samenhingen.
Dit betekent dat voor het perceel van de familie Xxx dezelfde uitgangspunten zijn gehanteerd als voor vergelijkbare percelen en dat het aantal woningen dat op het perceel wordt toegestaan is aangepast aan de daadwerkelijke situatie.
2. Zie onder 1.
3. Zie deels onder 1. De oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen wordt geregeld in de regels van het bestemmingsplan. In deze planregels is bij de bestemming ‘Wonen’ bepaald dat de ondergeschikte bouwwerken binnen het bouwvlak mogen worden opgericht.
De zienswijze van familie Xxx leidt niet tot een bijstelling van het bestemmingsplan.
2.3. X.X. xx Xxxx – Xxxxxxxxxxx 000
2.3.1. Samenvatting zienswijze
Door mevr. X.X. xx Xxxx, woonachtig aan de Xxxxxxxxxxx 000, is een zienswijze ingekomen die ingaat op de volgende 2 aspecten:
1. Op de eerste plaats geeft zij een reactie op het ontbreken van de gronden van de voormalige woningbouwlocatie. Dit eerste deel van haar zienswijze is identiek aan de zienswijzen 1 tot en met 10. Voor de kern van deze zienswijze wordt verwezen naar hoofdstuk 1. ‘Voormalige woningbouwlocatie’.
2. Op de tweede plaats geeft mevr. De Regt aan dat haar woning zeer ernstige schade heeft geleden. De oorzaak voor deze schade is de toestand van de dijk en het kerende en achteruitstekende zware vrachtverkeer. Dit verkeer maakt gebruik van de in- en uitrit naast haar woning en de platforminrit naar het kassenbedrijf van dhr. Penning tegenover haar woning. Het betreft hier zware vrachtwagens die van en naar het bedrijf van haar buren, de heren Xxxxxxxx, rijden.
2.3.2. Reactie gemeente
1. Voor de beantwoording van de zienswijze ten aanzien van het niet opnemen van de voormalige woningbouwlocatie binnen de plangrens wordt verwezen naar de algehele beantwoording onder 1: ‘Voormalige woningbouwlocatie’.
2. In het bestemmingsplan worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de gronden in het plangebied vastgelegd. De in het bestemmingsplan opgenomen wijze van bestemmen heeft echter geen planologische relatie met de schade aan de woning van mevr. De Regt. De schade is ontstaan door het (vracht)verkeer op de Pruimendijk. In bestemmingsplannen worden namelijk geen voorzieningen getroffen voor het toestaan of uitsluiten van bepaalde categorieën verkeer. Hiervoor worden op zichzelf staande verkeersbesluiten genomen.
Aangezien het nieuwe bestemmingsplan consoliderend van opzet is, komt de nieuwe bestemmingsregeling overeen met de nu geldende regeling. Het bovenstaande houdt in dat het nieuwe bestemmingsplan geen negatieve invloed heeft op de bestaande situatie.
De zienswijze van mevrouw X.X. xx Xxxx leidt niet tot een bijstelling van het bestemmingsplan.
2.4. E.T. Bouland – Xxxxxxxxxxx 000
2.4.1. Samenvatting zienswijze
Namens xxx. Xxxxxxx is door Xxxxxxxxx Makelaars een zienswijze ingediend. Deze zienswijze gaat in op de bestemming ‘Bedrijf’ van het perceel Pruimendijk 194. Dit perceel is in het ontwerp- bestemmingsplan Oostendam bestemd als ‘Bedrijven’. Echter, op deze locatie is geen bedrijf meer gevestigd en de verwachting is niet reëel dat op dit perceel een bedrijf zich gaat vestigen. De eigenaar is voornemens om op dit perceel de woonfunctie te realiseren.
Om deze functiewijziging mogelijk te maken verzoekt xxx. Xxxxxxx de gemeenteraad om de bedrijfsbestemming te wijzigen in een woonbestemming.
2.4.2. Reactie gemeente
Wij zijn in principe bereid om mee te werken aan uw verzoek om aan het perceel Xxxxxxxxxxx 000 een woonbestemming voor maximaal één woning toe te kennen. Wel zal dan uit onder andere milieuhygiënisch onderzoek (geluid, bodem et cetera) moeten blijken dat hiermee ingestemd kan worden. Omdat deze onderzoeken nog niet zijn uitgevoerd kan in het voorliggende bestemmingsplan geen directe woonbestemming toegekend worden. Om die reden wordt er een wijzigingsbevoegdheid opgenomen in het bestemmingsplan. Met deze wijzigingsbevoegdheid kan in een later stadium op relatief eenvoudige wijze een reguliere woning vergund worden.
De zienswijze van dhr. E.T. Xxxxxxx leidt tot een bijstelling van het bestemmingsplan. De wijzigingen zijn opgenomen in de Staat van Wijzigingen, welke is toegevoegd aan deze Nota van Beantwoording.
