INHOUD
INHOUD
DEEL II: TECHNISCHE BEPALINGEN - BESCHRIJVING DER WERKEN 3
HOOFDSTUK CENTRALE VERWARMING, VERLUCHTING EN KLIMAATBEHEERSING 3
ALGEMENE BEPALINGEN 3
Artikel 1: Uitvoering van de overeenkomst en algemene organisatie der werken 3
Artikel 2: Algemene maatregelen voor de werf 8
Artikel 3: Algemene voorzorgen voor de plaatsing der leidingen en kanalen 8
Artikel 4: Planning 9
Artikel 5: Voorwerp van de aanneming 9
HOOFDSTUK II: TECHNISCHE VOORWAARDEN 12
HOOFDSTUK A: BEREKENING VAN DE INSTALLATIE 12
1. Klimatologische omstandigheden 12
1.1. Buitenvoorwaarden 12
1.2. Binnenvoorwaarden al of niet volledig bezet 12
HOOFDSTUK B: XXXXXXXXXXXXXXXXXXXX 00
HOOFDSTUK C: VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE HET MATERIEEL EN DE REGELS VOOR DE GOEDE UITVOERING 13
C.1. Warmtegeneratoren en branders 13
C.3. Afvoer van de verbrandingsproducten 15
C.3.2. Metalen schouwen voor gesloten en condenserende HR-gasketels 15
C.3.6. Bijkomend artikel 16
C.6. Leidingen 16
C.6.1. Aard, kwaliteit en afmetingen 16
C.6.2. Verbindingen en aanleg 17
C.6.3. Plaatsen van de leidingen - niet in dekvloer - verwarmingsinstallatie en gasleidingen 18
C.6.4. Plaatsen van de leidingen - in dekvloer verwarmingsinstallatie 19
C.6.5. Leidingen in polyethyleen (toegevoegd artikel) 19
C.6.6. Voeding koudwater (toegevoegd artikel) 20
C.6.7. Verdeelcollectoren (toegevoegd artikel) 20
C.6.8. Leidingen voor één- en tweepijpsysteem in de dekvloer (toegevoegd artikel) 22
C.6.9. Luchtpotten (toegevoegd artikel) 22
C.6.10. Collectoren – één- en tweepijpsysteem (toegevoegd artikel) 22
C.7. Xxxxxxxxx 00
C.7.3. Afsluitkranen 23
C.7.7. Radiatorkranen 25
C.7.8. Radiatorkoppelingen (afsluitbare en regelbare nippels) 27
C.7.9. Aftapkranen - vulkranen (bijkomend artikel) 27
C.7.10. Manometerkraantjes (bijkomend artikel) 27
C.7.12. Terugslagkleppen 27
C.7.13. Algemene opmerkingen (bijkomend artikel) 28
Uitvoering 28
C.8. Pompen en circulatoren 28
C.8.1. Algemene verplichtingen voor de circulatieaggregaten 28
C.8.2. Karakteristieken en specificaties (bijkomend artikel) 28
C.10. Verwarmingslichamen 29
C.10.1. Vermogen van de verwarmingslichamen 29
C.10.2. Verwarmingslichamen 30
C.13. Ventilatoren 30
C.13.1. Centrifugale ventilatoren 30
C.13.2. De verticaal uitblazende dakventilator met geluiddempende dakopstand (toegevoegd artikel) – debieten groter dan 200 m³/u – voor extractie vip-ruimte 31
C.14. Luchtkanalen 32
C.14.1. Algemene voorwaarden betreffende alle luchtkanalen 32
C.14.2. Metalen kanalen 34
C.14.5. Soepele verbindingen (toegevoegd artikel) 35
C.15. Eind- en tussengeschakelde eenheden van luchtkanaalnetten 35
C.15.1. Luchtmonden 35
C.15.2. Handbediende en gemotoriseerde kleppen 37
C.15.3. Mechanische weerstanden 37
C.15.4. Meetopeningen 37
C.15.5. Toezichtluiken 37
C.15.6. Geluiddempers 37
C.16. Luchtfilters 38
C.21. Automatische regeling 38
C.21.1. Voorafgaandelijke opmerking 38
C.21.2. Algemene beschrijving 38
C.21.3. De samenstellende delen 38
C.21.6. Voelers 39
C.22. Elektrische uitrusting 41
C.22.1. Motoren 41
C.22.3. Bescherming, bediening en signalisatie van elektrische toestellen 41
C.22.4. Elektrische borden 42
C.22.5. Elektrische leidingen 45
C.22.6. Aarding 46
C.23. Meet- en controletoestellen 46
C.23.1. Warmwaterthermometers 46
C.23.2. Luchtthermometers 46
C.23.3. Manometers 46
C.23.4. Differentiaalschakelaars op de luchtfilters, batterijen en ventilatoren 46
C.23.5. Antivriesthermostaat 47
C.24. Brandbeveiliging 47
C.24.1. Verwijzingsdocumenten 47
C.25. Signalisatie 47
C.39. Bijkomende werken 48
C.39.1. Omvang 48
C.39.2. Dichten van doorboringen in compartimenten en lokalen 48
C.39.3. Afbraak radiatoren 49
C.39.4. Onvoorziene werken 49
C.40. Schilderingen 49
C.41. Thermische isolatie 50
C.41.1. Algemeen 50
C.41.2. Warmwaterleidingen cv 50
C.41.4. Plaatsing 51
C.41.6. Luchtkanalen 51
C.41.8. Afwerking van de isolatie en merken van de leidingen 52
C.41.10. Algemene opmerkingen (toegevoegd artikel) 52
HOOFDSTUK D: AKOESTIEK (TOEGEVOEGD HOOFDSTUK) 53
HOOFDSTUK E: PROEVEN OP DE INSTALLATIE 55
HOOFDSTUK F: BIJGEVOEGDE ARTIKELS 57
DEEL III: AANVAARDING 58
DEEL II: TECHNISCHE BEPALINGEN - BESCHRIJVING DER WERKEN HOOFDSTUK CENTRALE VERWARMING, VERLUCHTING EN
KLIMAATBEHEERSING
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1: Uitvoering van de overeenkomst en algemene organisatie der werken
1.1. Uitvoering van de overeenkomst
1.1.1. Algemeen
Buiten de reeds vermelde administratieve en contractuele bepalingen in het hoofdstuk - algemene voorwaarden van dit bestek, zijn in het bijzonder ook van toepassing, de voorschriften van onderhavig hoofdstuk en het typebestek 105 van de Regie der Gebouwen, uitgave 1990, hetwelk hier integraal deel van uitmaakt.
Bovendien zijn van toepassing:
1. De voorschriften van onderhavig bijzonder bestek.
2. De hiervoor opgesomde wetten, besluiten en verwijzingen.
3. De aanduidingen van de hierna vermelde plannen:
HVAC
Plan nr 300 Gelijkvloers Verwarming en ventilatie Schaal 1/50
4.1. Het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming, Ministerie van Arbeid van 11 februari 1946 en 27 september 1947 en KB dd 2 september 1983 betreffende hefwerktuigen; en latere aanvullingen en wijzigingen;
4.2. De Codex over het welzijn op het werk;
4.3. De wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij uitvoering van hun werk (BS 18 september 1996), gewijzigd bij de wetten van 13 februari 1998 (BS 19 februari 1998), 28 februari 1999 en 5 maart 1999 (BS 18 maart 1999) en haar uitvoeringsbesluiten.
5. Het sanitair reglement: 5.1. Technische informatienota nr. 114 van het WTCB.
5.2. Technische informatienota nr. 120 van het WTCB.
5.3. Technische informatienota nr. 200 van het WTCB.
5.4. De Belgaqua voorschriften.
6. Het algemeen reglement betreffende de elektrische installaties, KB van 01 april 2006 tot wijziging van het KB van 10 maart 1981 (BS 20 april 2006), aangevuld met de latere uitvoeringsbesluiten.
7. De volgende typebestekken, verwijzingsbestekken en afleveringen van het algemeen bestek van het Ministerie van Verkeer en Infrastructuur, voor zover zij werken bevatten die het voorwerp van de aanneming uitmaken:
B. Technische installaties:
7.7. Standaardbestek 240 van 2004.
Bijlage bij de bijzondere bestekken betreffende de mechanische en elektrische installaties en constructies: Algemene administratieve en contractuele bepalingen.
7.8. Typebestek nr 105 van 1990.
Centrale verwarming, verluchting en klimaatregeling.
7.9. Typebestek nr 400.
Aanneming van mechanische en elektrische installaties en constructies, omvattende:
7.9.1. Deel 400-0.01 van 1968: Inleiding.
7.9.2. Delen 400-A.01: Mechanica in het algemeen:
7.9.2.1. Deel 400-A.01 van 1954: Hoofdstukken a tot en met i.
7.9.2.2. Deel 400-A.01 van 1980: Hoofdstukken j, k en l.
7.9.3. Delen 400-B.01: Elektriciteit in het algemeen:
7.9.3.1. Deel 400-B.03 van 1978: Hoofdstukken a en b.
7.9.3.2. Deel 400-B.02 van 1972: Hoofdstukken c tot en met f.
7.9.3.3. Deel 400-B.01 van 1981: Hoofdstukken g tot en met n.
7.9.4. Deel 400-C.02 van 1981: Liften en roltrappen.
7.9.5 Delen 400-D.02.: Installaties voor verlichting en contactdozen in gebouwen:
7.9.5.1. Deel 400-D.01 van 1974.
7.9.5.2. Addendum van 1979 aan deel 400-D.01 van 1974.
7.9.6. Deel 400-E.01 van 1975: Diverse zwakstroominstallaties in gebouwen.
7.9.7. Deel 400-F.01 van 1954: Bliksemafleiderinstallaties.
7.9.8. Deel 400-I.01 van 1976: Wegverlichting.
7.9.9. Deel 400-J.03 van 1980: Teletechniek - Hoofdstuk a.
7.9.10. Deel 400-L.02 van 1954: Hydraulica. 7.9.11.Deel 400-M.01: Oleohydraulica.
7.10. Verwijzingsbestek nr 902: Centrale verwarming, verluchting en klimaatregeling, omvattende:
7.10.1. Verwijzingsbestek nr 902 van 1974.
7.10.2. Addendum 1 van 1976.
7.10.3. Addendum 2 van 1978.
7.10.4. Addendum 3 van 1980.
8. Volgende documenten, voor zover toepasselijk op onderhavige aanneming:
8.1. Eengemaakte technische specificaties (STS).
8.2. De Europese NEN-normen en de NBN- normen van het Belgisch Instituut voor Normalisatie.
8.3. Documentatiebladen betreffende de normalisatie der gebouwen uitgegeven door het Bestuur der Gebouwen.
8.4. Documentatiebladen van het Ministerie van Openbare Werken, reeks nr 32, betreffende de modulaire normalisatie der gebouwen toegankelijk voor het publiek.
8.5. Normalisatie van luchtkanalen, uitgegeven door de Regie der Gebouwen.
8.6. Het KB van 4 april 2003 tot wijziging van het KB van 19 december 1997 (BS 30 december 1997) tot wijziging van het KB van 07 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen (BS 05 mei 2003) (met bijlagen).
8.7. NBN 713.020 en S21-201-202 + addendum 1 - 203: Weerstand tegen brand van bouwelementen.
8.8. Richtlijnen inzake brandbeveiliging overeenkomstig het KB van 12/04/1974 met aanvullingen (BS van 24/05/1974).
8.9. De gemeentelijke verordeningen op het bouwen met inbegrip van voorschriften van de plaatselijke brandweer.
8.10. De voorschriften van de plaatselijke Distributiemaatschappijen van Water, Elektriciteit en Gas.
8.11. EN 793 – de Europese veiligheidsnorm.
8.12. Het besluit van de Vlaamse Regering dd 2002-11-22 betreffende de primaire preventie van legionellose (BS van 31 december 2002), aangevuld met het Besluit van de Vlaamse Regering dd 2007-02-09 betreffende de primaire preventie van de veteranenziekte op publiek toegankelijke plaatsen
8.13. De omzendbrief van de Federale Overheidsdienst van Binnenlandse Zaken van de hoge raad in verband met brandwerende doorvoeringen dd 15/04/2004.
8.14. De Technische Voorlichtingsnota's (TV), uitgegeven door het WTCB.
8.15. De laatste uitgaven van het Technisch Reglement, uitgegeven door de Unie der Elektriciteitsbedrijven.
8.16. De richtlijn 92/57/EEG van de raad van 24/06/1992 betreffende de minimum voorschriften inzake veiligheid en gezondheid voor tijdelijke en mobiele bouwplaatsen.
8.17. Het KB betreffende de tijdelijke of mobiele bouwplaatsen dd 22 maart 2006 tot wijziging van het KB dd 25 januari 2001 (BS 12 april 2006) is volledig van toepassing. Een veiligheidsplan moet worden opgesteld en een veiligheidsdeskundige aangeduid binnen de veertien dagen volgend op bevel van aanvang.
9. De bepalingen van Vlarem I en II.
10. De bepalingen van het Vlaams reglement betreffende de bodemsanering (VLAREBO).
11. Het Besluit van de Vlaamse Regering dd 2005-03-11 tot vaststelling van de eisen op het vlak van de energieprestaties en het binnenklimaat van gebouwen
Tenzij ze uit hun aard dwingend op een andere datum in voege treden, zijn alle wijzigingen of aanvullingen van voormelde voorschriften, normen, specificaties, omzendbrieven enz. van toepassing indien ze minimum dertig (30) kalenderdagen voor de datum der aanbesteding gepubliceerd werden.
