BIJLAGEN
BIJLAGEN
BIJLAGE 1
Artikel 17
1. Opdracht
Rapport deputaten vertegenwoordiging van de kerken
Deputaten kregen van de synode van 2001 de volgende opdrachten:
1. overeenkomstig art. 50 sub 11 K.O. de kerken te vertegenwoordigen in gevallen die niet behoren tot de competentie van andere deputaatschappen;
2. te onderzoeken of, en zo ja hoe, de voorbereiding en de werkwijze van de generale synode verbeterd kunnen worden, daarover aan de volgende synode te rapporteren en daarmee bij de voorbereiding van die synode, voor zover mogelijk, al rekening te houden;
3. in overleg te treden met het Landelijk Kerkelijk Bureau, teneinde op zo kort mogelijk termijn de kerken te dienen met een eigentijdse folder, waarin inzichtelijk wordt gemaakt aan welke doelen de door de omslagen bijeengebrachte gelden worden besteed; daarbij dient in het bijzonder aandacht te worden gegeven aan die kassen die doorgaans publicitair in de schaduw blijven; deze folder dient tot de vol- gende synode voor de kerken en kerkleden beschikbaar te zijn;
4. aan deputaten kerkorde en kerkrecht aan te geven welke besluiten van de generale synode 2001 in de kerkorde dienen te worden opgenomen of te worden weggelaten;
5. bestaand beleid kritisch te beoordelen en waar nodig onderdelen van het beleid te beperken, af te bouwen of te beëindigen en een voorstel aan de volgende synode te doen de instructie, indien nodig, daaraan aan te passen.
2. Vertegenwoordigingen
1. Ds. X. Xxxxxxxxx vertegenwoordigde de kerken in 2003 en 2004 op de nieuwjaarsreceptie van H.M. Koningin Xxxxxxx en bij de begrafenis van H.K.H. Prinses Xxxxxxx.
2. In 2002 was de uitnodiging – die een persoonlijk karakter draagt – nog verzonden aan ds. X. Xxxxxxxxx. Hij woonde de nieuwjaarsreceptie van 2002 van H.M. Koningin Xxxxxxx bij alsmede de huwelijksslui- ting van Z.K.H. Prins Xxxxxx-Xxxxxxxxx en H.K.H. Prinses Xxxxxx en de begrafenis van Z.K.H. Prins Xxxxx.
3. Ingekomen stukken
Deputaten ontvingen – meestal via het Dienstenbureau in Veenendaal – een aantal ingekomen stukken. Deputaten hebben op de meeste van deze stukken geen actie ondernomen omdat deputaten meenden dat aan de orde gestelde zaken niet om een reactie van deputaten vroegen. Andere ingekomen stukken zijn beantwoord of doorgestuurd naar andere deputaatschappen.
Eén ingekomen stuk vraagt aparte vermelding. Deputaten ontvingen een brief van deputaten onderlinge bijstand en advies waarin deze deputaten om overleg vroegen omdat er bij hen een verzoek tot financi- ele steun was aangevraagd door de kerkenraad van Zeewolde. Deputaten waren bereid – vanwege de nijpende financiële situatie waarin de kerk van Zeewolde verkeerde – positief mee te denken. Maar strikt formeel liet de instructie van het deputaatschap dat niet toe. Daarom vroegen deze deputaten advies aan deputaten vertegenwoordiging. Deputaten hebben daarin toegestemd en met deputaten onderlinge bij- stand en advies vergaderd en daarbij met name advies uitgebracht over de interpretatie van de instructie van deputaten onderlinge bijstand en advies. Afgesproken is dat deputaten onderlinge bijstand en advies uw vergadering daarover zullen informeren.
4. Bijzondere opdrachten generale synode 2001
4.1 Voorbereiding en werkwijze generale synode
Om concrete handvatten voor hun bezinning te hebben, hebben deputaten de synodeleden van 2001 twee keer gevraagd hen te dienen met suggesties om de voorbereiding en de werkwijze van de synode te verbeteren. Daarop is slechts één reactie gekomen. Deputaten hebben daar voorzichtig de conclusie uit getrokken dat een brede basis voor ingrijpende veranderingen lijkt te ontbreken.
Het voorstel dat deputaten ontvingen hield op hoofdlijnen twee dingen in: verlenging van de dagelijkse vergadertijd en spreiding van de synode over drie jaar. Beide suggesties zijn naar het oordeel van deputa- ten geen reële optie. Verlenging van de dagelijkse vergadertijd leidt tot concentratieverlies en vermoeid- heid en zo tot irritatie. Spreiding van de synode over drie jaar:
a. tendeert in de richting van een permanente synode en dat is strijdig met het gereformeerde kerk- recht;
b. zal in de praktijk een aanzuigende werking hebben op de agenda terwijl het anderzijds zal leiden tot uitstel c.q. doorschuiven van beslissingen;
c. levert ongewenste wisselingen op in de samenstelling van de synode vanwege periodiek aftreden van xxxxxxxxxxxx;
d. leidt tot een forse stijging van de kosten.
In hun eigen bezinning kwamen deputaten tot de conclusie dat – achteraf bezien – de synode van 2001 toch tamelijk vlot was verlopen; er was – afgedacht van de voortgezette vergadering – één zitting minder nodig dan in 1998. Niettemin kwam de synode van 2001 wel traag op gang; één dagdeel van de eerste zittingsweek kon bij gebrek aan stukken niet benut worden. Verder menen deputaten dat ook het com- missiewerk nog verder geoptimaliseerd kan worden.
Deputaten hebben ook overwogen of vermindering van het aantal synodeleden een positief effect zou kunnen hebben op de werkwijze van de synode. Als voordeel daarvan zien deputaten dat de slagvaardig- heid van de vergadering mogelijk wordt vergoot. Er zijn echter ook nadelen:
a. het beginsel van gelijke afvaardiging vanuit de kerken kan in gevaar komen;
b. het leidt tot een taakverzwaring voor de commissies.
Daar komt bij dat de geestelijke verscheidenheid van de kerken vraagt om een brede afvaardiging. Tenslotte geldt als overweging dat vermindering van het aantal synodeleden alleen via een instructie geregeld kan worden. Daarom doen deputaten de synode geen voorstel terzake.
Op grond van deze bezinning doen deputaten de synode de volgende voorstellen en aanbevelingen:
1. de opstart van de synode zou verbeterd kunnen worden door:
a. de roepende kerk te vragen direct na het bekend worden van de samenstelling van de generale synode de afgevaardigden er op te wijzen dat ze de hele maand september beschikbaar dienen te zijn voor commissiewerk;
b. de roepende kerk te vragen in de eerste twee weken na de opening van de synode 3 of 4 dagen te plannen voor commissievergaderingen, deze data tijdig door te geven aan de afgevaardigden en tevens een locatie voor deze vergaderingen vast te leggen;
c. in de eerste zittingsweek de bespreking van een aantal ‘grote’ rapporten te plannen en dat tijdig door te geven aan de betrokken commissies.
2. de omvang van de stukken, die de synode wordt aangeboden kan worden beperkt als deputaat- schappen en commissies beknopter, zakelijker en meer op hoofdlijnen rapporteren. De roepende kerk kan op verzoek van deputaten vertegenwoordiging een jaar voor de opening van de generale synode alle deputaatschappen vragen vooral beknopt, zakelijk en op hoofdlijnen te rapporteren en zich te beperken in het aantal bijlagen.
3. het eerste voorlopige overleg tussen moderamen en samenroepers/rapporteurs van de commissies vindt plaats op de openingsdag van de synode; nader overleg kan beter plaatsvinden op de eerste dag van de commissievergaderingen. Op dat moment hebben commissies meer zicht op de taak die hen te wachten staat en kan het moderamen beter sturing geven aan een planning voor het synode- werk; in dit overleg zal benadrukt worden dat de rapporten grondig bestudeerd en besproken worden en dat er zorgvuldig met de deputaatschappen wordt gecommuniceerd.
4. de voortgang van de plenaire vergadering kan gediend worden door:
a. eerder aan te dringen op overleg tussen commissie en deputaten (of commissies onderling), als uit de voorstellen en/of de bespreking duidelijk verschil van mening blijkt;
b. enige terughoudendheid te betrachten in het doen van toezeggingen aan deputaatschappen en/of bonden om aan hun wensen inzake planning van de agenda tegemoet te komen.
Deputaten hebben de roepende kerk van de generale synode van 2004 gevraagd op verzoek van depu- taten de voorstellen 1 en 2 uit te voeren.
Deputaten stellen de synode voor deze aanbevelingen eerst in de praktijk te toetsen alvorens eventuele aanpassingen in het huishoudelijk reglement van de generale synode voor te stellen. Daarom stellen deputaten de synode voor het nieuwe deputaatschap voor de vertegenwoordiging van de kerken op te dragen de voorbereiding en werkwijze van de synode van 2004 te evalueren, te bezien of het huishoude- lijk reglement aangepast moet worden en daarover evt. voorstellen te doen aan de synode van 2007.
4.2 Folder kerkelijke kassen
Deputaten hebben zich uitgebreid en intensief bezig gehouden met de opdracht om in overleg met het Landelijk Kerkelijk Bureau een eigentijdse folder te maken over de kerkelijke kassen. Plannen werden gemaakt, een traject uitgezet, deputaatschappen ingeschakeld en vrijwilligers aangetrokken. Het proces liep echter niet zo vlot als deputaten wilden. Xxxxxx opnieuw deed zich vertraging voor, zonder dat depu- taten, Dienstenbureau of andere deputaatschappen daar invloed op konden uitoefenen. In het voorjaar van 2003 bleek het concept van de folder nog steeds niet definitief. Op dat moment hebben deputaten besloten het werk aan de folder te staken. Het kon in redelijkheid niet meer verwacht worden dat de folder nog voor de zomer van 2003 zou verschijnen, terwijl de synode van 2001 in haar opdracht had gesproken over een verschijning ‘op zo kort mogelijke termijn’. Bovendien zouden de omslagbedragen die in de folder werden genoemd al snel weer achterhaald zijn door de aanpassing van de omslagen door de synode van 2004.
Deputaten hebben alle betrokkenen geïnformeerd en spijt uitgesproken over deze gang van zaken.
Ter compensatie is geprobeerd beknopte informatie over verschillende kerkelijke kassen, met name de minder bekende, aan te bieden aan de plaatselijke kerkbladen. Op een verzoek om medewerking daarbij reageerde slechts één van de gevraagde deputaatschappen. Deze informatie is als enige aan de plaatse- lijke kerkbladen aangeboden. Ook heeft een aantal deputaatschappen door middel van de kerkelijke pers informatie aan de kerken gegeven over financiële en andere aspecten.
4.3 Overleg met deputaten kerkorde en kerkrecht
Met deputaten kerkorde en kerkrecht is overleg geweest over de besluiten van de synode van 2001 in relatie tot de kerkorde. Daarbij is afgesproken dat deputaten kerkorde en kerkrecht de taak op zich nemen om aan te geven welke besluiten van de synode van 2001 in de kerkorde dienen te worden opgenomen. Vanaf de synode van 2004 zullen deputaten vertegenwoordiging deze taak uitvoeren.
4.4 Beoordeling van beleid
Deputaten vertegenwoordiging voeren geen eigen beleid. Daarom meenden deputaten dat deze op- dracht aan alle deputaatschappen voor deputaten vertegenwoordiging geen consequenties had.
5. Plaats van de hoogleraren ter synode
Naar aanleiding van de gang van zaken tijdens de synode van 2001 hebben deputaten gesproken met het college van hoogleraren van de Theologische Universiteit over de plaats van de hoogleraren ter synode. In 2001 ontbraken hoogleraren op momenten dat de vergadering meende dat zij er hadden moeten zijn.
Terwijl omgekeerd hoogleraren er waren op momenten dat zij in feite overbodig waren of zich in ieder ge- val zo voelden. Daarom besloten beide colleges zich samen te bezinnen op de vraag of, en zo ja op welke wijze, de hoogleraren van de TUA een taak hebben ten aanzien van de generale synode.
In deze bespreking bleek in belangrijke mate overeenstemming te bestaan over de plaats van de hoog- leraren ter synode. Het principe van een kerkelijke vergadering is dat het gaat om een samenkomst van de afgevaardigden van de kerken. In feite hebben alleen afgevaardigden recht van speken en stemmen. Hoogleraren dienen de vergadering als adviseur.
De oorsprong van de aanwezigheid van hoogleraren ter synode is onduidelijk. Waarschijnlijk is het een rooms-katholieke traditie, die door gereformeerden eerst is afgeschaft, maar rond de synode van Dor- drecht weer is ingevoerd, zelfs met stemrecht voor de hoogleraren. Vanuit het principiële vertrekpunt is duidelijk dat hoogleraren geen stemrecht (kunnen) hebben en alleen als adviseur de synode kunnen dienen. Omdat de hoogleraren over specifieke kennis beschikken en zij bovendien over het algemeen de kerken goed kennen, is er alle reden om te blijven bij het huidige gebruik: de hoogleraren dienen de synode met advies.
De praktijk van dit gebruik verdient echter bijstelling. Deputaten stellen u – met instemming van het col- lege van hoogleraren – daarom het volgende voor:
1. de hoogleraren zijn als adviseurs zo mogelijk xxxxxxxxx aanwezig bij de eerste zitting van de synode;
2. na deze zitting nemen zij met het moderamen deel aan de vaststelling van de agenda;
3. hoogleraren nemen als adviseur deel aan het werk van de commissies; in overleg met de samenroe- per wordt bepaald op welke wijze de hoogleraar de commissie van advies dient en welke commis- sievergadering hij bijwoont;
4. voorafgaand aan elke zittingsweek bepaalt het moderamen bij welke agendapunten de aanwezigheid van een hoogleraar gewenst is; het moderamen geeft dit door aan het college van hoogleraren dat vervolgens de aanwezigheid van een hoogleraar regelt, zo mogelijk rekening houdend met het vakge- bied van de hoogleraren;
5. de hoogleraar die conform 4 aanwezig is, neemt plaats achter de moderamentafel; hij dient de verga- dering op verzoek van de preses van advies.
6. wanneer een rapport aan de orde komt waaraan een hoogleraar op een of andere wijze zijn medewer- king heeft verleend, zal deze hoogleraar worden uitgenodigd om achter de moderamentafel plaats te nemen;
7. in alle andere gevallen kunnen hoogleraren aanwezig zijn, maar zij nemen niet plaats achter de mo- deramentafel. Om de schijn van meeregeren te vermijden, nemen zij plaats achter een speciale tafel voor de hoogleraren. Zij worden niet meer om advies gevraagd, al houden ze wel het recht daartoe. Ze zullen daar evenwel terughoudend gebruik van maken;
8. bij de vergaderingen van het moderamen zijn de hoogleraren niet aanwezig, tenzij op verzoek van het moderamen omdat er een zaak aan de orde is die de inbreng van één of meerdere hoogleraren wenselijk maakt.
Deputaten stellen de synode voor deze voorstellen in de praktijk te toetsen en het nieuwe deputaatschap voor de vertegenwoordiging van de kerken opdracht te geven deze praktijk samen met het college van hoogleraren te evalueren, te bezien of het huishoudelijk reglement aangepast moet worden en daarover evt. voorstellen te doen aan de synode van 2007.
6. Voorstellen
Deputaten stellen de synode voor:
1. deputaten op te dragen de voorbereiding en werkwijze van de synode van 2004 te evalueren, te bezien of het huishoudelijk reglement aangepast moet worden en daarover evt. voorstellen te doen aan de synode van 2007;
2. deputaten op te dragen aan deputaten kerkorde en kerkrecht aan te geven welke besluiten van de generale synode van 2004 in de kerkorde dienen te worden opgenomen;
3. deputaten op te dragen om samen met het college van hoogleraren de afspraken over de plaats van de hoogleraren ter synode te evalueren, te bezien of het huishoudelijk reglement moet worden aange- past en daarover evt. voorstellen te doen aan de synode van 2007;
4. hun werkzaamheden goed te keuren;
5. opnieuw deputaten te benoemen overeenkomstig art. 50 sub 11 K.O., opdat zij de kerken kunnen vertegenwoordigen in gevallen die niet behoren tot de competentie van andere deputaatschappen.
Namens deputaten,
X. xxx Xxxxxx, secretaris
BIJLAGE 2
Artikel 28
Rapport 1 van commissie 6 inzake totaal financieel beleid
Uw commissie herinnert de synode aan het eerder genomen besluit, zoals opgenomen in artikel 29 van de Acta van 1998, hetwelk als volgt xxxxx:
1. De generale synode neemt met betrekking tot de voorstellen van de diverse deputaatschappen geen besluiten met financiële gevolgen dan nadat in haar laatste vergaderweek het advies van de commis- sie betreffende de onderscheiden begrotingen en de daaruit voortvloeiende minimumbijdragen van de kerken is behandeld.
2. De generale synode spreekt uit, dat erfstellingen, legaten, en giften zonder last tot de gewone inkom- sten behoren.
Aangezien gebleken is dat het bovenstaande besluit niet overal op dezelfde wijze wordt geïnterpreteerd, acht uw commissie het noodzakelijk weer een besluit van dezelfde strekking te nemen, doch met een andere tekst.
Uw commissie stelt voor het volgende besluiten:
1. De generale synode behandelt alle rapporten van deputaatschappen en neemt daarover de noodza- kelijke besluiten met uitzondering van het goedkeuren van de begrotingen en het vaststellen van de minimum bijdragen die per (doop)lid van de kerken aan de betreffende deputaatschappen moeten worden afgedragen.
2. In de laatste synodeweek stelt de generale synode de minimum bijdrage per (doop)lid vast die aan de betreffende deputaatschappen moeten worden afgedragen en doet daar mededeling van aan de betreffende deputaatschappen.
3. Deputaatschappen voor wie een lagere minimum bijdrage per (doop)lid is vastgesteld dan zij hebben gevraagd, zijn gehouden hun beleid af te stemmen op deze lagere bijdrage uit de kerken en hun be- grotingen voor de betreffende periode daaraan aan te passen en deze aangepaste begrotingen over te leggen aan deputaten financiële zaken. Interen op het vermogen beneden de daarvoor geldende norm is niet toegestaan.
4. De generale synode spreekt uit, dat erfstellingen, legaten, en giften zonder last tot de gewone inkom- sten behoren.
X.X. xxx xxx Xxxxxx, rapporteur
BIJLAGE 3
Artikel 29, 34
Rapport curatorium Theologische Universiteit van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland
1. Personalia
1.1. Curatorium
1.1.1. Secretariaat
De generale synode 2001 benoemde als secretaris opnieuw ds. D. Quant (secundus ds. H van den Heu- vel).
Voorstellen voor benoemingen zullen het moderamen van de synode in een apart schrijven bereiken.
1.1.2. Overige curatoren
In de samenstelling van het curatorium kwam in de loop van deze drie jaar enige wijziging, o.a. door ver- huizing van predikanten. Momenteel is de samenstelling van het curatorium als volgt:
x. benoemd door de particuliere synoden:
primi secundi
namens de particuliere synode van het Noorden
ds. X. Xxxxxxxxx | 2004 | xx. X. Xxxxxx |
ds. X. xxx xxx Xxxxxx | 2005 | xx. X. Xxxxxxxx |
namens de particuliere synode van het Oosten | ||
ds. X. Xxxxxxxxx | 2004 | ds. X. xx Xxxxx |
ds. J. Van Amstel | 2005 | ds. P.D.J. Buijs |
namens de particuliere synode van het Westen | ||
xxx. X. Xxxxx | 2004 | ds. C.D. Affourtit |
xxx. X. xxx Xxxxxx | 2005 | ds. W.N. Middelkoop |
namens de particuliere synode van het Zuiden
ds. X. xxx xx Xxxxx 2004 dr. X.X. xxx Xxxx ds. J. P. Boiten 2005 drs. J.M.J. Kieviet
b. benoemd door de generale xxxxxx:
ds. D. Quant 2004 ds. X. xxx xxx Xxxxxx
Ds. X. Xxxxxxxxx ontving op 29 april 2003 het ridderschap in de orde van Oranje-Nassau, op grond van zijn vele activiteiten op kerkelijk en maatschappelijk gebied. Het curatorium heeft zich hierover verheugd.
Het curatorium besloot de regeling t.a.v. het inschakelen van secundi enigszins te wijzigen. Tot 2003 was het regel dat er op iedere vergadering negen curatoren aanwezig zouden zijn. De reden van instelling van deze regel had indertijd te maken met de stemmingen die moesten plaatsvinden rond admissie- en andere examens. Zij stamt ook uit de tijd dat de volle nadruk van de arbeid van het curatorium daarop viel. Dat is fundamenteel veranderd. Het curatorium vergadert vaak maandelijks om allerlei zaken bestuurlijk gaande te houden. De praktijk wijst uit dat het juist rond die zaken niet zinvol is dat een secundus-curator aanwezig is. Hij is niet of nauwelijks in staat om inhoudelijk in de vergadering te participeren. Dat is voor hem niet aantrekkelijk en voor de vergadering ongewenst. Daarom besloot het curatorium dat de aan-
wezigheid van het voltallige curatorium slechts dán vereist is, wanneer er beslissingen genomen moeten worden die een stemming vereisen:
– admissie-examens;
– D1(M1)-examens, gekoppeld aan het aanvragen van preekconsent;
– D2(M2)-examens, gekoppeld aan het aanvragen van beroepbaarstelling.
Het curatorium informeert de synode op deze wijze over deze aanpassing. De praktijk is overigens dat vrijwel altijd de primi-curatoren op de vergaderingen aanwezig zijn.
1.1.3. Moderamen
Het moderamen van het curatorium was in de afgelopen periode als volgt samengesteld:
– Van september 2001-september 2002: president-curator ds. X. Xxxxxxxxx; assessor ds. X. xxx xxx Xxxxxx; secretaris ds. D. Quant.
– Van september 2002-september 2003: president-curator ds. X. xxx xxx Xxxxxx; assessor ds. J. Xxx Xxxxxx; secretaris ds. D. Quant.
– Van september 2003-heden: president-curator ds. J. Xxx Xxxxxx; assessor ds. J.P. Boiten; secretaris ds. D. Quant.
Het ligt in de bedoeling dat in september 2004 ds. J.P. Boiten president-curator zal worden, terwijl xxx. X. Xxxxx dan als assessor zal fungeren.
1.2. Xxxxxxxxxxx, hoofddocent en docenten
Op grond van het besluit van de generale synode 2001 werd het college van hoogleraren uitgebreid. Dr.
X.X. xxx Xxxxxx (die feitelijk in dienst trad op 1 december 2001) werd op donderdagavond 7 februari 2002 geïnstalleerd als hoogleraar in een bijzondere kerkdienst onder leiding van de kerkenraad van Apel- doorn-C, waarin de president-curator ds. X. Xxxxxxxxx voorging. Op vrijdag 8 februari 2002 inaugureerde prof.dr. G.C. den Hertog met een oratie die als titel droeg:’Hoop die leven doet. Over de samenhang van eschatologie en ethiek.’
Bij de hoogleraren was soms sprake van overbelasting, waardoor het werk voor een periode moest worden neergelegd, of slechts beperkt kon worden uitgeoefend. Zo moest prof.dr. T.M. Xxxxxx in de loop van 2002 enkele maanden rust nemen; in het eerste semester 2002-2003 zijn de colleges overge- nomen door xxxx.xx. X. xxx Xxxxxxx, emeritus-hoogleraar van de gereformeerd-vrijgemaakte Universiteit te Kampen (historia revelationis en hermeneutiek NT) en drs. M.C. Xxxxxx te Goes (exegese NT). Het curatorium is deze broeders dankbaar voor hun bereidwilligheid en hun inzet. Het is duidelijk geworden dat xxxx. Xxxxxx zich blijvend in acht moet nemen, hetgeen gevolgen heeft voor taken die hij, afgezien van onderwijs en onderzoek, op zich neemt. Hierover is met het college van hoogleraren goed overleg geweest.
Ook prof.dr. X.X.X. Xxxxx moest – in de loop van 2003 – zijn werkzaamheden beperken. Zijn directe werk- zaamheden voor de Universiteit kon hij blijven verrichten. In dit verband is het van belang op te merken dat het te verwachten is dat de promotie van onze hoofddocent ambtelijke vakken, xxx. X. Xxxxx, in het najaar van 2004 zal kunnen plaatsvinden. Daarna kan, in overeenstemming met de besluitvorming van de generale synode, zijn benoeming als hoogleraar gerealiseerd worden.
In 2006 hoopt prof.dr. J.W. Maris de 65-jarige leeftijd te bereiken. Op grond van dat gegeven werd beslo- ten de procedure voor de opvolging van hoogleraren in werking te stellen. In een separaat schrijven zal het curatorium de synode over de uitkomst hiervan berichten.
Tijdens de in november 2003 gehouden functioneringsgesprekken met de hoogleraren en de hoofddo- cent is de problematiek van de werkdruk uitvoerig besproken. Elk van hen is bezig met een bezinning op het tijdsbeslag dat verschillende taken op hen legt; de resultaten daarvan worden langzaam, maar zeker zichtbaar. Op voorstel van het college van hoogleraren heeft het curatorium de hoogleraren de gelegen- heid geboden van tijd tot tijd een sabbatical op te nemen, zodat er een periode kan zijn voor bezinning en studie, die niet doorkruist wordt door de directe dagelijkse taken.
Per 1 november 2003 is er een beleidsmedewerker aangesteld. Doorslaggevend daarvoor is geweest de toenemende druk op het werk van xx xxxxxxxxxxx, met name op onderwijskundig en beleidsmatig gebied. Na openstelling van deze vacature begin juni kon uit een aantal sollicitanten de xxxx xxx. X. Xxxx te Emmeloord, op dat moment lid van de directie van de Scholengemeenschap ‘Xxxxxx Xxxxx’, benoemd worden. Hij aanvaardde deze benoeming. De xxxx Xxxx is lid van de Geref. Gemeenten. Met zijn komst hoeft een aantal taken niet meer door hoogleraren worden waargenomen. In verband met deze benoe- ming zal de heer H.J. Xxxxxx, die vanaf 1999 op part-time basis verantwoordelijk was voor de inhoudelijke kant van de kwaliteitszorg, deze taak neerleggen per 1 april 2004.
Op 19 februari 2002 werd afscheid genomen van een tweetal docenten, te weten drs. X.X. xx Xxxxx van ’s-Gravenmoer (die een aantal jaren apologetiek en evangelistiek doceerde) en dr. D.J. Xxxxxxxx (die het vak ethiek voor zijn rekening had genomen). Hun arbeid gedurende ongeveer zes jaar is aan de Universiteit zeer gewaardeerd; deze stond echter in verband met de vacature bij het college van hoogleraren die sinds 1996 bestond, en waaraan door de besluiten van de generale synode 2001 een einde kwam. Om dezelfde reden nam drs. R.W.J. Soeters in juni 2002 afscheid als docent kerkgeschiedenis. Drs. M.J. Xxxxxxxxx, als docent verbonden aan de vooropleiding (die gezamenlijk met ‘Kampen-II’ wordt onderhouden), moest wegens gezondheidsredenen afscheid nemen. Hij werd opgevolgd, in september 2002, door mevr. drs.
M.W. Sebens. De logopediste, mevr. X.X. xxx Xxxxxx-Xxxxxxxx bereikte de pensioengerechtigde leeftijd. Een procedure voor haar opvolging werd in gang gezet, maar leverde zo weinig reacties op dat geen voorstel voor een benoeming kon worden gedaan. Mevr. Xxx Xxxxxx is daarop bereid gevonden voorlopig (tot DV februari 2005) haar werk te blijven doen. De taak van mevr. xx. X. Xxxxx werd uitgebreid tot 0.5 fte.
1.3. Emeriti-hoogleraren
Uit de kring van de emeriti-hoogleraren nam de Heere xxxx.xx. X. xx Xxxxx uit dit leven weg. In oktober/ november 2001 vierde hij, samen met zijn vrouw en familie gouden jubilea. Toen al was zijn gezondheids- toestand broos. Na een duidelijke inzinking medio 2002 kwam op 20 oktober 2002 een eind aan zijn leven hier op aarde. Tijdens dat leven heeft hij in grote trouw ‘voor zijn tijd de Raad van God gediend’, zoals op de rouwkaart stond te lezen. In september 2002 verscheen de laatste Schriftstudie van zijn hand, getiteld: ‘Blijdschap en volharding’. Met deze twee woorden is hij getekend. Tijdens een academische herdenking, die gehouden werd op 18 februari 2003, is deze emeritus-hoogleraar, die aan de Universiteit verbonden was van 1988-1997, in dankbaarheid herdacht. Zijn opvolger, prof.dr. T.M. Xxxxxx sprak over de wetenschappelijke betekenis van prof. De Vuyst en prof.dr. X.X. Xxxxxxxxxx over zijn dienst aan Kerk en Universiteit. We baden daarbij ook voor zijn vrouw en verdere familie.
Een tot op heden uniek jubileum mocht nog ten deel vallen aan xxxx.xx. X. xxx Xxxxxxxx en zijn echtge- note: op 13 januari 1954 inaugureerde onze broeder, zodat het gouden jubileum als hoogleraar mocht worden herdacht. Ook dit jubileum werd in stilte herdacht. In februari d.a.v. werd prof. Xxx Xxxxxxxx ernstig ziek en op 23 maart 2004 nam de Heere ook déze, Hem toegewijde dienaar tot Zich. Heel lang is het inhoud geven aan de dogmatische vakken in handen van prof. Van Genderen geweest. Generaties predikanten zijn door hem aldus gevormd. Zijn publicaties (waarvan we met name hier de Beknopte Gereformeerde Dogmatiek noemen), getuigen van grote nauwgezetheid; daarbij was opvallend dat met name vanaf zijn emeritaat vooral aspecten van Gods grote toekomst door hem bestudeerd werden; het toont ons iets van dat waar zijn hoofd en hart vol van waren. In onze kring is gebeden voor zijn vrouw en verdere familie; dat de Heere hen moge troosten.
Prof. dr. W.H. Velema en zijn vrouw herdachten in dankbaarheid op 13 september 2003, samen met hun kinderen en kleinkinderen, het 50-jarig ambtsjubileum, terwijl enkele dagen daarvoor het gouden huwe- lijksjubileum mocht worden gevierd. Gezien de gezondheidssituatie van zr. Velema werden deze dagen in besloten kring herdacht. Met ontroering ontvingen het curatorium en het college van hoogleraren op 23 februari 2004 het bericht dat zij die morgen was overleden. Onze God ontferme zich over br. Velema, nu hij, na een aantal jaren van intensieve zorg voor zijn vrouw, na haar overlijden alleen verder moet.
Onder andere door middel van een jaarlijks bezoek van de assessor van het curatorium laat het curato- rium van de verbondenheid met de emeriti-hoogleraren, en hun gezinnen blijken. Daaronder valt ook het contact met de weduwen van de (emeritus-)hoogleraren.
1.4. Overig personeel
De voortgang van het werk aan de Universiteit is ondenkbaar zonder de werkzaamheden van het on- derwijs-ondersteunend personeel. Alhoewel zij in eerste instantie onder de verantwoordelijkheden van deputaten-financieel vallen, blijft het curatorium toch van een aantal algemene zaken, hen betreffende, op de hoogte. Wij noemen hier het overlijden, op 10 november 2002, van zr. Xxxxxxx xxx Xxxx-Xxxx, op de leeftijd van 83 jaar. Samen met haar man oefende zij jarenlang het conciërgeschap uit.
2. Onderwijs en onderzoek
2.1. Algemeen
Geleidelijk aan wordt de BaMa-structuur ingevoerd in deze jaren. De generale synode 2001 keurde het nieuwe curriculum, dat daartoe werd opgezet, goed. Wanneer de generale synode 2004 bijeenkomt, zul- len inmiddels de eerste drie studiejaren volgens het nieuwe curriculum geordend zijn. Naast de gewone collegeweken is het gebruikelijk in het eerste semester een week integratiecolleges te houden, en in het tweede semester een zogenaamde themaweek. Beide semesters beslaan 13 weken; daarna breekt de tentamenperiode aan. Het invoeren van de BaMa-structuur brengt met zich mee dat het doctoraalexa- men zal veranderen in het mastersexamen. Dan zal dus gesproken gaan worden over M1 en M2 i.p.v. D1 en D2.
Er is permanente aandacht voor het onderwijsprogramma binnen de instelling door middel van een on- derwijscommissie. Alle inhoudelijke zaken rond het curriculum worden daar doorgesproken.
Ook het wetenschappelijk onderzoek heeft voortgang, zij het dat het voor de hoogleraren een voortdu- rende strijd is om daar voldoende tijd voor vrij te houden.
Het curatorium neemt met regelmaat kennis van de werkzaamheden van de hoogleraren en de docen- ten c.q. hoofddocent. Dit gebeurt via collegebezoeken die halfjaarlijks worden gehouden, alsook via de jaarlijkse rapportages die de hoogleraren aan het curatorium toezenden en waarin zij verslag doen van de inhoud van de gegeven colleges en van hun overige wetenschappelijke arbeid. Het is de gewoonte dat in de juni-vergaderingen van het curatorium van deze verslagen wordt kennis genomen en dat deze dan inhoudelijk worden besproken. Er is sprake van nauwgezette en diepgravende arbeid, zowel in weten- schappelijke als in geestelijke zin.
In het kader van de kwaliteit van het onderwijs werd het zinvol geacht een didactische vorming te volgen. Daartoe werd de heer X.X.X. xxx xxx Xxxxx te Bad Bentheim ingeschakeld. Nadat hij zich op de hoogte gesteld had van de wijze waarop de hoogleraren en docenten hun colleges inrichten, kwam hij met een gerichte cursus om daarin verbeteringen aan te brengen. De heer Xxx xxx Xxxxx wordt tevens ingescha- keld bij de preekpresentaties, om adviezen aan studenten te geven.
2.2. Gastcolleges
De hoogleraren ontvangen regelmatig uitnodigingen uit het buitenland om gastcolleges of bijdragen voor congressen e.d. te geven. Op deze wijze mag ‘Apeldoorn’ een bijdrage leveren aan de kennis van de gereformeerde theologie wereldwijd. Dat de arbeid van onze hoogleraren op die wijze internationaal erkenning geniet, stemt tot dankbaarheid.
Ook het omgekeerde was het geval: regelmatig komen hoogleraren uit het buitenland in Apeldoorn voor een oriënterend bezoek en het geven van gastcolleges.
2.3. Themadagen, integratiecolleges en reizen
Het lag in de bedoeling dat er in 2002 opnieuw een Israëlreis zou plaatsvinden, voor de tweede keer. De spanningen in het nabije oosten deden daar vanaf zien. In de plaats daarvan werden in april themadagen georganiseerd rond het onderwerp ‘Geloof, theologie en literatuur’. De integratiecolleges in het najaar 2002 vonden plaats onder de noemer ‘eschatologie’.
In 2003 was er weer een studiereis van studenten en hoogleraren. Deze voerde naar Berlijn en Wit- tenberg; het programma heeft bijgedragen aan de vorming van de studenten én aan de verbondenheid tussen hoogleraren en studenten, vrucht van het gedurende een aantal dagen intensief met elkaar op- trekken. De integratiecolleges in december 2003 hadden als centraal thema: ‘Wij wandelen in geloof en niet in aanschouwen’. En de themadagen in 2004 werden in mei gehouden rond de thematiek: ‘crisis van het protestantisme’.
2.4. Samenwerking in andere verbanden
2.4.1. VSNU
Onze Universiteit is waarnemer bij de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten, waarbij men speciaal deel uitmaakt van het DGO: het Discipline-Orgaan Godgeleerdheid. Op deze wijze blijven wij op de hoogte van de besprekingen die op dit niveau plaatsvinden over de plaats van de theo- logie in de samenleving en van de eisen die aan studenten dienen te worden gesteld, en we worden in de gelegenheid gesteld daar zelf inhoudelijk aan bij te dragen.
2.4.2. NOSTER
De TUA neemt officieel deel aan het samenwerkingsverband NOSTER (de Nederlandse Onderzoeks- School voor Theologie En Religie); verscheidene hoogleraren zijn er zgn. senior-onderzoeker, ieder voor een tijdsomvang van 0.3 fte. Voor hen die een promotie aan de TUA voorbereiden, bestaat de gelegen- heid mee te doen in NOSTER-verband. De deelname aan NOSTER stelt onze hoogleraren in de gelegen- heid gebruik te maken van de faciliteiten van deze ‘school’ (conferenties, uitwisseling van resultaten), terwijl onze eigen geestelijke opstelling volstrekt gerespecteerd wordt.
2.4.3. Het Instituut voor Reformatieonderzoek (IR)
In het vorige verslag werd melding gemaakt van de voorgenomen oprichting van het ‘Instituut voor Refor- matieonderzoek’. In 2002 is dit instituut opgericht. De statuten vermelden als doel:
‘De bevordering van het wetenschappelijk onderzoek naar de theologie en geschiedenis van de Reforma- tie, en voorts al hetgeen met één en ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorder- lijk kan zijn, alles in de ruimste zin des woords.’
Om dit doel te verwezenlijken richt het instituut zich op het stimuleren van collectievorming, het verschaf- fen van onderzoeksmogelijkheden, de organisatie van congressen, het onderhouden van contacten in binnen- en buitenland. Vooralsnog is het werk bescheiden van omvang; er zijn geen grote geldstromen beschikbaar. Als eerste concrete vrucht van het instituut mag genoemd worden de uitgave van de La- tijnse werken van Xxxxxx Xxxxx; een internationaal gezelschap is daartoe aan het werk. Het ligt in de bedoeling om in 2005 een Bucercongres te organiseren, en wel in Apeldoorn.
Het bestuur van het instituut werd bij aanvang gevormd door ds. D. Quant (voorzitter), mevr. X.X. xxx xxx Xxxxx-Xx Xxx (secretaris), de xxxx X. xxx Xxxxxx (penningmeester), de heer mr. A.J. de Geus en prof.dr.
T.M. Hofman. De heer Xx Xxxx meldde na zijn aantreden als minister dat hij zijn bestuurslidmaatschap niet kon bestendigen. In zijn plaats werd benoemd de heer drs. P.J. Xxxxxxxx, ambtelijk secretaris van de Geref. Bond. Als (onbezoldigd) directeur fungeert prof.dr. X.X. Xxxxxxxxxx, terwijl mevr. drs. C.H. Xxxxxx op part-time basis werkzaamheden voor het instituut verricht.
2.5. Examens
2.5.1. Doctoraalexamens
Elk jaar werden diverse examens gehouden. D2-examens werden afgelegd, alle keren met goed ge- volg. Dat betrof leden (predikanten) van onze eigen kerken, maar ook anderen. Zoals bekend worden de examens waarbij beroepbaarstelling wordt aangevraagd door het volledige curatorium bijgewoond. Ook worden de D1-examens van de admissiale studenten afgelegd in een vergadering van het voltallige curatorium. Per vak verzorgt één curator bij dat examen de navraag. Het D1-examen is in 2003 uitgebreid met het vak ethiek.
2.5.2. Promoties
In de afgelopen periode vonden vijf promoties plaats:
– Op 17 oktober 2001 promoveerde drs. K.K. Xxx bij prof.dr. X.X. Xxxxxxxxxx op het onderwerp: ‘Het spoor van de vrouw in het ambt’ – een historische studie naar de openstelling van het ambt voor de vrouw in de ELK, de NHK en de GKN. Als co-promotor trad op prof.dr. M. te Velde, bij wie de pro- movendus de studie was begonnen. Wegens gezinsomstandigheden van prof. Te Velde was in goed overleg de begeleiding door prof. Selderhuis overgenomen – blijk van de groeiende samenwerking tussen ‘Apeldoorn’ en ‘Kampen-II’.
– Op 11 januari 2002 promoveerde bij prof.dr. W. van ‘t Spijker xxx. X. xxx Xxxxxxxx op het onderwerp: ‘De Geest van opwekking – een onderzoek naar de leer van de Heilige Geest in de opwekkingstheo- logie van Xxxxxxxx Xxxxxxx (1703-1758)’.
– Op 5 februari 2002 promoveerde xxx. X.X. Xxx bij prof.dr. J.W. Maris op het onderwerp: ‘Grace and power in Pentecostal an Charismatic Theology’. Bij deze promoties bleek opnieuw de plaats die ‘Apeldoorn’ door de jaren heen heeft verworven buiten onze eigen kerken en buiten ons eigen land.
– Op 18 juni 2002 promoveerde drs. Xxx-Xxx Xxxxx bij prof. dr. W. van ’t Spijker op het onderwerp: ‘Het mystieke lichaam van Christus – de ecclesiologie van Xxxxxx Xxxxx en Xxxxxxxx Xxxxxxx’ (het was
de laatste keer dat de emeritus-hoogleraar Van ’t Spijker de begeleiding van een promovendus met het verlenen van de doctorsgraad zag bekroond).
– Op 23 januari 2004 promoveerde drs. J. Xxxxxx, Xxx. Xxxxx. predikant te Amstelveen, bij prof.dr.
X.X.X. Xxxxx tot doctor in de theologie (dit gebeurde onder toevoeging van het judicium ‘cum laude’). Hij verdedigde daartoe zijn proefschrift, dat als titel droeg: ‘De rotsvaste fundering van Sion. Een exegetisch onderzoek naar het Sionswoord van Xxxxxx 28,16’.
De promoties vonden, meest onder grote publieke belangstelling, in de aula van de Universiteit plaats. Verscheidene promovendi bereiden zich, onder leiding van de hoogleraren, op een promotie voor; ook deze arbeid zorgt voor veel werk in Apeldoorn, werk dat tegelijk gepaard gaat met grote arbeidsvreug- de.
2.6. Publicaties
2.6.1. Apeldoornse studies
In de reeks ‘Apeldoornse studies’ verschenen vijf deeltjes:
– nr. 41: dr. X.X. Xxxxxxxxxx, Melanchton (zijn betekenis voor het protestantisme). Het was de schriftelij- ke weergave van een lezing, gehouden ter gelegenheid van de Schooldag-1999 en het Kerkhistorisch Gezelschap in 2000;
– nr. 42: xx. Xxxxxxxx X. Xxxxxx, Visie op de gemeente. Het was een uitgave met als basis de twee scrip- ties die de auteur als afstudeeropdracht in Apeldoorn schreef;
– nr. 43: xx. X. xx Xxxxx, Blijdschap en volharding (de brief aan de Filippenzen en de brief van Xxxxx). Het was de laatste pennevrucht van onze kort daarop overleden emeritus-hoogleraar Nieuwe Testa- ment;
– nr. 44: xx. X. xxx Xxxxxxxx, Kohlbrügge. Zijn betekenis en zijn invloed.
– nr. 45: dr. G.C. den Hertog, Hoop die leven doet. Over de samenhang van eschatologie en ethiek.
Voortdurend wordt via allerlei periodieken de aandacht voor deze serie gevraagd, met de bedoeling het aantal abonnees in stijgende lijn te houden.
2.6.2. Andere publicaties
Met regelmaat publiceren de hoogleraren op het terrein van hun directe vakgebied, geestelijk en kerkelijk leven. Dat gebeurt door middel van boeken en van artikelen in kerk- of theologische vakbladen, in binnen- en buitenland. Ook van de hand van emeriti-hoogleraren verschijnen met regelmaat publicaties.
3. De organisatie
3.1. Het rectoraat
Op maandag 9 september 2001 droeg prof.dr. X.X.X. Xxxxx het rectoraat over aan prof.dr. J.W. Maris. Hij deed dat in een academische samenkomst in de aula van de Universiteit en sprak daarbij een rede uit die de titel droeg: ‘Het beeld van God in de theologie van Xxxxxx Xxxxxxxxxx’.
Op maandag 9 september 2002 droeg prof.dr. J.W. Xxxxx het rectoraat over aan prof.dr. X.X. Xxxxxxxxxx. Hij deed dat in een academische samenkomst in de aula van de Universiteit en sprak daarbij een rede uit die de titel droeg: ‘De theologische methode van Xxxxx Xxxxxx Xxxxxxxx’.
In verband met de ziekte van prof.dr. T.M. Xxxxxx werd in diens plaats als conrector benoemd prof.dr.
G.C. den Hertog, terwijl prof.dr. X.X.X. Xxxxx secretaris van het college werd.
Op maandag 8 september 2003 droeg prof.dr. X.X. Xxxxxxxxxx het rectoraat over aan prof.dr. G.C. den Hertog. Hij deed dat tijdens een academische samenkomst in de aula van de Universiteit en sprak daarbij een rede uit die de titel droeg: ‘Een aantrekkelijke universiteit – Heidelberg 1583-1622’.
Als conrector werd benoemd prof.dr. X.X.X. Xxxxx, terwijl prof.dr. J.W. Xxxxx secretaris van het college werd.
Het college heeft nog geen voorstellen gedaan inzake een meerjarig rectoraat. Wellicht dat de besluiten inzake een op te nemen sabbatical de wens daartoe relativeert.
3.2. De structuur van het werk
3.2.1. Reglementen
Zoals bekend zijn in 1999 een aantal regelingen vastgesteld, die de kwaliteit van de organisatie moes- ten verbeteren. Deze regelingen zijn nu alle doorgevoerd en worden ook waar nodig geactualiseerd. Daarnaast wordt bezien of alle vastgelegde zaken en procedures uitbreiding behoeven. Zo wordt er momenteel gewerkt aan een regeling voor een vertrouwenspersoon en een klachtenprocedure seksuele intimidatie.
3.2.2. Kwaliteitszorg
Een uiterst belangrijk element van het onderwijs en onderzoek wordt ingenomen door de kwaliteitszorg. Na de komst van de beleidsmedewerker is het bewaken daarvan één van diens taken geworden. De heer
H.J. Xxxxxx heeft in 2003 de laatste hand gelegd aan het kwaliteitshandboek, waarin alle procedures op onderwijskundig en organisatorisch gebied beschreven worden. Dit handboek bevat hoofdstukken die handelen over het strategisch management, het marketing management, het product management, het sociaal management, het facilitair management en het financieel management. Onder zijn leiding is ook een aantal enquêtes gehouden, om zodoende de inhoud van de opleiding bij afgestudeerden en hun ‘werkgevers’ (kerkenraden en instellingen) te toetsen. Verder is in 2003 vaart gemaakt met het vervaardi- gen van een rapport ‘zelfevaluatie’ met het oog op het komende accreditatietraject. De accreditatie wordt vanuit het NAO (Nederlands Accreditatie Orgaan) verzorgd vanwege de overheid. De uitkomst ervan is bepalend voor het behouden van de erkenning als instituut voor wetenschappelijk onderwijs, en dus ook voor de subsidiëring als zodanig.
3.3. Huisvesting
3.3.1. De bibliotheek
De bibliothecaris, prof.dr. J.W. Maris, laat bij het in ontvangst nemen van de jaarlijkse cheques op de Schooldagen telkens twee dingen duidelijk weten:
a. aan het aanschaffen van vele boeken op het gebied van kerk en theologie kan geen einde komen;
b. de ruimte om deze op te slaan wordt steeds beperkter.
Ook in het internet-tijdperk zal het lezen en bestuderen van boeken doorgaan. Studenten doen via inter- net een deel van hun informatie op, maar maken ook een vruchtbaar gebruik van het aanwezige studie- materiaal. De problemen wat betreft de capaciteit brengen ons als vanzelf bij het volgende kopje.
3.3.2. Het gebouw aan het Wilhelminapark
De generale synode 2001 besloot:
– ‘Het curatorium opdracht te verlenen zich voortgaand te bezinnen op de vraag naar de principiële roeping om de arbeid aan de Theologische Universiteit dienstbaar te doen zijn aan anderen dan de admissiale studenten en daarbij ook de vragen naar de praktische mogelijkheden en grenzen van een en ander te betrekken.’
De laatste zinsnede van dit besluit betrof de huisvestingssituatie in Apeldoorn aan het Wilhelminapark, die – zoals bekend – al een aantal jaren grote zorgen baart. Na afronding van de principiële en financiële bezinning (die samen met deputaten-financieel werd gedaan) verzochten curatorium en deputaten-fi- nancieel om een laatste zitting van de generale synode, die speciaal met dat oogmerk conditioneel gesloten was. De synode werd bijeengeroepen op 11 oktober 2002, in het gebouw van de Apeldoornse Universiteit.
De synode besloot:
1. Instemming te betuigen met de nota die het curatorium en de deputaten-financieel van de TUA haar hebben voorgelegd over de beantwoording van de vraag naar de principiële roeping om arbeid aan de Theologische Universiteit mede dienstbaar te doen zijn aan anderen dan de admissiale studenten met inachtneming van de praktische mogelijkheden en grenzen van een en ander;
2. In de lijn van deze nota het curatorium en de deputaten-financieel toestemming te verlenen om te zien naar adequate ruimte, die berekend is op de huisvesting van de theologische opleiding tot een aantal van maximaal 120 tot 150 studenten en zich daarbij te laten bijstaan door externe deskundigen, die daartoe rapport zullen uitbrengen.
Om in de noodzaak van uitbreiding van de huisvesting te voorzien bepaalde de synode dat in eerste instantie gezocht zou moeten worden naar een uitbreiding in de directe omgeving van het bestaande gebouw. Daarvoor mocht maximaal € 2 miljoen geïnvesteerd worden.
Het curatorium heeft zich vervolgens, in nauwe samenwerking met deputaten financieel, voortdurend beziggehouden met de problematiek van de huisvesting. Na het uitbrengen van offertes door verschil- lende bedrijven ontving het PRC-Bouwcentrum (gevestigd in Bodegraven) een opdracht om een analyse te maken van de wensen. Dit leidde tot een rapport dat medio 2003 beschikbaar werd. Daarin werd de behoefte tot uitbreiding nog eens onderstreept. Inmiddels werd uitgezien naar mogelijkheden om tot aankoop te komen van een pand in de nabije omgeving van het Wilhelminapark. Contacten – die deels vertrouwelijk van aard waren – werden daartoe gelegd. Dit leidde concreet tot een contact met de eige- naren van een pand in de directe omgeving van ons huidige gebouw. Het was intern al enige tijd bekend dat dit gebouw zal worden afgestoten, en onze belangstelling ervoor was ook al in voorlopige zin kenbaar gemaakt. Het PRC-Bouwcentrum werd opnieuw ingeschakeld, nu om een rapport uit te brengen over de mogelijkheden die dit pand zou geven in relatie tot het eisen- en wensenpakket. Op het moment van gereedmaken van het rapport voor de synode is de bezinning over deze concrete zaak nog niet afgerond. Duidelijk moge zijn dat het curatorium en deputaten financieel voor de realisering van de ruimtebehoeften in eerste instantie dus zoeken naar een oplossing in deze weg; daarbij wordt de kerkelijke gehechtheid aan het pand aan het Wilhelminapark – die meermalen blijkt – uitdrukkelijk in rekening gebracht.
Dat het gebouw met zijn huidige capaciteit echt te klein wordt, is nog eens gebleken bij de benoeming van de beleidsmedewerker. Eigenlijk was er geen reële mogelijkheid om hem een werkkamer te bieden. Omdat het onverantwoord was de benoeming uit te stellen, is toen besloten om hem de rectorskamer als werkruimte ter beschikking te stellen. Gevolg daarvan is wel dat het tijdens de collegeperiodes nu herhaaldelijk voorkomt dat er ingespannen gezocht moet worden naar een ruimte waarin hoogleraren/ docenten gesprekken met studenten kunnen houden. Deze kan vervolgens slechts met veel moeite ge- vonden worden, waarbij dan nog niet gerekend wordt met eventuele vertrouwelijkheid van (een deel van) deze gesprekken.
4. De studenten
4.1. Algemeen
Zoals op alle instellingen voor hoger onderwijs in Nederland is het ook voor ‘Apeldoorn’ van belang om jongeren te attenderen op de mogelijkheid om aldaar theologie te studeren. De PR is een zaak die meer en meer aandacht vraagt. Elk jaar verschijnt fris ogend foldermateriaal dat op verschillende manieren de kerken ingaat. Daarnaast is er jaarlijks in het najaar een informatie-avond voor aankomende studenten. Hier wordt druk gebruik van gemaakt. Tijdens deze avond is er informatie over de vooropleiding, terwijl één van de hoogleraren een mini-college verzorgt. Er is ruim gelegenheid om het gebouw te bezichtigen en vragen te stellen. Er blijkt een onverminderde belangstelling onder jongeren te zijn voor de opleiding die in Apeldoorn geboden wordt. Dat mag voor de ontwikkeling van de Universiteit zonder meer ver- heugend worden genoemd. Daarbij is opgemerkt dat het in het kader van de bekendheid goed zal zijn
gebruik te gaan maken van contacten met decanen e.d. op scholen voor voortgezet onderwijs, waarvan verwacht kan worden dat er belangstelling voor ‘Apeldoorn’ bestaat.
Bij de werving van studenten past ook het in de regio – dichter bij de jongeren! – opmerkzaam maken op het bestaan van onze opleiding. In december 2003 werd besloten om in 2004 een proef te nemen met re- gionale bijeenkomsten, bestemd voor catechisanten vanaf ongeveer 14 jaar. Deze proef zal in de classes Amersfoort en Haarlem plaatsvinden. De curatoren uit de betreffende particuliere synode dragen zorg voor deze bijeenkomst. Na evaluatie zal een beslissing plaatsvinden over het eventuele vervolg.
Op 1 december 2003 (peildatum voor het Ministerie) stonden in totaal 106 studenten ingeschreven. Ze kunnen als volgt verdeeld worden: 8 studenten volgen de vooropleiding, 13 de propedeuse, 45 de docto- raal-I fase, 37 de doctoraal-II fase en 3 promovendi. Qua kerkelijke afkomst is de volgende onderverde- ling te maken: 51 Chr. Geref. (inclusief 16 admissiaal-studenten); 16 Ned. Geref.; 3 Geref.; 11 Ned. Herv.; 13 Geref. Gem.; 1 Geref. Gem. in Ned.; 1 (Vrij) Xxx Xxxxx.; 0 Xxxx. Xxxxxxxx Xxxxxxx; 1 vrije baptisten; 1 evang. gem. Xxxxx; 7 afkomstig uit het buitenland.
4.2. Het curatorium en de studenten
4.2.1. Admissie-examens en het admissiale traject
In 2001 werd via het admissie-examen toegelaten: br. X. Xxxxxxx te Urk. In 2002 werden toegelaten de brs. X. Xxxxxxx te Apeldoorn, X. Xxxxxxxxxxx te Apeldoorn, X.X. xxx xxx Xxxxx te Vlissingen en M.B. Visser te Sliedrecht. In 2003 werden toegelaten de brs. W.E. Klaver te Zeist, H.D. Xxxxx te Apeldoorn, R.G. den Hertog te Apeldoorn en A.G.M. Weststrate te Zutphen. In totaal dus 9 broeders.
Inmiddels is een begeleidingstraject ingezet tijdens de studie, waarin duidelijke aandacht wordt gegeven aan de ontwikkeling van de persoonlijkheidsstructuur. Bij sommige studenten heeft dit geleid tot de aan- vraag van een psychologisch onderzoek; het curatorium heeft daarvoor een bureau in de arm genomen, waarbij gebruik gemaakt kan worden van de diensten van deskundigen die tegelijk affiniteit hebben met het geestelijk gedachtegoed van onze kerken. Gepaard gaande aan deze ontwikkelingen mag duidelijk zijn dat het toelaten via het admissie-examen een voorlopig oordeel van het curatorium, gehoord het advies van de hoogleraren, inhoudt. In de loop van de studie zal duidelijk worden hoe dit (geestelijke) oordeel bevestigd wordt, of onverhoopt hoe het tegengesproken wordt.
De verscherpte aandacht van het curatorium en het college voor de ontwikkeling van de admissiale stu- denten heeft in de verslagperiode ook geleid tot het ontnemen van de admissiale status bij enkele studen- ten, terwijl een andere student eigener beweging aangaf niet meer als admissiaal student ingeschreven te willen staan. Het waren beslissingen die veel tijd en geestelijke energie van het curatorium en het college van hoogleraren vroegen, en daarbij weer speciaal van de curator-begeleider en de hoogleraar-mentor van de betreffende studenten. Voordat de beslissing genomen werd, zijn er intensieve gesprekken ge- voerd, in de persoonlijke sfeer, op het niveau van het moderamen van het curatorium en in de vergadering van het curatorium. Dit om zo zorgvuldig mogelijk te werk te gaan. Ook nadat de beslissing genomen werd, zijn pogingen gedaan om in de persoonlijk-pastorale sfeer enig contact te houden met de betrok- ken studenten en de hunnen.
Alhoewel beslissingen als boven genoemd duidelijk tot de uitzonderingen behoren en eindpunt zijn van een langdurig traject van intensief contact, is het begrijpelijk dat bij de studenten enige onrust ontstaat. De beslissingen dragen een vertrouwelijk karakter; de redenen die ertoe leiden kunnen mitsdien niet aan de openbaarheid worden prijsgegeven. Juist daarom vragen studenten zich soms af, hoe ‘veilig’ zij als admissiaal student zijn. Daarom besloot het curatorium om samen met het college van hoogleraren tot een open gedachtewisseling met de admissiale studenten te komen; op 30 maart 2004 heeft een eerste ontmoeting xxxxxxx plaatsgevonden. Het is de bedoeling een dergelijk gesprek periodiek te herhalen. Ook werd besloten om het hele kerkelijke traject vanaf het moment dat iemand via het admissie-examen wordt toegelaten tot aan de beroepbaarstelling duidelijk op schrift te zetten. Het curatorium wil voor- komen dat de indruk zou ontstaan – geheel ten onrechte overigens – dat er in een sfeer van geheimzin- nigheid gehandeld zou worden. De kerkelijke begeleiding van onze admissiale studenten vindt in een positieve zin plaats: hulp in het kader van de begeerde plaats als dienaar van het Woord in onze kerken. Dat daarbij ‘in de schaduw ervan’ ook verdrietige beslissingen moeten worden genomen, is ernstig, maar doet aan de positieve intentie niets af.
Het gehele admissiale traject ziet er globaal als volgt uit:
1. Admissie-examen, bij positieve uitslag gevolgd door aanwijzing van een curator-begeleider.
1.1. Volgen van de proeftijd, die in principe twee jaar duurt.
1.2. Beëindigen van de proeftijd, na positief advies van het college van hoogleraren.
2. Tot M1-examen:
2.1. Jaarlijks gesprek met curator-begeleider (in april-mei) en met een (telkens wisselende) hoogle- raar met speciale aandacht voor ontwikkeling t.a.v. de studie, de ontwikkeling t.a.v. persoonlijk- heidsontwikkeling, de ontwikkeling in geestelijk opzicht
2.2. Bespreking van de ontwikkeling tijdens de juni-vergadering
3. Vanaf M1-examen:
3.1. Aaanvraag preekconsent, inleveren daartoe van een preekvoorstel over een opgegeven bijbel- tekst
3.2. Bespreking aanvraag door het curatorium en beslissing na gehouden gesprek met de student, gehoord het advies van het college van hoogleraren
3.2.1. Bij negatieve beslissing gesprek over de redenen daarvan met het moderamen, gevolgd door uitvoering speciale opdrachten om alsnog tot een positieve beslissing te komen
3.3. Jaarlijks gesprek met curator-begeleider (in april-mei) en met een hoogleraar met speciale aan- dacht voor de bij 2.1 genoemde zaken én de groei in de relatie tot de kerken, mede aan de hand van de opgedane ervaringen bij het preken.
3.4. Bespreking van de ontwikkeling tijdens de juni-vergadering
3.5. Na een jaar aanvraag verlenging preekconsent, inleveren van een preekvoorstel over een zelf gekozen bijbeltekst;
3.6. Na toestemming verlenging preekconsent door het curatorium gesprek met het moderamen, waarin o.a. de ervaringen van de student in het afgelopen jaar voorwerp van gesprek zijn
3.6.1. Bij evt. gewenste intensievere aandacht uitvoering van opdracht van het curatorium, die kan bestaan uit het extra inleveren van één of meer preekvoorstellen over hetzij opgege- ven, hetzij zelfgekozen bijbelteksten
3.6.2. Extra gesprek daarover met het moderamen van het curatorium
3.7. Herhaling van de procedure van 3.5 en 3.6 indien M2-examen na een jaar nog op zich laat wach- ten
3.8. Deelname aan het kritiekcollege met bijwoning daarvan van de curator-begeleider
3.9. Stage in een door het curatorium, gehoord het advies van het college van hoogleraren, aan te wijzen gemeente
4. Bij M2-examen:
4.1. Aanvraag beroepbaarstelling, inleveren preekvoorstel over een zelf gekozen bijbeltekst, drie maanden voor de beoogde examendatum;
4.2. Beslissing over deze aanvraag door het curatorium, gehoord het advies van het college van hoogleraren, op grond van het met name vanaf 3. afgelegde gehele traject.
4.2.1. Bij positieve beslissing afsluitend gesprek met de curator-begeleider, waarin o.a. ruimte is voor evt. nog gemaakte opmerkingen over het preekvoorstel
4.2.2. Bij eventuele negatieve beslissing gesprek over de redenen daarvan met het moderamen, gevolgd door uitvoering speciale opdrachten om zo mogelijk alsnog tot beroepbaarstel- ling te komen
4.2.3. Speciale begeleiding van de curator-begeleider hierbij.
4.2.2. Preekconsent
De meeste admissiale studenten vragen op het moment van het afleggen van het D1-examen preekcon- sent aan. Een enkeling doet dit in bijzondere situaties in een iets later stadium. In deze verslagperiode kregen de studenten X. xxx Xxxxx, M.A. Xxxxxxxxxx, X.X. Xxxxxxxxx, X. Xxxxxxx, X. Xxxxxxxx, A.C. Uitslag,
X. Xxxxxxx, X. Xxxxxx, X.X. xxx xxx Xxxxx, C.H. Legemaate en X. Xxxxxx preekconsent. Ook werden verleende preekconsenten na een jaar, op grond van een ingeleverd preekvoorstel en na een gehouden gesprek op moderamenniveau, verlengd. In dat gesprek wordt mede de groei van de studenten gepeild in het admissiale traject. Expliciete aandacht wordt gegeven aan de ingeleverde preekvoorstellen. Daartoe zijn op grond van een gehouden bezinning door het curatorium duidelijke criteria vastgelegd, te weten:
1. een goede exegese, waarvan een schriftelijke verantwoording is gegeven;
2. een heldere homiletische opzet;
3. een toepassing, gemeten naar de mate waarin de student met de gemeente in aanraking is geweest;
4. een geestelijke houding waarin de student het geheel van bovengenoemde factoren een plaats geeft in zijn preekvoorstel.
Uiteraard wordt in dit alles verdisconteerd de leeftijd en geestelijke ontwikkeling van de betreffende student.
Een enkele keer kon een aanvraag van preekconsent niet worden ingewilligd; soms moest geconstateerd worden dat het daartoe vereiste niveau op het gebied van het maken van preken niet gehaald was. In dergelijke situaties is er uitgebreid contact, met name via het moderamen van het curatorium en de men- tor-curator, met de betrokken student en worden er aanwijzingen gegeven voor verbetering.