2.5. A. Penning – Xxxxxxxxxxx 00x
2.5.1. Samenvatting zienswijze
Door xxx. X. Xxxxxxx, eigenaar van het agrarisch bedrijf ter plaatse, is een zienswijze ingediend, waarin het volgende wordt toegelicht.
1. Op de eerste plaats geeft dhr. Xxxxxxx aan dat het bestemmingsplan aan de kassen op het perceel een maximale goothoogte toekent van 4 meter. Voor zowel de bebouwingscontour als voor de goothoogte geldt dat het bestemmingsplan uitgaat van de bestaande situatie. Het bestemmingsplan staat door deze wijze van bestemmen geen ruimte toe voor een eventuele toekomstige uitbreiding van zijn bedrijf. Dit past niet binnen de toelichting van het bestemmingsplan, aangezien daarin wordt opgemerkt dat de tuinbouw een belangrijke economische drager is.
Bovendien blijven de gronden aan de Pruimendijk nog zeker 10 jaar agrarisch. Dhr. Xxxxxxx verzoekt dan ook om voor de functie van glastuinbouw een maximale goothoogte op te nemen van 5 meter en aan zijn bedrijf een groter bouwvlak toe te kennen.
2. Volgens de Nota van inspraak en overleg zou zijn bedrijf in de bijlage inventarisatielijst bedrijven gewijzigd worden van de activiteit ‘akkerbouw’ naar ‘glas/vollegrondstuinbouw’. In het ontwerpbestemmingsplan Oostendam treft dhr. Xxxxxxx deze bijlage echter geheel niet terug. Hij vraag om een verklaring waarom deze lijst uit het bestemmingsplan is verdwenen. Daarbij merkt hij tevens op dat de activiteit van het paardenpension ‘manege’ is. Dit is tevens niet juist.
3. In het nieuwe ontwerpbestemmingsplan Oostendam is de aanduiding ‘bouwweg’ van het perceel van xxx. X. Xxxxxxx geschrapt. Naar aanleiding van de overlegreactie van het Waterschap Hollandse Delta is het bestemmingsplan aangepast en is op de beschermingszone van de waterkering de dubbelbestemming ‘Waterstaat – Waterkering’ gelegd. Dhr. Xxxxxxx vraagt of de oorspronkelijk beoogde bouwweg niet als kade of als andere voorziening binnen deze dubbelbestemming alsnog kan/ zal worden gerealiseerd.
4. De bestemming van het paardenpension op het perceel grenzend aan dat van dhr. Penning is volgens hem te ruim opgenomen in het nieuwe ontwerpbestemmingsplan voor Oostendam.
a. Op de eerste plaats is het niet wenselijk dat er geen bebouwingspercentage is gekoppeld aan het bouwvlak. Dit leidt er toe dat men het bouwvlak ten behoeve van het paardenpension tot 100% mag bebouwen. Dit is ruimer dan bij de eerdere vrijstelling is verleend. In dit kader vraagt dhr. Penning of er wel onderzoek is gedaan naar de verschillende uitvoeringsaspecten en hij betwijfelt of deze ook van toepassing zijn op het nieuwe bestemmingsplan. De geboden uitbreidingsmogelijkheid is zodoende in strijd met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel.
b. Dhr. Xxxxxxx geeft aan dat het paardenpension door de gemeente wordt aangemerkt als een agrarisch bedrijf. Dit voldoet niet aan de definitie van ‘agrarisch bedrijf’ in het bestemmingsplan, aangezien dit paardenpension gebruiksgericht is en niet productiegericht.
c. In het voorontwerpbestemmingsplan Oostendam was de functieaanduiding voor het paardenpension in de planregels opgenomen als ‘het hobbymatig stallen van paarden’. In het eerdere ontwerpbestemmingsplan uit 2011 werd dat vervolgens ‘tevens het hobbymatig stallen van paarden’. In het nieuwe ontwerpbestemmingsplan is dit gewijzigd in ‘tevens het stallen van paarden’. Door deze opschuiving in de bestemmingsomschrijving is feitelijk de overstap naar een professionele paardenstalling mogelijk geworden. Gelet hierop klemt het temeer dat in de planregels qua bebouwingspercentage geen enkele begrenzing wordt opgenomen ten aanzien van de paardenhouderij.
d. Dhr. Penning verzoekt dan ook om aan het bouwvlak voor het paardenpension een maximaal bebouwingspercentage te koppelen, welk overeenkomt met de destijds vergunde oppervlakte. Zo kan worden voorkomen dat het ‘niet-agrarische bedrijf’ meelift met de ruime mogelijkheden die wel aan agrarische bedrijven worden geboden.
