2e JAARGANG - Nr 33 ZONDAG, 30 APRIL 1933
2e JAARGANG - Nr 33 ZONDAG, 30 APRIL 1933
R E D A C T I E : I taiiëlei, 99, Antwerpen
Vereenlging zonder winstgevend doel
Abonnement ï 100 fr. per jaar — ....
BEHEER : Xxxxx Xxxxxxxxxx, 00, Xxxxxxxxx
■—---- Postchecknummer : 3 1 8 5 . 2 2
INHOUD:
L. VAN B AU WEL. — D e gewone uitgaven voor den huiskring.
RECHTSPRAAK.
Hof van Beroep Brussel. 9e Kamer. — 2 Maart 1932. — Radiotaks. — B e z it sonder eigendom. — Verschuldigde taks. — Verm enigvuldiging der ta k s als boete. — N ie t toepasselijkheid der bij kom ende deciemen.
Correctioneele Rechtbank Brugge. — 18 Februari 1933. — S tra frecht en strafrechtspleging. — Dagvaarding. — Geldigheid. — Verjaring. — Verschillende betalingen volgende u it eenzelfde bedriegelijke handeling. — Verschillende op lichtingen. — Afzonderlijke verjaring.
Vredegerecht Glabbeek. — 22 November 1932. — Verzekeringscontract. — Minderjarigheid. — Vernietigbaarheid. — N ietigheid der verzeke ring. — Evenredigheid tusschen premie en ver diensten. — Geldigheid der overeenkom st.
W erkrechtersraad Antwerpen. — Kamer voor
werklieden. — 26 November 1932. — Scheids gerecht. — D ateeren van het compromis n ie t vereischt op s tra f van nietigheid. — A rtikel 1005 van het w etboek van burgerlijke rechts vordering n ie t van beperkenden aard. — Ter m ijn gesteld door de uitspraak : verlenging bij stilzw ijgende overeenstem m ing. — B estaan van een scheidsrechterlijk vonnis : aanbod van be w ijs door getuigen n ie t ontvankelijk. — Onder- teekening van een compromis door partijen in den loop van een geding hangende voor de ge wone rechtbank : onbevoegdheid van de recht bank gedurende den geldigheidsterm ijn van het compromis.
NEDERLANDSCHE RECHTSPRAAK.
Ktg. Gulpen. — 13 April 1932. — Onzedelijke overeenkom st.
XXXXXXXXXX X.' — Fiscale verrassingen bij samensmeltingen. >
UIT DE PERS.
571
heel of gedeeltelijk onttrekken. De intrekking van deze macht wordt ter kennis van derden gebracht door eene bekendmaking die de be voegde overheid — bestuurlijke of rechterlijke
— door de kantons aan te duiden, doet (art. 164).
Indien, integendeel, de man zijne familiever- plichtingen verwaarloost, dan kan de rechter aan de schuldenaars der echtgenooten opleg gen hunne schuld geheel of gedeeltelijk in de handen der vrouw te vereffenen, en dit welke ook de huwelijksvoorwaarden der echtgenoo
572
maakt in een der nieuwsbladen van de ge meenschappelijke woonplaats, of bij gebreke daarvan, van de woonplaats van elk der echt genooten of voor zoover in genoemde woon plaatsen nieuwsbladen ontbreken, in een nieuwsblad van eene naburige plaats.
Indien de inschrijving is geschied krachtens eene beslissing, welke bij voorraad uitvoerbaar is en waartegen hoogere voorziening nog openstaat, wordt door de openbaarmaking de aansprakelijkheid van den man voor de be doelde rechtshandelingen der vrouw, na het
DE GEWONE UITGAVEN
VOOR DEN HUISKRING
ten zijn (art. 17).
In Engeland heeft de vrouw reeds sedert de Married Women’s Property Act 182 de be voegdheid de eichtverbintenis te vertegen woordigen, en den man te verbinden wegens
openbaarmaking geschorst tot dat over het verzoek bij gewijsde is beslist Wordt daarbij het verzoek niet toegewezen, dan wordt de in schrijving doorgehaald en evenals de open baarmaking, geacht niet te zijn geschied.
D e wet van 20 Juli 1932 heeft een nieuwe regeling gebracht betreffende de rechten en verplichtingen der echtgenooten, en alhoewel die iwet, te recht, op meer dan een punt aan kritiek bloot staat, heeft ze de rechtsbevoegd heid van de gehuwde vrouw maar in weinig opzicht verbeterd en uitgebreid.
Eene kwetie die door onze wet had moeten geregeld worden, en niet geregeld is, is de rechtsbevoegdheid van de gehuwde vrouw voor de gewone en dagelijksche uitgaven van de huishouding.
In het systeem van den Code Napoleon, dat niet gewijzigd werd door de nieuwe wet, is de man het hoofd van het huisgezin, en hierin mag een huwelijkscontrakt zelfs geen verandering brengen (art. 1388 B. W.)
Daaruit volgt, dat de man vrij beschikt over de inkomsten en uitgaven die voor de huis houding dienen. De vrouw heeft geen eigen recht en indien zij handelt in dit opzicht en ver bintenissen aangaat, dan is het ofwel omdat ze stilzwijgend gemachtigd is door haren man, ofwel omdat ze als lasthebber van den man optreedt.
De noodwendigheden van het leven, bren gen natuurlijk mede, dat de vrouw de dagelijk sche uitgaven doet die vereischt zijn voor de huishouding, voor de kleeding, enz.. De prac- tijk is hier sterker dan de wet, en de recht spraak heeft de practijk moeten in overeen stemming brengen met de strikte wettelijkheid. (Xxxxxxx et Xxxxxx, Traité pratique de droit civil français, t. II, blz. 13).
Het systeem van den Code Civil staat hier ten achter bij de regeling van ons oud vader- landsch burgerlijk recht.
Door haar huwelijk kwam de vrouw wel on der de macht of de voogdij van den man, maar er waren meerdere gevallen, waarin de vrouw rechtsbevoegdheid verwierf, en onder meer be paalden vele costuimen dat de man mede in stond voor de schulden die de vrouw heeft aan gegaan voor de behoeften van de huishouding (levensmiddelen, kleeding, verwarming). (De- facqz. Ancien droit Belgique, t. 1, 381. Britz. Code de l’ancien droit Belgique, bl. 551).
De costuime van Antwerpen luidde aldus :
« eene vrouwe, die geen coopwijff en is, en mach geen schulden maecken, noch de gemey- ne, noch eyghene goeden regeren, nóch ijet an ders handelen oft doen, daervan sy oft hae- ren man eenich achterdeel souden konnen heb ben, ten waere dat sy ’t selve hadde gedhaen met authorisatie van haeren man, oft dat het waere van huysraet, ofte andere dijergelijcke saecken ten proffijte ofte dienste van den huy-
se gecommen synde, daervan haeren man als dan gehouden soude syn ».
Het was algemeen in het oud Nederlandsch recht, dat de vrouw xxxxxxxx bleef door haar huwelijk, dat ze zonder den bijstand van den man noch onroerend goed kon verwerven, noch in rechte optreden, noch contracten aangaan, doch steeds gold de uitzondering dat ze wel contracten kon aangaan als het was voor hare huishoudelijke uitgaven, (de Blécourt. Kort be grip van het oud vaderlandsch burgerlijk recht, 2e druk, blz. 37).
De moderne burgerlijke wetboeken hebben de opvatting omtrent de rechtsbevoegdheid der gehuwde vrouw voor het aangaan van con tracten voor huishoudelijke doeleinden meer opgenomen.
In het Duitsch wetboek heeft de vrouw de macht (macht der sleutels — schlusselgewalt geheeten) van contracten voor huishoudelijke doeleinden aan te gaan, en daardoor den man te verbinden.
Art. 1357 luidt : Die Frau ist berechtigt innerhalb ihres haöslichen wirkungskreises die geschàfte des Mannes für ihn zu besorgen und ihn zu vertreten, Rechtsgeschâfte, die sie inner halb dieses Wirkungskreises vornimmt, geiten als in namen des Mannes vorgenommen wenn nicht aus den Umstânden sich ein anderes er- giebt ».
Der Mann kann das Recht der Frau be- schrânken oder ausschlieszen. Stelt sich die Beschrönkung oder die Ausschlieszung als Mis- brauch des Rechtes des Mannes dar, so kann sie auf Anfrag der Frau durch das vormund- schaftsgericht aufgehoven werden. Dritten ge- genüber ist die Beschrönkung oder die Aus schlieszung nur nach Maszgabe des art 1435 wirksam ».
Art. 1435 schrijft voor dat een rechtshan deling tusschen de vrouw en den derde rechts geldig is, wanneer op het oogenblik der rechts- verhandeling de beperking of uitsluiting van de macht der vrouw, in het register bij het ambtsgericht niet ingeschreven was, en alzoo bekend gemaakt was aan derden.
Ook in het Zwitsersch wetboek heeft de vrouw eigen macht voor de huishoudelijke ver bintenissen. De man is verbonden door de rechtsverhandelingen van de vrouw, zoolang deze er niet zulk misbruik van maakt, dat der den het kunnen opmerken (art. 163).
De rechten der vrouw kunnen, volgens de omstandigheden beperkt, ingetrokken of uitge breid worden. Indien de vrouw het recht de echtverbintenis te vertegenwoordigen mis bruikt, of indien zij onbekwaam is het recht uit te oefenen, dan kan de man haar de macht ge-
uitgaven het huishouden betreffende. De vrouw handelt dans als vertegenwoordiger (agent) van den man, ten minste zoolangs zij samen met den man woont en het huishouden be stuurt.
De macht der vrouw gaat niet verder dan de uitgaven voor de « necessaries » t.t.z. al wat de vrouw xxxxxx heeft, met inachneming den stand en het fortuin van den man. De man kan de macht aan de vrouw onttrekken zoo lang de echtgenooten samen wonen ; deze macht is geschorst gedurende de feitelijke scheiding. Anderzijds kan de man die zonder redenen zijne vrouw verlaat, haar de macht van de gemeenschap te vertegenwoordigen niet meer ontnemen (Curti. Manuel de droit civil anglais, blz. 82).