Zoals bekend mag worden verondersteld is het de gewoonte dat de kerkenraden regelmatig gericht benaderd worden met het verzoek om hun bevindingen bij het voorgaan van de studenten in hun ere- diensten op schrift te stellen. Deze bevindingen, zo is de bedoeling, komen vervolgens bij het college van hoogleraren, en het spreekt voor zichzelf dat ook de betrokken studenten ervan op de hoogte worden gesteld. Op deze wijze willen we recht doen aan het principe dat bij het voorgaan in de erediensten er sprake is van een onderdeel van het (kerkelijke) leertraject. Het is verheugend om te mogen opmerken dat in het algemeen de kerkenraden veel werk maken van deze begeleiding. Vaak wordt met de student doorgesproken over de dienst(en), en de wijze waarop dat gebeurt, werpt vruchten af. En er is, wat de formulieren betreft, sprake van een groeiende en opbouwende respons. De studenten, het curatorium en het college van hoogleraren zijn daar dankbaar voor
4.2.3. Stage
Zoals bekend is de stage onderdeel van het D2-gedeelte bij de studie. Voor de admissiale studenten is de stage in een kerkelijke gemeente een verplicht bijvak.
Het volgende overzicht van stageplaatsen en begeleiders kan u worden geboden:
– W.J. Plantinga in Putten bij ds. H.K. Sok
– X. Xxxxxxx in Broek op Langedijk bij ds. J. Germs
– A.C. Uitslag in Beverwijk/Westzaan bij ds. G.M. Bijkerk
– X. Xxxxxxxx in Kampen bij ds. A. Brons
– X. Xxxxxx in ‘s-Gravenmoer bij drs. X.X. xx Xxxxx
– X.X. xxx xxx Xxxxx in Biezelinge bij ds. M.J. Oosting
– C.H. Legemaate in Maassluis bij ds. J.W. Schoonderwoerd
– X. Xxxxxx in Zwaagwesteinde bij xxx. X. Xxxxxxxx.
In het algemeen wordt de stage gevolgd snel na het behalen van het D1-examen.
4.2.4. Beroepbaarstelling
Regelmatig werden D2-examens afgelegd, alle keren met goed gevolg. De volgende admissiale studen- ten vroegen daarna beroepbaarstelling en verkregen die (tussen haakjes worden de gemeenten vermeld waaraan zij verbonden werden): de brs. C. Agterhof (Baarn), dr. S.J. Wierda (Amsterdam), X.X. xxx Xxx- xxx (Rozenburg), X. xxx xx Xxxxxxxx (Mussel), X. Xxxxxxxx (Maarssen), H.P. Keuter (IJmuiden), X. xxx Xxxxx (Hasselt), M.A. Kempeneers (Elburg), X. xxx Xxxxx (Delft), W.J. Plantinga (Den Haag-West), A.C. Uitslag (Kerkwerve), X.X. xx Xxxx (Werkendam), X.X. xxx xxx Xxxx (Vlissingen) en X. Xxxxxxxx.
Stud. X. Xxxxxxx vroeg na zijn D2-examen nog geen beroepbaarstelling aan; hij werd benoemd tot AIO. Bij de aanvraag voor beroepbaarstelling dienen de studenten een laatste preekvoorstel in te leveren. Het curatorium heeft in 2003 besloten dat dit preekvoorstel voortaan uiterlijk drie maanden vóór de vergade- ring, waarin de beroepbaarstelling zal worden verkregen, beschikbaar zal zijn om te worden besproken. Op deze wijze kan eventueel vervolgens nog een inhoudelijk gesprek erover plaatsvinden, zonder dat dit de feestelijke stemming die eigen is aan de examendag, belast.
4.3. AIO’s
De generale synode aanvaardde een regeling voor het aanstellen van AIO’s. Dat gebeurde toen nog in het kader van de gedeeltelijke subsidie die van overheidswege ontvangen werd. N.a.v. het besluit van het Ministerie om een volledige subsidie te verstrekken m.i.v. 2004 sprak het curatorium opnieuw over de positie van AIO’s. De generale synode sprak, op voorstel van het curatorium, in 2001 uit dat voor het AIO-schap slechts admissiale studenten in aanmerking komen. Op de achtergrond van het voorstel van het curatorium aan de generale synode om deze beperking in acht te nemen, stond een tweetal overwe- gingen. Allereerst hebben de kerken er groot belang bij dat er tijdig mogelijke opvolgers beschikbaar zijn voor hoogleraarsposten aan de TUA. Daarnaast moesten de gelden daarvoor door de kerken opgebracht worden. Tegen die achtergrond was het voorstel aan de generale synode en het dienovereenkomstige be- sluit van de generale synode alleszins redelijk. Het kan in een situatie van groeiende moeite de kerkelijke omslagen op te brengen moeilijk van de kerken verwacht worden, dat er gelden worden opgebracht voor onderzoek, waar de kerken zelf niet of nauwelijks van kunnen profiteren.
Inmiddels is de situatie veranderd. Volledige subsidiëring is aangevraagd en inmiddels verkregen (tot een gemaximeerd aantal studenten). Daarmee krijgt de TUA van overheidswege een budget, waarbin- nen in principe ruimte moet zijn voor de aanstelling van AIO’s. Iedere andere aangewezen instelling voor hoger onderwijs in ons land financiert deze immers uit de van overheidswege ontvangen gelden. Bij onderzoeksvisitaties zal van overheidswege dan ook gevraagd worden naar de bijdrage van XXX’x aan de onderzoeksoutput. Om deze reden alleen al is het niet langer mogelijk uit te gaan van de vraag of zich een chr. geref. predikant of admissiaal student aandient, die in aanmerking komt om aangesteld te wor- den als AIO of ‘pastorie-promovendus’ (een de laatste tijd opkomende variant). Met het aanvragen van volledige subsidiëring is de TUA als aangewezen instelling van hoger onderwijs gehouden de algemeen geldende regels toe te passen. Daarin wordt de promotiestudie als AIO gezien als een laatste fase in de opleiding, waarvoor dan ook in principe iedere student (dus niet slechts één met de admissiale status) in aanmerking dient te komen.
Daarnaast moet gesteld worden dat de kerken een eigen belang bij de promotiestudie van haar predi- kanten houden, nl. de vorming van een ‘reservoir’ van gepromoveerde theologen, uit wier midden t.z.t. opvolgers van de huidige hoogleraren kunnen worden benoemd. In dat kader is het stimuleringsfonds te noemen, voor het geval het niet mogelijk is hun onderzoek in te passen in de onderzoeksprogramma’s van de TUA. Andere instellingen kennen ook de OIO (onderzoeker in opleiding), wiens formatieplaats uit gelden van buiten de universiteit gefinancierd wordt. Naar analogie daarvan zou aan de TUA het stimuleringsfonds de middelen kunnen verschaffen heel gericht over te gaan tot aanstelling van een of meer OIO’s of pastorie-promovendi, waarbij de kerk eigen maatstaven mag aanleggen en eigen voor- keuren mag laten prevaleren. Het curatorium constateert daarbij dat de huidige voorziening voor het stimuleringsfonds minimaal is, feitelijk al onvoldoende voor één gegadigde. In 1995 vroeg het curatorium
c.q. de deputaten-financieel om een bedrag van ƒ 300.000,–; de synode besloot tot een reservering van ƒ 150.000,– en de synode van 2001 bracht dit terug tot ƒ 80.000,–. Het curatorium is van oordeel dat het gevraagde bedrag van (nu) € 140.000 reëel is, gezien de investering die alleen al één deelnemer aan dit fonds eist; het verzoekt de synode haar besluitvorming te heroverwegen.
Het curatorium verzoekt de synode kennis te nemen van de noodzakelijke aanpassing van het reglement van het aanstellen van AIO’s op grond van de genomen besluiten en de lijn die hierboven is uitgezet, goed te keuren.
4.4. De persoonlijke begeleiding en persoonlijkheidsvorming van de studenten
In het kader van de persoonlijke begeleiding en persoonlijkheidsvorming van de studenten en gevolg gevend aan de opdracht van de synode om een begeleidingstraject te realiseren, is in september 2003 tot het volgende traject besloten (dat gedeeltelijk al gevolgd werd, maar nu werd uitgebreid):
Algemeen
Mede gelet op de problemen die zich rondom (jonge) predikanten en hun functioneren in de kerken voordoen, zijn curatoren en hoogleraren van de TUA zich bewust van het feit dat voor iedere student de vorming van een geestelijk en psychisch volwassen persoonlijkheid tijdens de studie van veel belang is, zowel voor de persoon zelf als voor de kerken waarin hij zijn plaats hoopt te krijgen. Het college van hoogleraren heeft zich bezonnen op de vraag hoe de TUA kan bijdragen aan een gezonde persoonlijk- heidsvorming. Hoewel de mogelijkheden hiertoe beperkt zijn, blijkt uit de onderstaande inventarisatie dat op diverse momenten tijdens de studie de studenten een qua persoonlijkheidsontwikkeling stimulerende en directieve begeleiding ontvangen.
Individueel
1. Xxxxxxxxx (a): aan elke student wordt een mentor-hoogleraar toegewezen, die gedurende de studie de studiegang van de student volgt, aanspreekpunt is en waar nodig corrigerend en/of stimulerend optreedt. Minstens tweemaal per jaar vindt een mentorgesprek plaats.
2. Mentoraat (b): tijdens het propedeutisch jaar vindt een geïntensiveerde begeleiding plaats in het kader van het mentoraat, met het oog op het zgn. bindend studieadvies. De mentor-hoogleraar heeft aan de houding en motivatie van de studenten tijdens drie gesprekken bijzondere aandacht (in sep- tember, december, mei).
3. Xxxxxxxxxx: een admissiaal student ontvangt ieder jaar huisbezoek van een hoogleraar, die daarbij expliciet aandacht zal geven aan de persoonsvorming en geestelijke voorbereiding op het ambt. De huisbezoeken worden tijdens een collegevergadering verslagen.
4. Rectorsgesprek (a): aan het einde van het propedeutisch jaar zal de rector een uitvoerig gesprek heb- ben met een student, aan wie een bindend studieadvies gegeven moet worden.
5. Rectorsgesprek (b): aan het begin van ieder studiejaar zal de rector een apart gesprek hebben met studenten, die een aanzienlijke achterstand in de studie hebben opgelopen.
6. Supervisie-gesprek: in de gesprekken voorafgaand aan de afsluiting van de bachelors resp. masters- fase zal door de mentor-hoogleraar met iedere student een supervisiegesprek worden gehouden, waarin expliciet aandacht wordt gegeven aan de geestelijke instelling en sociale/communicatieve vaardigheden van de betrokkene.
7. Gemeentestage (a): tijdens de stage, die in principe gepland wordt in het Masters-4 semester, wordt door de stagebegeleider bijzondere aandacht gegeven aan de persoonlijke instelling en houding van de stagiair.
8. Gemeentestage (b): in het afrondende gesprek na de stage, dat door de rector wordt geleid, wordt apart ingegaan op de persoonlijkheidsontwikkeling (sterke/zwakke kanten van het karakter, alge- mene houding en pastorale instelling, etc.) van de stagiair.
9. Praktische homiletiek: de student levert verschillende preekvoorstellen in. De bespreking hiervan (individueel en/of collectief), omvat mede persoonsvormende elementen.
10. Catechetiek: in het kader van catechetiek verzorgt een student ook enkele catechisatielessen, die geëvalueerd worden mede met het oog op het persoonlijke functioneren.
11. Praktijkoriëntatie: in het nieuwe studieprogram is in Ba-5 optioneel een korte stage, die mede per- soonsvormend werkt.
12. Proponeren: een admissiaal student wordt in de gelegenheid gesteld minimaal 22 zondagen in de eredienst voor te gaan. De kerkenraden worden opgewekt om met de proponent een nabespreking te hebben, waarbij ook de vraag hoe hij als persoon in het leiden van de eredienst overkomt.
13. Begeleiding door curatorium: een admissiaal student krijgt vanuit het curatorium een begeleider toe- gewezen, die geregeld contact zal onderhouden en daarbij bijzondere aandacht geeft aan motivatie, psychische gesteldheid en geestelijke instelling van de betrokken student. In het bijzonder heeft de curator-begeleider een begeleidende taak t.a.v. de preekvoorstellen van de admissiale student.
Collectief
1. Colleges ( algemeen): iedere hoogleraar, die immers ook predikant is geweest, zal tijdens de colleges attent zijn op mogelijkheden om via de collegestof en de gemeenschappelijke bespreking van de daarbij opkomende vragen, persoonsvormende elementen tijdens de lessen in te bouwen. Dit geldt a fortiori voor vakken als (pastorale) psychologie, poimeniek, kerkrecht en ethiek.
2. Colleges (spiritualistiek): de invulling van dit studievak beoogt mede de geestelijke vorming van de studenten te bevorderen.
3. Integratiecolleges: tijdens de integratiecolleges worden bewust momenten ingebouwd (zoals bijbel- studie in groepsverband, lofprijzing e.d.) waarin de persoonsvorming aandacht kan ontvangen.
4. Themadagen/studiereizen: een intensieve omgang tussen student en docent kan plaatsvinden tijdens de themadagen en/of een studiereis; spirituele en vormende elementen kunnen indien gewenst apart in het programma worden ingebouwd.
5. Weekopeningen: van hoogleraren/docenten en studenten die voorgaan in de weekopeningen mag worden gevraagd, dat zij hun meditatie toespitsen op een praktisch-geestelijk opbouwen van elkaar.
6. ‘Pastoriedag’: door een tweetal daartoe – op voorstel van het moderamen van het curatorium – aan te wijzen curatoren én hun vrouwen, zal periodiek (eens in de drie jaar) met de admissiale studenten en hun (a.s.) echtgenotes een vormingsbijeenkomst worden gehouden, waarbij een gezamenlijk gesprek over het leven in de pastorie wordt bevorderd. Ook de rector en zijn echtgenote zullen deze bijeen- komst bijwonen.
7. Gesprek tussen het moderamen en de studenten: het moderamen zal periodiek (eens in de drie jaar) een gesprek met de admissiale studenten voeren, waarin het de kerkelijke verantwoordelijkheid en de invulling daarvan door het curatorium toelicht en waarin gelegenheid is tot het stellen van vragen daarover. Daarnaast kunnen ook specifieke thema’s (bijv. aangaande de beoordeling van de preek- voorstellen) aan de orde worden gesteld. Ook de rector is bij dit gesprek aanwezig.
8. Instructie beroepingswerk: het moderamen van het curatorium zal periodiek (eens in de twee jaar) een gesprek met de admissiale studenten doen plaatsvinden, waarbij bijzondere aandacht wordt gegeven aan de vragen en de ‘etiquette’ rondom het beroepingswerk.
9. Instructie gedragscode: onder verantwoordelijkheid van de docent diakoniologie zal een gastspreker met de studenten in een beperkt aantal colleges (in het kader van poimeniek) aandacht worden gege- ven aan de door de generale synode aanvaarde ‘gedragscode van de predikant’.
10. Instructie bijzondere arbeid: door gastdocenten wordt in een serie colleges aandacht gegeven aan bijzondere problemen in het (categoriale) pastoraat, die voor een predikant veeleisend zijn en waarbij de eigen attitude van veel belang is: incest, echtscheiding, rouwverwerking, etc.
11. Plenair kritiekcollege: de bespreking van preekvoorstellen in plenair verband is mede gericht op as- pecten als persoonlijkheid, presentatie, uitstraling van de predicator, etc.
12. Cursus Ede: de cursus Ede omvat via zelfreflectie mede persoonsvormende elementen met het oog op vergadertechniek, organisatie en conflicthantering.
Uit dit traject moge duidelijk zijn dat hoogleraren en curatorium in nauwe onderlinge samenwerking wil- len werken aan een kader, waarbinnen de ontwikkeling van de aan hen toevertrouwde studenten op een goede wijze kan plaatsvinden, in de hoop dat dit mag bijdragen tot een vorming die hen helpt om t.z.t. op een goede wijze een plaats in Gods Koninkrijk in te nemen.
4.5. Een commissie van beroep
Het curatorium heeft met name in de afgelopen jaren verschillende keren een pijnlijke beslissing moeten nemen m.b.t. sommige admissiale studenten. Het heeft zich daarbij gerealiseerd dat het voorkomt dat de betrokken student het met deze beslissing niet eens is. In feite is er dan geen reële beroepsmogelijkheid: het curatorium is als deputaatschap verantwoording schuldig van zijn handelingen aan de generale sy- node, maar deze kan moeilijk als beroepsinstantie gekenmerkt worden. Daarvoor komt zij te incidenteel bijeen.
Er is daarom gedacht aan de oprichting van een commissie van beroep, die uitspraken van het curatorium toetst, samenhangend met beslissingen rond admissiale studenten. Daarbij is binnen het curatorium gedacht aan
1. de verlening van het preekconsent;
2. de verlenging van het preekconsent;
3. de ontneming van de admissiale status;
4. de beroepbaarstelling.
Het indienen van een beroep dient te geschieden uiterlijk een maand nadat een beslissing ter kennis is gebracht van de student; een afschrift van het beroep dient aan het curatorium gezonden te worden (naar analogie van de regels bij art. 31 KO).
Deze beroepscommissie zou door de generale synode ingesteld dienen te worden, en zou kunnen be- staan uit
– een predikant die een ruim vertrouwen in de kerken geniet en niet betrokken is bij de arbeid van het curatorium;
– een broeder met ambtelijke ervaring;
– een jurist.
De generale synode draagt deze commissie op te zorgen voor een rooster van aftreden, zó, dat bij ie- dere generale synode één lid aftreedt (eventueel met uitzondering van de eerste keer dat de commissie benoemd wordt). De leden van de commissie van beroep hebben dus maximaal negen jaar zitting (vgl. art. 50 lid 15 K.O.).
Naar de gedachte van het curatorium zal de uitspraak van de commissie in voorkomende gevallen bin- dend zijn. Wel is er de mogelijkheid zowel voor het curatorium als voor de erbij betrokken student om bij de generale synode te melden dat men het niet eens is met een gedane uitspraak. De commissie rap- porteert overigens slechts in globale zin aan de synode.
5. De Universiteit en de kerken
5.1. De Schooldag
Naar analogie van de gang van zaken in 2000 werd in 2001 opnieuw een Schooldag georganiseerd met een centraal hoofdprogramma in de ochtendbijeenkomst (in de bekende Grote Kerk), gevolgd door een drietal deelprogramma’s (in diezelfde kerk én in de Barnabaskerk én in het schoolgebouw aan het Wil- helminapark). Bij uitzondering was de Schooldag vroeg: 9 juni 2001. Het thema, dat als ‘rode draad’ door alle onderdelen heen liep, luidde: Gereformeerde theologie in de branding. Het thema werd ’s morgens ingeleid door ds. P. den Butter. Het werd als volgt in de deelprogramma’s uitgewerkt:
– ‘Schrappen in de Schrift?’, ingeleid door prof.dr. T.M. Hofman en xxx. X. xx Xxxxxxx;
– ‘De verkiezing verworpen’, ingeleid door prof.dr. J.W. Maris en ds. J. Xxx Xxxxxx;
– ‘De kerk in discussie’, ingeleid door prof.dr. X.X. Xxxxxxxxxx en ds. X. Xxxxxxxxx.
In de middagprogramma’s was er voor de aanwezigen ruim gelegenheid tot het stellen van vragen, te beantwoorden door een daartoe samengesteld forum. In de Grote Kerk werd een iets andere gedragslijn gevolgd. Evaluatie van het gebeuren in 2000 had geleerd dat een aantal Schooldagbezoekers geen be- hoefte heeft aan deze vorm van ‘actie en reactie’. Om hen van dienst te zijn werd in de Grote Kerk meer een traditionele middagbijeenkomst gehouden, zij het wel met gelegenheid tot het stellen van vragen aan de beide inleiders. Opnieuw werd in 2001 gelegenheid geboden om na afloop schriftelijk opmerkingen te maken over de vorm van het gebodene. Er kwamen daarbij enkele brieven bij het curatorium binnen. Met allen die op déze wijze reageerden nam het curatorium persoonlijk contact op.
Het vrouwencomité overhandigde de bibliothecaris, prof.dr. J.W. Maris, twee cheques, met een geza- menlijke waarde van ƒ 145.000,–.
In 2002 luidde het centrale thema: Christen zijn naar alle kant Het thema werd ’s morgens ingeleid
door ds. X. Xxxxxxxxx, onder de titel: ‘Ben je wel christen?’. Het werd als volgt in de deelprogramma’s uitgewerkt:
– ‘De wet van God in het leven van een christen’, ingeleid door prof.dr. G.C. den Hertog;
– ‘Christen zonder topervaring’, ingeleid door prof.dr. X.X. Xxxxxxxxxx.
In de morgenbijeenkomst werd verder de aandacht gevraagd voor de komende BaMa-structuur. Mevr. xx. X. Xxxxx, lid van de onderwijscommissie, legde e.e.a. voor de aanwezigen uit. In de middagbijeenkom- sten was er voor de aanwezigen ruim gelegenheid tot het stellen van vragen, te beantwoorden door een daartoe samengesteld forum.
Het vrouwencomité bood twee cheques aan, één ter waarde van € 45.000 en één ter waarde van
€ 25.000, de eerste direct voor aanschaf van boeken te bestemmen en de tweede voor andere doelein- den, met de bibliotheek samenhangend.
De Schooldag 2003 kreeg als thema: ‘Passie voor preken!’ In de morgenbijeenkomst werd dit thema uitgewerkt door xxx. X. Xxxxx, docent homiletiek (preekkunde); in de middagbijeenkomst (in de Barna- baskerk en in het schoolgebouw aan het Wilhelminapark) werd erop gereflecteerd door drs. J.M.J. Kieviet en de xxxx X. Xxxxxxxx resp. ds. X.X. xxx Xxxxxx en de xxxx X. xx Xxxx. Het was opnieuw een goede dag. Het aantal belangstellenden uit de kerken was, naar de indruk van het curatorium, iets minder dan vorig jaar. Opnieuw kon de bibliothecaris twee cheques, met dezelfde waarde als het jaar daarvoor, in ontvangt nemen.
Bij de algehele evaluatie is besloten door te gaan met thema-bepaalde bijeenkomsten, maar daarbij afscheid te nemen van de zo vertrouwde Grote Kerk. Deze wordt echt te groot voor de Schooldag. Het kerkgebouw van de Geref. Gemeente past beter bij het aantal bezoekers. Daar zullen dan ook voortaan de jaarlijkse Schooldagen plaatsvinden. Doel van de Schooldagen blijft het presenteren van een prak- tisch-theologisch programma, met ruime mogelijkheid voor onderlinge ontmoeting.
5.2. Het curatorium en de D2-examens
In 1992 besloot de generale synode om toestemming te geven tot een nieuwe structuur van de opleiding. Het curatorium stelde op dat moment voor om de D2-examens niet voltallig bij te wonen, dit in tegenstel- ling tot het D1-examen, dat veel meer dan het D2-examen een kerkelijk karakter draagt. In het rapport aan de synode werd de vergelijking met het classicaal examen getrokken (Acta 1992 blz. 142).
De generaal-synodale commissie stelde vervolgens:
– ‘Als de belangrijkheid van de studie voor D2 zó groot is als hiervoren is geschetst kan er naar het oor- deel van de commissie geen twijfel over bestaan dat bij dat examen, waarmee de beroepbaarstelling in de kerken samenhangt, het curatorium voltallig aanwezig is’ (Acta 1992 blz. 421).
De synode besloot op grond daarvan tot de verplichting van bijwoning van het D2-examen van het voltal- lige curatorium.
Het curatorium heeft dit nu een aantal jaren in praktijk gebracht, maar heeft de vraag naar de zin hiervan toch weer gesteld. Het twijfelt eraan of het nut van deze voltalligheid op dat moment wel zo groot is. Vaak handelen de scripties over zeer specialistische onderwerpen (het belang van de D2-studie is overigens duidelijk). Bovendien rust de beroepbaarstelling voor een goed deel op de waarneming van het curato- rium m.b.t. de ontwikkelingen vanaf het D1-examen. Het met goed gevolg afgelegde D2-examen vormt het formele moment waarop deze waarneming tot een einde komt, maar de inhoud daarvan weegt naar ons oordeel voor de beroepbaarstelling niet mee. Tegelijk vindt het curatorium het wel van belang om van de kerkelijke betrokkenheid bij het examen blijk te geven.
Daarom stelt het curatorium de volgende constructie voor:
– Bij het M2-examen behoeft in principe niet het voltallige curatorium aanwezig te zijn. In ieder geval zijn het moderamen van het curatorium en de curator-begeleider aanwezig. Een aanvulling met één of twee van de overige curatoren zal er voor zorgen dat alle particuliere synoden vertegenwoordigd zijn (de secretaris blijft hierbij buiten beschouwing wegens zijn generaal-synodale positie). De curatoren hebben wel, indien gewenst, recht op het ontvangen van de scriptie.
5.3. Samenwerking met ‘Kampen-II’
Er is al verscheidene jaren sprake van een intensiever wordende samenwerking met de Theologische Universiteit van de Geref. Kerken (vrijg.). Daartoe is een stuurgroep ingesteld, bestaande uit vertegen- woordigers van de beide instellingen, die de taak heeft voorstellen te doen om de samenwerking verder te brengen. Daarnaast bestaat er een commissie die voorstellen doet voor structurele vormen van samen- werking op onderwijsgebied; te denken is aan:
– curriculum-ontwikkeling;
– interne kwaliteitszorg;
– uitwisseling van docenten;
– post-academiaal onderwijs.
De hiertoe benoemde stuurgroep komt regelmatig bijeen en begeleidt en initieert de groeiende samen- werking; met name op het gebied van het wetenschappelijk onderzoek is de samenwerking duidelijk waarneembaar. Docenten en hoogleraren hebben zich per vakgroep verenigd; zodoende ontstonden vier onderzoeksprogramma’s. Er zijn plannen om mettertijd te komen tot gezamenlijk wetenschappelijk onderzoek op onderscheiden theologische gebieden. Vermeldenwaars zijn ten slotte de contacten van- uit beide universiteiten met het promovendi-beraad van de Geref. Bond. De ‘beraadsgroep theologisch onderwijs en onderzoek’, die dit beraad begeleidt, heeft gevraagd om structurele medewerking vanuit beide universiteiten. Daartoe neemt van beide instellingen een hoogleraar deel aan de halfjaarlijkse ver- gaderingen van de beraadsgroep en van het promovendi-beraad, met de opdracht om eind 2004 aan de Commissie Wetenschapsbeoefening (CWB) advies uit te brengen over de mogelijkheid en wenselijkheid van een eventuele blijvende en structurele betrokkenheid van beide universiteiten bij dit werk.
Op voorstel van de stuurgroep besloten beide curatoria in februari 2002 om bij het formuleren van beleid of het opzetten van projecten in principe een gezamenlijke aanpak na te streven. Tevens zullen bij toe- komstige vacatures de mogelijkheden van samenwerking en/of gezamenlijkheid in de personeelsformatie zorgvuldig afgewogen worden. Verder wordt bezien in hoeverre er sprake kan zijn van nauwere samen-
werking op het gebied van faciliteiten (computerbeheer e.d.) en facilitair personeel. Ten slotte wordt er gewerkt aan een gezamenlijke eenjarige algemene masteropleiding theologie, in onderscheid van de reguliere driejarige masteropleiding voor predikant.
Een aparte gezamenlijke activiteit is gestart in het kader van nascholing. Een eerste activiteit is daartoe gestart: het ontvangen van scholing op het gebied van het kerkrecht (prof.dr. M. te Velde) en een cursus over de exegese van het boek van de profeet Xxxxx (xxxx.xx. X. Xxxxxxx). In 2004 volgt een nieuwe cur- sus. Er was, gezien de belangstelling en reacties, namelijk alle reden om opnieuw een nascholingscursus aan te bieden. Voor 2004 zijn de volgende onderwerpen uitgekozen: kerkrecht II (o.l.v. prof.dr. M. te Velde) en ‘Vergeving en ethiek’(o.l.v. prof.dr. G.C. den Hertog).
In het kader van de samenwerking waren er verschillende bijzondere bijeenkomsten. De eerste was een symposium op 15 maart 2002 in Zwolle (mede georganiseerd door de Geref. Hogeschool Zwolle), met als titel: ‘Nieuwe stimulansen door de BaMa-structuur’. Als sprekers traden op xxxx.xx. X. Xxxxxxx, xxx.
X. Xxxx, xxxx.xx. X. Xxxxxx en xxxx.xx. X. Xxxxxxxx. Het bood de aanwezigen mogelijkheden om meer vertrouwd te raken met de veranderingen die door de invoering van deze structuur optreden. Op 22 no- vember 2002 was er een gezamenlijke studiedag voor de curatoria en de hoogleraren/docenten van beide opleidingen. Onderwerp was de bezinning op het beroepsprofiel en de spiritualiteit van de predikant. Het eerste werd doorgelicht door prof.dr. M. te Velde, voor het tweede werd een bijdrage gegeven door de di. X. Xxxxxxxxx en J. Van Amstel. Het ligt in de bedoeling dat in een volgende bijeenkomst (mei 2004) dit onderwerp nog nader toegespitst zal worden.
In dit kader kan tenslotte de uitbreiding van de vooropleiding (die gezamenlijk wordt aangeboden) wor- den genoemd. Met ingang van augustus 2003 kan deze nu ook in deeltijd worden gevolgd. De eerste inschrijvingen duidden op het voorzien in een duidelijke behoefte, zij het dat spoedig na de start van deze deeltijdvariant verschillende deelnemers moesten concluderen dat het tijdsbeslag groter was dan zij had- den verwacht; het leidde tot een verkleining van het aantal studenten.
Er is sprake van een groeiende combinatie bij de onderzoeksgroepen. Dat werpt zijn vruchten af. De commissie wetenschapsbeoefening heeft in januari 2004 vergaderd over de onderzoeksprogramma’s. Op 23 januari 2004 heeft deze commissie vergaderd in aanwezigheid van drie ‘externe deskundigen’, te weten prof.dr. P.G. Xxxxxx, xxxx.xx. X. xxx Xxxxxxx en xx. X. Xxxxx (xxxx.xx. X.Xxxxxxxx had wegens verhin- dering schriftelijk gereageerd). Het betrof hier gekwalificeerde onderzoekers van andere universiteiten én vanuit andere vakgebieden, die daardoor met frisse ogen naar de stand van het theologisch onderzoek van beide universiteiten konden kijken. Het was een nuttige bespreking, waarbij de volgende zaken naar voren kwamen:
1. Het is een vereiste voor beide universiteiten om meer tijd aan gericht theologisch onderzoek te beste- den; hieraan dient prioriteit gegeven te worden. Daarbij dient men zich te concentreren op datgene, waar de eigen specifieke mogelijkheden en kwaliteiten liggen.
2. Er dient meer samengewerkt te worden tussen ‘Apeldoorn’ en ‘Kampen’ en ook met andere theologi- sche faculteiten in binnen- en buitenland.
3. Om e.e.a. te realiseren is het nodig om (sommige) docenten te bewaken tegen tijdsbeslag door ande- ren.
5.4. Contacten met andere deputaatschappen
5.4.1. Deputaten-financieel
5.4.1.1. Algemeen
Het curatorium onderhoudt een nauw contact met de deputaten-financieel. Zo is op de vergaderingen van deputaten steeds de rector en de president-curator aanwezig; voorts is er regelmatig contact tus- sen de secretaris van deputaten en die van het curatorium. Tenslotte bezoeken de deputaten zeker twee maal per jaar de vergaderingen van het curatorium voor het doorspreken van specifieke zaken, zoals de salarissen van hoogleraren en medewerkers.
5.4.1.2. Subsidiëring
Nadat de generale synode op 2 oktober 2001 besloot tot het indienen van een verzoek om een hoger subsidie-percentage bij de overheid, is de definitieve aanvraag ingezet, ‘onzerzijds te stellen op 100%’. Op 4 mei 2002 kwam een verheugend bericht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap- pen binnen: er is positief gereageerd op ons verzoek tot verhoging van de subsidie. Deze zal, zo werd gesteld, nu plaatsvinden op een substantieel hoger niveau: het bedrag wordt voortaan uitgekeerd op basis van het gemiddeld aantal studenten tijdens de jaren 1997-2001 (dat zou ongeveer 97 zijn), verme- nigvuldigd met het voor alle universiteiten geldende basisbedrag per student.
Na dit bericht brak een periode aan van uitgebreide correspondentie met het Ministerie. Allerlei docu- menten, o.a. accountantsverklaringen inzake het aantal studenten de laatste jaren, moesten worden samengesteld. Deze intensieve controle, zo was onze indruk, hing samen met de in die periode aan het licht gekomen fraude rond studentenaantallen in het hoger onderwijs. Uit de Rijksbegroting 2004, die in de derde week van september 2003 in te zien was, was vervolgens af te leiden dat onze Universiteit geno- teerd staat voor een aanzienlijke verhoging, ongeveer € 600.000. Dit werd bevestigd tijdens een gesprek op het Ministerie op 5 december 2003, waar onzerzijds aan werd deelgenomen door ds. D. Quant en br.
P.A.A.J. Hurkmans. Schriftelijke bevestiging van e.e.a. was op het Ministerie in het ongerede geraakt, maar werd in het vooruitzicht gesteld. Op het moment van afsluiting van dit rapport is deze nog steeds niet ontvangen, zodat tot een hernieuwd bezoek aan het Ministerie is besloten.
Overigens benadrukt het curatorium dat het noodzakelijk zal blijven een generaal-synodale omslag voor het werk aan de TUA te heffen. De reguliere arbeid moet bekostigd kunnen worden uit de subsidie. Maar voor allerlei bijzondere zaken en activiteiten, o.a. de verhouding tussen de kerken en de Universiteit be- treffende, zal een aanvullende financiering nodig blijven.
5.4.2. Deputaten studiefonds
Met deputaten studiefonds werd enkele malen overlegd over de consequenties van besluiten, die het
curatorium nam t.a.v. admissiale studenten. Er mag gesproken worden van een constructieve samen- werking, waar nodig.
5.4.3. Redactie van ‘De Wekker’
De generale synode 2001 nam kennis van de vragen die gerezen waren t.a.v. onderlinge relatie tussen beide deputaatschappen. Zij gaf het curatorium opdracht:
– ‘In contact te treden met de redactie van ‘Xx Xxxxxx’ inzake de naleving van de instructie voor de commissie van redactie en eventueel gewenste aanpassing daarvan.’
Er werd een gezamenlijke commissie benoemd, die voorstellen deed aan de beide deputaatschappen. Uit het rapport van deze commissie bleek dat de tekst van de instructie van de redactie van ‘Xx Xxxxxx’ (bijlage 15 K.O.) is vastgesteld, na een daartoe strekkend voorstel van het curatorium, door de generale synode van 1953. Zij is sindsdien nimmer gewijzigd. In die tijd verscheen De Wekker nog ‘ten voordele van’ de toenmalige hogeschool. Dat wierp zijn vruchten af: in 1950 kon de redactie melden dat in de af- gelopen drie jaar er telkenjare een bedrag van ƒ 16.000,– in de kas van de Hogeschool was gestort (Acta 1950 blz. 149). Ter vergelijking: de generaal-synodale commissie stelde in dat jaar voor om de honorering van de hoogleraren van ƒ 6.000,– te brengen op ƒ 6.500,– (Acta 1950 blz. 141). De honoraria van de (op dat moment) drie hoogleraren konden dus voor het grootste gedeelte uit de opbrengsten van het blad worden betaald. Daarnaast waren er nog andere aangename verrassingen: in de Acta van 1950 is te lezen dat de hoofdredacteur, prof. X.X. xxx xxx Xxxxxx, ‘onder diepe stilte’ een bedrag van ƒ 10.000,– ter beschikking stelt ten behoeve van de meerdere vergoeding van de hoofdredacteur en zijn eventuele opvolger. Daarnaast wordt een bedrag van ƒ 18.000,– geschonken, bestemd voor het emeriteringsfonds voor hoogleraren (Acta 1950 art. 66).
Gaandeweg is de inhoud van het ‘…ten voordele van…’ aan versobering onderhevig geweest, totdat het een papieren letter wordt (1977). De consequentie daarvan wordt zichtbaar op vrijdag 26 juni 1998: dan is deze zin plotseling, zonder vooraankondiging, verdwenen. Blijkbaar zijn de kerken stilzwijgend tot de overtuiging gekomen dat het gaandeweg onvermijdelijk was de financiële band tussen ‘De Wekker’ en de Universiteit als geëindigd te beschouwen. Tot een voorstel voor aanpassing van de instructie heeft dit echter niet geleid, hetgeen onjuist moet worden geacht.
Dat de commissie van redactie haar werk verrichtte onder ‘toezicht’ van het curatorium, had in de jaren ’50 van de vorige eeuw ongetwijfeld ook een inhoudelijke reden: ‘Apeldoorn’ was beeldbepalend voor de Chr. Geref. Kerken. Van daaruit werd door de hoogleraren leiding gegeven aan het kerkelijk leven. En zij konden dit o.a. doen via artikelen in ‘De Wekker’, waarin zij van hun inzichten blijk konden geven. Ook de positie van de hoogleraren op generale synoden in dit tijd mag als sprekend voorbeeld van hun leiding- gevende taak worden aangeduid.
Toch betekende de formulering van de instructie niet dat het curatorium een sterk stempel op de werk- zaamheden en het beleid van de redactie zette, althans, dat is niet te ontdekken. Het is opvallend dat het curatorium in zijn rapportage, als het om ‘De Wekker’ gaat, zich beperkt tot korte mededelingen. De redactie komt, zoals in haar instructie staat, zelf met een rapport dat op de synode wordt besproken. Het enige punt waaruit inmenging van het curatorium blijkt, is de benoeming van redactieleden(tot en met 1971). In 1974 vindt de omslag plaats; de redactie doet zelfstandig voorstellen inzake haar bemanning. De synode aanvaardt de gang van zaken stilzwijgend. Daarna is het beleid van de redactie nog wel eens ter sprake geweest op vergaderingen van het curatorium, maar ook dat is gaandeweg tot het verleden gaan behoren.
De conclusie kan zijn dat het curatorium en de redactie, en in hun voetspoor de kerken als geheel, verte- genwoordigd in de generale synode, steeds verder zijn weggegroeid van dat, wat een halve eeuw geleden is bepaald: een blad dat wordt uitgegeven ten voordele van de kerken, waarop het curatorium toezicht houdt. Daarnaast is er sprake van een onevenwichtigheid in de verhouding tussen beide deputaatschap- pen. Het is één van tweeën: óf het curatorium neemt zijn toezichthoudende functie opnieuw waar – maar dan dient het rapport aan de generale synode van de redactie ten principale een onderdeel te zijn van het rapport van het curatorium, dat daar dan ook verantwoordelijkheid voor draagt en dan dienen voorstellen tot benoeming van redactieleden weer door het curatorium gedaan te worden – óf de instructie wordt zo- danig aangepast dat duidelijk wordt dat er sprake is van twee gelijkwaardige deputaatschappen, die door de generale synode worden benoemd en die beide rechtstreeks aan deze rapporteren. Op dit moment is er officieel sprake van een tussenvorm, die gelukkig nooit geleid heeft tot ernstige problemen, maar die daartoe wel kán leiden en die in elk geval leidt tot dubbel werk.
Naar mening van beide deputaatschappen heeft de gang der (kerkelijke) dingen in de loop der jaren reeds in een bepaalde richting gewezen: meer en meer is er afstand gekomen, zowel inhoudelijk als financieel, tussen het curatorium c.q. de Universiteit, en de redactie van ‘Xx Xxxxxx’. Daarom stellen zij de synode voor de art. 2, 3, 6 en 7 van de instructie van de redactie te laten vervallen c.q. aan te passen, zodat de nieuwe tekst daarvan aldus luidt:
Art. 1. Het weekblad ‘De Wekker’, orgaan van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland, is eigendom van de kerken.
Art. 2. De commissie van redactie bestaat uit zoveel leden als de generale synode bepaalt. De synode wijst een hoofdredacteur en een waarnemend hoofdredacteur aan.
De hoofdredacteur bepaalt in overleg met de commissie van redactie de inhoud van het blad.
Art. 3. De commissie van redactie is bevoegd zich te doen bijstaan door adviseurs.
Art. 4. Op elke generale synode wordt een rapport ingediend over de afgelopen periode. Daarin legt de commissie van redactie verantwoording af van haar beleid en eventueel daarmee verband houdende beslissingen, zoals die voor het belang van het blad worden geëist.
6. Voorstellen
Het curatorium stelt de synode voor:
1. een secretaris en secundus-secretaris te benoemen;
2. goedkeuring te hechten aan de wijziging in de AIO-regeling, nl. dat voortaan niet alleen admissiale studenten in aanmerking komen voor een AIO-plaats;
3. een commissie van beroep in te stellen, die uitspraken van het curatorium toetst, samenhangend met beslissingen rond admissiale studenten;
4. de bestaande voorziening voor het stimuleringsfonds te verhogen tot € 140.000,–;
5. het curatorium toestemming te verlenen om bij het afnemen van de M2-examens te volstaan met de aanwezigheid van een delegatie, volgens de in het rapport gedane voorstellen;
6. goedkeuring te hechten aan de voortgang van de contacten met de Theologische Universiteit van de Geref. Kerken (vrijg.);
7. een nieuwe instructie voor de redactie van ‘Xx Xxxxxx’ vast te stellen en daarmee de formele relatie tussen het curatorium en de redactie te beëindigen.
Namens het curatorium:
D. Quant (secretaris)
Aanvullend rapport d.d. 25 juni 2004 van het curatorium van de Theologische Universiteit
5.4.4. contact met de landelijke klachtencommissie
Tot de zaken die binnen een opleidingsinstituut geregeld moeten worden, behoort een klachtenregeling seksuele intimidatie. In de afgelopen periode is een dergelijke regeling voor de Universiteit ontworpen en vastgesteld. In dat kader is contact gezocht met de commissie ‘misbruik pastorale en/of gezagsrelaties’ zoals die door de generale synode 2001 werd ingesteld, om met betrekking tot het te hanteren begrip- penkader e.d. tot een zo nauw mogelijke onderlinge aansluiting te komen.
Tijdens de contacten met deze commissie kwam de vraag op of het niet goed zou zijn wanneer er in het te ontwerpen reglement een beroepsmogelijkheid geregeld zou worden. Ons bleek dat dit binnen het hoger onderwijs niet ongebruikelijk is. Ook de landelijke commissie stuit bij het vervullen van haar taak op deze wenselijkheid. Het kan immers zijn dat klager (klaagster) of aangeklaagde het niet eens is met de besluitvorming van de commissie. Het is van belang dat in een dergelijk geval duidelijk is tot wie hij/zij zich dan kan wenden. In de praktijk van de Universiteit zou bij het ontbreken van deze beroepsmogelijkheid het curatorium eerst een besluit inzake het uitgebrachte advies moeten nemen; daarna zou een beroep gedaan kunnen worden op de instantie waaraan het curatorium verantwoording schuldig is, dat is de ge- nerale synode. Maar deze vergadert te incidenteel om adequaat als beroepsinstantie te kunnen fungeren. De kerkelijke beroepsmogelijkheden, zoals deze geregeld zijn in art. 31 K.O., zijn bovendien slechts mar- ginaal te hanteren vanwege de inhoudelijke ingewikkeldheid van deze verdrietige zaken. Onze kerkelijke vergaderingen zullen, naar de mening van de landelijke klachtencommissie en het curatorium, in de regel grote moeite hebben om appèlzaken op dit gebied fundamenteel te behandelen. Dat moet dan ook waar mogelijk vermeden worden. Dit kan wanneer in een beroepsmogelijkheid wordt voorzien.
Daarom zijn de landelijke klachtencommissie en het curatorium overeengekomen om bij de generale synode het verzoek in te dienen om te komen tot het instellen van een generaal-synodale beroepscom- missie klachten. Tot deze commissie kan dan een ieder zich wenden die niet akkoord kan gaan met de uitspraak die één van onze klachtencommissies heeft gedaan.Het lijkt ons namelijk niet nodig dat er twee van dergelijke beroepscommissies worden geïnstalleerd.
6. Voorstellen
Het curatorium stelt de synode voor:
8. een generaal-synodale beroepscommissie klachten in te stellen ten behoeve van het werk van de klachtencommissie van de Theologische Universiteit Apeldoorn en de landelijke commissie misbruik pastorale en/of gezagsrelaties.
bijlage: klachtenregeling
J. Xxx Xxxxxx, president-curator
D. Quant, secretaris.
Klachtenregeling seksuele intimidatie Theologische Universiteit Apeldoorn
Begripsbepalingen Artikel 1 Universiteit:
De Theologische Universiteit der Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland;
Curatorium:
Het curatorium van de Universiteit;
Seksuele intimidatie:
Seksueel getinte aandacht voor een persoon, die tot uiting komt in verbaal, fysiek of ander non-verbaal gedrag, zowel opzettelijk als onopzettelijk, dat door de klager als ongewenst, kwetsend of bedreigend wordt ervaren; het begrip bestaat uit twee delen, die ieder op zich een belangrijk aspect van het totale begrip aanduiden. Het begrip ‘seksuele’ geeft aan dat het gaat om zowel geestelijk als lichamelijk grens- overschrijdend gedrag, dat zijn oorsprong vindt in de sekse en/of seksuele geaardheid van de betrok- kenen. Het begrip ‘intimidatie’ duidt erop dat er sprake is van een machtsuiting die als gevolg daarvan de melder beperkt in het functioneren en schade toebrengt.
Melding:
Een mondelinge of schriftelijke mededeling met betrekking tot seksuele intimidatie aan een vertrouwens- persoon;
Klacht:
Een melding van seksuele intimidatie die tenminste heeft geleid tot nazorg, bemiddeling dan wel een schriftelijk bij de klachtencommissie ingediende klacht met betrekking tot seksuele intimidatie;
Klager:
Degene die zich met een klacht wendt tot een vertrouwenspersoon dan wel de Klachtencommissie Sek- suele Intimidatie en hetzij een arbeidsovereenkomst heeft met de Universiteit dan wel anderszins werk- zaamheden verricht aan de Universiteit, hetzij als student of extraneus is ingeschreven aan de Universiteit dan wel onderwijs volgt in een onder toezicht van de Universiteit gegeven opleiding of cursus; Aangeklaagde:
Degene tegen wie een klacht is gericht;
Vertrouwenspersoon:
De persoon genoemd in artikel 4;
Klachtencommissie:
De door het curatorium ingestelde commissie, genoemd in artikel 10.
Commissie-misbruik:
De commissie misbruik van pastorale en andere kerkelijke gezagsrelaties, ingesteld door de generale synode van de Chr. Geref. Kerken in Nederland 2001.
Indienen klacht/melding
Artikel 2
1. Een melding kan uitsluitend worden ingediend bij de vertrouwenspersoon. Een klacht wordt als regel ingediend bij de vertrouwenspersoon, maar kan rechtstreeks worden ingediend bij de klachtencom- missie.
2. Indien een klacht mondeling bij de vertrouwenspersoon is ingediend, maakt deze een schriftelijke samenvatting van de klacht ten behoeve van het archief van de vertrouwenspersoon.
3. Een klacht bij de klachtencommissie dan wel bij het curatorium dient schriftelijk te worden ingediend en bevat de naam van de klager en aangeklaagde alsmede een omschrijving van de seksuele intimi- datie alsmede tijd en plaats van die intimidatie en, indien mogelijk, de reeks ondernomen stappen om de seksuele intimidatie te doen eindigen.
4. Indien een klacht wordt ingediend bij het curatorium, zendt deze de klacht terstond ter behandeling door naar de klachtencommissie. De bepalingen in artikel 10 en volgende zijn van toepassing.
5. Een klacht kan te allen tijde door een klager worden ingetrokken.
Geheimhouding
Artikel 3
1. Een klacht wordt vertrouwelijk behandeld.
2. Een ieder die wordt gehoord door een vertrouwenspersoon en/of de klachtencommissie dan wel anderszins wordt betrokken bij het onderzoek naar een klacht over seksuele intimidatie, is verplicht dienaangaande geheimhouding te betrachten, behoudens voor zover hij op grond van deze regeling is gehouden informatie te verschaffen aan die vertrouwenspersoon dan wel de klachtencommissie.
Vertrouwenspersoon
Artikel 4
1. Het curatorium benoemt een vertrouwenspersoon.
2. De vertrouwenspersoon is bij voorkeur een vrouw die tenminste 35 jaar oud is. Zij komt van buiten de Universiteit en onafhankelijkheid t.o.v. de Universiteit dient gewaarborgd te zijn.
3. De vertrouwenspersoon is bevoegd, met inachtneming van de nodige vertrouwelijkheid, de aange- klaagde en/of andere betrokkenen in de Universiteit te horen en informatie in te winnen, voor zover dit voor de uitvoering van haar taak noodzakelijk is.
4. De vertrouwenspersoon legt rechtstreeks verantwoording af over haar werkzaamheden aan het cura- torium.
Artikel 5
Ter uitoefening van haar taken beschikt de vertrouwenspersoon over de volgende bevoegdheden:
a. het inwinnen van informatie bij een ieder die inlichtingen kan verschaffen omtrent de omstandigheden waaronder mogelijk seksuele intimidatie heeft plaatsgevonden;
b. het consulteren van personen en/of instanties met betrekking tot de wijze van behandeling van een klacht.
Artikel 6
1. tot de taken van de vertrouwenspersoon behoren in elk geval:
a1. het fungeren als meld- en/of aanspreekpunt voor personen die met seksuele intimidatie zijn ge- confronteerd;
b1. het opvangen en het verlenen van nazorg aan klagers, waaronder eventuele verwijzing naar in- stanties voor (psycho)sociale opvang;
b2. het op verzoek van en in overleg met klager onderzoeken van de mogelijkheden teneinde de sek- suele intimidatie te doen ophouden;
b3. het op verzoek van en in overleg met klager onderzoeken van de mogelijkheden van een informele oplossing;
b4. het adviseren en zonodig ondersteunen van klagers over eventueel verder te ondernemen stap- pen, waaronder begrepen het doen van aangifte;
b5. het op verzoek begeleiden en ondersteunen van een klager die een klacht wenst in te dienen bij de klachtencommissie;
c1. het verstrekken van informatie aan de aangeklaagde over de behandeling van klachten over sek- suele intimidatie;
c2. onder omstandigheden het op verzoek begeleiden of doen begeleiden van een aangeklaagde;
2. De vertrouwenspersoon kan niet bij één klacht tegelijkertijd zowel een klager als een aangeklaagde begeleiden.
3. De vertrouwenspersoon verricht geen handelingen ten behoeve van klager of aangeklaagde zonder diens instemming.
4. De vertrouwenspersoon kan besluiten voorstellen te doen tot het treffen van voorzieningen om sek- suele intimidatie in concrete gevallen bespreekbaar te maken en te doen eindigen. Een klacht kan in overleg met de klager worden besproken met de rector dan wel de conrector.
5. De vertrouwenspersoon kan voorstellen doen aangaande het universitaire beleid, waaronder begre- pen het geven van voorlichting aan medewerkers en studenten.
Artikel 7
1. De bij de vertrouwenspersoon binnengekomen meldingen alsmede de ingediende klachten en de behandeling ervan worden geregistreerd ten behoeve van het archief van de vertrouwenspersoon.
2. Van een melding en/of klacht wordt in elk geval geregistreerd de naam van de klager en diens relatie tot de Universiteit, de datum van ontvangst, de naam van de aangeklaagde en diens relatie tot de Universiteit, een aanduiding van de aard en omvang, de beoordeling van de klacht alsmede of is volstaan met nazorg dan wel is bemiddeld of de klager bij verdere behandeling is begeleid.
3. Slechts de vertrouwenspersoon heeft toegang tot het archief.
4. De op een klacht betrekking hebbende gegevens worden tien jaren na afhandeling van de klacht vernietigd.
Artikel 8
De vertrouwenspersoon stelt een jaarverslag op ten behoeve van het curatorium, waarin opgenomen een anoniem overzicht van het aantal geregistreerde meldingen en klachten alsmede van de aard ervan. Bij de verslaglegging kunnen aanbevelingen worden gevoegd.
Artikel 9
1. De vertrouwenspersoon is verplicht tot geheimhouding van al hetgeen zij uit hoofde van haar functie verneemt. De plicht tot geheimhouding vervalt niet door beëindiging van de functie als vertrouwens- persoon.
2. De vertrouwenspersoon mag niet uit hoofde van haar functie worden benadeeld in haar positie met betrekking tot de Universiteit.
Klachtencommissie
Artikel 10
1. Er is een klachtencommissie, bestaande uit drie leden (niet verbonden aan de Universiteit), onder wie in elk geval één man en één vrouw.
2. De leden van de klachtencommissie worden voor een termijn van vier jaren benoemd door het cura- torium. Zij zijn vervolgens twee maal herbenoembaar. Het lidmaatschap van de commissie is niet ver- enigbaar met de functie van vertrouwenspersoon. De voorzitter voldoet bij voorkeur aan de vereisten voor benoembaarheid tot rechter van een arrondissementsbank, bedoeld in artikel 48, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
3. De klachtencommissie wordt zodanig samengesteld dat daarin gedragsdeskundigheid, zo mogelijk met deskundigheid op het gebied van seksueel geweld, aanwezig is.
4. De klachtencommissie wordt bijgestaan door een ambtelijk secretaris, aangewezen uit de medewer- kers van de Universiteit. De secretaris houdt een registratie bij van de bij de commissie ingediende klachten (waaronder anonieme) en de behandeling daarvan ten behoeve van het archief van de com- missie. Slechts de leden van de commissie hebben toegang tot het archief. De op een klacht betrek- king hebbende gegevens worden tien jaar na afhandeling van de klacht vernietigd. De secretaris houdt tevens ten behoeve van de jaarlijkse verslaglegging aan het curatorium een anoniem overzicht bij van de aard en de omvang van de door de commissie behandelde klachten. In die verslaglegging kan de commissie aanbevelingen doen.
Artikel 11
1. Op verzoek van de klager of de aangeklaagde kan elk lid van de klachtencommissie worden gewraakt op grond van feiten en/of omstandigheden die het vormen van een onpartijdig oordeel zouden kunnen bemoeilijken.
2. De leden van de commissie kunnen zich in diezelfde gevallen verschonen.
3. Bij een beroep op wraking beslissen de leden van de commissie die dit beroep niet treft. Bij staking van stemmen wordt het beroep toegewezen.
4. Indien een lid wordt gewraakt of zich wenst te verschonen, benoemt het curatorium in zijn plaats een nieuw lid ten behoeve van de behandeling van die klacht. Daarbij kan een beroep gedaan worden op de leden van de commissie-misbruik.
Artikel 12
De klachtencommissie heeft tot taak het onderzoeken van een klacht met betrekking tot seksuele intimi- datie en uitspreken van een oordeel over het gegrond zijn daarvan.
Artikel 13
1. Een klacht wordt in elk geval in behandeling genomen tot uiterlijk drie jaar nadat de seksuele intimi- datie heeft plaatsgevonden, onverminderd het bepaalde in de volgende leden. Van deze termijn kan in bijzondere gevallen gemotiveerd worden afgeweken.
2. Een klacht wordt niet in behandeling genomen indien deze wordt ingediend nadat de betrekkingen van de klager met de Universiteit twee jaar of langer zijn beëindigd.
3. Een klacht wordt niet in behandeling genomen indien de aangeklaagde ten tijde van het indienen van de klacht
a. geen arbeidsovereenkomst (meer) heeft met of werkzaam is onder het gezag van de Universiteit dan wel
b. niet (meer) als student of extraneus is ingeschreven of geen onderwijs (meer) volgt aan of onder toezicht van de Universiteit.
Bij het gestelde onder a. en b. wordt uitgezonderd die aangeklaagde die tot voor twee jaar wel een betrekking als bedoeld onder a. of b. heeft gehad, terwijl tijdens die betrekking de seksuele intimidatie zou hebben plaatsgevonden, en die ten tijde van het indienen van de klacht in prediking en/of pasto- raat werkzaam is binnen de Chr. Geref. Kerken in Nederland.
4. Een klacht wordt niet in behandeling genomen indien deze geen betrekking heeft op seksuele intimi- datie.
5. Anders dan om zwaarwegende redenen wordt een anonieme klacht niet in behandeling genomen.
Artikel 14
1. Zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vijf werkdagen na ontvangst van een klacht zendt de ambtelijk secretaris de klager bericht van ontvangst van de klacht alsmede een exemplaar van de Klachtenregeling Seksuele Intimidatie. Binnen vijf werkdagen na ontvangst van een klacht kan de voorzitter van de klachtencommissie een uitspraak doen omtrent de ontvankelijkheid van een klacht en/of de bevoegdheid van de commissie.
2. De klachtencommissie verklaart een klacht niet ontvankelijk indien:
a. de klacht geen betrekking heeft op seksuele intimidatie;
b. de klacht te laat is ingediend en niet valt onder de uitzonderingen bedoeld in artikel 13 lid 1 en 3;
c. de klacht anoniem is ingediend, tenzij er zwaarwegende redenen zijn om hiervan af te wijken. De redenen worden dan expliciet vermeld;
d. de klacht niet voldoet aan het bepaalde in artikel 2 lid 3.
3. Indien de klachtencommissie een klacht in behandeling neemt, brengt zij het curatorium op de hoogte van de ontvangst van de klacht.
4. Wanneer de commissie de termijnen, in dit artikel genoemd, onverhoopt niet kan naleven, worden klager en aangeklaagde daarover met redenen geïnformeerd.
Artikel 15
1. De voorzitter van de klachtencommissie bepaalt binnen twee weken na ontvangst van de klacht de datum en plaats(en) waar partijen door de commissie zullen worden gehoord. Partijen worden schrif- telijk opgeroepen.
2. De hoorzitting vindt plaats binnen vier weken nadat de klacht is binnengekomen bij de commissie dan wel door de commissie ontvankelijk is verklaard. De hoorzittingen zijn besloten.
3. De betrokken partijen worden in beginsel in elkaars aanwezigheid gehoord. Zowel klager als aange- klaagde kunnen zich laten bijstaan door iemand naar eigen keuze. Ambtshalve of op verzoek kunnen partijen afzonderlijk worden gehoord, indien het aannemelijk is dat gezamenlijk horen een zorgvuldige behandeling zal belemmeren.
4. Uiterlijk een week voor de zitting waarop de aangeklaagde wordt gehoord, zendt de ambtelijk secreta- ris hem een exemplaar van de Klachtenregeling Seksuele Intimidatie alsmede de ingekomen klacht.
5. Op verzoek van een der partijen kan een hoorzitting worden aangehouden voor een periode van ten hoogste vier weken.
6. Van elke hoorzitting wordt een schriftelijk verslag gemaakt, dat door betrokkene(n) tenminste voor gezien wordt getekend en aan beide partijen wordt toegezonden.
7. De klachtencommissie kan getuigen horen alsmede andere personen die inlichtingen kunnen ver- schaffen omtrent de mogelijke seksuele intimidatie en/of de omstandigheden waaronder deze zou hebben plaatsgevonden. Getuigen die anoniem wensen te blijven, kunnen een verzoek tot bescher- ming van de identiteit doen aan de commissie.
8. De klachtencommissie kan de klager en de aangeklaagde verzoeken onderling tot een vergelijk te komen. Indien een vergelijk niet binnen twee weken tot stand is gekomen, zet de commissie de be- handeling voort.
9. Alle stukken die tijdens het onderzoek worden verzameld, hebben een vertrouwelijk karakter.
10. Wanneer de termijnen, in dit artikel genoemd, onverhoopt niet nageleefd kunnen worden, worden de redenen daarvan aan klager en aangeklaagde bekend gemaakt.
Uitspraak klachtencommissie en beroepsmogelijkheid
Artikel 16
1. De klachtencommissie doet binnen vier weken na de laatste hoorzitting uitspraak omtrent de ge- grondheid van de klacht.
2. Indien de commissie de klacht ongegrond acht, dan deelt zij dit gemotiveerd schriftelijk mee aan klager, de aangeklaagde en het curatorium. De klachtencommissie verklaart de klacht in ieder geval ongegrond indien haar oordeel uitsluitend op de verklaring van de klager kan worden gebaseerd.
3. Acht de commissie de klacht gegrond, dan deelt zij dit, onder overlegging van de rapportage van het onderzoek, gemotiveerd mee, onder toevoeging van een advies voor afdoening door het curatorium, aan klager, aangeklaagde en het curatorium.
4. De klachtencommissie kan een tussentijds advies uitbrengen aan het curatorium omtrent tijdelijk te treffen maatregelen en/of voorzieningen.
5. De klachtencommissie kan in haar advies tevens voorstellen doen tot het nemen van maatregelen, gericht op de beëindiging van de seksuele intimidatie en, zonodig, op de gevolgen daarvan.
6. Wanneer de termijnen, in dit artikel genoemd, onverhoopt niet nageleefd kunnen worden, worden de redenen daarvan aan klager en aangeklaagde bekend gemaakt.
Artikel 17
Aangeklaagde en klager kunnen van de al dan niet gegrond verklaring en/of het advies van de klachten- commissie in beroep gaan bij de door de generale synode ingestelde beroepscommissie klachten. Klager kan bij deze beroepscommissie ook in beroep gaan indien zijn klacht niet ontvankelijk is verklaard.
Een beroep dient binnen vier weken na dagtekening van de uitspraak van de klachtencommissie te wor- den ingediend onder overlegging van de uitspraak.
De betrokkene die niet in beroep gaat en het curatorium worden door de klachtencommissie zo spoedig mogelijk geïnformeerd over het beroep en de procedure.
Besluit curatorium, maatregelen en beroepsmogelijkheid
Artikel 18
Het curatorium neemt binnen vier weken na het onherroepelijk worden van de uitspraak van de klach- tencommissie, of, indien beroep is ingesteld, na dagtekening van de uitspraak van de beroepscommis- sie-klachten, een besluit op grond van het uitgebrachte advies. Alvorens een besluit te nemen, kan het curatorium de betreffende commissie aanvullende informatie vragen. Van de termijn van vier weken kan, in bijzondere omstandigheden, gemotiveerd worden afgeweken.
Artikel 19
1. Het curatorium kan ten aanzien van een personeelslid van de Universiteit disciplinaire maatregelen treffen.
2. Het curatorium kan degene die als student of extraneus is ingeschreven dan wel onderwijs volgt in een onder toezicht van de Universiteit gegeven cursus of opleiding:
a. een al dan niet schriftelijke waarschuwing geven;
a. diens inschrijving weigeren dan wel intrekken;
b. de toegang tot gebouwen en terreinen van de Universiteit geheel of gedeeltelijk ontzeggen voor een daarbij aan te geven periode.
3. Bij klachten die in behandeling zijn genomen op grond van de uitzondering, genoemd in art. 13 lid 3 slot, zal het curatorium zijn oordeel ter kennis brengen aan de instantie onder wiens verantwoordelijk- heid de aangeklaagde werkzaam is.
4. Het curatorium deelt zijn met redenen omkleed besluit mede aan de klager, de aangeklaagde en aan de klachtencommissie.
Artikel 20
Klager en aangeklaagde kunnen binnen vier weken na dagtekening van het besluit van het curatorium daarvan in beroep gaan bij de in artikel 17 genoemde beroepscommissie klachten. De betrokkene die niet in beroep gaat en het curatorium worden door de beroepscommissie zo spoedig mogelijk over dit beroep en de procedure geïnformeerd.
Slotbepaling
Artikel 21
1. Deze regeling kan worden aangehaald als ‘Klachtenregeling seksuele intimidatie’.
2. Het curatorium beslist in zaken waarin deze regeling niet voorziet.
3. Deze regeling treedt in werking op 16 juni 2004
BIJLAGE 4
Artikel 29, 34
Rapport 1 van commissie 1 inzake het rapport van het curatorium van de Theologische Universiteit
Uw commissie heeft dankbaar kennis genomen van dit rapport. Veel werk wordt aan of ten dienste van de Theologische Universiteit verricht. Onder Gods zegen mocht dit werk in de verslagperiode voortgang hebben. Hoe nodig is het dat er een biddende kerk staat achter het werk van het curatorium, van de hoogleraren, van de studenten en van allen die aan de Universiteit verbonden zijn.