Algemene Opmerking
In geval van tegenstrijdigheden tussen voornoemde documenten is de orde van voorrang de volgende:
1. Bijzonder Bestek.
2. Wet van 24/12/93 en het KB van 08/01/96 3. KB van 26/09/1996.
4. Typebestek VL 100.
5. Algemeen reglement betreffende de elektrische installaties en het Arab.
6. Typebestekken:
6.3. Centrale verwarming:
- Standaardbestek 240 van 2004;
- Typebestek nr 105;
- Verwijzingsbestek nr 902;
- Normalisatiebladen betreffende luchtkanalen.
7. De Europese en Belgische normen.
8. Afleveringen van het algemeen bestek van het Ministerie van Verkeer en Infrastructuur.
9. Documentatiebladen van het MOW.
1.1.2. RSZ, erkenning en registratie
Op de delen van deze aanneming, zijn voor de betrokken installateurs, dezelfde wetten van toepassing, zoals vermeld in de algemene voorwaarden van onderhavig bestek.
Erkenning: kunnen tot de uitvoering van de werken worden toegelaten, al de aannemers die op het erkenningsrepertorium voorkomen in de categorie D17 / D18 - klasse 1 of hoger.
Registratie: de installateur Verwarming en Verluchting moet voorkomen op de lijst der geregistreerde aannemers, categorie 25.
1.1.3. Uitvoeringstermijn, coördinatie en fasering
De leiding der werken ligt bij de architect en de verdere bepalingen bij de contractuele verbintenis. De coördinatie van de werken en het opmaken van de planning, ligt bij de algemene aannemer, volgens de opgelegde richtlijnen ter zake. De installateur van de technische delen, dient zich naar zijn schikking te regelen.
Uitvoeringstermijn: zie lot algemene voorwaarden Aanvangsdatum: zie lot algemene voorwaarden
1.1.4. Aanbestedingsplannen
Indien de plannen van de delen van de technische installaties verschillen vertonen ten opzichte van de architectuurplannen van lot 1 - hebben deze laatste voorrang. De installateur inschrijver wordt geacht deze plannen vergeleken te hebben met de zijne en na de inschrijving zal noch door de algemene aannemer, noch door de installateur elektrotechnische uitrusting dit aanleiding kunnen geven tot het verzoek van enige verrekening of prijsaanpassing.
Op dit hoofdstuk zijn van toepassing:
- Plan 300: HVAC – Nieuwe toestand – verwarming en ventilatie
1.2. Algemene organisatie der werken
- Voor alle bijkomende inlichtingen moet men zich wenden tot:
- het ingenieursbureau BOTEC nv, Xxxxxxxxxxx 00-00, 0000 Xxxxxxxxx, tel: 00 000 00 00, fax: 00 000 00 00.
- Bijzondere aandacht wordt verzocht in verband met het feit dat onderstaande werken dienen uitgevoerd te worden in een sportcomplex in gebruik. De werking ervan, samen met al haar activiteiten en nevenactiviteiten, mogen niet verstoord worden. Iedere onderbreking, noodzakelijk voor het uitvoeren van de werken zal tot een minimum herleid moeten zijn en eventueel uit te voeren buiten de normale diensturen. De nodige kosten hiervoor worden verondersteld vervat te zijn in de eenheidsprijs van de verschillende artikelen.
- De installateur hvac zal een afzonderlijke gedetailleerde planning opmaken.
- De aannemer zal er voor zorgen dat zijn personeel slechts op die plaatsen komt waar de werken moeten worden uitgevoerd.
- De bevelen gegeven door het Bestuur der Werken dienen strikt te worden opgevolgd.
- Iedere persoon die deze voorschriften overtreedt, zal onmiddellijk van de werkplaatsen worden weggestuurd.
- De inschrijver is verplicht vóór het opmaken van zijn bieding de installatie grondig te onderzoeken en kan zich later niet beroepen op onvoldoende kennis van de bestaande toestand.
- Andere aannemingen dienen gelijktijdig uitgevoerd in hetzelfde gebouw. De aannemer dient er rekening mee te houden dat het Opdrachtgevend Bestuur gelijktijdig andere werken laat uitvoeren op de werf. Hij mag zich hiertegen niet verzetten en geen klachten indienen, noch een vergoeding eisen wegens doorgang of bezetting van de werf door andere aannemers, in zoverre dat het Opdrachtgevend Bestuur deze toelaat en beveelt. De inschrijver zal er tevens over waken de andere werken niet te hinderen. Daarom zal hij aan het Opdrachtgevend Bestuur de noodzakelijkheid signaleren van de door andere aannemers uit te voeren werken, om hem toe te laten zonder onderbreking zijn activiteiten voort te zetten. Bij gebrek zal hij verantwoordelijk worden gesteld voor de vertraging voortvloeiend uit zijn nalatigheid.
Bovendien dient hij het Opdrachtgevend Bestuur tijdig te verwittigen van al wat door de aanverwante aannemingen van aard zou kunnen zijn om de vlotte vooruitgang van de werken te verhinderen.
- Teneinde de regelmatige uitvoering van de werken te verzekeren, dient de aannemer op de werf aanwezig te zijn op de werfvergaderingen met de medeaannemers, telkens het Opdrachtgevend Bestuur dit nodig acht.
- De inschrijver zal zich op zijn kosten voorzien van de nodige elektriciteit, water, telefoon, faxaansluitingen, enz. die hij voor de uitvoering van zijn aanneming nodig heeft.
Artikel 2: Algemene maatregelen voor de werf
2.1. Stapelen van materialen
Het stapelen van materialen gebeurt op volledige verantwoordelijkheid van de aannemer.
Hij heeft daarenboven de verplichting de bergruimten af te sluiten, de gestapelde voorwerpen te beschutten, ze te beschermen tegen hitte, koude, vochtigheid, alsmede tegen brandgevaar. Hij zal een verzekering tegen brand en diefstal nemen. Enkel gekeurde materialen mogen opgestapeld worden.
Noch het Opdrachtgevend Bestuur, noch het Openbaar Bestuur, noch het Bestuur der Werken kan verantwoordelijk gesteld worden bij diefstal of beschadiging van de gestapelde materialen. Materialen, gestapeld op de werf, komen niet in aanmerking voor facturatie.
2.2. Onderhoud van de werf
Omvat:
- alle maatregelen nodig opdat de toegangswegen de bouwplaats en de lokalen voortdurend goed onderhouden zouden blijven;
- alle maatregelen nodig voor de veiligheid van alle personen;
- alle maatregelen nodig tot bescherming van de door derden reeds uitgevoerde werken;
- het verstrekken aan het Bestuur de Werken van de nodige materialen, leveringen en personeel om al de door hen nodig geachte controles uit te voeren;
- alle herstellingen van schade door de aannemer toegebracht aan het werk van derden.
2.3. Tussentijds opruimen en reinigen
Omvat:
- het wekelijks reinigen van de werf en telkenmale het Bestuur der Werken erom verzoekt;
- het opruimen en verwijderen van de werf van alle overschotten van materialen en afval en dit zeker vóór de aanvang der werken van een volgende aannemer;
- het reinigen van alle lokalen en bruikbaar maken van alle toestellen vóór de voorlopige oplevering.
2.4. Inrichting van de werf
De wettelijk te voorziene keten voor zijn personeel, met inbegrip van de nodige rioolaansluitingen voor zijn sanitaire inrichting, de nodige afgesloten opslagplaatsen en beschermingen zijn vervat in de werfinrichting van de algemene aanneming.
Alle nodige aansluitingen van elektriciteit, telefoon, telefax en water alsook het verbruik ervan zijn ten laste van de aannemer en zijn vervat in de overeenstemmende artikelen van de algemene aanneming.
Artikel 3: Algemene voorzorgen voor de plaatsing der leidingen en kanalen
De installateur van de verwarming neemt op eigen risico en gevaar alle maatregelen opdat de inbouwingswerken en het doorboren van kolommen, muren en plafonds volgens de regels van het vak zouden gebeuren.
In ieder geval mag de mechanische stabiliteit van de bouw niet in het gedrang gebracht worden.
De schade aan de bouwconstructie, veroorzaakt door de inschrijver (of zijn personeel) zal door zijn zorgen en op zijn kosten hersteld worden.
Voor het maken van grote openingen dient voorafgaandelijk een berekening in verband met de stabiliteit van het gebouw, uitgevoerd door een erkend studiebureau, voorgelegd worden.
Het is in ieder geval verboden openingen of boringen te maken in de keldervloer en in de buitenwanden van de kelderverdiepingen.
Voor het boren der gaten is uitsluitend het gebruik van diamantboren toegelaten.
Het maken van al de openingen moet telkens in de eenheidsprijs begrepen zijn.
Artikel 4: Planning
In overleg met het Bestuur, zal een zorgvuldig na te leven planning van de werken, in zijn verschillende fasen, moeten opgesteld worden door de aannemer en goedgekeurd worden door het Bestuur.
De leiding der werken ligt bij de architect en de verdere bepalingen bij de contractuele verbintenis. De coördinatie van de werken en het opmaken van de planning, ligt bij de algemene aannemer, volgens de opgelegde richtlijnen ter zake. De installateur van de technische delen, dient zich naar zijn schikking te regelen.
Uitvoeringstermijn: zie lot algemene voorwaarden Aanvangsdatum: zie lot algemene voorwaarden Belangrijke opmerkingen
a. De inschrijvers worden verondersteld hun plannen aandachtig te hebben onderzocht om hun inschrijvingssom te kunnen vaststellen met volledige kennis van zaken.
Zij delen aan het Bestuur iedere missing mede die zij zouden vaststellen in de aanduiding van de aanbestedingsplannen, wanneer deze missing een invloed kan hebben op de goede uitvoering van de installatie.
b. Alle werken voor het aanvoeren en binnenbrengen van toestellen en materialen (ketels, schoorstenen, leidingen, kanalen, luchtgroepen, enz) in hun geheel of in onderdelen, klaar voor werking na samenstelling en plaatsing, enz zijn in de prijs begrepen.
c. De inplanting van de verwarmingslichamen, toestellen ed en de leidingen werd gegeven als inlichting. De juiste plaats ervan zal door de aannemer moeten bepaald worden en ter goedkeuring voorgelegd worden vóór uitvoering.
Eventuele verplaatsingen binnen een straal van 5 m rond het bewuste toestel, overeenkomstig de intekening op de plannen en dit om gelijk welke reden, kunnen geen enkele aanleiding geven tot verrekening in meer.
d. Het is vanzelfsprekend dat de werken in het algemeen trapsgewijs moeten uitgevoerd worden.
De aannemer moet in dit opzicht de aanduidingen van het Bestuur opvolgen en moet bij het opmaken van zijn prijs rekening houden met de monterings- en demonteringsmoeilijkheden.
e. Bij geen enkel werk mag de mechanische stabiliteit van het gebouw in het gedrang komen.
Artikel 5: Voorwerp van de aanneming
1. Leveren en plaatsen van alle toestellen, met inbegrip van alle schilder- en isolatiewerken volgens verder gegeven aanduidingen.
2. De doorkappingen, inkepingen, enz van muren, vloeren, welfsels en wanden uit gewapend beton ea, het vastmetselen van beugels, consoles en diverse vasthechtingen, met inbegrip van alle bijkomende werken en leveringen.
3. Het algemeen herstellen en in volmaakte staat herstellen van metselwerken, bevloeringen, bepleisteringen op muren, welfsels, vloeren, plafonds, sierbanden, schrijnwerk, schildering tijdens de uitvoering van de huidige aanneming; de voor deze herstellingen gebruikte materialen moeten van dezelfde aard en kwaliteit zijn als deze van de intact gehouden delen en de werken moeten uitgevoerd worden door geschoolde specialisten.
De aannemer moet zich in dit opzicht schikken naar de aanduidingen van de afgevaardigde van het Bestuur.
4. Het regelmatig opruimen van puin en niet herbruikte materialen, voortkomende van de werken van de aanneming, alsmede het vervoer ervan, op kosten en door de zorgen van de aannemer, naar openbare stortplaatsen of een terrein, dat deze laatste zich aanschaft op zijn kosten.
5. Het gewone en normale onderhoud van de inrichtingen tijdens de waarborgperiode (12 maanden, beginnende bij de voorlopige aanvaarding).
6. De volledige indienstneming van de inrichtingen gedurende 2 maand, door ervaren personeel, waarbij de brandstof en het water door het Bestuur geleverd wordt.
7. De vorming van het personeel, dat het Bestuur zal aanwijzen om deze inrichtingen te leiden na de proeven, gedurende 16 uur op de werf.
8. Alle andere werken, leveringen enz niet voorkomend in het huidige bestek en nochtans als noodzakelijk erkend voor de volledige inrichting en de perfecte werking van de inrichtingen.
9. De aannemer, als enige op de werf, zal moeten instaan voor alle noodzakelijke werken van burgerlijke bouwkunde, elektriciteit enz zoals:
- maken van openingen en terug afdichten in het dak;
- gieten van sokkels, bevloering overeenkomstig de voorziene bevloering door de architect;
- maken van sleuven, terug opvullen, herstellen van grondoppervlakte;
- hijs- en lostoestellen, werfinrichting enz.