In Nederland luidde art. 164 B. W. : « Ten opzichte van de handelingen of verbintenis sen door de vrouw aangegaan wegens alles wat de gewone en dagelijksche uitgaven der huishouding betreft, veronderstelt de wet dat zij de bewilliging van haren man heeft beko men ».
De wet van 13 Juli 1907 op het arbeidscon tract, heeft art. 164 in dien zin gewijzigd, dat de vrouw de machtiging van haar man ook niet noodig heeft, ten opzichte van arbeids overeenkomsten door haar ,als werkgeefster, ten behoeve van de huishouding aangegaan.
In Nederland is een nieuw wetsontwerp be treffende het huwelijksvermogenrecht in be spreking, waarbij ook de rechten en verplich tingen der echtgenooten worden geregeld.
Wat de uitgaven voor het huishouden aan gaan, wordt in het ontwerp de regeling aldus getroffen : Art 161. De vrouw verbindt den man ten aanzien van elk door haar verrichte rechtshandelingen, die redelijkerwijze geacht moeten worden te betreffen de gewone be hoeften van de huishouding, waaronder moet worden verstaan de gewone behoeften van de kinderen en van elk der echtgenooten.
De aansprakelijkheid voor deze rechtshan delingen, alsmede voor rechtshandelingen door welker gevolgen beide echtgenooten zich ver bonden, is hoofdelijk.
Art. 162. De man kan aan de arrondisse mentsrechtbank machtiging vragen om in het register, bedoeld in art. 206, eene verklaring te doen inschrijven, dat hij niet langer ver bonden wenscht te worden voor in art 161, eerste lid, bedoelde rechtshandelingen der vrouw.
De rechter kan gelasten dat zijne beslissing uitvoerbaar zal zijn bij voorraad niettegen staande hoogere voorziening.
De inschrijving moet worden openbaar ge-
Indien de inschrijving is geschied krachtens eene beslissing, welke een gewijsde is, of in het geval van eene bij voorraad uitvoerbare beslissing, na de inschrijving genomen is, is de man niet aansprakelijk voor de bedoelde rechtshandeling der vrouw, na de openbaar making verricht
De vrouw kan op grond van omstandighe den ontstaan, nadat de beslissing, houdende machtiging tot het doen der inschrijving in kracht van gewijsde is gedaan de rechtbank verzoeken de doorhaling der inschrijving te gelasten.
Indien in het register hetzij krachtens onher roepelijke rechterlijke beslissing bedoeld in het vorig lid, hetzij op verzoek van den man, de inschrijving is doorgehaald, is de man aan sprakelijk voor de bedoelde rechtshandelin gen der vrouw, na de doorhaling verricht ».
Deze nadere regeling werd in Nederland noodig geacht omdat de vrouw wel veronder steld wordt de bewilliging van haren man (deze bepaling koyit uit het oud Hollandsch recht) te hebben, maar niet geregeld werd door de wet, die door de handelingen der vrouw gebondgt wordt, noch of de man be voegd is zijne bewilliging in te trekken. (As- ser-Scholten : Handleiding tot de beoefening van het Nfederlandsch burgerlijk recht. X. X., xxx. 0 0 0 x /
Xx Xxxxxxxxx en in België heeft de recht spraak, bij gebrek aan een wettekst, een basis fen zoeken om de algemeene practijk, dat domvrouw de huishoudelijke uitgaven doet, gel
ig te verklaren.
Het vermoeden van eene algemeene stilzwij gende machtigingy/was niet overeen te bren gen met de bewoording van art. 217 B. W., dat de mondpfinge toestemming niet toeliet : er moest zijn concours du mari dans l’acte, of, con xxxxx en t par écrit ». De machtiging der vrou^door den man, kon dus uitdrukkelijk zijn maarmoest dan bij geschrift gegeven worden, of kon stilzwijgend zijn. Maar de stilzwijgende machtiging mocht alleen uit det\ bijstand bij de handeling zelf worden afgeleid, niet uit andere omstandigheden.
Dit vermoeden kon dus niet worden toege past op de rechtshandelingen door de vrouw gedaan wanneer zij uitgaven doet voor de huishouding. Daarom werd door de recht spraak een huiselijke lastgeving, stilzwijgend toegestaan, verondersteld : de vrouw heeft voor de uitgaven die zij doet voor het huis houden, eene lastgeving gekregen van haar man om in zijn naam te handelen en voor zijne rekening.
De Belgische rechtspraak heeft algemeen dit
573
574
575
576 |
systeem van het Fransche mandat domestique overgenomen. (Waleffe. Répertoire général de la jurisprudence belge 1910-1925. T. I, blz. 287).
Moet de basis waarop de rechtspraak, in ons land, steunt, behouden blijven, of moet men, altijd bij gebrek aan bepaalden wettekst, niet de stilzwijgende machtiging veronderstel len in plaats van de stilzwijgende lastgeving ?
Een stilzwijgende machtiging van de vrouw door den man, is thans in ons land toegelaten. (Art. 2177 B. W .).
Art. 217 vereischt niet meer dat er eene ge schreven machtiging zou zijn, noch bijstand in de akte ; ook moet de toestemming niet meer betreffen eene bepaalde nauwkeurige hande ling. (De Page. Traité élémentaire de droit civil belge. D. I, blz. 667).
Regeling van de kwestie door een bepaalde wettekst, zou de beste oplossing zijn ; doch zoolang er geen wettekst is, schijnt me als basis voor de rechtspraak beter de machtiging aan te nemen dan de lastgeving.
Bij machtiging handelt de vrouw in eigen naam, en bijgevolg verbindt de vrouw zich zelf, en de gemeenschap. (Art. 1419 B. W .).
Bij lastgeving handelt de vrouw in naam van den man, en verbindt dezen : de schuldeischers kunnen op persoonlijke goederen der vrouw geen verhaal uitoefenen.
Bij lastgeving kan deze altijd door den wil van den lastgever ingetrokken worden. De rechtspraak eischt nu wel dat opdat de intrek king aan derden kunne tegengesteld worden, er door den man eene zekere openbaarheid worde aan gegeven door aankondiging in de dagbladen of door verwittiging der leveran ciers, hetgeen dikwijls kwetsend is voor de vrouw, maar zij kan zich niet verzetten tegen de intrekking van de lastgeving.
Bij machtiging kan de man deze intrekken, doch oordeelt de vrouw dat de man ten on-
rechte handeld, dan kan zij, ingevolge art 219, haren man dagvaarden voor de rechtbank om zich door de rechtbank de machtiging te hoo- ren verleenen. De man, zijnerzijds, zal de in trekking van de machtiging hooren bekrachti gen indien hij reden had om aldus te hande len.
Wanneer de vrouw door haren man verla ten is, en aldus feitelijk gescheiden, dan is het moeilijk te vermoeden dat de man de vrouw nog zou als lasthebber aangesteld hebben om in zijn naam te handelen. Het tegendeel zou met meer waarschijnlijkheid moeten vermoed worden.
Wanneer er een vermoeden is van stilzwij gende machtiging, dan kan de vrouw, alhoewel feitelijk gescheiden, toch nog vermoed worden de noodige toestemming te hebben om uitgaven te doen voor haar levensonderhoud en dat der kinderen. En wanneer de man, zou beweren dat hij de toestemming heeft geweigerd, kan de vrouw van de rechtbank toelating verwer ven, om de noodige verbintenissen aan te gaan. (Art. 229).
Ons inziens is de regeling voor de rechtsbe voegdheid der gehuwde vrouw ten aanzien van de dagelijksche en gewone uitgaven van de huishouding, onvoldoende. De wet had of zou hier den bestaanden toestand moeten verbe teren.
Maar gezien de practische noodwendigheid deze kwestie door de rechtspraak te doen op lossen, zien we om de aangehaalde redenen eene verbetering, die de nieuwe wet mogelijk maakt in het steunen voor de geldigheid van de rechtshandelingen der vrouw, op de stil zwijgende machtiging door den man, in plaats van op de huiselijke stilzwijgende lastgeving. Tot hiertoe waren de rechtbarfken genoodzaakt op de lastgeving te steunen ; de nieuwe wet laat bun nu toe de leemte in onze wetgeving in zekere mate aan te vullen.
X. XXX XXXXXX.
BOETSTRAFFELIJKE RECHTBANK TE BRUGGE
18 FEBRUARI 1933
Voorzitter X. Xxxxxx.
Rechters : M.M. Verstraete en Axters.
PI. : Mter Van den Bussche.
STRAFRECHT EN STRAFRECHTPLEGING. — DAGVAARDING. — GELDIGHEID. — AANDUI DING VAN HET TEN LASTE GELEGDE FEIT.
— OPLICHTING. — VALSCHE HOEDANIGHEID.
— BURGERLIJK OORLOGSVERMINKTE. — EEN DAADSCHE SAMENLOOP VAN MISDRIJVEN. — VERVOLGING OP GROND VAN EEN DER MIS DRIJVEN. — GELDIG.
VERJARING. — VERSCHILLENDE BETALIN GEN VOLGENDE UIT EENZELFDE BEDRIEGE- LIJKE HANDELING. — VERSCHILLENDE OP LICHTINGEN. — AFZONDERLIJKE VERJARING.
Het is, voor de geldigheid der dagvaarding, vol doende dat de dagvaarding samen met de aan duidingen van den bundei aan betichte laten weten op grond van welk strafbaar feit hij ver volgd wordt.
Hij die, om zich door den Staat gelden te laten ter hand stellen, valschelijk de hoedanigheid van burgerlijk oorlogsverminkte aanneemt, bedrijft oplichting.
Het feit dat deze daad ook onder toepassing van artikel 66 van het wetsbesluit van 23 October 1918 valt, kan aüeen een eendaadsche samen loop van misdrijven doen ontstaan en het Open baar Ministerie is vrij op een of andere der toe passelijke wetsbepalingen te vervolgen.
De verschillende bestanddeelen van de oplichting zijn slechts vereenigd vanaf den dag dat het slachtoffer de gelden overmaakt aan den oplich ter. De verjaring begint slechts dan te ioopen.
Wanneer verschillende betalingen uit eenzelfde bedrieglijke handeling volgen, dan vormt iedere betaling een afzonderlijke oplichting die afzon derlijk verjaart.