Over het rapport heeft uw commissie een goede bespreking gehad met de president en de secretaris van het curatorium. De vragen van uw commissie werden bevredigend beantwoord.
Het rapport volgend brengen wij het volgende onder uw aandacht en geven we hier en daar een toelich- ting.
Curatorium
Uw commissie is dankbaar voor het ridderschap van ds. X. Xxxxxxxxx.
Met de wijziging van de regeling t.a.v. het inschakelen van secundi kan uw commissie instemmen. Bij vergaderingen van het curatorium die worden gehouden om allerlei zaken bestuurlijk gaande te houden is het niet zinvol secundi in te schakelen. Aan belangrijke beslissingen die in dat kader worden genomen gaat een heel traject vooraf waarbij alle primi-curatoren zijn betrokken.
Xxxxxxxxxxx, hoofddocent en docenten
Wat betreft de problematiek van de werkdruk van de hoogleraren is het goed dat als resultaat van bezin- ning het tijdsbeslag van verschillende taken zichtbaar wordt. Uw commissie is van oordeel dat de kerken de broeders niet te veel hooi op de vork moeten geven. Dat de hoogleraren regelmatig in de kerken voor- gaan, acht uw commissie goed voor de band tussen de universiteit en de kerken, al betekent dit niet dat zij bijna iedere zondag zouden moeten voorgaan. Maar uw commissie wil het besluit van de GS 2001 nog eens onderstrepen ‘er acht op te geven dat bij benoemingen in generaal-synodale deputaatschappen de hoogleraren en de hoofddocent niet te zeer worden belast.’
Door de installatie van dr. G.C. den Hertog werd het aantal hoogleraren weer op vijf gebracht. Uw com- missie heeft met dankbaarheid vernomen dat de promotie van de hoofddocent xxx. X. Xxxxx Xxx Xxxxxxx op 25 oktober 2004 zal plaatshebben, waarna ook zijn benoeming tot hoogleraar gerealiseerd kan wor- den.
Het is goed dat een aantal taken door de aanstelling van een beleidsmedewerker niet meer door hoog- leraren hoeft te worden waargenomen. Intussen is het dienstverband van xxx. X. Xxxx, die een andere functie kreeg aangeboden, beëindigd. Tijdelijk wordt dit met parttime opdrachten opgelost.
Door het aantreden van prof.dr. G.C. den Hertog kon van enkele docenten afscheid worden genomen. Dit gold ook voor de docent kerkgeschiedenis in verband met een wijziging in de taakverdeling tussen de hoogleraren.
Een procedure voor de opvolging van de logopediste zal in gang worden gezet.
Emeriti-hoogleraren
Xxx xxxxx stemt uw commissie in met de goede woorden die gewijd worden aan hen die uit de kring van de emeriti-hoogleraren en hun echtgenoten door de Heere werden weggenomen: xxxx.xx. X. xx Xxxxx, xxxx.xx. X. xxx Xxxxxxxx en de echtgenote van prof.dr. W.H. Velema.
Een grote plaats hebben zij onder ons ingenomen. Met dankbaarheid gedenken we hen, hun arbeid aan de universiteit en hun inzet voor de kerken.
Moge de Heere zr. De Vuyst, zr. Van Genderen en br. Velema en hun verdere familie troosten.
Onderwijs en onderzoek
Uw commissie is blij met de internationale erkenning van de arbeid van onze hoogleraren.
De heer X.X.X. xxx xxx Xxxxx is didacticus. Aanvankelijk werd hij ingeschakeld ten behoeve van de hoog- leraren. Vervolgens kreeg hij ook een taak bij de didactische vorming van de studenten.
Integratiecolleges zijn colleges over onderwerpen die naar alle vakgebieden raakvlakken hebben en die vanuit al die vakgebieden worden belicht.
De tijdomvang van 0.3 fte van verscheidene hoogleraren in het samenwerkingsverband NOSTER geeft aan dat een deel van hun werkzaamheden aan onze universiteit, die ze toch al zouden verrichten, be- schouwd wordt als te worden gedaan in het kader van NOSTER.
De kosten van het Instituut voor Reformatieonderzoek zullen gedragen worden door degenen die het werk aanleveren. Een lid van het curatorium heeft zitting in het bestuur. In de raad van advies hebben internationaal bekende personen zitting.
Organisatie
Een correctie: De overdracht van het rectoraat in 2001 vond niet plaats op 9 maar op 10 september.
Uw commissie heeft uiteraard gevraagd waarom geen proef is genomen met een tweejarig rectoraat waarvoor de GS van 2001 toestemming gaf. Het college van hoogleraren lijkt er nu zelf aan te twijfelen. De gelegenheid die thans geboden wordt om een sabbatical op te nemen heeft de behoefte eraan wel- licht verminderd. In een sabbatical wordt een hoogleraar een semester lang vrijgesteld van het geven van colleges, behalve enkele doctoraal-colleges. Voor de andere colleges wordt een tijdelijke oplossing gezocht door inschakeling van bijvoorbeeld een AIO. Vooralsnog hoeft de synode op deze zaak niet terug te komen.
Het accreditatietraject wordt van tijd tot tijd doorlopen. Hiervan hangt af niet alleen de bekostiging maar ook de erkenning door de overheid van de universiteit. Het is een cruciale zaak die de nodige spanning geeft. Door de voortdurende aandacht voor de kwaliteit is het wel een doorlopend proces.
Uw commissie heeft met grote dankbaarheid kennis genomen van het feit dat de huisvestingsproblema- tiek kan worden opgelost doordat men in de gelegenheid is gesteld om het gebouw van het apostolisch genootschap aan te kopen. Het perceel grenst aan dat van de universiteit. Waarschijnlijk zal de over- dracht op 1 oktober 2004 plaatshebben.
Studenten
In het onder de aandacht brengen van jongeren van de studie in Apeldoorn hebben met name ook de eigen predikant en de gemeente een taak. Daarnaast ziet ook het curatorium hier een taak liggen. Daarom wordt een proef genomen met regionale bijeenkomsten voor catechisanten.
Van de zijde van uw commissie is er op gewezen dat foldermateriaal fris ogend mag zijn, maar dat er tegelijk in moet uitkomen dat het om een unieke studie gaat, namelijk die van de theologie of godgeleerd- heid.
Veel aandacht wordt besteed aan de admissiale studenten. Dit verdient lof. Daarbij moet worden opge- merkt dat geen curatorium teleurstellingen kan voorkomen.
Uw commissie heeft aandacht gevraagd voor de begeleiding van broeders die zijn afgewezen. Deze vindt niet alleen door het curatorium plaats maar ook door de gemeente waartoe de broeder behoort. Zou het niet verstandig zijn als de kerkenraad wat beter zou worden geïnformeerd over het waarom van de afwijzing met het oog op de pastorale begeleiding? Uw commissie denkt daarbij aan mondelinge informatie in een ontmoeting tussen een vertegenwoordiging van het curatorium en van de kerkenraad. In de bespreking is duidelijk geworden dat dit niet standaard kan gebeuren maar alleen op initiatief van de kerkenraad en als de betrokkene erin toestemt.
De zorg voor de admissiale studenten kan nog een vervolg krijgen. Na de beroepbaarstelling en de aan- neming van een beroep wordt een attest afgegeven. Dit kan aandachtspunten bevatten. Het curatorium houdt ook contact met beroepbaar gestelde studenten als een beroep op zich laat wachten.
Uw commissie heeft gevraagd wat de onderwijscomponent is van het AIO-schap en welke de conse- quenties zijn van openstelling voor niet-admissiale studenten. De openstelling van het AIO-schap voor niet-admissiale studenten betekent dat het in theorie mogelijk is dat niet-admissiale studenten onderwijs gaan geven aan de studenten, zij het beperkt en binnen de kaders van de gereformeerde belijdenis. De universiteit bepaalt hoeveel AIO’s men wil en studenten moeten ernaar solliciteren. Een AIO wordt door de universiteit zelf bekostigd, maar is goedkoper dan een volledig betaalde kracht.
Uw commissie ziet de noodzaak in dat de voorziening voor het stimuleringsfonds verhoogd wordt tot een bedrag van € 140.000. Als kerken moeten we oog hebben voor de toekomst van de invulling van het hooglerarencorps. Met het curatorium hechten wij eraan dat hoogleraren pastorie-ervaring hebben. Het stimuleringsfonds biedt de ruimte om zich in de pastorie voor te bereiden op een promotie.
Uw commissie heeft waardering voor het begeleidingstraject dat in opdracht van de GS is gerealiseerd. Gevraagd werd wat een ‘bindend studieadvies’ is. Duidelijk werd dat dit het advies is dat universiteiten en hogescholen geven aan studenten die in het eerste studiejaar minder dan het vereiste aantal punten behaald hebben.
Commissie van beroep
Uw commissie heeft moeite om het voorstel om een commissie van beroep in te stellen over te nemen, ook al komt de instelling van een mogelijkheid van beroep sympathiek over. Een bezwaar is dat er teveel gewicht bij deze commissie komt te liggen. De verantwoordelijkheid die het curatorium met negen man draagt, kan al zwaar drukken. Dat geldt des te meer voor de verantwoordelijkheid van een commissie van drie man. Daar komt bij dat het curatorium zijn beslissingen na een heel traject neemt, dit in tegenstelling tot een commissie die zich plotseling voor een zaak geplaatst ziet. De commissie zou volgens het voor- stel een bindende uitspraak kunnen doen tegengesteld aan de zorgvuldig genomen beslissing van het curatorium. Komen er op deze wijze geen twee instanties onder de GS waarbij de een kan heersen over de ander? Het is te waarderen dat het curatorium iemand recht wil laten doen door een onafhankelijke commissie. Maar waaraan wordt getoetst; ontbreken de rechtsmiddelen niet? Het curatorium gaat uit van een uitzonderlijke situatie waarin een beroep gedaan kan worden op deze commissie. Maar zal er geen misbruik van worden gemaakt als er een commissie van beroep is? Ook heeft uw commissie moeite met de mogelijkheid dat gemeld wordt bij de GS dat men het niet eens is met de gedane uitspraak. Wat stelt men zich hierbij in de praktijk voor? Bijv. iemand wordt niet beroepbaar gesteld, gaat daartegen in beroep, is na de uitspraak van de commissie toch beroepbaar, maar het curatorium meldt aan de GS het er niet mee eens te zijn. Dat is voor alle betrokkenen een onmogelijke situatie.
In plaats van de instelling van een commissie van beroep stelt uw commissie voor een commissie van advies in te stellen, benoemd door de generale synode. Studenten krijgen het recht om in de genoemde situaties revisie van het besluit aan te vragen bij het curatorium. Het lijkt ons goed deze mogelijkheid te openen naar analogie van de mogelijkheid om revisie aan te vragen van een door de GS genomen besluit. Het curatorium dient daar vervolgens over te spreken met de commissie van advies. Na toepassing van het recht van hoor en wederhoor beoordeelt deze alleen of het traject volgens de regels is verlopen en adviseert het curatorium hierover schriftelijk. Dit advies kan eventueel mondeling worden toegelicht. Zo is de commissie geen beroepsinstantie tegenover het curatorium. Na advisering van de commissie neemt het curatorium een definitief besluit.
Het curatorium en de D2/M2-examens
Uw commissie ondersteunt het voorstel dat niet het voltallige curatorium bij het M2-examen (het exa- menonderdeel) behoeft te zijn. Duidelijk is dat wel het voltallige curatorium over de beroepbaarstelling blijft beslissen.
Samenwerking met ‘Kampen-II’
Gevraagd naar het beleid op dit punt werd geantwoord dat men niet volgens een tijdpad met een bepaald einddoel te werk gaat. Het is goed dat er goed contact is.
De stuurgroep werkt op het niveau van de curatoria, de commissie spreekt over onderwijszaken en wordt bemand door hoogleraren.
De Commissie Wetenschapsbeoefening is een commissie van de beide universiteiten. De drie punten aan het slot van 5.3 zijn ter informatie gegeven.
Subsidiëring
De schriftelijke bevestiging van het Ministerie van OCW is ontvangen op 2 mei 2004.
De Wekker
Met het voorstel m.b.t. De Wekker kan uw commissie instemmen.
De voorstellen m.b.t. tot de nieuwe tekst van de instructie staan terecht in het rapport van de commissie van redactie van ‘Xx Xxxxxx’ als voorstel aan de synode. Het gaat in het rapport van het curatorium om de beëindiging van de formele relatie tussen het curatorium en de redactie.
Klachtenregeling
Van de klachtenregeling heeft uw commissie kennisgenomen.
Uw commissie onthoudt zich van een uitspraak over voorstel 8 aangezien blijkens het rapport van het curatorium ook commissie 3 zich ermee bezig houdt in haar bespreking van het rapport van de landelijke commissie misbruik pastorale en/of gezagsrelaties. Aan commissie 3 is gevraagd dit punt te beharti- gen.
Uw commissie stelt u voor:
De synode besluit:
1. de curatoren hartelijk te danken;
2. opnieuw een secretaris en secundus-secretaris te benoemen;
3. goedkeuring te hechten aan de wijziging in de AIO-regeling, nl. dat voortaan niet alleen admissiale studenten in aanmerking komen voor een AIO-plaats;
4. een adviescommissie in te stellen, die uitspraken van het curatorium toetst, samenhangend met be- slissingen rond admissiale studenten. De commissie adviseert het curatorium na een verzoek van de betrokken student aan het curatorium om revisie van de genomen beslissing. De synode draagt het curatorium op hiervoor een regeling op te stellen;
5. de bestaande voorziening voor het stimuleringsfonds te verhogen tot € 140.000,–;
6. het curatorium toestemming te verlenen om bij het afnemen van de M2-examens te volstaan met de aanwezigheid van een delegatie, volgens de in het rapport gedane voorstellen;
7. goedkeuring te hechten aan de voortgang van de contacten met de Theologische Universiteit van de Geref. Kerken (vrijg.);
8. de formele relatie tussen het curatorium en de redactie van ‘Xx Xxxxxx’ te beëindigen door een nieuwe instructie voor de redactie vast te stellen.
J.W. Schoonderwoerd, rapporteur
BIJLAGE 5
Artikel 35
Rapport deputaten-financieel voor de Theologische Universiteit Apeldoorn van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland
1. Samenstelling en werkwijze
Door de generale synode 2001 werden de brs. I.L. Xxxxx, P.A.A.J. Hurkmans XX, X. Xxxxx, X. van de Groep en mr.drs. X.Xx. Xxxxxxxxxx (her)benoemd tot deputaten, terwijl br.drs. G.A. Bolink RA werd be- noemd tot secundus.
In verband met de problematiek van de huisvesting hebben we besloten ook de secundus uit te nodigen voor de vergaderingen van ons deputaatschap. Naast de vier reguliere vergaderingen per jaar, hebben we, indien wenselijk of noodzakelijk geacht, extra vergaderingen belegd.
Ingevolge de voor ons deputaatschap vastgestelde instructie hebben wij ons werk verricht in nauw over- leg met het curatorium. Om die reden is een aantal vergaderingen van curatoren door deputaten bezocht om de financiële, materiële en personele aangelegenheden van de universiteit te bespreken. Daarnaast hebben de president-curator en de rector met adviserende stem aan ons werk deelgenomen en onze vergaderingen bijgewoond.
2. Vermogenspositie ultimo 2003
Per 31 december 2003 is de vermogenspositie van de universiteit als volgt weer te geven ( x € 1.000)
Materiële vaste activa | 759 | |
Financiële vaste activa | 2.580 | |
3.339 | ||
Vorderingen | 270 | |
Liquide middelen | 427 | |
697 | ||
Kortlopende schulden | 92 | |
605 | ||
3.944 | ||
Voorzieningen | ||
Emeriteringsfonds | 1.584 | |
Onderhoud gebouwen | 323 | |
Stimuleringsfonds | 36 | |
1.943 | ||
Bestemmingsfonds bibliotheek | 68 | |
Eigen vermogen | 1.933 | |
3.944 |
Ter nadere toelichting op enkele belangrijke posten geven wij u de volgende informatie.
Emeriteringsfonds
Ten laste van dit fonds komen momenteel de uitkeringen aan de emeriti-hoogleraren Prof.dr. X. xxx ’x Xxxxxxx en Prof.dr. W.H. Velema en de weduwen X. xxx Xxxxxxxx-Xxxxxxxxx, G.J. Versteeg-Floor en
X. xx Xxxxx-Xxxxx.
Jaarlijks voegen wij toe 24% van het traktement van de zittende hoogleraren en de universitair hoofddo- cent, alsmede 6,5% rente over het gemiddeld saldo van het fonds. Xxxxx geruime tijd blijft het fonds op ongeveer hetzelfde niveau. Ultimo 2003 is het fonds € 50.000,– hoger dan ultimo 2000.
We hebben een actuaris een berekening laten maken van de benodigde voorziening voor ingegane pen- sioenen en de opbouw van een voorziening voor de pensioenen van de actieve hoogleraren. De opbouw van deze laatste voorziening vindt plaats gedurende de periode dat zij als hoogleraar fungeren. Dit be- tekent dus in het algemeen een relatief korte periode en daaraan gekoppeld een relatief hoge jaarlijkse toevoeging.
Herleid naar een rekenrente van 6,5% is het dekkingspercentage van het huidige fonds ongeveer 81%. Hoewel wij een 100% dekking wenselijk vinden, en dan het liefst tegen een lagere rekenrente, achten wij het huidige niveau aanvaardbaar.
Zodra echter de jaarlijkse uitkeringen de jaarlijkse toevoegingen structureel gaan overschrijden, zal naar ons oordeel aanpassing van de (berekening van de) toevoegingen moeten plaatsvinden.
Stimuleringsfonds
In 1998 is, overeenkomstig het besluit van de generale synode 1998, het stimuleringsfonds verlaagd tot
€ 36.302,–. In de verslagperiode heeft niemand gebruik gemaakt van het fonds. Inmiddels zijn toezeggin- gen gedaan aan de gemeente van Goes in verband met studieverlof, gericht op promotie, van drs. M.C. Xxxxxx. Naar verwachting zal het fonds hiervoor volledig worden aangewend.
In het rapport van het curatorium wordt melding gemaakt van de noodzaak het stimuleringsfonds in stand te houden met voldoende middelen om op termijn te kunnen voldoen aan verzoeken om ondersteuning van promovendi uit onze kerken die in de toekomst in aanmerking zouden kunnen komen voor een be- noeming tot hoogleraar.
Bestemmingsfonds bibliotheek
In 2001 mochten we uit een nalatenschap een bedrag ontvangen van € 95.280,–, met de opdracht dit bedrag te besteden voor de bibliotheek van de universiteit. Besloten is met ingang van 2002 een bedrag van € 13.613,– per jaar extra te besteden aan de aankoop van boeken voor de bibliotheek.
Eigen vermogen
De resultaten over de periode 2001 tot en met 2003 waren € 235.000,– negatief. Dit bedrag is in mindering gebracht op het eigen vermogen. Als gevolg hiervan is het eigen vermogen ten opzichte van de vorige verslagperiode met bijna 11% gedaald van € 2.168.000,– ultimo 2000 tot € 1.933.000,– ultimo 2003.
3. Baten en lasten over de periode 2001 tot en met 2003
Voor de specificatie van de baten en lasten over de jaren 2001 tot en met 2003 verwijzen wij naar de rapporten van deputaten, welke ter synode ter vertrouwelijke inzage liggen. Samengevat is het beeld als volgt ( x € 1.000).
Baten | 2003 | 2002 | 2001 |
Bijdragen kerken | 185 | 180 | 116 |
Giften en legaten | 107 | 210 | 39 |
Bijdragen N.G. kerken | 10 | 1 | 0 |
Comité Vrouwenactie | 70 | 70 | 68 |
Subsidie OCenW | 000 | 000 | 000 |
College- en examengelden | 145 | 120 | 91 |
Ontvangen interest | 143 | 163 | 150 |
Overige inkomsten | 4 | 13 | 24 |
Totaal baten | 1.239 | 1.317 | 1.039 |
Lasten Personeelskosten | 861 | 843 | 719 |
Vooropleiding, gastcolleges, stages | 75 | 75 | 42 |
Bibliotheek | 121 | 123 | 143 |
Huisvestingskosten | 132 | 112 | 101 |
Algemene kosten | 168 | 169 | 146 |
Totaal lasten | 1.357 | 1.322 | 1.151 |
Nadelig saldo | 118 | 5 | 112 |
De verslagjaren 2001 tot en met 2003 werden afgesloten met een nadelig saldo, respectievelijk van
€ 118.000,–, € 5.000,– en € 112.000,–, in totaal € 235.000,–.
Hierbij moet worden aangetekend dat de resultaten positief zijn beïnvloed door niet structurele inkomsten uit giften en legaten van in totaal € 356.000,–.
Mede als gevolg van besluiten die moesten worden genomen om de kwaliteit van het onderwijs en van de organisatie te waarborgen, zijn de kosten op een structureel hoger niveau terechtgekomen, hetgeen ook in komende jaren het geval zal zijn. Met name komt dit tot uiting in de post personeelskosten; in 2001
is door de generale xxxxxx een nieuwe hoogleraar benoemd, terwijl in de loop van 2003 een beleidsme- dewerker is aangesteld.
De minimum bijdragen uit de kerken bedroegen voor de jaren 2001 tot en met 2003 resp. € 1,58, € 2,50 en € 2,50. De kerken hebben in het algemeen aan deze verplichting voldaan. Een belangrijke bijdrage uit de kerken is voorts de opbrengst van de vrouwenactie, een zeer welkome ondersteuning voor onze bibliotheek.
Deputaten spreken hun dankbaarheid uit voor de offervaardigheid van en de giften uit de kerken. Hieruit blijkt de verbondenheid met de universiteit. Ook bij verhoging van het subsidie van het ministerie van OCenW zal de betrokkenheid van de kerken, ook in financiële zin, moeten worden gecontinueerd.
4. Raming resultaat 2004 en eigen vermogen ultimo 2004
Voor 2004 ramen wij een positief resultaat van rond € 95.000,– na een toevoeging van € 100.000, – aan het stimuleringsfonds (vooruitlopend op een positieve besluitvorming van de generale synode) en ultimo 2004 een vermogen van rond € 2.028.000,–.
5. Subsidie van het ministerie van OCenW
Na een aantal telefonische gesprekken in het najaar van 2000, heeft eind maart 2001 overleg plaatsge- vonden met de beleidsdirectie Wetenschappelijk Onderwijs van het ministerie van OCenW over de vraag of en zo ja, onder welke voorwaarden uitbreiding van subsidie mogelijk zou zijn.
Zodra duidelijk werd dat curatoren en deputaten-financieel ten aanzien van subsidiëring hetzelfde stand- punt hadden, hebben wij nog vóór de generale synode van 2001 en voor het gereedkomen van de begro- ting 2002 van het ministerie van OCenW een verzoek ingediend tot subsidieverhoging. Het ministerie stel- de zich echter op het standpunt een verzoek pas in overweging te zullen nemen na besluitvorming door de generale synode. Omdat besluitvorming niet vóór oktober 2001 zou plaatsvinden, kon in de begroting 2002 van het ministerie geen rekening meer worden gehouden met mogelijke subsidieverhoging.
Op 2 oktober 2001 besloot de generale synode het voorstel van curatoren en deputaten-financieel over te nemen. Op 17 oktober 2001 is vervolgens een formeel verzoek gericht aan het ministerie het subsidie te verhogen tot ‘100%’.
Op 2 mei 2002 mochten wij een positief antwoord ontvangen. Het ministerie sprak de bereidheid uit ons tegemoet te komen met een subsidieverhoging, gefaseerd in 3 jaar. De omvang van de maximale subsidie zou worden bepaald aan de hand van het gemiddelde aantal studenten in de studiejaren 1997/8 tot en met 2000/1, vermenigvuldigd met een bedrag per student van € 12.510,– (loon- en prijspeil 2001), één en ander conform de bepaling van de rijksbijdrage voor de overige aangewezen universiteiten.
Hierna brak een periode aan van het verstrekken van de noodzakelijke gegevens, in een aantal gevallen te voorzien van een accountantsverklaring. In het voorjaar van 2003 werd door ons in dit kader voor het laatst informatie verstrekt. Inmiddels was ons wel duidelijk geworden dat over 2003 geen verhoging van subsidie kon worden verwacht.
In september 2003 konden we in de begroting 2004 van het ministerie van OCenW lezen dat voor onze universiteit een bedrag van € 0,6 miljoen extra zou worden gereserveerd.
Toen ook na de begrotingsbehandeling in de Tweede Kamer geen schriftelijke bevestiging van de verho- ging kwam, hebben wij een gesprek aangevraagd op het ministerie. Tijdens dit gesprek, dat plaatsvond op 5 december 2003, hebben wij de mondelinge bevestiging gekregen dat de verhoging was goedge- keurd en dat spoedig schriftelijke bevestiging zou plaatsvinden.
Ook nu weer trad ernstige vertraging op. Tijdens een telefoongesprek is hier op gewezen. Hierna volgde op 13 mei 2004 de officiële bevestiging van het ministerie dat het subsidie voor 2004 met € 620.000,– zou worden verhoogd.
In plaats van verhoging in 3 jaar, gedurende de periode 2003 tot en met 2005, vindt nu volledige verhoging plaats in 2004, hetgeen in feite leidt tot eenzelfde uitkomst over de periode 2003-2005 als in de eerdere toezegging.
Van belang is te vermelden de volgende bepaling in de toekenning: ‘het subsidie wordt beschouwd als een plafondbudget: bij verdere stijging van de studentenaantallen wordt geen extra subsidie gegeven. De universiteit is zelf verantwoordelijk voor de verdere ontwikkeling van de kosten van de universiteit. Indien zich in de toekomst een situatie voordoet waarbij sprake is van een sterke daling van de studentenaantal- len, dan kan dit vanuit het oogpunt van doelmatigheid van de overheidsuitgaven aanleiding zijn opnieuw te overleggen over de dan actuele situatie. Bovendien kan een eventueel toekomstig nieuw bekostigings- model voor de levensbeschouwelijke instellingen aanleiding zijn voor hernieuwd overleg’.
Wij merken op dat de toekenning, die we nu hebben ontvangen voor 2004, in feite nog op basis is van het studentenaantal uit het begin van de jaren negentig en niet de in de brief van 2 mei 2002 genoemde referentieperiode 1997/2001. Omdat in de referentieperiode het gemiddelde aantal studenten hoger was dan het aantal dat basis was voor de subsidiëring, hebben wij de vraag aan met ministerie voorgelegd waarom de toezegging van 2 mei 2002 niet volledig is nagekomen.
Een antwoord op deze vraag hebben wij nog niet ontvangen. Overigens moeten we beseffen dat we bij een vaststelling van subsidie op basis van genoemde referentieperiode een zekere voorkeursbehande- ling zouden ontvangen ten opzichte van de overige aangewezen instellingen die (ook) nog steeds worden gesubsidieerd op de studentenaantallen van begin jaren negentig. Het is ons inziens dan ook vrijwel uitgesloten dat het toegezegde bedrag alsnog zal worden aangepast.
Wij zijn dankbaar dat na een lang traject van overleg en informatieverstrekking een voor de universiteit positief resultaat kan worden gerapporteerd.
Overigens heeft het ministerie uitdrukkelijk aangegeven, dat we alle studenten het wettelijk voorgeschre- ven collegegeld in rekening moeten brengen (op straffe van opschorting of inhouding van de rijksbij- drage). In het verleden hebben wij (op grond van een interpretatie van de regels die onjuist bleek te zijn) studenten die langer dan zes jaar studeerden, na het zesde jaar een reductie gegeven op het collegegeld.
Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen mag van de regel worden afgeweken. Hiervoor zou wellicht een fonds kunnen worden gevormd.
Als we het volledige collegegeld in rekening brengen, zou dat in enkele gevallen wellicht aanleiding kun- nen zijn tot het tussentijds (moeten) beëindigen van de studie. In dergelijke gevallen zou wellicht onder- steuning gewenst kunnen zijn, met gelden van buiten de universiteit.
Omdat wij het vermoeden hadden, dat de vertraging van de kant van het ministerie wellicht verband zou kunnen houden met onze wijze van het in rekening brengen van collegegeld en het ministerie wellicht zou overwegen een korting op de verhoging voor 2004 aan te brengen, hebben wij deputaten studiefonds verzocht ondersteuning te verlenen voor het collegejaar 2003/2004, zodat voor alle studenten het volle- dige collegegeld zou kunnen worden verantwoord. Deputaten studiefonds hebben positief op dit verzoek gereageerd en ons een bedrag van rond € 29.000,– betaald.
6. Huisvesting
Overeenkomstig de besluiten van de (voortgezette) generale synode 2001 in oktober 2002, hebben wij (na enkele offertes te hebben gevraagd) een extern adviesbureau, PRC Bouwcentrum B.V. te Bodegraven, opdracht gegeven ons te adviseren inzake de huisvestingsproblematiek.
Wij hebben PRC Bouwcentrum gevraagd een functioneel en ruimtelijk programma van eisen op te stellen, dat samen met een analyse van de huidige huisvestingssituatie zou leiden tot een huisvestingsadvies.
PRC Bouwcentrum kwam in haar rapport van 17 juli 2003 tot een overzicht van de functionele ruimtebe- hoefte, dat in grote lijnen overeenkwam met dat van de door ons in 2001 ingestelde commissie.
Medio 2003 werden wij op de hoogte gesteld dat wellicht een pand in de naaste omgeving van de uni- versiteit te koop zou worden aangeboden. Na overleg met het curatorium begin september 2003 hebben we PRC Bouwcentrum opdracht gegeven om een onderzoek te verrichten naar de mogelijkheden van dit gebouw, rekening houdend met het bestemmingsplan van de gemeente Apeldoorn, waarbij zowel de bouwkundige als de economische en financiële mogelijkheden zouden worden onderzocht. Eind de- cember 2003 heeft PRC Bouwcentrum rapport uitgebracht. Uitgewerkt zijn de opties verbouwing van het mogelijk te verwerven pand en ons eigen pand alsmede die van een eventuele nieuwbouw.
Omdat het op grond van de besluiten van de generale synode 2001 de voorkeur verdient om, indien mogelijk, een oplossing voor de huisvestingsproblematiek te vinden door aanschaf van een pand in de naaste omgeving van de universiteit, hebben wij ons geconcentreerd op de optie van de aanschaf van ge- noemd pand en de verbouwing van beide panden. De optie die PRC Bouwcentrum in haar rapport heeft opgenomen, zal leiden tot de noodzaak van wijziging van het bestemmingsplan voor onze huidige locatie door de gemeente Apeldoorn. Of dit te realiseren is, is ook na een eerste voorzichtig overleg met de gemeente Apeldoorn niet aan te geven. Zeker is wel dat de wijziging van het bestemmingsplan geruime tijd zal vergen. Voorts zal het plan dat door PRC Bouwcentrum is opgesteld, rekening houdend met de aanschaf van het betreffende pand, naar verwachting leiden tot een investering van rond € 4 miljoen.
Wij achten het, gezien de onzekerheden of het bestemmingsplan kan worden gewijzigd, de termijn die hiermee gemoeid kan zijn, de financiële positie van de universiteit en de kerken alsmede de prioriteit die wij willen leggen bij een zo optimaal mogelijke personele bezetting van de universiteit, niet wenselijk het plan door PRC Bouwcentrum opgesteld, onverkort verder uit te werken.
Als het mogelijk is bedoeld pand te verwerven, willen we minder ingrijpende verbouwingen uitvoeren, die een duidelijke verbetering, hoewel niet optimaal, van de huisvestingssituatie zullen bewerkstelligen en die binnen het bedrag van € 2 miljoen blijven dat de generale synode 2001 heeft goedgekeurd. Uiteraard zullen we, voor zover mogelijk, elementen uit het advies van PRC Bouwcentrum overnemen.
Alvorens in onderhandeling te gaan met de eigenaar van bedoeld pand hebben we een taxatierapport laten opstellen door een externe taxateur. Inmiddels zijn de onderhandelingen gestart en wij verwachten binnen afzienbare tijd duidelijkheid te verkrijgen over de prijs waarvoor de eigenaar bereid is te verkopen.
Voorts hebben wij een architect gevraagd een schetsplan te maken voor een aanpassing van het ge- bouw.
Wij gaan er, op basis van de huidige stand van zaken, vooralsnog van uit dat de nu gekozen weg zal kun- nen leiden tot een (binnen de financiële grenzen zo optimaal mogelijke) oplossing van de huisvestings- problematiek met handhaving van de huidige locatie van de universiteit.
Overigens merken wij op dat het pand waarover we nu in onderhandeling zijn, ons inziens het enige reële object is in de naaste omgeving van de universiteit. Dat betekent dat als de onderhandelingen niet tot een positief resultaat leiden, we zullen moeten omzien naar een andere locatie voor onze universiteit.
Vóór aanvang van de synode zullen we in een aanvullend schrijven informatie verstrekken over de concrete stand van zaken op dat moment, met eventuele consequenties voor de begrotingen voor de komende jaren.
7. Begrotingen 2005 tot en met 2007
Rekening houdend met het voorgaande komen we voor de jaren 2005 tot en met 2007 tot de volgende begrotingen. (x € 1.000)
2005 | 2006 | 2007 | |
Lasten | |||
Personeelskosten | 1.081 | 1.109 | 1.135 |
Vooropleiding, gastcolleges, stages | 81 | 83 | 85 |
Bibliotheek | 131 | 134 | 138 |
Huisvestingskosten | 209 | 252 | 256 |
Diverse kosten | 201 | 193 | 201 |
Totaal lasten | 1.703 | 1.771 | 1.815 |
Baten | |||
Comité Vrouwenactie | 70 | 70 | 70 |
Subsidie OCenW | 1.183 | 1.177 | 1.183 |
College- en examengelden | 140 | 140 | 140 |
Ontvangen interest | 140 | 140 | 140 |
Overige inkomsten | 10 | 10 | 10 |
Totaal baten | 1.543 | 1.537 | 1.543 |
Blijft te dekken | 160 | 234 | 272 |
Dit is per lid en dooplid (totaal 74.000): € 3,00 per jaar Ter nadere toelichting geven wij de volgende informatie.
Personeelskosten
Ten opzichte van 2003 stijgen de personeelskosten, naast indexering van salarissen, als gevolg van een drietal factoren:
– in het najaar van 2003 hebben wij een beleidsmedewerker in dienst genomen, noodzakelijk in het licht van de kwaliteitsbeheersing, mede gebaseerd op de eisen die door de overheid worden gesteld aan accreditatie en subsidiëring (of dit nu 48% is of 100%).
– we achten het noodzakelijk dat XXX’x worden aangesteld, zoals reeds gerapporteerd is aan de gene- rale synode 2001, die zich daarin kon vinden.
– ter verlichting van de werkdruk van de hoogleraren gaan we uit van enige uitbreiding van het perso- neelsbestand.
Huisvesting
In deze begroting is rekening gehouden met de koop van een pand in de naaste omgeving van de univer- siteit en een noodzakelijke verbouwing in dat pand en onze huidige huisvesting voor een totaalbedrag van maximaal € 2.000.000,–, conform het mandaat dat we hebben gekregen van de generale synode 2001.
Overige kosten
De overige kosten worden hoger begroot, onder meer vanwege het feit dat we rekening hebben gehou- den met onderwijsvisitaties. In 2004 zal visitatie plaatsvinden en omdat we nu te maken hebben met de Ba-Ma structuur moeten we spreken over twee visitaties en de daarbij behorende externe kosten. In 2005 zal ook een onderzoeksvisitatie plaatsvinden. Vervolgens zullen visitaties (onderwijs en onderzoek) waarschijnlijk eenmaal per drie jaar gaan plaatsvinden. Daarom houden we met ingang van 2006 jaarlijks rekening met 1/3e van de te verwachten kosten.
Subsidie OCenW
Opgenomen is de toezegging van 13 mei 2004, gekoppeld aan de meerjarenraming van het ministerie. Hierbij is geen rekening gehouden met eventuele bijstellingen als gevolg van loon- en prijswijzigingen. Uiteraard kunnen ook jaarlijks bijstellingen worden aangebracht naar aanleiding van behandeling van de begroting van het ministerie in de Tweede Kamer.
8. Voorstellen
Wij leggen het gevoerde beleid aan u voor ter beoordeling en stellen u voor:
a. opnieuw deputaten en secundi te benoemen;
b. goedkeuring te verlenen aan het uitbreiden in 2004 van het stimuleringsfonds met € 100.000;
c. de begroting voor de periode 2005 tot en met 2007 over te nemen en derhalve:
d. de minimumbijdragen der kerken voor de jaren 2005 tot en met 2007vast te stellen op € 3,00 per lid en dooplid.
Wij bidden uw vergadering bij al uw arbeid de leiding toe van de Heilige Geest.
Deputaten-financieel voor de Theologische Universiteit der Chr. Ger. Kerken, namens deze
I.L. Xxxxx, voorzitter
P.A.A.J. Xxxxxxxx RA, secretaris/penningmeester
Deputaten-financieel voor de Theologische Universiteit Apeldoorn der Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland
Aan de vergadering van de generale synode 2004 Hierden, 17 september 2004
Weleerwaarde en eerwaarde broeders,
In ons rapport d.d. 22 juni 2004 hebben wij u onder meer op de hoogte gebracht van de stand van zaken op dat moment met betrekking tot de huisvesting.
Wij zijn verheugd en dankbaar u nu aanvullend het volgende te kunnen rapporteren.
In het verleden zijn gesprekken gevoerd met het bestuur van het Apostolisch Genootschap (AG), eigenaar van het gebouw aan de Alexanderlaan 1 te Apeldoorn, maar deze hebben toen niet tot verdere onderhan- delingen geleid, omdat het bestuur niet wilde verkopen.
Enige tijd geleden heeft het bestuur echter besloten de twee gemeenten van het AG in Apeldoorn samen te voegen en het pand aan de Alexanderlaan te gaan verkopen. Dit pand is gelegen direct naast het parkeerterrein van de universiteit en dus bereikbaar via ons eigen terrein. De grootte van het perceel bedraagt 1.115 m2, en het vloeroppervlak van het gebouw rond 675 m2.
Nadat wij op de hoogte waren gekomen van de plannen van het AG, zijn wij onderhandelingen gestart. Geheimhouding was noodzakelijk omdat de gemeenteleden van het AG nog niet op de hoogte waren gesteld. Dit is de reden dat we de locatie nog niet hebben gemeld in ons rapport d.d. 22 juni 2004.
De onderhandelingen met het bestuur van het AG hebben inmiddels geleid tot overeenstemming en op 12 augustus 2004 hebben het curatorium en deputaten-financieel in een gezamenlijke vergadering besloten over te gaan tot aankoop van het pand.
Een door ons aangewezen notaris heeft inmiddels een conceptovereenkomst opgesteld.
De koopprijs van het pand met een gedeelte van de inventaris bedraagt € 800.000,–, kosten koper. Nader overleg vindt nog plaats over mogelijke overname van een ander gedeelte van de inventaris. Vooralsnog gaan we uit van financiering uit eigen middelen.
Het bestemmingsplan dat geldt voor het pand aan de Alexanderlaan is geheel gelijk aan het plan dat voor ons huidige pand van kracht is. Derhalve is er op dit punt geen belemmering om over te gaan tot koop. In opdracht van de TUA heeft een extern bureau de bouwtechnische staat van het gebouw beoordeeld en daar schriftelijk over gerapporteerd. De conclusie luidt: “In zijn algemeenheid is de staat van onderhoud zeer goed te noemen. Behoudens enkele geconstateerde gebreken valt er op het gebouw niets aan te merken. We kunnen dan ook constateren dat het gebouw zeker gezien de leeftijd in uitzonderlijk goede staat verkeert.”
Het aanpassen van de onvolkomenheden zal geen ingrijpende operatie zijn en zal betrekkelijk weinig geld kosten.
Overeengekomen is dat in opdracht van en voor rekening van verkoper een bodem- en grondwateron- derzoek wordt verricht. Mocht uit het rapport van de onderzoekers blijken dat er sprake is van dusdanige verontreiniging dat de overheid kan voorschrijven dat sanering moet plaatsvinden, dan hebben wij op grond van een ontbindende voorwaarde op dit punt, het recht af te zien van koop, tenzij de verkoper schriftelijk verklaart de sanering voor zijn rekening te nemen.
Transport van het pand zal zo spoedig mogelijk na ontvangst van een positief rapport inzake het bodem- onderzoek plaatsvinden.
Op 1 oktober 2004 komt het pand leeg. Zodra transport heeft plaatsgevonden, kunnen we er gebruik van gaan maken. Diverse ruimtes kunnen direct nuttig worden gebruikt, zonder enige aanpassing. Verbou- wingen zijn daarbij niet nodig.
Inmiddels heeft op ons verzoek een architect een voorstel uitgewerkt inzake een koppeling van het ge- bouw van het AG met het huidige universiteitsgebouw.
Op zeer korte termijn zal hij dat voorstel aan ons presenteren.
De belangrijkste vraag die binnen afzienbare tijd beantwoord zal moeten worden, is hoe we de huidige aula en de kerkzaal in het AG gebouw zullen gaan benutten. Intern zijn ten aanzien van de invulling van deze en andere ruimten al gedachten ontwikkeld.
Het ligt in de bedoeling een extern bureau in te schakelen voor advies inzake de meest optimale benutting van de ruimten in de beide gebouwen en een raming van de (eventuele) verbouwingskosten.
In de ingediende begroting is reeds rekening gehouden met de koop van dit pand en een (gefaseerde) verbouwing in dat pand en onze huidige huisvesting, een en ander binnen het mandaat dat we hebben gekregen van de generale synode 2001.
Wij zijn de Heere dankbaar dat wij, naast de verhoging van de subsidie, ook een aanvaardbare oplos- sing voor de huisvestingsproblematiek hebben mogen vinden, met behoud van de huidige locatie van de universiteit.
Wij bidden uw vergadering bij al uw arbeid de leiding toe van de Heilige Geest.
Deputaten-financieel voor de Theologische Universiteit der Christelijke Gereformeerde Kerken, namens deze,
I.L. Xxxxx, voorzitter
P.A.A.J. Xxxxxxxx RA, secretaris/penningmeester
BIJLAGE 6
Artikel 35
Rapport 5 van commissie 6 inzake het rapport van deputaten-financieel voor de Theologische Universiteit Apeldoorn
Uw commissie spreekt haar waardering uit voor het werk dat deputaten-financieel voor de Theologische Universiteit Apeldoorn hebben verricht. Tevens feliciteert uw commissie het deputaatschap, de The- ologische Universiteit, het curatorium en het geheel van de Christelijke Gereformeerde Kerken met de oplossing die is gevonden voor de huisvestingsproblematiek van de universiteit, door de aankoop van een pand nabij de universiteit. Met dankbaarheid mogen we constateren dat hiermee de meest gewenste oplossing is bereikt. Bovenal zijn we de Koning van de Kerk dankbaar dat Hij in deze weg heeft willen voorzien.
Bij de bespreking van het rapport van deputaten-financieel voor de TUA stuitte uw commissie op een moeilijkheid. Zowel in het rapport van het curatorium als in het ons toebedeelde rapport wordt over financiële zaken gesproken. Zelfs zo nadrukkelijk dat een voorgesteld besluit tweemaal voorkomt. Uw
commissie vraagt zich af of het niet wenselijk zou zijn deze deputaatschappen samen te voegen, zodat de verslaglegging richting de kerken eenduidiger wordt en deputaten-financieel vroegtijdig betrokken worden bij besluiten die financiële gevolgen kunnen hebben. Ook zal hiermee de verantwoordelijkheid voor het financiële beleid beter benoemd kunnen worden.
Tijdens overleg met deputaten is gesproken over het emeriteringsfonds. De dekkingsgraad is met 81% duidelijk te laag. Uw commissie deelt de conclusie van deputaten over de aanvaardbaarheid van de huidige dekkingsgraad. Zolang de inkomsten tenminste gelijke tred houden met de uitgaven, is er geen reden tot directe zorg. Wel dient dit door iedere synode nauwgezet gevolgd te worden.
De alinea over het stimuleringsfonds heeft bij uw commissie de nodige vragen opgeroepen. Is er een heldere regeling voor dit fonds? Is het stimuleringsfonds bedoeld voor steun aan personen of steun aan gemeenten? Dient de uitgekeerde bijdrage te zijner tijd te worden terugbetaald, of is het een schenking? Wie bepaalt toelating en op welke gronden? Leidt de situatie die geschapen is met ds. M.C. Xxxxxx niet tot mogelijke voorkeursbehandeling bij latere vacatures? Wordt er geen precedent gecreëerd ten opzichte van predikanten die eveneens gepromoveerd zijn of daar mee bezig zijn, maar dat tijdens hun pastorale arbeid hebben gedaan of doen? Op deze vragen heeft uw commissie geen antwoord gekregen, omdat het niet tot de competentie van deputaten-financieel voor de TUA behoort.
Uw commissie is van mening dat de belangen van studenten of andere studerenden beter onderscheiden dienen te worden van de reguliere geldstroom van de universiteit. Wellicht is het creëren van een depu- taatschap dat onafhankelijk van het curatorium en deputaten-financieel voor de TUA de belangen van studerenden behartigt aan te bevelen. In de rapportage van deputaten studiefonds doet uw commissie hierover voorstellen.
Naar aanleiding van het voorstel van deputaten om € 100.000,– van het verwachte positieve resultaat over 2004 toe te voegen aan het stimuleringsfonds, merkt uw commissie op dat zowel het eigen vermogen van de universiteit als het emeriteringsfonds eveneens te laag zijn. Uw commissie neemt daarom het voorstel vooralsnog niet over, maar zal bij de behandeling van rapport deputaten financiële zaken hierover nadere voorstellen doen.
Inzake het niet of slechts gedeeltelijk betalen van collegegelden is uw commissie van mening dat iedere student gelijk behandeld dient te worden. Zowel studenten die voltijds aan de universiteit studeren als predikanten die een doctoraal programma volgen, dienen het volledige collegegeld te betalen. Deputaten deelden mee dat ze reeds hadden besloten vanaf september 2004 geen onderscheid meer te maken tus- sen verschillende soorten studenten.
Dankbaar is uw commissie dat de regeling inzake de aanvraag voor volledige subsidie van het ministerie van OC&W tot een goed resultaat heeft geleid. Op de vraag of de subsidie jaarlijks geïndexeerd wordt, meldden deputaten dat het ministerie van OC&W even gemakkelijk de toegezegde subsidie weer kan korten met het bedrag van de indexering. Vandaar dat er in de begroting geen rekening is gehouden met eventuele verhoging van de subsidie door indexering.
Eveneens is uw commissie dankbaar voor de gevonden oplossing inzake de huisvestingsproblematiek. Na de uitgebreide discussies in de achterliggende jaren is er een oplossing gekomen die iedereen tevre- den kan stellen. Uw commissie waardeert de aanpak om te komen tot een heroriëntatie van het gebruik van de gebouwen: eerst gedegen plannen, rekenen en studeren en dan pas acties te ondernemen om te komen tot aanpassingen van de gebouwen.
Hoewel de inkomsten uit legaten een onzekere factor zijn, heeft uw commissie aangeraden een gemid- delde van de legaten in de achterliggende jaren op te nemen in de begroting. Hiermee wordt het begrote tekort aanmerkelijk lager. Deputaten menen echter dat er een duidelijke afname in het aantal en de hoogte van legaten voor de TUA valt te constateren.
Uw commissie heeft haar bezorgdheid over de explosieve groei van de loonkosten aan deputaten ken- baar gemaakt. Hoewel de dekking van de kosten door subsidie en andere inkomsten (nog) toereikend is, vreest uw commissie dat er een pad ingezet wordt naar groei dat, indien het financieel minder zal gaan, niet om te buigen is. Een stijging van de personeelskosten met € 220.000,– van 2004 naar 2005 acht uw commissie niet wenselijk; verlichting van de werkdruk is wellicht ook mogelijk door activiteiten af te stoten. Tijdens de behandeling van het rapport van deputaten financiële zaken zal uw commissie hierop mogelijk nog terugkomen.
Uw commissie stelt voor het volgende te besluiten:
1. deputaten te bedanken voor de uitgevoerde werkzaamheden en de wijze waarop dit is gebeurd;
2. opnieuw deputaten en secundi te benoemen.
X.X. xxx xxx Xxxxxx, rapporteur
BIJLAGE 7
Artikel 36, 136
Inleiding
Rapport deputaten voor het studiefonds
Het studiefonds heeft als doel admissiale studenten die niet in aanmerking komen voor studiefinanciering (WSF) zo nodig financieel bij te staan. Een admissiale student kan daartoe een aanvraag tot ondersteu- ning bij de door de synode benoemde deputaten voor het studiefonds doen. Op de synode van 2001 werd de ‘nieuwe regeling 2001’ voor de uitvoering van het beleid van deputaten voor het studiefonds vastge- steld. Deze regeling geeft studenten onder voorwaarden de mogelijkheid een bijdrage in de studiekosten aan te vragen en eventueel een bedrag te lenen. Regeling 2001 is tot stand gekomen, omdat voorgaande regelingen te duur bleken te zijn.
1. Enige gegevens
1.1 Uitkeringen en terugbetalingen
Eind 2001 deden vijf studenten een beroep op het studiefonds. Vier daarvan vielen onder de regeling 1998. Eén student viel onder de overgangsregeling 1998.
Op basis van de regeling 2001 kon één student in de loop van 2003 een beroep doen op het studiefonds. Eind april 2004 had hij van deze mogelijkheid (nog) geen gebruik gemaakt.
Ten tijde van het schrijven van deze rapportage zijn er geen studenten die een uitkering uit het studie- fonds ontvangen.
Per 31 december 2003 zijn twee predikanten begonnen met het terugbetalen van de schuld bij het studie- fonds. Dit jaar (2004) komen daar nog vijf predikanten bij.
1.2. Het deputaatschap
Voorzitter: I.L. Xxxxx, penningmeester: X. Xxxxxxxx, secretaris: D. Hol. Taakverdeling:
• Algemene correspondentie wordt gevoerd via het secretariaat.
• Studenten die een beroep willen doen op het studiefonds dienen het verzoek daartoe te richten aan het secretariaat van het deputaatschap.
• De feitelijke uitvoering van vastgestelde regelingen berust bij de penningmeester.
• Correspondentie met studenten over de hoogte van de verleende bijdragen aan studenten en wijzigin- gen daarin wordt gevoerd door de penningmeester.
Aantal vergaderingen:
Vanaf 1 januari 2002 tot en met april 2004 hebben deputaten zesmaal vergaderd.
2. De werkzaamheden van deputaten
Het aantal studenten dat een beroep doet op het studiefonds is gestaag gedaald tot nul. Er komen nau- welijks aanvragen. Bovendien zijn drie van de vier aanvragen die vanaf januari 2002 binnenkwamen, afge- wezen, omdat deze niet aan de voorwaarden voldeden om in aanmerking te komen voor ondersteuning. De verwachting is dat er (mede vanwege de voorwaarden in de nieuwe regeling 2001) de komende jaren weinig of geen kansrijke aanvragen zullen binnenkomen. De hoeveelheid werk van het deputaatschap vermindert daardoor sterk en is hierdoor vooral van administratieve aard.
3. Afwijkende terugbetalingsregeling
Deputaten hebben op basis van de hardheidsclausule (artikel 3.10) in overleg met het Curatorium een afwijkende terugbetalingsregeling voorgesteld aan een ex-student waarvan de admissiale status werd afgenomen.
Het voorstel is de terugbetalingsregeling te hanteren die geldt als de betrokkene wel predikant in onze kerken zou worden. Helaas heeft hij ook na herhaalde schriftelijke verzoeken tot nu toe (april 2004) niet in gesprek willen gaan met deputaten.
4. Financieel verslag en begroting 2004 en verder.
Het financiële verslag en de begroting zijn opgenomen als bijlage 1. Daaruit blijkt dat de uitgaven van het studiefonds vanaf 1 januari 2001 binnen de begroting zijn gebleven.
Het studiefonds ontving de afgelopen jaren een aantal legaten. Mede hierdoor, door de inkomsten uit de kerkelijke bijdragen en door de teruglopende uitgaven heeft aangroei van het vermogen kunnen plaats- vinden.
Deputaten hebben op verzoek van deputaten-financieel voor de Theologische Universiteit te Apeldoorn in 2004 éénmalig een bedrag groot € 29.478,– ter beschikking gesteld van de Universiteit. De reden hier- voor is omschreven in de aan dit rapport gehechte brief van deputaten-financieel. Voor de goede orde is een en ander besproken met een afvaardiging van deputaten vertegenwoordiging van de kerken en uitvoerig toegelicht. Deze broeders zagen geen reden om te adviseren hiervan af te zien.
5. Voorstellen
Het gehele deputaatschap geeft aan niet meer voor herbenoeming in aanmerking te willen komen. Er wordt voorgesteld:
– het deputaatschap voor het studiefonds op te heffen;
– een ander deputaatschap, bijvoorbeeld deputaten financieel van de TUA de regeling te laten be- heren;
– het dienstenbureau met de uitvoering van de regeling te belasten.
Indien het deputaatschap inderdaad wordt opgeheven, stellen we voor het vermogen gedeeltelijk ten goede te laten komen aan de Theologische Universiteit. Daarvoor zijn twee redenen:
– In 1998 is een bedrag van ruim € 200.000,–, dat oorspronkelijk geleend was van de Universiteit, aan het studiefonds gedoteerd;
– De eerder genoemde nalatenschappen zijn bedoeld voor (ondersteuning van) studenten.
Het andere deel van het vermogen zou gereserveerd moeten worden voor eventueel later te honoreren aanvragen om een uitkering uit het studiefonds.
Bijlage 1: Financieel verslag en begroting
Bijlage 2: Brief deputaten financieel van de Theologische Universiteit Apeldoorn
Bijlage 1
Verwachte baten en lasten 2004 | |
Baten | |
Omslag | 43.500 |
Aflossingen | 3.187 |
Rente | 1.500 |
Legaten | 4.500 |
52.687 | |
Lasten | |
Beheer en administratie | 5.585 |
Accountantskosten | 750 |
Overige | 339 |
Bankkosten | 35 |
Bijdrage TU | 29.478 |
36.187 | |
Resultaat | 16.500 |
Verwachte eigen vermogen per 31-12-2004 | |
Vermogen 31-12-2003 | 216.500 |
Resultaat 2004 | 16.500 |
Totaal | 233.000 |
Teruggave aan TU | –179.261 |
Resteert per 1-1-2005 | 53.739 |
Jaar | 2005 | 2006 | 2007 |
Baten | |||
Opbrengst bijdragen kerken | PM | PM | PM |
Giften en Legaten | 4.500 | 0 | 0 |
Intrest | 1.250 | 1.250 | 1.250 |
Aflossingen Leningen | 5.087 | 6.001 | 6.001 |
Totaal baten | 10.837 | 7.251 | 7.251 |
Lasten | |||
Uitkeringen studenten | PM | PM | PM |
Beheer en administratie | 5.254 | 5.354 | 5.474 |
Bank- en girokosten | 35 | 35 | 35 |
Vergaderkosten | 100 | 100 | 100 |
Accountantskosten | 600 | 600 | 600 |
Totaal lasten | 5.989 | 6.089 | 6.209 |
Resultaat | 4.848 | 1.162 | 1.042 |
Bijlage 2
Deputaten Studiefonds
T.a.v. drs. D. Hol Xxxxxxxxxxx 0 0000 XX Xxxxxx
Hierden 10-2-2004 Geachte broeders,
In december 2003 heeft een afvaardiging van curatorium en deputaten financieel op ons verzoek een bezoek gebracht aan het ministerie van OCenW om te spreken over de stand van zaken met betrekking tot de toegezegde subsidieverhoging voor 2004. De functionaris, binnen het ministerie verantwoordelijk voor de zogenaamde aangewezen instellingen, waartoe ook onze universiteit behoort, deelde ons mede dat het ministerie op grond van door ons verstrekte informatie tot de conclusie was gekomen dat wij de wettelijke bepalingen inzake het in rekening te brengen collegegeld niet geheel naleven. Hij adviseerde ons dit wel te gaan doen. Ondanks het feit dat wij de bepalingen niet geheel volgden, had hij geadviseerd de verhoging van subsidie voor 2004 te verstrekken. Hij deelde voorts mede dat hij er van uit ging dat de uitkeringsinstantie dit advies zou volgen.
Tot op heden hebben wij echter nog geen definitieve toezegging ontvangen en ook de bevoorschotting is nog op het oude niveau. Wij zijn er daarom inmiddels van overtuigd dat de uitkeringsinstantie de accoun- tantsverklaring afwacht inzake studentenaantallen per 1 oktober 2003. Een dergelijke verklaring dienen alle aangewezen instellingen vóór 1 maart 2004 te verstrekken aan het ministerie. Als uit deze gegevens blijkt dat we nog niet volledig voldoen aan de regels, vrezen wij ernstig dat de uitkeringsinstantie een korting zal gaan toepassen op het subsidie.
Enerzijds zijn wij van mening dat we de studenten niet achteraf kunnen confronteren met een verhoging van collegegeld over het bijna afgelopen collegejaar, anderzijds zou een korting van subsidie voor 2004 erg vervelend zijn.
Wij doen daarom een dringend beroep op uw deputaatschap het te weinig in rekening gebrachte col- legegeld, een bedrag van € 29.478, eenmalig aan ons ter beschikking te willen stellen ten behoeve van de betreffende studenten.
Wij refereren in dit kader aan de periode waarin wij uw deputaatschap, in strijd met de bepalingen van de generale synode, van de noodzakelijke financiële middelen hebben voorzien alsmede aan het feit dat u in 2001 uit hoofde van een nalatenschap een bedrag ontving dat ten goede zou moeten komen aan stu- denten. Ten tijde van het opmaken van het testament was uw deputaatschap nog niet door de generale synode ingesteld, maar beheerden wij als deputaten financieel nog een studiefonds binnen de middelen van de universiteit. Het zou dus ook niet in strijd zijn met het testament als deze middelen aan ons ter be- schikking gesteld zouden worden voor dit doel. Op grond van het testament zou het niet aan de algemene middelen van de kerken mogen worden toegevoegd en uitgegeven voor andere doeleinden.
Wij vragen u ons verzoek welwillend in behandeling te willen nemen en op zeer korte termijn uw besluit aan ons kenbaar te willen maken.
Een afschrift van deze brief stuur ik ook naar de voorzitter van uw deputaatschap, br. I.L. Stolk, met wie ik reeds heb gesproken en die over onderliggende gegevens beschikt.
Met broederlijke groet,
P.A.A.J. Hurkmans
Penningmeester / secretaris deputaten-financieel Theologische Universiteit CGK Xxxxxxxxx 0
0000 XX Xxxxxxx
0341-452715
BIJLAGE 8
Artikel 36
Rapport 6 van commissie 6 inzake het rapport van deputaten studiefonds
De rapportages van deputaten studiefonds hebben in de achterliggende synodes de nodige discussies opgeleverd. Inmiddels blijkt de regeling dermate strak te zijn dat toelating tot dit fonds eigenlijk niet meer mogelijk of aantrekkelijk is. Daarom stellen deputaten voor dit deputaatschap op te heffen en onder te brengen bij deputaten-financieel voor de TUA. In het licht van artikel 19 van de Kerkorde is dit naar de mening van uw commissie een niet toelaatbare situatie.
Tijdens overleg met deputaten is uitvoerig gesproken over het ontstaan en de werking van het studie- fonds. Na een ruimhartige regeling zijn de voorwaarden dermate gewijzigd dat er momenteel geen enkele student gebruik maakt van het fonds. De vraag die zowel deputaten als uw commissie bezig heeft gehou-
den en houdt, is of de reden van het afnemende aantal oudere admissiale studenten gelegen zou kunnen zijn in de huidige regeling van het studiefonds. De visie van uw commissie hierin is dat een broeder die zich zeker geroepen weet tot het ambt zich niet laat beperken door de regelingen van het studiefonds.
Deputaten zijn nog steeds in gesprek met een ex-student die tot op heden weigert zijn schuld aan het studiefonds terug te betalen. Na enige briefwisseling in het verleden zal nogmaals getracht worden een gesprek met deze broeder aan te gaan.
Uw commissie deelt de mening van deputaten niet om het fonds op te heffen of onder te brengen bij de- putaten-financieel voor de TUA. Niemand weet welke behoefte er in de toekomst kan ontstaan. Wellicht zal er nogmaals gekeken moeten worden naar de huidige regeling en moeten de voorwaarden worden versoepeld.
Zoals in het rapport van deputaten-financieel voor de TUA is aangegeven, stelt uw commissie voor het deputaatschap studiefonds om te vormen tot een deputaatschap dat het financieel steunen van stude- renden aan de TUA gaat behartigen. Dit deputaatschap dient geen formele banden te hebben met het cu- ratorium, noch met deputaten-financieel voor de TUA. In dit nieuwe deputaatschap zal naast het huidige studiefonds ook het stimuleringsfonds ingebracht dienen te worden. Op deze wijze denkt uw commissie eventuele belangverstrengelingen te voorkomen.
Omtrent de vergoeding van € 29.478,– collegegelden aan de TUA, is uw commissie van mening dat dit binnen de geldende regels niet had mogen plaatsvinden. Gelet op het achterliggende doel – het veilig stellen van de volledige subsidie voor de TUA – is deze handeling van deputaten te billijken.
Uw commissie is van mening dat, ook al zou uw synode besluiten het studiefonds op te heffen, het vol- ledige vermogen van het studiefonds gereserveerd dient te blijven voor ondersteuning van studenten die predikant wensen te worden.
Uw commissie stelt voor het volgende te besluiten:
1. deputaten te bedanken voor de uitgevoerde werkzaamheden.
2. goedkeuring te verlenen aan de samenvoeging van het studiefonds en het stimuleringsfonds tot een deputaatschap dat het financieel steunen van oudere admissiale studenten en studerende/promove- rende predikanten aan de TUA behartigt.
3. commissie 6 op te dragen nog tijdens deze synode te komen met een voorstel voor een conceptin- structie voor dit nieuwe deputaatschap.
X.X. xxx xxx Xxxxxx, rapporteur
BIJLAGE 9
Artikel 37
1. Deputaatschap
1.1. Samenstelling
Rapport deputaten geestelijke verzorging van de varenden Rapportering over de jaren 2001-2004
Door de generale synode van 2001 zijn (her)benoemd:
Br. A. Xxxxxxxx, Xxxxx Xxxxxxxxxxx 00, 0000 XX Xxxxxxxxx Br. H. Bor, Bij Xxxx Xxxxx 0, 0000 Xxxx (Xxxxxx).
Xx. X.X. xxx Xxxx, Xxxxxxxxxx 0, 0000 XX Xxxxxx Xx. X. xxx Xxxxxxx, Xxxxx 00, 0000 XX Xxx
Xx. X. Xxxxxxx, Xxx Xxxxxxxxxxxxx 00, 0000 XX Xxxxx. Ds. H.C. Xxxxxxxx, Xxxxxxxxxxxx 0, 0000 XX Xxxxxx.
1.2. Moderamen
Ds. X. xxx Xxxxxxx, voorzitter Ds. H.C. Xxxxxxxx, secretaris
X. Xxxxxxx, penningmeester
H. Bor, algemeen adjunct
1.3. Varende ouderlingen en adviseurs
Op voordracht van deputaten is door de gemeente Dordrecht-Zuid tot ouderling herbevestigd na verstrij- ken van de ambtsperiode, br. G. Poker, m.s. ‘Gondel’.