10. Beschrijving van de installatie en grenzen van de aanneming.
10.1. bestaande Vip-ruimte:: afbraak van bestaande radiator
10.2. Plaatsen van een dakextractor voor de nieuwe Vipruimte
10.3. Plaatsen van een huishoudelijke dampkap
10.4. Plaatsen van een gaswandketel, gesloten type met inbegrip van dakdoorvoeringen voor schoorsteen en aansluiten aan gasnet, koudwaternet
10.5. Plaatsen van radiatoren
10.6. Gasaansluiting Vipruimte : vertrekt achter de bestaande gasmeter in berging Pitzemburg
10.7. Elektrische voeding – te nemen uit bestaande borden.
Voor de nieuwe dakextractoren is in het hoofdstuk elektrotechnische uitrusting een voeding voorzien. De stuurleidingen en het onderbreken van deze voedingen is een last van dit artikel cv. Voor de gaswandketel is een stopcontact voorzien
10.8. Wateraansluiting
Voor het vullen van het hydraulische net zal de installateur cv aftakken van de bestaande stadswateraansluiting beschikbaar in de nabijheid van de gaswandketel.
10.9. Aansluiting aan afvalwaterafvoernetten
Voor het afvoeren van waters afkomstig van overstortventielen, aflaatkranen, condenspannen ed zal de installateur cv aansluiten aan de afvoernetten. Iedere aansluiting zal gebeuren overeenkomst de reglementering van de waterleverende maatschappij.
10.10. Perforaties
Alle perforaties noodzakelijk voor de uitvoering der werken zijn te maken door de installateur hvac:
- openingen voor doorgangen van kanalen en leidingen;
- doorboringen door het dak;
- doorboringenvoor doorgangsrooster door de wanden.
De openingen in de deuren voor het plaatsen van de doorgangsroosters worden door de leverancier van de deuren gemaakt in coördinatie met de installateur hvac.
De installateur cv zal instaan voor de coördinatie en voor het opgeven van de noodzakelijke afmetingen van de uitsparingen en dit in functie van de voortgang der werken.
10.11. Dakextractoren
10.11.1. De installateur vangt zijn elektrische installatie aan vanuit het bestaande elektrisch bord
10.11.2. De schakelaars voor de dakextractoren worden bediend door schakelaars op afstand geplaatst door de installateur hvac
NOOT
1. Indien tijdens de uitvoering der werken de aannemer vergissingen of telfouten in de op de plannen aangegeven maten zou vaststellen, zal hij de ontwerper hiervan schriftelijk op de hoogte brengen; zo niet is hij alleen verantwoordelijk voor de gevolgen ervan.
2. Indien de aannemer of onderaannemers detailplannen of uitvoeringstekeningen voor bijzondere delen van het werk wensen, dienen zij deze minstens een maand op voorhand aan te vragen aan het studiebureel.
3. Een exemplaar van alle typelastenboeken, bestekken, normen en technische bepalingen van toepassing op huidige onderneming dient steeds op de werf beschikbaar te zijn voor de architect, studiebureel en het werkbestuur.
HOOFDSTUK II: TECHNISCHE VOORWAARDEN
Dit hoofdstuk omvat de afschaffing, verduidelijkingen en toevoegsels betreffende de verplichtingen van het typebestek nr 105 van 1990.
De vermelde nummering is deze van het overeenstemmende typebestek.
HOOFDSTUK A: BEREKENING VAN DE INSTALLATIE
Aanvullende berekeningen of naberekeningen door de aannemer uit te voeren moeten geschieden volgens de voorschriften van onderhavig hoofdstuk en XXX X00-000.
1. Klimatologische omstandigheden
1.1. Buitenvoorwaarden
De in paragraaf 1.2. vermelde binnenvoorwaarden moeten bekomen worden, rekening houdend met volgende extreme buitenvoorwaarden:
- winter: - 8 °C en 80 % RV
- zomer: 32 °C en 60 % RV
1.2. Binnenvoorwaarden al of niet volledig bezet
1.2.1. Temperaturen
in gebruik (luchtgroep in dienst)
- winter: volgens de aanduidingen op de plannen
- zomer: er is geen koeling voorzien – de installatie werkt op free-cooling
1.2.2. Luchtdebieten
De op de grondplannen vermelde luchtdebieten zijn te garanderen met een afwijkingspercentage van 10 %. De aangegeven verschillen tussen pulsie en extractie dienen ten allen tijde gegarandeerd te worden.
1.2.3. Verse lucht - hygiënelucht
Volgens de aanduidingen op de plannen.
1.2.4. Koellasten
Niet van toepassing.
1.2.5. Comfortcriteria
1.2.6. Geluidsdrukniveau
Het te garanderen geluidsdrukniveau bedraagt maximum NR 40 1 voor die lokalen met de dakextractoren.
De overige lokalen (enkel luchtverwarming) NR 35 1 .
Ten allen tijde dienen de grenzen opgelegd in het ARAB gerespecteerd.
Merknamen en Richtmerken
Indien een "merknaam" of "richtmerk" of daarmee "overeenstemmend" of strikte maatgeving vermeld wordt, dan komen deze merken, typen of oorsprong voor ter verduidelijking van de respectievelijke materiaalbeschrijvingen.
De aannemer mag dit merk of richtmerk vervangen door gelijkwaardige uitvoeringen of leveringen mits inachtneming van volgende voorwaarden:
- moeten gelijkwaardig zijn aan de opgelegde merken, richtmerken of uitvoeringen.
- de afmetingen moeten dezelfde zijn als de opgegeven afmetingen.
- moeten voldoen aan alle opgelegde technische specificaties, attesten, normen, enz.
- stalen, modellen, attesten en technische specificatie zijn voor te leggen aan de leiding der werken, alvorens tot bestelling overgegaan zal worden.
Eventuele mededelingen van adressen van firma's geschieden louter bij wijze van inlichting, met de bedoeling eventuele opzoekingen door de aannemer te vergemakkelijken.
HOOFDSTUK B: OMGEVINGSVOORWAARDEN
In afwijking met de bepalingen van onderhavig hoofdstuk zullen de lokaaltemperaturen overeenstemmen met de aanduidingen op de plannen.
HOOFDSTUK C: VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE HET MATERIEEL EN DE REGELS VOOR DE GOEDE UITVOERING
Dit hoofdstuk omvat de toevoegingen, wijzigingen en verduidelijkingen van het typebestek nr 105 van 1990.
De nummering van dit document wordt voor de artikels van dit hoofdstuk hernomen.
Het feit dat bepaalde artikels niet vermeld worden, betekent geenszins dat deze niet van toepassing zijn.
C.1. Warmtegeneratoren en branders
C.1.3.A. Gasgestookte gasketels
C.1.3.A.1. Gasketels cafetaria - Bouwwijze en toebehoren
Het is een Hoog-Rendement condensatie wandketel met een vermogen van maximaal 23,3 kW (regime 80/60°C).
De condenserende gaswandketel beantwoordt aan de eisen van de gasrichtlijn 90/396/EEG en de rendementsrichtlijn 92/42/EEG.
De condenserende gaswandketel is uitgerust met een premix Low NOx brander, die zorgt voor 100% voormenging van gas en verbrandingslucht. Hierdoor verkrijgt men een NOx-uitstoot kleiner dan 26 mg/Nm3 (O2 = 3 %).
Deze premixbrander is uitgerust met een pneumatisch gestuurde gas/luchtverhoudings-regelaar. Deze gas/luchtkoppeling zorgt ervoor dat in het hele belastingsbereik van de brander een perfecte en constante gas/luchtverhouding bestaat en aldus met een constant hoog rendement en een constante luchtfactor gestookt wordt.
De premixbrander is ringvormig en vervaardigd uit roestvast staal. De brander is bovenop de ketelwarmtewisselaar gemonteerd en brandt naar beneden toe. De rookgassen worden over de ketelwarmtewisselaar naar beneden toe gestuwd en worden onderaan gekeerd om verticaal naar boven via de schoorsteen afgevoerd te worden. Onderaan is een condenswaterverzamelbak gemonteerd voor de opvang van het condenswater. Deze is uitgerust met een sifon voor de afvoer van het condenswater naar de riolering.
De ketelwarmtewisselaar is opgebouwd uit gevinde buizen van roestvast staal. De vinnen zijn uit het volle materiaal van de pijp gerold. Hierdoor bekomt men een zeer goede warmtegeleiding en een hoge standtijd. De pijpen zijn gemonteerd in keerkasten waarin het water dat doorheen de pijpen circuleert meermaals gekeerd wordt. De dichtingen van de pijpen tov de keerkasten gebeurt dmv rubber O-ringen.
De rookgasstroom is steeds in tegengestelde richting van de waterstroom, waardoor de rookgassen uitgekoeld worden tot zij een temperatuurniveau bereiken dat maximaal 5 °C hoger ligt dan de inkomende watertemperatuur (bij vollastbedrijf van de brander).
De brander heeft een belastingsregeling die toelaat het vermogen te variëren tussen 20 en 100 %.
De brandersturing en beveiliging gebeurt met behulp van een volelektronische microprocessorgestuurde branderautomaat. Deze automaat laat een uitgebreide diagnose toe van de werking en de fouten van de ketel. Deze besturingsmodule is voorzien van een LED display dat toelaat om door middel van codes continu af te lezen wat de staat van de ketel is. Het display laat eveneens toe om de diverse parameters en gemeten waarden weer te geven en in te regelen.
De ketel wordt volledig gemonteerd en bedrijfsklaar in een doos geleverd. De ketel is in de fabriek beproefd. De ketelconstructeur beschikt over een ISO 9001 certificaat.
Via de branderautomaat wordt de ketel op een modulerende wijze aangestuurd.
Hiertoe worden een ruimtestation (met ingebouwde sensor) en een buitenvoeler op de branderautomaat aangesloten..
Dit ruimtestation dient geplaatst in een referentielokaal van het appartement.
Het ruimtestation doet tevens dienst als afstandsbediening waarop de gewenste ruimtetemperatuur en de verschillende werkingscycli kunnen ingesteld worden. Per dag kunnen verschillende temperatuurniveaus ingesteld worden.
De branderbelasting wordt dus rechtstreeks gestuurd ifv de ruimtetemperatuur.
Alle meegeleverde toebehoren zoals expansievat en circulatiepomp zijn binnen de bemanteling van het geheel opgenomen.
De ketel kan als zogenaamd gesloten toestel gebruikt worden. De mogelijke uitvoeringsvormen zijn C13 en C33, waarvoor door de ketelconstructeur het bijhorende schoorsteen- en luchttoevoermateriaal wordt meegeleverd.
Technische karakteristieken:
Nominaal vermogen (40/30 °C) 5,4 -25,6 kW Nominaal vermogen (80/60 °C) 4,8-23,3 kW Normrendement (40/30 °C) 106,5 %
Nox - emissie <26 mg/kWh
CO - emissie <17 mg/kWh
Hoogte x Breedte x Diepte 760 x 1000x 472 mm
ca. Gewicht 114 kg
Rookgasdebiet 44,1 kg/h
Rookgasafvoerdiam. 70 mm Bedrijfsdruk verwarming/sanitair 3/10 bar Tapwaterdebiet vlgs EN 625 16 l/min
Boilerinhoud 75 l
De regel- en beveiligingsapparatuur valt binnen deze bemanteling.
Het in de beschrijving en opmeting der werken vermeld vermogen dient gerealiseerd te worden bij een regime 80/60 °C. De ketel dient echter geschikt te zijn om met een glijdende ketelwatertemperatuur te werken. Dit dient verplicht door de aannemer aangetoond te worden op het ogenblik dat de aannemer de ketel aan het bestuur ter goedkeuring voorstelt.
Onderhavige aannemer geeft een totale waarborg van 5 (vijf) jaar op de ketel oa op corrosie en op materiaal- en constructiefouten, deze garantie wordt mede ondertekend door de fabrikant.
C.3. Afvoer van de verbrandingsproducten
C.3.2. Metalen schouwen voor gesloten en condenserende HR-gasketels
C.3.2.1. Algemeen
Dit artikel omvat de volledig rookgasafvoer met inbegrip van de dakdoorboringen, het dakopzetstuk, de waterdicht afwerking, alle noodzakelijke bevestigingen van op de ketel tot boven het dak. Hoogte te bepalen dor ketelleverancier.
C.3.2.2. Prefab-afvoersysteem in roestvast staal
Dit systeem is dubbelwandig en is opgebouwd uit prefabsecties met een maximale lengte van 1 meter. De binnen en buitenmantel van de schouwelementen zijn vervaardigd uit roestvast staal:
kwaliteit AISI 316 Ti of 1.4571 volgens DIN1744 voor de binnenmantel en AISI 316 of 1.4301 volgens DIN 17441 voor de buitenmantel.
De dikte van de binnenmantel bedraagt 0.5 mm
De dikte van de buitenmantel bedraagt 0.4 mm tot DN200.
Hiermee voldoet de samenstelling van het staal aan de Belgische norm NBN B 61-001, stookafdelingen en schoorstenen.
Tussen binnen en buitenmantel bevindt zich minerale wol met een dikte van 25 mm. De warmtedoorgangscoëfficiënt bedraagt 0.57 W/m²K.
De elementen worden gemonteerd door middel van een insteekverbinding. Deze insteekverbinding vormt een overlapping van minimaal 40 mm. Elke verbinding wordt samengehouden door een stabiele klemband met een breedte van 70 mm.