In zaak, ambtshalve vervolgd door het Openbaar Ministerie tegen P. F., verdacht van: ten einde zich iets toe te eigenen dat aan een ander toebehoort, zich eene geldsom van 38.737,80 frank te hebben doen ter hand stel len of afleveren, hetzij met zich te bedienen van valsche namen of valsche hoedanigheden, hetzij met bedrieglijke handelingen te gebrui ken, om het bestaan van valsche ondernemin gen, van een ingebeeld vermogen of krediet te doen gelooven, om de hoop of de vrees te verwekken van eenigen gunstigen uitslag,
eenig toeval of alle andere hersenschimmige
Overwegende dat betichte deze valsche hoe- I danigheid heeft voorgehouden voor het eerst 1 op 15 Februari 1924, bij zijne aanvraag om J oorlogsschade, dat hij bij voorbaat, ieder I kwartaal (W et van 25 Juti 1921, artikel 1) I
over een termijn loopende van 1 Januari 1925 8 tot 31 December 1932, geldsommen in ont- I vangst nam, xxxxxxx hem niet toekwamen; I
Overwegende dat dientengevolge de drieja- I rige verjaring, voorzien bij artikel 22 van het I wetboek van strafvordering, slechts gedeelte- j lijk is ingetreden, daar zij slechts begint te |
loopen van het oogenblik dat het wanbedrijf I
voltrokken is, dat alle bestanddeelen dus ver- ■I eenigd zijn, wat in zake oplichting beteekent vanaf den dag dat het slachtoffer de gelden j overmaakt (Verbr. 27 April 1896, Pas. 1896,
I, 166) ;
Dat dus, alswanneer het overmaken der gel den, volgende op eene bedrieglijke handeling, !' over een zekeren tijd verdeeld is, iedere beta-1' ling eene afzonderlijke oplichting daarstelt ;
Overwegende dat betichte dus strafbaar is wegens oplichting der gelden op verschillende stonden ontvangen binnen de drie jaar voor- J afgaande op den 24 November 1931, dag der eerste onderbrekende akte van onderzoek,! hetzij voor een bedrag van 14.529 frank ;
Overwegende dat al deze opvolgentlijke op- ï lichtingen nochtans uit een en hetzelfde m is - f dadig inzicht voortvloeien en er dus eene en- 1 kele straf dient toegepast te worden ;
Om deze redenen :
En gezien artikelen 496, 60, 40 van het straf- | wetboek, artikel 1 der wet van 27 December f : 1928, 1, 2, 4 en 0 xxx xxx xxx 00 Xxxx 0000, X;
194 van het wetboek van rechtspleging in f strafzaken, welke door den Voorzitter a a n g e- j | duid zijn geworden ;
De Rechtbank,
Bij toepassing van bovenberoepene wetsbe- Î palingen, verwijst den betichte, .wegens oplich- ting eener som van 14.529 frank, ten nadeele van den Staat, tot eene gevangenisstraf van 1 vier maanden en eene geldboete van 100 xxxxx X
en tot de kosten van het geding begroot in het ij
geheel op 385,48 xxxxx ;
f
Zegt dat bij toepassing van artikel 1 der f wet van 27 December 1928 hierboven reeds 1 ingeroepen, voormelde boete van 100 frank 1 met 60 opdeciemen zal verhoogd worden, en alzoo gebracht wordt op 700 frank ;
Beveelt dat bij gebrek aan betaling binnen
RECHTSPRAAK
HOF VAN BEROEP TE BRUSSEL
Gehoord het Openbaar Ministerie in zijnen
gebeurtenis, of om anderszins het betrouwen of de tichtgeloovigheid te misbruiken ten na- deele van den Staat. Te ...... of in het rech terlijk arrondissement sedert thin dan drie jaar.
den tijd door de wet bepaald, voormelde boete | van 700 frank zal mogen vervangen worden f door eene gevangenzitting, van eene maand ; 1 Verklaart de strafvordering verjaard, wegens |
9e KAMER. — 2 MAART 1932.
Voorzitter : M. Boucquey.
Raadsheeren : MM. De Lantsheer en De Ridder.
Adv. Gen. : M. Coüard. Pl. : Mter De Morteir.
RADIOTAKS. — BEZIT ZONDER EIGENDOM.
— VERSCHULDIGDE TAKS. — XXXXXXXXXXXx DIGING DER TAKS ALS BOETE. — NIET TOE PASSELIJKHEID DER BIJKOMENDE DECIEMEN.
Het eenvoudig bezit van een radiopost verplicht tot betaling der taks, het is niet noodig eigenaar van de post te zijn.
Wanneer een boete voorzien werd voor ontduiking der verplichte taksbetaling, mag deze door de rechtbank niet met bijkomende deciemen ver meerderd worden, omdat die boeten door ver menigvuldiging der taks vastgesteld, eigenlijk zelfs een taks zijn, en men deze dus niet kan verhoogen zonder het quantum van belasting te wijzigen.
T., beticht van : in het rechterlijk arrondis sement Brussel, in 1931, bezitter zijnde, zonder zich te bevinden in een der gevallen van vrij stelling, van ontslaging of van uitstel voorzien door de wet van 20 Juni 1930, en sedert den 1 Januari 1931, gebruik makende van radio- elektrischen ontvangpost (andere dan die waarmeê alleen gebruik wordt gemaakt van kristallen), kunnende dienen voor het opne men van het woord, de muziek, klanken, beel den en over het algemeen van om ’t even welke seinen of mededeelingen de bij artikelen
1 en 3 dezer wet voorziene taks niet betaald te hebben voor het getal maanden die tot 31 December 1931 nog te loopen blijven ;
Gezien de beroepen ingediend op 12 Okto ber 1931 door betichte en door het Openbaar Ministerie den 22 dito tegen het vonnis uitge sproken (door 1 rechter) den 12 Oktober 1931 door de rechtbank van eersten aanleg van het arrondissement Brussel, dewelke, rechtdoende in boetstraffelijke zaken, verklaart de betich ting bewezen ;
Verwijst betichte tot eene boete van Drie honderd frank, gebracht op 2.100 frank (wet van 27-12-1928), en verders tot de kos ten beloopende in ’t geheel op 22.58 frank.
Zegt dat bij gebrek aan betaling binnen den wettelijken termijn, de geldboete zal mogen vervangen worden door een gevangenzitting van drie maanden.
Gehoord het verslag gedaan door den Heer Raadsheer Xx Xxxxxxxxxx ;
eisch ;
Gehoord de betichte in zijne middelen van verdediging ontwikkeld door Meester De Mor teir, Advokaat;
Aangezien betichte, in hoofdorde, beweert dat de wet van 20 Juni 1930 op de radiotak- sen hem niet toepasselijk zou zijn, omdat de toestellen, bij hem ontdekt, zijnen eigendom niet waren en hem enkel op proef zouden zijn gegeven geweest ;
Aangezien, al was het ook zoo, hij niettemin de belasting weskwestie zou verschuldigd zijn; dat immers deze slaagt (artikel 1) op het enkel «in bezit hebben» van een radiotoestel gereed staande om onverwijld als ontvangst- post in werking te worden gebracht ; dat zulks overigens niet te verwonderen is voor die nadenkt dat de taksverplichting met alle gemak zou kunnen verijdeld worden, indien ze slechts verschuldigd was door eigenaars van toestellen, vermits alle radiofilisten er dan zouden aan ontkomen, mits de voorzorg te nemen van zich de toestellen niet aan te schaf fen, maar ze alleenlijk in huur te nemen ;
Aangezien dus de feiten betichte ten laste gelegd, met reden door den eersten rechter be wezen werden verklaard, en dat de straf die hij heeft uitgesproken als billijk mag aanzien worden ;
Aangezien nochtans betichte gezonde kritiek maakt van het vonnis à quo wanneer hij staande houdt dat de hem toegepaste geld- boet niet had mogen vermeerderd worden met 60 deciemen, zooals de eerste rechter het heeft beslist, artikel 1 der wet van 27-12-1928 in roepende ;
Aangezien inderdaad gezegde vermeerde ring niet van toepassing is tegenover boet straffen voorzien door ontduiking van het betalen eener belasting, omdat die boeten door vermenigvuldiging der taks bekomen, eigen lijk zelf, eene taks zijn, en men ze diensvol- gens niet kan verhoogen zonder het quantum van belasting te veranderen. (Zie Verbre kingshof 15-7-1924, Pas I 483) ;
Om deze redenen,
Het Hof,
Gezien de wetsbepalingen in het eerste von nis aangehaald, uitgezonderd de wet van 27 December 1928, art. 1. Doet het eerste von nis te niet voor zooveel het de uitgesprokene boetstraf heeft vermeerderd met 60 deciemen derwijze dat zij niet drie honderd maar 2.100.— frank bedroeg ;
Wijzigende, zegt dat de boet van drie hon derd frank is zonder meer, en bekrachtigt voor het overige het bestreden vonnis ;
Veroordeelt betichte tot de kosten van be roep, beloopende in het geheel op 73.76 frank.
Gezien... enz...
Overwegende dat uit het onderzoek der zaak en de bepleitingen welke plaats gehad hebben in openbare zitting, gebleken is dat verdachte de feiten gepleegd heeft ten zijnen laste gelegd en aangehaald hierboven ;
Aangaande de nietigheid der dagvaarding.