Br. J.C. Aarnoudse, m.s. ‘Wisseling’, heeft zijn adviseurschap voor deputaten varenden beëindigd. Op 18 november 2002 heeft het deputaatschap afscheid van hem genomen. In zijn plaats kon br. D. Blokzijl,
m.s. ‘Luctor’, worden benoemd. Br. Blokzijl werd in de kerk van Zwolle bevestigd als varend ouderling. Br. A. Koning uit Santpoort-Noord is toegevoegd aan deputaten als adviseur voor de zeevaart.
Br. X. Xxxxxx uit Baarn dient ons depuutaatschap als ledenadministrateur.
Br. X. Xxxxx uit Meerkerk, de gemeente waaraan ds. Xxx xxx Xxx is verbonden, bezoekt de vergaderin- gen van het deputaatschap als gedelegeerde namens de kerkenraad van Meerkerk.
1.4. Zendende kerk
Namens de zendende kerk van Meerkerk woont br. X. Xxxxx de deputatenvergaderingen bij. De werk- verslagen van ds. Xxx xxx Xxx staan ook op de agenda van de vergaderingen van de kerkenraad van de Christelijke Gereformeerde Kerk te Meerkerk.
1.5. Mutaties
Omdat de zittingsperiode voor deputaten door de synode is vastgesteld op 12 jaar, maar het vanwege de continuïteit niet wenselijk is dat alle leden van ons deputaatschap die 12 jaar zitten tegelijkertijd aftre- den, stellen wij u voor dat br. H. Bor (deputaat sinds 1989) en br. X. Xxxxxxx (deputaat sinds 1980) zullen aftreden, en dat ds. X. xxx Xxxxxxx (deputaat sinds 1986) als voorzitter nog één periode zal aanblijven. Deputaten stellen de synode voor om in de plaats van de aftredende broeders, br. T.E. Bor uit Sliedrecht (E.H) te benoemen, die bekend met de zeevaart heel goed in ons deputaatschap past.
2. Vergaderingen
2.1. Plenair
2.1.1. Moderamen
Het moderamen wordt gevormd door de voorzitter, de secretaris, de penningmeester en de vice- voorzitter/algemeen adjunct. De voorzitter leidt de vergaderingen. De secretaris notuleert en verzorgt voorkomende secretariaatswerkzaamheden. De penningmeester beheert en bewaakt de financiën. De algemeen adjunct vervangt de moderamenleden indien dit noodzakelijk is. Tevens bereidt het mo- deramen de vergaderingen voor en voert alle zaken uit die een tussentijdse behandeling noodzakelijk maken.
2.1.2. Vergaderingen
In de verslagperiode vergaderden we als deputaatschap twaalf maal.
De plenaire vergaderingen worden steeds vooraf gegaan door een vergadering van de pastorale commis- sie. De vergaderingen vinden plaats in de ‘Krooswijkhof’ te Dordrecht.
Aan de vergaderingen wordt deelgenomen door de door de synode benoemde leden van het depu- taatschap, de predikant voor de varenden, de varende ouderlingen, de adviseurs en de gedeputeerde namens de kerkenraad van Meerkerk. Het deputaatschap acht het niet meer nodig dat de ledenadmini- strateur, br. Spaans, alle vergaderingen bijwoont.
2.2. Pastorale commissie
2.2.1. Samenstelling en taak
De pastorale commissie bestaat uit drie deputaten, twee varende ouderlingen en de predikant voor de varenden. Het zijn die leden van het deputaatschap die ook zelf pastoraal werk onder varenden verrich- ten. De predikant voor de varenden wordt vooral bijgestaan door deze commissie.
De kerkenraden wordt verzocht namen en adressen van varende leden door te geven aan deputaten, maar daarnaast ook zelf zoveel mogelijk contact te onderhouden met varende leden van de gemeente. Zowel met hen die in de binnenvaart werkzaam zijn, als de zeevarenden die meermalen voor maritieme werkzaamheden langdurig in het buitenland verblijven.
2.2.2. Adressenbestand
De pastorale commissie neemt bij elke vergadering een gedeelte van het adressenbestand door.
De Christelijke Gereformeerde Kerken telden per 1-1-2004 402 varenden en 101 schepen. Hun gegevens (naam, gezinsleden, geboortedata, doop/belijdend lid, naam v/h schip, postadres, diverse telefoonnum- mers – dikwijls Nederlandse en Duitse boordtelefoon – en de gemeente waaronder ze ressorteren) staan bijeen in de ‘Gids voor de varenden’, die deputaten ca. één maal per 4 jaar opnieuw uitbrengen. In die gids staan tevens allerlei andere belangrijke adressen (contactpersonen – zie 2.2.3. – , internaten, kerk- diensten in het buitenland, enz.) ten dienste van varende kerkleden en degenen die hen pastorale zorg verlenen.
In de vergaderingen van de pastorale commissie wordt extra aandacht besteed aan de adressen waarvan bekend is dat men zorgen heeft. Deze adressen worden door de varende ouderlingen of de predikant voor de varenden bezocht. Het pastorale werk gebeurt zo nodig in overleg met de kerk waaronder de varende leden ressorteren.
Mutaties in het adressenbestand worden opgenomen in het kwartaalperiodiek ‘Kompas’ en dan ook verwerkt in de ‘Gids voor de varenden’. Deze gids is onder alle varenden, kerkenraden en gemeenten met varende leden en contactpersonen verspreid.
2.2.3. Contactpersonen
In de meeste gemeenten die aan vaarroutes zijn gelegen zijn contactpersonen. Hun taak bestaat uit het leggen en onderhouden van contact tussen de schippers enerzijds, en de gemeenten en kerkenraden anderzijds. Een aantal van hen wordt in ‘Kompas’ vermeld, het totale overzicht staat in de ‘Gids voor de varenden’. Sommige contactpersonen gaan regelmatig langs de havens om schippers uit te nodigen voor de zondagse erediensten en om christelijke lectuur te verspreiden.
2.2.4. Varende ouderlingen (tevens adviseurs binnenvaart)
Het werkterrein van br. G. Poker en van br. D. Blokzijl omvat de Nederlandse en Duitse wateren. Zij zoeken contact met varenden uit onze kerken en daarbuiten.
Geconstateerd werd dat verschillende varenden alleen in de thuisgemeente naar de kerk gaan en ergens anders niet. Ook gebeurt het dat steeds meer varenden een huis aan de wal kopen of huren en de week- enden naar huis gaan in hun thuisgemeenten. (Elders in dit rapport zullen we uiteenzetten dat dit niet
betekent dat er minder werk is voor schippersouderlingen en een schipperspredikant, zie 3.1.1. en 3.3.) De varende ouderlingen brengen aan de commissie verslag uit van hun pastorale werkzaamheden.
2.3. Contactdag
In de verslagperiode is eenmaal een zgn. contactdag belegd, waarbij alle varenden en regionale contact- personen welkom zijn.
Op zaterdag 21 september 2002 sprak de xxxx Xxxxxxxxxx Xxxxxxx, medewerker van de stichting ‘Evan- gelie en Moslims’, over ‘De ontmoeting met onze moslim-naaste’.
Een weergave van het gesprokene is te vinden in ‘Kompas’ 2002/3.
3. Predikant voor de varenden
3.1. Binnenvaart
3.1.1. Blijvend belang
Hoewel er veel veranderd is in de binnenvaart sinds de tijd dat het binnenvaartpastoraat werd opgezet en de auto en de gsm de schippers uit hun geïsoleerde positie hebben bevrijd, achten deputaten het goed dat er nog steeds onder binnenvaartschippers speciale schippersouderlingen en een schipperspredikant werken.
Enkele factoren, die een rol spelen:
1. De binnenvaart bestaat voor het grootste deel uit gezinsbedrijven. Een belangrijk gedeelte van de ge- zinnen woont uitsluitend op het schip en heeft geen woning aan de wal. Het is een varend bestaan.
2. De gezinsomstandigheden zijn hierop aangepast. De vrouw voert in veel gevallen samen met de man het bedrijf. Vrouw en man samen doen ook de huishouding aan boord en voeden de kinderen op tot het zesde jaar. Daarna gaan de kinderen naar de wal en verblijven doorgaans in een internaat om in de meeste gevallen niet meer in het gezin terug te keren, behalve voor zaterdag en zondag en in de vakanties.
3. De economische en sociale omstandigheden bepalen in hoge mate het schippersleven. Het is een conjunctuurgevoelig bedrijf. Er wordt heel intensief gevaren. In toenemende mate hebben schippers al hun tijd nodig voor het verkrijgen van een positief bedrijfsresultaat. Het gevolg is, dat zij onvoldoende tijd hebben om familie, vrienden en kennissen te ontmoeten. Sociale contacten zijn minimaal. Ziekte en ongeval grijpen naar verhouding veel dieper in het leven in dan bij gemiddelde walbewoners.
4. Jaarlijks huisbezoek, gebracht door ambtsdragers van de thuisgemeente, schiet er te vaak bij in. Het moet vaak tussen Kerst en Nieuwjaar. Predikanten hebben het dan druk en ouderlingen komen er ook niet altijd toe, al zijn er broeders die het toch lukt. Speciaal moeten hier de randkerkelijke schippers genoemd worden die meermalen voor de thuisgemeente niet of nauwelijks, en voor de schipperspre- dikant – vanwege zijn grotere bekendheid met de wereld van de varenden – toch meestal eerder bereikbaar zijn.
Dit alles vereist een aparte benadering vanuit de kerken. Het is echt een aparte wereld. Daarom is ook een apart schipperspastoraat nodig. Deze behoefte wordt trouwens niet alleen binnen onze kerken gevoeld, maar gelukkig kennen ook andere kerkverbanden predikanten die vrijgesteld zijn voor dit werk.
3.1.2 De praktijk van het schipperspastoraat
3.1.2.1. Uitgestrekt werkgebied
Het werkgebied is uitgestrekt; voor het hele land is ds. Van der Ham beschikbaar. De Christelijke Gerefor- meerde Kerken telden per 1 januari 2004 402 varenden en 101 schepen.
Scheepsbezoek is een wezenlijk deel van het werk. Afspraken worden grotendeels telefonisch gemaakt. Getracht wordt om zoveel mogelijk schippers te bezoeken. Ongeveer 90 % van de varenden leden van de CGK wordt regelmatig door de vrijgestelde predikant, de varende ouderlingen of één van de predikanten van gemeenten in het land bezocht. Waar ondanks allerlei pogingen geen boordbezoek mogelijk blijkt, wordt getracht telefonisch contact te leggen.
3.1.2.2. Pastoraat
Zoveel mogelijk Christelijke Gereformeerde schippers worden opgezocht. De predikant voor de varenden heeft binnenvaartschepen bezocht in de Rotterdamse havens, Rozenburg, Utrecht, Vreeswijk, Nieuw Lekkerland, Krimpen aan den IJssel, Dordrecht, Zwijndrecht, ’s-Gravendeel, Moerdijk, Papendrecht, Sliedrecht, Andel, Giessen, Werkendam, Gorinchem, Arkel, Vianen, Dreumel, Lienden, Lochem, Haaften en andere plaatsen.
Pastoraat staat in dienst van de grote goede Herder. Het is zinvol en boeiend te luisteren naar het verhaal van de schipper. Zowel in blijde als in verdrietige c.q. zorgvolle omstandigheden wordt meegeleefd. Ge- sproken is niet alleen over werk, vrachtprijzen en veiligheid op de schepen, maar ook over de kinderen, over de godsdienstige opvoeding, over de verhouding tot God, over het belijden van zonde en schuld, over de eerste bekering en de dagelijkse bekering, over de persoonlijke kennis van Christus, over het gebed en de praktijk van het tere leven met God.
Binnenvaartschippers zijn voortdurend onderweg, doorgaans op wisselende vaarroutes. De schepen waaieren uit over Nederland, Duitsland, België, Frankrijk en verder. Voor de gemeenten waartoe zij be- horen is het moeilijk intensief pastoraat te bedrijven ten behoeve van hun varende leden. Daarom is in hun situatie extra pastorale aandacht gewenst. Hierdoor kan de betrokkenheid bij de kerk worden gesti- muleerd, en vervreemding beperkt of voorkomen worden. De pastorale aandacht kan tevens een nieuwe impuls geven aan het zoeken van de Heere en het verdiepen in het leven met Xxx.
Niet zonder vrucht wordt aangedrongen de zondag te houden. Er zijn enkele schippers die indertijd wel op zondag voeren, maar nu de zondag vrij houden om kerkdiensten bij te kunnen wonen.
3.1.2.3. Ziekenbezoek
Christelijke Gereformeerde schippers ontvangen ziekenbezoek. In ziekenhuizen te Rotterdam en Dor- drecht worden ook niet Christelijke Gereformeerde schippers en zeevarenden opgezocht, als dat moge- lijk is. Deze bezoeken worden bijzonder op prijs gesteld.
In het Havenziekenhuis te Rotterdam gaat ds. Van der Ham drie zondagen per jaar voor. Na de dienst vinden inhoudvolle gesprekken en contacten plaats. Zelfs moslims wonen wel eens een dienst bij. Over de preek en over het persoonlijk geloof wordt na afloop doorgesproken.
Meer dan eens werden zondaarsharten geopend. Dat is een wonder van Gods genade. Ook zijn broeders en zusters onderwezen en verder geleid in de genade en kennis van de Heere Xxxxx Xxxxxxxx, zoals o.a. uit brieven mag blijken.
3.1.2.4. Evangelisatie
Het hoofdaccent van het totale werk van onze predikant ligt duidelijk op het pastoraat.
Daarnaast wordt door hem, overeenkomstig de Grote Opdracht, het Evangelie, doorgegeven aan andere varenden. Het werk van ds. Xxx xxx Xxx heeft mede een evangelisatorisch aspect.
Evangelisatiearbeid wordt verricht onder varenden die van het Woord van God vervreemd zijn. Ds. Xxx xxx Xxx ontmoet ook niet kerkelijke schippers. Hij probeert zich steeds weer te verdiepen in de gedach- ten en in de situatie van de ander en zijn levensverhaal. Open gesprekken vinden plaats. Het is geen uitzondering dat schippers oprechte belangstelling voor het evangelie tonen.
Het mooiste is een ontmoeting van hart tot hart, waarbij het christelijke geloof kan worden doorgege- ven.
3.1.2.5. Mannheim
Vier keer per jaar staat ds. Van der Ham ingeroosterd in Mannheim in Duitsland in diensten die speciaal voor schippers en hun gezinnen worden gehouden. Deze protestantse, interkerkelijke diensten dragen een open karakter.
Helaas kan niet meer gebruik gemaakt worden van de prachtige zaal van de Trinitätskirche (omdat deze groeiende gemeente de zaal nu zelf elke zondag nodig heeft), maar gelukkig is een ander aanvaardbaar onderkomen gevonden in een zaal van de Hafenkirche in de vlak bij de havens gelegen Jungbusch- strasse.
Waardevol is dat er in deze diensten ook onkerkelijke mensen komen en schippers die zelden een kerkdienst bijwonen. Het bezoekersaantal varieert. Soms komen er slechts enkelen, maar ook wel eens ca. 30. De schippers zelf stellen deze diensten enorm op prijs, wat ook blijkt uit de bijzonder hoge opbrengsten van de collectes ter instandhouding van deze diensten. Na afloop van de diensten is er uitgebreid tijd om samen koffie te drinken, het contact te beleven en ook om over de inhoud van de preek door te spreken.
3.1.2.6. Lectuur
Ds. Xxx xxx Xxx probeert ook christelijke lectuur te verspreiden, ondermeer christelijke bladen zoals bijv. ‘Doorgeven’, maar ook wel preken van R.M. XxxXxxxxx, X.X. Xxxx, X.X. Xxxxxxxx en hedendaagse predikers. Van cassettes wordt eveneens gebruik gemaakt.
3.1.2.7. Jeugd
Voor de jeugd is extra aandacht. Het volgen van catechisatie wordt gestimuleerd. Voor de kinderen is er het blad ‘De Herdersstaf’. Enkele schippersinternaten werden in de voorbije periode door ds. Xxx xxx Xxx bezocht.
3.1.2.8. Brief aan de kerkenraden
In juni 2001 is een brief verzonden naar alle Christelijke Gereformeerde Kerken. Gewezen is op de ge- varen op de schepen. Het is belangrijk dat de binnenvaartschippers, zeevarenden en hun gezinnen een plaats ontvangen in de voorbede. Bovendien zijn de kerkenraden in plaatsen met een grotere of kleinere haven erop gewezen dat hun gemeente veel kan betekenen voor de varenden. In enkele plaatsen is meer aandacht gekomen voor de schippers en hun kerkelijke betrokkenheid, o.a. in de voorbede, maar ook wel doordat men boordbezoek is gaan brengen of evangelisatiewerk onder binnenvaartrecreanten is gaan opzetten.
3.1.2.9. Samenwerking schipperspredikanten
Met collega schipperspredikanten bestaan goede contacten. Waar mogelijk wordt samengewerkt. Onder de koopvaardijpredikanten is een werkverdeling gemaakt. Overleg binnenvaart vindt regelmatig plaats in Utrecht.
3.1.2.10. Overige werkzaamheden
Ds. Van der Ham vult een groot deel van elk nummer van het contactblad ‘Kompas’. In verschillende gemeenten werd over het werk onder de varenden verteld. Ds. Xxx xxx Xxx treedt steeds vaker met zijn werk naar buiten door spreekbeurten voor jeugdverenigingen, studieverenigingen en op scholen.
Ook studie en bezinning vinden regelmatig plaats.
3.2. Koopvaardijpastoraat
3.2.1. Eén dag per week
Het koopvaardijpastoraat geschiedt onder de paraplu van het Protestants Koopvaardijwerk Nederland (PKWN). Hierin werken samen de Samen-op-Weg Kerken, de Christelijke Gereformeerde Kerken en het Diaconaal Havenproject (dat gesteund wordt door Hervormde diaconieën in Zuid-Holland) en de Vereni- ging Nederlandse Zeemanscentrale. De werkzaamheden worden zinvol op elkaar afgestemd in overleg met de plaatselijke commissies.
Ds. Xxx xxx Xxx bezoekt één dag per week zeevarenden te Rotterdam en aan de Moerdijk.
3.2.2. Bijzondere omstandigheden
Intensieve contacten zijn er met mensen die in problemen zitten, zoals de bemanning van zogenaamde kettingschepen. Dat zijn schepen die niet weg mogen. Ze liggen heel lang in de haven. Pastorale gesprek- ken worden gevoerd met de kapitein, de officieren en de overige bemanningsleden.
Waar nodig wordt ook diaconale hulp geboden, waarbij te denken valt aan: medicijnen halen, een zeeman naar een specialist brengen, geld voorschieten, geld wisselen, brieven posten, e-mailtjes uit verre lan- den uitprinten en overhandigen, informatie verstrekken, groente en fruit brengen op kettingschepen als het nodig is. Verder: winterkleding brengen naar zeelieden die niet gekleed zijn op de natheid en koude hier in de lage landen. Zeelieden uit tropische landen bibberen hier van de kou. Als ze maanden lang op een kettingschip moeten blijven en geen geld hebben om truien en jassen te kopen, zijn ze heel blij met diaconale hulp.
Het komt voor dat een kapitein of rederij beslist geen medische zorg wil betalen voor zijn mensen. Indien nodig kan een beroep gedaan worden op diverse daarvoor beschikbare fondsen.
Zo heeft aan de Moerdijk lange tijd de zeesleper ‘Amolese’ gelegen. Via ds. Xxx xxx Xxx zijn de Nigeria- nen aan boord in contact gekomen met de Christelijke Gereformeerde Kerk te Klundert. Zeer trouw waren ze iedere zondag present in de kerk, zelfs bij leesdiensten. Vervolgens lag de ‘Amolese’ aan de ketting in het Calandkanaal en de 22 bemanningsleden kregen toen zelfs geen toestemming van hun scheepslei- ding om naar de kerk te gaan.
Op zaterdagavond om zes uur hield ds. Van der Ham aan boord een meditatie. Het gebed des Heeren en de apostolische geloofsbelijdenis zijn in achtereenvolgende overdenkingen in het Engels behandeld.
3.2.3. Verbetering van de faciliteiten voor zeevarenden aan de Moerdijk
Aan de Xxxxxxxx deed zich de schrijnende situatie voor, dat er een groot aantal zeeschepen kwam terwijl er geen faciliteiten voor zeevarenden waren.
Elf kerken uit Moerdijk, Klundert en Zevenbergen willen gezamenlijk meer gaan betekenen voor de va- renden. Na twee goed bezochte vergaderingen is er een commissie gevormd van vijf mensen die ook het werk van ds. Xxx xxx Xxx wil steunen. Concreet worden genoemd: het verzorgen van kerstpakketten en het samenstellen van een folder voor de zeeman die de Moerdijk aandoet en het vermenigvuldigen van meditaties in diverse talen. Inmiddels is ook een bezoek gebracht aan de directeur van het havenschap. Hij heeft een warm hart voor de zeevarenden en is betrokken bij de kerk. Men zoekt naar een locatie om faciliteiten op te zetten. Vanwege gebrek aan financiële middelen (sterk verminderde subsidies) zal het niet meevallen iets te vinden.
3.2.4. Lectuur voor zeevarenden
Zeevarenden hebben over het algemeen behoorlijke belangstelling voor lectuur. Ook christelijke lectuur wordt zeker op prijs gesteld. Verschillende zeelieden tonen belangstelling voor Bijbelstudiemateriaal. Dat is aanwezig in een aantal talen. Zij zijn er dankbaar voor en onderzoeken Gods Woord op deze wijze. Het is fijn er met hen over te kunnen spreken.
Meditaties zijn er in veel talen. Ze worden zelfs opgehangen op het prikbord aan boord van schepen. Zowel mondeling als schriftelijk komen er positieve reacties.
Regelmatig vraagt een zeeman om een Bijbel. Sommige Oekraïners, Russen, Indiërs, Birmezen, Cubanen en Filipijnen zijn blij met een complete Bijbel. De Gereformeerde Bijbel Stichting (GBS) schenkt Bijbels in diverse talen.
West Europese zeevarenden vragen in het algemeen niet naar een Bijbel. Toch vinden ook met hen soms diepgaande gesprekken plaats.
3.2.5. Diensten voor Zeevarenden
Elke zondag werd in het Zeemanshuis aan de Willemskade in Rotterdam een internationale kerkdienst gehouden, afwisselend van een rooms-katholieke en van een protestantse interkerkelijke signatuur. De koopvaardijpredikanten gingen, ondersteund door vrijwilligers, de havens langs om varenden voor deze diensten uit te nodigen.
De diensten van protestantse signatuur worden er weer gehouden sinds voorjaar 2003, zodat ook ds. Xxx xxx Xxx weer van tijd tot tijd aan de Willemskade voor kan gaan.
Het wordt de laatste jaren voor de zeelieden steeds moeilijker de diensten in het Zeemanshuis te Rot- terdam te bezoeken. Rotterdam kent een drukke haven waar de ligtijden bijzonder kort zijn. Sommige schepen die op de zaterdag bezocht worden, varen nog voor de zondag of op de zondag weg. Het komt regelmatig voor dat zeelieden op zondag hard moeten werken of niet naar de kerk kunnen c.q. mogen. Met name de grote zeeschepen liggen steeds verder van Rotterdam-Centrum verwijderd. Voorts heeft het feit dat de winkels in Rotterdam iedere zondag open zijn een negatieve invloed op het aantal bezoe- kers van de diensten. Zeelieden gaan zelf boodschappen doen.
3.2.6. Overige werkzaamheden
Nederlandse zeelieden varen tegenwoordig 6 weken en zijn 6 weken vrij (voorheen waren ze na 12 weken varen 6 weken vrij). Er zijn ook Nederlanders die 10 weken varen en 10 weken vrij zijn. Indonesiërs en Filippijnen varen 9 maanden en zijn 3 à 4 maanden vrij. Het komt dikwijls voor dat zeevarenden uit arme landen een heel jaar van huis zijn.
Vier keer per jaar wordt een pastorale brief, een zogenaamde contactbrief, geschreven aan ongeveer zevenhonderd Nederlandse zeevarenden. Eén van de vier keer door ds. Xxx xxx Xxx.
Gunstige reacties op deze pastorale brieven zijn ontvangen. Deze brief wordt ook vertaald in het Engels en Spaans.
Voor het Kerstfeest wordt door ds. Van der Ham een meditatie ingesproken op een CD die in het kader van ‘Kerstfeest op Zee’ geschonken wordt aan een groot aantal zeelieden op Nederlandse schepen.
Ds. Xxx xxx Xxx gaat ook voor in de Koopvaardijherdenkingsdiensten die jaarlijks in november te Rot- terdam, Amsterdam en Groningen worden belegd.
3.2.7. Op weg naar de Stichting Nederlandse Zeemanscentrale?
In ons vorige rapport hebben deputaten u geïnformeerd over het Protestants-Christelijke verzorgings- werk, waarin onze kerken, mét de Samen-op-Weg kerken, de Vereniging Nederlandse Zeemanscentrale en het Diakonaal Havenproject, aangevuld met plaatselijke werkgroepen in Rotterdam, Amsterdam en Groningen georganiseerd zijn onder de naam Protestants KoopvaardijWerk Nederland. ( PKWN.).
Momenteel tracht men de Vereniging Nederlandse Zeemanscentrale voort te zetten in een stichtings- vorm onder dezelfde naam. Het is de bedoeling dat deze stichting het gezicht gaat vormen van alle protestantse koopvaardij-activiteiten. Men handhaaft de naam Zeemanscentrale vanwege de jarenlange naamsbekendheid.
Als motivatie om tot een stichtingsvorm te komen wordt door PKWN aangevoerd dat de subsidies voor de Zeemanshuizen binnenkort worden afgebouwd. Een stichtingsvorm, met in overleg met een notaris opgestelde statuten, biedt de beste vorm om één protestants front richting overheid, werkgevers- en werknemersorganisaties en particulieren te vormen.
Exploitatie van zeemanshuizen, van oudsher aangestuurd door plaatselijke kerken, verenigingen en later ook stichtingen wordt erg bemoeilijkt, zo niet onmogelijk gemaakt door het wegvallen van overheidsub- sidies. Noodgedwongen worden deze soms gesloten en onbetaalbaar geworden vaste beroepsmede- werkers ontslagen. Andere inkomstenbronnen worden gezocht en voortzetting is dan alleen mogelijk geworden met vrijwilligers. Het zal duidelijk zijn dat bij het werven daarvan lokale kerken een rol kunnen en moeten spelen en de betrokkenheid van de gemeenten aan of nabij het water meer dan ooit onmis- baar is geworden. Het is verheugend te kunnen constateren dat de onder 3.2.3. beschreven activiteiten in Moerdijk van dergelijke saamhorigheid getuigen en dat in de Groningse havens na een lange weg van gemeenschappelijk optrekken een nieuw zeemanshuis in aanbouw is.
De concept statuten voor de nieuwe stichting doen inmiddels de ronde bij de diverse participanten en hun opmerkingen zullen verwerkt worden. De kerken zijn niet financieel verantwoordelijk voor de nieuwe stichting maar wel wordt verwacht dat vanuit de kerken nagedacht zal worden over hoe er voldoende geld kan komen.
3.3. Belang van het werk.
Uit deze rapportage aan de synode kan terecht de conclusie worden getrokken dat deputaten het werk van hun vrijgestelde predikant van groot belang achten. Ook in de toekomst kan door ds. Van der Ham veel goed werk gedaan worden onder zeevarenden en onder binnenvaartschippers op de volgende ter- reinen:
1. intensief pastoraat, dicht bij de mensen zijn, geregeld boordbezoek;
2. lectuurverspreiding, zowel onder medegelovigen als onder niet-gelovigen;
3. diensten leiden te Mannheim, in het Havenziekenhuis te Rotterdam, aan boord van schepen, in koop- vaardijdiensten in het zeemanshuis aan de Willemskade te Rotterdam;
4. diaconaal werk – aandacht voor mensen die in de knel zitten en zieken bezoeken.
4. Publiciteit
4.1. Betrokkenen
Bij de publicatie van het één en ander zijn vooral de secretaris, de predikant voor de varenden en de administrateur betrokken. Zij verzorgen de publiciteit naar kerkenraden, vervaardigen zo nodig artikelen voor de kerkelijke pers, en voeren de redactie van het eigen orgaan 'Kompas' en houden een adressen- boekje bij.
4.2. ‘Kompas’
Elke drie maanden wordt een periodiek uitgegeven dat de naam ‘Kompas’ draagt. In dit blad staan arti- kelen die betrekking hebben op zowel de binnenvaart als de zeevaart.
Naast de bijdragen van de secretaris, de penningmeester en de predikant voor de varenden, worden andere bijdragen opgenomen.
De predikant voor de varenden, ds. X. xxx xxx Xxx, schreef onder andere over ‘De Vreze Gods’ en ‘De bekering van een zeeman’.
Elk nummer wordt geopend met een meditatie verzorgd door één van de voorgangers binnen het depu- taatschap.
Radio- en tv-diensten vanuit Christelijke Gereformeerde Kerken worden aangekondigd. Eveneens worden de kerstvieringen in verschillende aan het water gelegen gemeenten vermeld. De kerkenraden ontvangen ‘Kompas’ ter informatie.
Sinds kort wordt de uitgave van ‘Kompas’ verzorgd door het Landelijk Kerkelijk Bureau te Veenendaal, waarvan de lagere kosten een prettige bijkomstigheid vormen. Ook de ledenadministratie van het schip- persbestand is in Veenendaal ondergebracht.
4.3. Evaluatierapport.
In 2002 deden deputaten een evaluatierapport verschijnen waarin een overzicht geboden werd van vijf jaar arbeid door ds. Xxx xxx Xxx.
Het werd aan alle kerkenraden en aan alle varenden toegezonden.
5. Voorstellen
Wij stellen de synode voor om te besluiten:
De synode heeft kennis genomen van het rapport van deputaten voor de geestelijke verzorging van de varenden over de jaren 2001-2004.
De synode besluit:
1. met het gevoerde beleid conform de gegeven instructie in te stemmen;
2. de begrotingen voor de jaren 2002, 2003, 2004 goed te keuren;
3. wederom deputaten te benoemen voor de geestelijke verzorging van de varenden.
U de leiding van de Heilige Geest in al uw synodearbeid toebiddend, verblijven wij met heilbede.
H.C. Xxxxxxxx, secretaris
BIJLAGE 10
Artikel 37
Rapport 5 commissie 3 inzake het rapport van deputaten geestelijke verzorging van de varenden
Algemeen
Vergeleken met het rapport dat de vorige synode op tafel lag, merkt uw commissie op dat er van een aanzienlijke verbetering sprake is wat betreft de inhoud en de stijl van de rapportage.
Dat neemt niet weg dat er een aantal zaken verhelderd diende te worden om een juist beeld te hebben van de huidige situatie. Navraag bij deputaten heeft daaraan bijgedragen.
Grote waardering
Het is de behoefte van uw commissie om grote waardering uit te spreken dat onze schipperspredikant ds. X. xxx xxx Xxx in opdracht van zijn Zender mag verrichten. Op die manier zijn we ook de deputaten erkentelijk voor hun inspanningen ten dienste van de schippers in het algemeen en het werk van ds. Van der Ham in het bijzonder,
Het is uw commissie duidelijk geworden dat we van harte kunnen onderstrepen wat onder 3.3 vermeld wordt. Deputaten hebben op deze manier ook duidelijk een antwoord willen geven op vragen die op de generale synode van 2001 aan de orde kwamen.
Vooraf eerst nog enkele opmerkingen over gedeelten die vragen opriepen bij vergelijking met wat de vorige synode gerapporteerd was:
Ad 1.3
Br. G. Poker heeft 16 jaar dienst gedaan als varend ouderling en is in 2000 voor de laatste maal bevestigd in de kerk van Dordrecht-Zuid. De vermelding in de rapportage 2004 is dus niet correct. Hij heeft in de periode 2001-2004 wel dienst gedaan, maar is in deze periode niet herbevestigd.
Het deputaatschap kent naast door de GS benoemde deputaten, ook door het deputaatschap zelf toe- gevoegde adviseurs. Daaronder was br. A. Koning uit Santpoort en op dit punt is dus de formulering van de rapportage aan de vorige GS niet en die aan de huidige GS wel correct.
Ad 2.1.1
Uw commissie heeft de vrijheid genomen om deputaten te vragen voortaan dergelijk stukken weg te laten, tenzij afgeweken is van wat gebruikelijk is.
Br. X. Xxxxxx (2.1.2)
Vermeld wordt dat deputaten het niet meer nodig vinden dat br. Spaans alle vergaderingen bijwoont. Het blijkt dat na het gereedkomen van het rapport deputaten besloten hebben br. Spaans onder dank te ont- heffen van zijn taak. De administratie werd al enige tijd in zijn geheel door ons kerkelijk bureau verzorgd.
Contactdagen (2.3)
Er komen altijd toch zo’n 30 mensen en de reacties die ontvangen worden zijn positief. Men hoopt in de toekomst dan ook door te gaan met dergelijke dagen. Dit jaar heeft op 18 september ds. X.X. xxx Xxxx gesproken over ‘Schipper naast God’.
Schippers aan wal (2.2)
Uw commissie heeft navraag gedaan of deputaten beschikken over een overzicht van deze ontwikke- ling bijv. wat betreft de laatste tien jaar. Dat blijkt niet zo te zijn. Deputaten signaleerden een trend, maar hebben geen precieze aantallen. Ze stelden zelf voor om voor een volgende synode een overzicht te maken waaruit deze trend duidelijk kan worden. Dat lijkt uw commissie een goede zaak te zijn. Overigens betekent een huis op de wal voor de weekenden niet dat deze schippers gemakkelijker te bearbeiden zijn door een ‘walgemeente’. De weekenden zijn voor schippersgezinnen vaak heel bezet, ook al in verband met het halen en brengen van kinderen van en naar de internaten.
Schipperskinderen (3.1.2.7)
De pastorale zorg voor de schipperskinderen in internaten is altijd primair gezien als een taak voor de gemeente waaronder zo’n internaat ressorteert. Uiteraard besteedt ds. Xxx xxx Xxx ook de nodige aandacht aan de kinderen als ze aan boord zijn en, zoals vermeld, bezoekt hij een enkele keer ook een internaat.
Wat uw commissie wel van belang lijkt, is dat deputaten richting de kerken aandacht geven aan deze groep kinderen d.m.v. het geven van voorlichting inzake de specifieke moeilijkheden die schipperskinde- ren kunnen hebben door hun bijzondere leefsituatie.
Kinderen van schippers worden vaak al op jonge leeftijd (4 jaar) in schippersinternaten geplaatst. Hier- door missen zij in een belangrijk deel van hun leven de bescherming van een gezin en het leven in een gezin.
De eerste periode van ieders leven (0-7 jaar) is zeer belangrijk en vormend voor het verdere leven. Als kinderen in deze periode gevoel krijgen niet gewenst te zijn of anderszins de nodige aandacht en verzor- ging wordt onthouden, wreekt zich dit vaak op latere leeftijd. Voor kinderen van schippers in internaten kan zich deze situatie ook voordoen. De kinderen verblijven vanaf hun jonge leeftijd tot hun 16e-18e jaar in een internaat en zijn alleen in vakanties en als de ouders in de buurt varen op zaterdagen en zondagen bij hun ouders.
Wanneer deze jongeren zelf in het huwelijk treden kunnen zich spanningen voor gaan doen in hun relatie. Omdat zij niet in een gezin zijn grootgebracht en ook niets iets hebben meegekregen van de liefde van hun ouders voor elkaar en op welke wijze de ouders met elkaar omgaan, kan zich dit gemis gaan wreken in hun relatie.
Deputaten kunnen zich vinden in het voorstel van de commissie dat hen opdraagt deze problematiek nader te bestuderen en daarover voorlichting te geven aan de kerken
Koopvaardijpastoraat (3.2)
– Het is niet zo dat ds. Xxx xxx Xxx regelmatig contact onderhoudt met deputaten evangelisatie. Het werk onder de buitenlandse zeevarenden heeft ook een ander karakter dan het werk dat vanuit een plaat- selijke gemeente gestalte krijgt al zijn er uiteraard raakvlakken. Daarom gebruikt hij ook wel materiaal dat onder verantwoordelijkheid van deze deputaten uitgegeven wordt, zoals ook het blad Echo.
– De situatie in Moerdijk blijkt inderdaad schrijnend te zijn. Er komen daar een kleine 1500 schepen per jaar. Er is geen openbaar vervoer en het is ongeveer 5 km lopen om in de bewoonde wereld te komen. Er zijn ideeën voor opvang, bijv. het kopen van een oude stadsbus en die om te bouwen tot ‘zeemanshuis’. Het gaat om geld en vrijwilligers om zo’n locatie te bemensen. Deputaten volgen met grote belangstelling en sympathie de initiatieven van de genoemde commissie.
– Bij hulpverlening aan noodlijdende zeevarenden wordt door ds. Xxx xxx Xxx niet geput uit fondsen van onze kerken (als hulpverlening), In de Moerdijk probeert men geld in te zamelen vanuit de samen- werkende kerken. Verder heeft de wereld van de zeevarenden zo zijn eigen kanalen, waarvan ds. Van der Ham zo nodig gebruik maakt.
Benoemingen
Naast de broeder die in 1.5 vermeld wordt, zoeken deputaten nog naar een tweede kandidaat. Hun ver- wachting is dat voor de generale synode benoemingen verricht er ook andere namen genoemd kunnen worden.
Voorstel tot besluit
De commissie stelt u voor:
1. de handelingen van deputaten onder dank goed te keuren;
2. de begroting voor de jaren 2005-2007 goed te keuren;
3. deputaten op te dragen de volgende generale synode een overzicht aan te bieden waardoor inzicht gegeven wordt in de ontwikkeling dat schippers een huis aan de wal kopen;
4. deputaten op te dragen in de kerken aandacht te vragen voor de speciale zorg die schipperkinderen in het pastoraat, zowel op jongere als op latere leeftijd (huwelijk), dienen te ontvangen door middel van het geven van voorlichting over de specifieke moeilijkheden die deze kinderen kunnen hebben;
5. opnieuw deputaten te benoemen.
M.J. Xxxxx, rapporteur
BIJLAGE 11
Artikel 38
Rapport deputaten voor de geestelijke verzorging van de militairen
1. Samenstelling deputaatschap
X.X. xx Xxxx, voorzitter a.i.; ds. X. Xxxxxxxxxxx, secretaris a.i.; X. xxx xxx Xxxx, penningmeester; ds. X.X. xxx Xxx (tot 29 januari 2004); ds. X. xxx Xxxxxxxx; H.K. Evers; H. Haar; X. Xxxxxxxxx.
In de afgelopen periode hebben deputaten negen maal vergaderd.
2. Bezinning
In hun rapportage aan de generale synode 2001 hebben deputaten aandacht gevraagd voor de bijzon- dere plaats die krijgsmachtpredikanten en andere predikanten, werkzaam in de categoriale zielszorg, innemen: zij vormen als het ware een brug tussen samenleving en kerk, tussen kerk en samenleving. In de samenleving fungeren zij in zekere zin als voorhoede en pioniersgroep van de Christelijke kerk waar die kerk steeds meer een marginale rol heeft; in en aan de kerk geven zij vanuit de samenleving aan voor welke uitdagingen de kerk in deze tijd staat; zo kunnen zij de kerk behulpzaam zijn in haar missionaire taak.
Deputaten verwijzen naar deze rapportage omdat die brugfunctie van blijvende betekenis is en zij menen te kunnen stellen dat die ook steeds belangrijker wordt. De samenleving verruwt en verhardt hoe langer hoe meer. De inhoud van het christelijk geloof is voor steeds meer mensen onbekend – in december 2003 werd een onderzoek gepubliceerd waarvan de uitkomst onder andere was dat drie op de tien Nederlan- ders niet weet op welk heilsfeit de viering van kerstfeest teruggaat. Er wordt over gediscussieerd of en zo ja welke aandacht in de komende Europese grondwet gegeven moet worden aan de joods-christelijke wortels van Europa. Daarnaast is er een terugkeer naar het oude heidendom, want de mens is onverbe- terlijk religieus en waar niet in God geloofd wordt doen de goden hun intrede. Tegelijk klinkt er een roep om het handhaven en weer invoeren van waarden en normen en vinden velen dat het ‘zo niet langer kan’. Mochten beide bewegingen zich doorzetten, het marginaliseren van het christelijk geloof en de roep om hernieuwde aandacht voor normen en waarden, dan klemt de vraag welke normen en waarden dat dan zijn en uit welke bron ze voortkomen. Is er sprake van werkelijk herstel als de inkeer die misschien merkbaar is in de samenleving gevolg is van het gegeven dat de wal nu eenmaal het schip keert? De vraag stellen is haar beantwoorden. Vanuit de Schrift weten we dat werkelijke veranderingen alleen tot stand komen wanneer het hoogmoedige hart dankzij Xxxxx Xxxxxxxx door de Geest buigt voor God. Dat is kerkelijke taal en juist, hoewel zij niet de enigen zijn, predikanten werkzaam in de categoriale zielszorg zetten zich ervoor in deze notie in hun omgeving in verstaanbare taal en herkenbaar gedrag uit te dragen; ook zij en misschien vooral zij laten omgekeerd aan de kerk weten hoe juist het Evangelie antwoord geeft in de nood van onze samenleving, Gods wereld. Iemand heeft eens gezegd: De kerk is de enige vrijwil- ligersorganisatie die bestaat ter wille van haar niet-leden. Mede door de categoriale zielszorg geeft de kerk gehoor aan de opdracht van haar Here om de volken tot zijn discipelen te maken.
Om deze redenen hebben deputaten aan het college van hoogleraren aan de TUA opnieuw gevraagd aandacht te geven aan de categoriale zielszorg in het algemeen en het krijgsmachtpastoraat in het bij- zonder. In zijn brief van 19 mei 2003 deelt het college mee dat zij denken dat gastcolleges, vanwege de geringe belangstelling van de studenten, weinig zullen uitrichten, maar dat het college zoekt naar andere mogelijkheden om de categoriale zielszorg onder de aandacht van studenten te brengen.
Deputaten sluiten deze paragraaf af met dezelfde wens als de vorige keer, namelijk ‘dat de kerken het belang van het categoriale pastoraat blijven inzien, ten behoeve van de missionaire taak van de kerk in de samenleving en ten behoeve van haar zelf.’
3. Krijgsmachtpredikanten
Ds. X. Xxxxxxxx werkte ook in de afgelopen drie jaar in Neustadt a/d Weinstrasse. Zijn functioneren als krijgsmachtpredikant is in zoverre afwijkend van wat het predikantschap in de krijgsmacht in het alge- meen inhoudt dat bij hem de nadruk ligt op het voorganger-zijn van de gemeente aldaar. Toch heeft ook hij, met name in het afgelopen jaar, ervaren dat de politiek het uitzenden van Nederlandse militairen op vredesmissie belangrijk vindt: tweemaal bezocht hij ‘zijn’ militairen in Afghanistan die in het kader van ISAF IV waren uitgezonden, eenmaal in oktober en tijdens de kerstdagen. Verder merkt hij dat meer dan voorheen bezuinigingen en een krimpende organisatie enorme impact hebben op het personeel van de luchtmacht.
Ds. X.X. xxx xxx Xxxxxxx is als geestelijk verzorger werkzaam bij de Koninklijke Marechaussee op Schip- hol. Hij doet dit nu drie jaar en in die drie jaar zijn de werkzaamheden langzamerhand fors toegenomen
– ook een teken dat de geestelijke verzorging binnen de krijgsmacht een belangrijke plaats inneemt. Om een indruk van zijn werk te geven citeren deputaten uit zijn jaarverslag 2003: ‘Naast de dagelijkse bezig- heden van bezoeken aan en persoonlijke gesprekken met allerlei mensen, zijn er in 2003 een aantal bij- zondere projecten geweest: het opstellen van een gedragscode voor en door de Arrestanten Passanten Wacht, deelname aan een aantal uitzettingsvluchten van Bureau Uitzettingen en Verwijderingen / Immi- gratie en Naturalisatie Dienst, en meewerken aan integriteitsdagen die gehouden worden met dienstploe- gen van de vier Brigades Vreemdelingenzaken.’ Per 1 februari 2005 hoopt ds. Xxx xxx Xxxxxxx met leef- tijdsontslag te gaan.
Dr. A.W. Xxxxxx bekleedt weer op een heel andere manier zijn functie als geestelijk verzorger binnen de krijgsmacht: nadat hij een aantal jaren met name werkzaam was op Vormingscentrum ‘Huis te Beukber- gen’ werd hij per 22 november 2001 Hoofd Legerpredikanten. Zijn werk bestaat nu vooral in het aansturen en coachen van zijn collega’s van de Koninklijke Landmacht; hij onderhandelt over overplaatsingen en uitzendingen, en is lid van het Bestuurscollege Protestantse Geestelijke Verzorging waar onder andere het beleid ten aanzien van de GV besproken wordt. Hoofd Legerpredikanten is een intensieve, veel vra- gende functie, maar ds. Velema verricht, evenals de beide andere krijgsmachtpredikanten, zijn werk met vreugde.
Zoals in de instructie (bijlage 3 art. 2b) opgedragen, ontmoeten deputaten de krijgsmachtpredikanten eenmaal per jaar. In die ontmoeting wordt de ene keer met hen gezamenlijk, de andere keer met hen persoonlijk gesproken aan de hand van het schriftelijke jaarverslag dat zij aan het begin van ieder jaar indienen. Zij stellen dat op aan de hand van aandachtspunten die deputaten hen aanreiken. Daarnaast brengen deputaten ook eenmaal per jaar een ‘huisbezoek’, bij voorkeur gecombineerd met een bezoek op de werkvloer.
Voorheen belegden deputaten van tijd tot tijd een conferentie met de krijgsmachtpredikanten waar ruimte was om met elkaar dieper door te spreken over een bepaald onderwerp en elkaar beter te leren kennen. In de afgelopen periode is ook een soortgelijke conferentie belegd, maar nu in samenwerking met de deputaatschappen van de Geref. Kerk (vrijgem) en de Ned. Geref. Kerken: op 28 februari en 1 maart confereerden de krijgsmachtpredikanten en de deputaten van de drie kerken rond het thema ‘Ethiek en geweld’, ingeleid door de xxxx X. xxx Xxxxxxxxxx, lid van de Eerste Kamer voor de ChristenUnie, die prof. dr. G.C. den Hertog verving omdat deze door ziekte verhinderd was. Het was een zinvolle, opbouwende conferentie, waarop later in dit verslag ook nog teruggekomen wordt.
Deputaten vermelden de namen van ‘hun’ krijgsmachtpredikanten met respect. De broeders hebben de taak gestalte te geven aan hun opdracht tot getuigenis en dienst en zij doen dat bekwaam, integer en gelovig.
4. Commissie Militairen Burgers Buitenland
De broeders Evers en Haar vormen binnen het deputaatschap de Commissie Militairen en Burgers Bui- tenland (CMBB). Zij moeten contacten onderhouden in de eerste plaats met militairen die vanwege plaat- sing of uitzending tijdelijk werkzaam zijn in het buitenland. Doordat de commissie sinds 1995 ook het werk van de toenmalige ‘Commissie Militairen Buitenland ‘(CMB) uit Enschede heeft voortgezet, onder- houdt zij daarnaast ook contacten met burgers die voor kortere of langere tijd in het buitenland verblijven. De commissie vervult deze taak door het toezenden van lectuur, het toezenden van een kerstattentie in de vorm van een goed boek, eventueel contact onderhouden met de familie in Nederland en het publiceren van adressen in kerkelijke bladen, en op de internetsite van ‘het Kerkblad voor het Noorden’, welke ook via de CGK-site toegankelijk is. Zij probeert op allerlei manieren adressen van hen die in het buitenland ver- blijven te achterhalen: zij leest de landelijke kerkbladen daarop door, adverteert in deze bladen, verzoekt de kerkenraden namen en adressen van militairen en burgers in het buitenland aan haar door te geven en overlegt met de verwante commissie binnen de Geref. Kerken (vrijgemaakt) de CCGG.
In het jaar 2003 is weer een enquête gehouden onder de militairen en burgers in het buitenland. Uit deze enquête is gebleken, dat het werk van de CMBB door de uitgezonden broeders en zusters zeer op prijs wordt gesteld.
Met hulp van het CMBB is een notitie opgesteld ten dienste van de kerkenraden met betrekking tot hun zorg voor uitgezonden militairen en eventueel hun gezinnen. Ook is besloten om rond 4 en 5 mei een brief te laten uitgaan naar de kerkenraden waarin voorbede wordt gevraagd voor met name de uitgezonden militairen en hun familie en, brede, aandacht wordt gevraagd voor allen die zich inzetten om de taak van de overheid, het bewaren en bewerken van vrede en vrijheid, vorm te geven.
Deputaten zijn dankbaar dat zij op deze manier tot een zegen zijn.
5. Wijziging ten aanzien van bijlage 3
Art. 2 ad f: gestalte te geven aan de blijvende verantwoordelijkheid van de kerken voor die leden, die in het kader van de militaire dienst gedurende langere tijd in het buitenland verblijven en die leden van de kerken die om andere redenen tijdelijk in het buitenland verblijven en wel door middel van het onderhouden en/of doen onderhouden van contact met hen.
Toelichting
Zoals onder paragraaf 4 omschreven onderhouden deputaten sinds 1995 ook contacten met burgers die voor kortere of langere tijd in het buitenland verblijven. Tot nu toe werd dat steeds in de rapportage aan de synode vermeld, maar deputaten vinden het wenselijk, dat dat als deel van hun taak in de instructie omschreven wordt.
6. De samenwerking met het Interkerkelijk Contact In Overheidszaken-Militairen (CIOM)
De geestelijke verzorging bij de krijgsmacht berust op een gedeelde verantwoordelijkheid van enerzijds de overheid en anderzijds de zogenoemde zendende instanties. De overheid beperkt zich tot het schep- pen van de voorwaarden, waaronder geestelijke verzorging kan plaatsvinden. Dat betekent in de praktijk het financieren ervan en het verschaffen van de benodigde middelen van logistieke aard.
De zorg voor de inhoud van de geestelijke verzorging en de wijze waarop daaraan in de praktijk inhoud gegeven wordt, is de verantwoordelijkheid van de kerkgenootschappen en andere genootschappen op geestelijke grondslag. Deze stellen de geestelijke verzorgers beschikbaar om dienst te doen bij de krijgs- macht. De verschillende kerkgenootschappen van protestants-christelijke signatuur treden hierbij naar de overheid toe gezamenlijk op in het CIO-M.
Deputaten worden in dit orgaan vertegenwoordigd door br. X.X. xx Xxxx.
In de vergaderingen van CIO-M krijgt de werving van confessionele geestelijke verzorgers voortdurend aandacht. Het CIO-M blijft het belangrijk vinden dat sollicitanten opteren voor deze functie bij de krijgs- macht vanuit een positieve grondhouding: de reden kan niet zijn dat men is uitgekeken op de huidige werkomgeving, maar dat men ernaar uitziet om juist binnen de krijgsmacht pastoraat uit te oefenen. Want dat is het kenmerkende van confessionele geestelijk verzorging: zij vertegenwoordigt de goede Herder. Daarom blijft CIO-M ook vasthouden aan de voorwaarde dat een geestelijk verzorger binnen de krijgsmacht ruime ervaring moet hebben opgedaan met pastoraat in de gemeente. Al langere tijd worden, helaas, door de hoofdkrijgsmachtpredikant geen zogenaamde ‘jaarlingen’ meer geworven; het heeft de voorkeur van de zendende instanties om korte contracten af te sluiten ofwel een contract voor onbepaalde tijd waarbij defensie een minimumduur van 15 jaar stelt.
Ook het functioneren van de krijgsmachtpredikanten komt op de vergaderingen ter sprake. Meermalen is geconstateerd dat de werkdruk hoog is, niet in het minst vanwege de vele uitzendingen waarbij dan ook iedere keer GV-ers worden meegezonden. Van tijd tot tijd meldt br. Xx Xxxx dat het CIO-M steeds weer ervaart dat de politiek, c.q. de staatssecretaris, onverminderd de Dienst Geestelijke Verzorging waardeert; dat blijkt onder andere uit het feit dat ondanks bezuinigingen bij defensie het aantal formatie- plaatsen voor de geestelijke verzorging gehandhaafd blijft. Wel moet in verband met de komst van een hindoe gv-er en een imam de confessionele geestelijke verzorging twee plaatsen inleveren.
In december 2001 werd drs. G.L. Born, mede vanwege zijn lange staat van dienst als krijgsmachtpre- dikant, onder andere op het militair vormingscentrum Huis te Beukbergen te Huis ter Heide, en later als hoofdkrijgsmachtpredikant, gevraagd om als voorzitter van een ambtelijke commissie onderzoek te doen naar de aansturing en bedrijfsvoering van voornoemd vormingscentrum. Nadat de commissie haar ad-
vies had uitgebracht, werd hem gevraagd ook het implementatieproject te begeleiden. Door problemen van de diensthoofden met de door defensie aangewezen manager is in overleg met het CIO-M ds. Born eerst gevraagd als adviseur van C-DICO en kort daarop gevraagd om de taak van manager geheel op zich te nemen. Sinds medio 2002 vervult hij deze taak tot tevredenheid van alle denominaties. Het is zijn opdracht leiding te geven aan een proces van reorganisatie, waarbij de diensten geestelijke verzorging (rooms-katholiek, protestants, humanistisch, joods en hindoe) in één organisatie werden ondergebracht voor wat betreft de bedrijfsvoering, maar met behoud van eigen identiteit. Daarnaast was het zijn op- dracht zodanige transparantie in de besluitvormingsprocessen aan te brengen, dat samenwerking waar mogelijk werd bewerkstelligd of verbeterd. Vermoedelijk kan de verbintenis tussen Defensie en ds. Born eind 2004 weer worden beëindigd.
7. Contact met andere kerken
Ook in de afgelopen periode onderhielden deputaten goede contacten met de broeders uit de Geref. Ker- ken (vrijgem) en uit de Ned. Geref. Xxxxxx die namens hun kerken op hetzelfde terrein werkzaam zijn.
Op 26 april 2002 hebben deputaten vergaderd samen met de deputaten van de Geref. Kerken (vrijgem). Daar is onder andere het besluit genomen om gezamenlijk met de Ned. Geref. Kerken een conferentie te beleggen voor de drie deputaatschappen en de krijgsmachtpredikanten van de drie kerken. Aanvankelijk was de planning dat die conferentie gehouden zou worden op 29 en 30 november, maar door miscom- municatie is ze verschoven naar uiteindelijk 28 februari en 1 maart. De deputaten van de Geref. Kerken (vrijgem) wilden graag aan het begin van de conferentie ‘De avondmaalsviering te velde’ aan de orde stel- len, om ervaringen uit te wisselen en om elkaar op te scherpen in het omgaan met dit gegeven. Tijdens het gesprek daarover wordt duidelijk dat in zekere zin twee ‘werelden’ elkaar ontmoeten en dat een puur kerkrechtelijke insteek niet voldoet; het maakt verschil of je het avondmaal viert tijdens een dienst in de kerk, belegd door een plaatselijke kerkenraad, of dat er een dienst van Schrift en Tafel binnen een militaire setting gehouden wordt; vanuit de kerk wordt nogal eens de vraag gesteld ‘hoever je kunt gaan’ terwijl de krijgsmachtpredikanten willen ingaan op de pastorale behoefte. De beide ‘werelden’ kunnen over dit onderwerp – kritische – vragen stellen om elkaar bij ‘de Schrift’ te houden, maar kunnen voor elkaar niet de regels vaststellen.
Op deze conferentie zou ook gesproken worden over ‘Recht en gerechtigheid’, maar door ziekte van de inleider moest op het laatste moment een andere inleider gezocht worden. Dat lukte: de heer E. van Mid- delkoop, lid van de Eerste Kamer voor de ChristenUnie, was bereid om te spreken over ‘Ethiek en geweld’, een onderwerp dat in verband met de op dat moment dreigende oorlog in Irak des te meer dichtbij kwam en de spanning soms voelbaar maakte. Het was een zinvolle conferentie.
Tijdens die conferentie is ook het plan opgevat om als gezamenlijke deputaatschappen te komen tot een gezamenlijke uitgave, bedoeld als handreiking aan de leden van de kerken die voor kortere of langere tijd gaan dienen bij de krijgsmacht. Voorheen bestond binnen de Chr. Geref. Kerken ‘Geef Acht’ en binnen de Geref. Kerken (vrijgem) ‘Tot je dienst’. Beide brochures gaan uit van de situatie dat de dienstplicht nog functioneerde, maar sinds de afschaffing van de opkomstplicht zijn ze alleen al om die reden ach- terhaald.
8. Bezuinigingen
De generale synode 2001 heeft deputaten opgedragen ‘het bestaand beleid kritisch te beoordelen en waar nodig onderdelen van het beleid te beperken, af te bouwen of te beëindigen en een voorstel aan de volgende synode te doen om de instructie, indien nodig, daaraan aan te passen.’
In het kader van wat deputaten boven schreven over het belang van de geestelijke verzorging binnen de krijgsmacht zal het u duidelijk zijn dat deputaten het niet reëel vinden ‘onderdelen van het beleid te beperken’. Wel hebben deputaten, in verband met de komende vacatures, zich afgevraagd of, nu de pre- dikanten ds. X.X. xxx Xxx en ds. X. Xxxxxxxxxxx zich niet opnieuw beschikbaar stellen voor benoeming, het nodig is de generale synode te vragen in hun plaats twee andere predikanten te benoemen, zodat het totale aantal op drie zou blijven. Zou het niet mogelijk zijn dat één predikant in hun plaats benoemd wordt? Besloten is om dit voor een periode van drie jaar ‘uit te proberen’; in een separaat schrijven zult u dit besluit terugvinden.
Daarnaast gingen deputaten na of het kostenbesparend zou werken wanneer zij zouden worden sa- mengevoegd met een deputaatschap dat te vergelijken is met het deputaatschap geestelijke verzorging van de militairen. Daarvoor kwam het deputaatschap voor de geestelijke verzorging van de varenden in beeld, maar onderzoek wees uit dat samenvoeging wel zou betekenen dat er minder deputaten in het samengevoegde deputaatschap zitting zouden hebben, maar dat de aard van de werkzaamheden zo verschillend is, dat het de vraag is of samenvoeging wel zinvol is. Het cultuurverschil tussen varenden en militairen is dermate groot, dat het ook niet mogelijk is de zorg voor beide groepen door één deputaat- schap te behartigen.
9. Benoemingen
Sinds 1995 was ds. X.X. xxx Xxx lid van het deputaatschap, maar vanwege zijn gezondheid heeft hij zijn werkzaamheden moeten herschikken en besloten zich niet opnieuw voor herbenoeming beschikbaar te stellen. Deputaten hebben begrip voor zijn besluit, maar betreuren het, evenals hijzelf, ook. Ds. Xxx Xxx was een enthousiaste deputaat; vooral het contact met de krijgsmachtpredikanten had zijn hart en onder andere daarin heeft hij veel voor de geestelijke verzorging van de militairen betekend.
Ds. Oppenhuizen heeft ook te kennen gegeven niet voor herbenoeming in aanmerking te willen komen; hij vindt het zinvol om, na sinds 1989 lid te zijn geweest, zijn plaats te laten innemen door een ander.
Tenslotte heeft ook br. X. Xxxxxxxxx besloten zich niet te laten herbenoemen. Onder andere vanwege ziekte heeft hij niet kunnen functioneren zoals hij wel wilde en de aard van zijn werkzaamheden wekt het sterke vermoeden dat dat in een komende periode niet anders zal zijn.
Deputaten zullen u in een separaat schrijven nieuwe kandidaten voorstellen.
10. Financiën
Zie bijlage. Deputaten betrekken hun middelen uit het legaat dat zij daartoe in 2001 mochten ontvan- gen.
11. Voorstellen
Deputaten stellen voor:
a. hun handelingen goed te keuren;
b. de voorgestelde wijziging van bijlage 3 K.O. te aanvaarden;
c. de begroting te aanvaarden;
d. opnieuw deputaten te benoemen.
X.X. xx Xxxx, voorzitter a.i.
X. Xxxxxxxxxxx, secretaris a.i.
Begroting DGVM | |||||
2005 | 2006 | 2007 | totaal | ||
secretariaat | 180,00 | 180,00 | 180,00 | 540,00 | |
reiskosten faciliteiten – vergaderingen | 1.100,00 360,00 | 1.100,00 360,00 | 1.100,00 360,00 | 3.300,00 1.080,00 | |
– conferentie | 1.400,00 | 1.400,00 | |||
– ontmoetingsdag | 270,00 | 270,00 | 270,00 | 810,00 | |
conferentie CIOM | 300,00 | 300,00 | 300,00 | 900,00 | |
drukwerk | 250,00 | 250,00 | 250,00 | 750,00 | |
website CMBB – attenties | 130,00 400,00 | 130,00 400,00 | 130,00 400,00 | 390,00 1.200,00 | |
– lektuur | 680,00 | 680,00 | 680,00 | 2.040,00 | |
– verzendkosten | 1.500,00 | 1.500,00 | 1.500,00 | 4.500,00 | |
5.170,00 | 6.570,00 | 5.170,00 | 16.910,00 | ||
X. xxx xxx Xxxx, penningmeester |
BIJLAGE 12
Artikel 38
Rapport 6 commissie 3 inzake het rapport van deputaten voor de geestelijke verzorging van militairen
Uw commissie heeft met belangstelling kennis genomen van het deputatenrapport en tijdens een ge- sprek met een deputatie van hen van een toelichting die licht liet vallen op een aantal actuele ontwikkelin- gen binnen de krijgsmacht in het algemeen en de geestelijke verzorging in het bijzonder.
Geestelijke verzorging een zorg
Naar aanleiding van een vraag van uw commissie over het C-DICO kwam de moeite ter sprake die de Dienst Geestelijke Verzorging (een onderdeel van het DICO = Defensie Intraservice Commando, een overkoepelende organisatie die ondertussen omgedoopt is tot Commando Dienstencentrum) heeft om haar plaats te behouden binnen het geheel van de krijgsmacht. De problematiek spitst zich vooral toe op getallen. Men ‘eist’ min of meer een definitie van het product ‘geestelijke verzorging’ met daarbij behoren- de kengetallen voor bijbehorende resultaten (het meten en tellen van aantal erediensten, aantal pastorale gesprekken e.d.). Dit is echter in de praktijk van een GV’er (Geestelijk Verzorger) heel lastig vast te stellen, zeker te velde. Dan gaat een GV’er bijvoorbeeld twee weken mee en is in zekere zin onafgebroken bezig. Daarnaast zijn er ook andere gegevens die het niet eenvoudiger maken voor een GV’er om zijn werk te doen en voor de dienst Geestelijke Verzorging als geheel om voldoende legerpredikanten te kunnen werven. Daarbij is te denken aan: a. dat het aantal militairen sterk gedaald is, b. dat de baan van een beroepsmilitair steeds meer gezien wordt als een gewone baan, c. dat in de kazerne zingevingsvragen als minder urgent worden ervaren. Een en ander heeft ertoe geleid dat er eigenlijk alleen maar GV’ers beschikbaar zijn voor de crisisgebieden waar militairen naar uitgezonden zijn.