De klemband kan gemakkelijk stevig vastgedraaid worden door middel van een schroevendraaier en met een sleutel.
De constructie van de koppeling is zodanig dat het rookgaskanaal en de buitenmantel afzonderlijk kunnen uitzetten. De constructie is ook van dien aard dat de isolatie ten allen tijde beschermd is tegen regen- en condensaatcontact.
Tussen binnen- en buitenmantel bestaat geen enkele koudebrug. Hiervoor wordt tussen binnen en buitenmantel een isolatiering uit calcium-aluminium-silicaat aangebracht die de twee buizen op de juiste afstand van elkaar houdt.
Het systeem is uitgerust met een telescopisch buisstuk, dat in lengte aanpasbaar is van 320 mm tot 620 mm.
Het rookgasafvoersysteem dient in diameter en lengte overeen te stemmen met de gasketels. De installateur zal hiertoe de nodige berekeningsnota’s ter goedkeuring voorleggen. De schouw dient zodanig ontworpen dat in alle omstandigheden de thermische trek voldoende groot blijft, om de weerstand van het aansluitkanaal en de schoorsteen te overwinnen.
Het geheel wordt gevormd met: segmentbochten van 87°, 60°, 45° en 30°;
inspectieluik voorzien in ieder bochtstuk van 90°;
alle toebehoren voor de afvoer van het condensaatwater en aangesloten aan het riool door middel van tussenplaatsing van een reukafsluiter
alle nodige bevestigingsmiddelen en steunstructuren.
De buislengtes zijn gemakkelijk aanpasbaar; ze kunnen op de juiste lengte worden gezaagd en opnieuw bevestigd door middel van een klemband.
Het systeem is ook uitgerust met een bochtstuk met instelbare hoek tot 33°. Dit systeem is enkel geschikt om te worden ingebouwd in de bestaande schoorsteen.
Het kan niet toegepast worden tussen ketel en gemetselde schoorsteen.
De rookgasafvoerelementen zijn temperatuurbestendig tot 550 °C en dit met behoud van de corrosievastheid.
Het systeem is TUV getest en voldoet aan de Duitse DIN 18160 en DIN 4705 deel 1 + 3 en is gekeurd door het IFB
Belangrijke opmerkingen
De inschrijver zal zich vergewissen dat ketel, brandertype en schoorsteen (hoogte/diameter) één geheel vormen, dat zonder problemen of moeilijkheden een perfecte verbranding en werking verzekert bij alle weersomstandigheden.
C.3.6. Bijkomend artikel
HOGE EN LAGE VERLUCHTING VAN DE STOOKPLAATS
Aanvoer van de nodige verbrandingslucht in de stookplaats zal gebeuren door de bestaande verluchting. De hoge en lage verluchting dient conform uitgevoerd te worden overeenkomstig XXX X00-000.
Alle noodzakelijke aanpassingswerken, kap- en breekwerk, alsook het plaatsen van de nodige roosters om te voldoen aan de vermelde norm zijn een last van de aanneming.
C.6. Leidingen
De ligging der leidingen is schematisch weergegeven op de plannen en zal bij de uitvoering zoveel mogelijk gevolgd worden.
De afmetingen werden bepaald volgens de gebruikelijke berekeningsmethode voor warmwaterverwarming met gedwongen omloop (90/70).
Aanleg van de leidingen in de dekvloer zal maximaal beperkt worden en wordt enkel toegelaten waar geen andere mogelijkheid bestaat.
De hoeveelheden, vermeld in de samenvattende opmetingsstaat gelden; ze zijn bepaald door opmeting op plan.
C.6.1. Aard, kwaliteit en afmetingen
C.6.1.1. De verwarmingsinstallatie
De buizen zijn van staal van de beste kwaliteit en beantwoorden aan de normen A25 - 103 en A25 - 104.
a) Voor de buizen kleiner of gelijk aan DN 40 binnendiameter is de halfzware reeks van toepassing, ze worden verbonden door lassen; schroefverbindingen zijn enkel toegelaten aan de aansluiting der toestellen.
b) Voor de buizen gelijk of groter dan DN 50 binnendiameter is de normale reeks van toepassing, ze worden verbonden door lassen.
C.6.1.2. Aard, kwaliteit en afmetingen - gasleidingen binneninstallatie
De gasleidingen moeten beantwoorden aan de bepalingen van de Nederlandse NORM NEN 1078 - “ Voorschriften voor gasinstallaties".
Al de leidingen voor de gasverdeling in het gebouw zijn naadloos stalen leidingen, waarvan alle verbindingen te lassen zijn. Al de hulpstukken voor de ophanging dienen aan het Bestuur der Werken voorgelegd te worden ter goedkeuring.
De ganse installatie dient uitgevoerd te worden volgens de aanduidingen op de plannen, de beschrijving van de installatie, de opmetingstaat, de voorschriften van de plaatselijke gasmaatschappij en de bepalingen van XXX X00-000.
Alle nodige doorboringen, herstellingen en waterdichtingen zijn te voorzien in huidige aanneming.
Dichtheid
De installatie wordt onderworpen aan een luchtdichtheidsproef door een erkend keuringsorganisme volgens XXX X00-000.
C.6.2. Verbindingen en aanleg
C.6.2.1. De verwarmingsinstallatie
In de doorvoeringen door muren, gewelven, vloeren mogen geen verbindingen voorkomen. Behoudens verhindering van technische aard, zijn de aftakkingen gebogen volgens de stroomrichting.
Bij draadverbindingen met fittings wordt als tussenvoeging plastisch materiaal vereist en de schroefdraad moet beantwoorden aan de norm NBN 72.
Bij de verbindingen van de leidingen met de verschillende toestellen zoals circulatoren, kranen, enz. dient steeds gebruik gemaakt te worden van demonteerbare aansluitingen (flens, schroefkoppeling).
Alle radiatoraftakkingen worden door middel van vloeiende T-stukken op de verdeelleidingen gelast. Een staal van een vloeiend T-stuk is vóór aanvang der werken ter goedkeuring voor te leggen aan het Bestuur der Werken.
Voor het lassen dienen de leidingen onder een hoek van 45° afgeschuind te worden, zodanig dat een volledige doorlas mogelijk is.
C.6.2.2. Verbindingen en aanleg - gasleidingen
Montagevoorschriften
Zie de Nederlandse Norm NEN 1078.
De leidingen moeten met een zeer lichte helling (bv ± 0,1 %) aangelegd worden zodat eventuele condensaten naar een lager gelegen punt kunnen afvloeien. Tegenhellingen dienen vermeden te worden en indien aan deze eis niet kan voldaan worden, dient op ieder laag punt een aftapstop van 13 mm diameter aangebracht te worden.
De leidingen worden spanningvrij geplaatst en op regelmatige afstanden (om de 2 tot 3 meter) ondersteund; deze steunpunten mogen niet aan de gasleiding gelast worden. Een opgaande kolom moet aan de onderzijde stevig gestut worden.
Het gebruik van gasleidingen als elektrische aardleiding is verboden; de afstand tussen gas- en elektriciteitsleidingen moet minstens 20 cm bedragen.
Muurdoorgangen moeten water- en gasdicht uitgevoerd worden. Hierbij wordt het gebruik van een mantelbuis aangeraden; deze moet dan afgedicht worden ten opzichte van de gasleiding met een hittebestendig, materiaal, Rf idem als de wand (minimum Rf 1 uur).
Beproeving en nazicht van de nieuwe binnenleiding Zie NEN 1078.
Buiten de door deze norm opgelegde beproeving op dichtheid moet ook volgende dichtheidsproef uitgevoerd worden.
De leiding wordt met lucht op een druk van 100 mbar gebracht; na een tijdspanne van 10 minuten, verlopen na het aanpassen van de luchttemperatuur aan deze van de leiding, mag deze druk, afgelezen op een gevoelige manometer, niet meer dan 1 % dalen.
Bij gelaste leidingen wordt bovendien nog een weerstandsproef uitgevoerd vóór de dichtheidsproef. Bij de weerstandsproef mogen geen plugkranen op de leiding gemonteerd worden.
Opmerking
Al de gebruikte toestellen moeten behalve "KVBG."- keurmerk, ook aanvaard zijn door de gasleverende maatschappij.
Wanneer derden werken in de omgeving der gasleidingen en dienstleidingen uitvoeren, dan moeten zij, bij aangetekend schrijven, de betrokken gasverdelers daarvan tenminste achtenveertig uren van te voren kennis geven en de nodige maatregelen treffen teneinde de veiligheid en de goede staat der gasinstallaties te verzekeren.
Deze verplichte kennisgeving mag door een bestendige overeenkomst vervangen worden.
De werken worden na overleg met de betrokken overheden en gasverdelers begonnen. Bescheiden met de verschillende tussenkomsten worden opgemaakt.
De aansluiting met de toestellen moet demonteerbaar uitgevoerd worden.
Er wordt buiten de stookplaats een algemene handbediende afsluiter voorzien. Elk gasverbruikend toestel moet met een afzonderlijke afsluiter kunnen afgekoppeld worden. Bovendien is er een afsluiter, welke de stookplaats, afsluit voorzien per stookplaats.
Per distributiepunt is er een manuele afsluiter.
Het schema van het gasvoedingstracé met aanduiding van de gasafsluiters moet in 2 exemplaren bezorgd worden aan de leidende ingenieur en de brandweer (kostprijs in opdracht begrepen).
Het afdrukken van de leidingen is eveneens een last van de aanneming en wordt uitgevoerd door de aannemer en onder toezicht van een afgevaardigde van het Bestuur en de gasmaatschappij.
Op de lage punten van de binneninstallatie zal een afwateringshevel voorzien worden. In het bijzonder zal aan de voet van de stijgleidingen een T-stuk gemonteerd worden om gebeurlijk gevormd condensatiewater te kunnen verwijderen.
Muurdoorgangen van buizen geschieden met muurdoorvoerhulzen. Bij de muurdoorgang wordt een aanduidingplaatje aangebracht.
Binnenleidingen:
- staal - A 25 - 103 schroefbaar tot 2".
- A 25 - 104 niet schroefbaar of lasbaar groter dan 2".
Afwerkingen:
- in zicht: 2 menielagen + 2 eindlagen - geel.
- kruipruimte (vochtig): bekleding met PE-pvc dikte 1 mm, naderhand afwerking lassingen met densoband geschikt voor pvc.
- in dekvloer: niet toegestaan.
Dichtingsmiddelen zie NEN 1078
Voor aansluitingen van toestellen met een diameter kleiner dan DN 65:
de gasschroefdraad wordt gedicht ofwel met een afdichtingslint van 0,1 mm dikte en 12,5 mm of 25 mm breedte ofwel met een erkende dichtingspasta aangevuld met een synthetische vezel, ofwel met een aangepast hars. De materialen dienen te beantwoorden aan de eisen van de KVBG en de plaatselijke gasmaatschappij.
Voor aansluitingen groter dan DN 65:
de pakkingsplaat voor het dichten van de flenzen dient te beantwoorden aan de voorschriften van KVBG en de plaatselijke gasmaatschappij.
De dikte van de plaat is 2 mm en bij montage worden beide vlakken met grafietvet bestreken.
C.6.3. Plaatsen van de leidingen - niet in dekvloer - verwarmingsinstallatie en gasleidingen
De leidingen zullen bevestigd worden door middel van metalen doken, die derwijze zijn voorzien en geplaatst dat de leidingen vrij kunnen uitzetten en in de juiste richting worden gehouden. In de kruipruimte, de stookplaats alsook in verlaagde plafonds worden al de buizen opgehangen aan slingers die een voldoende uitzetting van het buiswerk toelaten en hierbij geen schade aan de isolatie veroorzaken.
Het model van de ophangslinger wordt ter goedkeuring voorgelegd.
De ophangingen zijn in de hoogte verstelbaar door schroefstang en laten uitzetting toe door middel van een kogelscharnier. Het ganse ophangingselement is in gegalvaniseerde uitvoering.
Bij doorvoeringen door muren, plafonds, vloeren, enz. moeten de leidingen in beschermingshulzen worden geplaatst zodat ze vrij kunnen uitzetten. De hulzen steken 2 cm boven het afgewerkt niveau van de vloer. De hulzen zullen in geen geval als steunpunt voor de leidingen mogen dienen. De hulzen worden door de installateur HVAC waterdicht afgekit aan de vloerbekleding en dit in overleg met de plaatser van de vloerbekleding.
De kostprijs van de hulzen, hun plaatsing en het afkitten is in de prijs van de leidingen begrepen.
Speciale zorg dient besteed aan de mogelijkheid van vrije geluidloze uitzetting van de pijpen. Hiertoe worden op de leidingen vaste punten en eventueel uitzettingsbogen geplaatst om een afdoende verdeling van de uitzetting te bekomen. Het gebruik van axiale compensatoren is niet toegelaten.
Alle eventuele schade aangebracht aan de uitrusting en het gebouw, en te wijten aan het loskomen van gelijk welke ophanging of steun der leidingen om reden van een al of niet verzorgde uitvoering ervan, zal volledig ten laste gelegd worden van de aannemer, zelfs indien de steun- of ophangstukken vooraf werden goedgekeurd.