Overwegende dat de rechten der verdediging geëerbiedigd worden wanneer de dagvaar ding derwijze is opgesteld dat de betichte kan weten op grond van welk strafbaar feit hij vervolgd wordt ; dat dus eene dagvaarding waarin met de bewoordingen van artikel 496 van het strafwetboek, betichte beschuldigd is van oplichting eener som van 38.737,80 frank ten nadeele van den Staat, te ....... of omlig gende, sinds min dan drie jaar, aan die ver- eischte voldoet, zooveel te meer dat den in- houd van den bundel en de ondervragingen van betichte tijdens het onderzoek, bij hem dienaangaande geen twijfel toelaten (Ber.Brus- sel 24-4-1900 ; Verbr. 16 Juni 1902, Pas. 1902,
I, 277) ;
Ten gronde :
Overwegende dat het inzicht van betichte geweest is zich gelden toe te eigenen welke aan een ander toebehoorden, dat hij zich die gelden heeft doen ter hand stellen op verschil lende stonden, te beginnen van het eerste kwartaal 1925 tot einde 1932 ; dat hij hiertoe de valsche hoedanigheid heeft aangenomen van burgerlijk oorlogsverminkte, terwijl het bewezen is door het onderzoek, dat de inva liditeit voortkwam van een ongeval hem over komen vele jaren voor den wereldoorlog ; dat dientengevolge alle bestanddeelen eener op lichting aanwezig zijn ;
Overwegende dat het van geen invloed ter zake is, dat gezegde valsche hoedanigheid door betichte werd voorgewend voor de Recht bank van oorlogsschade, en diensvolgens on der toepassing viel van artikel 66 van het wetsbesluit van 23 October 1918 (K. B. van 25 April 1920, art. 76) ;
Dat hieruit enkel een eendaadsche samen loop van twee wanbedrijven spruit ; dat het Openbaar Ministerie gerechtigd is uit hoofde van een van belde vervolging in te spannen ;
Overwegende dat de Rechtbanken van Oor- iogschade, geene rechtsmacht uitoefenen doch bestuurslichamen zijn, belast met het bepalen van het bedrag der vergoedingen toekomende aan de geteisterden (Verbr. 31 Mei 1923, Pas. 1923, I, 336 ; Verbr. 12 Juli 1923, Pas. 1923,
1, 428 ; Verbr. 8 November 1923, Pas. 1924, I, 15) en dientengevolge de Staat vertegen woordigen ;
het overige der feiten hierboven ten laste van 1 betichte gelegd ;
En aangezien de kosten van het geding de |
330 frank te boven gaan, bepaalt den duur ‘4 van den lijfsdwang voor het verhaal derzelve 1 op 15 dagen ;
Belast het openbaar ministerie met de uit- 1 voering van dit vonnis.
VREDEGERECHT TE GLABBEEK
ZITTING 22 NOVEMBER 1932
Vrederechter : X. Xxxxx xx Xxxx. Pl. : Mters Craninx en X. Xxxxxxx.
VERZEKERINGSCONTRACT. — MINDERJA RIGHEID. — VERNIETIGBAARHEID. — NIETIG HEID DER VERZEKERING. — EVENREDIGHEID TUSSCHEN PREMIE EN VERDIENSTEN. — GELDIGHEID DER OVEREENKOMST.
Wanneer een minderjarige een verzekeringsover eenkomst afsluit tegen lichaamsongevallen, en het bedrag der jaarüjksche premie zijn normale betalingskracht niet overtreft, moet deze over eenkomst als geldig aanzien worden. De vernie tigbaarheid werd «echts voorgeschreven in ge val van schade.
N. Mij L’Avenir Familial t / S. L.
Gezien het exploot van dagvaarding ;
Gehoord de partijen in hunne gezegdens en middelen ;
Aangezien het geding strekt de verweerder te hooren veroordeelen te betalen aan de aan vraagster de som van 942,85 fr. voor jaarlijk- sche premiën, de laatste vervallen op 25 De cember 1931, ingevolge mondelingsche over eenkomst van verzekeringen tegen ongevallen op 20 December 1923, aangegaan met aan vraagster ; ieder jaarlijksche premie beloo pende tof 133,50 fr. en vervallende op 25 De cember 1925, 1926, 1927, 1928, 1929, 1930 en
1931 ;
Aangezien verweerder beweert dat hij min derjarig was op het oogenblik dat hij de kwes- tige verzekering met aanlegster aanging, dat dus de kwestige overeenkomst nietig is of ten minste vernietigbaar ;
Aangezien de verweerder geboren is den
25 Mei 1905 ; dat hij dus meer dan achttien jaren was als hij de kwestige mondelingsche overeenkomst van verzekering aanging ; dat hij den stiel van beenhouwer uitoefende en dat de verzekeringsovereenkomst voor doel had hem, persoonlijk, te verzekeren tegen lichaamsongevallen ; dat hij in deze voor-
577
waarden, niet ernstig mag beweren dat hij zonder ondervinding was, onbekwaam te we
Over de bevoegdheid :
' 578
Over de ontvankelijkheid :
579
580
voorgebracht in verzoening, wijst aanlegger af van dit deel van zijnen eisch ; verklaart de
ten, hetgeen hij deed ;
Aangezien de enkele omstandigheid dat eene overeenkomst gesloten geweest is, door eene minderjarige onvoldoende is om zulke over eenkomst te doen vernietigen ; dat, alhoewel artikel 1124 van het B.W. de minderjarige rangschikt onder de personen onbekwaam om overeenkomsten te sluiten, slechts de benadee- ling, aanleiding geeft tot vernietiging, ten voordeele van den niet ontvoogde minderja rige, in alle soorten van overeenkomsten ; (Xxxxxxx, deel 16, Nr 46) ;
Aangezien de verweerder de benadeeling niet bewijst of niet vraagt zulk bewijs te leve ren ; dat er dient opgemerkt te worden dat de jaarlijksche premie slechts op 133,50 fr. be loopt ; dat men niet ernstig mag beweren dat dit eene last daarstelt voor den verweerder, onevenredig met zijnen staat toen hij de kwes- tige mondelingsche overeenkomst aanging ; dat daaruit volgt dat het ten onrechte is dat de verweerder vraagt de ingeroepene monde linge overeenkomst te doen vernietigen w e gens minderjarigheid, mits er in de zaak geen benadeeling voor den verweerder bestaat ;
Aangezien in ongeschikte orde, en zonder nadeelige erkenning de verweerder de verja ring inroept, volgens art. 32 der wet van
11 Juni 1874, voor de premiën sedert meer dan drie jaar vervallen ;
Aangezien dit middel gegrond is ;
Aangezien de verweerder vraagt dat hem akte zou gegeven worden dat hij den eisch schat op meer dan 1000 frank voor den aanleg en bevoegdheid, dat het past hem daarvan akte te geven ;
Om deze redenen :
Wij, Vrederechter, tegensprekelijk beslissen de en in eersten aanleg, gegeven akte aan de verweerder dat hij den eisch schat op meer dan 1000 frank voor den aanleg en bevoegd heid ;
Zeggen dat de premiën vervallen in de jaren 1925, 1926, 1927 en 1928 verjaard zijn ;
Veroordeelen den verweerder te betalen aan de aanlegster de premiën vervallen op 25 De cember 1929, 1930 en 1931, hetzij 400,50 fr. ; Veroordeelen den verweerder tot de wette
lijke intresten dezer som en tot de kosten, vereffend niet inbegrepen de noch verzending van het tegenwoordig vonnis tot de som van 79,65 fr.
WERKRECHTERSRAAD TE ANTWERPEN
(Kamer voor werklieden).
25 November 1932.
Voorzitter : Mr Xxxxxxx. Adviseur : Mter Swennen.
Pleiters : Mters. Matthys en Castille.
SCHEIDSGERECHT. — DATEEREN VAN HET COMPROMIS NIET VEREISCHT OP STRAF VAN NIETIGHEID. — ARTIKEL 1005 VAN HET WET BOEK VAN BURGERLIJKE RECHTSVORDERING NIET VAN BEPERKENDEN AARD. — TERMIJN GESTELD VOOR DE UITSPRAAK: VERLENGING BIJ STILZWIJGENDE OVEREENSTEMMING.— BESTAAN VAN EEN SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS : AANBOD VAN BEWIJS DOOR GETUI GEN NIET ONTVANKELIJK. — ONDERTEEKE- NING VAN EEN COMPROMIS DOOR PARTIJEN IN DEN LOOP VAN EEN GEDING HANGENDE VOOR DE GEWONE RECHTBANK : ONBE VOEGDHEID VAN DE RECHTBANK GEDUREN DE DEN GELDIGHEIDSTERMIJN VAN HET COMPROMIS.
I. — Het niet of onjuist dateeren van een der exemplaren van het compromis, waarbij de par tijen beslissen hun geschil te onderwerpen aan scheidsrechter, maakt dit compromis niet nietig.
II. — Artikel 1005 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering betreffende de bewijsvormen van het compromis is niet van beperkenden aard : het compromis bestaat geldig, zelf indien het slechts in één enkel exemplaar is opgesteld, van het oogenblik dat het bewezen is dat partijen over de essentieele bestanddeelen van de overeenkomst accoord gingen.
III. — De termijn in het compromis gesteld voor de uitspraak van het scheidsrechterlijk vonnis, kan bij stilzwijgende overeenstemming tusschen par tijen worden vertengd ; echter mag, bij afwe zigheid van accoord over een bepaalden termijn, de zending der scheidsrechters den duur van drie maanden niet overschrijden.
IV. — Het aanbod van een der litiganten om het bestaan van een scheidsrechterlijk vonnis te be wijzen door getuigen mag niet worden .ingewil ligd, vermits de rechtsgevolgen welke aan dit vonnis verbonden zijn, slechts hun uitwerking kannen hebben door het vertoonen der minuut of van de regelmatige expeditie.
Xxxxx Xxxxx t/Israël Lieb.