Deputaten proberen actief te werven, meestal via persoonlijke contacten. Ze zouden het ook van waarde vinden als op de TUA aandacht gegeven zou worden aan deze vorm van categoriaal pastoraat.
Al is er niet direct spontaan belangstelling voor deze tak, wellicht zou er gewoon een keer iets georgani- seerd kunnen worden dat niét facultatief is.
Een van de oorzaken voor de moeite van het vinden van legerpredikanten is het feit dat een contract minimaal 5-15 jaar is en de maximumleeftijd voor indiensttreding op 40 jaar ligt.
Naar één deputaatschap categoriaal pastoraat?
Deputaten hebben in de achterliggende periode een onderzoek uitgevoerd om te zien of er werk afge- stoten kon worden, waar bezuinigd kon worden of welke activiteiten aan andere deputaatschappen ge- koppeld konden worden. Men is ook gaan rekenen welk voordeel een ‘samensmelting’van de deputaat- schappen gezondheidszorg, militairen, kerkjeugd en onderwijs en varenden op zou leveren. Uiteindelijk bleek de besparing zeer gering te zijn, omdat er toch specifieke terreinen zijn waarop ‘specialisten’ nodig blijven. Wel stellen deputaten voor om bij wijze van proef voor drie jaar het te doen met één deputaat minder.
Overigens dient nog eens opgemerkt te worden dat er geen omslag voor dit deputaatschap is vanwege de nalatenschap die een aantal jaren geleden is ontvangen en waarvan voorlopig nog gemakkelijk rond gekomen kan worden.
Bij navraag blijkt het aantal CGK-militairen niet zo groot te zijn. Deputaten zijn geen cijfers bekend van het aantal militairen in Nederland (wordt ook niet geregistreerd). Wel is bekend dat een conferentie organise- ren voor militairen in ons land slechts een gering aantal deelnemers bijeenbrengt. De laatste conferentie werd vier jaar geleden gehouden en toen waren er zo’n vijf deelnemers.
In het buitenland zijn er op dit moment vijf en daarnaast zijn er nog zo’n 45 Nederlanders met wie contact wordt onderhouden in het buitenland.
Dienst van Schrift en Tafel
Het gaat bij wat hierover vermeld wordt uitsluitend om legerpredikanten te velde, dus in uitzendsitua- ties. Deze situatie is uitzonderlijk. Een GV’er handelt naar bevind van zaken. Er wordt niets van bovenaf geregeld ten aanzien van een dergelijke dienst. Alleen als er ‘vraag’naar is. Binnen de GKV heeft men wel gepoogd een aantal regels hiervoor op te stellen, maar de discussie daarover is nog niet afgelopen, omdat in de praktijk deze regels niet werken. Wat het onderling toezicht op elkaar betreft (qua levenswan- del) dienen we te beseffen dat binnen de grenzen van een legeronderdeel dit toezicht er duidelijk is. Men wordt al snel aangesproken door medechristenen.
Tenslotte sprak de commissie nog over het feit waarom alleen met de kerken genoemd in paragraaf 7 contact werd onderhouden en niet met predikanten uit de Gereformeerde Bond of de Gereformeerde Gemeenten.
Bij de Gereformeerde Bond is er geen ‘deputaatschap militairen’ en van de Gereformeerde Gemeenten was deputaten niets bekend. De commissie adviseerde eens contact in die richting op te nemen. Binnen de Gereformeerde Gemeenten is wel een deputaatschap dat de zorg heeft voor de militairen.
Voorstellen
Uw commissie stelt voor het volgende te besluiten:
1. de handelingen van deputaten onder dank goed te keuren;
2. de voorgestelde wijziging van bijlage 3 K.O. te aanvaarden;
3. de begroting 2005-2007 goed te keuren;
4. deputaten te verzoeken zich te oriënteren op de mogelijkheden om bredere contacten te oefenen dan alleen met de GKV en NGK, waaronder met het deputaatschap voor militairen binnen de Ger. Gem. ;
5. deputaten toestemming te verlenen om, indien mogelijk, aan de TUA eens per jaar een niet-facultatief uur voorlichting te geven inzake deze vorm van categoriaal pastoraat;
6. opnieuw deputaten te benoemen.
M.J. Xxxxx, rapporteur
BIJLAGE 13
Artikel 39
Rapport van het moderamen van de synode 2001/2002
Het moderamen van de generale synode 2001/2002 meldt u de volgende werkzaamheden:
1. Besluitenboekje
Volgens het bepaalde in art. 50 sub 10 K.O. is het de taak van het moderamen om zo spoedig mogelijk na het sluiten van de synode de kerkenraden in kennis te stellen van belangrijke besluiten. Door de inzet van scriba II kon het besluitenboekje begin februari 2002 verschijnen, direct gevolgd door een overdruk daarvan in een aflevering van ‘Ambtelijk Contact’. Voor de bereidwillige medewerking van de redactie van ‘Ambtelijk Contact’ zijn we ook nu weer dankbaar.
Het besluitenboekje is toegezonden aan de kerkenraden en de meerdere vergaderingen.
2. Acta generale synode 2001/2002
De tekst van de Acta is eind januari 2002 vastgesteld in een vergadering van het moderamen met de pre- adviseurs. Na een grondige voorbereiding aan de hand van diverse offertes, met name door de quaestor van de synode, werd voor publicatie opnieuw gekozen voor drukkerij en uitgeverij Buijten & Schipperheijn te Amsterdam.
Het Dienstenbureau heeft gewaardeerde diensten verleend bij het gereedmaken van zowel Acta als bijlagen.
Op voorstel van het moderamen besloot de synode van 2001 dat de omvang van de Acta niet groter zou zijn dan die van 1998. Met het oog daarop is met de diverse deputaatschappen overleg geweest over de bijlagen bij de deputatenrapporten en de financiële overzichten. In de meeste gevallen leidde dat tot over- eenstemming. Een enkele keer bleek en bleef er verschil van mening. In die situatie heeft het moderamen een beslissing genomen. In totaal zijn ruim 700 pagina’s synodestukken niet in de Acta opgenomen.
De Acta verschenen in een oplage van 400 exemplaren. Alle kerken ontvingen een exemplaar, evenals de afgevaardigden en de secundusafgevaardigden die één of meer synodezittingen hebben bijgewoond. Ook de preadviseurs ontvingen een exemplaar. Eveneens werd een exemplaar gezonden aan alle kerken in binnen- en buitenland, waarmee onze kerken een vorm van contact hebben.
De tekst van de Acta van de voortgezette vergadering van 11 oktober 2002 werd op 29 januari 2003 vastgesteld in een vergadering van het moderamen met de preadviseurs. Deze Acta zijn als bijlage bij dit rapport gevoegd.
3. Overwegingen naar aanleiding van de Acta
Ondanks alle inspanningen daartoe, is het niet gelukt de omvang van de Acta op het niveau van 1998 te houden. De al eerder gesignaleerde trend van het snel toenemen van de omvang van de rapporten van de- putaatschappen en (synodale) commissies heeft zich rond de synode van 2001 onverminderd voortgezet. Hoewel al eerder is uitgesproken dat deze ontwikkeling ongewenst en onnodig is, blijkt het in de praktijk heel lastig om deze tendens om te buigen. Daarom is bezinning op de uitgave van de Acta nog dringender nodig dan in 2001 al het geval was. De werkwijze waartoe de synode van 2001 op voorstel van het mo- deramen besloot, heeft inderdaad de verdere groei van de Acta flink kunnen inperken. Anderzijds werkt deze werkwijze vanwege het noodzakelijke overleg met alle betrokkenen behoorlijk vertragend op de verschijning van de Acta. Daarom vraagt het moderamen zich af of deze werkwijze ook voor de toekomst aanbeveling verdient. Xxxxxx stelt het moderamen de synode voor om het moderamen van de synode van 2004 mandaat te verlenen om in overleg met de quaestor te besluiten op welke wijze de Acta het beste gepubliceerd kunnen worden, waarbij ook naar mogelijkheden van (deels) digitale publicatie gekeken zal worden en waarbij het moderamen de vrijheid heeft om – in het licht van bespreking en besluitvorming ter synode – te bepalen welke synodestukken al of niet in de Acta zullen worden opgenomen.
4. Samenwerking met het Dienstenbureau
Naast de diensten die het Dienstenbureau verleende bij het gereed maken van de Acta, verzorgde het bu- reau ook de verzending van het Besluitenboekje en de Acta. Verder was het Dienstenbureau betrokken bij de uitvoering van verschillende besluiten van de synode 2001. Het moderamen maakt dankbaar melding van de grote inzet van en goede samenwerking met de medewerkers van het Dienstenbureau. Met name zr. Xxxx Xxxxxxxxxxxx heeft veel en gewaardeerd werk verzet. We noemen haar naam met dankbaarheid.
5. Uitvoering besluiten synode 2001
1. De synode droeg het moderamen op een schrijven te richten aan de eerstvolgende generale sy- node van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt), aan de Landelijke Vergadering van de Nederlands Gereformeerde Kerken en aan de generale synode van de Gereformeerde Gemeenten. Aan deze opdracht is voldaan.
2. De synode besloot verder het moderamen te machtigen om binnen zes weken na het besluit dienaan- gaande – na overleg met de klachtencommissie – deskundigen als bedoeld in artikel 4, lid 3, van de voorgestelde klachtencommissie te benoemen. Het oud-moderamen benoemde: mr. J.S.W. Xxxxxxx te ‘s Gravenhage. Andere mogelijke kandidaten wilden om hun moverende redenen niet benoemd worden.
3. Tenslotte heeft het moderamen de uitvoering van de besluiten ten aanzien van het rapport van het rapport ‘Dienst van de vrouw’ op zich genomen. Het rapport kon op 4 oktober 2002 in boekvorm verschijnen.
6. Bidstond en zondag van verootmoediging
In mei 2002 bereikten – onafhankelijk van elkaar en afkomstig uit diverse geledingen van de kerken – ver- schillende verzoeken het moderamen om de kerken op te wekken tot verootmoediging, schuldbelijdenis en voorbede in verband met een noodsituatie in verschillende plaatselijke kerken en in verband met de nood van de kerk in algemene zin.
Het moderamen – getroffen door geestelijke toon van de signalen die haar bereikten – besloot positief op deze verzoeken te reageren. Hoewel het moderamen zich realiseerde dat het in de lijn van de kerkorde aan de classis ’s Gravenhage is om in bijzondere omstandigheden biddagen uit te schrijven, meende het moderamen dat het in de gegeven omstandigheden ook op haar weg zou kunnen liggen om initiatieven op dit punt te ontwikkelen. De synode van 2001 was immers conditioneel gesloten en een voortgezette zitting in het najaar van 2002 lag in mei 2002 in de lijn van de verwachting. Vandaar dat het moderamen het op haar weg zag liggen om concrete stappen te zetten. In verband met de naderende zomervakantie gebeurde dat snel.
Besloten werd de kerken op te roepen om op zondagmorgen 16 juni 2002 een dienst van verootmoedi- ging, schuldbelijdenis en gebed te houden. In een brief, die het moderamen naar de kerken deed uitgaan, is deze oproep bekend gemaakt en gemotiveerd. Tevens werd in deze brief gewezen op de landelijke samenkomst van verootmoediging, schuldbelijdenis en gebed die het moderamen belegd had voor za- terdagavond 15 juni in de kerk van Ede met ds. X. Xxxxxxxxx, ds. J.M.J. Kieviet, prof. dr. W.H. Velema en ds. X. Xxxxxxxxx als voorgangers.
Naar aanleiding van deze brief ontving het moderamen verschillende reacties, zowel instemmende als kritische. Als belangrijkste moeite met de brief werd naar voren gebracht dat in het schrijven van het moderamen de nood niet concreet werd benoemd. Dat was echter niet de taak van het moderamen. Het
moderamen zag het als haar taak op te roepen tot verootmoediging, schuldbelijdenis en voorbede. Het is ook de vraag of het wel mogelijk zou zijn geweest die nood gezamenlijk te formuleren; is het onvermogen om dat te doen niet kenmerkend voor de nood van de kerken?
Het moderamen ontving na 16 juni uit de breedte van de kerken signalen dat in veel kerken op die be- wuste zondag aan de oproep van het moderamen gehoor is gegeven. Samen met de goede opkomst bij de landelijke gebedsbijeenkomst in Ede mag dat tot de conclusie leiden dat de gesignaleerde noodzaak tot verootmoediging, schuldbelijdenis en voorbede op het grondvlak van de kerken herkenning heeft gevonden.
7. Contact met roepende kerk synode 2004
Er is contact geweest met de kerk van Utrecht-West, aangewezen om de synode van 2004 samen te roe- pen. Dat overleg had met name betrekking op de vergaderdata voor de synode en op de data, die voor het commissiewerk zijn gereserveerd (zie rapport deputaten vertegenwoordiging). Bidstond en opening van de synode zullen plaats vinden in Utrecht, terwijl de overige zittingen, krachtens besluit van de synode van 2001, weer in Nunspeet zullen worden gehouden. Ook de commissievergaderingen, die vastgelegd zijn voor de eerste twee weken van september 2004, zullen in principe in Nunspeet plaatsvinden.
8. Voorstel
Het oud-moderamen stelt uw vergadering voor:
1. haar handeling goed te keuren;
2. het moderamen van de synode van 2004 mandaat te verlenen om in overleg met de quaestor te besluiten op welke wijze de Acta het beste gepubliceerd kunnen worden, waarbij ook naar mogelijk- heden van (deels) digitale publicatie gekeken zal worden en waarbij het moderamen de vrijheid heeft om – in het licht van bespreking en besluitvorming ter synode – te bepalen welke synodestukken al of niet in de Acta zullen worden opgenomen.
Namens het oud-moderamen,
X. xxx Xxxxxx – scriba I
BIJLAGE 14
Artikel 40
Rapport van deputaten voor het jaarboek
1. Samenstelling van het deputaatschap
De generale synode van 2001 benoemde in het deputaatschap ds. X.X.X. xxx xxx Xxxxxx, drs. R.W.J. Soeters, en ds. X.X.Xx. Velema en tot algemeen secundus ds. J.K.C. Kronenberg.
In deze periode fungeerde ds. Xxxxxxx als voorzitter en was ds. Xxxxxx secretaris.
2. Vergaderingen
Deputaten vergaderden in deze verslagperiode zesmaal: éénmaal in het voorjaar en éénmaal in het najaar van ieder jaar. In de vergaderingen die in het najaar gehouden worden, evalueren deputaten de opmerkin- gen die gemaakt zijn naar aanleiding van het laatstverschenen jaarboek en verdelen zij de werkzaamhe- den, die gedaan moeten worden om een volgend jaarboek te laten verschijnen. De vergaderingen die in het voorjaar gehouden worden staan bijna geheel in dienst van het – laatste – correctiewerk.
De uitgaven van het jaarboek zijn in technische zin het werk van Uitgeverij Buijten en Schipperheijn. Na- mens de uitgeverij woont xxx. X. Xxxxxxxx, hoofd boekproductie, alle vergaderingen van deputaten bij. Evenals in voorgaande rapporten maken deputaten ook deze keer met dankbaarheid melding van zijn betrokkenheid en accuratesse bij de totstandkoming van het jaarboek.
Wat betreft de verkoopcijfers van het jaarboek: er werden 5725 exemplaren in 2001 verkocht; 5502 exem- plaren in 2002 en 5145 exemplaren in 2003.
Voor de daaraan verbonden baten verwijzen deputaten u naar het rapport van deputaten financiële zaken.
Deputaten willen u laten delen in hun zorg over de dalende tendens van de verkopen. Van hun kant proberen zij, in samenwerking met de uitgeverij, de verkoop van het jaarboek in de plaatselijke kerken te stimuleren, zoveel zij kunnen.
3. Werkzaamheden
3.1. Algemeen
Deputaten hebben ernaar gestreefd om de uitgave van het jaarboek jaarlijks vóór Pasen te laten verschij- nen. Het ene jaar lukt dat makkelijker dan het andere. Deputaten zijn de scribae van de kerkenraden en de kerkelijke vergaderingen dankbaar voor hun medewerking, al moet aan die opmerking toegevoegd worden, dat sommigen wel een aansporing nodig hebben vanuit de uitgeverij, hetgeen extra moeite en tijd kost.
De in het vorige rapport genoemde zich uitbreidende gewoonte om geen huisadressen meer op te geven van scribae, secretarissen van diaconieën, etc., maar alleen een postbusnummer of het adres van het kerkgebouw, hebben deputaten nog niet kunnen terugdringen.
In 2004 kreeg het jaarboek een nieuw-ontworpen omslag, zie 3.4.1.
3.2. Jaarboek 2002
3.2.1. Jaaroverzicht/artikelen
Het jaaroverzicht 2001 werd vervaardigd door ds. X.X.Xx. Velema. Een viertal artikelen werd geplaatst:
– br. B. Geijtenbeek beschreef de ontstaansgeschiedenis van de kerk te Enkhuizen onder de titel ‘Onder moeders vleugels…uit’;
– ds. X. xxx xxx Xxxxx schreef over zijn werkterrein ‘Werk onder buitenlandse studenten’;
– ‘De definitie van het huwelijk’ was de titel van het artikel van deputaten contact met de overheid mw.mr.dr. G.W. Brands-Bottema;
– oud-redactielid van het jaarboek ds. X. Xxxxxx actualiseerde de lijsten, die in 1992 in het jaarboek stonden, van Opgeheven Christelijke Gereformeerde Kerken, van predikanten die vertrokken naar kerken waarmee correspondentie wordt onderhouden, van predikanten die de kerken een tijdlang gediend hebben en van voorgangers die de kerken dienden naar artikel 3 K.O.
3.2.2. In memoriam
In memoriams over de di. X. Xxxxxx en X. xx Xxxxx werden geschreven door respectievelijk ds. J.J. de Jonge en ds. X. xx Xxxxx.
3.3. Jaarboek 2003
3.3.1. Jaaroverzicht/artikelen
Het jaaroverzicht 2002 werd vervaardigd door drs. R.W.J. Soeters. Een tweetal artikelen werd geplaatst:
– ds. G.M. Bijkerk schreef over de groeiende samenwerking tussen de kerken van Beverwijk en Westzaan;
– ds. X. Xxx, deputaat kerkjeugd en onderwijs, stelde een artikel samen over ‘Christelijk onderwijs opnieuw in de branding’.
3.3.2. In memoriams
In memoriams over ds. M.W. Xxxxxxxxxxxxx, dr. Th. Peppink en xxxx.xx. X. xx Xxxxx werden geschreven door respectievelijk de dri. X. Xxxxxxxx, X.X.X. Starreveld en prof.dr. X.X.X. Xxxxx.
3.4. Jaarboek 2004
3.4.1. Verandering
De meest in het oog springende verandering van het jaarboek 2004 was de nieuw ontworpen voorkant. Na 38 maal in hetzelfde jasje, zij het in verschillende kleuren, verschenen te zijn, werd het tijd voor een nieuwe omslag, die, ondanks de vernieuwing, de band met het verleden continueert.
3.4.2. Jaaroverzicht/artikelen
Het jaaroverzicht 2003 werd vervaardigd door ds. X.X.X. xxx xxx Xxxxxx. Een drietal (missionaire) artikelen werd geplaatst:
– xx. X. Xxxx, één van de evangelisatieconsulenten, schreef een artikel onder de titel ‘Alles wordt an- ders… En de kerk ?’;
– ‘Gemeentestichting – uitdaging en roeping’ is de titel van het artikel van xx. X. Xxxxxx te Amsterdam;
– de andere evangelisatieconsulent, br. X. Xxxxxxxxxx, schreef over ‘Zending in Rotterdam’;
3.4.3. In memoriam
Een in memoriam over ds. X. Xxxxxx werd geschreven door prof. dr. W. van ’t Spijker.
4. Voorstellen
Deputaten doen uw vergadering de volgende voorstellen:
1. het werk en het beleid van deputaten goed te keuren;
2. opnieuw deputaten te benoemen.
Te zijner tijd zullen deputaten het moderamen van de generale synode een voorstel doen toekomen met betrekking tot de te vervullen vacatures.
R.W.J. Xxxxxxx, voorzitter X.X.Xx. Velema, secretaris
BIJLAGE 15
Artikel 41
Rapport 2 van commissie 1 inzake instructie 8.03 van de PS van het Westen
m.b.t. kerkvisitatie
Uw commissie heeft begrepen dat de intentie van de instructie is om de kerkvisitatie zinvoller te laten plaatsvinden dan soms het geval is. Het bestaande reglement zou daar aanleiding toe geven. Uit het bestaande reglement (algemene bepalingen lid 7) blijkt echter, hoe dit reglement bedoeld is. Misschien zou dit nog wat duidelijker en nadrukkelijker gesteld kunnen worden. Als in deze bepaling de bedoeling van de kerkvisitatie duidelijker zou worden aangegeven, zou naar het oordeel van uw commissie aan de intentie van de instructie worden voldaan.
Op een aanpassing van het reglement die eraan bijdraagt dat het doel van kerkvisitatie beter tot zijn recht komt, is uiteraard niets tegen. Uw commissie mist echter bij de instructie de onderbouwing. Is het echt nodig dat de vragen worden aangepast? In de instructie wordt de GS verzocht ‘deputaten kerkorde en
kerkrecht op te dragen zich te bezinnen op de praktijk van de kerkvisitatie om te zien of het reglement op de kerkvisitatie aanpassing nodig heeft in bovengenoemde zin en daarover te rapporteren en eventueel voorstellen te doen aan de generale synode van 2007.’ Als de GS aan het verzoek van de PS voldoet op grond van de overwegingen en de oordelen van de PS die eraan ten grondslag liggen, spreekt de GS daarmee zelf al uit dat ‘het reglement op de kerkvisitatie aanpassing nodig heeft in bovengenoemde zin’. Het heeft dan geen zin om deputaten nog op te dragen zich daarop te bezinnen en daarover te rapporte- ren. De opdracht aan hen kan dan alleen zijn om concrete voorstellen te doen tot wijziging. Maar dat dit echt nodig is, wordt door uw commissie betwijfeld.
In overweging 2 van de PS wordt de kerkvisitatie gezien als een belangrijk instrument om een aantal doelen van het bestaan van een classis te bereiken, die in overweging 1 worden omschreven. Nu wordt het doel van kerkvisitatie duidelijk omschreven in art. 44 K.O. Het lijkt ons beter om uit te gaan van de daar gegeven formuleringen. Kerkvisitatie is volgens dat artikel gericht op het functioneren van de ambts- dragers. Het gaat om het broederlijk toezien op en indien nodig vermanen van de predikanten, de ouder- lingen en de diakenen. Die moeten ‘ieder voor zich en gezamenlijk hun ambt getrouw waarnemen, bij de zuiverheid van de leer volharden, de aangenomen kerkorde in elk opzicht handhaven en de opbouw van de gemeente naar behoren met woorden en werken bevorderen.’ Uiteindelijk gaat het bij dit broederlijk erop toezien, stimuleren en vermanen van de ambtsdragers om het heil van de gemeente: Als nalatigheid wordt geconstateerd moeten de visitatoren ‘bijtijds broederlijk vermanen en met raad en daad alles doen strekken tot vrede, opbouw en welzijn van de kerken.’ Naar het oordeel van uw commissie komt in het bestaande reglement deze bedoeling van de kerkvisitatie duidelijk uit. In alle hoofdstukken gaat het over de uitoefening van de taak en van de verantwoordelijkheid van kerkenraad en ambtsdragers. Men lette op de formulering van de vragen: Komt dit aan de orde…; vormt dit onderwerp van bespreking…; kunt u spreken van…; hebt u vastgesteld…; houdt u zich aan…; maakt u gebruik van…; geeft u acht op…; wordt er met hen gesproken…; stelt u zich daarvan op de hoogte…; enz.
Als het gaat over het gemeentelijk leven komt uit dat de kerkenraad de gemeente moet kennen en stimu- leren. Ook daar luidt het: Wat doet u…; belegt u…; hoe houdt u contact…; besteedt u aandacht aan…; enz.
Dat het wenselijk zou zijn in de kerkvisitatie meer aandacht te schenken aan de bezieling van de kerken- raad (van oordeel 3) lijkt ons dan ook niet op grond van het reglement gezegd te kunnen worden. Men lette ook op de vragen I,7-10; II,4; III,2,3,6,8; IV,3,5,7; V,5,6,8,9; VI,2,5,6; VII,1,2.
Er is met gebruikmaking van het bestaande reglement gelegenheid om over de missionaire roeping van de gemeente (van oordeel 4) door te spreken n.a.v. ondermeer de vragen VI,7,8.
Over plaatselijke samenwerking met andere kerken van gereformeerde belijdenis (van oordeel 5) kan gesproken worden n.a.v. vraag VI,10.
Naar het oordeel van uw commissie is het niet nodig en niet wenselijk om voor de zaken die in van oordeel 4 en 5 worden genoemd meer aandacht te vragen in het reglement dan voor andere zaken. De zaken die bijzondere aandacht vragen kunnen per plaats verschillen en de visitatoren moeten vrij zijn in hun keus aan welke onderdelen van het reglement zij bijzondere aandacht schenken.
Wat betreft het grote aantal vragen van het bestaande reglement (van oordeel 1) zij opgemerkt dat uit algemene bepaling 7 blijkt dat het gesprek niet met het stellen van al deze vragen behoeft te worden gevoerd, maar dat het gaat om de lijn van het gesprek. Het reglement geeft daarvoor een handleiding. Ook kan een deel van de vragen schriftelijk worden beantwoord. De vragen moeten dus het gesprek niet verhinderen.
In het gesprek is er naar het oordeel van uw commissie alle gelegenheid om te spreken over de ach- terliggende visie van de kerkenraad (van oordeel 2). Als bijvoorbeeld vraag I,1 beantwoord zou worden met nee, dan wordt toch gevraagd naar het waarom? Zo kunnen – om maar wat te noemen – de vragen I,13,22; II,1-3; III,3,5; IV,3; V,1,9; VI,1,2,7-10; VII,3-5 aanleiding geven om te spreken over de visie van de kerkenraad.
Met het bovengestelde is duidelijk dat uw commissie aanvaarding van de instructie overbodig en niet wenselijk acht. Aan de intentie van de instructie kan worden voldaan door algemene bepaling 7 van het reglement uit te breiden zodat daarin heel helder wordt aangegeven hoe het reglement bedoeld is en hoe het gebruikt kan worden.
Als de opdracht voor het schrijven van deze toevoeging zou worden gegeven aan deputaten kerkorde en kerkrecht, kan pas een volgende synode deze vaststellen. Daarom doet uw commissie zelf een voorstel voor een uitbreiding van algemene bepaling 7 van het reglement.
Uw commissie stelt u voor aldus te besluiten:
De generale synode
kennis genomen hebbende van
1. de instructie van de particuliere synode van het Westen d.d. 14 mei 2003;
2. het rapport van haar commissie; overwegende
1. dat het de intentie van de instructie is te bevorderen dat de kerkvisitatie beter aan haar doel beant- woordt;
2. dat het doel van de kerkvisitatie duidelijk omschreven wordt in art. 44 K.O.;
3. dat het reglement op de kerkvisitatie het broederlijk gesprek zoals bedoeld in art. 44 K.O. niet wil verhinderen maar dienen;
4. dat het reglement bedoeld is als een handleiding die de lijn aangeeft waarlangs de kerkvisitatie dient te verlopen;
5. dat het daarom niet nodig is dat alle vragen van het reglement bij elke kerkvisitatie met zoveel woor- den worden gesteld;
6. dat een deel van de vragen van te voren schriftelijk kan worden beantwoord, waarbij visitatoren kun- nen kiezen op welke zaken zij willen terugkomen, zodat er ter vergadering meer gelegenheid is om over andere zaken breder door te spreken;
7. dat naar aanleiding van vragen en gegeven antwoorden dieper kan worden doorgesproken en dat het niet de bedoeling van de vragen is dat men zich beperkt tot een zo kort mogelijk en weinig zeggend antwoord;
8. dat de bedoeling van het reglement op de kerkvisitatie in de praktijk niet altijd goed wordt begrepen, al wordt die in de algemene bepalingen wel aangegeven;
van oordeel
1. dat het van groot belang is voor de kerken dat de kerkvisitatie functioneert naar de bedoeling van art. 44 K.O.;
2. dat moet worden bevorderd dat het reglement op de kerkvisitatie wordt gehanteerd zoals het is be- doeld, n.l. om aan art. 44 K.O. uitvoering te geven;
3. dat niet het reglement op de kerkvisitatie wijziging behoeft maar het gebruik ervan zoals dat soms plaatsvindt;
besluit
1. de instructie niet te aanvaarden;
2. aan de intentie van de instructie recht te doen door aan de ‘algemene bepalingen’ van het reglement, lid 7, een korte uitbreiding te geven waardoor nog duidelijker wordt hoe het reglement gezien moet worden en gebruikt kan worden;
3. de uitbreiding van lid 7 vast te stellen als volgt:
‘Het reglement op de kerkvisitatie is bedoeld als handleiding die de lijn aangeeft waarlangs de kerk- visitatie dient te verlopen. Het is derhalve niet noodzakelijk dat alle vragen van het reglement bij elke visitatie met zoveel woorden worden gesteld. Naar aanleiding van de vragen en de daarop gegeven antwoorden kan dieper worden doorgesproken in het kader van een geestelijk getoonzet gesprek.
De aan de orde te stellen onderwerpen (enz.).’
J.W. Schoonderwoerd, rapporteur
BIJLAGE 16
Artikel 45, 158, 162, 195
1. Inleiding
Rapport van de deputaten eredienst
1.1. De opdrachten van de generale synode 2001
De synode besloot:
1. deputaten opdracht te geven alle zaken die samenhangen met de uitgave van de bundel Schriftberijmingen te behartigen;
2. deputaten te ontslaan van de opdracht een grote-letter-editie van de bundel Schriftberijmingen te doen uitgeven;
3. deputaten opdracht te geven contacten te leggen binnen het geheel van de gereformeerde gezindte om zo mogelijk te komen tot samenwerking en eenstemmigheid wat betreft taal en inhoud van de liturgische formulieren;
4. deputaten opdracht te geven tot het opstellen van nieuwe formulieren waarin de in het rapport van deputaten genoemde motieven kunnen samengaan met de theologische inhoud van de bestaande formulieren, en daarbij voorrang te geven aan het doop- en huwelijksformulier;
5. deputaten opdracht te geven, in samenwerking met het deputaatschap eredienst van de Gerefor- meerde Kerken (vrijgemaakt) en zo mogelijk met daartoe geëigende deputaatschappen en/of com- missies binnen het geheel van de gereformeerde gezindte, onderzoek te doen naar de samenhang tussen de huidige cultuur en de liturgie;
6. deputaten opdracht te geven waar mogelijk samen te werken met het deputaatschap kerkmuziek van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt);
7. aangaande artikel 69 van de kerkorde het volgende uit te spreken:
1. in de huidige situatie geen uitbreiding te geven aan het bepaalde in art. 69 K.O.;
2. een deputaatschap voor het kerkelijk lied in te stellen en dit deputaatschap op te dragen:
a. liederen te selecteren waarvan de inhoud in overeenstemming is met de Heilige Schrift en de gereformeerde belijdenis en tevens de mogelijkheid te onderzoeken of voor een dergelijke selectie verwezen zou kunnen worden naar een reeds bestaande bundel;
b. onderzoek te doen naar de bereidwilligheid van de kerkenraden om, wanneer een dergelijke selectie in art. 69 K.O. wordt opgenomen, zich voor de keuze van het lied in de eredienst te beperken tot het in art. 69 K.O. bepaalde;
c. de resultaten van deze selectie en dit onderzoek te rapporteren aan de generale xxxxxx van 2004;
3. de kerken te verzoeken liederen die men in de selectie zou willen hebben opgenomen aan deputaten toe te zenden.
1.2. Samenstelling van het deputaatschap
De generale synode van 2001 benoemde in het nieuw te vormen deputaatschap eredienst de volgende broeders: J. Xxx Xxxxxx, C.J. Xxxxxx, X. Xxxxxxxxxx, X. Xxxxxxxxxx, X. Xxxxxxxxx, X. Xxx, X. xxx Xxxxxx
en G.C. de Waard. Op de eerste vergadering van het deputaatschap werd br. Xxx Xxxxxx benoemd tot voorzitter en br. Xxxxxxxxxx tot secretaris.
Door ziekte was br. Dunsbergen vanaf februari 2003 helaas niet meer in staat binnen het deputaatschap te functioneren. Op de vergadering van 21 november 2003 werd besloten dat br. Droger tot aan de gene- rale synode het secretariaat van het deputaatschap zou waarnemen.
1.3. Werkwijze van het deputaatschap
Het deputaatschap eredienst heeft gewerkt met twee secties: de sectie liederen en de sectie liturgische formulieren. In de sectie liederen namen plaats de broeders Xxx Xxxxxx, Kok, van Ledden en de Waard. De eerste werd voorzitter van de sectie, de laatste notulist ervan. De sectie liturgische formulieren werd bemand door de broeders Droger, Dunsbergen, Groeneveld en Groenleer. De laatste werd voorzitter van de sectie, de eerste notulist ervan. In de commissie Liturgie en Cultuur van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) ging vanuit ons deputaatschap br. Groenleer participeren.
Br. Xxxxxxxxxx heeft in de achterliggende periode de zaken behartigd die te maken hebben met de Schriftberijmingen.
1.4. Participatie Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt)
Overeenkomstig de opdracht van de generale synode ‘waar mogelijk samen te werken met het deputaat- schap kerkmuziek van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt)’ heeft een delegatie van ons deputaat- schap (sectie liederen) op 29 november 2002 een vergadering bijgewoond van deputaten kerkmuziek. Deze ontmoeting had een informatief karakter: over en weer is meegedeeld waar ieder mee bezig is. Afgesproken werd dat deze deputaten ook een uitnodiging zouden ontvangen voor een vergadering van de sectie liederen van ons deputaatschap. Op 7 april 2003 was een afvaardiging van het deputaatschap kerkmuziek aanwezig op de vergadering van de sectie liederen. Afgesproken werd:
a. dat onze deputaten kennisnemen van de criteria die gelden voor de liederenbundel van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt);
b. dat de deputaten van beide kerken elkaar op de hoogte houden van de voortgang van de activiteiten,
o.a. door middel van het toezenden van de notulen van de vergaderingen.
Voortzetting van het bijwonen van vergaderingen leek in dit stadium niet zinvol. Terwijl onze synode nog principiële uitspraken moet doen, zijn de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) reeds bezig gezangen te zingen, nieuwe liederen te beproeven en een bundel samen te stellen. Voorafgaande aan de rapportage aan de generale synode 2004 is er nog wel een gemeenschappelijke vergadering van onze deputaten en het deputaatschap kerkmuziek gehouden op 12 maart 2004.
Een andere opdracht van de generale synode was ‘in samenwerking met het deputaatschap eredienst van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) en zo mogelijk met daartoe geëigende deputaatschappen en/of commissies binnen het geheel van de gereformeerde gezindte, onderzoek te doen naar de samen- hang tussen de huidige cultuur en de liturgie’. Er is contact gelegd met het genoemde deputaatschap. Pas in juni 2003 is daarop gereageerd. Dit had ermee te maken dat de bezinning op de samenhang tussen liturgie en cultuur was vertraagd.
Op uitnodiging van het deputaatschap kerkmuziek heeft een afgevaardigde van ons deputaatschap op 12 december 2003 een vergadering bijgewoond van de deputaten eredienst en kerkmuziek gezamenlijk met als onderwerp ‘liturgie en cultuur’ (zie 3.5).
1.5. Inhoud van het rapport
Na het inleidende hoofdstuk 1 geven we in hoofdstuk 2 van ons rapport weer wanneer het deputaatschap heeft vergaderd en wanneer de afzonderlijke secties samenkwamen.
In hoofdstuk 3 treft u het verslag aan van onze werkzaamheden als gevolg van de opdrachten die de generale synode van 2001 verstrekte. In de bijlagen vindt u de twee concept-doopformulieren en het concept-huwelijksformulier die het deputaatschap vaststelde, en de uitslag van de enquête die in de kerken werd gehouden.
Met het doen van enkele voorstellen sluiten we ons rapport in hoofdstuk 4 af.
2. Vergaderingen
2.1.Plenaire vergaderingen
Het hele deputaatschap heeft in de afgelopen periode zeven keer vergaderd. Steeds kwamen we bijeen in één van de zalen van de chr. geref. Rehobothkerk te Woerden. De eerste vergadering van het hele deputaatschap vond plaats op 13 mei 2002. In datzelfde jaar vergaderden we ook nog op 9 september. In 2003 kwamen we bijeen op 24 maart, 18 augustus en 21 november. In 2004 was dat op 30 januari en 12 maart.
2.2. Vergaderingen van de secties
De secties hebben in de periode 2002-2004 verschillende keren afzonderlijk vergaderd. Onderstaand een overzicht per sectie van de data van samenkomen.
2.2.1. Sectie liederen
De sectie liederen kwam steeds bijeen in één van de zalen van de chr. geref. kerk ‘De Tabernakel’ te Ede, behalve in 2004; toen kwam men samen in de chr. geref. Rehobothkerk te Woerden. In 2002 vergaderde de sectie op 10 juni; in 2003 op 13 januari, 3 maart, 7 april en 22 september; in 2004 op 12 januari.
2.2.2. Sectie liturgische formulieren
De sectie liturgische formulieren vergaderde steeds in één van de zalen van de chr. geref. Rehobothkerk te Woerden. In 2002 was dat op 3 juni, 16 september en 11 november; in 2003 op 20 januari, 17 maart, 23
juni, 18 augustus en 27 oktober; in 2004 op 12 januari.
2.2.3. Karakter van de vergaderingen
Alle vergaderingen van het deputaatschap èn van de afzonderlijke secties kenmerkten zich door een open en broederlijke sfeer. In een hartelijke verbondenheid aan Schrift en belijdenis, onze kerken en aan elkaar hebben we de door de synode opgedragen werkzaamheden mogen verrichten. Daarop zien we als deputaten met dankbaarheid terug.
3. Uitvoering opdrachten van de generale synode 2001
3.1. Behartigen van de zaken betreffende de bundel Schriftberijmingen
Met betrekking tot de Schriftberijmingen gaf de synode van 2001 aan deputaten de opdracht ‘alle zaken die samenhangen met de uitgave van de bundel Schriftberijmingen te behartigen’. Bij de taakverdeling binnen het deputaatschap werd br. X. Xxxxxxxxxx ermee belast deze opdracht uit te voeren en hiervan te rapporteren aan deputaten.
Hij heeft regelmatig contact onderhouden met de uitgeverij Buijten & Schipperheijn. Uit dat contact bleek:
a. dat van de bundel met 40 Schriftberijmingen, uitgegeven in februari 1997, in 2000 een vierde ongewij- zigde editie verschenen was, die aan de vraag naar nieuwe boekjes voldeed;
b. dat de uitgeverij Buijten & Schipperheijn het verzoek had ontvangen om een bundel Schriftberijmingen uit te geven waarin zowel de 40 Schriftberijmingen uit de door deputaten uitgegeven bundel staan, alsmede de 19 liederen uit het Liedboek voor de kerken die vermeld zijn in art. 69 K.O.;
c. dat de uitgeverij Buijten & Schipperheijn voornemens was een dergelijke bundel uit te geven en voor overname van de 40 Schriftberijmingen toestemming aan deputaten vroeg.
Deputaten hebben geantwoord daar geen bezwaar tegen te hebben, mits aan de voorwaarden zou wor- den voldaan die zij stellen voor het overnemen van Schriftberijmingen in andere bundels. Daarbij stelden deputaten dat de uitgave van de bundel duidelijk diende te worden gezien als een eigen initiatief van de uitgeverij. Deputaten hebben namelijk geen opdracht van de synode een dergelijke bundel te doen uitgeven.
Deputaten hebben van de uitgeverij bericht ontvangen dat de gevraagde vergoeding voor auteursrechten is overgemaakt aan de quaestor van de synode, die dit heeft bevestigd.
In januari 2003 is de bundel ‘Schriftberijmingen met 19 gezangen uit het Liedboek voor de kerken’ ver- schenen bij de uitgeverij Buijten & Schipperheijn.
Behalve het bovengenoemde hebben deputaten enkele verzoeken gekregen om liederen in bundels of liturgieën te mogen overnemen. Die verzoeken zijn afgehandeld volgens de daarvoor afgesproken voor- waarden en tegen betaling van de vereiste gelden voor auteursrechten.
3.2. Samenwerking binnen de gereformeerde gezindte betreffende eenstemmigheid in taal en inhoud van de liturgische formulieren
Deputaten hebben contact gezocht met het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond en daaraan de vraag voorgelegd of het nog nieuwe plannen had op het gebied van de liturgische formulieren. Per e-mail kregen wij op 18 september 2002 als antwoord dat een werkgroep bestaande uit vijf vertegenwoordigers van de Gereformeerde Bond en vijf vertegenwoordigers uit de Nederlandse Hervormde Kerk, bezig was met de rubricering en waardering van de vele brieven die binnengekomen waren als reactie op de proeve van de herziene klassieke liturgische formulieren. Tot 1 maart 2003 zou deze werkgroep de tijd hebben om haar werk te doen. De bedoeling was dat de synode daarna het resultaat zou vaststellen en de her- taalde liturgische formulieren zou opnemen in het Dienstboek.
Rond de afsluiting van ons rapport vernamen wij van de kant van het hoofdbestuur dat er enige vertra- ging is ontstaan in het project. Men koerst nu aan op een afronding voor de zomer en presentatie van het Dienstboek in het najaar. Verder deelde het hoofdbestuur ons mee dat een boekje met de titel ‘Ere Wie ere toekomt’ was verschenen.
Deputaten hebben ook geïnformeerd naar de activiteiten van de Nederlands Gereformeerde Kerken op het gebied van de liturgische formulieren en gevraagd naar wat er in die kerken aan liturgische formulieren voorhanden is. Geantwoord is dat er heel wat verschillende liturgische formulieren in omloop en gebruik zijn. Er wordt momenteel niet gewerkt aan nieuwe liturgische formulieren.
Van de Gereformeerde Gemeenten is bekend dat zij de klassieke liturgische formulieren gebruiken. Zover wij weten zijn er in die kring geen plannen om deze te hertalen of aan te vullen met nieuwe formulieren.
3.3. Nieuwe formulieren voor de kinderdoop en de huwelijksbevestiging
3.3.1. Twee nieuwe formulieren voor de kinderdoop
De sectie liturgische formulieren zag zich gesteld voor de opdracht van de generale synode ‘tot het opstellen van nieuwe formulieren waarin de in het rapport van deputaten genoemde motieven kunnen samengaan met de theologische inhoud van de bestaande formulieren, en daarbij voorrang te geven aan het doop- en huwelijksformulier’.
Alle leden van de sectie leverden òf een compleet nieuw concept-doopformulier, òf gaven een structuur- schema aan de hand waarvan een nieuw formulier zou kunnen worden geconcipieerd. We besloten met twee complete concept-teksten verder te gaan. De argumenten om aan de synode twee nieuwe doopfor- mulieren voor te leggen zijn deze:
a. beide formulieren hebben wat betreft taal en stijl een eigen karakter;
b. beide formulieren leggen inhoudelijk verschillende accenten.
Bij het samenstellen van de concept-doopformulieren is van vrijgemaakte zijde constructief meegewerkt door twee leden van het deputaatschap eredienst. De broeders X.Xx. Hoekstra en F.G. aan het Rot zijn we dank verschuldigd voor hun waardevolle inbreng en hun trouw bezoeken van de vergaderingen van de sectie liturgische formulieren.
In bijlage 1 treft u beide concept-doopformulieren aan.
3.3.2. Nieuw formulier voor de huwelijksbevestiging
Nadat de beide doopformulieren waren vastgesteld, is de sectie liturgische formulieren gaan werken aan een nieuw huwelijksformulier. Ook hierbij werden de opmerkingen betrokken die op de generale synode van 2001 naar voren waren gebracht.
U vindt het concept-huwelijksformulier in bijlage 2 van ons rapport.
3.4. Voorstel om te komen tot een nieuw formulier voor de openbare geloofsbelijdenis
Binnen het deputaatschap is de gedachte naar voren gekomen dat het wenselijk zou zijn tot een uit- gebreider formulier te komen voor het afleggen van openbare geloofsbelijdenis. De volgende gronden bieden wij ter overweging aan:
1. het huidige formulier is geen formulier in die zin dat het bijbels onderwijs geeft, zoals dat bij de andere formulieren gebeurt, maar het beperkt zich tot het stellen van vragen;
2. door een uitgebreider formulier kan worden ingegaan op het postmoderne levensgevoel en leiding worden gegeven in verband met de evangelisch-doperse stroming, waarbij de nadruk valt op de ge- voelservaring. Juist bij de belijdenis van het geloof zal ruime aandacht gegeven moeten worden aan de schriftuurlijke geloofservaring.
3.5. Onderzoek naar de samenhang tussen de huidige cultuur en de liturgie
Ook aan de opdracht van de generale synode om ‘in samenwerking met het deputaatschap eredienst van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) en zo mogelijk met daartoe geëigende deputaatschappen en/of commissies binnen het geheel van de gereformeerde gezindte, onderzoek te doen naar de samenhang tussen de huidige cultuur en de liturgie’, is gewerkt. Het is een feit dat veel kerkgangers dagelijks met een cultuur te maken hebben die totaal anders is dan de cultuur die men in de kerk tegenkomt. We spreken in de huidige samenleving van een beeldcultuur, waarbij vooral gelet wordt op wat er te zien en te ervaren valt, terwijl de gereformeerde liturgische traditie vooral een lees- en hoorcultuur is, waarbij de betekenis van teksten verstaan moet worden. Dat levert een bepaalde spanning op. Het verstaan van teksten of van het gesproken woord is een kunst die het in de huidige cultuur steeds moeilijker krijgt. Dat vindt ook zijn weerslag in het kerkelijk leven.
Ook op het terrein van de muziek is er heel wat gaande dat spanning oplevert tussen de huidige cultuur en de kerkelijke praktijk. Het repertoire dat veel kerkgangers dagelijks beluisteren is totaal anders dan het kerkelijke repertoire dat in de erediensten in praktijk wordt gebracht. De kerkdienst is vrijwel het enige moment waar mensen nog samen zingen. Dat leidt ertoe dat de afstand tussen kerkelijke en niet-kerke- lijke cultuur groter wordt.
In opdracht van de generale synode van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) is er ook binnen de betreffende deputaatschappen van deze kerken bezinning op dit terrein gaande.
Op 12 december 2003 was er een gezamenlijke vergadering van de deputaten eredienst en kerkmuziek. Daarbij was ook een afvaardiging van ons deputaatschap aanwezig. Er vond een discussie plaats over het onderwerp ‘De relatie tussen de huidige cultuur en de gereformeerde liturgie en kerkmuziek’. Dit ge- beurde aan de hand van een discussiestuk dat samengesteld was door enkele deputaten. Daarin kwam de spanning naar voren tussen enerzijds de gegevens die de Schrift, de confessie en de kerkgeschiede- nis ons aandragen en anderzijds de huidige leefsfeer waarin individuele voorkeur een grote rol speelt. Men is er niet op uit om vaste regels te stellen maar wel om ijkpunten aan te dragen waaraan de verschil- lende onderdelen van de liturgie moeten voldoen. In maart of april 2004 krijgt de bespreking een vervolg. De afgevaardigde van ons deputaatschap is ook daarbij betrokken.
Op dit terrein is door de deputaten van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) al veel bezinnend werk verricht. Moeilijker is het voor hen aan de hand daarvan conclusies te trekken. De materie is nogal complex.
Binnen de deputaten eredienst en kerkmuziek worden de problemen die er op dit terrein liggen scherp gezien. Op dit punt is er bij ons duidelijk een achterstand, terwijl bij beslissingen op liturgisch gebied naar het oordeel van deputaten deze problemen meegewogen dienen te worden.
3.6. Verslag van de werkzaamheden van de sectie liederen
3.6.1. De opdracht van de generale synode van 2001
In het kader van de besprekingen ter synode van de vraag of het mogelijk is te komen tot een eigen lied- bundel, waarmee de eenheid binnen de kerken gediend zou kunnen worden, werd aan het deputaatschap voor de eredienst opgedragen:
a. liederen te selecteren waarvan de inhoud in overeenstemming is met de Heilige Schrift en de gerefor- meerde belijdenis en tevens de mogelijkheid te onderzoeken of voor een dergelijke selectie verwezen zou kunnen worden naar een reeds bestaande bundel;
b. onderzoek te doen naar de bereidwilligheid van de kerkenraden om, wanneer een dergelijke selectie in artikel 69 van de kerkorde wordt opgenomen, zich voor de keuze van het lied in de eredienst te beperken tot het in artikel 69 bepaalde;
c. de resultaten van deze selectie en dit onderzoek te rapporteren aan de generale xxxxxx van 2004;
d. de kerken te verzoeken liederen die men in de selectie zou willen hebben opgenomen aan deputaten toe te zenden.
3.6.2. Eenstemmig
De generale synode van 1980 besloot bij de behandeling van het rapport van het deputaatschap voor onderzoek naar het kerkelijk lied o.a. (zie het Rapport ‘Eenstemmig’, dat verscheen): een definitieve be- slissing ten aanzien van Schriftgetrouwe liederen voor te bereiden en voorstellen te doen aan de generale synode van 1983. Deze door de synode vast te stellen liederen zullen in de vorm van een eigen liedbundel aan de kerken worden aangeboden (Acta 1983, blz. 206v.).
Aan de generale synode van 1983 werd een bundeling van 120 liederen voorgelegd, waarbij de criteria voor een verantwoord lied worden aangegeven in het rapport van voornoemde deputaten (Acta 1983, blz. 210v.). Een aantal criteria is:
a. de liederen moeten het heilshandelen van God op zodanige wijze vertolken, dat zij met het geheel van Gods heilsopenbaring in overeenstemming zijn en van de Geest der Schriften doordrenkt zijn;
b. de liederen moeten confessioneel verantwoord zijn en daardoor aanvaardbaar voor alle kerken;
c. de liederen moeten liturgisch verantwoord zijn;
d. literair en muzikaal moeten de liederen op niveau zijn.
Bezwaren tegen bepaalde liederen zijn verwoord op blz. 209 (Acta 1983).
De generale synode van 1983 is van oordeel dat het gebruik van de bundel, die door deputaten is samen- gesteld, de eenheid van de kerken niet zal bevorderen, maar de verwijdering zal vergroten, wat met een aantal overwegingen, waaronder die van het betrachten van eenheid, liefde en waarheid, in strijd moet worden geacht (Acta 1983, blz. 62) en besluit te blijven bij het zingen van de 150 Psalmen in de eredienst (blz. 62v.).
Xxxxxx tegen dit besluit op de generale synode 1986 worden afgewezen (zie Acta 1986).
Op de generale synode van 1995 komt het kerkelijk lied opnieuw ter sprake via een instructie van de par- ticuliere synode van het Noorden. Voorgesteld wordt de redactie van artikel 69 K.O. te wijzigen en depu- taten te benoemen met de opdracht op de eerstvolgende synode liederen naar Schrift en belijdenis aan te bieden. Deze synode besluit de instructie niet te aanvaarden daar er ‘geen nieuwe argumenten worden aangevoerd vergeleken met de revisievoorstellen ten aanzien van het besluit van de generale synode 1983 inzake het kerkelijk lied, die op de generale synode van 1986 zijn afgehandeld’. ‘De synode is van oordeel dat er geen gegronde redenen bestaan om genoemd besluit te herzien’ (Acta 1995, blz. 106).
Op de generale synode van 2001 kwam echter het zingen van liederen opnieuw aan de orde via een in- structie van de particuliere synode van het Oosten, waaruit ten slotte na diverse voorstellen ter synode de opdracht gegeven werd zoals onder punt 1.1. is verwoord (Acta 2001, blz. 63-67; 134-137).
3.6.3. Werkwijze
Deputaten hebben zich allereerst bezonnen op de werkwijze die moest worden gevolgd om te voldoen aan de opdracht van de generale synode van 2001. Vervolgens zijn de kerken opgeroepen aan het depu- taatschap voor te leggen wat in de plaatselijke erediensten wordt gezongen, en te laten weten of men zich wil houden aan wat de generale synode bepaalt in artikel 69 K.O. (zie onder opdracht b.). Ook werden de kerken in de gelegenheid gesteld aan deputaten liederen toe te zenden (zie onder opdracht c.). Hieronder treft u een samenvatting aan van wat onder de aandacht van deputaten is gebracht.
Samenvatting van de uitslag van de enquête onder de kerkenraden in het najaar 2002 en de conclusies van de deputaten.
Opmerkingen vooraf:
• Voor de exacte uitslag van de enquête verwijzen wij naar bijlage 3 van ons rapport.
• Aangezien bijna 80% van de kerkenraden op de enquête heeft gereageerd, kan, naar het oordeel van de deputaten, worden gesteld dat de uitslag representatief is voor wat er ten aanzien van het kerklied in onze kerken leeft.
• De 60 kerkenraden die in de erediensten uitsluitend de Psalmen en Enige Gezangen gebruiken, hebben op alle volgende vragen antwoorden gegeven die samengevat kunnen worden met de uitdrukking ‘niet van toepassing’.
• Enkele kerkenraden hebben hun keuze voor of tegen het zogenaamde vrije lied uitvoerig gemotiveerd vanuit de Schrift en/of de traditie van onze kerken.
• Op de enquêtevraag welke vrije liederen men geschikt acht voor het gebruik in de eredienst, heeft het overgrote deel van de kerkenraden zich bij de beantwoording beperkt tot het noemen van bundels waaruit liederen geselecteerd zouden kunnen worden. Acht kerkenraden hebben een lijst met liederen of een zelf samengestelde zangbundel toegezonden.
• Sommige vragen zijn door een aantal kerkenraden niet of onvolledig beantwoord. Dat blijkt uit het aantal keren dat ‘geen antwoord’ moest worden genoteerd. Het betreft met name de vragen met be- trekking tot:
• de gehanteerde criteria bij de keuze van de vrije liederen,
• de auteursrechten,
• de geschikt geachte vrije liederen.
Een enkele keer was daardoor ook enige interpretatie vanuit eerder gegeven antwoorden nodig om tot een wat vollediger beeld te komen. Dit betrof bijvoorbeeld het antwoord op de vraag welke liederen men geschikt acht. Een relatie met de daaraan voorafgaande vraag over de liederen die men zingt naast de officieel toegestane, ligt voor de hand.
De uitkomsten van de enquête met betrekking tot bovengenoemde vragen dienen met enig voorbehoud te worden gehanteerd.
Samenvatting
De uitslag van de enquête kan in de volgende punten worden samengevat.
N.B. De nummering komt overeen met die van de vragen op het enquêteformulier (zie bijlage 3)
1a. Meer dan de helft van de kerken (91 kerken = 61%) houdt zich aan de afspraken, neergelegd in art. 69 K.O.
Van deze groep kerken zingt eenderde (31 kerken) naast de Psalmen en Enige Gezangen ook de Schriftberijmingen en/of de door de synode goedgekeurde liederen uit het Liedboek voor de kerken. Meer dan de helft van de laatstgenoemde kerken (17) maakt expliciet melding van het feit dat in bijzondere diensten ook liederen uit andere bundels gezongen worden. De diensten die men als bij- zonder kwalificeert, zijn verschillend. Genoemd worden diensten op christelijke feestdagen, doop- en belijdenisdiensten, trouw- en rouwdiensten, gezinsdiensten, diensten voor verstandelijk gehandicap- ten, diensten op startzondag, bid- en dankdagdiensten.
Bijna 40% (58 kerken = 39%) van de kerken zingt ook in de gewone erediensten regelmatig andere dan de toegestane liederen.
1b. Vrijwel alle kerken die in de eredienst regelmatig het vrije lied zingen, kiezen gebruik gemaakt van liederen uit de bundels Opwekking, Joh. de Heer en Zingende gezegend.
1c. Met betrekking tot de gehanteerde criteria bij de keuze van de liederen geven de meeste kerken aan dat men alleen schriftuurlijk verantwoorde liederen zingt.
Verder spelen bij de keuze van de liederen vooral zaken als zingbare melodie, passend bij het thema van de dienst en bekendheid bij de gemeente een rol.
1d. Bij het gebruik van liederen uit andere bundels lijkt in het algemeen weinig aandacht besteed te wor- den aan het aspect auteursrechten.
Een groot aantal kerkenraden (34) beantwoordt de vraag niet en van de kerkenraden die de vraag wel beantwoorden, blijkt ongeveer de helft geen rekening te houden met auteursrechten.
Mogelijk is door veel kerkenraden deze vraag niet als relevant ervaren, omdat men in de erediensten integraal gebruik maakt van bijvoorbeeld het Liedboek voor de kerken en alleen in bijzondere diensten liederen uit andere bundels gebruikt.
2. De meest genoemde bundels die men geschikt acht om liederen uit te selecteren, zijn het Liedboek voor de kerken, Opwekking, Joh. de Heer en Zingende gezegend.
De antwoorden op deze vraag vertonen uiteraard veel overeenstemming met die bij punt 1b.
3. Op de vraag of de kerkenraden bereid zijn zich te houden aan een selectie van liederen, wanneer de synode zou besluiten die op te nemen in art. 69 K.O, antwoordt maar een beperkt deel van de kerken- raden (19) bevestigend.
Een aanmerkelijke groep kerkenraden (29) wil de vraag vooralsnog niet met ja beantwoorden. Uit de toelichting blijkt dat men bevreesd is dat een eventuele synodale selectie van liederen niet overeen- stemt met de eigen keuze en/of te beperkend zal zijn.
Een grote groep kerkenraden (41) is niet bereid zich te houden, c.q. kan zich moeilijk houden aan een eventuele synodale selectie.
De drie meest genoemde motieven die daarvoor aangedragen worden, zijn:
a. de ontwikkelingen zijn niet meer terug te draaien en/of laat de keuze van de liederen over aan de vrijheid van de kerkenraden;
b. de selectie van de liederen voor de eredienst is nadrukkelijk een taak van de kerkenraad;
c. er worden problemen voorzien in de plaatselijke samenwerking met de Gereformeerde Kerk (vrij- gemaakt) en de Nederlands Gereformeerde Kerk.
Conclusies
De hierboven samengevatte uitslag van de enquête overziende, komen de deputaten, bezien vanuit de opdracht van de generale synode van 2001, tot de volgende conclusies:
a. in een substantieel deel van onze kerken wordt naast de toegestane liederen het vrije lied in de ere- diensten gezongen. Verder lijkt er bij deze kerken maar een beperkte bereidheid aanwezig zich te houden aan een door de synode vast te stellen selectie van liederen;
b. uit de gehouden enquête is gebleken dat een eigen bundel liederen door een deel van de gemeenten niet wordt gewaardeerd. Deputaten zijn van mening dat het nu aan het geheel van de kerken is, in synode bijeen, de kerken een weg te wijzen;
c. het baart het deputaatschap nogal wat zorg dat de gewenste en noodzakelijke eenheid in dit opzicht niet wordt aangetroffen. Als deputaatschap achten wij het een opdracht van de synode ook wat be- treft het kerklied leiding te geven, opdat al wat in de gemeenten, in welke diensten dan ook, gezongen wordt in overeenstemming is met Schrift en belijdenis.
In het licht van bovenstaande conclusies hebben de deputaten besloten geen poging te doen om nu zelf liederen te selecteren (een opdracht van de synode), maar eerst een uitspraak van de synode te vragen over verder te nemen stappen met betrekking tot het kerklied.
3.6.4. Geen eenstemmigheid
Wegen we de gegevens die vanuit de enquête ons ter beschikking staan, dan betwijfelen wij of een door de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland samengestelde bundel de andere in gebruik zijnde liederen zal vervangen en men bereid is ter wille van de eenheid in de kerken zich te houden aan deze bundel liederen voor het zingen in de eredienst.
Een deel van de kerken ziet de noodzaak er niet van in een eigen bundel samen te stellen. Een ander deel zal deze niet gebruiken, omdat men zich wil houden aan wat nu in artikel 69 K.O. is bepaald. Weer een ander deel van de kerken wil zich houden aan een selectie van liederen die de synode vastgesteld heeft. Van eenstemmigheid kan dus niet gesproken worden.
3.6.5. Zorgvuldigheid
Een mogelijke uitweg uit de ontstane situatie zou kunnen zijn het aan de vrijheid van de plaatselijke ge- meente over te laten wat in de erediensten gezongen wordt. Sommigen pleiten daarvoor en zien niet in
waarom daardoor de eenheid geschaad zou worden. Anderen menen echter dat dit de eenheid in ieder geval niet bevordert. Het blijkt in de praktijk zelfs verwijdering te geven. In een tijd van individualisme zul- len we als kerken de gemeenschap als een kostbaar geschenk dienen te bewaren en te bevorderen. Wat gezongen wordt, raakt de kerken in z’n geheel. Zoals ook de liturgische formulieren de eenheid dienen. Zorgvuldigheid is van belang. Dit geldt ten aanzien van de tekst, de melodie en het taalgebruik van de te zingen liederen. Dit betreft ook de auteursrechten.
3.6.6. Eenheid binnen de gereformeerde gezindte
• Ten aanzien van de Gereformeerde Gemeenten geldt dat daar alleen de Psalmen en de Enige Gezangen gezongen worden.
• De laatste synode van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) heeft een aantal liederen uit het Lied- boek voor de kerken goedgekeurd om te worden proefgezongen tot de volgende synode. Deputaten hebben de opdracht er nog dertig liederen uit het Liedboek voor de kerken bij te zoeken plus negentig liederen uit andere bundels. Daarnaast werken de deputaten aan een lijst van liederen die ook gebruikt mogen worden bij bijzondere gelegenheden. Doel is in 2008 een voorlopige bundel en in 2011 een de- finitieve bundel van ongeveer 180 liederen.
Wij als deputaten hebben contact gezocht en onderhouden met deputaten van genoemde kerken. Deze hebben niet geleid tot een eenheid van beleid in dit opzicht. Dit hangt samen met het feit dat de Gerefor- meerde Kerken (vrijgemaakt) reeds een principiële beslissing met betrekking tot het zingen van het vrije lied in de eredienst genomen hebben, terwijl de kerken waartoe wij behoren, nog voor een dergelijke beslissing staan.
• In de Nederlands Gereformeerde Kerken is de praktijk dat het te zingen lied in de eredienst aan de vrij- heid van de plaatselijke kerken wordt overgelaten.
• ‘Zingen naar de Schriften’ is een uitgave van de Gereformeerde Bond in de Nederlandse Hervormde Kerk, Huizen 2000. In dit rapport wordt gewezen op een gezamenlijke bezinning in de breedte van de gereformeerde gezindte om elkaar te treffen rondom het zingen van hetzelfde lied in de eredienst (32). In een noot op pagina 37 wordt opgemerkt dat de bundel ‘Uit aller mond’ het dichtst komt bij wat men bedoelt.
3.6.7. ‘Uit aller mond’
Met algemene stemmen besloot de synode van 1980 (Acta 1980, blz. 53, 57) dat ten dienste van allerlei vormen van kerkenwerk, gezin en school het van belang is dat er een bundel liederen komt.