Voor deze goedkeuring dient de inschrijver het systeem van ophanging dat rekening houdt met de vrije uitzetting der leidingen aan het Bestuur voor te leggen vóór uitvoering. Tevens mag geen enkel element (leiding, ophanging, plug, afsluiter, enz) geplaatst worden alvorens de goedkeuring van het Bestuur daartoe bekomen wordt.
Indien de aannemer dit verwaarloost, zullen alle niet goedgekeurde leidingen en toestellen door zijn zorgen en op zijn kosten veranderd of verplaatst worden.
De aan- en afvoerleidingen moeten op voldoende afstand van elkaar gelegd worden, zodat ze apart kunnen geïsoleerd worden.
Voor het plooien der leidingen moet gebruik gemaakt worden van verbeterde buigmachines, die goed gekalibreerd zijn, waardoor onberispelijke bochten kunnen bekomen worden.
De leidingen worden zo gelegd dat er zo weinig mogelijk plaatselijke weerstanden zijn en dat de meegevoerde lucht doorlopend kan ontwijken. De leidingen worden in principe geplaatst onder een helling van 3 mm/m.
Voor de verdeelleidingen in plint of plafond in de bewoonde lokalen is een helling van 1 mm/m aanvaardbaar.
Er zal geen enkele bevestiging geplaatst worden in de vloer of in waterdicht behandelde buitenwanden. Daar waar horizontaal grote leidinglengten tussen de verdiepingen voorkomen, moeten deze leidingen in het verlaagd plafond gelegd worden, voorzien van de nodige isolatie.
Op alle lage punten worden aflaatkranen aangebracht en de normale hoge punten worden uitgerust met ontluchters met luchtkranen, ook wanneer zij niet getekend zijn op de plannen.
De luchtkranen moeten gemakkelijk bereikbaar opgesteld worden. Op deze hoge punten moeten tevens luchtklokken voorzien worden, DN 50 met een minimale lengte van 30 cm met een aftapleiding DN 10 en een aftapkraantje DN 10.
Waar meer dan twee leidingen samenlopen, zullen de ophangsystemen in profielijzer bevestigd worden. Muurbeugels en ophangingen dienen in voldoende aantal voorzien te worden; volgende maximumafstanden dienen hierbij gerespecteerd te worden:
tot DN 40: alle 2 m;
vanaf DN 50 tot DN 100: alle 3 m;
vanaf DN 125: alle 4 m.
C.6.4. Plaatsen van de leidingen - in dekvloer verwarmingsinstallatie
De bepalingen vermeld in artikel C.6 § 4 van typebestek nr 105. zijn strikt van toepassing en worden als volgt aangevuld.
De leidingen worden supplementair beschermd met vochtwerende banden met 20 % overlapping, die een algehele garantie geven in de tijd.
C.6.5. Leidingen in polyethyleen (toegevoegd artikel)
De buizen zijn in polyethyleen, hoge dichtheid, lage druk, overeenkomstig type bestek 104 art. 08.31 en
62.07 en aan de XXX X00-000, afvoerbuizen van polyethyleen - STS 62-sanitaire leidingen en STS 62.07 plaatsen van polyethyleenbuizen.
Technische kenmerken:
- waterabsorptievermogen (DIN 53472): 0,01 mg
- polyethyleen hoge dichtheid, lage druk PE-50
- volumemassa: 0,955 kg/dm³
- trekweerstand: 240 kg/cm² bij 20 °C
- minimale rek bij breuk: 350 % bij 23 °C (NBN)
- temperatuursbestendigheid: van - 20 °C tot + 80 °C continu. tot +100 °C kortstondig (6 min.)
- lineaire uitzettingscoëfficiënt: 0,2 mm/m°C
- weerstand biedend aan oplosmiddel, wasmiddelen en corrosie.
- kleur: zwart
De buizen zijn effen, glad, ondoorschijnend en van zwarte kleur. Ze worden vervaardigd in lengten van 5 m.
Afmetingen en toleranties beantwoorden aan de specificaties van NBN T42-112.
De buizen van PE-50 behorend tot de reeks 12,5 van tabel IV van NBN T42-003 de buitendiameter zijn de volgende in mm:
40-50-63-75-90-110-125-160-200-250-315-400-500.
De nominale wanddikte zijn gegeven in de tabel IV van de NBN T42-003.
Alle buizen en hulpstukken moeten afkomstig zijn van een speciaal ervoor ontwikkeld programma.
In zoverre de buizen en hulpstukken het merk van de fabrikant niet zouden dragen, zal de installateur schriftelijk de gewaarborgde herkomst van het merk dienen te bevestigen.
In het toegepaste systeem zullen voor de verschillende doormeters voldoende hulpstukken beschikbaar zijn, om een technisch verantwoorde installatie zonder hinder of leemte, toe te laten.
De hulpstukken zij effen, ondoorschijnend, van zwarte kleur en omvatten bochten, verloopstukken, T-stukken, trekvaste steek- en uitzetmoffen en alle andere vormstukken noodzakelijk voor een volledige leidinginstallatie volgens de allerlaatste technieken.
De hulpstukken tot doormeter 160 mm zijn uit één stuk gespoten.
Uit buis gefabriceerde T-stukken en aftakkingen zijn alleen toegelaten in zoverre ze in de fabriek zelf, met geperfectioneerde en speciaal daartoe ontwikkelde machines, op industriële wijze worden vervaardigd.
De T-stukken, bochten, enz. zullen van dezelfde herkomst zijn en zullen dezelfde wanddikte als de buis hebben. Stukken of delen door de aannemer anders geplaatst dan op die wijze, dienen afgebroken en vervangen te worden.
Het samenvoegen en verbinden van buizen onderling of met hulpstukken zal geschieden door stompe- lasverbindingen door montageverbindingen of elektromoffen of stompe-lasmontage op de werf door middel van spiegellasapparaat.
Toepassing: condensafvoer en overstortafvoeren.
C.6.6. Voeding koudwater (toegevoegd artikel)
In functie van het vullen van de collector in de stookplaats zal een koud wateraansluiting aangelegd worden tot in de stookplaats. In deze aanneming is vervat het aansluiten van dit koudwaternet op de collector en dit overeenkomstig de voorschriften van de waterleverende maatschappij.
De leidingaanleg is uit te voeren in roodkoper DN 22. De nodige afsluiters, terugslagklep en soepele verbinding zijn eveneens vervat in dit artikel, overeenkomstig principetekening. De leidingaanleg gebeurt in opbouw op loodgietersdoken.
C.6.7. Verdeelcollectoren (toegevoegd artikel)
De leidingen van de verdeelcollector voldoen aan de bepalingen van de leidingen voor verwarmingsinstallatie.
De collector is uit te rusten met de toebehoren overeenkomstig de aanduidingen op het principeschema. De watersnelheid in de verdeelcollector zal gelegen zijn tussen 0,1 en 0,2 m/s.
De onderlinge afstand tussen de vertrekken zullen minstens 60 cm zijn.
C.6.8. Leidingen voor één- en tweepijpsysteem in de dekvloer (toegevoegd artikel)
De leidingen, voor het één- en tweepijpsysteem, die ingewerkt worden in de dekvloer of de betonplaat zijn zuurstofdichte meerlagige buis op rol, bestaande uit een polyethyleen, een hechtfilm een overlappende in de lengterichting gelaste aluminiumbuis, een hechtfilm en een polyethyleen mantel. Daar waar de buis ingewerkt wordt is deze voorzien van een geribde mantel in pvc en verschillend van kleur Deze mantel heeft een brandweerstand B2 volgens DIN 4102.
De toegepaste buitendiameter is 18 mm met een wanddikte van 1 mm (DN 16). De toegestane bedrijfstemperatuur bedraagt 100 °C.
Er zal geen enkele verbinding in de dekvloer gemaakt worden. Koppelingen worden enkel toegestaan op de collectoren en op de radiatoren.
De koppelingen zijn in messing en van het schroeftype met snijring voor de afdichting van de buis.
De leidingen lopen zonder enige onderbreking, en aangelegd in vloeiende vormen, van de strang of collector naar de eerste radiator. Daarna van radiator naar radiator om te eindigen bij de retourcollector. De schematische leidingloop en de volgorde van aansluiting aangeduid op de plannen dient gerespecteerd.
De installateur zal het kruisen van de leidingen tot het minimum beperken. De onderste leiding zal steeds ter plaatse van de kruising ingekapt worden in de betonplaat.
De leidingen worden op de betonplaat vastgeschoten met brede roestvrije haken die geen insnijding in de buis veroorzaken. Bij aanwending van leidinggedeelten langer dan 6 m dient centraal een omegalus, waarin het hart wordt opgevuld met isolatie van grote densiteit die bij uitzetting wordt dichtgeknepen, te worden voorzien.
C.6.9. Luchtpotten (toegevoegd artikel)
Te voorzien op alle hoge punten met luchtkraan en spuileidingen langs de wanden. Diameter luchtkraantje minstens 1/4”.
C.6.10. Collectoren – één- en tweepijpsysteem (toegevoegd artikel)
De verdeler is vervaardigd uit geprofileerde messingstang met inwendige universele schroefdraad aan beide uiteinden en voorgemonteerde nippels voor de montage van de kringen.
De nippels zijn voorzien van een schroefdraad die, mits gebruik van een adaptorkoppeling, een snelle en efficiënte montage van soepele roodkoperen leidingen met pvc isolatiemantel van de radiatorkringen toelaat.
De asafstand tussen de nippels op de collector bedraagt 50 mm.
De verdeler dient geleverd te worden met minimum 3 uitgangen (aantal zal bepaald worden tijdens de werken). De verdeler heeft per afsluitventiel een regelingsmogelijkheid. Deze ventielen laten toe een debietregeling van iedere kring afzonderlijk uit te voeren (de "hydraulische equilibratie" van de verwarmingsinstallatie), en kunnen bovendien volledig worden afgesloten wanneer de toevoer naar een bepaalde verwarmingskring of een sanitair tappunt dient te worden afgesloten, bv voor het verwijderen van een verwarmingslichaam.
Terwijl één of meerdere uitgangen zijn afgesloten, wordt de normale werking van de overige uitgangen op de verdeler gewoon verder gezet.
De inregeling of instelling en het afsluiten van de ventielen wordt afgelezen op het drukverliesdiagramma van deze verdeler of kan berekend worden via een computerprogramma en gebeurt door middel van een zeskantsleutel.
De opgegeven instelwaarden stellen steeds een aantal omwentelingen voor, vertrekkend vanuit de volledig gesloten positie.
Verdeler, kringlengte en aantal radiatoren met bijhorende warmteafgifte worden zodanig bepaald dat de instelwaarde van ieder vertrek minstens meer dan één toer open staat.
De aannemer legt zijn berekeningen ter goedkeuring voor.
Door de borgring die zich boven het ventiel bevindt, na de instelling tegen het ventiel te schroeven, kan een bepaalde inregeling "onthouden" worden. Aldus kan het ventiel nog steeds dichtgedraaid worden, maar is het onmogelijk om een grotere opening van het ventiel te bekomen.
Wanneer het ventiel afgesloten werd en nadien terug dient geopend te worden, dan kan de spindel van het ventiel tot tegen de borgring gedraaid worden zodat de oorspronkelijke instelling opnieuw bekomen wordt.
De bovenzijde van het regel- en afsluitventiel en de borgring wordt afgeschermd tegen stof en andere vuildeeltjes door middel van een rood kunststof dopje, dat bovenop de verdeler wordt gedrukt.
De hartafstand tussen 2 puntstukken op de verdeler bedraagt 50 mm.
De verdeler wordt standaard uitgerust met minimum 2 en maximum 10 aansluitingen.
De verdelers van vertrek- en terugloop worden gemonteerd in opbouw gemonteerd op een railsysteem voor het aanbrengen van de speciale collectorbeugels en voor het plaatsen van de beugels van de diverse leidingen.
Per verdeler wordt een kogelafsluiter met vertraagde openings- en sluitingsduur voorzien.
Deze kogelkraan bevat een krachtoverbrenger die de duur van de openings- en sluitingsbediening verdrievoudigt. De draaibeweging van volledig geopend naar volledig gesloten bedraagt dus 270° in plaats van 90°. Hierdoor vermijdt men waterslagen in de leidingen.
De kogelafsluiter is voorzien van een 3-delig puntstuk, wat een snelle en eenvoudige montage toelaat (universele buitendraad op de nippel, binnendraad aan het andere uiteinde van het ventiel). Lichaam is vervaardigd uit messing, achteraf vernikkeld en verchroomd.
De kogel is opgebouwd uit messing, nabewerkt met een diamantboor en verchroomd.
De dichting op de kogel wordt verzekerd door 2 teflonringen die een maximum temperatuur van 110 °C en een maximum druk van 42 bar (modellen tot 3/4") en 35 bar (modellen tot 2") toelaten.
De dichting op de as wordt verzekerd door een O-ring.
De juiste plaats van de collectoren zal bepaald worden tijdens de uitvoering van de werken. In functie van de plaatsing zal beslist worden om eventuele opbouw kasten in gelakt staal te voorzien indien de collectoren in het zicht worden geplaatst.
De afmetingen van de kasten zal aangepast zijn aan de afmetingen van de collectoren.
De vermelde collectoren in de meetstaat mogen opgesplitst worden om ze te kunnen onderbrengen in de opbouwkasten.
C.7. Kraanwerk
Dit artikel is van toepassing op alle leidingen uitgezonderd de gasnetten.