Gezien de inleidende dagvaarding van deur waarder Xxxxx Xxxxxx in dato van 9 Mei 1932, strekkende tot betaling der sommen van fr. 22377. — ten titel van loon en fr. 10.000.— voor teruggave van xxxx en vergoeding, samen met de gerechterlijke interesten en de kosten des gedings ;
Gehoord de partijen in hunne middelen en besluiten ;
Aangezien de poging tot verzoening ter zit ting aangewend vruchteloos is gebleven ;
Aangezien verweerder opwerpt dat de Werk- rechtersraad niet meer bevoegd is van den eisch kennis te nemen vermits partijen op 29 Mei een compromis onderteekenden ten einde het geschil te doen beslechten door scheids rechters ;
Aangezien aanlegger hiertegen aanvoert dat het compromis door partijen onderteekend nie tig is vermits de twee voorgebrachte exem plaren verschillen, het eene gedateerd zijnde van 29 Mei en als scheidsrechter van verweer der aanduidende zekeren heer Xxxxxxxx, het an dere exemplaar gedateerd zijnde van 30 Mei en als scheidsrechter van verweerder aanduidende den heer Berkowits ;
Aangezien aanlegger nog aanvoert dat, moest het compromis wel geldig zijn, het in elk geval heeft opgehouden van kracht te zijn, vermits geen scheidsrechterlijke uitspraak is geveld binnen den wettelijken termijn van drie maanden (art. 1007 en 1012, 2o van het wet boek van burgerlijke rechtsvordering) ;
Aangezien de betwistingen van aanlegger be treffende de geldigheid van het compromis on gegrond zijn ;
Aangezien vooreerst het niet dateeren van het compromis geen reden van nietigheid is, vermits het wetboek van burgerlijke rechtsvor dering zulke sanctie niet voorziet (Chauveau sur Carré t. IV quest. 3269, 2o) ; dat derhalve evenmin het verkeerdelijk dateeren van een der twee exemplaren het compromis nietig zou maken ;
Aangezien echter in het huidige geval de tekst van bedoelde exemplaren van het com promis het verschil der datums uitlegt ; dat immers het exemplaar geteekend op 29 Mei vermeldt dat de scheidsrechterlijke uitspraak dient geveld ten laatste « op morgen », terwijl het exemplaar geteekend op 30 Mei vermeldt dat de uitspraak den dag zelf moet geschie den ;
Aangezien hieruit blijkt dat, zooals verweer der het overigens beweert, het hier niet twee exemplaren van éénzelfde compromis be treft, doch wel twee compromissen waarvan het eene opgesteld op 29 Mei ’s anderdaags vervangen werd door het andere, omdat de scheidsrechter in het eerste compromis door verweerder aangesteld, belet was op den ge- stelden dag zijne zending te vervullen ; dat zulks nog bevestigd wordt door het feit dat het eene compromis is opgesteld in de Duitsche taal en het andere in het Nederlandsch ;
Aangezien aanlegger te vergeefs opwerpt dat in dit geval het compromis toch nietig is vermits het slechts werd opgesteld in één exem plaar ;
Aangezien de opsomming in artikel 1005 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering betreffende de bewijsvormen van het compro mis niet van beperkenden aard is (Rép. prat. du Droit belge, v° Arbitrage n° 98) dat het compromis geldig bestaat van het oogenblik dat partijen over de essentieele bestanddeelen van de overeenkomst accoord gaan. (Verbr. 26 April 1860, Pas. I, 188) ;
Aangezien uit de verklaringen van aanlegger zelf blijkt dat zulks het geval was vermits hij erkent dat partijen vrijwillig voor de scheids rechters zijn verschenen en hunne zaak hebben bepleit. (Verg. Gent, 13 Cec. 1893, Pas. 1894,
II, 170) ;
Aangezien er bijgevolg dient onderzocht te worden of de scheidsrechters uitspraak hebben gedaan binnen den termijn door het compro mis bepaald ;
Aangezien er wel degelijk een termijn werd voorzien, vermits in het compromis van 29 Mei is bepaald : « der Schiedessprùch hat bis Mor gen zù entfallen » en in dit van 30 Mei : « het vonnis moet heden uitgesproken worden » ;
Aangezien in de veronderstelling dat gezeg de termijn bij stilzwijgend accoord tusschen partijen is verlengd geworden, vermits ver weerder beweert dat partijen verschillende malen voor de scheidsrechters zijn verschenen, dan nog mag, overeenkomstig artikel 1007 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering, bij afwezigheid van akkoord over een bepaal den termijn, de zending der scheidsrechters den duur van drie maanden niet overschrijden ;
Aangezien de wettelijke termijn van drie maanden verstreken is ;
Aangezien verweerder beweert dat er eene scheidsrechterlijke beslissing bestaat, terwijl aanlegger zulks ontkent ;
Aangezien er niet kan ingegaan worden op het aanbod van verweerder het bestaan der scheidsrechterlijke beslissing te bewijzen door getuigen ;
Aangezien immers de scheidsrechterlijke be slissingen aan dezelfde formaliteiten onderwor pen zijn als de gewone vonnissen ; dat de rechtsgevolgen welke aan deze beslissingen verbonden zijn slechts hun uitwerking hebben door het vertoonen van de minuut of een re gelmatige expeditie van het scheidsrechterlijk vonnis. (Bioche, V° Arbitrage, n° 514) ;
Aangezien verweerder noch minuut noch ex peditie voorbrengt ; dat derhalve het bestaan van een scheidsrechterlijk vonnis niet bewezen is en de Werkrechtersraad dan ook bevoegd is
1 om van den eisch kennis te nemen ;
Aangezien verweerder beweert dat in elk geval het onderteekenen van een compromis door aanlegger, voor gevolg heeft dat hij aan zijn eisch ingeleid bij dagvaarding van 9 Mei IJ. heeft verzaakt en dat een nieuwe dagvaarding noodig is opdat de Rechtbank opnieuw van den eisch zou kunnen kennis nemen ;
Aangezien deze bewering onjuist is ; dat, inderdaad, het onderteekenen van een compro mis door partijen, wel een beletsel is voor de gewone rechtsmacht om over het geschil, welk aan de scheidsrechters onderworpen is, te be slissen gedurende den geldigheidstermijn van het compromis ; dat echter, zoodra deze ter mijn verstreken is, het den partijen vrij staat het voor de gewone rechtsmacht aanhangige geding te hernemen. (Beltjens, code de proc. civile art. 1007 n° 8 al. 4) ;
Aangezien derhalve de vraag ontvankelijk is, behalve voor dit deel van den eisch welk niet is voorgebracht in verzoening, zooals verder wordt gezegd ;
Ten gronde :
Aangezien volgens modelinge overeenkomst in datum van 14 Januari 1931 aanlegger in dienst is getreden van verweerder in hoeda nigheid van bakkersgast voor den duur van één jaar verlengbaar voor eenzelfden termijn bij gebrek aan opzeg tegen het einde van het eer ste jaar en aan een wekelijksch loon van fr. 400.—.
Aangezien in voormelde overeenkomst te vens is bedongen dat aanlegger bij het in dienst treden eene som van 2000 fr. en op 10 Februari daaropvolgend eene som van 3000 fr. moest betalen,welke als waarborg dienden op dat hij zijn dienst niet zoude verlaten vóór het einde van den termijn ;
Dat verweerder van zijn kant beloofde aan aanlegger eene som van 5000 fr. te zullen be talen indien hij hem zoo doorzenden zonder redenen vóór het einde van het dienstcontract ;
Aangezien verweerder erkent hooger ge noemd bedrag van 5000 fr. van aanlegger te hebben ontvangen op 24 Februari 1931 ;
Aangezien aanlegger beweert in den loop van het tweede dienstjaar namelijk op 6 Mei 1932 door verweerder, zonder reden, te zijn doorgezonden ;
Aangezien hij betaling eischt van zijn achter stallig loon, inbegrepen 83 overuren, terugbe taling van de gestorte borgsom en 5000 fr schadevergoeding, wegens verbreking van het contract ;
Aangezien aanlegger bij zijne verschijning voor het verzoeningsbureel geen loon heeft ge- ëischt, terwijl de overuren, waarvan hij beta ling vraagt, zouden gemaakt zijn na de ver schijning in verzoening op 6 Mei 1.1. ;
Aangezien derhalve, krachtens artikel 55 van de wet van 9 Juli 1926, dit deel van den eisch niet ontvankelijk is ;
Aangezien aanlegger dient afgewezen van zijnen eisch strekkend tot betaling eener som van vijf duizend frank ten titel van schade vergoeding, vermits het niet bewezen is dat hij door verweerder is doorgezonden ;
Aangezien het integendeel uit de bestand deelen der zaak blijkt dat aanlegger nog na de verschijning in verzoening in dienst is geble ven van verweerder ; dat hij zelfs beweert overuren te hebben gemaakt van 7 tot 12 Mei terwijl verweerder van zijn kant verklaart dat aanlegger in zijn dienst is gebleven tijdens het geding tot in de maand Juli 1.1. ;
Aangezien uit deze feiten mag worden af geleid dat het arbeidscontract verbroken is bij wederzijdsch akkoord tusschen partijen zon der dat noch de eene noch de andere partij bepaalde redenen hiertoe aanhaalt ;
Aangezien overigens verweerder niet betwist de door aanlegger gestorte waarborgsom te moeten terugbetalen ; dat hij echter beweert sinds de maand Januari reeds afkortingen te hebben betaald voor een totaal bedrag van fr. 4100.— ;
Aangezien echter hiervan geen afdoend be wijs wordt voorgebracht, terwijl aanlegger integendeel beweert dat de door verweerder bedoelde afkortingen gedaan zijn in betaling van loon ;
Aangezien aan partijen dient te worden toegestaan het bewijs hunner wederzijdsche beweringen te leveren, zooals hierna aange duid ;
Aangezien verweerder, bij wedereisch, be sluit tot het bekomen van schadevergoeding wegens vermetel en roekeloos proces ;
Aangezien echter zulke eisch niet valt on der de materieele bevoegdheid van den Werk- rechtersraad en deze bijgevolg er geen kennis van kan nemen (Rép. prat. de Droit belge V° Conseil de Prudh. n° 319) ;
Om deze redenen :
De Werkrechtersraad, alle andere besluiten verwerpende, beslissende tegensprekelijk en in eersten aanleg :
Verklaart zich bevoegd om van den eisch kennis te nemen, verklaart de vordering ont vankelijk behalve het gedeelte strekkende tot betaling van loon en overuren welk hic et nunc niet ontvankelijk is omdat het niet werd
vraag strekkende tot bepaling van schadever goeding ongegrond en wijst aanlegger ervan af ; en alvorens recht te doen over het overige van den eisch, laat verweerder toe te bewij zen, enz.
Nederlandsche Rechtspraak
Ktg. GULPEN — 13 APRIL 1932
Kantonrechter : Mr. Ch. Janssen de Limpens.
ONZEDELIJKE OVEREENKOMST.
Bierbrouwer leent gelden onder hypothecaire zeker xxxx, en met beding, dat de leener in het ver bonden pand zal blijven uitoefenen het bedrijf van koffiehuishouder en het benoodigde bier zal betrekken uit de brouwerij van den geldschieter welke verplichtingen zullen blijven bestaan gedu rende 15 jaren na teruggave der hoofdsom.
Overeenkomst krachteloos als uit eene ongeoorloof de oorzaak aangegaan.