Vanwege dit synodebesluit is contact gezocht met de gereformeerde gezindte. Vanuit het geheel van deze gezindte (Gereformeerde Bond in de Nederlandse Hervormde Kerk, Gereformeerde Kerken (vrijge- maakt), Gereformeerde Gemeenten, Nederlands Gereformeerde Kerken en Christelijke Gereformeerde Kerken) is door vertegenwoordigers ervan con amore meegewerkt via de in het leven geroepen Stichting Geestelijk Lied Gereformeerde Gezindte aan het samenstellen en uitgeven van een bundel. ‘Uit aller mond’ is een uitgave van 277 liederen, die naar het oordeel van de stichting voldoen aan schriftgetrouw- heid en overeenstemming met de gereformeerde belijdenis.
Daarnaast ontstonden tot hiertoe twee bundels met 200 liederen voor kinderen in de leeftijd van de basisschool.
Om de eenheid met de gereformeerde gezindte ook in dit opzicht te bewaren is het van belang rekening met elkaar te houden.
3.6.8. De redactie van artikel 69 K.O.
De eenvoudigste oplossing lijkt de redactie van art. 69 van de kerkorde te handhaven, terwijl we ervan overtuigd zijn dat dit niet gevolgd wordt door een praktijk die daarmee in overeenstemming is. In steeds meer gemeenten wordt door de kerkenraad een andere beslissing genomen en worden uit veel bundels allerlei liederen gezongen, waarbij dient te worden opgemerkt dat hoe langer hoe meer ‘bijzondere dien- sten’ worden gehouden, waarvoor men het bepaalde in art. 69 K.O. ontoereikend acht.
3.6.9. Mogelijkheden
Er zijn diverse mogelijkheden, naast het blijven bij de huidige redactie van art. 69 K.O.:
1. de reeds eerder aangeboden bundel met 120 liederen, samengesteld door een vorig deputaatschap voor het kerkelijk lied, alsnog te aanvaarden, en opdracht te geven deze uit te geven, met inachtne- ming van de auteursrechten. Deze ‘eigen bundel’ is getoetst;
2. de bundel ‘Uit aller mond’ vrij te geven voor gebruik. Daarbij houden we de band met het geheel van de gereformeerde gezindte zoveel mogelijk vast en kan er schriftuurlijk-confessioneel in de eredienst worden gezongen;
3. na te gaan of we als kerken gebruik kunnen maken van de bundel liederen die in de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) is vrijgegeven. Vanwege de contacten tussen beide kerkverbanden is het moge- lijk zo tot meer eenheid te komen ten aanzien van het zingen van liederen;
4. een opsomming te geven van schriftuurlijk verantwoorde liederen uit andere bundels. Daarvoor zou een permanent deputaatschap dienen te worden ingesteld. Dit vraagt nogal wat;
5. de kerkenraden vrijheid te geven zelf dienaangaande beslissingen te nemen. Of deze weg bevorderlijk is voor de eenheid van het kerkverband, is zeer de vraag. We zijn ons er in dit geval wel van bewust dat dit alleen mogelijk is als de kerken beschikken over duidelijk omschreven criteria.
4. Voorstellen
Deputaten stellen u het volgende voor:
1. de handelingen van deputaten goed te keuren;
2. de twee concept-doopformulieren en het concept-huwelijksformulier vast te stellen, vrij te geven voor gebruik in de kerken en door middel van publicatie beschikbaar te stellen;
3. deputaten de opdracht te geven een formulier samen te stellen dat gebruikt kan worden bij het afleg- gen van openbare geloofsbelijdenis;
4. een besluit te nemen met het oog op het gebruik van het kerklied in onze kerken en deputaten naar aanleiding van dat besluit een vervolgopdracht te geven;
5. deputaten de opdracht te geven de studie naar de samenhang tussen de huidige cultuur en de liturgie
voort te zetten in samenwerking met het deputaatschap Eredienst van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt);
6. opnieuw deputaten te benoemen.
Deputaten voornoemd,
Ds. J. Xxx Xxxxxx, voorzitter Ds. C.J. Droger, secretaris (a.i.)
X. Xxxxxxxxxx, secretaris (voor de Schriftberijmingen)
Bijlage 1: Twee nieuwe formulieren voor de kinderdoop
Concept-doopformulier (kinderdoop) I
Formulier om de heilige doop te bedienen aan de kleine kinderen van de gelovigen
Eerst willen wij luisteren naar wat de Bijbel zegt over de instelling en de betekenis van de doop.
Voordat de Heere Xxxxx naar de hemel ging, droeg Hij zijn discipelen op de wereld in te gaan en alle volken tot zijn discipelen te maken. Zij die tot geloof kwamen, moesten gedoopt worden in de Naam van de Vader, de Zoon en de
Matteüs 28:19 Heilige Geest.
Bij deze instelling van de christelijke doop heeft Xxxxx toegezegd dat wie geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zalig zal worden; en wie niet geloofd zal hebben,
Xxxxxx 16:16 zal veroordeeld worden.
Kort daarna werd de Heilige Geest uitgestort op het pinksterfeest. Drieduizend
Handelingen 2:41 mensen kwamen tot geloof en werden gedoopt.
Het water waarmee wij gedoopt worden, laat ons zien dat wij door de zonde onrein zijn en dat onze zonden afgewassen moeten worden. Als nageslacht van
Xxxxx 51:6 Xxxx zijn wij in zonde ontvangen en geboren. Xxx zegt dit ook: Wie zal een reine Job 14:4 geven uit de onreine? / Komt ooit een reine uit een onreine? Daarom kunnen we
slechts door een algehele reiniging het koninkrijk van God ingaan.
Dit kunnen wij onszelf niet geven en daarom zoeken wij onze zaligheid buiten onszelf in Xxxxx Xxxxxxxx. Bij Hem alleen is die te vinden. Het water bij de doop wijst heen naar het bloed van Xxxxx Xxxxxxxx, Gods Zoon, dat onze zonden afwast, zodat we in Hem rein voor God zijn. Onze zonden worden verzoend doordat God ons toerekent wat Christus door zijn lijden en sterven heeft verworven.
Bij onze doop ontvangen we het teken en zegel van wat God ons in het verbond van zijn genade belooft.
De Vader bezegelt ons dat Hij met ons een eeuwig verbond der genade sluit. Hij belooft ons dat Hij ons tot zijn kinderen en erfgenamen aanneemt en altijd als een Vader voor ons wil zorgen, in voor- en tegenspoed.
De Zoon bezegelt ons dat Hij ons wast in zijn bloed van al onze zonden. Hij belooft dat Hij ons doet opstaan in een nieuw leven, zoals Hij eens opstond uit de dood. Hij zegt ons toe dat God ons de rechtvaardigheid van Hem toerekent.
De Heilige Geest bezegelt ons dat Hij in ons wil wonen en werken. Hij belooft ons dat Hij ons tot leden van Christus wil heiligen, en zegt ons toe dat Hij ons wil doen delen in wat we in Christus hebben. Dat is het afwassen van onze zonden en het dagelijks vernieuwen van ons leven, totdat wij ten slotte zonder enige zonde, met heel de gemeente van de uitverkoren kinderen van God, eeuwig leven.
De HEERE geeft ons in de doop niet een bevestiging van ons geloof of van onze bekering, maar een teken en zegel van zijn verbondsbeloften. Met vrijmoedigheid mogen wij bidden om de vervulling daarvan. Aan dit gebed verbindt Hij zijn zegen. Wanneer wij Xxx echter niet geloven op zijn Xxxxx, verbreken wij dit verbond.
Dit ongeloof blijft niet zonder gevolgen. Tegenover Gods verbondszegen staat zijn verbondswraak.
Nu willen wij horen waarom kleine kinderen gedoopt worden
De kinderen van gelovige ouders ontvangen de heilige doop als teken en zegel van het verbond dat God ook met hen gesloten heeft, al begrijpen ze er nog niets van. Voor de HEERE horen zij er helemaal bij.
Toen de HEERE zijn volk uit de slavernij van Egypte leidde, werden óók de kinderen bevrijd. Zij zijn een deel van de gemeente van de HEERE, waaraan Hij zijn heil belooft.
Exodus 20:5 Tot allen zegt Hij: Ik ben de HEERE, uw God. Hij belooft oud èn jong naar het
Deuteronomium 5:6 beloofde land te brengen.
Numeri 14 Wanneer het merendeel in de woestijn omkomt, is dat geen gevolg van een tekort
Hebreeën 3 in Gods belofte, maar is dit enkel en alleen te wijten aan hun ongeloof.
Gods verbondsbeloften gelden voor de gelovigen en voor hun kinderen. De
Genesis 17:7 HEERE sloot een verbond met Xxxxxxx de vader van alle gelovigen, en met zijn nageslacht.
Als teken van dit verbond der genade moesten de jongens op hun achtste levensdag besneden worden. Wie de besnijdenis niet overeenkomstig Gods bevel uitvoerde, verbrak dit verbond en riep de toorn van God op.
Nu het bloed van Christus gevloeid heeft, is de besnijdenis als verbondsteken niet meer nodig. De HEERE vervulde zijn belofte aan Xxxxxxx en als teken daarvan
Matteüs 1 wijst het doopwater heen naar het bloed van Xxxxx Xxxxxxxx, de grote Zoon van Xxxxxxx, dat reinigt van alle zonden. Aan de christelijke gemeente te Kolosse
Kolossenzen 2:11, 12 laat Xxxxxx weten dat zij die gedoopt zijn, niet besneden behoeven te worden. Zoals het God in het Oude Testament ten diepste ging om de besnijdenis van het hart, zo geldt dit evenzeer het gedoopte kind in de Nieuwtestamentische gemeente.
Aan de gemeente te Korinte schrijft dezelfde apostel dat de kinderen van een
1 Korintiërs 7:14 gelovige vader of moeder heilig zijn. Zij zijn niet zonder zonde, maar worden apart gezet van de wereld om hen heen, om de Heere met en in zijn gemeente te
1 Xxxxxx 2 dienen. Heel de gemeente wordt daarom opgeroepen tot geloof te komen en tot levensheiliging.
1 Korintiërs 10:1-13 Deze gemeente wordt in het Woord van God gewaarschuwd voor ongeloof. Xxxxx wordt op het hart gebonden dat alleen wie gelooft wat de HEERE belooft, het heil metterdaad ontvangt.
Wanneer Xxxxxx het evangelie in Europa verkondigt, komen in Xxxxxxx Xxxxx en de gevangenbewaarder door de Heilige Geest tot geloof in de Heere Xxxxx.
Handelingen 16 Zij worden gedoopt met hun hele huis.
Op de pinksterdag heeft Xxxxxx verkondigd: Want u komt de belofte toe, en uw kinderen, en allen, die daar verre zijn, zo velen als er de Heere, onze God, toe roepen zal / Want voor u is de belofte en voor uw kinderen en voor allen, die verre
Handelingen 2:39 zijn, zovelen als de Heere, onze God, ertoe roepen zal.
Zo komt de HEERE ook nu nog met zijn belofte van vergeving en vernieuwing tot de gelovigen en hun kinderen, want ook zij behoren tot zijn verbondsgemeente. Het gaat in het Oude en in het Nieuwe Testament om hetzelfde verbond met dezelfde beloften, ook al wisselt het teken ervan. Daarom mogen de gelovigen en hun kinderen slechts één keer de doop te ontvangen. Wat God zegt, blijft gelden.
Geloofsbelijdenis De christelijke kerk belijdt dan ook: één doop tot vergeving der zonden.
van Nicea Op grond van deze beloften van de drie-enige God behoren gelovige ouders dagelijks voor hun kinderen te bidden, en mogen zij vragen om de vervulling van die beloften van het verbond. Zij moeten hun kinderen van jongs af aan leren ook zelf daarom te bidden, in het vaste vertrouwen dat de HEERE deze gebeden zal verhoren. Ouders zijn ertoe geroepen hun kinderen in de vreze des HEEREN
op te voeden en hun kinderen voor te gaan in het vertrouwen op God en in het leven voor Hem. Beiden, ouders en kinderen, worden opgeroepen om de zondige wereld de rug toe te keren en te strijden tegen de zonde.
Heel de gemeente ziet er naar uit en bidt erom dat de gedoopte kinderen zelf de HEERE gaan kennen en in het openbaar belijdenis van hun geloof afleggen.
Voordat wij overgaan tot de bediening van de heilige doop, bidden we tot de HEERE, onze God:
Genadige en barmhartige HEERE in de hemel.
Als uw gemeente zijn wij samengekomen met deze ouders.
Nu zij met hun kind tot de doopvont naderen, bidden wij voor hen en hun kind. U laat hen zien dat U zich aan hun kind verbonden hebt en uw Naam op zijn voorhoofd schrijft.
Voor die genade en zegen dat U uw beloften aan pasgeborenen wilt geven, danken wij U oprecht.
Wij bidden U, trouwe God, dat U alles wat U in het genadeverbond belooft, in het leven van deze dopeling vervult.
Wilt U dit kind in genade aanzien en het door uw Heilige Geest een plaats geven in het lichaam van onze Heere Xxxxx Xxxxxxxx, zó dat het in Zijn dood begraven wordt en met Hem opstaat in een nieuw leven.
Laat de bediening van de heilige doop voor de hele gemeente tot zegen wezen. Wij zijn in uw Naam gedoopt en U hebt ons allen zoveel beloofd. Geef dat wij dit bij deze doop opnieuw mogen zien, en des te meer bidden om de vervulling van uw beloften.
Geef dat wij ook beseffen welke beloften wij voor onze kinderen hebben afgelegd en leer ons, nu dit kind gedoopt wordt, daarnaar te leven.
En als eenmaal ook voor dit kind het ogenblik aanbreekt dat het voor de rechterstoel van Christus verschijnt, laat het dan zonder vrees mogen staan voor Hem, uw Zoon, onze Heere Xxxxx Xxxxxxxx, Die met U en de Heilige Geest de enige God is, en leeft en regeert tot in eeuwigheid.
Verhoor ons, barmhartige God, om Xxxxx’ wil. Amen.
Vragen aan de ouders voor de bediening van de heilige doop:
U hebt gehoord dat de doop een instelling van de Heere is en een teken en zegel van zijn belofte, waarin ook uw kind deelt. Daarom vragen we u een eerlijk antwoord te geven voor God en zijn gemeente op de volgende vragen:
1. Gelooft u dat wij en onze kinderen in zonde ontvangen en geboren zijn, en daarom aan allerlei ellende onderworpen zijn, zelfs de eeuwige veroordeling verdiend hebben?
Belijdt u tegelijkertijd dat wij en onze kinderen in Christus geheiligd zijn en dat daarom ook onze kinderen als leden van zijn gemeente gedoopt moeten worden, als teken van het verbond dat God met ons en onze kinderen heeft gesloten?
2. Belijdt u dat heel de Bijbel, het Oude en het Nieuwe Testament, Gods onfeilbaar Woord is? Gelooft u dat de bijbelse leer, zoals deze in de Apostolische Geloofsbelijdenis is samengevat en hier in de christelijke kerk verkondigd wordt, de ware en volkomen leer van de verlossing is?
3. Xxxxxxx u dit kind, waarvan u de ouders bent, op te voeden overeenkomstig Gods verbond, in de vreze des HEEREN? En neemt u de verantwoordelijkheid op u om, naar uw mogelijkheden, aan uw kind breder uit te leggen en te laten uitleggen wat God ons in zijn Woord zegt?
Wat is daar uw antwoord op? Ja.
Bij de bediening van de doop worden de instellingswoorden gebruikt: … (naam), ik doop u in de Naam van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest, Amen.
Dankzegging
Vader, Zoon en Heilige Geest, in uw Naam is …. (naam) gedoopt.
Wij danken U dat U niet alleen met Xxxxxxx en zijn nageslacht het verbond der genade hebt gesloten maar dit ook met ons en onze kinderen hebt gedaan en in de doop ons daarvan een teken en zegel hebt gegeven.
Xxxxxxx Xxxxx, U beloofde dit kind tot een God te zijn en het altijd uw vaderlijke zorg te willen betonen. Wij bidden U om de vervulling van uw beloften voor dit kind. Wij vragen U daarom of U altijd zijn Xxxxx wilt zijn en dat het als kind van U mag leven, in liefde tot U en in vast vertrouwen op U.
Zoon van God, U beloofde dit kind al zijn zonden af te wassen met uw bloed. Wij bidden U het te doen delen in de vergeving van de zonden.
Heilige Geest, U beloofde dit kind geheel te vernieuwen. Wilt U in het hart van dit kind zo werken, dat het geheel voor God leeft in een nieuwe levenswandel.
Geef het daarom, drie-enige God, oprecht geloof in U, hartelijke liefde tot U en sterke hoop op U. Geef deze ouders uw genade om dit kind op te voeden voor U, overeenkomstig uw verbond. Geef ons als uw gemeente om samen met de ouders een voorbeeld te zijn in heel onze levenswandel.
Werk in de harten van onze kinderen zo, dat zij uw Naam belijden en U leren volgen.
Bewaar hen ervoor dat zij zich van U afkeren en in de handen van de boze vallen. Wilt U er in uw genade voor zorgen dat er nooit één van hen als kind van het verbond verloren gaat.
Geef dat allen die gedoopt zijn de goede strijd mogen strijden en in uw kracht overwinnen.
Wij bidden U dat dit gedoopte kind in heel zijn leven en tot in eeuwigheid U mag toebehoren, om met heel uw kerk U eeuwig te loven en te prijzen.
Hoor ons, barmhartige Vader, om Xxxxx’ wil, Die ons heeft leren bidden:
Onze Vader, Die in de hemelen zijt; uw Naam worde geheiligd,
uw koninkrijk kome,
uw wil geschiede, gelijk in de hemel alzo ook op de aarde.
Geef ons heden ons dagelijks brood en vergeef ons onze schulden,
gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren, en leid ons niet in verzoeking,
maar verlos ons van de boze; want van U is het koninkrijk en de kracht en
de heerlijkheid,
tot in der eeuwigheid. Amen.
Concept-doopformulier (kinderdoop) II Presentatie
NN en NN hebben te kennen gegeven dat zij hun kind willen laten dopen.
Onderwijs
Wanneer in de gemeente van Christus de doop wordt bediend, gebeurt dat naar het woord van onze Heere Xxxxx Xxxxxxxx.
Hij heeft zijn apostelen de opdracht gegeven om alle volken tot zijn leerlingen te maken
en hen te dopen in de Naam van de Vader en van de Zoon
en van de Heilige Geest,
Matteüs 28:18, 19 en hen te leren onderhouden al wat Hij geboden had.
In de brieven van de apostelen wordt ook over de doop gesproken.
Zo zegt Xxxxxx dat
wie in Christus Jezus gedoopt is, in zijn dood gedoopt is.
Met Hem zijn we dan begraven door de doop in de dood opdat
gelijk Christus uit de doden is opgewekt door de majesteit van de Vader
Romeinen 6:3, 4 zo ook wij in een nieuw leven zouden wandelen.
Ook de kinderen mogen delen in dit geheimenis overeenkomstig het woord van Xxxxx:
Laat de kinderkens tot Mij komen, en verhindert ze niet;
want derzulken is het Koninkrijk Gods. Laat de kinderen tot Mij komen, verhindert ze niet
Xxxxxx 10:14 want voor zodanigen is het Koninkrijk Gods.
Het volk Israël trok met zijn kinderen
uit Egypte, het land van duisternis en slavernij, door de Schelfzee en de woestijn
op weg naar het beloofde land.
Dus stonden ook de kinderen onder Gods belofte en opdracht. Xxxxx sinds Xxxxxxx, de vader van alle gelovigen,
wordt het verbond ingescherpt
Genesis 17:7, 12 door het teken van de besnijdenis
Genesis 21:4 aan jongens, op de achtste dag na de geboorte.
Overeenkomstig het woord van de apostel zijn de gelovigen besneden in Christus met een besnijdenis
die geen werk van mensenhanden is,
Xxxxxxxxxxx 2:11, 12 daar zij met Xxx begraven zijn in de doop.
Matteüs 28:18, 19 Zo heeft de kerk sinds de dagen van de apostelen
Handelingen 2:39 ook aan de kinderen de doop bediend.
In de Naam van de Vader gedoopt worden, is een teken en zegel
dat God de Vader voor eeuwig zijn genadeverbond met ons sluit.
Hij geeft daarmee te kennen
dat Hij ons tot zijn kinderen aanneemt en maakt tot zijn erfgenamen.
Hij zet Zich voor ons in ten goede.
In de Naam van de Zoon gedoopt worden is een teken en zegel
dat de Heere Xxxxx al onze zonden afwast op grond van zijn lijden en sterven.
Wij mogen met Hem opstaan in een nieuw leven, bevrijd van zonde en schuld.
In de Naam van de Heilige Geest gedoopt worden is een teken en zegel
dat Hij vast en zeker in ons wil wonen en werken.
Hij verbindt ons aan Christus en doet ons delen in het heil
dat Xxxxxxxx voor ons verworven heeft.
De schatten van Christus maakt Hij ons eigen: de afwassing van onze zonden
en de dagelijkse vernieuwing van ons leven totdat wij eenmaal met alle heiligen
God zullen loven in de wereld die komt.
Doopgedachtenis
Op grond van het verbond roept en verplicht de doop ons tot een nieuwe gehoorzaamheid.
Laten wij toegewijd zijn
aan de ene God, Vader, Zoon en Heilige Geest; laten we Hem vertrouwen en liefhebben
met heel ons hart, met heel onze ziel, met heel ons verstand
en met al onze krachten.
Loslaten moeten we al wat onheilig is.
Afsterven moet ons oude, zondige leven, opdat we geheel en al een nieuw leven leiden in dienst van God.
En als wij in zonden vallen
– we zijn en blijven immers zwak –
dan moeten we niet aan de genade van God twijfelen en niet blijven doorgaan met zondigen,
want de doop is een zegel en een vast teken
dat het verbond met God eeuwig is.
Samengekomen rond de doopvont
worden wij allen getuigen van de doop van dit kind en gedenken wij onze eigen doop.
Laten wij ons dan niet schamen om Christus openlijk te erkennen, want het evangelie is
een kracht Gods
tot zaligheid een iegelijk, die gelooft / een kracht Gods
Romeinen 1:16 tot behoud voor een ieder die gelooft.
In gemeenschap met de kerk van alle tijden en alle plaatsen spreken wij openlijk uit:
Ik geloof in God de Vader, de Almachtige, Schepper van hemel en aarde
En in Xxxxx Xxxxxxxx, zijn eniggeboren Zoon, onze Heer, die ontvangen is van de Heilige Geest,
geboren uit de maagd Xxxxx,
die geleden heeft onder Pontius Pilatus, is gekruisigd,
gestorven en begraven,
is nedergedaald in het rijk van de dood,
op de derde dag opgestaan van de doden, opgevaren naar de hemel
en zit aan de rechterhand van God, de Almachtige Vader, vanwaar Hij komen zal om te oordelen de levenden en de doden.
Ik geloof in de Heilige Geest.
Ik geloof de heilige Katholieke Kerk, de gemeenschap der heiligen,
de vergeving van de zonden, de opstanding van het lichaam en het eeuwige leven.
Vragen aan de ouders
In geloof moeten wij de doop verlangen
en niet uit gewoonte of voor de uiterlijke vorm.
Daarom vragen wij u
eerlijk antwoord te geven op de volgende vragen:
– Erkent u dat
onze kinderen van hun vroegste begin in de macht van de zonde zijn
en aan het eeuwig oordeel onderworpen zijn, maar dat zij
op grond van het lijden en sterven van Christus uit deze duisternis worden getrokken
in het licht van zijn verlossing en dat zij daarom
als leden van zijn gemeente gedoopt behoren te worden?
– Gelooft u dat de Schriften van het Oude en Nieuwe Testament het verlossende Woord van God zijn,
zoals de kerk dat ook openlijk in haar geloofsbelijdenis uitspreekt en erkent en zoals dat ook in de kerk alhier wordt verkondigd?
– Belooft u uw kind bij het opgroeien zo te onderwijzen en te laten onderwijzen
dat het zijn doop leert verstaan, en belooft u uw kind voor te gaan in een christelijke levenswandel?
Xxxxx en moeder … wat is daarop uw antwoord? Ja.
Doop
Doopgebed
Almachtige, eeuwige God,
U hebt door de zondvloed
de ongelovige wereld gestraft, maar Xxxxx en de zijnen
hebt U gered.
Hoe groot is uw ontferming. U hebt de Farao van Egypte, die zo verhard was
dat hij zich niet aan U wilde onderwerpen, met heel zijn leger
in de Rode Zee doen omkomen, maar uw volk Israël
hebt U droogvoets door diezelfde Rode Zee geleid.
Wij bidden U
op grond van uw oneindige barmhartigheid, dat U dit kind genadig wilt zijn
en door uw Heilige Geest wilt opnemen
in het lichaam van Xxxxx Xxxxxxxx, uw Zoon. Laat het met Xxx in zijn dood worden begraven en met Xxx opstaan in een nieuw leven.
Laat het zijn kruis dagelijks blijmoedig dragen in de navolging van Christus
en Hem aanhangen met een echt geloof, vaste hoop
en vurige liefde.
Geef dat het dit leven
– dat aan het sterven is prijsgegeven – door uw genade getroost zal verlaten en zonder angst zal verschijnen
voor Xxxxx Xxxxxxxx, uw Zoon, die Rechter en Redder is.
Hoor ons in de Naam van Xxxxx Xxxxxxxx, uw Zoon, die met U en de Heilige Geest,
één enig God,
leeft en regeert in eeuwigheid. Amen.
Doopformule
N… ik doop u/jou
in de Naam van de Vader en van de Zoon
en van de Heilige Geest.
Afsluitend dankgebed
Almachtige, barmhartige God en Vader,
U prijzen en danken wij
dat U ons en onze kinderen
door het bloed van uw geliefde Zoon, Xxxxx Xxxxxxxx, al onze zonden vergeeft;
dat U ons door uw Geest tot leden van Hem afzondert en in Hem tot uw kinderen aanneemt;
U prijzen en danken wij
dat U ons dit laat zien en bezegelt in het teken van de doop.
Om Xxxxx’ wil bidden wij U voor dit gedoopte kind dat U het altijd wilt leiden en regeren door uw Geest; laat het naar uw Woord worden opgevoed
en in Christus tot geestelijke groei komen, opdat het uw goedheid en barmhartigheid zal erkennen en verkondigen.
Laat het als een gerechtvaardigd mens
onder onze enige Leraar, Koning en Hogepriester Xxxxx Xxxxxxxx
leven
en volhardend strijden
tegen de zonde, de duivel en zijn hele rijk en overwinnen,
om U, enige en betrouwbare God, Vader, Zoon en Heilige Geest, eeuwig te loven en de prijzen.
Amen.
Bijlage 2
Nieuw formulier voor de huwelijksbevestiging Concept-huwelijksformulier
Onderwijs
Voor de overheid, als dienares van God, is het huwelijk van … en … gesloten. Het is goed dat het huwelijk van de gelovigen ook in de samenkomst van de gemeente wordt bevestigd en dat Gods zegen erover wordt gevraagd. Daarom zijn we hier als gemeente bijeen.
God zegt ons in zijn Woord, dat Hij man en vrouw geschapen en voor elkaar bestemd heeft. Hij heeft het huwelijk gegeven als een gave en opdracht en zijn zegen erover beloofd. Want God, onze Xxxxx, die alles schiep, schiep de mens naar zijn beeld. Hij zei: Het is niet goed, dat de mens alleen zij; Ik zal hem een hulp maken, die als tegen hem over zij. Daarom zal de man zijn vader en zijn moeder verlaten, en zijn vrouw aankleven; en zij zullen tot één vlees zijn. En God zegende hen, en God zei tot hen: Weest vruchtbaar, en vermenigvuldigt.
Het is niet goed, dat de mens alleen zij; Ik zal hem een hulp maken, die bij hem past. Daarom zal een man zijn vader en zijn moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen, en zij zullen tot één vlees zijn. En God zegende hen en God zei tot
Genesis 2:18,24; 1:28 hen: Weest vruchtbaar en wordt talrijk.
Overeenkomstig dit Xxxxx moet het huwelijk gezien worden als een totale levensgemeenschap van één man en één vrouw die aangegaan wordt voor het leven. Zij zijn in unieke zin verbonden aan elkaar, vormen samen een eenheid en zijn wederzijds verantwoordelijk. Om die hechte eenheid voor ieder duidelijk te laten zijn, wordt het huwelijksverbond ook officieel en in het openbaar gesloten en kerkelijk bevestigd.
Deze goede gave van God is door de zondeval van de mens geschonden.
Maar God, die zeer barmhartig is, heeft het huwelijk in stand gehouden en zijn zegen laten voortduren. Daarom heeft de Heere Xxxxx Xxxxxxxx het huwelijk als instelling van God geëerd door aanwezig te zijn op de bruiloft te Kana en door het
Xxxxxxxx 2:1-11 wonder dat Hij daar verrichtte. Ook heeft Hij de verbreking van het huwelijk
Xxxxxx 10:9 veroordeeld toen Hij zei: Hetgeen dan God samengevoegd heeft, scheide de mens niet. Het is Gods bedoeling dat man en vrouw elkaar voor altijd trouw blijven.
In de brieven van de apostelen wordt over het huwelijk gesproken als een gave van God die geheiligd wordt door het Woord van God en door het gebed. Xxxxxx
1 Timoteüs 4:4 noemt de eenheid in het huwelijk een groot geheimenis. Dat betrekt hij op de
Efeziërs 5:32 eenheid tussen Christus en zijn gemeente.
We moeten het huwelijk dan ook niet lichtvaardig aangaan, maar weloverwogen, eerbiedig en dankbaar, in de vreze des HEEREN. De gemeenschap voor heel het leven mag een vreugde zijn, waarin man en vrouw in trouw elkaar liefhebben en toegewijd en hulpvaardig voor elkaar leven. Door de zonde ondervinden ook de gehuwden veel tegenslag en verdriet. Toch mogen zij op grond van Gods beloften zeker zijn van de goedheid en hulp van de HEERE, ook als het moeilijk is.
Doel
Het is goed te weten met welk doel de HEERE God het huwelijk heeft ingesteld. De bedoeling is in de eerste plaats dat man en vrouw in oprechte liefde aan elkaar verbonden zijn en daarom elkaar in vreugde toebehoren, elkaar trouw zullen helpen in alles wat tot het tijdelijke en eeuwige leven behoort.
De bedoeling is in de tweede plaats, dat door het huwelijk het menselijke geslacht en ook de kerk wordt voortgezet en dat de ouders, wanneer kinderen aan hen worden toevertrouwd, die kinderen zullen opvoeden en voorleven in de kennis en dienst van de HEERE. Samen zullen zij in het huwelijk trouw leven
overeenkomstig de wil van God met een goed en gerust geweten en hun lichaam
– dat een tempel van de Heilige Geest is – niet verontreinigen.
Wederzijdse verplichtingen
Vandaag sluit u als man en vrouw het huwelijksverbond. Daarmee spreekt u uit dat u overeenkomstig het evangelie van Xxxxx Xxxxxxxx elkaar in liefde zult toebehoren en elkaar trouw zult helpen.
In de Schrift wordt dit verbond vergeleken met de relatie tussen Xxxxxxxx en zijn
Efeziërs 5:22-33 gemeente. Xxxxxxxx als het Hoofd van zijn gemeente heeft zich in liefde voor haar overgegeven. Zo behoort ook de man zijn vrouw lief te hebben en zich ten goede voor haar in te zetten.
De gemeente als het lichaam van Xxxxxxxx heeft in eerbied haar Heere lief. Zo behoort ook de vrouw haar man hoog te achten en lief te hebben en zich ten goede voor hem in te zetten. Voor beiden geldt: weest elkaar onderdanig in de
Efeziërs 5:21 vreze des HEEREN.
Samen zult u zoeken naar de wil van God voor uw leven. Samen zult u trouw en met toewijding uw taak verrichten en zorgen voor uw gezin. Samen zult u de
kinderen – indien u die worden toevertrouwd – voorgaan in een leven met God en zijn gemeente.
Uw gezin zal deel zijn van een groter geheel. Ten opzichte van kerk en samenleving hebt u de roeping om als een hechte eenheid naar buiten te treden. Besef dat u erfgenamen bent van de genadegave van het leven. Wees vergevensgezind en leef samen in wijsheid, opdat uw gebeden tot God niet door onmin worden verstoord.
Van de gemeente mag u verwachten dat zij voor u zal bidden en u zal ondersteunen als de tijd en omstandigheden daar aanleiding toe geven.
Belofte
(waarbij bruid en bruidegom elkaar de rechterhand geven)
Ik, ….
verklaar hier voor God en zijn gemeente dat ik jou, ….
genomen heb en neem tot mijn vrouw en ik beloof
dat ik je nimmer zal verlaten in goede noch kwade dagen in rijkdom noch armoede
in gezondheid noch ziekte
totdat de dood ons zal scheiden; en ik beloof dat ik in liefde
mij ten goede voor jou zal inzetten
dat ik heilig met je zal leven trouw in alle dingen
zoals het evangelie dat vraagt.
Ik, …..,
verklaar hier voor God en zijn gemeente dat ik jou, .…
genomen heb en neem tot mijn man en ik beloof
dat ik jou nimmer zal verlaten in goede noch kwade dagen in rijkdom noch armoede
in gezondheid noch ziekte
totdat de dood ons zal scheiden; en ik beloof dat ik in liefde
mij ten goede voor jou zal inzetten dat ik heilig met je zal leven
trouw in alle dingen
zoals het evangelie dat vraagt. òf:
NN
verklaart u hier voor God en zijn gemeente dat u genomen hebt en neemt tot uw vrouw
…
en belooft u
dat u haar nimmer zult verlaten in goede noch kwade dagen
in rijkdom noch armoede in gezondheid noch ziekte
totdat de dood u zal scheiden; en belooft u
dat u zich in liefde voor haar zult inzetten dat u heilig met haar zult leven
trouw in alle dingen
zoals het evangelie dat vraagt.
NN
verklaart u hier voor God en zijn gemeente dat u genomen hebt en neemt tot uw man
…
en belooft u
dat u hem nimmer zult verlaten in goede noch kwade dagen
in rijkdom noch armoede in gezondheid noch ziekte
totdat de dood u zal scheiden; en belooft u
dat u zich in liefde voor hem zult inzetten dat u heilig met hem zult leven
trouw in alle dingen
zoals het evangelie dat vraagt.
Bevestiging en zegen
(waarbij het bruidspaar knielt)
God de HEERE heeft u samengevoegd;
Hij heeft u door zijn genade
tot deze heilige staat van het huwelijk geroepen.
De Vader der barmhartigheid verbinde u met zuivere liefde en trouw,
vervulle u met zijn genade en geve u zijn zegen.
Zo heeft God u dan samengevoegd als man en vrouw en wat God samengevoegd heeft,
scheide de mens niet. Amen
Gebeden
Barmhartige God en Vader,
U hebt deze bruidegom en bruid tot elkaar gebracht en hen door de band van het huwelijk verenigd;
wij danken U voor de zegen
die zij van U ontvangen op deze dag; wij bidden U dat zij onder uw hoede samen door het leven mogen gaan. Wil hun de genade geven,
dat zij door de liefde van Xxxxxxxx steeds meer naar elkaar toegroeien,
verbonden in de eenheid van het ware geloof. Schenk hun de kracht van uw Heilige Geest, opdat zij als man en vrouw
in hun gezin leven naar uw goddelijke wil. Verleen hun uw gunst om,
als het U belieft kinderen aan hen te geven, die op te voeden naar de eis van uw verbond,
in de onderwijzing, tucht en liefde van Xxxxxxxx. Heilig de band die hen verenigt,
tot zegen voor henzelf,
tot opbouw van de gemeente, tot een getuigenis voor anderen en tot eer van uw heilige Naam.
Wij bidden U
voor mensen die elkaar eens als een geschenk uit Uw hand ontvingen, dat ze in liefde trouw mogen blijven
en elkaar telkens opnieuw mogen ontdekken en herkennen.
Wij bidden U
voor mensen die het gaandeweg moeilijk met elkaar hebben gekregen, dat ze elkaar mogen terugvinden.
Wij bidden U
voor xxxxx die van elkaar gescheiden zijn geraakt en voor hun kinderen.
Houd hen vast in Uw trouw en liefde, zodat verbittering geen plaats krijgt. Geef kracht en sterkte in alle moeiten.
Wij bidden U
voor weduwen, weduwnaren, voor wezen.
Bewaar hen voor eenzaamheid en verbittering, vertroost hen door Uw nabijheid.
Wij bidden U
voor mensen die geen partner hebben.
Wil hen zegenen met een blij leven
ten dienste van U, tot zegen van velen.
Geef ons allen, gehuwd of ongehuwd, uw zegen, opdat wij tot zegen mogen zijn
en elkaar kunnen dienen als een afglans van Uw liefde en trouw. Ga zo met ons mee, ook op deze dag,
verhoor onze gebeden en aanvaard onze lof en dank
door Xxxxx Xxxxxxxx, onze Heere, die ons heeft leren bidden:
Onze Vader, die in de hemelen zijt; uw Naam worde geheiligd,
uw Koninkrijk kome,
uw wil geschiede, gelijk in de hemel alzo ook op de aarde.
Geef ons heden ons dagelijks brood en vergeef ons onze schulden,
gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren, en leid ons niet in verzoeking,
maar verlos ons van de boze; want van U is het Koninkrijk en de kracht
en de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen.
Bijlage 3
Uitslag van de enquête met betrekking tot het kerklied,
gehouden onder de christelijke gereformeerde kerkenraden in het najaar van 2002
Totaal aantal kerken: 188 Aantal reacties: 149 (79%)
1a. Worden er liederen gebruikt in de erediensten buiten de afspraken neergelegd in art. 69 K.O.?
Antwoorden:
Nee – 91 kerken (61%), waarvan 60 kerken alleen de Psalmen en de Enige Gezangen zingen en 31 ker- ken de Psalmen, de Enige Gezangen, de Schriftberijmingen en/of de door de synode goedgekeurde liederen uit het Liedboek voor de kerken.
Ja – 58 kerken (39%).
Opmerkingen:
1. Van de hierboven genoemde groep van 31 kerken maken 17 kerken expliciet melding van het feit dat in bijzondere diensten naast de in art. 69 K.O. genoemde liederen ook liederen uit andere bundels worden gebruikt. Als bijzondere diensten worden genoemd diensten op chr. feestdagen, doop- en belijdenisdiensten, trouw- en rouwdiensten, kerk- en schooldiensten, gezinsdiensten, diensten voor verstandelijk gehandicapten, diensten op startzondag en bid- en dankdiensten.
2. Zes kerken geven aan dat bij bijzondere diensten voor de aanvang van de dienst liederen uit andere bundels gezongen worden.
1b. Zo ja, welke liederen?
Antwoorden:
Een selectie uit | het Liedboek voor de kerken | 57 kerken |
de bundel Opwekking | 29 kerken | |
Joh. de Heer | 22 kerken | |
Zingende gezegend | 16 kerken | |
Alles wordt nieuw | 13 kerken | |
Evangelische Liedbundel | 11 kerken | |
Hervormde Bundel | 8 kerken | |
Youth for Christ-bundel | 6 kerken | |
Uit aller mond | 4 kerken | |
Diversen, w.o. | 29 Gezangen | 10 kerken |
Gereformeerd Kerkboek | ||
Glorieklokken | ||
Jeugd in aktie | ||
Xxxxx Xxx | ||
Xxxx en Rikkert |
1c. Welke criteria heeft u gehanteerd?
Antwoorden:
Schriftuurlijk/naar Schrift en Belijdenis 43 kerken
Zingbare melodie/zingbaar ritme 19 kerken Passend in de liturgie/bij het thema van de dienst 10 kerken Bekendheid van het lied bij de gemeente 9 kerken
Begrijpelijk taalgebruik 4 kerken
Geen antwoord 12 kerken
1d. Heeft u ook rekening gehouden met auteursrechten?
Antwoorden:
Ja 12 kerken
Gedeeltelijk 2 kerken
Nee 10 kerken
Geen antwoord 34 kerken
2. Welke liederen acht u geschikt naast de Psalmen en enige Gezangen? Antwoorden:
1. Een selectie uit het Liedboek voor de kerken 69 kerken de bundel Opwekking 38 kerken
Joh. de Heer 21 kerken
Zingende gezegend 18 kerken
Alles wordt nieuw 16 kerken
Youth for Christ-bundel 11 kerken
Evangelische Liedbundel 9 kerken
Uit aller mond 7 kerken
Hervormde Bundel 1 kerk Liederenbundel voorgesteld
op generale synode 1983 1 kerk
2. Geen antwoord 10 kerken
3. Niet van toepassing 60 kerken
3. Xxxx u bereid zich te houden aan een selectie van liederen wanneer de synode zou besluiten die op te nemen in art. 69 K.O.?
Antwoorden:
Niet van toepassing 60 kerken
Ja 19 kerken
Geen positief antwoord mogelijk zolang
selectie niet bekend is 19 kerken
Ja, mits ruime selectie 10 kerken
Nee 41 kerken
BIJLAGE 17
Artikel 45
Rapport 2A van commissie 3 inzake het rapport van deputaten eredienst
Uw commissie is ervan overtuigd dat er heel veel werk verzet is door deze deputaten. Dat geldt zeker wat betreft het vervaardigen van de conceptformulieren. Tegelijkertijd moet uw commissie eerlijk zeggen wel teleurgesteld te zijn in wat het rapport biedt. Deputaten doen geen concreet voorstel om uit de impasse rond art 69. K.O. te komen. Dat is zeer begrijpelijk, maar niet zo elegant. Immers, zo wordt de problema- tiek weer doorgeschoven. Met deputaten is daarover doorgesproken.
Wat de conceptformulieren betreft, gaan we in ons rapport 2B op een aantal zaken (uitvoerig) in.
Gezien de inhoud van het deputatenrapport bestaat ons rapport uit twee hoofddelen:
A. inzake art. 69 K.O.
B. inzake de voorgestelde formulieren
(overige zaken worden in dit rapport 2B meegenomen)
A. art. 69 K.O.
Omdat het van belang is om goed de lijn vanuit het verleden te zien, verwijst uw commissie naar de ge- schiedenis van het kerkelijk lied vanaf de jaren ’70, zoals weergegeven door de deputaten revisie van de kerkorde in hun rapport 2001 hoofdstuk 6.2.1 (zie Acta 2001 blz. 401 e.v.). Het is volgens uw commissie onmogelijk en onjuist om los van de geschiedenis een besluit te nemen. Hoewel dit korte overzicht uiter- aard geen recht kan doen aan álle argumenten die een plaats hebben gehad in de besluitvorming, geeft het toch een overzicht van de grote lijnen.
Waarom weer het ‘kerkelijk lied’?
Uw commissie is van mening dat we ons allereerst goed hebben te realiseren hoe dit deel van het rapport van deputaten eredienst nu ter tafel van de synode is gekomen. Wat art. 69 K.O betreft gaat dit terug op de generale synode 1998 toen door het moderamen een voorstel werd ingediend om te zien of het mo- gelijk zou zijn uit de impasse rond het kerkelijk lied te komen. De opdracht werd gegeven aan deputaten revisie kerkorde, die over een mogelijke revisie inzake art. 69 K.O. uitvoerig hebben gerapporteerd ter synode 2001. Na de behandeling van dat rapport door de toenmalige synodecommissie en de bespreking ter vergadering is de opdracht geformuleerd zoals nu in 1.1. van het rapport van deputaten eredienst ver- meld staat. Door de commissie is destijds eerlijk uitgesproken dat het een ‘verlegenheidsoplossing’ was, maar dat de intentie van het voorstel was om het uiterste te doen wat gedaan zou kunnen worden om de eenheid van de kerken te dienen. Het in 2001 voorgestelde en genomen besluit hangt nauw samen met het feit dat er nog enige hoop was dat een selectie liederen (zoals eerder in 1983 gemaakt is) ertoe zou kunnen leiden dat art. 69 K.O. weer ‘in ere hersteld’ zou kunnen worden. (zie Acta GS 2001, art. 215 voor de volledige weergave van het besluit).
Nu is op grond van het gehouden onderzoek naar de bereidwilligheid van kerkenraden om zich aan het gestelde in art. 69 K.O. te houden echter gebleken dat deze verwachting een ijdele hoop is geweest. Deze conclusie trekken deputaten op grond van de uitslag van de enquête, nog afgezien van de mogelijkheid dat de 35 kerken die niet reageerden tot een iets gewijzigd beeld zouden kunnen leiden. Bij navraag is gebleken dat er dan nog een kleine 20 kerken aan toegevoegd zouden kunnen worden, die zich niet meer (willen) houden aan het gestelde in art. 69 K.O. of aan een door de generale synode bepaalde selectie.
Is het mogelijk nu nog enige leiding te geven?
De vraag dringt zich dus aan ons op voor wie een ‘selectie liederen’ die toegevoegd zou worden aan art. 69 K.O. werkelijk uitkomst zou bieden. Uitgaand van de getallen, zoals die uit de gehouden enquête naar voren komen, wordt het volgende beeld duidelijk.
Niet voor de 60 kerken die uitsluitend gebruik maken van de Psalmen en Enige Gezangen. Van de 31 kerken die zich tot nu toe in hoofdzaak (afgezien van ‘bijzondere diensten’ – en die komen er steeds meer) houden aan het bepaalde in art. 69 K.O. blijken er (punt 3 op p. 8) 19 kerken te zijn die zich daaraan zon-
xxxxxxx zouden willen conformeren. Van de genoemde 31 kerken zijn er echter 12 en van de 58 kerken die zich nu al niet meer houden aan het bepaalde in art. 69 K.O. nog 17 (totaal 29) die zich ‘eventueel’ daaraan zouden willen houden, mits de selectie in hun ogen niet te beperkt is. En is die verwachting re- eel? Is de praktijk niet heel eenvoudig zo dat als het vrije lied eenmaal aanvaard is er het verlangen is om er steeds meer te mogen zingen (er zijn er immers tienduizenden)?
De overige 41 kerken van de 58 geven te kennen geen enkele leiding van de synode op dit punt te aan- vaarden.
Samengevat: het toch toestaan van een bundel ‘vrije liederen’ zou een klein segment van de kerken echt helpen (de 19 die aangegeven hebben zich aan een selectie te onderwerpen vermeerderd met wellicht enkele van de 29 kerken die een voorbehoud maken).
Daarentegen zou een deel van de kerken er principieel moeite mee hebben om art 69 K.O. te wijzigen (om voor uw vergadering bekende redenen, zoals de Acta GS 1980, 1983, 1986, 1995 en 2001 dat vermelden), terwijl het de eenheid nauwelijks blijkt te dienen.
Een ander deel van de kerken heeft de overtuiging dat het principieel in de vrijheid van de kerkenraden moet liggen om te bepalen welke liederen gezongen worden.
Deze praktische (getalsmatige) benadering kan tot geen andere conclusie leiden dan dat een besluit om een aantal ‘vrije liederen’ in art. 69 K.O. op te nemen alleen maar meer vervreemding van elkaar in de hand werkt en slechts een klein deel – dat anders wellicht ook afhaakt – van onze kerken bij de les van art. 69 K.O. houdt.
De ‘broederlijke poging’ van 1998 (want formeel gezien was het toen niet noodzakelijk geweest het ‘ker- kelijk lied’ opnieuw ter sprake te brengen) lijkt uw commissie dus op deze manier niet tot het beoogde resultaat te kunnen leiden, namelijk ‘een uitweg te zoeken in de huidige onbevredigende situatie’.
In een bepaald opzicht zou nu de zaak als beëindigd kunnen worden beschouwd. Daarmee blijven we echter in de impasse zitten. Een impasse die wij niet met een (kleine) meerderheid van stemmen moeten willen doorbreken.
Het vrije lied ‘vrij’?
Er lijken dus twee mogelijkheden te zijn. Of de huidige redactie van art. 69 K.O. handhaven (zie mogelijk- heid 3.6.8) ondanks het feit dat een behoorlijk deel van de kerken zich daar niet aan houdt of meent te kunnen houden. Of (o.i. het enige werkbare alternatief) dat het ‘vrije lied’ook echt ‘vrij’gegeven wordt in die zin dat het bij de verantwoordelijkheid van de kerkenraden komt te liggen wat de toetsing van het gehalte (en de gestalte) van deze liederen betreft in het licht van Schrift en belijdenis (zie mogelijkheid 5 onder 3.6.9). Kerkenraden dienen daar dan ook op aangesproken te kunnen worden. In dit verband spre- ken deputaten over ‘criteria’ die dan onmisbaar zijn. Die zullen dan ook vastgesteld dienen te worden.
Als argument kan nu gelden dat de synode wel leiding moest geven en wilde geven, maar in de praktijk gebleken is dat ze die niet kon geven.
De oorzaak ligt daarbij echter niet alleen in wat de synode besloot (want van die besluiten is nooit aan- getoond dat ze in strijd waren met de Schrift of de confessie), maar ook in wat de kerkenraden nalieten: kerkelijk denken. Daar kunnen dan allerlei motieven voor aangevoerd worden en die zijn ook aangevoerd in de discussies uit de achterliggende jaren.
We constateren hiermee een steeds groter wordend probleem: de verhouding tussen de plaatselijke kerken en het landelijk kerkverband. Het vooral éérst denken vanuit de plaatselijke kerk wordt nog eens gevoed door de postmoderne cultuur die we inademen, waarin steeds minder plaats is voor het denken vanuit een groter geheel.
De commissie is ook van mening dat de impasse inzake het kerkelijk lied ten diepste een geestelijk pro- bleem aan het licht brengt.
Naar een uitweg?!
Als commissie willen we een uiterste poging doen om uit de al jarenlang voortbestaande impasse te komen.
Aan de ene kant willen we de lijn met de Dordtse Kerkorde vasthouden en recht doen aan een groot deel van de gereformeerde traditie – die ons lief is – waarin geen vrije liederen werden en worden gezongen. Daartoe rekenen we ook onze eigen kerkelijke geschiedenis. De ‘gezangenkwestie’ uit de 19e eeuw moge dan een andere achtergrond hebben, maar functioneert toch altijd nog als een baken in zee. Het zingen van de Psalmen heeft een onvervangbare waarde. In dit verband wijzen we de vergadering nadrukkelijk nog een keer op wat destijds verwoord is ten aanzien van het verband tussen prediking en het zingen van de psalmen: een goede prediking bevordert de liefde tot de Psalmen (Acta 1983, p.227). Zij dienen ook echt prioriteit te behouden en daarop dienen we ook toe te zien.
Langs deze lijn zouden we willen voorstellen de tekst van art. 69 K.O te laten staan. Dáár staat langs welke lijn de synode besloten heeft en waaraan de kerken zijn gehouden. Zo hoeft ook een kerkenraad niet in moeilijkheden te komen in een gemeente waar altijd wel een paar mensen zijn die ook graag ge- zangen zouden willen zingen.
Tegelijkertijd dienen we eerlijk uit te spreken dat in deze zaak de Schrift en de gereformeerde confessie niet direct in het geding zijn. Hoewel het waar is dat broeders met hun gemeenten in het verleden vooruit zijn gelopen en zo ‘uit de pas’ zijn geraakt, is het aan de andere kant waar dat maar zeer ten dele gepro- xxxxx is om deze ontwikkeling tegen te gaan. Zou het ook niet kunnen zijn dat we meer over elkaar heb- ben gesproken dan met elkaar als we de lijn uit het verleden juist vast wilden houden? Dat er omgekeerd ook een stuk vrijheid geclaimd is, die schade heeft gedaan aan de eenheid van de kerken? Daarbij werd een beroep gedaan op de eenheid binnen de gemeente.
Ondertussen spreken we elkaar nauwelijks meer aan op wat we zingen. En is dat juist? Om het slechts te gedogen? Ons lijkt een positieve insteek juister. Nu deze praktijk niet meer terug te draaien is, hebben we dan in ieder geval niet de taak elkaar er vanuit de Schrift en de belijdenis in op te scherpen dat wat we zingen ook werkelijk verantwoord is? Dat lijkt uw commissie het andere spoor. Dat we ook in de onder- linge ontmoeting met een zekere regelmaat elkaar daarop bevragen. En dan lijkt het uw commissie nuttig dat er duidelijke criteria worden opgesteld. Op z’n minst bestaat de indruk dat soms ook gezwicht werd voor argumenten als: ‘ze (de jongeren?) zingen het zo graag’, ‘het is erg populair/het zingt zo lekker’ enz. Dan wordt soms zelfs de indruk gewekt dat sommige liederen zelfs kerkenraden worden opgedrongen. Welnu, dan is het ook goed om enkele duidelijke criteria te hebben om gemeenteleden duidelijk te kunnen maken waarom we een dergelijk lied niet willen. Helaas zijn er ook wel symptomen dat kerkenraden zich te weinig bewust zijn van hun verantwoordelijkheid op dit punt.
Voorstel tot besluit
Uw commissie stelt u voor het volgende te besluiten inzake art. 69 K.O.:
De generale synode
kennis genomen hebbend van
1. het rapport van deputaten eredienst alsmede het corresponderende rapport van de synodale com- missie;
2. de eerder genomen besluiten en de daaraan ten grondslag liggende rapporten vanaf de generale synode van 1980 inzake het kerkelijk lied
constaterende
1. dat alle voor 1998 genomen besluiten niet die eenheid hebben gebracht die men gehoopt had;
2. dat het besluit in 1998 om de zaak van het kerkelijk lied toch nog weer te openen de intentie had om nog één keer een poging te doen om uit de impasse te geraken;
3. dat het besluit in 2001 diezelfde intentie had;
4. dat de gehouden enquête echter aangeeft dat een behoorlijk deel van de kerken niet bereid is om synodale bepalingen inzake het kerkelijk lied te houden/meent dat het in de vrijheid van de plaatselijke kerken is beslissingen te nemen inzake het kerkelijk lied
overwegende
1. dat de generale synode van 1980 inzake het kerkelijk lied heeft uitgesproken dat de Heilige Schrift het zingen van liederen die niet rechtstreeks berijmde Schriftgedeelten zijn niet verbiedt, noch gebiedt;
2. dat het de roeping van de kerken is om ook in het kerkelijk lied de kerken bij het Woord te bewaren;
3. dat ook uit het Nieuwe Testament blijkt dat de Psalmen een geheel unieke plaats innemen, zoals blijkt uit de vele citaten uit het boek der Psalmen;
4. dat de geschiedenis van de kerken laat zien dat ook via zogenaamde vrije liederen allerlei dwaalleer de kerken is binnen gekomen;
5. dat het calvinistisch beginsel is dat in het kerklied de Schrift zelf aan het woord komt;
6. dat echter eenparigheid om tot een besluit te komen inzake het kerkelijk lied al lange tijd ontbreekt;
7. dat weliswaar van het huidige standpunt ten aanzien van het kerkelijk lied, zoals dat verwoord wordt in art. 69 K.O., nog nooit is aangetoond dat dit tegen de Schrift of de confessie ingaat en dat dit daarom als hoofdlijn gehandhaafd kan blijven;
8. dat echter in de gereformeerde traditie er ook een zijspoor is aan te geven waaruit blijkt dat wel een plaats werd gegeven aan het vrije lied;
van oordeel
1. dat in het licht van het rapport van deputaten eredienst het aanbieden van een selectie liederen geen uitkomst kan bieden in de ontstane situatie;
2. dat het zondermeer vrijgeven van het vrije lied binnen onze kerken een breuk betekent met onze eigen kerkgeschiedenis en een groot aantal gevaren met zich mee kan brengen voor het geestelijk welzijn van de kerken;
3. dat prediking en kerklied niet los van elkaar staan en dat daarom de keuze van kerkliederen in de praktijk ook iets blijkt te zeggen over de inhoud van de prediking;
4. dat de generale synode geroepen is leiding te geven om uit deze impasse inzake het kerkelijk lied te geraken;
5. dat zonder de erkenning dat we ook inzake het kerklied te maken hebben met een geestelijk probleem in onze kerken iedere oplossing een schijnbare oplossing zal blijken te zijn;
spreekt uit
1. Dat de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland het ‘vrije lied’ weliswaar toestaan (de Schrift verbiedt het niet), maar niet voorstaan (de Schrift gebiedt het niet)
2. Dat kerkenraden die het bovengenoemde zijspoor (‘overwegende 8’) bewandelen erop toe hebben te zien dat het kerkelijk lied in overeenstemming is met de Schrift en de gereformeerde belijdenis;
3. Dat het te betreuren is dat:
a. kerkenraden zich niet strikt hebben gehouden aan het gestelde in art. 69 K.O.
b. de uitspraken van 1983 de eenheid niet gediend hebben; besluit
1. De tekst van art. 69 K.O. als volgt te wijzigen:
In de eredienst zullen in principe Psalmen gezongen worden, alsmede de berijmde Schriftgedeelten door de generale synode vastgesteld.
a. Tot deze berijmde Schriftgedeelten behoren: (opsomming van de huidige punten a. t/m d.)
b. Voor liederen in de eredienst gelden de volgende (nog nader vast te stellen door de generale sy- node 2007) criteria;
2. deputaten op te dragen zich verder te bezinnen op het concreet maken van criteria waaraan een kerkelijk lied in het licht van Schrift en belijdenis dient te voldoen om zo een handreiking te bieden ter beoordeling van liederen;
3. in het reglement voor de kerkvisitatie op te nemen dat ook over het kerklied gesproken dient te wor- den in het licht van de onder 1. en 2. genoemde besluiten;
4. de kerken van deze besluiten in kennis te stellen.
M.J. Xxxxx, rapporteur
BIJLAGE 18
Artikel 49
Rapport deputaten emeritikas (artikel 13 K.O.) van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland
1. Het deputaatschap
1.1. Samenstelling deputaatschap
Het deputaatschap naar artikel 13 van de Kerkorde bestaat uit de volgende personen:
X. Xxxxxxxx benoemd door de particuliere synode van het Noorden;
(sec. X. Xxxxxx, Noordscheschut).
Ds. X. xxx Xxxx benoemd door de particuliere synode van het Oosten;
(sec. X.X. xxx xxx Xxxx, Lunteren).
Drs. L.H.M. Xxxxx RA benoemd door de particuliere synode van het Westen;
(sec. X. xxx xxx Xxx, Leiderdorp).
Drs. J.M.J. Kieviet benoemd door de particuliere synode van het Zuiden;
(sec. X. xxx xxx Xxxxxx, Oud-Beijerland).
Door de generale synode 2001 werden in het deputaatschap benoemd de broeders:
X. xxx Xxxxxxx, Middelburg, eerste penningmeester;
X. Xxxxxxx RA, Veenendaal, tweede penningmeester.
Moderamen: Voorzitter Ds. X. xxx Xxxx, 1e secretaris drs. J.M.J. Kieviet, 2e secretaris drs. L.H.M. Xxxxx XX, 1e penningmeester X. xxx Xxxxxxx, 2e penningmeester X. Xxxxxxx RA.
Br. X. Xxxxxxx dient ons deputaatschap als adviseur. Ook br. drs. L.W. Bil, actuaris te Apeldoorn, is be- schikbaar om ons deputaatschap van advies te dienen.
Zie voor voorstellen tot benoemingen onderdeel 9.1 van dit rapport.
1.2. Vergaderingen
Deputaten naar artikel 13 van de K.O. kwamen sinds de vorige generale synode 9 keer in vergadering bij- een. Veel aandacht werd besteed aan de financiële aspecten van de emeritaatsvoorziening zoals hoogte van de uitkeringen, resultatenrekeningen en balansen, reservevorming en actuariële berekeningen. Speciale aandacht ontvingen de besluiten van de generale synode van 2001, verderop in dit verslag in onderdeel 4 komen wij daar uitvoerig op terug.
Verder werd aandacht geschonken aan voorlichting aan kerkenraden, predikanten en predikantswedu- wen; publicaties in het Jaarboekje en de kerkelijke pers; contacten met de Stichting emeritaatsvoorzie- ning van de Nederlands Gereformeerde Kerken en met de Vereniging Samenwerking emeritering van de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt; veranderingen in de sociale wetgeving; incidenteel voorkomen van ontbreken van pensioenopbouw bij predikanten in dienst van externe instanties etc.
2. Voortgang van het werk
2.1. Contacten met de emerituspredikanten en predikantsweduwen
Deputaten emeritikas onderhouden op verschillende wijze contact met onze emerituspredikanten, pre- dikantsweduwen en -wezen. Jaarlijks ontvangen zij de zogenaamde ‘Decembercontactbrief’. In deze brief schrijft de voorzitter van het deputaatschap een bemoedigend woord en memoreert de secretaris de werkzaamheden van het deputaatschap en het wel en wee uit de kring van de emerituspredikanten en predikantsweduwen. Jaarlijks ook ontvangen alle emerituspredikanten en predikantsweduwen van de penningmeester een berekening van de aan hen toekomende uitkering alsmede een jaaroverzicht
t.b.v. de fiscus. Jaarlijks zenden deputaten aan alle dienstdoende en geëmeriteerde predikanten en aan de predikantsweduwen een handleiding emeritikas waarin de emeritaatsregeling en de hoogte van de actuele uitkeringen worden vermeld.
Er vinden ook veel persoonlijke contacten plaats bij overlijden en hoogtijdagen en ook bij bezoeken (veelal rond de Kerst) aan emerituspredikanten en predikantsweduwen die het extra moeilijk hebben.
2.2. Verplichtingen van de plaatselijke kerken
Deputaten emeritikas zijn verheugd over het betalingsgedrag van het overgrote deel van de plaatselijke kerken. Onderstaand volgt een overzichtje per particuliere synode over de afdrachten per (doop)lid ge- durende de laatste drie jaren.
2001 | 2002 | 2003 | |
omslag afdracht | omslag afdracht | omslag afdracht | |
PS van het Noorden | 12,03 11,82 | 15,50 14,96 | 15,50 15,33 |
PS van het Oosten | 12,03 12,03 | 15,50 14,63 | 15,50 15,22 |
PS van het Westen | 12,03 11,55 | 15,50 15,31 | 15,50 14,92 |
PS van het Zuiden | 12,03 12,00 | 15,50 15,51 | 15,50 15,50 |
Bijgedragen t.o.v. de omslag | 99,4% | 98,5% | 99,3% |
Aantal niet betalende kerken | 4 | 1 | 1 |
Aantal te weinig betalende kerken | 4 | 4 | 4 |
De uitkeringslasten nemen toe. Dat heeft verschillende oorzaken; te noemen zijn:
* besluiten van de generale synode tot verlenging van de traktementsschalen;
* de uitkering is gebaseerd op het eindloon;
* de uitkering wordt jaarlijks geïndexeerd;
* het aantal uitkeringsgerechtigden neemt toe;
* het risico van arbeidsongeschiktheid neemt toe.
Niet alle kerken dragen de omslag (geheel) af. Dat is eigenlijk onaanvaardbaar. Door de niet of niet volledige afdracht worden door de generale synodes gestelde doelstellingen en uitgangspunten niet gerealiseerd. Over de periode 2001-2003 is € 31.415,– te weinig door de kerken afgedragen. Dat komt gemiddeld neer op een te lage afdracht van € 10.500,– per jaar. Als deze trend zich voorzet heeft dat al- leen al daardoor een over een periode van 35 jaar geactualiseerd vermogensverlies voor de emeritikas van bijna € 0,8 miljoen tot gevolg. Deputaten emeritikas roepen de kerkenraden op aan hun verplichtingen te (blijven) voldoen, zeker als er wijzigingen in de omslag worden doorgevoerd zoals nu voorgesteld (zie 4.). Jaarlijks worden de niet (geheel) betalende kerkenraden tot drie maal toe schriftelijk op hun verplich- tingen gewezen; soms ook vinden daarover gesprekken plaats. Betaling van de omslag kan evenwel niet (rechtens) worden afgedwongen.