Artikel C.7. van het typebestek nr 105 wordt aangevuld met volgende voorschriften: Toepassingsgebieden volgens het werkingsregime
De nominale druk (PN) bedraagt voor alle kraanwerk PN 10, behalve indien anders voorgeschreven in onderhavig bijzonder bestek.
C.7.3. Afsluitkranen
Aanvaardbare kraantypes
- sferische plugkranen met volle doorgang tot en met DN 40;
- vlinderkranen vanaf DN 50.
De kranen DN 10 tot en met DN 40 worden aangesloten door middel van een driedelige koppeling. De kranen DN 50 en groter worden aangesloten door middel van flenzen.
C.7.3.11.3.4.1. Plugkraan - Kraan met sferische plug Toegepast voor afsluiting stijgleiding, terugvoerleiding, ed.
Ze zijn van het type kogelkraan, behalve voor de aftapkranen.
Lichaam: gietijzer, brons of messing;
Kogel en spindel: roestvrij staal, gepolijst en met molybdeen; Spindelafdichtingen en zittingen: PTFE;
Hendel: gegalvaniseerd gelakt staal.
Deze worden aangesloten door middel van driedelige koppelingen. C.7.3.11.3.7. Vlinderkraan
Toegepast voor afsluiting van hoofdleidingen en worden aangesloten door middel van flenzen.
Uitvoering
Vlinderafsluiter type tussenbouw. Zij dichten 100 % af bij drukverschil van 10 bar over de klep en ze zijn geschikt voor een maximale temperatuur van 120 °C. De kraan is van het type met draadgetapte boutgaten en voorzien van flens en dient opgesteld te worden als eindafsluiter.
Huis: uit gietijzer GG 25, geheel is rilsan bekleed;
Klep: uit nodulair gietijzer GGG 40;
As: roestvrij staal;
Zitting: EPDM - rubber en vervangbaar;
Hendel: aluminium; rilsan bekleed; is van het schaartype met rasterplaat die toelaat de afsluiter om de 10° te vergrendelen.
Klep en spindel
vormen één geheel; laten hoge belasting toe en bieden een absolute positieve klepbeheersing en de geringste mogelijke doortochtvernauwing.
De zitting
staat borg voor een lange levensduur van de afsluiter, ook bij maximale drukbelasting; hechting aan het afsluiterhuis is niet vereist. De "O"-ringen, die één geheel vormen met de zitting, zorgen voor de flensafdichting en maken flenspakking overbodig.
Primaire afdichting
verkregen door de zitting als klep combinatie, gaat veruit boven de drukklasse van de afsluiter. Het afsluiterhuis ligt geheel buiten het medium.
Secundaire as-afdichting
is geheel opgesloten door delrin lagers.
De afgeronde en gepolijste klep
en plaatselijk sferoïdale klepvorm, bieden een cirkelvormige afdichting in de leiding en een lange levensduur.
Boven- en onderlagers
nemen alle zijdelingse krachten op die op de as worden uitgeoefend.
Een speciale bus van kunststof
bewerkstelligt de vergrendeling in de geheel open en geheel gesloten stand.
De hendel
die onwrikbaar verbonden is met de as, is tegen binnendringend vuil en vocht beschermd door een rubber afdichting. De bedieningsstang is van het type met verlengde hals om het plaatsen van isolatie toe te laten.
100 % afdichting
Elke afsluiter is vóór aflevering in de fabriek getest op de volle werkdruk.
Montage
De afsluiter is voorzien van verwijderbare centreerstukjes, die, door deze stukjes al of niet weg te nemen, het mogelijk maken de afsluiter tussen verschillende soorten flenzen te monteren.
C.7.4.2. Regelkranen welke zowel de regelfunctie als de afsluitfunctie vervult
De strangregelventielen zijn geschikt voor volgende vier functies: debietinregeling, afsluiten, aftappen en debietmeting.
Hiervoor dienen deze ventielen tenminste over de volgende technische kenmerken te beschikken:
- ze zijn regelbaar over minimum 40 instelstanden zodat een selectiviteit van tenminste 2,5 % wordt verkregen;
- tot en met diameter 2" beschikken de strangregelventielen over een digitaal handwiel, zodat het aflezen en instellen van bepaalde posities vereenvoudigd wordt en minder onderhevig is aan interpretatiefouten;
- de bewegende delen, welke in contact zijn met het fluïdum, zijn vervaardigd uit een corrosiebestendige legering;
- ze zijn tenminste bestand tegen een druk van 16 bar en een temperatuur van 150 °C;
- de ingeregelde klepstand is inwendig vergrendelbaar;
- een speciaal uitgelijnd klepprofiel verzekert een nauwkeurige instelling met aanduiding van verband tussen instelling en debiet;
- voor de diameter 65 tem 300 mm zullen de ventielen uitgevoerd worden met een lichaam uit gietijzer en flensaansluitingen ND16;
- voor diameters kleiner of gelijk aan 6/4" is het lichaam uit A-metaal;
- elk ventiel wordt geleverd met zijn inregelcurven;
- de regelafsluiters zijn van het type dat ze eveneens kunnen gebruikt worden als afsluiter zonder dat de ingestelde inregeling gewijzigd wordt.
De ventielen worden ingeregeld door de leverancier op basis van de gegevens die hem door de inschrijver ter beschikking worden gesteld.
Na inregeling zal door de leverancier van de ventielen een attest afgeleverd worden.
De diameters opgegeven in de meetstaat stemmen overeen met de diameter der leiding waarin ze geplaatst zijn en zijn niet noodzakelijk de kraandiameter. In functie van de goede regelwaarde met het overeenstemmende debiet zal de aannemer de diameters aanpassen.
C.7.7. Radiatorkranen
C.7.7.2. Thermostatische radiatorkranen van het anti-diefstal type
Beschrijving
De regelaar bevat een klemsokkel, draaiknop en een temperatuursafhankelijke uitzettingssysteem. De thermostatische regeling gebeurt door uitzetting van een vloeistof of gas, wasvulling is niet toegelaten.
De klemsokkel en de draaiknop zijn uit kunststof. De klemsokkel werkt als warmte-isolator tussen de kraan en de regelaar, waardoor geen invloed bestaat van de watertemperatuur. Instelbereik van 1 tot 7, stemt overeen met 8 tot 28 C.
Door de aanslagen kan de draaiknop geblokkeerd worden.
In de dichtstand is een vorstbeveiliging voorzien (beneden 8 C gaat de kraan open). Daar waar nodig kan een bescherming met bevestigingsflens geplaatst worden.
De thermostatische kranen zijn voorzien van een systeem voor maximum begrenzing, begrenzing tussen twee waarden, en de mogelijkheid de kraan op een afgestelde waarde vast te stellen.
De thermostatische kranen zijn voorzien van een "anti-diefstal" - ring.
Deze ring zal het thermostatisch element gedeeltelijk afschermen en tevens dienst doen als versteviging van de bevestiging van het thermostatisch element op het kraanlichaam.
De ring is van het type dat meerdere malen kan gedemonteerd worden. Een filter is niet verplicht. De thermostatische kranen moeten afgesteld worden volgens de gevraagde lokaaltemperaturen.
Indien de goede werking van de thermostatische kraan met ingebouwd voelerelement niet kan gewaarborgd worden moet de aannemer voelers op afstand plaatsen, met instelknop op het kraanlichaam (kranen geplaatst in hoeken van een lokaal, enz).
Het kraanlichaam is ND 16 en bestaat uit vernikkelde messing. Het is uitgerust met een draaibare kunststofkap.
De kraan kan eerst gebruikt worden als gewone radiatorkraan tot de installatie volledig af is en de regelaar kan geplaatst worden. Het thermostatisch element mag pas geplaatst worden enkele dagen voor de voorlopige oplevering of ingebruikname. Vóór deze periode is een regelbare beschermkap te voorzien. De dichtingsarmatuur kan vervangen worden zonder de installatie te moeten ledigen.
Karakteristieken :
Instelbereik: 8 tot 28 C
Hysteresis: 0,5 C max.
Warmtekoppeling: 0,7 C max.
Dode tijd: 0,5 min.
Tijdconstante: 11 min.
Differtentieeldruk gevoeligheid: 0,01/kPa Afwijking na duurtest 10.000 x warm/koud: 0,1 C. Voldoen aan de XXX X00-000 en NBN D215-1.
Toepassing: de radiatoren in de kelder en de radiatoren die niet met muuraansluiting worden uitgevoerd.
C.7.7.3. Thermostatische radiatorkranen voor aansluiting op tweepijpsysteem
De tweepijpsaansluitcombinatie voor radiatoren is een vierwegkraan, die thermostatisch bediend te gebruiken is en die kan aangesloten worden door meerlagige buis op rol.
De combinatie is opgebouwd uit 3 delen; het onderblok, de verbindingspijp en de radiatorkraan. Deze combinaties worden toegepast op de kamers waar de leidingen in de dekvloer aangelegd zijn.
Het onderblok
Is vervaardigd uit messing volgens ISO 426/2, vernikkeld en verchroomd.
De aansluiting aan het leidingnet gebeurt via een niet-universele uitwendige schroefdraad 16 mm of 18 mm. De hartafstand tussen de aansluitingspunten bedraagt 35 of 50 mm.
De aansluiting aan de radiator gebeurt via een puntstuk of nippel met uitwendige universele schroefdraad 1/2". Deze uitwendige schroefdraad is voorzien van een ingebakken teflonlaag (zelfdichtend), die het gebruik van vlas of andere bevestigingsproducten overbodig maakt. Het volstaat een druppel olie op de teflonlaag aan te brengen en deze druppel open te strijken met de vinger.
Langs de zijde van het onderblok is de nippel vervaardigd met een DIN-conus die bovendien uitgerust is met een teflonring. Deze teflonring zorgt voor een betrouwbare afdichting (zonder bijkomende producten te gebruiken) tussen puntstuk en onderblok.
De uitgangen voor het aansluiten van de leidingen zijn horizontaal om muuraansluitingen toe te laten.
Het onderblok is voorinstelbaar en afsluitbaar door middel van een zeskantsleutel van 6 mm. De stroming door het blok gebeurt als volgt:
- de aanvoer wordt aangesloten aan het aansluitpunt dat het verst verwijderd is van de radiator, de terugvoer gebeurt langs de uitgang onmiddellijk naast de radiator;
- de stromingsrichting moet aangeduid zijn door pijlen die op beide zijden in het lichaam zijn geperst;
- in het onderblok bestaat er geen bypass
- teneinde elke verwarring met éénpijpsmodellen te vermijden dient een duidelijke markering aangebracht te zijn op de beide zijden van het lichaam.
De verbindingsbuis
De verbindingsbuis is vervaardigd uit messing of staal, en is vernikkeld en verchroomd.
De verbindingsbuis wordt via een 16 mm uitwendige schroefdraad en bijhorend adaptersysteem (opgebouwd uit moer, conische ring en O-ring) aangesloten aan het onderblok en aan de radiatorkraan. De verbindingsbuis verbindt het onderblok met de radiatorkraan en zal afgesneden worden in functie van het aan te sluiten verwarmingslichaam.
De thermostatische radiatorkraan
De radiatorkraan kan een haaks verkeerd ventiel zijn of een recht model met bijhorende bocht. Zij is vervaardigd uit messing volgens ISO 426/2, vernikkeld en verchroomd.
De kraan is uitgerust met een micrometrische instelling.
Zij is uitgerust met thermostatisch element zoals art C7.7.2. antidiefstal.
Het binnenwerk van de kraan is onder druk verwisselbaar. De klep en de O-ring zijn bekleed met etheen- propeen, as en veer zijn vervaardigd uit roestvrij staal.
De radiatoraansluiting gebeurt door middel van een puntstuk met 1/2" uitwendige schroefdraad. De stromingsrichting door de kraan en de diameter van de kraan worden onuitwisbaar aangeduid.
Opmerking
De mogelijkheid moet bestaan om aanvoer en terugloop van de éénpijpscombinatie per radiator volledig af te sluiten, zodat het verwarmingslichaam kan geledigd en weggenomen worden zonder de installatie stop te zetten.
Toepassing: alle radiatoren met muuraansluiting.
C.7.8. Radiatorkoppelingen (afsluitbare en regelbare nippels)
Deze nippels zijn te voorzien op alle statische verwarmingslichamen. De nippels laten toe:
- nauwkeurige en progressieve regeling van de kv-waarden;
- de instelling is vergrendelbaar;
- de instelling is uitwendig afleesbaar.
Noot
Indien de thermostatische kranen voorzien zijn van een regelbare debietregeling mogen de nippels van het type alles of niets zijn.
C.7.9. Aftapkranen - vulkranen (bijkomend artikel)
De aflaatkranen zijn in brons of messing en van het type tapkraan met bol of plug, voorzien voor darmaansluiting en een afneembare sleutel (gebruik mogelijk als vulkraan).
Diameter 1/2", voorzien van stop.
Voor de aftapkranen op de radiatoren dient een gelijkwaardig type ter goedkeuring aan het Bestuur der Werken voorgelegd te worden.
Deze kranen zijn te plaatsen op alle lage punten en/of overeenkomstig de principeschema's.
Verchroomde ontluchters voor radiatoren
Deze zijn van het plug-type, vervaardigd uit messing en zijn verchroomd. De ontluchters mogen niet bediend worden met een schroevendraaier of dergelijke, maar wel met een sleutel (vierkant). Alle ontluchters zijn van hetzelfde type.