J. H. P. Theunissen, bierbrouwer, te Valkenburg, eischer, proc. Mr. M. L. G. Schous,
tegen
X. Xxxxxxxxx, mijnwerker, te Vilt, gem. Berg en Terblijt, gedaagde.
Wij, Kantonrechter, enz., Ten aanzien van het recht :
Overwegende, dat eischer tot grondslag van zijn vordering stelt, dat gedaagde bij akte, verleden voor den te Valkenburg resideeren- den notaris P. H. Fr. Xxxxxxxx van 19 Aug. 1920 heeft verklaard schuldig te zijn aan eischer de som van 3800 f. wegens op dien datum ter leen ontvangen gelden, onder ver plichting om daarvan rente te betalen van 7 pet. ’s jaars, betaalbaar met 6 pet. ’s jaars, mits de betaling geschiede binnen een maand na den vervaldag, verschijnende ieder jaar op
19 Aug., voor de eerste maal in 1921, terwijl tot meerdere zekerheid van de teruggave der hoofdsom, de betaling der rente en de voldoe ning der kosten, begroot op 150 f. door ge daagde ten behoeve van eischer recht van hy potheek is verleend op caféhuis met concert zaal en erf, gelegen te Vilt, gem. Berg en Ter- blijt, kadastraal bekend enz.;
Dat bij genoemde akte gedaagde xxxxxxx verklaarde zich te onderwerpen aan de navol gende bedingen en voorwaarden o.m. ad art. 4 :
Dat de schuldenaar verplicht is in het hierna verbonden pand te blijven uitoefenen het be drijf van koffiehuishouder, ,en al het benoo digde bier te betrekken uit de brouwerij van eischer of diens rechtkrijgende onder algemee- nen of bijzonderen titel en dat hij geen ander bier mag verkoopen of in voorraad hebben op verbeurte van een boete aan eischer of diens opvolger van f. 200 voor iedere overtreding, welke verplichtingen voor gedaagde zullen blijven gelden gedurende 15 jaren na terug gave der hoofdsom ;
Dat de hoofdsom aan eischer is teruggege ven op 10 Oct. 1931 en eischer heeft gecon stateerd, althans heeft doen constateeren, dat gedaagde gehandeld heeft in strijd met het in voormelde akte bepaalde, door in voormeld pand op 22 Nov. 1931 bier te hebben verkocht, niet geleverd' door xxxxxxx ;
Dat gedaagde derhalve verbeurd heeft w e gens gemelde overtreding een boete van f. 200, die eischer op gedaagde wenscht toe te pas sen ;
Dat deze overtreding is gepleegd binnen 15 jaren na de teruggave der hoofdsom, en eischer thans gerechtigd is betaling dier 200 f. in rechte te vorderen ;
O. dat gedaagde dit gestelde erkent, doch zich tegen toewijzing der vordering verzet op grond dat het beding, dat de verplichtingen voor den gedaagde zullen blijven gelden gedu rende 15 jaren na teruggave der hoofdsom, in strijd zoude zijn met de goede zeden en de overeenkomst derhalve nietig ;
O. dat zulks inderdaad het geval is : de praestaties van beide partijen bij de aange gane hypothecaire geldleening zijn geheel on evenredig, zoowel wat duur als wat omvang der wederzijdsche verplichtingen betreft. Zon der dat eenig bijzonder risico voor eischer daartoe grond oplevert, wordt na afloop van de normale verhouding, ten gevolge van terug gave van het geleende bedrag, gedaagde gedu rende den voor hem bijna onafzienbaren tijd, 12 jaar, met sterke aantasting van zijn econo mische zelfstandigheid aan eischer gebonden ; hij wordt gedwongen het cafébedrijf voort te zetten, onafhankelijk van het feit of zulks ren- deerend is of niet, hij is verplicht uitsluitend van eischer zijn bier te betrekken, zonder dat hem een waarborg wordt gegeven van goede kwaliteit of redelijke prijzen. Dit onereud be ding verhindert tevens, dat gedaagde van een andere brouwerij een kapitaal zou kunnen krijgen ;
O. dat de overeenkomst als uit eene onge oorloofde oorzaak aangegaan, derhalve krach teloos is ;
O. dat xxxxxxxx aan xxxxxxx diens vordering als ongegrond moet worden ontzegd, enz.
(Weekblad van het Recht, Nr 12537).
581
Fiskale Kronijk
FISCALE VERRASSINGEN BIJ SAMEN SMELTINGEN.
Bij de samensmelting van vennootschappen dient op twee bizondere gevallen gewezen te worden :
1°) samensmelting gevolg van het opkoopen door de opslorpende vennootschap van al de aandeelen der opgeslorpte.
Bij naamlooze vennootschappen vooral was deze wijze, indien ze mogelijk was, buitenge woon voordeelig. Door het feit dat de aan deelen onder een hand berusten, vervalt de rechtspersoonlijkheid en de inboedel wordt op hetzelfde oogenblik eigendom van den bezitter der aandeelen. Of de plotselinge opslorping van een Inboedel door de uitwerking zelf der wettelijke schikkingen, aanleiding geeft tot de toepassing der wettelijke voorschriften betref fende de vereffening der opgeslorpte vennoot schap tegenover de schuldeischers laten wij in deze kroniek onbesproken. Fiscaal was deze wijze destijd een slager : tegenover het regis tratierecht kwamen de aandeelen door niet geregistreerde overdrachten in eene hand, en de vaststelling van het totaal bezit der aan deelen was aan het vast recht onderworpen. Een verrassing althans : artikel 7 der wet van
30 Augustus 1913 voor wat de onroerende goederen betreft Hoe of ook deze onroerende goederen uit den boedel der vennootschappen met aandeelen treden in den boedel van een der vennooten, zijn de overdrachtrechten voor onroerende goederen verschuldigd ( 9 %). Daarenboven ook de overschrijvingsrechten ( 2 % ) doch slechts indien, bij de akte van vast stelling, de beheerders der verdwijnende ven nootschap medeverschijnen, daar slechts door deze medewerking de akte vatbaar is voor overschrijving. (Beslissing 18 September 1922, Rec. Gen. No 15937 met aanmerkingen).
Of de onroerende goederen bij bestemming, mede aan deze beide rechten onderworpen worden zal afhangen van het al of niet aan wezig zijn van een handelszaak in den inboe del aer opgeslorpte, h et handelsfonds heeft immers fiscaal een mobiliseerende kracht aie de praktijk niet mag vergeten. In de vaststel ling der verdwijning dient dus de aanwezig heid van deze precieuse rechtswezenheid vermeld.
Blijft deze toepassing der registratierechten ongewijzigd, zoo werden alle voordeelen die deze kordate wurging der rechtspersoonlijk heid tegenover de rechtstreeksche belastingen medebracht verbeurd. Artikel 14 der wet van
13 Juli 1930 heeft, bij artikel 15 der samen geschakelde wetten, een aiinea ingelascht lui dende als volgt : Wanneer de vennootschap ontbonden wordt zonder dat er verdeeling of uitdeeling plaats heeft is de belasting (mobi- lierbelasting) verschuldigd op de werkelijke waarde van het maatschappelijk vermogen, onder voorbehoud van den hiervoren bij lid I voorzienen aftrek. Dus na aftrek van het ka pitaal desgevallend gerevaloriseerd, 22% op de vastgestelde meerwaarde.
2°) Opslorping van een vennootschap door een andere vennootschap die aandeelen bezit der door haar opgeslorpte vennootschap.
De aanwezigheid van aandeelen der opslor pende vennootschap oij de opgeslorpte Iaat de normale toepassing der registratierechten rustig verloopen. Zijn er echter aandeelen der opgeslorpte vóór de samensmelting in het be zit der opslorpende dan wordt dit rustig taxee- ren verstoort
Een voordeelige verrassing : de opslorping doet de rechtspersoonlijkheid wegzinken. De massa goederen, die naakt aan het daglicht komt na het wegrukken van dit rechtskleed, behoort dus aan de opslorpende voor een ge deelte in verhouding tot haar aandeelenbezit. De rechten op den inbreng (netto inbreng in dien een handelszaak voorhanden is, zie von nis Vervlers, 4 Januari 1933 Rev. Prat. du Not. Beige 1933 bl. 157), 1.50%, zijn dus slechte op het gedeelte verschuldigd dat buiten het aandeel der opslorpende ligt. Voorbeeld : Een bank met 5000 aandeelen waarvan 2500 eigen dom zijn dér opslorpende, gaat in deze met haren boedel over, mits betaling van 1,50 % op den helft van haar netto bezit
De akte zal dit heilzaam feit dienen te ver melden daar de fiscus de akte aantast en niet de haar onbekende rechtstoestanden.
Er is echter een keerzijde. Nadeelige verras sing. Door dit aandeelhebber zijn van de op slorpende bij de opgeslorpte, treedt het arti kel 7 van de wet van 30 Augustus 1913 auto matisch in werking. De volle overdrachtrech ten (9 %) en de volle overschrijvingsrechten ( 2 %) worden verschuldigd op de vaste goe deren met of zonder de onroerende door be stemming volgens het al of niet voorhanden zijn der handelszaak. Het beheer heeft echter aangenomen dat op deze zware heffing desge vallend de reductie met twee derden kan toe gepast worden in de bizondere samensmel- tingsgevallen voorzien bij de wetten van
23 Juli 1927 en 2 Juli 1930. (Beslissing van
25 Juni 1932 medegedeeld in het Rapport an xxxx xx xx Fédération des Notaires de Bel gique).
Er dient dus omzichtig te werk gegaan in
dit geval. XXXXXXXXXX Xxxxxxx.
582
Uit de Pers
Niettegenstaande de drukte naar aanleiding van de herdenkingsfeesten van Xxxxxx Xx Xxxxxxx, vergeet de Nederlandsche pers nochtans de herdenking niet van den geboortedag van den grooten rechtsgeleer de Xxxx Xxxxxxx, een der zuiverste glories van de Nederlandsche wetenschap.
De « Nieuwe Rotterdamsche Courant » gaf in zijn ochtendblad van 9 April, een zeer interessant artikel van X. Xxxxxxx, betreffende :
HUGO DE. XXXXX
XX XX XXXXXXXXXXXXXX XXXX.