5. Binnen de bestemming voor de hoogspanningsleiding is het alleen toegestaan om bestaande bouwwerken te vernieuwen, te vervangen of te veranderen indien de oppervlakte niet wordt uitgebreid en indien er gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
Het is binnen de kassenbouw niet ongebruikelijk dat als gevolg van technische ontwikkelingen de spant- en kolombreedten wijzigen, met als gevolg dat er geen gebruik gemaakt kan worden van de huidige fundering. Dhr. Penning is dan afhankelijk van de bereidheid van het college en de leidingbeheerder om medewerking aan een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid. Hij verzoekt dan ook om de randvoorwaarde met betrekking tot de bestaande fundering te laten vervallen en te volstaan met het vastleggen van de bestaande oppervlakte.
6. Dhr. Xxxxxxx constateert dat de woningbouwlocatie geheel uit het nieuwe ontwerpbestemmingsplan is gelaten. Hierdoor vigeert nog steeds het “oude” bestemmingsplan “Oostendam”. Hij vraagt zich of dit inhoudt dat er niet wordt voldaan aan de wettelijke actualiseringsplicht op grond van de Wro/Bro. Tevens verzoekt hij om informatie over de planologische procedure voor het plangebied waar de woningbouwlocatie was/is gepland. Dit mede in verband met de aangekondigde opstelling van een bestemmingsplan voor het gehele buitengebied van de gemeente Ridderkerk. In de inleiding van het ontwerpbestemmingsplan wordt vermeld dat een deel van het bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied Oost’ mede wordt herzien in het bestemmingsplan “Oostendam”. Hij vraagt zich af wat nu de werkelijke reden is om dit gedeelte naar het ontwerpbestemmingsplan voor Oostendam over te brengen.
2.5.2. Reactie gemeente
1. Het nieuwe bestemmingsplan Oostendam wordt voorbereid vanuit een consoliderend oogpunt. Dit houdt in dat ook voor het perceel Pruimendijk 97B is vastgehouden aan de planologische regeling uit het vigerende bestemmingsplan. Uitgangspunt van deze toewijzing van bestemmingen en bijhorende regels is dat er geen uitbreidingen van bestaande bouw- en gebruiksmogelijkheden worden toegekend ten opzichte van de vigerende planologische regels. Zodoende blijft de bestaande goothoogte van 4 meter voor kassen behouden en wordt het bestaande agrarische bouwvlak niet verruimd. Daarnaast zou het toekennen van ruimere bouwmogelijkheden in strijd zijn met de provinciale Structuurvisie en bijhorende verordening Ruimte en met het regionale saneringsbeleid zoals vastgelegd in de Deltapoort. Immers, het provinciale planologische beleid richt zich op ontwikkelingen van glastuinbouwbedrijven binnen de daartoe aangewezen gebieden, de zogenoemde glastuinbouwgebieden. Deltapoort richt zich o.a. op de sanering en herstructurering van de glastuinbouwbedrijven in het Deltapoortgebied.
2. De bedrijfsinventarisatielijst waar in deze zienswijze naar wordt verwezen maakt onderdeel uit van het advies van de DCMR. Dit advies is opgesteld naar aanleiding van onderzoek naar de invloed van aanwezige bedrijven op de eerder geplande woningbouwontwikkeling aan de oevers van de Waal. In het nieuwe ontwerpbestemmingsplan zijn de bijlagen bij dit advies uit de toelichting van het bestemmingsplan gelaten. In het kader van volledigheid zal deze lijst bij het opgenomen advies van DCMR worden toegevoegd. Hierbij wordt de bedrijfsactiviteit gewijzigd in “glas/vollegrondstuinbouw”. De functieomschrijving van het paardenpension Oostendam zal worden gewijzigd in “paardenpension”.
3. De eerder opgenomen bouwweg was noodzakelijk voor de voorgenomen ontwikkeling van de woningbouwlocatie ten zuiden van de Pruimendijk. Aangezien deze ontwikkeling geen onderdeel meer uitmaakt van dit bestemmingsplan, is de bouwweg en de bijhorende aanduiding overbodig geworden. Het bestemmingsplan laat een dergelijke weg dan ook niet toe.
Ook binnen de bestemming ‘Waterstaat – Waterstaatkundig’ is het niet mogelijk een dergelijke bouwweg aan te leggen. Immers, de bestemmingsomschrijving staat slechts bouwen op en gebruiken van deze gronden toe indien dit ten behoeve van de bescherming van de waterkering staat.