C.7.10. Manometerkraantjes (bijkomend artikel)
Elke manometer is voorzien van een driewegkraantje met meetflens, vervaardigd uit brons of messing.
C.7.12. Terugslagkleppen
Met veerbelasting en conform TB 105 1990
C.7.13. Algemene opmerkingen (bijkomend artikel)
Al naargelang het geval (diameter van de kraan) geschiedt de montage der kranen door middel van genormaliseerde flensverbindingen of door middel van universele drieledige koppelstukken voorzien van schroefdraad.
Teneinde demontage der toestellen toe te laten, dienen de toestellen voorzien te zijn van demonteerbare tussenstukken ofwel dient gebruik gemaakt te worden van eindafsluiters.
Uitvoering
Zoals hoger beschreven vlinderkleppen met als wijziging:
- afsluiterhuis voorzien van "oren" met geboorde en getapte gaten, ringtype, rubberbekleed;
- alle afsluiters worden voorzien van een gegraveerd plaatje in kunststof, met duidelijke aanduiding van hun bestemming (zwarte tekst op witte achtergrond).
De tekst is in het Nederlands en wordt bepaald in overleg met het Bestuur op voorstel van de aannemer.
C.8. Pompen en circulatoren
Artikel C.8. van het typebestek nr 105 blijft van toepassing, mits volgende aanvullingen en/of wijzigingen.
C.8.1. Algemene verplichtingen voor de circulatieaggregaten
- De pompenfabrikant moet kunnen aantonen dat de pompen in overeenstemming zijn met de richtlijnen van de raad inzake de onderlinge aanpassing van de wetgeving van de Lidstaten betreffende:
- Machines: 89/ 392 / EEG - Norm EN 292
- Elektromagnetische compatibiliteit (89/336/EEG) - Normen EN 50 081 - 1 en EN 50 082 - 2
- Elektrisch materiaal bestemd voor gebruik binnen bepaalde spanningsgrenzen (73 / 23 /EEG) - Normen EN 60 0335 - 1 en EN 60 335 - 2 - 41
- De circulatoren zijn van het geruisarm centrifugaal type, zonder voetstuk, noch pakkingsbus, noch smering, rechtstreeks in het leidingnet geplaatst.
- Alle pompen en circulatoren zijn voorzien van drieledige koppelstukken of koppelflenzen teneinde het demonteren en hermonteren te vergemakkelijken.
- De pompen en circulatoren zijn getest op 10 bar en zijn geschikt voor warm water op 110 °C.
- De motoren zijn rechtstreeks gekoppeld en voorzien van een bedrijfsspanning 380 V - 3 F
- Alle motoren worden beveiligd met automatische zekeringen met een gelijktijdige onderbreking op elke pool.
- Elke pool is van een thermisch en een magnetisch beveiligingselement voorzien. De motoren moeten storingvrij uitgerust zijn.
C.8.2. Karakteristieken en specificaties (bijkomend artikel)
Voorafgaandelijk aan de uitvoering dient een gedetailleerde nota van alle pomp- en circulatoraggregaten ter goedkeuring aan het Bestuur voorgelegd te worden, met aanduiding van:
- merk en type,
- debiet en manometrische opvoerhoogte,
- werkelijk rendement,
- opgeslorpt vermogen op de as,
- de karakteristieke curve met aanduiding van het werkingspunt,
- vermogen en toerental van de motor.
Toe te passen pomp: de pomp van de gaswandketel.
C.10. Verwarmingslichamen
Artikel C.10 van het typebestek nr 105 wordt aangevuld met volgende voorschriften.
C.10.1. Vermogen van de verwarmingslichamen
De verwarmingslichamen en de stralingspanelen zijn weergegeven op de plannen met hun te respecteren afmetingen bij aangegeven lokaaltemperatuur en te compenseren warmteverliezen, welke bepaald werden volgens NBN D 13-001. De radiatorselectie dient te worden uitgevoerd bij een gemiddelde temperatuur van 70 °C.
Dit vermogen is datgene wat voortkomt uit de warmteverliesberekeningen, dit wil zeggen: het door de verwarmingslichaam te leveren verbeterd vermogen in de werkelijke plaatsingsomstandigheden, verhoogd zoals aangeduid in de tabel C.10.1.1 van het typebestek nr 105.
Gebruikte afkortingen
R: plaatstalen paneelradiator.
Naast de afmetingen van de radiator, lengte en hoogte, wordt het type vermeld met volgende afkortingen: type 10: radiator samengesteld uit één paneel zonder convectieribben;
type 11: radiator samengesteld uit één paneel met convectieribben;
type 21: radiator samengesteld uit twee panelen waarvan slechts één werd uitgerust met convectieribben; type 22: radiator samengesteld uit twee panelen waarvan beide werden uitgerust met convectieribben; type 33: radiator samengesteld uit drie panelen waarvan alle werden uitgerust met convectieribben.
K: gietijzeren radiatoren met vermelding van:
- het aantal kolommen
- het aantal elementen
- de hoogte van het element
Aangaande de keuze van de te plaatsen radiator leeft de aannemer de volgende voorschriften na:
- er zal voor gezorgd worden dat de lengte van de radiatoren de totale raambreedte zoveel mogelijk benadert en dat het geheel esthetisch voorkomt. De hoogste radiator, de minste dikke, en dit rekening houdend met borstweringhoogte en raambreedte, zal geselecteerd worden;
- een minimumhoogte onder de radiator van 10 cm zal gerespecteerd worden;
- de minimumhoogte tussen het hoogste deel van de radiator en het ondervlak bedraagt 5 cm;
- de tegen de muur geplaatste radiatoren zijn zo plat mogelijk;
- de voorkeur wordt gegeven aan radiatoren zonder convectieribben.
De inschrijver zal bij goedkeuring van zijn aanbieding, binnen een termijn van 30 kalenderdagen, een gedetailleerde radiatorlijst ter goedkeuring aan het Bestuur overmaken, rekening houdend met het hierboven vermelde.
Iedere radiator is voorzien van een ontluchtingskraan. Voldoende sleutels voor deze ontluchters dienen bijgeleverd te worden.
De radiatoren worden op de werf afgeleverd met een gebakken laklaag, in plastiek zak. Kleur van de laklaag naar keuze van de Bestuur der Werken.
De radiatoren worden geplaatst en aangewerkt terwijl de plastiek zak rond de radiator blijft.
De plastiek zak mag slechts weggenomen worden als het gebouw praktisch afgewerkt is. Bij de voorlopige aanvaarding dienen alle radiatoren onbeschadigd te zijn. Alle kosten tot herschilderen of vervangen zijn ten laste van de inschrijver.
De opstelling moet loodrecht, horizontaal en evenwijdig met de muur geschieden, in overleg met het Bestuur.
De aansluiting der radiatoren op de leiding zal gebeuren aan de tegenovergestelde uiteinden of aan dezelfde zijde, indien zo vermeld op de geleverde plannen.
Het opstellen van de radiatoren gebeurt door "dragers" en "vasthouders".
Voor alle radiatoren zal de aanvoerleiding bevestigd worden in een grijpbeugel, die zo dicht mogelijk bij de radiatorkraan wordt aangebracht.
In geval de terugvoerleiding langs de plint is geplaatst, wordt ze eveneens bevestigd met een grijpbeugel, zo dicht mogelijk bij het afsluitbare koppelstuk.
Indien de muur of wand waartegen de radiator moet bevestigd worden, het plaatsen van consoles niet toelaat, moeten voeten of speciale gehelen toegepast worden.
De vastzettingsmiddelen van de dragers zullen afgestemd zijn op de aard van de wand.
Deze bijkomende constructies en toebehoren zijn vervat in de eenheidsprijs van de radiatoren. Bij waterdicht gemaakte wanden zullen chemische ankers gebruikt worden.
Aantal en plaatsing van de doken en vasthouders volgens typebestek nr 105. Een model van de dragers en de vasthouders dient vooraf aan het Bestuur der Werken ter goedkeuring voorgelegd te worden.
De inschrijver is verplicht de juiste plaats der radiatoren op de muren te tekenen en laat deze controleren door het Bestuur der Werken.
In geval hij nalaat dit te doen, zal hij alle niet-goedgeplaatste radiatoren op eigen kosten verplaatsen.
De radiatoren worden geschilderd in de standaardafwerklaag en -kleur van de fabriek. De aannemer voegt bij zijn inschrijving een overzicht van de mogelijke standaardkleuren. De beslissing omtrent de keuze wordt tijdens de uitvoering der werken meegedeeld.
Het nazien van de toestand der radiatoren en de controle op hun conformiteit hebben plaats bij de voorlopige oplevering. De radiatoren dienen dan onbeschadigd te zijn. Eventueel vervangen en schilderen behoren tot de algemene onkosten van de aannemer en worden op kosten van hem uitgevoerd na tegensprekelijke vaststelling met de opdrachtgever en het Bestuur der Werken.
C.10.2. Verwarmingslichamen
C.10.2.1. Paneelradiatoren
Er wordt gebruik gemaakt van plaatstalen paneelradiatoren volgens NBN D 13-001 gerollast aan de vier buitenzijden. Elke radiator is aan de bovenzijde, voorzien van een afdekgrille, geleverd door de fabrikant van de radiatoren. De zijkanten van de radiatoren worden bekleed met een gesloten afdekplaat.
Grille en zijplaten zijn door middel van een schroefverbinding aan de radiator bevestigd.
De beiden zullen een voldoende stevigheid vertonen en in identiek dezelfde kleur afgewerkt zijn als de radiatoren.
De afmetingen op plan zijn richtingaangevend. Enkel waar het vermeld is, mogen de radiatoren voorzien zijn van convectieribben. De radiatoren dienen geleverd met een attest van proefdruk op 6 bar.
Na plaatsing en aansluiting met het leidingnet worden de radiatoren per kring of sectie opnieuw beproefd onder een waterdruk van 6.105 Pa. De werken en leveringen, nodig voor het uitvoeren van de proeven, zijn ten laste van de aannemer.
C.13. Ventilatoren
Artikel C.13 van het typebestek nr 105 wordt aangevuld met volgende voorschriften.
C.13.1. Centrifugale ventilatoren
De centrifugale ventilatoren moeten bij hun werkingspunt een rendement hebben van minimum 75 %. De lagers zijn van het kogellagertype, voor zover deze voldoen aan de akoestische eisen.
De inschrijver moet zelf de totale opvoerhoogte van elke ventilator bepalen, rekening houdend met de drukverliezen in de door hem voorgestelde toestellen en in het kokernet.
De inschrijver dient aan de hand van de werkingskromme aan te tonen dat de ventilatoren in de stabiele zone geselecteerd zijn.
Per groep is een volledig stel reserveriemen bij te leveren.
Het geheel schijven/riemen is voorzien van een riembeschermer in traliewerk.
De ventilatoren worden op trillingsdempers geplaatst.
De verbinding tussen de ventilatoren en de kast geschiedt met dubbelwandige, elastische mouwstukken, voorzien van akoestische isolatie. Zij zijn van een onbrandbaar materiaal, perfect luchtdicht en hebben een minimumlengte van 10 cm.
De laatste ondersteuning van de kokers is volledig los van de ventilatoren.
De maximum draaisnelheid van de ventilatoren mag niet hoger zijn dan 80 % van de door de constructeur toegelaten maximum snelheid.
De overbrenging motor - ventilator geschiedt met n-trapezoïdale riemen en is berekend om te kunnen werken met n-1 riemen, maar met nmin = 2.
Het geheel ventilatoren/batterijen (al of niet aanwezig) moet een luchtdebietsverhoging van 15 % toelaten zonder dat er een gevaar optreedt voor lawaai, rendement, enz.
De aannemer dient de volgende inlichtingen bij zijn aanbieding te verstrekken:
- merk,
- type,
- afmetingen,
- gewicht (in kg),
- werkingscurve,
- statische druk (in Pa),
- totale druk (in Pa),
- draaisnelheid (in tr/minuut),
- opgeslorpt vermogen (in kW),
- motor vermogen (in kW),
- het geluidspeil (in dB(A)),
- rendement (in %).
Indien de ventilatoren dienen uitgerust met inlet-vanes zullen deze, evenals het bedieningsmechanisme, uit roestvrij staal vervaardigd zijn en moeten ze aan de aanzuigopening een uniforme luchtverdeling verwezenlijken.
Indien geen roestvrij staal gebruikt wordt, dient een garantiebewijs van minimum 5 jaar afgeleverd te worden, evenals een geschreven attest waaruit blijkt dat de constructeur de inlet-vanes en het bedieningsmechanisme op zijn kosten vervangt indien er roestvorming of een andere aantasting geconstateerd wordt.
De motoren behorende bij centrifugaalventilatoren in luchtgroepen, moeten buiten de luchtstroom staan en zijn geplaatst op rails, voorzien van wegneembare duwstangen om een doeltreffende regeling van de riemspanning te waarborgen.
De spanschroeven en de bevestigingsbouten zijn uit elektroverzinkt staal. De ventilatoren voor de luchtgroepen zijn vervat in artikel C.12.
C.13.2. De verticaal uitblazende dakventilator met geluiddempende dakopstand (toegevoegd artikel) – debieten groter dan 200 m³/u – voor extractie vip-ruimte
Luchtstroomtechnisch geoptimaliseerde dakventilator met wervelvrij, verticaal gerichte luchtuitlaat. Geschikt voor transportmedia met temperaturen tot ca + 45 °C.