0000 — 10 APRIL— 1933.
Een herinnering bij de herdenking van zijn geboortedag.
« Dees Kist heeft Loevestein den Huigh gelicht ».
Nu de Aprilmaand van dit jaar staat in het teeken der Oranie-herdenking, zou het best kunnen gebeu ren, dat het Delftsch orakel, de Xxxxxxx der 17de eeuw, het wonder van geleerdheid van zijn tijd, in ’t vergeetboekje geraakte, al herdenken we, dat het heden, 10 April, drie en een halve eeuw geleden is, dat hij als zoon van Xxx xx Xxxxx en Xxxxx xxx Xxxxxxxxx te Delft het levenslicht aanschouwde,
« ’s avonds, ten zeven uuren, op welken men toen de gedachtenis van de verryzenis des Heilants vierde, juist den zelven dag, waer op negenendertig jaeren te voren de geestrycke Dichter van Italië, Xxxxxxxxx Xxxxx, te voorschijn quam, wien onze de Groot daema in dezelve kunst naer de kroon stak en in veele deelen te boven ging », gelijk zijn oudste bio graaf bij dit geboorteberlcht aanteekende.
Ieder kent het leven van onzen Xxxx xx Xxxxx en daarom zal in dit herdenkingsartikeltje zijn biogra phie wel allerminst vecwacnt worden. Een enkele herinnering uit dat rijke leven vol afwisseling en tragiek zal voldoende zijn om den completen Xxxx xx Xxxxx zich weer voor te stellen, die bij al de te genslagen in zijn loopbaan humor genoeg bezat om te berusten en vrede te hebben mét zijn lot. Dat hij die berusting en tevredenheid dankte aan zijn geest kracht, zielenadel, plichtsbesef, eerlijk en gaaf ka rakter, behoeft hier voorzeker niet in 't licht te worden gesteld, maar wel moge men in onzen tijd van nood en zorg, crisis en malaise, die ook zooveel energie en berusting vragen, eens aan zulke ideale figuren in onze nationale historie herinnerd worden. Zoowel Prins Xxxxxx xxx Xxxxxx als Xxxx xx Xxxxx, kunnen daarbij als typen gelden, al zijn ze dan ook in menig opzicht eikaars pendant, al zou Prins Xxxxxxx bij het vernemen der tijding van Xxxx xx Xxxxxx vlucht door middel van de beken de kist gemompeld hebben : « Ik dacht wel, dat dat zwarte varken mij bedriegen zou en ze hem niet opgesloten zouden houden, want hij was wij zer dan al zijnej rechters samen ! » Was het laatste in zekeren zin een compliment, de eerste opwelling van onverholen spijt, dat xx Xxxxx door het vernuft en den durf zijner vrouw toch nog aan het wakend oog zijner politieke tegenstanders was ontglipt, sierde den zoon van de verdraagzaamsten Oranje, dien Xxxxxx land ooit als leider der natie heeft mogen eeren, evenmin als zijn houding jegens Oldenbarneyldt. En toch is Prins Xxxxxxx’ ergernis begrijpelijk, als men diens persoonlijkheid van nabij heeft leeren kennen en als men zich verplaatst in de hitte van den strijd tusschen de Contra-Remonstranten en de Remon stranten.
Wij blijven daar ditmaal echter liever buiten en wijden een korte beschouwing aan de Groofs ge negenheid jegens de befaamde kist, die hij als een waardevolle familiebezitting tot in verre geslachten wilde ten toon gesteld hebben, in welke hij zijn moedige vrouw wenschte verheerlijkt te zien als het middel in Gods hand om hem uit den kerker te verlossen op welke hij gedichten maakte en waar over hij in brieven aan vrienden en magen als een eerbiedwaardige reliquie sprak :
«O zoete schuilplaets, o voor korten tijdt naue huiske, Dat mijn bedrukte ziel, beslooten in uw kluiske,
Hebt vrijgemaekt en zoo in open lucht gestelt
Uw lieve last, die, naeuw gepakt,door sterk geweldt Van ’t strenge krijgsvolk wert allengskens uitgedra
gen, En eindlijk als een pandt, doch dat zij niet en zagen, Bevolen, op een schip, de Xxxxx afloopend tijd.
O Kist, wat danks, wat lofs verdient gij wel van mij ? Gij hebt mijn slavernij verjaegt en overstreden, ' Die ’k zeven maenden meer dan twee jaer heb gele
den.
Dat ik des hemels licht aanschouw met vrij gelaet,
Dat mij geen slot meer plaegt,mijn ooren niet meer
slaet Der grendelen gekners, en ’t wreedt gegraeuw der
wachten, Xxxx mag gerust en vrij en blij gegroet verwachten Van vrienden, die gedoopt zijn in geleerdtheits nat, (Als Xxxxxxx, Xxxxxx,wiens trouw geen wêrgaê hadt, En dat geleerdlt verstandt Xxxxxxx) welker reden
Den onverdrooten tijdt my vrolyk doen besteden. Dit al, en zoo ’k noch meer geluks te erdenken wist, Dat moet ik u alleen dank weeten, beste Kist,
Doch wild’ik naer verdienst uw lof ten volle roeren,
Ik hoefde zoo veel schrifts, als gy ooit plagt te voeren.
Xxxx heeft Xxxx xx Xxxxx het in zijn brieven later nog vele malen over de beste kist gehad en was hij er vooral zeer ontstemd over, dat men tijdens zijn ballingschap te Parijs en in Zweden, zoo slecht voor dit onwaardeerbare middel zijner bevrijding gezorgd had. Hij hechtte er veel meer waarde aan dan dat Xxxxxxxxxx te Gorkum, in wiens huis de Xxxxx het eerst aankwam na zijn ontvluchting, tot een eeuwi ge gedachtenis diens gevangenschap, verlossing en ballingschap in de glazen van zijn huis « konstig » deed schilderen.
Reeds een eeuw daarna bestond er over de authentieke kist en haar veilige bewaring, een even groote tiwjfel als over het hier afgedrukte protret van Xxxx xx Xxxxx, dat in de Münchener « Alte Pina- kothek » berust en aan niemand minder dan Xxxxxx wordt toegeschreven, terwijl Xxxx in diens beken de « Iconographia Batava» slechts meding maakt van Xx Xxxxx s gravure van Xx Xxxxx als 15-jarigen knaap en de beide schilderijen van Xxxxxxxxxx (1631) in het stadhuis te Delft en (1632) in de RenKMistrantsche kerk te Amsterdam. Xxxxxxx xxx Xxxxxxxxxxx wist in Augustus 1727 het volgende te vertellen omtrent den staat en de het volgende te vertellen omtrent den staat en de bewaarplaats der boekenkist, hetgeen hij aange- teekend had uit mondelinge verklaringen van hem
583
« Ik heb meer dan eens hooren verhaelen dat de kist, xxxxxxx xx Xxxxx was uitgedragen, noch lan gen tydt na zijn ontkoming by zeker Heer van aen- zien bewaert is, verciert met schilderijen en dit op
schrift : Xxxx Xxxx heeft Loevestein den Huigh ge licht. Wat hier van zij, is m i j n o o i t r e c h t g e b l e k e n , maer wel dat het gemelde koffer, ’t geen zyn Ouders te Delft langen tydt met een tedere zucht bewaert hadden (na het overlyden zijnes Vaders en ten tyde van het verhuizen zijner oùde Xxxxxx, ih het huis van haeren zoon den Heer Xxxxx xx Xxxxx) tot groot leetwezen zijner bloedt- vrinden vermist wert. Ook kon de verloste Xxxxxxx zelf zyne droefheit hierover daerna niet verbergen, xxxx schreeft aen zynen Xxxxxxx, die hem dit ver missen van de kist bekend had gemaekt, dat het hem speet van het koffer en leedt was, dat men zoo weinig zorg voor dat bewijs en onderpandt van de hemelsche gunst jegens zyn persoon gedragen had. Meer zorg droeg men voor het Metselaers wambais, waarmêe de Groot uit Gorinchem naer Waelwijk vertrok, ’t geen noch tegenwoordig ten huize van den Heer en Mr. Xxxxx xx Xxxxx, Resident in ’s Gravenhage, als een dierbaer juweel en eeuwig gedenkteeken van zijn verlossing bewaert wordt ».
Xxxxxxx schreef ook de Leuvensche hoogleeraar Xxxxxxxx, hiervoor door Xx Xxxxx zelfs al genoemd als een zijner vrienden, over de groote beteekenis van de kist, die « het wonder van Holland weder onder de levenden bracht ». Gij, aldus deze opvol ger van Xxxxxx in een Latijnschen brief aan Xx Xxxxx, dadelijk na de ontvluchting, hebt een plaats open gemaakt, die geheel was afgesloten. Wie zou geloofd hebben, dat in de kist een mensch ver scholen lag? Zoo uitgedragen, zoudt gij een lijk hebben geleken, tenware gij uit een graf waart ge komen. Laten allen zich er ongestoord over verwon deren: Xx Xxxxx was niet geheel in de kist, in de kist was het lichaam, in het schip de kist, in de stroom het schip, in dit alles en buiten dit alles scheent gij mij te zijn, want gij hadt de geheele weréld vervuld. Uw lichaam kon wel in den kelder bewaart worden, doch uw verstand niet. Toen gij uitgedragen werd door de handen dergenen, die U het zekerst trachtten te bewaren, waanden zij, dat de heele dracht uit boeken bestond en niet ten onrechte, want uw verstand omvat een gansche bibliotheek. Op deze hoofsche bejegening moest Xx Xxxxx in elk geval antwoorden, hoezeer hem dit ook smartte : Doch na de gevangenschap in het vaderland, is de ballingschap in plaats van het va derland nu gekomen !
Ondertusschen had de kist haar reis gemaakt van Loevestein naar Gorkum en vandaar naar Delft. Xxxxxxxxxxx vrouw verklaarde aan den vertoornden commandeur Xxx Xxxxxxxx, dat men de kist naar het Delftsche veerschip had gebracht. Inderdaad vond hij ze daar en nadat een afdeelïng soldaten rondom de kist had post gevat met « gevelde roers », opdat de gevangene hun niet zou ontkomen, werd het deksel opgeücht en men vond slechts xxxxx en doek in den koffer. Zoowel Xxxxxxxxxx en zijn fami lie te Gorkum, als de moedige en niet op haar mondje gevallen dienstbode Elsje van Houwering, (elders Houweningen), die met de uitvoering van den aanslag tot ontvnichting was belast geweest, werden beiden nog vaak met de kist geplaagd of lastig gevallen, wegens hun medeplichtigheid bij het vervoer van den koffer.