4. Ten aanzien van het paardenpension volgt een puntsgewijze behandeling.
a. De constatering van dhr. Penning dat de opgenomen planologische regeling te ruim is ten opzichte van de bestaande vergunde situatie is juist. De vestiging van het paardenpension Oostendam is vergund met toepassing van de voormalige vrijstellingsprocedure ex. artikel 19 WRO. Hierdoor zijn slechts de vergunde gebouwen, bouwwerken en vormen van gebruik toegestaan. In het ontwerpbestemmingsplan is aan het agrarisch bouwvlak geen maximaal bebouwingspercentage opgenomen, waardoor het gehele bouwvlak bebouwd kan worden. In het kader van het consoliderende karakter van het bestemmingsplan wordt het paardenpension overeenkomstig het verleende vrijstellingsbesluit opgenomen. Hiertoe wordt op de kaart een maximaal bebouwingspercentage opgenomen van
30%. Als gevolg is het slechts mogelijk om het opgenomen bouwvlak voor maximaal 30% te bebouwen.
b. Onder de definitie van ‘agrarisch bedrijf’ zoals opgenomen in het bestemmingsplan wordt geen paardenhouderij verstaan. Overeenkomstig de handreiking ‘Paardenhouderij en Ruimtelijke Ordening’ (uitgebracht door de VNG), zal de definitie van ‘agrarisch bedrijf’ in het bestemmingsplan worden aangepast. De definitie komt als volgt te luiden: “Een aan het buitengebied gebonden bedrijf waar uitsluitend of in hoofdzaak door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren producten worden voortgebracht, waaronder mede wordt verstaan de met die activiteiten qua aard vergelijkbare activiteiten, zoals een gebruiks- of productiegerichte paardenhouderij, inclusief pensionstal.”
c. Zie de beantwoording onder x.
x. Xxx de beantwoording onder a.
5. Voor de onderliggende motivatie voor het opnemen van deze bepaling wordt verwezen naar het advies van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond, die als bijlage bij de toelichting is opgenomen. Hierin geeft zij gemotiveerd aan waarom het niet mogelijk dan wel wenselijk is om in de beschermingszone van hoogspanningsleidingen te bouwen. Ter bescherming van de belangen van de leidingbeheerder en van de hulpdiensten handhaven wij dan ook de bepaling over het gebruik van de bestaande fundering in het betreffende artikel. Voor een goede bescherming van de belangen bij de hoogspanningsleidingen is het namelijk van belang dat naast de bestaande oppervlakte ook de exacte locatie wordt aangehouden. Een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid biedt uitkomst, mits aangetoond wordt dat de voornoemde belangen niet onevenredig worden geschaad.
6. Zie de beantwoording onder de “1. Voormalige woningbouwlocatie”. Hieraan willen wij toevoegen dat met het gedeelte uit het Landelijk Gebied Oost de gronden ten noordwesten van Oostendam worden bedoeld. Dit deel van het grondgebied van de gemeente Ridderkerk behoort geografisch gezien binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan Oostendam. Vandaar dat wij hebben besloten deze in dit bestemmingsplan op te nemen.
De zienswijze van xxx. X. Xxxxxxx leidt tot bijstelling van het bestemmingsplan. De wijzigingen zijn opgenomen in de Staat van Wijzigingen, welke is toegevoegd aan deze Nota van Beantwoording.
2.6. A. N. Penning – Zuidpad 2
2.6.1. Samenvatting zienswijze
Door dhr. A.N. Xxxxxxx, eigenaar van de gronden aan het Zuidpad xxxxxx xx Xxxxxxxxxxx 00X en Xxxxxxx 0, is op het ontwerpbestemmingsplan een zienswijze ingediend ten aanzien van de volgende onderdelen:
1. Door dhr. A.N. Penning is reeds in een eerder stadium een bouwvergunning aangevraagd voor het mogen oprichten van kassen met een oppervlakte van ca. 4.800 m2. Het college van burgemeester en wethouders heeft bij besluit van 2 februari 2012 deze aangevraagde bouwvergunning geweigerd, aangezien deze ontwikkeling niet past binnen de vrijstellingsmogelijkheden van het bestemmingsplan. De gemeente heeft hierbij aangegeven dat vrijstelling alleen verleend kan worden aan bestaande glastuinbouwbedrijven. Hiervan is in de ogen van gemeente Ridderkerk in dit geval geen sprake.
Op grond van deze redenatie is in het ontwerpbestemmingsplan voor Oostendam geen agrarisch bouwvlak opgenomen ten behoeve van kassenbouw op dit perceel. Dhr. A.N. Xxxxxxx is het hiermee volstrekt oneens. Ten eerste is er geen sprake van het oprichten van een nieuw glastuinbouwbedrijf, aangezien in het verleden op het perceel altijd een zelfstandig vollegronds-/ glastuinbouwbedrijf is geëxploiteerd door dhr. G. den Hoed. Ten tweede is dhr.
A.N. Penning van mening dat de gemeente in ieder geval de bestaande rechten van het thans geldende bestemmingsplan “Landelijk Gebied Oost” moet respecteren. Dit houdt in dat het daarin opgenomen bouwvlak in het nieuwe bestemmingsplan Oostendam overgenomen dient te worden.