2.3. Financieel beleid
Het uitgangspunt van het financieel beleid zoals dat voor deputaten emeritikas is geformuleerd, is dat de bijdrage van de kerken (de zogenaamde omslag) bedoeld is om de uitkeringslasten te dekken. De opbrengsten uit beleggingen (zie onderdeel 2.5) kunnen dan worden aangewend voor vermogensgroei. Onderstaand volgt over de verslagperiode (2002-2004) een overzicht van de verhouding omslag – uitke- ringslasten. Daaruit blijkt dat de omslag onvoldoende is om de lopende uitkeringslasten te dekken.
Jaar | Omslag | Uitkeringen | Verschil |
2002 | 1.121.727 | 1.160.804 | 39.077 – |
2003 | 1.142.568 | 1.278.784 | 136.216 – |
2004 (raming) | 1.140.000 | 1.305.000 | 165.000 – |
De omslag is dus te laag om de uitkeringslasten te betalen.
2.4. Beleggingen
2.4.1. Vermogensbeheer
Door de generale synode van 1998 is nadrukkelijk stilgestaan bij het vermogensbeheer van de emeri- tikas. Toen is bepaald, dat het vermogen van de emeritikas moet worden beheerd vanuit algemene en beveiligde richtlijnen voor het functioneren op de financiële markten. De door de generale synode 1998 vastgestelde richtlijnen vormen het uitgangspunt voor het vermogensbeheer van de emeritikas.
Door de generale synode 1998 is bepaald, dat de penningmeester van deputaten emeritikas jegens deputaten verantwoordelijk is voor de beleggingstransacties. De penningmeester kan zich daartoe laten bijstaan door beleggingsdeskundigen, al dan niet lid zijnde van deputaten artikel 13 K.O. Ter uitvoering van deze bepalingen is door deputaten emeritikas een beleggingscommissie gevormd, bestaande uit:
– X. xxx Xxxxxxx, 1e penningmeester;
– X. Xxxxxxx RA, 2e penningmeester;
– X. Xxxxxxx, intern adviseur;
– drs. A.J. Xxxxxx, beleggingsadviseur.
Door de generale synode 1998 is verder bepaald, dat voor het vermogensbeheer een adviseur moet worden benoemd. Deze adviseur moet gekwalificeerde kennis en ervaring hebben in het opereren op de onderscheidene beleggingsmarkten.
De effecten moeten in depot worden gegeven bij het hoofdkantoor van een grote bankinstelling. De benoemde adviseur vervolgens onderhoudt het contact met een op die grote bankinstelling werkzame hooggekwalificeerde professionele beleggingsdeskundige, met als doel wat betreft de mutaties in dit vermogen flexibel af te stemmen op de ontwikkelingen op de onderscheidene beleggingsmarkten.
Deputaten emeritikas stelden jaarlijks een beleggingsplan vast.Per kwartaal werd middels een uitge- breide rapportage door de penningmeester verslag gedaan van de gerealiseerde beleggingsresultaten.
2.4.2. Beleggingscriteria
Door de generale synode 1998 zijn de volgende beleggingscriteria vastgesteld:
* Bij beleggingstransacties dient speculatie te worden vermeden. Transacties met geleend geld en ter- mijntransacties zijn niet toegestaan.
* Bij het aankoopbeleid wordt primair uitgegaan van:
– de jaarlijkse bijdragen van kerken en deputaatschappen;
– giften en legaten;
– rente en dividend;
– aflossingen onder aftrek van verplichtingen op korte termijn.
Indien daartoe aanleiding bestaat kan verkoop van effecten en herbelegging van de vrijkomende middelen plaatsvinden.
* Indien het totaalbedrag van aan- en verkopen van effecten in een kalenderjaar hoger wordt dan 30% van de koerswaarde van de effectenportefeuille is vooraf instemming nodig van deputaten.
* Belegging in aandelen dient zich te richten op fondsen, die een trendmatig gezonde koersontwikkeling te zien hebben gegeven en die kennelijk bij professionele beleggers een breed vertrouwen genieten.
* De belegging in aandelen dient te worden gespreid over een redelijk aantal fondsen en tegelijkertijd over diverse soorten fondsen, zoals de financiële sector, industrie, handel en onroerend goed.
* De koerswaarde van het in aandelen belegd vermogen dient voorshands niet hoger te worden dan 20% a 30% van de koerswaarde van de totale effectenportefeuille vermeerderd met de liquiditeiten.
2.4.3. Duurzaam beleggen
In de jaren 2002 en 2003 hebben de beleggingscommissie en deputaten emeritikas zich bezig gehouden met dit onderwerp. Dat resulteerde in onderstaande tekst, opgenomen in het beleggingsplan 2003 van ons deputaatschap.
‘Mede door de aanhoudende malaise op de aandelenmarkten is de belangstelling voor duurzame beleg- gingen sterk afgenomen. Dit valt onder meer af te leiden uit de geringere aanwas van nieuwe middelen; deze is het afgelopen jaar sterk achter gebleven bij de verwachtingen. Hierbij kan een onderscheid wor- den gemaakt tussen de particuliere en professionele sector. In de particuliere sector is de netto-instroom van nieuwe middelen tot de jaar-medio nog redelijk op peil gebleven; daarna is de interesse door de fiscale plannen van de regering voor duurzame beleggingen (minder belastingaftrek) tot bijna het nulpunt gedaald.
Bij de institutionele beleggers was de belangstelling al geruime tijd tanende. Weliswaar is de interesse voor duurzame beleggingen zeker nog wel aanwezig, maar tot daadwerkelijk beleggen komt het niet of nauwelijks. Slechts enkele zeer grote beleggers hebben dit jaar iets meer geld in dit segment van de markt gestoken. De belangrijkste reden zijn de sterk gedaalde dekkinggraden, waardoor besturen en beleg- gingscommissies van pensioenfondsen hun energie en tijd aan andere vraagstukken moesten besteden. Omdat door bovengenoemde ontwikkelingen niet voldoende duidelijk was welke richting de markt van duurzame beleggingen op korte termijn in zou slaan, is besloten tijdelijk af te zien van beleggingen in deze sector. Zodra er meer duidelijkheid is en de rendementsperspectieven voldoende gunstig blijven, zal er een gedeelte van het vermogen in een duurzaam aandelenfonds worden belegd’.
Vervolgens hebben er gesprekken plaatsgevonden met ABN/AMRO, Aegon en ING. Tot concrete beleg- gingen in deze sector heeft dat nog niet geleid.
2.4.4. Beleggingsresultaten
Voor het beoordelen van beleggingsprestaties worden de zogenaamde benchmarks gebruikt. Een bench- mark is een meetlat, die de ontwikkeling van een beleggingsmarkt (enkelvoudige index) of een compositie van meerdere markten (samengesteld index), zo goed mogelijk weergeeft. Onderstaand volgt een over- zicht van de beleggingsresultaten over de verslagperiode:
Periode t/m | Vastrentend Portefeuille benchmark | Aandelen Portefeuille benchmark | Totaal Portefeuille benchmark | |
2001-1 | 107,1 107,4 | 123,6 119,4 | 111,3 110,7 | |
2001-4 | 113,0 113,5 | 104,2 102,3 | 110,9 | 111,4 |
2002-4 | 123,0 124,5 | 70,1 70,8 | 108,1 | 109,8 |
2003-4 | 128,0 129,4 | 77,1 79,9 | 114,2 | 116,9 |
De cijfers geven de beleggingsresultaten aan het einde van elke periode weer. Het indexcijfer van ultimo 3e kwartaal 1999 is op 100 gesteld.
Opgemerkt wordt nog dat een vergelijking van de portefeuille van de emeritikas met de benchmark moei- lijk is vanwege de (in beleggingstermen) zeer geringe omvang van onze portefeuille.
3. Maatschappelijke ontwikkelingen
3.1. WAZ (Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen)
De WAZ is, kort gezegd, een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen en hun meewerkende echtgenoten, directeuren-grootaandeelhouders, en voor andere personen die niet in loon- dienst werken: de zogenaamde vrije beroepsbeoefenaren.
De toegang tot de WAZ wordt per 1 juli 2004 beëindigd. Dat betekent dat mensen die na 1 juli 2004 ziek worden geen recht meer hebben op een WAZ-uitkering. Mensen van wie de eerste ziektedag voor die datum ligt, blijven nog wel aanspraak maken op deze uitkering. Ook voor mensen die al een WAZ-uitke- ring hebben, wijzigt er niets. Vooruitlopend op de besluiten van Eerste en Tweede Kamer wordt er sinds 1 januari 2004 geen premie meer afgedragen.
Tot en met het jaar 2003 maakte de WAZ-premie onderdeel uit van het traktement van de predikant. Ingaande 2004 wordt die compensatie niet meer toegepast. Dat leidt tot een lastenverlaging voor de kerkenraden enerzijds (in de meeste gevallen tot een bedrag van € 2.196,–, zijnde de maximum-premie WAZ), maar anderzijds betekent het een verhoogd financieel risico voor de emeritikas. Om dit te com- penseren zijn er twee mogelijkheden:
1. het risico van arbeidsongeschiktheid komt voor rekening van de emeritikas; of
2. het risico van arbeidsongeschiktheid wordt ondergebracht bij een verzekeraar.
Het voor eigen rekening van de emeritikas nemen van de arbeidsongeschiktheid herbergt financiële ri- sico’s in zich, zeker als de trend van de laatste jaren van een toenemende arbeidsongeschiktheid onder predikanten zich voortzet. Anderzijds bespaart dat de kosten van de verzekeringspremie.
Deputaten financiële zaken achten het onaanvaardbaar het risico voor rekening van de emeritikas te nemen. Wij zijn en blijven van mening, dat het risico en de spreiding van het risico beperkt is in relatie tot de omvang van de emeritikas. Wij stellen daarom wel voor het risico collectief af te dekken, maar niet onder te brengen bij een verzekeraar. De premiekosten ter zake kunnen worden verwerkt in de door de plaatselijke kerken te betalen omslag. Voor de plaatselijke kerken betekent dat per saldo geen verhoging, omdat de voor dit onderdeel te verhogen omslag in de plaats komt van de vervallen compensatie voor de WAZ-premie. In onderdeel 4.3.k. van dit rapport werken wij dit verder uit.
4. Vervullen van opdrachten van de generale synode van 2001
4.1. Aanleiding
De generale synode 2001 heeft deputaten emeritikas de opdracht gegeven te komen met voorstellen ter verbetering van de regeling, dit mede naar aanleiding van de rapportage van de commissie emeritaatsre- geling. De letterlijke tekst van de synodale opdracht luidt als volgt:
1. de ‘Commissie emeritaatsregeling’ te danken voor haar arbeid en haar rapport door te geven aan deputaten artikel 13 K.O., die met de volgende uitgangspunten verder zullen werken aan kerkordelijke aanpassingen en verbeteringen;
2. deze uitgangspunten zijn:
a. dat in de emeritaatsvoorziening de verzorgingsgedachte optimaal moet worden gehonoreerd;
b. dat bij aanpassing en verbetering de aangegeven noties in variant I van de ‘Commissie emeri- taatsregeling’, zoveel mogelijk moeten worden aangehouden; dit betreft zowel de pagina’s 4 en 5 alsmede bijlage 2 van het rapport van de studiecommissie;
c. dat xxxxx moet worden uitgewerkt of ‘late roepingen en pensioenopbouw’ een hypothetisch knel- punt vormen in de emeritaatsregeling;
d. dat een voorstel moet worden gedaan hoe te handelen inzake de emeritering van predikanten uit het buitenland of uit andere kerken zonder pensioenopbouw;
e. dat bij de uitwerking van de kerkordelijke aanpassingen de gewenste flexibiliteit wordt benut, zo- dat de regeling voldoet aan duidelijkheid, rechtvaardigheid en billijkheid benevens transparantie;
3. deputaten naar artikel 13 K.O. op te dragen de generale synode 2004 te dienen met hun voorstellen zodanig dat discussie over de emeritaatsregeling kan worden afgesloten.
4.2. Inventarisatie
De synode heeft in eerdere uitspraken aangegeven sterk te hechten aan :
a. de verzorgingsgedachte, d.w.z. collectieve zorg i.p.v. individueel recht;
b. huidige systematiek i.p.v. dienstjarenbeginsel (variant I uit het rapport van de commissie emeritaats- regeling generale synode 2001).
Verder heeft de synode 2001 aangegeven dat ten aanzien van bepaalde door de commissie emeritaats- regeling aangedragen punten nadere voorstellen worden verwacht. Het gaat dan om:
c. onderzoek naar relatie van late xxxxxxxxx en pensioenopbouw (rapport ad 3 generale synode 2001).
d. voorstel t.a.v. emeritering van predikanten van ‘buiten’ (rapport ad 4 generale synode 2001).
e. recht op uitkering vervalt na hertrouwen en niet bij andere samenlevingsvormen (rapport ad 5 gene- rale synode 2001).
f. uitkering weduwe lager dan weduwnaar (rapport ad 6 generale synode 2001).
g. bij scheiding krijgt de ex-vrouw niets (rapport ad 7 generale synode 2001).
h. onderscheid in uitkering bijzondere situaties (losmaking, afzetting, (ged.) arbeidsongeschiktheid?) (rapport ad 8 generale synode 2001).
i. geen uitkering bij overgang naar ander kerkgenootschap? (rapport ad 9 generale synode 2001)
j. uitkering aan (half)wezen rechtstreeks? (rapport ad 14 generale synode 2001)
Verder kregen deputaten emeritikas d.d. 10 juli 2003 van deputaten financieel een brief met een aantal vragen over de jaarrekening 2002. Eén van die vragen luidt als volgt:
‘De laatste jaren is het aantal langdurig arbeidsongeschikte predikanten aanzienlijk toegenomen. Wat is het beleid van uw deputaatschap ten aanzien van de aanvaardbaarheid om een dergelijk risico nog steeds in eigen beheer te houden?’
In het kader van het doen van voorstellen voor de generale synode 2004 is ook daar aandacht aan be- steed. Als onderdeel 4.3.k. in het hiernavolgende komen wij hierop terug.
4.3. Reactie van deputaten emeritikas
Voor het doen van voorstellen aan de generale synode 2004 geven wij u het volgende in overweging.
De door de generale synode 2001 geformuleerde uitgangspunten ad a. en ad b. gebaseerd op de ver- zorgingsgedachte leiden onzerzijds niet tot nader advies. Op de ad c. tot en met ad j. geformuleerde knelpunten gaan wij onderstaand in.
Ad c. Late roepingen en pensioenopbouw
Door deputaten emeritikas is de generale synode steeds voorgehouden, dat het gesignaleerde knelpunt hypothetisch is. De generale synode 2001 heeft expliciet uitgesproken, dat die stellingname nader uitge-
werkt moet worden. Daartoe hebben wij een inventarisatie uitgevoerd onder alle predikanten die sedert 1995 in hun ambt bevestigd zijn op 35-jarige of latere leeftijd. Die inventarisatie levert op, dat er in 1 à 2 van de 9 gevallen geen sprake is van pensioenopbouw in de periode van het arbeidzame maatschappe- lijke leven. Dat betekent, dat als het voor predikanten met een late roeping tot emeritaatsverlening komt, er bijna altijd een korting op de uitkering zal worden toegepast wegens pensioenaanspraken elders. Deze korting kan worden beschouwd als een compensatie van de kortere periode gelegen tussen de late roeping en het emeritaat (het aantal ‘dienstjaren’) waarmee inderdaad wordt aangetoond dat dit geen echt knelpunt is. Het voorstel uit variant I van de commissie emeritaatsregeling particuliere synode 2001 om te korten tot het minimum (= een uitkering afgeleid van het minimum van de traktementsschaal) is daarom niet nodig.
Ad d. Predikanten uit buitenland of uit andere kerkverbanden zonder pensioenopbouw
Het komt een enkele keer voor dat een predikant uit het buitenland of uit een ander kerkverband bij ons ‘instroomt’, terwijl hij geen pensioenopbouw dan wel een emeritaatsaanspraak heeft. Er zijn 3 varianten te onderscheiden:
a. een predikant vanuit een ander kerkverband uit het buitenland;
b. een predikant vanuit een ander kerkverband;
c. een predikant en gemeente vanuit een ander kerkverband.
Veel hangt af van de leeftijd van de predikant waarop de overkomst plaatsvindt. In beginsel heeft een overgekomen predikant dezelfde rechten als alle andere predikanten, ongeacht zijn leeftijd dan wel het aantal ‘dienstjaren’.
Voor zover deputaten emeritikas bekend, zijn er in de periode 2001-2004 drie (overigens jonge) predi- kanten vanuit een ander kerkverband uit het buitenland bij ons ingestroomd. Deputaten emeritikas wijzen de generale synode er op, dat de verzorgingsgedachte strijdig kan zijn met het aanbrengen van allerlei verfijningen. Het is dan ook zeer de vraag of tot het aanbrengen daarvan moet worden overgegaan. Dan zou bijv. kunnen worden gedacht aan:
• Inkoop van het te weinig opgebouwde recht (bijv. als een naar ons kerkverband overgekomen gemeente een voorziening meegeeft); of
• Afzien van volledige aanspraak, hetgeen dan leidt tot een correctie op de emeritaatsuitkering. Deputaten emeritikas dringen er bij de generale synode op aan van beide mogelijkheden af te zien omdat ze strijdig zijn met de verzorgingsgedachte.
Ad e. Recht op uitkering vervalt na hertrouwen en niet bij andere samenlevingsvormen
Door de commissie emeritaatsregeling generale synode 2001 is in variant I voorgesteld geregistreerd samenwonen gelijk te stellen aan huwen. Het betreft hier een in onze kerken vrij principieel liggend onder- werp, hetgeen door de commissie emeritaatsregeling overigens niet verder is uitgewerkt, anders dan dat is aangegeven dat ‘hertrouwen financieel wordt gestraft en samenwonen wordt beloond.’ Alhoewel dat laatste op zich juist is, is die overweging gebaseerd op materiële gronden en slechts afgestemd op het vormen van een economische eenheid. Ideële overwegingen kunnen tot andere opvattingen aanleiding geven, zeker als wordt overwogen dat ook hier sprake is van situaties die gelukkig niet vaak voorkomen. Daarmee is de discussie vrij academisch en mede ook op grond daarvan hechten wij er aan de generale synode te adviseren ook op dit punt in de regeling geen wijzigingen aan te brengen.
Ad f. Uitkering weduwe 65+ lager dan weduwnaar
Ten behoeve van de discussie met commissie 6 van de generale synode 2001 is destijds de geschiedenis ten aanzien van deze ongelijkheid uiteengezet.
Voor de emeritikas gaan we nog steeds uit van het eindloonstelsel en van een ouderdomspensioen van 70%, en 70% voor het weduwenpensioen, waarbij dit laatste percentage is uitgedrukt in een percentage van 50% van de uitkeringsgrondslag (70% van 70%).
Als een gehuwde predikant weduwnaar wordt blijft de bruto-uitkering gehandhaafd op 70% van de grondslag. Voor een weduwe bedraagt de bruto-uitkering 50% van de grondslag.
Zoals wij destijds in onze notitie voor de generale synode 2001 aantoonden, wijkt onze regeling niet af van andere pensioenregelingen omdat er sprake is van een aanvullende voorziening (namelijk een aanvulling op de AOW). Dat neemt evenwel de onderlinge ongelijkheid tussen de hoogte van een uitkering voor een weduwnaar enerzijds en een weduwe anderzijds niet weg. Gelijkheid kan bereikt worden door:
a. de uitkering voor een weduwe ook op 70% te bepalen;
b. de uitkering voor een weduwnaar op 50% te zetten; of
c. voor zowel de weduwnaren als de weduwen een nieuw, gelijk uitkeringspercentage vast te stellen, bijv. 60% of 65%.
De financiële consequenties van bovenstaande mogelijkheden zijn als volgt (prijspeil 2004, bedragen in
€ x 1000):
Categorie | Aantal | Weduwen | Weduwnaren | Beiden | Beiden |
naar 70% | naar 50% | naar 60% | naar 65% | ||
Weduwnaren | 3 | 0 | – 29 | – 15 | – 7 |
Weduwen | 36 | 328 | 0 | + 170 | + 255 |
Totaal | + 328 | – 29 | + 155 | + 248 |
Een aanpassing zou nog betrokken kunnen worden in een totaalpakket van wijzigingen. Gedacht kan dan worden aan bijv. uitgaan van middelloon in plaats van eindloon in relatie tot de indexering (welvaartsvast of waardevast).
Overigens merken wij nog op, dat wij weinig klachten ontvangen over de hoogte van de uitkeringen. Wel is het ons bekend, dat het voor met name de weduwen 65– met kinderen niet gemakkelijk is om rond te komen van onze uitkering.
De financiële consequenties van een opwaartse aanpassing van de weduwenuitkering zijn fors. Door deputaten financiële zaken is er in de richtlijnen voor het opstellen van de begroting voor de jaren 2005 t/m 2007 op gewezen, dat een totale stijging van de omslag niet verantwoord is en dat de kosten kritisch moeten worden bezien. Dat geeft deputaten emeritikas thans niet de vrijmoedigheid aan de generale synode een voorstel te doen tot opwaartse aanpassing van de weduwenuitkering.
Ad g. Bij scheiding krijgt de ex-vrouw niets
In geval van echtscheiding krijgt de ex-vrouw geen uitkering uit de emeritikas. Dergelijke aangelegenhe- den worden in eerste instantie via de burgerlijke rechter geregeld overeenkomstig de Vereveningswet, hetgeen vervolgens middels een notarieel contract wordt vastgelegd.
Het kan niet de bedoeling zijn, dat er in geval van echtscheiding per saldo meer uit de emeritikas be- taald wordt dan zonder echtscheiding. Dus als er al een regeling getroffen zou worden middels bijv. een bijdrage ten behoeve van de ex-vrouw, dan zou die in mindering moeten komen op de uitkering van de andere partij. Omdat de emeritikas geen pensioenfonds is en wij als gevolg daarvan geen voorziening per uitkeringsgerechtigde reserveren, hoeft een dergelijke regeling niet via de emeritikas te lopen. En boven- dien is het strijdig met de verzorgingsgedachte. Niettemin is het wel een aangelegenheid die de aandacht vraagt. Over de periode 2001-2004 zijn ons zes gevallen van echtscheiding onder de predikanten bekend. Dat geeft aan, dat deze problematiek niet aan onze kerken voorbijgaat. Als daaraan wordt tegemoet ge- komen, moet in de regeling bepaald worden dat in geval van echtscheiding van een predikant de uitkering wordt gesplitst naar rato van 40 dienstjaren, en verdeeld over de predikant en zijn ex-vrouw. Materieel heeft dat geen andere uitwerking dan wanneer een regeling via de burgerlijke rechter wordt getroffen En daarom stellen wij voor de regeling ter zake niet aan te passen.
Ad h. Onderscheid in uitkering bijzondere situaties (losmaking, afzetting, (ged.) arbeidsongeschikt- heid)?
Variant I van de commissie emeritaatsregeling pleit er voor dat de opgebouwde rechten blijven. In feite kent de emeritikas een dergelijke regeling ook (artikel 23 van bijlage 5), maar die is alleen nog tamelijk vrij- blijvend geformuleerd (… zijn bevoegd…). Aan de generale synode kan worden voorgesteld die bepaling stringenter te maken. Het voordeel daarvan is dat in zo’n bijzondere situatie dan ook direct en vrij exact kan worden aangegeven wat de hoogte van de aanspraak is. Waarbij opnieuw moet worden opgemerkt dat wij geen voorzieningen per uitkeringsgerechtigde reserveren, en dat het dus een aanspraak is onder het voorbehoud van beschikbaarheid van de benodigde geldmiddelen. Deputaten emeritikas stellen daarom voor te komen tot het aanscherpen van de formulering in artikel 23 van bijlage 5 als het gaat om het recht op aanspraak op een uitkering.
Ad i. Xxxx uitkering bij overgang naar ander kerkgenootschap?
Verwezen wordt naar de opmerkingen hiervoor onder h.
Ad j. Uitkering aan (half)wezen rechtstreeks?
Variant I pleit er voor de uitkering aan (half)wezen te individualiseren. Dat ontmoet voor de emeritikas geen bezwaren, zodat ook dit aan de generale synode 2004 kan worden voorgesteld.
Ad k. Aanvaardbaarheid risico langdurig arbeidsongeschikte predikanten
Aan deputaten financieel is d.d. 17 juli 2003 het volgende antwoord gegeven:
‘Tot en met het jaar 2000 waren er 5 predikanten jonger dan 65 jaar arbeidsongeschikt. In 2001 zijn dat er 6 geworden. Inmiddels zijn er 8 predikanten jonger dan 65 jaar arbeidsongeschikt, maar wegens het bereiken van de leeftijd van 65 jaar kan dat aantal eind 2003 weer met 1 afnemen.
De aan deze categorie emerituspredikanten uit te keren bedragen worden gedeeltelijk afgedekt door de WAZ-uitkering. Het restant komt ten laste van onze kas.
Het risico en de spreiding van het risico is beperkt in relatie tot de omvang van de emeritikas. Wel is overwogen (1996) het risico onder te brengen bij een verzekeraar, maar prijstechnisch gezien leverde dat toen geen voordeel op. Daarbij moet ook in ogenschouw worden genomen, dat de emeritikas enerzijds op haar vermogen een hoger rendement realiseert dan waar een verzekeraar rekening mee houdt en anderzijds geen kosten voor de uitvoering in rekening brengt. Ten aanzien van de uitvoering is het onder- brengen bij een verzekeraar bovendien complex, omdat er een vast bedrag wordt verzekerd terwijl bij de emeritikas wordt gekeken naar ieders persoonlijke situatie vanuit de verzorgingsgedachte.’
Bij brief van 28 januari 2004 komen deputaten financieel op deze zaak terug. Zij schrijven het maatschap- pelijk onaanvaardbaar te vinden dat het deputaatschap emeritikas het risico van arbeidsongeschiktheid van predikanten in eigen beheer blijft houden, mede tegen de achtergrond van de toename van het risico van arbeidsongeschiktheid onder predikanten in andere kerken, maar ook binnen onze eigen kerken. Verder wijzen deputaten financieel er op, dat het risico nog aanzienlijk is uitgebreid door het vervallen van de WAZ.
Het al dan niet in eigen beheer houden van het risico van arbeidsongeschiktheid is een zaak voor de generale synode. Sinds onze gedachtewisseling met deputaten financieel is de situatie in zoverre veran- derd, dat de WAZ per 1 juli 2004 vervalt (zie onderdeel 3.1). Wij hebben op basis van een actuele offerte nog eens uitgezocht wat de consequenties zijn van het onderbrengen van dit risico bij een verzekeraar. Uitgaande van 169 actieve predikanten vergt een collectieve verzekering ter dekking van een risico van 70% van het minimumloon per predikant per jaar (dat is gelijk aan de huidige WAZ-uitkering bij volledige arbeidsongeschiktheid) een jaarlijkse premie van ongeveer € 160.000,–. Uitgaande van 79000 leden (74000 leden + 5000 voor de deputaatschappen) betekent dat een verhoging van de omslag met afgerond
€ 2,– per (doop)lid. Zie overigens onze opmerkingen in onderdeel 3.1. ter dekking van die verhoging voor de plaatselijke kerken, hetgeen wij ondersteunen met enkele rekenvoorbeelden:
Gemeente met ... leden en 1 predik. | Compensatie WAZ t/m 2003 8,8%/max € 2.196,– | Verzekeringspremie via de omslag | Voordeel |
250 leden | € 2.196 | € 500 | € 1.696 |
500 leden | € 2.196 | € 1.000 | € 1.196 |
1000 leden | € 2.196 | € 2.000 | € 196 |
Nu de maatschappelijke ontwikkelingen veranderd zijn in die zin, dat de WAZ per 1 juli 2004 vervalt, stellen deputaten emeritikas voor het risico van arbeidsongeschiktheid afzonderlijk af te dekken. Daarbij stellen wij voor uitsluitend het zogenaamde WAZ-gat (70% van het minimum-loon) collectief te verzeke- ren. Deputaten emeritikas stellen voor het risico voor eigen rekening te nemen en niet onder te brengen bij een verzekeraar. Dat houdt in, dat de premie van € 2,– per (doop)lid collectief wordt geïnd middels een verhoging van de omslag en dat vervolgens een afzonderlijke bestemmingsreserve voor het afdekken van het risico van arbeidsongeschiktheid wordt aangehouden.
Hiermee hebben wij tevens een standpunt ingenomen op de instructies zoals ingediend door de particu- liere synode van het Noorden en de particuliere synode van het Zuiden (zie onderdeel 5 hierna).
Samenvattend leidt dat tot de volgende adviezen van deputaten emeritikas aan de generale synode 2004:
Omschrijving Advies
c. Late roepingen en pensioenopbouw Geen wijzigingen in de instructie aanbrengen;
d. Predikant uit buitenland of ander Idem; kerkverband zonder pensioenopbouw
e. Andere samenlevingsvormen Idem;
f. Uitkering weduwe 65+ /weduwnaar Idem;
g. Uitkering bij echtscheiding Idem;
h. Bijzondere situaties Recht op aanspraak aanscherpen;
i. Overgang naar ander kerkgenootschap Idem;
j. Uitkering aan (half)wezen Uitkering aan (half)wezen individualiseren;
k. Risico arbeidsongeschiktheid Collectief en in eigen beheer afdekken.
5. Instructie(s)
5.1. Particuliere synode van het Noorden
De classis Leeuwarden diende een instructie in bij de particuliere synode van het Noorden, inhoudende dat een collectieve verzekering ter dekking van het risico wegens langdurige arbeidsongeschiktheid van
€ 7.500,– per predikant per jaar wordt afgesloten.
5.2. Particuliere synode van het Zuiden
De classis Rotterdam diende een instructie in bij de particuliere synode van het Zuiden, inhoudende dat aan deputaten emeritikas wordt opgedragen onderzoek te doen naar de implicaties van een situatie van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid, terwijl de uitkomsten daarvan indien nodig moeten leiden tot aanpassing van de instructie.
5.3. Reactie van deputaten emeritikas
Verwezen wordt naar de onderdelen 3.1 en 4.3.k in dit verslag. Als het tot een collectieve regeling moet komen, is het naar de mening van deputaten emeritikas beter om aan te sluiten bij de huidige WAZ-norm, die inhoudt dat 70% van het minimum-loon wordt bijverzekerd. Gelet op enerzijds de hoogte van de pre- mie en anderzijds het risico in relatie tot de omvang van het totaal van de uitkeringen, stellen deputaten emeritikas daarbij voor het risico van arbeidsongeschiktheid in eigen beheer af te dekken.
Met het voorstel aan de generale synode tot het in eigen beheer afdekken van het risico van langdurige arbeidsongeschiktheid, wordt aan in ieder geval de strekking van beide instructies tegemoet gekomen.
6. Uitkeringen
6.1. Uitgangspunten
Door de generale synode 2001 is besloten tot verlenging van de schalen inzake predikantstraktementen. Ingaande het jaar 2003 worden de uitkeringen berekend op basis van het aanvaardbare minimumtrakte- ment voor predikanten met 15 dienstjaren. De grondslag voor de berekening van de uitkeringen is 130%. De verlenging van de traktementsschalen was de aanleiding om te komen tot een aanzienlijke vereenvou- diging van de berekeningsmethodiek voor de uitkeringen uit onze kas. Die vereenvoudiging hield in, dat de AOW- en ANW-uitkeringen volledig werden ingebouwd. Als overgang is voor de periode 2002-2004 voor de weduwen nog een (jaarlijks aflopende) toelage vastgesteld.
6.2. Huidige regeling
Minimum-traktement 15 dienstjaren | 34.338 | |
Uitkeringsgrondslag 130% | 44.639 | |
Uitkeringen: | ||
Predikanten gehuwd | 16.030 | |
Predikanten weduwnaar | 20.166 | |
Weduwen 65+ | 11.239 + 115 = 11.354 | |
Weduwen 65– zonder kinderen | 10.450 + 1.410 = 11.860 | |
Weduwen 65– met kinderen < 18 jaar | 12.226 + 1.410 = 13.636 | |
Predikanten 65- AO 80-100% | 20.532 |
De huidige regeling geldt tot en met het jaar 2004. Daarbij gelden de volgende uitgangspunten: Basisgegevens:
Bovenstaande uitkeringen worden jaarlijks verhoogd met een vakantie-uitkering van 8%.
De uitkeringen gelden als aanvulling op de bestaande AOW- ANW of (thans nog bestaande) WAZ-uitke- ringen.
6.3. Nieuwe regeling
Deputaten financiële zaken hebben bij brief van 5 november 2003 de richtlijnen verstrekt voor de voor- stellen voor de generale synode 2004. Die richtlijnen zijn:
• uitgaan van een ledental van 74.000;
• rekening houden met een jaarlijkse traktementsstijging van 2,5%.
Verder is aangegeven, dat een stijging van de totale omslag niet verantwoord is. Dat geeft ons depu- taatschap thans niet de vrijmoedigheid de generale synode 2004 een voorstel te doen tot het opwaarts aanpassen van de uitkeringen voor bijv. de weduwen (zie 4.3.f).
Wel stellen wij thans voor de kosten van de collectieve arbeidsongeschiktheidsverzekering (zie de onder- delen 3.1 en 4.3.k) in de omslag te verwerken.
6.4. Aantallen
Voor het berekenen van de uitkeringen gaan wij in onze voorstellen uit van de volgende gegevens:
Categorie | 2005 | 2006 | 2007 |
Predikanten gehuwd | 37 | 43 | 47 |
Predikanten weduwnaar | 3 | 3 | 3 |
Weduwen 65+ | 30 | 32 | 32 |
Weduwen 65– | 5 | 3 | 3 |
Weduwen 65– met een kind <18 jaar | 1 | 1 | 1 |
Predikanten 65– met een a.o. van 80-100 7. Actuariële gegevens | 6 | 6 | 6 |
7.1. Actuariële cijfers in de financiële jaarverslagen 2001-2003
De actuarieel berekende voorziening per 31 december 2003 bedraagt: 17,3 miljoen euro. Deze voorziening is exclusief de effecten van de ANW.
Deze voorziening is opgebouwd uit de contante waarde van de toekomstige uitkeringen voor de huidige predikanten en predikantsweduwen verminderd met de contante waarde van de ontvangsten.
contante waarde van de toekomstige uitkeringen : 41,0 miljoen contante waarde van de toekomstige ontvangsten : 23,7 miljoen
17,3 miljoen
7.2. Toelichting
De ontwikkeling van de actuarieel benodigde voorziening op basis van 4% bedraagt ultimo 2003: 17,3 miljoen (2000: 16,1 miljoen). De positie van de emeritikas is verslechterd als gevolg van een gelijkblijvende contante waarde van de toekomstige ontvangsten en de ontwikkeling in de te verwachten arbeidsonge- schiktheidslasten.
De ontwikkeling van de contante waarde van de uitkeringen tussen 31 december 2000 en 31 december 2003 is uit de volgende componenten opgebouwd:
Contante waarde uitkeringen ultimo 2000 34,8 miljoen Toename als gevolg van interest opbrengst (jaarlijks 4%) 4,4 miljoen Uitkeringen 2001-2003 (model voorspelling) – 3,6 miljoen Toename als gevolg van uitkeringsstijging 2001-2003 3,1 miljoen Toename als gevolg van nieuwe predikanten 0,9 miljoen Toename als gevolg van arbeidsongeschiktheid 65– 0,5 miljoen Verschil model en realiteit 0,9 miljoen
Contante waarde uitkering ultimo 2003 41,0 miljoen
Deze cijfers zijn samengesteld uit de cijfers in de jaarverslagen 2001-2003.
Het effect van de uitkeringsstijging wordt veroorzaakt door de stijging van de traktementen waaraan de uitkeringen uit de emeritikas zijn gekoppeld. In het model wordt met iets andere uitgangspunten gerekend dan in de realiteit wordt waargenomen.
Dit zorgt voor een correctie van 0,9 miljoen over een periode van drie jaar. Contante waarde ontvangsten omslag ultimo 2000 20,0 miljoen Ontwikkeling ledenaantal – 0,2 miljoen
Effect bijdrage deputaatschappen 3,9 miljoen
Contante waarde ontvangsten ultimo 2003 23,7 miljoen
De contante waarde van de toekomstige ontvangsten is bepaald op basis van een verwachte omslag opbrengst gedurende 35 jaar.
Vanwege de toename van de gemiddelde leeftijd van het actieve predikantencorps is de termijn waarin we omslag ontvangsten veronderstellen gesteld op 35 jaar.
De bijdrage van de verschillende deputaatschappen, die één of meerdere predikanten in dienst hebben, bedroeg in 2003 € 68.400,–. In de bepaling van de contante waarde van de ontvangsten is er van uitge- gaan dat dit bedrag ook in de toekomst (35 jaar) ontvangen zal worden.
7.3. Financiering van de toekomstige uitkeringen
De laatste jaren zien we dat deputaten financiële zaken de emeritikas in haar beoordeling meer en meer is gaan beschouwen als een soort pensioenfonds. Deputaten financiële zaken zijn van mening dat de emeritikas er is om de feitelijke toezeggingen van de individuele gemeenten aan de predikanten te fi- nancieren. In het hiernavolgende wordt deze financiering vanuit het perspectief van een pensioenfonds beschreven.
Vanuit het perspectief van een pensioenfonds is de vermogenspositie van de emeritikas slecht.
Het gespaarde bedrag, de voorziening bedraagt 13,8 miljoen euro. In combinatie met het huidige finan- cieringsniveau is dit bedrag niet voldoende om in de toekomst de uitkeringen uit de emeritikas voldoende veilig te stellen.
7.3.1. Financiële positie emeritikas
De tot nu toe gebruikte berekeningsmethode
De huidige wijze van verantwoording is ca. 20 jaar geleden ontstaan door het besef dat de toenmalige financiële positie slecht was ten aanzien van de te verwachten toekomstige uitkeringen. Daarbij komt het gegeven dat de emeritikas werd gefinancierd vanuit een omslag gedachte. Deze wijze van het bepalen is inmiddels al jaren onderdeel van het financiële jaarverslag. De gedachte was dat er op deze wijze een langzame overgang zou zijn van een omslagstelsel naar een kapitaaldekking. Dit werd mede mogelijk door het rendement dat op de beleggingen werd gemaakt. Mede door het lagere rendement is deze ont- wikkeling in de afgelopen periode een halt toe geroepen. Dit betekent dat opnieuw gekeken moet worden naar de wijze waarop de emeritikas moet worden gefinancierd.
Deze positie ziet er als volgt uit :
Contante waarde toekomstige uitkeringen 41,0 miljoen
Contante waarde toekomstige ontvangsten 23,7 miljoen
Benodigd 17,3 miljoen
De wijze waarop de contante waarde van de toekomstige ontvangsten is bepaald is er een die uitgaat van een blijvend omslag stelsel.
Ontwikkeling Contante waarde van de uitkering
In de hiernavolgende tabel treft u de ontwikkeling aan van de contante waarde van de uitkeringen nader uitgesplitst naar componenten.
Ontwikkeling naar componenten van de contante waarde van de uitkeringen
C.W. ult. | interest | uitkering in jaar | toename stijging gen | toename nieuwe ten | verschil werkelijk- | AO | C.W. ult. Jaar | |||||||||
Ultimo | ||||||||||||||||
1994 | € | 26,6 | € | 1,1 | € | 0,8- | € | 0,8 | € | 0,4 | € | 0,0 | € | – | € | 28,2 |
1995 | € | 28,2 | € | 1,1 | € | 0,9- | € | 1,0 | € | 0,1 | € | – | € | – | € | 29,5 |
1996 | € | 29,5 | € | 1,2 | € | 0,9- | € | 0,5 | € | 0,0 | € | 0,2- | € | 0,3 | € | 30,4 |
1997 | € | 30,4 | € | 1,2 | € | 1,0- | € | 0,7 | € | 0,2 | € | 0,4- | € | 0,1 | € | 31,1 |
1998 | € | 31,1 | € | 1,2 | € | 1,0- | € | 1,2 | € | 0,1 | € | 0,4- | € | – | € | 32,2 |
1999 | € | 32,2 | € | 1,3 | € | 1,0- | € | 0,9 | € | 0,1 | € | – | € | – | € | 33,5 |
2000 | € | 33,5 | € | 1,4 | € | 1,1- | € | 0,9 | € | 0,3 | € | 0,1- | € | – | € | 34,8 |
2001 | € | 34,8 | € | 1,4 | € | 1,1- | € | 1,1 | € | 0,4 | € | 0,4- | € | – | € | 36,2 |
2002 | € | 36,2 | € | 1,4 | € | 1,2- | € | 2,3 | € | 0,2 | € | 0,7 | € | 0,6 | € | 40,2 |
2003 | € | 40,2 | € | 1,6 | € | 1,3- | € | 0,3– | € | 0,3 | € | – | € | 0,5 | € | 41,0 |
Totaal | ||||||||||||||||
1994- | € | 26,6 | € | 12,8 | € | 10,2- | € | 9,0 | € | 1,8 | € | 0,8- | € | 1,5 | € | 41,0 |
Uit bovenstaand overzicht blijkt dat de stijging van de uitkeringen een belangrijke invloed heeft gehad op de toename van de contante waarde van de uitkeringen, vooral de extreme stijging van de uitkeringen in 2002 valt op. Deze stijging is veroorzaakt door de koppeling van de uitkeringen aan het traktement van een predikant met het maximale aantal dienstjaren.
In de onderstaande grafiek is het uitkeringsverloop weergegeven zoals dat te voorzien is voor het hui- dige bestand van predikanten, emeriti en weduwen, echter zonder rekening te houden met toekomstige uitkeringsstijgingen.
Verantwoording conform een pensioenfonds
Bij een pensioenfonds verandert er aan de manier waarop de contante waarde van de toekomstige lasten wordt berekend niets, wel wijzigt de gedachte over het deel van de contante waarde van de toe- komstige lasten dat op enig moment opgebouwd zou moeten zijn. Hierbij speelt het dienstjarenbegrip een rol. Daarnaast is het bepalen van de noodzakelijke financiering anders. De gedachte hierbij is dat de contante waarde van de toekomstige lasten op een individueel niveau op 65 jarige leeftijd moet zijn afgefinancierd.
(x 1 euro)
Afgefinancieerde back-service aanspraken | ||||||||||
Ultimo | Voorziening | Voorziening | Voorziening | Benodigde | premie | |||||
Jaar | Emeriti | Emeriti | opgebouwde | voorziening | nog op | |||||
gehuwd | Weduwe | rechten | opgebouwde | te bouwen | ||||||
actieven | ‘rechten’ | rechten | ||||||||
1997 | € | 6.218.834 | € | 4.267.259 | € | 11.265.751 | € | 21.751.844 | € | 643.201 |
1998 | € | 7.137.634 | € | 3.752.582 | € | 12.256.028 | € | 23.146.244 | € | 673.587 |
1999 | € | 7.012.704 | € | 4.523.421 | € | 12.881.446 | € | 24.417.571 | € | 689.223 |
2000 | € | 7.165.583 | € | 4.498.979 | € | 14.011.560 | € | 25.676.123 | € | 726.467 |
2003 | € | 9.304.559 | € | 4.893.416 | € | 14.998.759 | € | 29.196.734 | € | 576.780 |
Gebruikte tafel : GBM 80-85 –5/–6
Uit deze tabel is af te leiden dat de voorziening voor de ingegane uitkeringen ultimo 2003 ca. 14,2 miljoen bedraagt (9,3 miljoen voor emeriti plus 4,9 miljoen voor de weduwen). Dit is iets meer dan de huidige re- serve in de emeritikas van 13,8 miljoen, zoals die in de balans van de emeritikas is opgenomen. De totale voorziening voor ‘opgebouwde rechten’ moet 29,2 miljoen bedragen, daarbij hoort een jaarlijkse premie van ca. 0,6 miljoen Uit bovenstaand overzicht blijkt dat vanuit een oogpunt van een pensioenfonds, de thans in de emeritikas opgebouwde voorziening (13,8 miljoen) op een te laag niveau ligt.
7.3.2. Actuarieel advies
Om de uitkeringen uit de emeritikas in de toekomst veilig te stellen, moet in het huidige systeem de om- slag worden verhoogd. Een niveau van ongeveer18 euro is daarbij reëel. Dit is het niveau van de uitkering uit de emeritikas in de komende jaren. Daarnaast is het raadzaam de grondslagen waarop de hoogte van de uitkering wordt bepaald aan te passen, zodat stijgingen in traktementen beheerst kunnen worden doorgevoerd in de uitkeringen uit de emeritikas.
Indien het bovenstaande niet mogelijk of haalbaar is, is het aan te bevelen een studie te starten hoe de emeritikas op een andere wijze kan worden gefinancierd. Mogelijk dat de predikanten mee kunnen beta- len met de opbouw van de voorzieningen in de emeritikas. Dit houdt echter impliciet in dat de visie op de emeritikas verandert en er een individueel recht op uitkering zal worden opgebouwd.
8. Financiën
8.1. Berekening van de uitkeringen
Deputaten emeritikas gaan uit van de door deputaten financiële zaken geadviseerde jaarlijkse aanpas- sing van 2,5% en rekening houdend met onze voorstellen zoals hiervoor geformuleerd. Verder is er van uitgegaan, dat de koppeling van de uitkeringsgrondslag aan het aanvaardbare minimumtraktement in stand blijft en dat de weduwen 65– de vaste toeslag van € 1.410,– behouden.
8.1.1. Hoogte van de uitkeringen
Basis: Minimum-traktement 2004/15 dienstjaren 34.338 Uitkeringsgrondslag 130% 44.639
Uitkeringen: | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 |
Predikanten gehuwd | 16.030 | 16.430 | 16.840 | 17.260 |
Predikanten weduwnaar | 20.166 | 20.670 | 21.187 | 21.716 |
Weduwen 65+ | 11.354 | 11.520 | 11.531 | 11.819 |
Weduwen 65– zonder kinderen | 11.860 | 12.156 | 12.460 | 12.771 |
Xxxxxxx 65– met kinderen <18 | 13.636 | 13.977 | 14.326 | 14.685 |
Predikanten 65– AO 80-100% | 20.532 | 21.045 | 21.571 | 22.110 |
8.1.2. Omvang van de uitkeringen
Rekening houdend met de in onderdeel 6.4 aangegeven aantallen bedragen de kosten op jaarbasis:
Categorie | Aantal | 2005 | 2006 | 2007 |
Predikanten gehuwd | (37/43/47) | 607.910 | 724.120 | 811.220 |
Predikanten weduwnaar | (3/3/3) | 62.010 | 63.561 | 65.148 |
Weduwen 65+ | (30/32/32) | 345.600 | 368.992 | 378.208 |
Weduwen 65– zonder kinderen | (5/3/3/) | 60.780 | 37.380 | 38.313 |
Weduwen 65– met kinderen <18 | (1/1/1) | 13.977 | 14.326 | 14.685 |
Predikanten 65– AO 80-100% | (6/6/6) | 126.270 129.426 132.660 | ||
Totaal uitkeringen | 1.216.547 1.337.805 1.440.234 | |||
Compensatie premies volksv. | 70.000 66.500 60.000 | |||
Subtotaal | 1.286.547 1.404.305 1.500.234 | |||
Vakantie-uitkering 8% | 102.923 112.345 120.016 | |||
Totaal | 1.389.470 1.516.650 1.620.250 | |||
8.2. Berekening van de omslag |
8.2.1. Minimum-bijdrage
Op grond van artikel 20 van onze instructie moet de minimum-bijdrage tenminste gelijk zijn aan 21,5% van het minimum-traktement van predikanten met vijftien dienstjaren.
Voor de berekening gaan wij uit van de volgende aantallen dienstdoende predikanten (basis = jaarboek 2003 en exclusief predikanten, vallende onder artikel 6 K.O.):
2005: 164
2006: 162
2007: 161
Uitgaande van de door deputaten financiële zaken geadviseerde jaarlijkse aanpassing van 2,5% en rekening houdend met onze voorstellen bedragen de traktementen in Euro:
2005: 34.338 x 1,025 = 35.196 Euro
2006: 35.196 x 1,025 = 36.076 Euro
2007: 36.076 x 1,025 = 36.978 Euro
Het aantal leden stellen wij overeenkomstig het advies van deputaten financiële zaken op 74.000. Van de deputaatschappen bij wie een vrijgestelde predikant werkzaam is, dient jaarlijks een bijdrage te worden voldaan van 500 maal de minimum jaarbijdrage. Dit aantal predikanten is door ons geschat op 10, zodat voor de berekening van het aantal leden met een bijtelling van 10 x 500 = 5.000 rekening wordt gehouden. Het totaal aantal leden wordt dan 79.000.
De minimum-bijdrage op grond van artikel 20 van onze instructie wordt dan:
2005: 164 (pred) x 0,215 x 35.196 = 1.241. 011 : 79.000 = 15,71
2006: 162 (pred) x 0,215 x 36.076 = 1.256. 527 : 79.000 = 15,91
2007: 161 (pred) x 0,215 x 36.978 = 1.279.993 : 79.000 = 16.20
Totaal 47,82 : 3 = 15,94
8.2.2. Noodzakelijke bijdrage
De bedragen van resp. 1.241.011 (2005), 1.256.527 (2006) en 1.279.993 (2007) zijn lager dan de door ons te verstrekken uitkeringen. Als de omslag wordt gebaseerd op het bedrag aan uitkeringen leidt dit tot de volgende berekening:
2005: 1.389.470 : 79.000 = 17,59
2006: 1.516.650 : 79.000 = 19,20
2007: 1.620.250 : 79.000 = 20,51
Totaal 57,30 : 3 = 19,10
Zie ook de opmerkingen ter zake in onderdeel 7 van dit verslag, gemaakt vanuit de actuariële visie.
8.2.3. Vergelijking
De bijdrage over de jaren 2001-2004 is vastgesteld op € 15,50. Rekening houdend met de door deputaten financiële zaken toegestane inflatiecorrectie komt de omslag over 3 jaren gemiddeld uit op ([15,89 + 16,28 + 16,69] : 3). = € 16,28
De minimum-bijdrage o.g.v. artikel 20 van onze instructie bedraagt € 15,94
De bijdrage o.g.v. de te verstrekken uitkeringen bedraagt € 19,10
8.3. Begrotingen 2005, 2006 en 2007
Voor de begrotingen is uitgegaan van de noodzakelijke bijdrage (zie onderdeel 8.2.2) van € 19,10 per (doop)lid, verhoogd met € 2,– per (doop)lid voor de collectieve arbeidsongeschiktheidsverzekering.
Deputaten financiële zaken hebben geadviseerd voor het bepalen van de interest op uitstaande gelden uit te gaan van minimaal 3%. Het gemiddeld rendement op het vermogen van de emeritikas (zie onder- deel 2.4.4.) over de laatste 3 jaren bedraagt 3,25%. In onze ramingen gaan we uit van 3,5%.
De begrotingen zijn weergegeven in Euro x 1.000
Baten | 2005 | 2006 | 2007 |
Bijdragen kerken/deputaatschappen | 1.666 | 1.666 | 1.666 |
Giften/legaten | 0 | 0 | 0 |
Interest en dividend | 500 | 518 | 536 |
2.166 | 2.184 | 2.202 | |
Lasten | 2005 | 2006 | 2007 |
Uitkeringen | 1.217 | 1.338 | 1.440 |
Premies volksverzekeringen | 70 | 66 | 60 |
Vakantie-uitkeringen | 103 | 112 | 120 |
Reservering collectieve arb.ongesch.heidsverz. | 160 | 160 | 160 |
Diverse kosten | 20 | 21 | 22 |
Batig saldo | 596 | 487 | 400 |
2.166 | 2.184 | 2.202 |
9. Voorstellen
9.1. Voorstellen voor benoemingen
Deputaten artikel 13 K.O. stellen de generale synode voor tot herbenoeming over te gaan van:
X. xxx Xxxxxxx te Middelburg tot 1e penningmeester
X. Xxxxxxx RA te Veenendaal tot 2e penningmeester
9.2. Onderscheid in uitkering bijzondere situaties
Deputaten artikel 13 K.O. stellen de generale synode voor artikel 23 van bijlage 5 bij artikel 13 K.O. aan te scherpen in die zin, dat diegenen die de kerken een tijdlang, doch korter dan 40 jaren, in het ambt van predikant hebben gediend (en hun weduwen en wezen) recht hebben op een naar tijdsevenredigheid te bepalen uitkering uit de emeritikas, één en ander onder het voorbehoud van beschikbaarheid van de benodigde geldmiddelen.
9.3. Uitkeringen aan (half)wezen
Deputaten artikel 13 K.O. stellen de generale synode voor de uitkering aan (half)wezen te individualise- ren.
9.4. Collectieve arbeidsongeschiktheidsverzekering
Deputaten Art 13 K.O. stellen voor ter compensatie van de per 1 juli 2004 vervallen W(et) A(rbeids- ongeschiktheid) Z(elfstandigen) het risico van arbeidsongeschiktheid collectief in eigen beheer via de emeritikas af te dekken. De daaruit voortvloeiende kosten worden aan de kerkenraden doorbelast mid- dels de omslag per (doop)lid.
Door de generale synode 2001 is besloten tot het toepassen van een korting tengevolge van het niet ver- zekerd zijn voor de WAZ door verblijf in het buitenland. Het is het deputaatschap emeritikas bekend, dat er voor via het deputaatschap voor de buitenlandse zending in het buitenland verblijvende predikanten een afzonderlijke arbeidsongeschiktheidsverzekering is afgesloten. Deputaten artikel 13 K.O. hebben hierover mondeling contact gehad met deputaten buitenlandse zending. Vastgesteld is, dat het wen- selijk is de regelingen ter zake op elkaar af te stemmen. De meest voor de hand liggende optie daarbij, teneinde dubbele premieberekening te voorkomen, is dat de via buitenlandse zending (en evt. andere deputaatschappen) in het buitenland verblijvende predikanten worden meeverzekerd via de regeling van de emeritikas.
9.5. Minimum-bijdragen (omslag)
Deputaten Art 13 K.O. stellen voor de minimum-bijdrage voor de jaren 2005, 2006 en 2007
vast te stellen op € 19,10
Verhoogd met bijdrage voor collectieve arbeidsongeschiktheidsverzekering ad € 2,–– Totaal 21,10
9.6. Wijzigingen instructie
Deputaten Artikel 13 K.O. stellen voor bijlage 5 bij artikel 13 K.O. als volgt te wijzigen:
Artikel 5 wordt vervangen door:
De uitkeringen uit de kas aan de emeriti predikanten en de predikantsweduwen worden afgeleid van een door de generale synode vast te stellen uitkeringsgrondslag. Deze bedraagt 130 procent van het aan- vaardbare minimumtraktement voor predikanten met 15 dienstjaren.
Elke generale synode besluit of de koppeling van de uitkeringsgrondslag aan het in de vorige alinea ge- noemde minimumtraktement tot de eerstvolgende synode gehandhaafd blijft.
Artikel 9, lid x. xxxxxxx
(NB: onder de voorwaarde van overeenstemming met andere deputaatschappen over het via de regeling van de emeritikas meeverzekeren van de in het buitenland verblijvende predikanten).
Artikel 12 wordt vervangen door:
Een predikantsechtgenote, die weduwe wordt en geen kinderen heeft te verzorgen, ontvangt een zoda- nige uitkering uit de emeritikas, dat deze tezamen met haar eventuele ANW- of AOW-uitkering 50% van de uitkeringsgrondslag bedraagt. Indien zij een ANW-uitkering geniet ontvangt zij voorts een toeslag van
€ 1410,–per jaar.
Indien zij één kind dan wel twee of meer kinderen heeft te verzorgen, ontvangt elk kind een zodanige uitkering uit de emeritikas, dat deze tezamen met een eventuele halfwezen-uitkering (ANW en/of wezen- pensioen) gelijk is aan 10% van de uitkeringsgrondslag.
In geval van twee of meer kinderen ontvangt de weduwe bovendien een toelage van 70 procent van de helft van het bedrag waarmee de door haar verschuldigde premie van de ziektekostenverzekering het bedrag van € 1.815,– overschrijdt.
Dit artikel is van toepassing op kinderen, die de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt en op stu- derende of invalide kinderen, zolang zij jonger zijn dan 27 jaar en niet over voldoende eigen inkomsten beschikken. Bovendien worden aan de in dit artikel bedoelde weduwen, die de leeftijd van 65 jaar nog niet hebben bereikt, alsmede aan de in dit artikel genoemde kinderen, de hun opgelegde aanslagen in de premieheffing voor de volksverzekeringen gerestitueerd voor zover de aanslagen betrekking hebben op de tijd, die valt na de datum waarop hun uitkering uit de emeritikas is ingegaan, en voorzover de aansla- gen betrekking hebben op hun uitkering uit de emeritikas.
Artikel 14 lid c. vervalt.
Artikel 14.d. wordt vernummerd tot 14.c.
Artikel 23 wordt vervangen door:
Ter voorziening in bijzondere gevallen kennen deputaten, onder het voorbehoud van de beschikbare financiële middelen, aan plaatselijke kerken het recht op een uitkering toe ten behoeve van diegenen, die de kerken in het ambt van predikant een tijdlang hebben gediend en hun weduwen en wezen; de uitkering wordt op dezelfde wijze bepaald als die van emeriti predikanten, predikantsweduwen en -wezen, evenwel met dien verstande, dat rekening wordt gehouden met de tijd dat zij onze kerken als predikant hebben gediend, terwijl het tweede gedeelte van artikel 8 sub b. van de instructie niet op hen van toepassing is.
Tenslotte
Deputaten emeritikas danken de generale synode voor het vertrouwen en wensen de generale synode bij alle arbeid de leiding van de Heilige Geest toe.
Amersfoort, 19 april 2004
Namens deputaten artikel 13 K.O.,
Ds. X. xxx Xxxx, voorzitter Drs. J.M.J. Kieviet, secretaris
X. xxx Xxxxxxx, penningmeester
Bijlagen: Balans 2001, 2002 en 2003
Staat van baten en lasten 2001, 2002 en 2003
Balans
(na resultaatbestemming, saldi per 31.12.)
2003 € | 2002 € | 2001 € | |
Aktiva Beleggingen | |||
Obligaties | 9.149.638 | 9.080.664 | 9.485.107 |
Aandelen | 3.229.744 | 2.343.578 | 3.026.636 |
Onroerend goed | 16.563 | 16.563 | 16.563 |
Liquide middelen | 723.841 | 941.231 | 449.347 |
13.119.786 | 12.382.036 | 12.977.653 | |
Vorderingen en overlopende aktiva | 646.101 | 686.183 | 717.552 |
13.765.887 | 13.068.219 | 13.695.205 | |
Passiva Eigen vermogen | |||
Bestemmingsreserve Kortlopende schulden | 13.752.252 | 13.054.733 | 13.684.166 |
Schulden en overlopende passiva | 13.635 | 13.486 | 11.039 |
13.765.887 | 13.068.219 | 13.695.205 |
Staat van baten en lasten
2003 | 2002 | 2001 | |
€ | € | € | |
Baten Bijdragen kerken | 1.142.568 | 1.121.727 | 893.172 |
Beleggingsresultaten | 779.951 | 649.638– | 150.060 |
Bijdragen Deputaatschappen | 68.388 | 74.400 | 63.733 |
Giften en legaten | 4.401 | 2.550 | 50.733 |
1.995.308 | 549.039 | 1.157.698 | |
Lasten Uitkeringen | 1.278.784 | 1.160.804 | 1.063.675 |
Diverse kosten | 19.005 | 17.668 | 18.578 |
1.297.789 | 1.178.472 | 1.082.253 | |
Resultaat | 697.519 | 629.433– | 75.445 |
BIJLAGE 19
Artikel 49
Rapport 4 van commissie 6 inzake rapport 9.04 van deputaten artikel 13 K.O.
Met veel waardering heeft uw commissie kennis genomen van de werkzaamheden van deputaten artikel 13 K.O. (verder genoemd deputaten emeritikas). Een compliment aan het adres van deze deputaten in- zake de lage overheadkosten is op zijn plaats. Hieruit blijkt dat vrijwilligerswerk beloond wordt.
Tijdens overleg met deputaten emeritikas zijn een aantal zaken uit het rapport van deputaten nader toegelicht.
Deputaten hebben in de achterliggende jaren gekeken of er reële mogelijkheden waren om duurzaam te gaan beleggen. De conclusie om voorlopig niet duurzaam te gaan beleggen, is gebaseerd op de vele schandalen die zich bij duurzaam beleggen hebben voorgedaan, de lage rendementen die dit op zou leveren en de minimale controle die deputaten zouden kunnen hebben op dergelijke beleggingen. Uw commissie onderschrijft deze visie en is het eens met de conclusie van deputaten.
De synode van 2001 gaf deputaten opdracht een benchmark op te nemen in de rapportages van de beleggingen. Hieraan hebben deputaten voldaan. Uit deze vergelijking blijkt dat het rendement op de portefeuille enigszins achterblijft bij de benchmark. De belangrijkste reden hiervoor is dat de totale om- vang van de beleggingsportefeuille klein is ten opzichte van de markt. Hierdoor is de portefeuille relatief fluctuatiegevoelig. Deputaten laten zich adviseren door een deskundige uit de beleggingswereld en zul- len de komende jaren trachten het rendement van de portefeuille minimaal in pas te laten lopen met de benchmark.
Uitvoerig is gesproken over een vervangende regeling voor het vervallen van de WAZ. Zowel deputaten als uw commissie zijn tot de conclusie gekomen dat het niet aan te bevelen is zaken apart te organiseren als vervanging van de WAZ, maar deze te laten bij de emeritikas, dit geheel in overeenstemming met artikel 13 K.O. Een collectieve verzekering afsluiten en premies door belasten aan predikanten, leidt tot veel extra administratief werk en zeker tot hoge extra kosten. Een verzekeraar heeft altijd meer overhead- kosten (inclusief winst voor de verzekeraar) dan deputaten emeritikas. Dit zal echter wel tot een extra verhoging van de omslag leiden.
De synode van 2001 besloot deputaten op te dragen de synode van 2004 te dienen met hun voorstellen zodanig dat de discussie over de emeritaatsregeling afgesloten zou kunnen worden. Hoewel er binnen de kerken nog steeds vragen leven over de eventuele mogelijkheid de emeritikas onder te brengen bij een pensioenfonds, zijn zowel deputaten als uw commissie met de synode van 2001 van mening dat dit niet mogelijk is. Xxxx een nieuwe studie starten is niet in overeenstemming met het genomen besluit van de synode van 2001. Uw commissie stelt dan ook voor deputaten emeritikas de komende jaren geen specifieke opdracht te geven.
Met deputaten is uitvoerig gesproken over de pensioenopbouw bij een late roeping, alsmede over predi- kanten die uit het buitenland of andere kerkverbanden komen zonder pensioenrechten. In beide gevallen hebben deputaten aannemelijk gemaakt dat het aantal gevallen beperkt is en dat de gevolgen voor de emeritikas minimaal zullen zijn. In het geval van late roepingen betreft het veelal broeders die tot hun studie aan de TUA regelmatig pensioenrechten hebben opgebouwd. In het geval van overkomst uit an- dere kerken of het buitenland betreft het relatief jonge predikanten. Uw commissie is met deputaten van mening dat hiervoor geen aparte en veelal ingewikkelde regelingen opgesteld dienen te worden.
Eveneens besloot de synode van 2001 dat deputaten meer aan Public Relation moesten doen. Naar de mening van uw commissie hebben deputaten hieraan onvoldoende gehoor gegeven. Gezien de signalen die uit de kerken waar te nemen zijn, is er meer behoefte aan duidelijkheid inzake het functioneren van de emeritikas. Uw commissie stelt daarom ook voor een PR-deskundige in te schakelen die zorgt voor een heldere communicatie naar de kerken.