Toen men, eenigen tijd later, Xxxxxxxxxx in het college van schepenen te Gorkum wilde verkiezen, brachten zijn politieke tegenstanders daartegen in :
« Hij heeft het koffer in zijn huis gehadt ! » En
Xxxxx verklaarde op de vraag haar door den com mandeur van het slot gedaan : « Waar hebt gij den koffer gelaten ? » doodleuk : « Ik heb ’t op Delft bestelt », daarmede den woedenden slotvoogd op een verkeerd spoor brengende-
Mevrouw de Xxxxx, de kloekmoedige en doortas tende Xxxxx xxx Xxxxxxxxxxxxx, nam echter alle verantwoordelijkheid op zich en daarmee ook alle gevolgen van de ontvluchting haars mans, toen zij op de vraag van den commandeur : « Wie zijn uw medeplichtigen geweest ? » resoluut ten antwoord gaf : « Niemant anders dan ik alleen. Dat heb ik zelf bedacht. Dat is mijn eigen inventie. Niemant in de werelt heeft er van geweten, noch hier in huis noch ergens. Men moet zulke dingen niet zeggen, dan als ze gedaen zijn ». En aan de vrouw van Xxxxxxxxxx, te Gorkum, schreeft ze bovendien :
«dat ze zich nergens meer met bekommerde dan over de moeilijkheden, die haer E. wegens het kof fer wierden aengedaen : dat ze met eede wel ver klaren wilde, dat ze met haar E. van den aanslag niet een enkel woordt had gesproken : dat zij en haer dienstmaegt haer mans kamer nu bewaerden en somtijds wel eens lagchen zouden, ten ware ze met haer E. en haer man begaen waren ».
Nog in het jaar voorafgaande aan zijn sterfjaar, dus in 1644, kwam xx Xxxxx op de zaak van de kist terug, «het koffer, dat schoon hij veel enger daar in als in het Loevensteinsche slot lag besloten, hem echter de ruime lucht had doen scheppen en uit zijn kerker, waar in hij ter gevangenis voor zijn leven was opgesloten, in het licht der vrijheid ge- voert ». « Ik zou, zoo schreef hij in een zijner brie ven, «niet gaam zoo groot een gedenkteken van Xxxxx goetheit over my quit wezen. Die de kussens uit het koffer genomen heeft, moet wéten waar dat is, en de sleutel van ’t koffer. Ik hoop dat het door uw vlyt uit den schuilhoek zal te voorschijn raken, en ’t geheugen van Godts overgrote weldaad tot de nakomelingen voortzetten, ’t Moeit my hooglijk, dat’ er zoo sloffe zorg gedragen is voor dat koffer ».
Merkwaardig genoeg ontkwam hij nog in ’t laatst van zijn leven aan een aanslag met z.g. springkof- fers door de Denen, die het er op toelegden de Zweedsche vloot te vernielen, juist toen de Groot naar Zweden zou oversteken. Terwijl deze vloot te Wismar werd opgehouden, wijl Wrangel ze niet durfde verdeelen en door laten gaan, toen er tijding was gekomen, dat de Denen er den brand in zouden steken, werd er een man gevat, die verklaarde door de Lubèckers te zijn omgekocht om eenige kisten met brand- en springstoffen te vullen, die naar de Groot in zijn brieven zelf meedeelt, do o r e e n ig e u u r w e r k e n op ze keren t i i d z o u d e n a a n g a a n , soort van ontplofbare bommen of voorloopers van de helsche machines van den mo dernen tijd dus. De vrome biograaf, aan wien wij deze bijzonderheid danken, merkte hierbij op :
« Door deze ontdekking behaagde ’t de goddelijke Voorzienigheit hem, dien hij wel door middel van een koffer genadig uit het Slot zijner eeuwige ge vangenis zijne vrijheit bezorgt had, althans te red den uit het dreigend gevaar, waar door het gescha pen stont, dat hij door de springkoffers jammerlijk met velen zouw zijn omgekomen ».
De penningen, spoedig na de Groofs overlijden geslagen, vermeldden ook zijn ontvluchting met de kist, in dier voege, dat de eene aan de keerzijde de beeltenis van een dubbel gekroonden koffer droeg met het randschrift : Melior post aspera fata resur go (Ik kom na mijn rampen weer beter te voor schijn), waarvan de uit den koffer uitschietende stralen het symbool waren. De andere had als op
584
Orakel, ’t Groot Verstandt, Het Licht, dat d’aarde alom bescheen, de Groot vertoont zich hier in ’t Kleen ». De man van het Hora ruit (de tijd snelt heen) had opgehouden te leven, maar naar de be faamde boekenkist zoekt men nog steeds of om haar bezit twist men hier en daar nog wat onschuldig voort.
Dat een man als Xxxx xx Xxxxx met zijn naar zwaarmoedigheid en pessimisme hellend karakter, met zijn sterke gehechtheid, zoo niet verkleefdheid aan den vaderlandschen bodem, zich voor het be houd van zijn fameuze boekenkist bijzonder inte- reseerde, zou men oogenschijnlijk ook aan ijdelheid kunnen toeschrijven, gelijk hij inderdaad ijdel was, toen hij vriend Xxxxxx’x hoofsche bejegening en lofspraak in geschrifte knorrig, ja zelfs toornig ter zijde legde of misschien wel vernietigde, omdat deze vorst der dichters, verzuimd had hem in zijn kwaliteit van Zweedsch ambassadeur aan het Xxxx- xxxx hof met Excellentie te betitelen.
Maar men kan het ook anders — en wij geloo- ven historisch beter en psychologisch juister zien
— en wel aldus.
De voorheen zoo levenslustige, idealistische en in zijn medemenschen vee) vertrouwen stellende jonge kamer-geleerde Xx Xxxxx, hoewel ook toen reeds ernstig, plichtsgetrouw en conscientieus, was door zijn bittere ervaringen als een levende «Tra gédie sous un crane» steeds zwaarmoediger ge worden, bezag de wereld en de menschheid meest door den bril van den pessimist, verwachtte weinig meer van het leven en hechtte alleen nog groote waarde aan de traditie en wat zijn eigen grootsch verleden tot 1619 hem aan tropeeën en preëminente gedenkstukken van een niet geheel onvruchtbaar leven, in den vorm van boeken, handschriften en niet te vergeten zijn boekenkist, hem hadden gela ten.
Busken Huet moge dan ook gespot hebben met deze den grooten De Groot kleineerende(?) ge hechtheid aan de fameuze kist — «de arca nihil ?»
— waar die kenner van het gulden tijdperk onzer historie schreef : « De profeet Xxxxx, een man ge worden, had niet met meer aandoening de biezen- korf zijner uitredding als kind kunnen gedenken», feit blijft, dat Xx Xxxxx door het bewaren der kist voor zijn echtgenoote en haar groote liefde jegens hem een eenvoudig monument of gedenksteen voor het nageslacht als een blijvend aandenken trachtte op te richten. Ruimte ontbreekt ons hier om Grotii Adloquium ad arcana of de « Aenspraeck aen de kist » of de berichten en gedichten over het metse- laarspakje, nog in 1805 eigendom van mr. X. xx Xxxxx xxx Xxxxxxxxxxx, gehuwd met Xxxxxxxxx Xxxxx, die een afstammelinge van Xxxx xx Xxxxx was, hier ook maar vluchtig te releveeren, doch zij aile zouden kunnen getuigen van Xx Xxxxxx ge hechtheid aan traditie en zijn waardeering, dank baarheid en bewondering voor de toewijding en liefde zijner gade juist toen zij niet meer voor hem was wat zij geweest was !
X. XXXXXXX.
Vlaamsche Juristen
leest en verspreidt de Vlaamsche weten schappelijke rechtsliteratuur ! !
Xxxx. Xx. Xxxxxx XXXXXXXXX Begin selen van het burgerlijk Recht :
Deel 1. De Verbintenissen (2de druk).
» 2. De Erfenissen.
» 3. Schenkingen en testamenten. Xxxx. Xx. Xxxx XXXXXXXX : Het Hu-
welijkskontrakt.
Xxxx. Xx. Xxxxx XXXXXXXXX : Beginse len van het Belgisch Handelsrecht :
Deel 1. Handelsdaden — Kooplieden, Handelsovereenkomsten : Ver koop, pand en warrant — Con tracten met de Handelsagenten
— Handelseffecten — Bankver richtingen, Checks en rekenin- gen-courant.
Deel 2. Vennootschappen.
Xxxx. Xxxx XXXXXXXXXX : Dictionnaire français-néerlandais des Termes de droit. (3de uitgave).
Xx. X. XXXXXXXXX : Welk is mijn recht ? Erfdienstbaarheden.
Xxxx. Xx. Xxxxx XXX XXXXXXX : Wat eigenaar en pachter van ons pacht- recht behooren te weten. (2de uitga ve met de medewerking van Xx. Xxx xxx XXXXXX).
X. Xxxxx XXXXXX : De Staatsinrichting van België : Beginselen van grond- wettelijk recht en van administratief Recht. (Met voorrede Van Xxxx. X. Xxx Xxxxxxx). 2de druk.
Idem : Het Belgische Gemeenterecht. Samensteling, inrichting en bevoegd heid der Gemeentebesturen.
Mr. J. M. XXXX : De Politiemachten der Burgemeesters. (2de uitgave).
PAS VERSCHENEN:
}. Simon 6 X. Xx Xxxx
Belgische Strafwetten»
( B ru sse l E ta b l . B ru y la n t)
P+Bellefroid
Formulierboek van Bur~ gerlijke Rechtsvordering
(Brusftel-Gent, Pol. Pée)
DruUc. <De Vl i j t », uitgever C. V. Gerwen
bekende en betrouwbare personen :
schrift : De Fenix van het Vaderlandt Het Delfs
Nationalettratt, 46. Antwerpen — Telefoon 300.03