Met deputaten is gekeken naar het verschil in hoogte van de uitkeringen aan weduwnaren en weduwen van 65 jaar of ouder. Een gehuwde geëmeriteerde predikant ontvangt per jaar (in 2004) een bijdrage van
€ 16.030,– uit de emeritikas. Zodra de vrouw overlijdt, wordt de uitkering voor de man verhoogd naar € 20.166,–, terwijl bij het overlijden van de man de uitkering voor de vrouw wordt verlaagd naar € 11.354,–. Hoewel het een maatschappelijk aanvaarde regel is dat de weduwe in dat geval minder krijgt dan het echtpaar, is het niet te verklaren waarom de man meer gaat ontvangen bij overlijden van de vrouw. Uw commissie stelt daarom voor de uitkering van de man, na het overlijden van zijn vrouw niet te wijzigen (in bovenstaande geval de uitkering te handhaven op € 16.030,– per jaar). De reeds toegezegde hoge uitke- ringen aan thans drie weduwnaren blijven gehandhaafd.
Met deputaten is ook gesproken over de instructies uit het noorden en zuiden. Hiervan wordt separaat verslag gedaan. Tevens is gesproken over een aantal voorgestelde wijzigingen in de instructie, bijlage 5 K.O. De voorstellen die uw commissie doet zijn afgestemd met en hebben de goedkeuring van depu- taten.
Uw commissie stelt voor het volgende te besluiten:
1. Deputaten te bedanken voor de uitgevoerde werkzaamheden en de correcte wijze waarop dat is ge- daan.
2. Opnieuw deputaten te benoemen.
3. Deputaten op te dragen een PR-deskundige in te schakelen voor een regelmatige en heldere com- municatie naar de kerken.
4. De volgende wijzigingen aan te brengen in bijlage 5 (art 13 K.O.), de instructie van deputaten:
a. Artikel 5 wordt vervangen door:
De uitkeringen uit de kas aan de emeritus predikanten en de predikantsweduwen worden afgeleid van een door de generale synode vast te stellen uitkeringsgrondslag. Deze bedraagt 130 procent van het aanvaardbare minimumtraktement voor predikanten met 15 dienstjaren. Elke generale synode besluit of de koppeling van de uitkeringsgrondslag aan het in de vorige alinea genoemde minimumtraktement tot de eerstvolgende synode gehandhaafd blijft.
b. De eerste zin van artikel 7 wordt vervangen door de volgende tekst:
Een emeritus predikant van 65 jaar of ouder ontvangt een zodanige uitkering uit de emeritikas, dat deze tezamen met zijn AOW-uitkering 70% van de uitkeringsgrondslag bedraagt. Ingaande het jaar 2005 geldt als AOW-uitkering voor zowel een gehuwde als een ongehuwde emeritus predikant van 65 jaar of ouder tweemaal de jaarlijkse uitkering voor een gehuwde ingevolge de AOW. Voor de ongehuwde emeritus predikanten van 65 jaar of ouder die in 2004 al een uitkering uit de emeritikas ontvingen, geldt dat de bepalingen zoals die golden tot en met 2004, tot aan hun overlijden worden gerespecteerd. Een emeritus predikant die de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt, ontvangt een zodanige uitkering uit de emeritikas dat deze, tezamen met zijn eventuele WAZ uitkering 70% van de uitkeringsgrondslag bedraagt.
c. In artikel 8b worden de woorden ‘met tien dienstjaren’ gewijzigd in ‘zoals vermeld in artikel 5’.
d. Artikel 9 lid d vervalt.
e. Artikel 12 wordt vervangen door:
Een predikantsechtgenote, die weduwe wordt en geen kinderen heeft te verzorgen ontvangt een zodanige uitkering uit de emeritikas, dat deze tezamen met haar eventuele ANW- of AOW-uitkering 50% van de uitkeringsgrondslag bedraagt.
Indien zij één kind dan wel twee of meer kinderen heeft te verzorgen, ontvangt elk kind een zodani- ge uitkering uit de emeritikas, dat deze tezamen met een eventuele halfwezenuitkering (ANW en/of wezenpensioen) gelijk is aan 10% van de uitkeringsgrondslag. In geval van twee of meer kinderen ontvangt de weduwe bovendien een toelage van 70% van de helft van het bedrag waarmee de door haar verschuldigde premie van de ziektekostenverzekering het bedrag van € 2.000,– over- schrijdt. Weduwen die een ANW-uitkering genieten en op 31 december 2004 reeds in het genot daarvan waren, ontvangen een toeslag van € 1.410,– per jaar.
Dit artikel is van toepassing op kinderen die de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt en op studerende of invalide kinderen, zolang zij jonger zijn dan 27 jaar en niet over voldoende eigen inkomsten beschikken. Bovendien worden aan de in dit artikel bedoelde weduwen, die de leeftijd van 65 jaar nog niet hebben bereikt, alsmede aan de in dit artikel genoemde kinderen, de hun opgelegde aanslagen in de premieheffing voor de volksverzekeringen gerestitueerd voor- zover de aanslagen betrekking hebben op de tijd die valt na de datum waarop hun uitkering uit de emeritikas is ingegaan, en voorzover de aanslagen betrekking hebben op hun uitkering uit de emeritikas.
f. Artikel 14 lid c vervalt en artikel 14.d wordt vernummerd tot 14.c
g. Artikel 23 wordt vervangen door:
Ter voorziening in bijzondere gevallen kennen deputaten, onder voorbehoud van de beschikbaar- heid van financiële middelen, aan plaatselijke kerken het recht op een uitkering toe ten behoeve van diegenen die de kerken in het ambt van predikant een tijdlang hebben gediend en hun we- duwen en wezen; de uitkering wordt op dezelfde wijze bepaald als die van emeritus predikanten, predikantsweduwen en -wezen, evenwel met dien verstande, dat rekening wordt gehouden met de tijd dat zij onze kerken als predikant hebben gediend, terwijl het tweede gedeelte van artikel 8 sub b. van de instructie niet van toepassing is.
5. De volgende wijzigingen aan te brengen in art 13 K.O.:
a. De laatste zin van lid 1a luidende ‘in dit geval zijn de predikanten … in te dienen’ vervalt.
b. Lid 6 vervalt, met gelijktijdige omnummering van de leden 7, 8 en 9 in 6, 7 en 8.
X.X. xxx xxx Xxxxxx, rapporteur
BIJLAGE 20
Artikel 50
Rapport 10 van commissie 6 inzake instructie 8.02 verzekering financieel risico bij arbeidsongeschikte predikanten
Uw commissie heeft kennis genomen van instructie 8.02 waarin de particuliere synode van het noorden aandacht vraagt voor hun voorstel om te komen tot een collectieve verzekering voor een uitkering van
€ 7.500,– per jaar boven de uitkering uit de emeritikas bij arbeidsongeschiktheid van predikanten.
In de instructie wordt uitvoerig ingegaan op de achtergrond en de intentie van de instructie. Tevens worden twee rekenvoorbeelden toegevoegd om de zaken te verduidelijken. Uw commissie waardeert de heldere opzet en de toelichting. Zij vindt het echter jammer dat niet is gedacht aan jonge predikantswe- duwen.
Een belangrijk punt uit het voorbeeld kan uw commissie echter niet overnemen. Dit betreft de post ‘auto- kosten’. Een arbeidsongeschikte predikant zal geen € 1.500,– aan ‘zakelijke’ autokosten maken. Hij is im- mers niet meer in ‘dienst’. Tevens leeft de vraag of de post ‘Onkosten’ meegenomen mag worden in deze berekening. Ook deze kosten zal de betrokken predikant immers niet meer ‘zakelijk’ maken. Worden deze twee posten uit de berekening gehaald, dan komt het bedrag voor te besteden doeleinden in het eerste voorbeeld hoger uit dan 70% van het inkomen. In het maatschappelijk verkeer is een uitkering van 70% van de uitkeringsgrondslag een gangbaar percentage.
Er dient bedacht te worden dat sprake is van een klein aantal predikanten, waarvan er enkelen in staat zijn zelf nog enig aanvullend inkomen te verwerven. Ook kan erop gewezen worden dat het niet meer gemeengoed is dat een predikant in de pastorie van de kerk woont, tenslotte mag van de hoogte van de uitkering geen stimulans uitgaan voor vervroegd emeritaat, dit in navolging van het maatschappelijk verkeer.
Bij elke predikant die wegens ziekte vervroegd emeritaat verkrijgt, is de situatie weer anders – gezins- samenstelling, beperkingen die door de ziekte ontstaan – waardoor moeilijk algemene regels zijn op te stellen.
Tijdens overleg met deputaten emeritikas is deze instructie besproken. De beduchtheid die deputaten hebben geuit richting de studiecommissie inzake deze instructie onderschrijft uw commissie. Een hogere uitkering uit de emeritikas zal de geprognosticeerde tekorten van deze kas alleen maar doen toenemen. Tevens waren ook zij van mening dat de uitkering die een betrokken predikant krijgt een maatschappelijk aanvaardbaar niveau heeft. Hierbij kan er nog op worden gewezen dat deputaten op grond van artikel 17 van hun instructie de mogelijkheid hebben in geval van bijzondere noden af te wijken van de als norm geldende bedragen.
De hoogte van het basistraktement dat bij grote gemeenten hoger kan zijn dan deputaten emeritikas nemen als grondslag voor de uitkering, kan inderdaad leiden tot een extra terugval in netto inkomen (voorbeeld 2). Uw commissie realiseert zich dit, maar is tevens van oordeel dat de uitgangspunten voor alle gevallen gelijk dienen te zijn.
Uw commissie benadrukt hierbij dat het alle predikanten en met name de hier bedoelde groep, vrijstaat indien zij dit wensen een verzekering voor dit risico te sluiten. De in de instructie genoemde premies, die bovendien fiscaal aftrekbaar zijn, zijn niet zodanig hoog dat dit een belemmering behoeft te zijn.
Om voornoemde redenen adviseert uw commissie deze instructie niet over te nemen. Uw commissie stelt voor het volgende te besluiten:
1. Instructie 8.02 ‘verzekering financieel risico bij arbeidsongeschikte predikanten’ niet te aanvaarden.
X.X. xxx xxx Xxxxxx, rapporteur
BIJLAGE 21
Artikel 51
Rapport 11 van commissie 6 inzake instructie 8.06 betreffende onderzoek naar de implicaties van een situatie van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een dienstdoende predikant en instructie 8.07 betreffende de terugkeer van geëmeriteerde predikanten in de actieve dienst
Uw commissie heeft kennis genomen van instructies 8.06 en 8.07 uit de particuliere synode van het zuiden.
Naast deze instructies heeft uw commissie nog een instructie ter behandeling. Uw commissie kan zich niet aan de indruk onttrekken dat sommige instructies gebaseerd zijn op individuele en specifieke geval- len. Tijdens de bespreking van de instructies zijn twee vragen gerezen:
1. Xxxxxx een particuliere synode niet al te snel een instructie naar de generale synode?
2. Moet er voor ieder specifiek geval wel een regeling gemaakt worden?
Uw commissie is beducht allerlei regels op te stellen voor specifieke gevallen die eenmalig optreden. In veel nieuwe gevallen zal de situatie weer net iets anders kunnen zijn, waardoor de opgestelde regeling niet voldoet en weer aanpassing behoeft. Uw commissie wijst er tevens op dat de meeste instructies voor deputaatschappen een hardheidsclausule bevatten, die in specifieke, individuele schrijnende gevallen gebruikt kan worden.
Tevens wijst uw commissie erop dat het verlenen van emeritaat een zaak is van de classis en niet van de- putaten emeritikas. Deze deputaten voeren (slechts) uit wat de classes hen opdragen. Indien een classis besluit een predikant 100% emeritaat te verlenen op basis van arbeidsongeschiktheid, kunnen deputaten emeritikas niets anders doen dan de volledige emeritaatsvergoeding betalen. Ook al zou de betreffende predikant door een arts voor een lager percentage arbeidsongeschikt zijn verklaard.
Over deze zaken is overleg geweest met deputaten emeritikas. Evenals uw commissie zijn zij van oordeel dat er bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid een volledige uitkering uit de emeritikas plaats dient te vinden. Uiteraard dienen de geldende regels daarbij in acht te worden genomen. Indien een gedeelte- lijk arbeidsongeschikte predikant meer dan 15% van de uitkering bijverdient, zal het meerdere gekort worden op de uitkering. In deze regeling zit dus al een beperking van de uitkering van een gedeeltelijk arbeidsongeschikte predikant. Bovendien kan deze uitkering beperkt worden op grond van artikel 17 van instructie voor deputaten emeritikas (bijlage 5 K.O.).
Wel acht uw commissie het aan te bevelen regelmatig onderzoek te doen naar de situatie van de arbeids- ongeschikte predikant. Indien de betreffende artsen bij de eerste keuring reeds aangeven dat er absoluut geen uitzicht is op terugkeer in een arbeidssituatie, kan de predikant voor altijd emeritaat verleend wor- den. Indien de artsen echter aangeven dat er een kans bestaat op terugkeer in het arbeidsproces, is het wenselijk die predikanten in opdracht van de classis periodiek te laten keuren.
Uw commissie stelt voor het volgende te besluiten:
1. Instructie 8.06 niet te aanvaarden.
2. Instructie 8.07 niet te aanvaarden.
3. Artikel 13 K.O. lid 1a aan te vullen met: ‘In deze attesten dienen de geneesheren ook aan te geven in hoeverre er in de komende jaren medisch gezien nog uitzicht is op gehele of gedeeltelijke terugkeer in de ambtelijke dienst en/of deelname aan het arbeidsproces op andere wijze’.
4. Artikel 13 K.O. lid 1d aan te vullen met: ‘Door deputaten emeritikas wordt ingaande het jaar 2005 elke drie jaar bij de betreffende classes nagegaan of deze bepaling wordt toegepast. De desbetreffende classes dienen daartoe op aanvraag van deputaten emeritikas een schriftelijke verklaring in omtrent de uitkomst van het periodieke onderzoek. Een geneeskundig onderzoek door een of meer door de classis aangewezen geneeskundigen kan onderdeel van het onderzoek uitmaken. De betreffende predikant is verplicht aan het geneeskundig onderzoek mee te werken. De kosten daarvan komen ten laste van de emeritikas’.
X.X. xxx xxx Xxxxxx, rapporteur
BIJLAGE 22
Artikel 52
Rapport deputaten voortijdige ambtsbeëindiging
1. Samenstelling en opdracht
1.1. Uw vergadering benoemde in 2001 de volgende broeders:
Ds. D. Quant (voorzitter), X. Xxxx RA, mr. X. xx Xxx, ir. J.A. Kardol en X. Xxxxxxx RA. Mr. X. xx Xxx heeft in deze periode als secretaris gefungeerd.
Van deze deputaten heeft mr. X. xx Xxx te kennen gegeven niet voor herbenoeming in aanmerking te wil- len komen. Per separaat schrijven ontvangt u een voorstel voor de vervulling van deze vacature.
1.2. De synode van 2001 besloot betreffende het deputaatschap:
1. een deputaatschap voortijdige ambtsbeëindiging (DVA) te benoemen met een sectie uitkeringen (DVA-U) en een sectie begeleiding (DVA-B);
2. dit deputaatschap op te dragen uitvoering te geven aan:
a.1. het opstellen van algemene richtlijnen inzake de diaconale verantwoordelijkheid van een be- trokken kerk in die situaties waarin een predikant eigenmachtig zijn ambt neerlegt, wordt afge- zet of overgaat tot een andere staat des levens; zolang deze algemene richtlijnen er nog niet zijn, zullen deputaten in voorkomende gevallen de regeling voor levensonderhoud van afge- zette predikanten en hun gezinnen (besluit generale synode 1986) in redelijkheid uitvoeren;
a.2. de begeleiding van een predikant naar ander werk na voortijdige beëindiging van het ambts- werk; de kosten hiervan komen voor rekening van deputaten onderlinge bijstand en advies;
b.1. de overbruggingsregeling repatriërende predikanten (besluit generale synode 1998);
b.2. de voorlopige regeling losgemaakte predikanten (besluit generale synode 1998);
b.3. de in bijlage 47 K.O. genoemde verplichting tot het treffen van een overbruggingsregeling door kerkenraad en classis na beëindiging van een wachtgeldregeling voor ex-legerpredikanten;
de uitvoering zoals genoemd in b.1. tot met b.3. geschiedt voor nieuwe situaties gedurende het eerste jaar via en voor rekening van de gemeente of het deputaatschap waar de predikant laatstelijk diende; na één jaar geschiedt de uitvoering via en voor rekening van deputaten onderlinge bijstand en advies; andere betrokken deputaatschappen dienen van deze overgang op de hoogte te worden gesteld;
c. de opdracht om de onder b. genoemde regelingen samen te smelten tot één regeling en daar- bij de inhoud van het rapport van de studiecommissie CVAP, uitgebracht aan de generale synode 2001, te betrekken en bovendien daarover contact te onderhouden met deputaten kerkorde en kerkrecht;
3. het deputaatschap voortijdige ambtsbeëindiging op te dragen voorstellen te doen aan de generale synode 2004 voor een instructie met betrekking tot de in voorstel 2.c. genoemde regeling;
4. het deputaatschap voortijdige ambtsbeëindiging op te dragen verslag te doen van haar werkzaamhe- den aan de generale synode 2004;
5. de synodale commissie ter begeleiding van predikanten die voortijdig hun ambtelijke dienst hebben beëindigd op te heffen.
1.3. Ingevolge het besluit van de synode hebben deputaten twee secties gevormd. De sectie uitkering be- stond uit de broeders Blom en Verhoef, de sectie begeleiding uit de broeders Quant, De Hek en Kardol. Deputaten hebben geregeld – met een gemiddelde frequentie van 1 maal per 1,5 maand – vergaderd. Daarbij is veel aandacht besteed aan het opstellen van uitgangspunten voor een nieuwe regeling en aan het opstellen en bespreken van het concept van zo’n regeling. Een en ander heeft uiteindelijk geresul- teerd in een concept-regeling, die in het vervolg van dit verslag gepresenteerd zal worden.
Verder is de aandacht uitgegaan naar (de begeleiding van) de predikanten die voor en tijdens de afge- lopen periode hun werk in een gemeente hebben moeten beëindigen. Met deze predikanten is geregeld gesproken. Voor de begeleiding van de desbetreffende predikanten naar ander (ambts-)werk hebben de- putaten de hulp ingeroepen van een professioneel bureau, waarmee daartoe een contract is afgesloten. Tenslotte hebben deputaten, naast de voorkomende werkzaamheden, (gevraagd en ongevraagd) advie- zen gegeven aan classes en gemeenten inzake de financiële regelingen met betrokken predikanten.
2. Nieuwe regeling
2.1. Een van de belangrijkste opdrachten van deputaten was om de bestaande diverse financiële rege- lingen, zoals hiervoor in punt 1.2 genoemd, samen te smelten tot één regeling. Deputaten hebben deze opdracht ruim opgevat, in die zin dat zij in de voorgestelde regeling ook aandacht hebben besteed aan de positie van gewezen predikanten. Onderdeel a1 van de opdracht van de G.S. van 2001 bood deputaten ook de ruimte om de positie van gewezen predikanten in een nieuwe regeling ‘mee te nemen’. Wel is van belang dat het synodebesluit betreffende gewezen predikanten het karakter van een ‘richtlijn’ had, terwijl de positie van losgemaakte en andere predikanten in een ‘regeling’ was vastgelegd. In zijn algemeenheid heeft een regeling een stringenter en minder vrijblijvend karakter dan een richtlijn. Deputaten hebben er voor gekozen bij beide categorieën te kiezen voor een regeling. Het treffen van één regeling, waarin de financiële aspecten van alle categorieën van ‘op een zijspoor geraakte’ (gewezen) predikanten geregeld wordt, verdient vanuit het oogpunt van overzichtelijkheid en regelgevingsystematiek verre de voorkeur boven het vigeren van twee regelingen, één voor predikanten en één voor gewezen predikanten.
2.2. De belangrijkste algemene uitgangspunten voor de voorgestelde regeling zijn de volgende:
a. deputaten gaan er van uit dat de juridische positie van een predikant in onze kerken niet valt te ka- rakteriseren als een arbeidsovereenkomst. Daar wordt ook wel anders over gedacht. Prof. mr. W.A. Xxxxxx, een hoogleraar arbeidsrecht, heeft zich in een andere richting uitgelaten, maar deputaten gaan er vooralsnog vanuit dat de rechter het oordeel van de Hoge Raad in de kwestie Kruis, van een aantal jaren geleden, zal volgen;
b. het bovenstaande betekent dat de relatie tussen een predikant en een gemeente/deputaatschap zal worden beschouwd als een duurovereenkomst van geheel eigen aard. Uit de rechtspraak blijkt dat een dergelijke overeenkomst in beginsel kan worden opgezegd, soms met onmiddellijke ingang soms met inachtneming van een redelijke termijn. Onder omstandigheden kan het opzeggen van een duur- overeenkomst onzorgvuldig zijn en leiden tot schadeplichtigheid. Of dat in een concreet geval zo is, is afhankelijk van de aard van de overeenkomst, de mate van verwijtbaarheid, de duur van de overeen- komst en de gevolgen van de opzegging voor de opgezegde partij;
c. de burgerlijke rechter is uiterst terughoudend bij de toetsing van kerkelijke geschillen. Die terug- houdendheid neemt toe naarmate het geschil een ‘kerkelijker’ karakter heeft. (Geschillen inzake de belijdenis zal de rechter niet beslissen, geschillen over het eigendom van het kerkgebouw weer wel). Wanneer door de bevoegde kerkelijke organen op zorgvuldige wijze een besluit genomen is (met inachtneming van de beginselen van hoor en wederhoor) en dat besluit na het volgen van de interne beroepsgang in stand gebleven is, dan wel wanneer die beroepsgang ongebruikt is gebleven, zal de rechter een dergelijk besluit slechts marginaal toetsen (mits ook de interne beroepsgang voorziet in een behoorlijke procedure). Een marginale toetsing komt er op neer dat de rechter slechts beoordeelt of de kerk in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen. Alleen wanneer (de wijze van totstandko- ming van) het besluit apert onredelijk is(bijvoorbeeld wanneer sprake is van willekeur), zal de rechter ingrijpen. Het vaststellen van een duidelijke regeling, waarin is vastgelegd welke aanspraken een betrokken (gewezen) predikant heeft en het in concreto toepassen van die aanspraken, voorkomt dat een besluit waarin een financiële regeling wordt getroffen geen stand houdt bij de burgerlijke rechter wegens willekeur. De regeling zelf moet natuurlijk wel de marginale toetsing kunnen doorstaan. Dat betekent concreet dat zij voorziet in een uitkering die in rechte als een ‘redelijke regeling’ kan worden verdedigd. Het behoeft geen royale regeling te zijn, wel een minimaal aanvaardbare regeling;
d. voor het antwoord op de vraag wat een redelijke (minimaal aanvaardbare) regeling is, hebben de- putaten zich georiënteerd op de vergoedingen die doorgaans toegekend worden bij ontbindingen van arbeidsovereenkomsten. Daarbij is rekening gehouden met het feit dat predikanten, anders dan werknemers, geen aanspraak kunnen maken op een wachtgeldregeling of WW-uitkering, terwijl de door een kantonrechter toegekende vergoeding doorgaans bovenop een dergelijke uitkering genoten wordt (Overigens zijn er ontwikkelingen gaande om dat te wijzigen). Er is, al met al, gezocht naar een analogie met de ontbindingsvergoedingen bij het einde van een arbeidsovereenkomst, rekening houdend met de specifieke positie van predikanten en de verantwoordelijkheid van de kerken voor de predikanten;
e. de hoogte van een ontbindingsvergoeding kan worden berekend door de formule A x B x C, waarbij A staat voor het laatste maandsalaris (incl. vakantietoeslag), B voor het aantal gewogen dienstjaren en C voor de verwijtbaarheid (uitgangspunt is daarbij: C = 1). Dienstjaren tot aan het 40ste levensjaar tellen voor 1, dienstjaren tussen het 40ste en het 50ste levensjaar voor 1,5 en dienstjaren vanaf het 50ste levens- jaar voor 2. Globaal kan gesteld worden dat de vergoeding 1 maandsalaris per dienstjaar bedraagt, maar dat deze vergoeding voor oudere werknemers wat hoger is. De mate van verwijtbaarheid van de ontbinding aan werkgever of werknemer kan voor een hogere of een lagere vergoeding zorgen. Werknemers die op staande voet ontslagen worden of zich zeer verwijtbaar hebben gedragen, kun- nen geen aanspraak maken op een vergoeding. In de regel hebben zij ook geen aanspraak op een WW-uitkering of wachtgelduitkering. Het recht daarop is doorgaans uitgesloten, of fors beperkt, bij verwijtbare werkloosheid. Werknemers die zelf ontslag nemen, kunnen (tenzij het gedrag van de werk- gever hen daartoe gedwongen heeft) geen aanspraak maken op een schadeloosstelling en in de regel evenmin op een WW- of wachtgelduitkering;
f. hierboven zijn vooral algemene juridische factoren opgesomd waarmee deputaten rekening hebben gehouden. Die factoren hebben de te treffen regeling natuurlijk niet bepaald. Bepalend was voor deputaten de verantwoordelijkheid die de kerken hebben voor hun (gewezen) predikanten. Die ver- antwoordelijkheid stipuleert de randvoorwaarden van de voorgestelde regeling. Binnen die randvoor- waarden is wel serieus rekening gehouden met de algemene juridische factoren, terwijl die juridische factoren ook hebben gediend als een ‘kritisch tegenover’, in die zin dat deputaten zich steeds de vraag hebben gesteld of een regeling binnen vastgestelde randvoorwaarden een juridische toetsing zou kunnen doorstaan;
g. evident is dat de kerken een verantwoordelijkheid hebben jegens hun (gewezen) predikanten. Dat die verantwoordelijkheid niet leidt tot een levenslange verplichting tot levensonderhoud, is ook evident. Dat volgt ook uit de eerder vastgestelde regelingen, die voorzien in een uitkering voor bepaalde tijd. Duidelijk is ook dat de verantwoordelijkheid van de kerken niet in iedere situatie tot een zelfde uit- kering kan leiden, maar dat een differentiatie op zijn plaats is. Deputaten hebben die differentiatie gezocht in de volgende elementen:
– de leeftijd van de betrokkene. Naarmate de betrokkene ouder is, is hij (in het algemeen) kwets- baarder op de arbeidsmarkt en zal hij zich minder gemakkelijk kunnen aanpassen aan de gewij- zigde situatie. De verantwoordelijkheid van de kerken voor een oudere predikant rechtvaardigt dan ook dat een oudere predikant aanspraak kan maken op een langduriger vergoeding dan een jongere in vergelijkbare omstandigheden;
– de diensttijd van de betrokkene. De verantwoordelijkheid van de kerken jegens een predikant die langer heeft gediend, is zwaarder dan die jegens iemand die kort(er) gediend heeft;
– de verwijtbaarheid. Bij losgemaakte predikanten moet er van worden uitgegaan dat hun geen overwegend verwijt gemaakt kan worden van de ontstane situatie. Voor repatriërende predikanten spreekt dat voor zich. Bij afgezette predikanten is er, uit de aard der zaak, sprake van een hoogst ernstig verwijt. Zij kunnen om die reden in beginsel geen aanspraak maken op een uitkering van de kerken, maar vanuit het oogpunt van barmhartigheid is het goed wel een regeling voor hen te treffen, die echter een strikt minimumkarakter heeft. Voor predikanten die zijn overgegaan tot een andere staat des levens geldt dat een en ander het gevolg is van een eigen, door de clas- sis gesanctioneerde, keuze. Om die reden kunnen zij in beginsel geen aanspraak maken op een uitkering van de kerken, maar ook voor hen geldt dat uit het oogpunt van barmhartigheid een minimum-uitkering gedurende een beperkte periode aangewezen kan zijn. Voor predikanten die eigenmachtig het ambt hebben neergelegd geldt dat laatste naar het inzicht van deputaten niet. Niet alleen is sprake van een eigen keuze, het is ook een keuze die, welbewust, buiten de kerkelijke weg om is geëffectueerd. Deputaten menen dat deze groep gewezen predikanten om die reden geen aanspraak heeft op een uitkering (uiteraard staat het een individuele gemeente of classis vrij uit diaconale motieven ondersteuning te verlenen, maar deputaten wijzen er wel op dat dat kan leiden tot een zekere precedentwerking).
Bovenstaande elementen leiden als vanzelf tot een stelsel waarin de maximale duur van de uitkering wordt bepaald door de leeftijd van de betrokkene en diens diensttijd en waarin bovendien onder- scheid wordt gemaakt tussen predikanten en gewezen predikanten;
h. de onder g. genoemde randvoorwaarden en het stelsel dat op basis van die randvoorwaarden ont- staat, is zeer goed vergelijkbaar met de onder e. genoemde uitgangspunten die gelden bij een ontslag van een werknemer; ook daar zijn immers bepalend de verwijtbaarheid, de leeftijd van de betrokkene en de duur van het dienstverband (naast de hoogte van het salaris, die ook in de regeling een van de bepalende factoren voor de hoogte van de uitkering is). Deputaten menen dat de voorgestelde rege- ling om die reden, en om de wijze waarop de uitgangspunten zijn uitgewerkt in de uitkeringsduur, de (marginale) toetsing door een rechter goed kan doorstaan;
i. het is van groot belang dat duidelijkheid bestaat over de vraag welk kerkelijk orgaan beslist over de toekenning van het recht op uitkering. In de voorgestelde regeling berust dat recht bij de classis of bij het deputaatschap waaraan de (gewezen) predikantverbonden is. Deputaten voortijdige ambtsbe- eindiging adviseren. De classis die of het deputaatschap dat van dat advies afwijkt, kan de daardoor ontstane (extra) kosten niet afwentelen op deputaten OB & A. Alleen besluiten met een technisch karakter (vooral besluiten inzake studiekosten en verrekening van inkomsten) worden door deputaten zelf genomen.
j. de regeling bevat niet alleen aanspraken, maar ook verplichtingen. Niet nakoming van die verplich- tingen kan leiden tot stopzetting van de uitkering. De verplichtingen hebben deels betrekking op het volgen van een opleiding en het meewerken aan een begeleidingstraject. De kosten van de opleiding kunnen deels door de kerken worden vergoed.
2.3. De voorgestelde regeling, de ‘uitvoeringsregeling deputaatschap voortijdige ambtsbeëindiging pre- dikanten’ is als bijlage (bijlage 1) aan dit rapport gehecht. Na de toelichting op de uitgangspunten van de regeling kan volstaan worden met een beknopte toelichting per paragraaf.
– Paragraaf 1 bevat algemene bepalingen. In artikel 1 is het bereik van de regeling neergelegd. In artikel 2 wordt aangegeven welk orgaan de besluiten betreffende de regeling treft.
– Paragraaf 2 regelt de uitkering voor losgemaakte en gerepatrieerde predikanten. Het recht op uitke- ring wordt in artikel 3 geregeld. De uitkeringsduur wordt bepaald aan de hand van artikel 4. In deze bepaling zijn de uitgangspunten betreffende leeftijd en diensttijd uitgewerkt. De minimumuitkerings- duur bedraagt 6 maanden, de maximale duur 48 maanden (artikel 4.1). Die uitkeringsduur geldt alleen voor predikanten van 55 jaar en ouder die op dat moment minimaal 24 jaren predikant in de kerken zijn (artikel 4.2). Artikel 5 bepaalt wanneer het recht op uitkering vervalt. Het is van belang bij deze bepa- ling op te merken dat het eventueel vervallen van het radicaal van predikant tot tijdsverloop (mocht de generale synode daartoe besluiten) geen beëindigingsgrond vormt. Artikel 6 regelt de hoogte van de uitkering, 80% van de uitkeringsgrondslag gedurende het eerste jaar, 70% nadien (artikel 6.1). De uitkeringsgrondslag is gerelateerd aan het laatstgenoten traktement, met een maximum van 115% van het door deputaten voor financiële zaken geadviseerde minimum traktement. De predikant heeft in beginsel aanspraak op verhuiskosten (artikel 7). Artikel 8 bevat verrekeningsbepalingen. Artikel 9 vermeldt dat de kosten van de uitkering gedurende het eerste jaar door de kerkenraad (of het depu- taatschap van de predikant)gedragen worden en nadien door deputaten OB & A.
– Paragraaf 3 bevat de regeling voor afgezette predikanten en predikanten die zijn overgegaan tot een andere staat des levens. De bepalingen van deze paragraaf lopen ongeveer synchroon met die van paragraaf 2. Artikel 10 bepaalt wanneer sprake is van een recht op uitkering, terwijl artikel 11 de uitke- ringsduur regelt (in principe 6 maanden, afhankelijk van leeftijd en diensttijd oplopend tot maximaal 24 maanden). De vervalgronden van artikel 12 komen ongeveer overeen met die van artikel 5. De hoogte van de uitkering is gerelateerd aan de bijstandsnorm (artikel 13). Alle gezinsinkomsten worden met de uitkering verrekend (artikel 14). Een uitzondering geldt voor inkomsten uit vermogen (de rege- ling gaat uit van feitelijke inkomsten, niet van het fiscale begrip) tot een bedrag van 2.000 euro. Voor de kosten geldt een regeling die hetzelfde is als die van artikel 9 voor de uitkering van predikanten (artikel 15).
– Paragraaf 4 bevat bepalingen over de begeleiding van predikanten naar ander (ambts)werk. In begin- sel hebben alleen predikanten aanspraak op begeleiding (artikel16.1), gewezen predikanten hebben dat in uitzonderlijke situaties. Artikel 16 bevat verder wat algemene regels voor de begeleiding. Van belang is vooral artikel 16.5 dat bepaalt dat deputaten een deskundige derde bij de begeleiding kun- nen inschakelen. Artikel 17 bevat de verplichtingen van de betrokkene op het punt van de begeleiding. Artikel 18 kent een vrij gedetailleerde regeling voor vergoeding van opleidingskosten. Artikel 19 ten slotte bepaalt dat de kosten van de begeleiding voor rekening van deputaten OB & A zijn.
– Paragraaf 5 bevat enkele slotbepalingen. Artikel 20 bevat een clausule voor onvoorziene omstandig- heden en een hardheidsclausule. Met behulp van eerstgenoemde clausule is het mogelijk in onvoor- ziene omstandigheden (die zijn er altijd, omdat de praktijk nu eenmaal weerbarstiger en gevarieerder is dan de theorie) naar bevind van zaken te kunnen handelen. De hardheidsclausule biedt de mogelijk- heid om in een individueel geval een onbillijkheid tengevolge van strikte toepassing van de regeling te verzachten. Artikel 21.2 en 21.3 bevat een overgangsregeling, die er op neerkomt dat de regeling ook voor bestaande situaties van toepassing is, met dien verstande dat bestaande aanspraken niet worden aangetast.
2.4. Het is deputaten opgevallen dat de thans geldende regelingen niet alleen verbrokkeld zijn, maar ook niet allen een duidelijke basis hebben in de kerkorde. Nu deputaten voorstellen alle bestaande regelingen in één regeling zijn neergelegd, is het van belang om zorg te dragen voor een duidelijke borging van deze regeling in de kerkorde. Mede om die reden stellen deputaten de volgende wijzigingen en toevoegingen van enkele kerkorde bepalingen voor:
– De regeling is ook van toepassing op predikanten naar artikel 6 K.O. wier dienstverband eindigt zon- der dat een beroep uit de kerken volgt. Om dat vast te leggen, stellen deputaten voor de gehele tekst (inclusief de zin die begint met ‘De classis heeft het recht’ en die eindigt met ‘namens onze kerken’) van artikel 6 lid 2 sub c.2 te vervangen door de volgende tekst:
Wanneer een predikant, als bedoeld in sub b, in geval van beëindiging van het dienstverband, nog geen beroeping van een gemeente heeft ontvangen, is op hem de uitvoeringsregeling deputaatschap voortijdige ambtsbeëindiging van toepassing.
In dat kader dient ook de tekst van artikel 4 van bijlage 47 K.O. gewijzigd te worden en wel aldus: Wanneer een predikant, als bedoeld in artikel 3, in geval van beëindiging van het dienstverband, functioneel leeftijdsontslag daaronder niet begrepen, nog geen beroeping van een gemeente heeft ontvangen, is op hem de uitvoeringsregeling deputaatschap voortijdige ambtsbeëindiging van toe- passing.
– De losmaking is thans in artikel 11 K.O. geregeld. Deputaten stellen voor lid 4 te wijzigen in de vol- gende tekst:
lid 4. De losmaking wordt van kracht met ingang van de dag volgend op die waarop de classis tot los- making heeft besloten. Een tegen de losmaking ingesteld appel heeft geen opschortende werking. lid 5. De losgemaakte predikant heeft aanspraak op een uitkering en op begeleiding overeenkomstig het bepaalde in de financiële regeling (naam noemen)
Lid 6. (Oude tekst van lid 5, over mededeling aan andere gemeenten).
Met deze tijd wordt een onderscheid gemaakt tussen de formele bepalingen betreffende de losma- king (ingangsdatum, schorsende werking etc.), die naar hun aard in de kerkorde zelf thuishoren en bepalingen over de materiële gevolgen van de losmaking voor de betrokken predikant.
– De positie van zendingspredikanten is geregeld in het statuut voor de zendingswerkers. Artikel 8 van dat statuut bevat enkele bepalingen over de beëindiging van de dienst van een zendingspredikant. Deputaten stellen voor de leden 3 en 4 van artikel 8 van het statuut te vervangen door de volgende tekst:
lid 3 Op de betrokkene is de uitvoeringsregeling deputaatschap voortijdige ambtsbeëindiging van predikanten van toepassing.
– Artikel 12 X.X. xxxx een bepaling over het overgaan naar een andere staat des levens. Deputaten stel- len een tweede aanvulling (lid 2) op deze bepaling voor, die als volgt luidt:
lid 2 Op besluiten over een aanvraag van de betrokkene of zijn gezin tot het verstrekken van een uitkering is de uitvoeringsregeling deputaatschap voortijdige ambtsbeëindiging van predikanten van toepassing.
– De afzetting van een predikant is geregeld in artikel 79 K.O. Deputaten stellen voor ook in deze bepa- ling een verwijzing naar de regeling op te nemen (lid 2), die als volgt luidt:
lid 2 Op besluiten over een aanvraag van de betrokkene of zijn gezin tot het verstrekken van een uitkering is de uitvoeringsregeling deputaatschap voortijdige ambtsbeëindiging van predikanten van toepassing.
Deputaten stellen verder voor om de volgende regelingen te laten vervallen:
– de overbruggingsregeling repatriërende predikanten;
– de voorlopige regeling losgemaakte predikanten:
– de door de G.S. van 1986 vastgestelde regeling voor het levensonderhoud van afgezette predikanten en hun gezinnen.
Over de voorgestelde wijziging van bijlage 47 en van het zendingsstatuut heeft overleg plaatsgevonden met de desbetreffende deputaatschappen.
3. Instructie
Deputaten hebben een concept-instructie opgesteld, die aan dit rapport is gehecht (bijlage 2). De inhoud van deze instructie spreekt voor zich. Volstaan kan worden met twee opmerkingen:
– deputaten stellen voor dat aan de naam van het deputaatschap wordt toegevoegd het woord ‘predi- kanten’, zodat de naam luidt ‘deputaatschap voortijdige ambtsbeëindiging van predikanten’;
– om redenen van regelgevingsystematiek stellen deputaten voor om in de concept-instructie geen inhoudelijke bepalingen betreffende de financiële regeling en begeleiding op te nemen, maar om deze bepalingen op te nemen in een aparte regeling.
4. Begeleiding
4.1. Een andere opdracht van deputaten is het begeleiden van predikanten naar ander werk na voortijdige beëindiging van het ambtswerk. Deputaten hebben deze opdracht zo opgevat, dat de begeleiding primair gericht dient te zijn op ander ambtswerk, maar daartoe niet beperkt behoeft te blijven. Indien tijdens het traject van begeleiding blijkt dat ander ambtswerk geen reële mogelijkheid is (ofwel vanwege oorzaken in de persoon van de betrokkene, ofwel vanwege andere oorzaken), dient de begeleiding zich ook te richten op ander, passend, werk.
4.2. Deputaten hebben bij de begeleiding van predikanten in de verslagperiode een aantal knelpunten gesignaleerd, die zich bij vrijwel iedere betrokkene in meerdere of mindere mate deden gevoelen. Het is zinvol die hier te vermelden en daarbij tevens aan te geven welke oplossingen voor deze knelpunten deputaten zien:
a. Het is deputaten gebleken dat voor de begeleiding naar ander werk professionaliteit vereist is. In de praktijk, dat wil zeggen: buiten het kerkelijke erf, in het bedrijfsleven, wordt niet voor niets gewerkt met professionele bureaus, die niet alleen inzicht in en praktijkkennis hebben van de psychologische processen die spelen wanneer iemand na een conflict ‘op een zijspoor is geraakt’, maar ook de mo- gelijkheid hebben om aan de hand van gesprekken en testen te bepalen wat iemands mogelijkheden en (beroeps)voorkeuren zijn en die, om niet meer te noemen, ook inzicht hebben in en relevante con- tacten op de arbeidsmarkt. Deputaten hebben die bekwaamheden, die toch echt noodzakelijk zijn, niet zelf. Ze zullen dus moeten worden ‘ingehuurd’. Deputaten hebben dat voor de verslagperiode ook gedaan. In paragraaf 4.3 wordt op dit punt nader ingegaan.
b. Deputaten zijn er ook mee geconfronteerd dat er binnen de kerken een forse ‘huiver’ bestaat om de betrokken predikanten een nieuwe kans te geven. Predikanten die zijn losgemaakt mogen wel de gaten in het preekrooster vullen, maar komen niet vaak in aanmerking voor een beroep. Anderen, die niet ‘besmet’ zijn, gaan voor. Door de betrokken predikanten wordt dat ook wel zo ervaren. Het moge duidelijk zijn dat het moeilijk voor hen is om dat geestelijk te verwerken. Een oplossing voor dit fenomeen zien deputaten niet. Meer dan het te signaleren, en er waar nodig (in individuele gevallen of middels een artikel, in De Wekker, bijvoorbeeld) kanttekeningen bij te plaatsen, kunnen deputaten niet.
c. (comité)
d. (comité)
4.3. Nadat deputaten informatie hadden ingewonnen en offertes hadden aangevraagd bij twee profes- sionele bureaus, zijn zij in december 2002 een overeenkomst aangegaan met Xxxxxxxx & Xxxxxxxxx be- treffende de begeleiding van predikanten naar ander werk. Het contract komt er op neer dat dat bureau tegen een vast bedrag per betrokken predikant de begeleiding van de desbetreffende predikant naar ander werk verzorgt. De werkzaamheden worden in de praktijk verricht door de xxxx Xxxxxxxxx xx, lid van
de CGK Ermelo. De werkzaamheden die Xxxxxxxx & Aalderink verzorgt bestaan uit het voeren van diverse gesprekken met de predikant, zonodig het verrichten van een persoonlijkheidsonderzoek, het met de betrokkene zoeken naar een andere functie en ondersteuning bij het solliciteren. Na zes maanden wordt het gevolgde traject met de betrokkene geëvalueerd. Xxxxxxxx & Aalderink houdt deputaten op de hoogte van relevante ontwikkelingen.
De ervaringen van deputaten met Xxxxxxxx & Aalderink zijn zeer positief. Deputaten hebben kunnen constateren dat br. Xxxxxxxxx de aan zijn bureau verstrekte opdracht met veel enthousiasme en een grote inzet verricht. Ook de betrokken predikanten zijn positief over de inzet, betrokkenheid en deskundigheid van Xxxxxxxx & Aalderink.
4.4. (comité)
5. Voorstellen
Deputaten stellen de generale synode het volgende voor:
1. de handelingen van deputaten goed te keuren;
2. opnieuw deputaten te benoemen;
3. de bijgevoegde uitvoeringsregeling (bijlage 1) vast te stellen;
4. de bijgevoegde instructie (bijlage 2) vast te stellen;
5. de hierboven genoemde kerkorde bepalingen te wijzigen, conform het in paragraaf 2.4 weergegeven voorstel van deputaten.
Bijlage 1
Uitvoeringsregeling deputaatschap voortijdige ambtsbeëindiging predikanten
§ 1. Algemene bepalingen
Artikel 1. Toepassingsgebied
1.1. Deze regeling is van toepassing op het treffen van een financiële regeling voor en de begeleiding van Christelijke Gereformeerde predikanten die worden losgemaakt van hun gemeente, predikanten die repatriëren en niet op korte termijn een beroep ontvangen, ex-legerpredikanten wier wachtgeldregeling eindigt, predikanten naar artikel 6 K.O. wier benoeming eindigt en die geen aanspraak (meer) hebben op een wachtgelduitkering of uitkering krachtens een sociale verzekeringswet en op gewezen predikanten, die zijn afgezet of zijn overgegaan tot een andere staat des levens.
1.2. Op gewezen predikanten die hun ambt eigenmachtig hebben neergelegd zijn slechts de bepalingen in §1 en § 5 van toepassing.
1.3. In deze regeling wordt verstaan onder ‘DVAP’ en ‘deputaten’ respectievelijk het deputaatschap voor- tijdige ambtsbeëindiging predikanten en de leden van dit deputaatschap.
Artikel 2. Besluiten
2.1. Besluiten over het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering, de uitkeringsduur en het einde van de uitkering als bedoeld in § 2 en § 3 worden genomen door de classis van de gemeente waaraan de betrokken predikant laatstelijk verbonden was, of door het deputaatschap waaronder de desbetreffende predikant laatstelijk ressorteerde en bij gebreke van een dergelijk deputaatschap door het deputaat- schap onderlinge bijstand en advies.
2.2. Voordat de classis of het deputaatschap de in het vorige lid omschreven besluiten neemt, wint zij advies in bij DVAP. DVAP kan de classis of het in de vorige volzin bedoelde deputaatschap ook verzoeken een bepaald besluit te nemen.
2.3. Besluiten over de verrekening van inkomsten als bedoeld in § 2 en § 3 worden door DVAP geno- men.
2.4. Besluiten over de begeleiding van (gewezen) predikanten als bedoeld in § 4 worden door DVAP genomen.
§ 2. De uitkering van losgemaakte en gerepatrieerde predikanten
Artikel 3. Het recht op uitkering
3.1. Losgemaakte predikanten, van het zendingsveld of uit Israël gerepatrieerde predikanten, ex-leger- predikanten wier wachtgeldregeling eindigt, predikanten naar artikel 6 K.O. wier benoeming eindigt en die geen aanspraak (meer) hebben op een wachtgelduitkering of uitkering krachtens een sociale verzeke- ringswet hebben aanspraak op een uitkering met inachtneming van het in deze paragraaf bepaalde.
3.2. Het recht op uitkering ontstaat:
– in geval van losmaking, met ingang van de dag volgend op het besluit van de classis inhoudende de losmaking;
– in geval van repatriëring, met ingang van de eerste dag nadat de predikant gerepatrieerd is en er een periode van drie maanden vermeerderd met de nog openstaande verlofdagen verstreken is;
– in geval van ex-legerpredikanten, met ingang van de dag volgend op het verstrijken van de duur van de wachtgelduitkering;
– in geval van predikanten naar artikel 6 K.O. wier benoeming eindigt, met ingang van de dag volgend op het verstrijken van de duur van de wachtgelduitkering of uitkering krachtens een sociale verzeke- ringswet.
Artikel 4. Uitkeringsduur
4.1. De duur van de uitkering is gebaseerd op de leeftijd van de betrokken predikant op het moment van het ontstaan van het recht op uitkering en bedraagt:
– bij een leeftijd tot en met 30 jaar 6 maanden;
– bij een leeftijd van 31 tot en met 36 jaar 12 maanden;
– bij een leeftijd van 37 tot en met 42 jaar 18 maanden;
– bij een leeftijd van 43 tot en met 48 jaar 30 maanden;
– bij een leeftijd van 49 tot en met 54 jaar 42 maanden;
– bij een leeftijd van 55 tot en met 64 jaar 48 maanden.
4.2. In afwijking van het in het vorige lid bepaalde, bedraagt de uitkeringsduur in maanden nooit meer dan 2 maal het aantal volle jaren dat de predikant, te rekenen tot aan het moment van het ontstaan van het recht op uitkering, in de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland dienst heeft gedaan, zulks met een minimum van 6 maanden.
4.3. Op de met inachtneming van lid 1 en lid 2 berekende uitkeringsduur komt de duur van een wacht- gelduitkering of een uitkering krachtens een sociale verzekeringswet, als bedoeld in artikel 3 lid 2 in mindering.
Artikel 5. Einde van het recht op uitkering
5.1. Het recht op uitkering vervalt:
a. bij het bereiken van de maximale uitkeringsduur;
b. op de datum van bevestiging als predikant van een gemeente of op de ingangsdatum van een voltijds dienstverband buiten de kerken, al dan niet naar artikel 6 K.O.;
c. vanaf het moment dat de betrokken predikant geen lid meer is van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland;
d. vanaf het moment dat het recht op een emeritaatuitkering ontstaat;
e. bij de weigering een passend beroep of andere passende arbeid te aanvaarden;
f. indien geen ernstige pogingen worden ondernomen tot het gaan verrichten van passende arbeid, hetzij binnen hetzij buiten de kerken;
g. indien de in § 4 bedoelde aanwijzingen en instructies van deputaten niet worden opgevolgd;
h. indien de betrokken predikant aanspraak zou kunnen maken op een wachtgelduitkering of een sociale verzekeringsuitkering, maar dit geweigerd heeft of dit heeft nagelaten of aan hem te wijten is dat een dergelijke uitkering door de uitkeringsinstantie is geweigerd;
i. bij overlijden van de predikant.
5.2. Op predikanten die bij de aanvang van de uitkering de leeftijd van 61 jaar hebben bereikt, zijn de in het vorige lid onder f en g vermelde beëindiginggronden niet van toepassing.
Artikel 6. Hoogte van de uitkering
6.1. Gedurende het eerste jaar van de uitkeringsduur bedraagt de uitkering 80% van de uitkeringsgrond- slag. Gedurende de daarop volgende periode bedraagt de uitkering 70% van de uitkeringsgrondslag.
6.2. De uitkeringsgrondslag is gelijk aan het traktement dat de betrokken predikant op 1 januari van het jaar van het ontstaan van het recht op uitkering genoot of zou genieten vermeerderd met de in de laatste volzin van dit lid genoemde posten, waarbij onder traktement wordt verstaan de som van het door de kerkenraad toegekende traktement en vermeerderd met vakantietoeslag, zulks met een maximum van 115% van het door deputaten financiële zaken voor de betrokken predikant op grond van zijn dienstjaren geadviseerde minimumtraktement. Het aldus berekende traktement wordt verhoogd met (a) 50% van de som van de door de predikant werkelijk verschuldigde premie ziektekostenverzekering en het eigen risico of, indien dat lager is, het bestede gedeelte van het eigen risico, met (b) een kostenvergoeding van 500 euro per jaar en met (c) een vergoeding voor het gemis van het gebruik van de ambtswoning, die gelijk is aan de fiscale bijtelling van de laatstelijk bewoonde ambtswoning of de woonvergoeding die werd geno- ten indien geen ambtswoning beschikbaar was.
6.3. In afwijking van het aan het slot van lid 2 bepaalde blijft bij de berekening van de uitkeringsgrondslag de vergoeding voor het gemis van het gebruik van de ambtswoning achterwege gedurende de periode dat de betrokken predikant tijdens de uitkeringsperiode de ambtswoning bewoont.
6.4. Het in lid 2 bedoelde traktement wordt jaarlijks per 1 januari aangepast aan de wijzigingen die depu- taten financiële zaken in hun tabellen doorvoeren.
Artikel 7. Verhuiskosten
7.1. De predikant die zijn ambtswoning dient te verlaten heeft aanspraak op een verhuiskostenvergoeding van euro 3.750,00, tenzij hij in verband met het aanvaarden van een beroep of een functie elders aan- spraak kan maken op een verhuiskostenvergoeding.
Artikel 8. Verrekening van inkomsten
8.1. Op de in deze paragraaf bedoelde uitkering strekken de door de betrokken predikant verkregen inkomsten uit welken hoofde dan ook, met uitzondering van inkomsten uit vermogen, in mindering over- eenkomstig het in lid 2 bepaalde.
8.2. Voorzover de in lid 1 bedoelde inkomsten een bedrag gelijk aan 15% van de uitkeringsgrondslag niet te boven gaan, vindt geen verrekening plaats. Van het meerdere boven 15% van de uitkeringsgrondslag wordt drie vierde gedeelte in mindering gebracht op de uitkering.
Artikel 9. Kosten
9.1. De kosten van de uitkering worden gedurende het eerste jaar van de uitkeringsperiode gedragen door de gemeente of het deputaatschap waaraan de betrokken predikant laatstelijk verbonden was en bij gebreke daarvan door deputaten onderlinge bijstand en advies. Na het eerste jaar komen de kosten voor
rekening van laatstgenoemd deputaatschap, doch ten hoogste tot het bedrag dat door DVAP als uitkering is geadviseerd. Een eventueel surplus komt voor rekening van de classis of het deputaatschap dat de uitkering op een hoger bedrag heeft vastgesteld dan door DVAP is geadviseerd.
§ 3. De uitkering van afgezette en tot een andere staat des levens overgegane predikanten
Artikel 10. Het recht op uitkering
10.1. Aan een predikant die is afgezet of die is overgegaan tot een andere staat des levens kan op diens verzoek op diaconale gronden een uitkering worden toegekend ter voorziening in het levensonderhoud van hem en zijn gezin.
10.2. Een uitkering als in het vorige lid bedoeld kan alleen worden toegekend wanneer de betrokkene met zijn kerkenraad of deputaatschap is verzoend en wanneer hij lid is gebleven van de Christelijke Gerefor- meerde Kerken in Nederland.
Artikel 11. Uitkeringsduur
11.1. De duur van de uitkering bedraagt zes maanden, te rekenen vanaf het moment van afzetting of over- gang tot een andere staat des levens.
11.2. De in het vorige lid vermelde termijn wordt verlengd tot maximaal12 maanden voor de betrokkene die op het moment van het besluit tot afzetting of overgang tot een andere staat des levens tussen dertig en veertig jaar oud is en tot maximaal 24 maanden voor de betrokkene die op dat moment de leeftijd van 40 jaar heeft bereikt, mits hij tot op het moment van afzetting of overgang tot een andere staat des levens minimaal 5 jaren in de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland dienst heeft gedaan.
11.3. In afwijking van het in lid 2 bepaalde bedraagt de uitkeringsduur in maanden maximaal 2 maal het aantal volle jaren dat de betrokkene als predikant in de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland heeft dienstgedaan.
Artikel 12. Einde van de uitkering
12.1. Het recht op uitkering vervalt:
a. bij het bereiken van de maximale uitkeringsduur;
b. vanaf het moment van het aanvaarden van een voltijds dienstverband;
c. vanaf het moment dat de betrokkene geen lid meer is van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland;
d. vanaf het moment dat het recht op een emeritaatsuitkering ontstaat;
e. bij de weigering passende arbeid te aanvaarden;
f. indien geen ernstige pogingen worden ondernomen tot het gaan verrichten van passende arbeid;
g. indien de betrokkene aanspraak zou kunnen maken op een wachtgelduitkering of een sociale ver- zekeringsuitkering, maar dit geweigerd heeft of dit heeft nagelaten of aan hem te wijten is dat een dergelijke uitkering door de uitkeringsinstantie is geweigerd;
x. bij overlijden van de betrokkene.
Artikel 13. Hoogte van de uitkering
13.1. De uitkering bedraagt 1,5 maal de voor de betrokkene, gelet op diens gezinsomstandigheden gel- dende bruto bijstandsnorm (inclusief vakantietoeslag) per 1 januari van het jaar waarin het besluit tot afzetting is genomen of de betrokkene tot een andere staat des levens is overgegaan.
13.2. De in lid 1 bedoelde uitkering wordt jaarlijks per 1 januari aangepast aan de wijziging van de bij- standsnormen.
13.3. Indien de gezinssituatie van de betrokkene wijzigt en dit zou leiden tot toepassing van een andere bijstandsnorm wanneer de betrokkene een bijstandsuitkering zou hebben gehad, wordt de uitkering aan- gepast met ingang van het moment van de wijziging.
Artikel 14. Verrekening van inkomsten
14.1. Op de in deze paragraaf bedoelde uitkering strekken de door de betrokkene en diens partner ver- kregen inkomsten uit welken hoofde dan ook, inclusief daadwerkelijke inkomsten uit vermogen tot 2.000 euro, in mindering.
Artikel 15. Kosten
15.1. De kosten van de uitkering worden gedurende het eerste jaar van de uitkeringsperiode gedragen door de gemeente of het deputaatschap waaraan de betrokken predikant laatstelijk verbonden was en bij gebreke daarvan door deputaten onderlinge bijstand en advies. Na het eerste jaar komen de kosten voor rekening van laatstgenoemd deputaatschap, doch ten hoogste tot het bedrag dat door DVAP als uitke- ring is geadviseerd. Een eventueel surplus komt voor rekening van de classis of het deputaatschap dat de uitkering op een hoger bedrag heeft vastgesteld dan door DVAP is geadviseerd.
§ 4. Begeleiding
Artikel 16. Begeleiding
16.1. DVAP begeleidt de in artikel 3.1 bedoelde predikanten naar ander (ambts-)werk. In uitzonderingsge- vallen begeleidt DVAP ook de in artikel 10.1 bedoelde gewezen predikanten naar ander werk.
16.2. De begeleiding is er op gericht dat de betrokkene op zo kort mogelijke termijn een passend beroep als bedoeld in artikel 4 of 6 K.O. dan wel andere passende arbeid kan aanvaarden.
16.3. De begeleiding bestaat uit:
a. persoonlijke (echter niet de pastorale) begeleiding van de betrokkene;
b. het gezamenlijk verkennen van de mogelijkheden om het in lid 2 gestelde doel te bereiken;
c. het zonodig verkennen van de mogelijkheid, wenselijkheid en/of noodzakelijkheid van bij- of omscho- ling;
d. alle overige activiteiten die naar het oordeel van DVAP nodig zijn om het in lid 2 omschreven doel te bereiken.
16.4. De begeleiding vangt aan op een zo vroeg mogelijk in overleg met de betrokkene vastgesteld mo- ment, doch niet later dan 3 maanden na het ontstaan van het recht op uitkering.
16.5. DVAP kan bij de begeleiding desgewenst de hulp van deskundige derden inroepen.
Artikel 17. Verplichtingen
17.1. De betrokkene is, voorzover hij de leeftijd van 61 jaar nog niet heeft bereikt, verplicht zich door DVAP te laten begeleiden en de in dat kader door DVAP en eventueel door DVAP ingeschakelde derden ver- strekte aanwijzingen en instructies die kunnen leiden tot het verkrijgen van een beroep of ander passend werk, dan wel het verbeteren van de positie op de arbeidsmarkt op te volgen.
17.2. De betrokkene, zijn voormalige kerkenraad, classis of deputaatschap zijn gehouden DVAP alle ge- wenste informatie te verstrekken over het ontstaan en het voortduren van de situatie waarin de betrok- kene verkeert.
Artikel 18. Vergoeding opleidingskosten
18.1. Op verzoek van de betrokkene kan DVAP besluiten door betrokkene gemaakte opleidingskosten te vergoeden binnen de grenzen van hetgeen in dit artikel daarover is bepaald.
18.2. Opleidingskosten komen voor vergoeding in aanmerking wanneer een duidelijke indicatie bestaat dat de betrokkene een reële kans op ander (al dan niet ambtelijk) werk heeft en de te volgen studie, cursus of opleiding bijdraagt tot het vergroten van de kans op werk.
18.3. Een aanvraag voor vergoeding van opleidingskosten zal alleen tot honorering kunnen leiden wan- neer de aanvraag wordt gedaan en de toezegging tot vergoeding is verkregen voordat de betrokkene met de opleiding, studie of cursus begonnen is.
18.4. De vergoeding bedraagt ten hoogste 75% van de directe opleidingskosten (derhalve niet van even- tuele reis- en verblijfkosten en gederfde inkomsten) met een maximum van 4.000 euro.
18.5. Van de toegekende vergoeding zal 50% betaalbaar worden gesteld bij overlegging van het beta- lingsbewijs van (de eerste termijn van) de cursuskosten van de te volgen opleiding, studie of cursus en 50% nadat de opleiding, studie of cursus met goed gevolg is afgesloten.
18.6. Wanneer de opleiding, studie of cursus niet met goed gevolg doorlopen is als gevolg van nalatigheid van de betrokkene, is hij gehouden de reeds uitbetaalde vergoeding terug te betalen.
Artikel 19. Kosten
19.1. De kosten van het inschakelen van deskundige derden als bedoeld in artikel 16 lid 5 en de cursus- kosten als bedoeld in artikel 18 zijn voor rekening van het deputaatschap onderlinge bijstand en advies.
§ 5. Slotbepalingen
Artikel 20. Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule
20.1. Indien zich een situatie voordoet waarin deze regeling niet voorziet, zullen de beslissingsbevoegde classis of het beslissingsbevoegde deputaatschap, na advies van DVAP een besluit nemen dat zoveel mogelijk recht doet aan de bedoeling van deze regeling, bij voorkeur door aansluiting te zoeken bij de wel in deze regeling geregelde situaties.
20.2. Indien onverkorte toepassing van deze regeling in een individueel geval, gelet op alle omstandighe- den van het geval, zou leiden tot een situatie van onaanvaardbare en onevenredige hardheid, kunnen de betrokken classis of het betrokken deputaatschap, na advies van DVAP afwijken van strikte toepassing van deze regeling.
Artikel 21. Ingangsdatum en overgangsregeling
21.1. Deze regeling wordt van kracht op de dag dat zij door de synode is vastgesteld.
21.2. De regeling is met ingang van het van kracht worden ook van toepassing op de in artikel 1 bedoelde predikanten en gewezen predikanten die vóór het van kracht worden van de regeling zijn losgemaakt, ontslagen, afgezet of zijn overgegaan tot een andere staat des levens.
21.3. In afwijking van het in het vorige lid bepaalde, blijven onder eerdere regelingen ontstane aanspraken op een uitkering, voor wat betreft de duur en de hoogte van die aanspraken bestaan voorzover de nieuwe regeling tot een inkorting van die aanspraken zou leiden.
Bijlage 2
Instructie voor DVAP
Artikel 1
Er is een deputaatschap voor de voortijdige ambtsbeëindiging van predikanten (DVAP). De generale sy- node benoemt de leden van dit deputaatschap, ten getale van minimaal vijf. Daarbij zal bij voorkeur één lid benoemd worden uit de kring van deputaten voor onderlinge bijstand en advies en één uit de kring van deputaten voor kerkorde en kerkrecht. De generale synode benoemt de voorzitter in functie. Het depu- taatschap kent twee secties: een sectie uitkeringen en een sectie begeleiding.
Artikel 2
De deputaten hebben tot taak:
a. het uitvoeren van de uitvoeringsregeling DVAP, door de generale synode vastgesteld. Zij hebben daarbij ook tot taak voorstellen tot wijziging van deze uitvoeringsregeling aan de generale synode te doen, wanneer daar aanleiding voor is;