Zelfsluitende luchtterugslagkleppen van licht AlMg3, standaard geïntegreerd. Kantelbaar ventilatorhuis voor eenvoudige inspectie en reiniging.
Behuizing is bekleed met geluiddempend materiaal, slijtagebestendig, zelfdovend en vocht afstotend.
Constructie
De dakventilator heeft een regenbestendige, fraai gevormde behuizing met een diepgetrokken aflopende grondplaat met gesloten hoeken en een brede overstekende rand voor een veilige dakafdichting.
De kanaalaansluiting is overeenkomstig EN 12220. Afdekplaat met geïntegreerd beschermrooster in de luchtafvoer is overeenkomstig EN 292/294. De behuizing, grondplaat en afdekplaat van dubbel
corrosiebestendige staalplaat (verzinkt en RAL 9002 - Grauweiß), heeft een corrosieklasse C4(high) overeenkomstig ISO 12944-2.
Radiaalventilator
De drukstabiele krachtige radiaalventilator van aluminium met een lage massatraagheid is eenzijdig zuigend en heeft achterovergebogen schoepen. De motorventilatorunit is trillingbestendig ingebouwd en dynamisch gebalanceerd op twee niveaus overeenkomstig ISO 1940 deel 1, balanceerkwaliteit G 6,3
Motor
De toerentalveranderbare buitenpoolmotor is overeenkomstig EN 60034-1 en heeft een beschermingsklasse IP 54 (EN 60529) en een warmteklasse F overeenkomstig DIN VDE 0530 deel 1. De motor heeft ingebouwde thermocontacten voor volledige beveiliging van de motor. De motor is volledig bedraad tot op de klemmenkast of de werkschakelaar (optie) in een tegen regenwater beveiligde en UV- vrije elektraruimte.
Dakopstand voor vlakke daken
Geluiddempende dakopstand ca 12 dB(A) uit verzinkte staalplaat, met een diagonaal geplaatste, geluidsdempende coulisse die een direct afstralen van het ventilatorgeluid verhindert en door zijn bouwvorm een zeer hoge lineaire geluidsdemping bereikt over alle frequentiebanden.
Technische gegevens:
Luchtdebiet 2 078 m3/h – 150 Pa ext. op snelheid 1
Nominale luchtdebieten | 4410 | 3250 | 2160 m³/h |
Toerentallen | 1290 | 950 | 630 tpm |
Opgenomen vermogen | 1.2 | 0.7 | 0.17 kW |
Opgenomen stroom | 2.15 | 1.15 | 0.57 A |
3 x 400 V / 50 Hz |
Geluiddrukniveau op 4 m in vrij veld op de uitblaas = 38 dB(A)
De dakventilator wordt bediend dmv een driestandenschakelaar geplaatst achter de toog.
C.14. Luchtkanalen
Artikel C.14 van het typebestek nr 105 wordt aangevuld met volgende voorschriften. Dit artikel is van toepassing op alle kanaalwerken uitgezonderd deze van de netten:
- stofafzuiging
- dampafzuiging
De afblaaskanalen voor de afvoeren van de zuurkast zijn wel onderhevig aan dit artikel.
C.14.1. Algemene voorwaarden betreffende alle luchtkanalen
C.14.1.1. Materialen waaruit de kanalen vervaardigd zijn
De luchtkanalen worden vervaardigd uit metaal.
C.14.1.2. Dichtheid
Het kanalennet zal voldoen aan de dichtheidsklasse A.
Van 5 % der kanalen kan worden opgelegd dat deze afgeperst worden. Indien de geteste kanalen niet voldoen aan de vereiste dichtheidsklasse, zal opgelegd worden dat de gehele installatie wordt afgeperst.
C.14.1.3. Plaatsing der kanalen
Als basisprincipe dient men ervan uit te gaan dat de respectievelijke kanaaldiameters een aangepaste ophanging moeten krijgen voor wat betreft afmetingen, sterkte en uitvoering.
De kanalen worden uitsluitend opgehangen door middel van stangen. De gebruikte stangen samen met de bevestigingsmiddelen moeten aan alle mechanische eisen voldoen.
De verankering van de stangen moet overeenstemmen met de structuur waarin de verankering gebeurt. Al de ophangingen, welke eventueel zouden loskomen, zullen door de inschrijver vervangen worden.
De horizontale ophanging van de kanalen aan het plafond gebeurt met beugels, die rondom elk kanaal geplaatst worden. Het geheel wordt uitgevoerd in roestvrij materiaal.
De montage van de kanalen gebeurt volgens volstrekt rechte lijnen. De ophangingen en vasthechtingen zijn allemaal van een gemakkelijk demonteerbaar type.
Alle bevestigingen worden berekend met een veiligheidscoëfficiënt = 5. Pluggen in hout worden niet toegelaten.
Bij uitwendig te isoleren kanalen dienen ter plaatse van de ophangconstructie voorzieningen te worden getroffen met een dikte van de later aan te brengen isolatie, zodanig dat de ophangconstructie buiten de isolatie valt. De breedte wordt zodanig voorzien, dat het geheel dampwerend kan worden afgewerkt.
Er dient gelet te worden op het voorkomen van overdracht van trillingen op de bouwconstructie. Indien nodig moeten tussen de kanaalwand en de ophanging viltstroken van ca 10 mm dikte worden aangebracht over de gehele lengte van het dragend gedeelte van de beugel. Het vilt moet aan de beugel worden gelijmd zodat verschuivingen ervan voorkomen worden. Een gelijkwaardige oplossing kan na goedkeuring worden aanvaard.
Alle gebruikte moeren en bouten zijn vervaardigd uit roestvrij materiaal.
Alle nodige toebehoren (hulzen, staalprofielen, enz) zijn ofwel vervaardigd uit aluminium ofwel uit roestvrij staal. Alle steun- en ophangstukken zijn uitgevoerd uit gegalvaniseerd of gemetalliseerd staal
(300 g zink per m²).
Bij doorgang door wanden, vloeren en plafonds moeten de luchtkokers omwonden worden met pvc folie.
De installateur van de luchtbehandeling neemt op eigen risico en gevaar alle maatregelen, opdat de inbouwingswerken en het doorboren van kolommen, muren en plafonds volgens de regels van het vak zouden gebeuren. In ieder geval mag de mechanische stabiliteit van het gebouw niet in het gedrang gebracht worden. De schade aan de bouwconstructie, veroorzaakt door de inschrijver of zijn personeel zal door zijn zorgen en op zijn kosten hersteld worden. Voor het maken van grote openingen dient voorafgaandelijk het advies gevraagd van de raadgevende ingenieur van de stabiliteitsstudie. De nodige studiekosten, het maken van alle openingen en het afdichten tussen bouwkundige constructie en kanaal moet in de eenheidsprijs van het kanaal begrepen zijn.
Alle nodige doorboringen van luchtkanalen, in-zicht metselwerk en betonwanden worden zorgvuldig met het diamantgereedschap uitgeslepen of geboord. De openingen zijn niet groter dan strikt noodzakelijk. De voeg tussen het metselwerk is op te vullen met een elastisch blijvende kit (kleur van het voegwerk is dezelfde als de kleur van het metselwerk). Tevens dient men rekening te houden met eventuele eisen, die betrekking hebben op de brandwerendheid, en zal een aangepast dichtingssysteem ter goedkeuring worden voorgelegd.
Bij doorgang van de kanalen door een wand of plafond worden de kanalen vastgemaakt met profielen welke bouwkundig verankerd worden. De kanalen worden hierbij inwendig voorzien van een rondsel.
De luchtkanalen in de valse plafonds dienen zo dicht mogelijk tegen de onderkant van de dragende vloerplaat gemonteerd te worden. De minimum afstand tussen het laagste punt van de luchtkanalen en de afgewerkte vloer van de onderliggende verdieping is aangeduid op de grondplannen.
Op plaatsen waar luchtkanalen dilatatievoegen doorgaan, dienen de kanalen te worden onderbroken en verbonden te worden door middel van een flexibele aansluiting van voldoende lengte.
Wanneer luchtkanalen door vloeren gaan, dient ter plaatse van de opening een opkant gemetseld te worden, waarna de opening zorgvuldig en met aangepast materiaal wordt dichtgemaakt.
C.14.1.4. Reinigingsopeningen
Alle kanalen moeten over de ganse lengte gemakkelijk kunnen gereinigd worden. Daartoe zullen op regelmatige afstanden toegangsluiken voorzien worden die hermetisch kunnen afgedicht worden.
Er zullen hermetische inspectieluiken voorzien worden op die plaatsen, waar de positie van de regelkleppen bepaald kan worden.
C.14.1.5. Opmerkingen
Het tracé der luchtkanalen is op de plannen enkel gegeven als inlichting.
Het definitief tracé moet door de aannemer vóór de uitvoering opgemaakt worden in samenwerking met de andere technieken. De afmetingen van de luchtkanalen dienen nagerekend te worden volgens de richtlijnen van hoofdstuk A-sub 4 van het typebestek nr 105 van 1990 en mits inachtneming van volgende maxima:
- luchtkanalen voor verse luchtname en afvoer: 5 m/s,
- hoofdkanalen: 5 m/s,
- eindkanaalstukken: 3 m/s.
C.14.2. Metalen kanalen
C.14.2.1. Technologische eigenschappen van de te gebruiken materialen
C.14.2.1.1. Kwaliteit van het materiaal voor het kanaal Rechthoekige kanalen
De rechthoekige kanalen zijn vervaardigd uit gegalvaniseerde staalplaat.
Galvanisatie klasse: 550 g/m² op iedere zijde. Dikte van de plaat: 0,8 mm.
De kanalen hebben een voldoende stijfheid. Hiertoe worden zij versterkt met diamantplooien en/of verstijvingsribben.
Alle sectieveranderingen gebeuren op aërodynamisch verantwoorde wijze, tenzij deze bedoeld zijn om redenen van akoestische absorptie.
Alle bochten en aftakkingen groter dan 400 mm worden voorzien van richtingsschoepen.
Een staal is vóór enige uitvoering ter goedkeuring voor te leggen aan het Bestuur der Werken. Ronde luchtkanalen
De ronde luchtkanalen zijn vervaardigd uit gegalvaniseerd bandstaal en zijn spiraalvormig gefelst. Al de hulpstukken zoals bochten, nippels, aftakstukken, enz dienen voorzien te zijn van een EPDM dichtingsring zodat een snelle montage en een zeer goede dichting bekomen wordt. De luchtkanalen worden samengesteld door ineenschuiven en vastgezet met minimum twee parkervijzen.
De verbindingen blijven luchtdicht bij een overdruk van 300 mmwk zonder dat de rubber omslaat.
Al de kanalen dienen in de fabriek vervaardigd te worden. De plaatdikte van de koker is afhankelijk van zijn diameter met een minimum van:
- 0,5 mm tot diameter 160 mm,
- 0,6 mm tot diameter 315 mm,
- 0,8 mm tot diameter 630 mm,
- 1,0 mm tot diameter 1250 mm.
Een staal is vóór enige uitvoering ter goedkeuring voor te leggen aan het Bestuur der Werken, samen met een volledig uitvoeringsschema van het kanalennet.
Brandwerende bescherming van de luchtkanalen
Rond het kokergedeelte tussen de brandklep en de brandwerende constructie, alsook rond de gedeelten waar een brandwerende bescherming vereist is, zal de brandwerende bescherming uitgevoerd worden volgens NBN 713.020 en NBN S 21-207 (2 uur) door een isolatie met een aangepaste dikte.
C.14.5. Soepele verbindingen (toegevoegd artikel)
Aansluitingen naar luchtmonden en aansluitdozen mogen uitgevoerd worden in soepele verbindingen indien de lengte minder dan 1 m bedraagt.
De flexibel dient opgehangen te worden en mag niet los op het plafond of in de gradin gelegd worden. De diameter van deze soepele verbinding is dezelfde als deze van het aftakkanaal.
De soepele verbindingen hebben verder volgende eigenschappen:
- absoluut dicht zijn, rekening houdend met de druk van de lucht die zij vervoeren;
- op volmaakte wijze hun cirkelvorm behouden op de plaatsen van de ellebogen of andere richtingsveranderingen;
- aan de twee einden voorzien zijn van een glad eindstuk van minstens 7 cm lengte om hun aansluiting met aangepaste kragen toe te laten;
- de hulpstukken moeten roestvrij zijn en totaal luchtdicht gemaakt worden;
- ze moeten onbrandbaar zijn volgens DIN 4102;
- ze moeten dubbelwandig zijn en uitgevoerd met een binnen- en een buitenlaag uit aluminium.
C.15. Eind- en tussengeschakelde eenheden van luchtkanaalnetten
Artikel C.15 van het typebestek nr 105 wordt aangevuld met volgende voorschriften.
C.15.1. Luchtmonden
C.15.1.1. Algemene eisen betreffende de binnen in het gebouw geplaatste blaas- en afvoermonden
De afmetingen der luchtmonden zijn te bepalen door de aannemer in functie van de hierna volgende criteria:
- debieten weergegeven op de plannen;
- te waarborgen geluidsniveaus - zie artikel C.38 en hoofdstuk B;
- maximale luchtsnelheid in de bezettingszone 0,20 m/s en hoofdstuk B;
- de plaatsing volgens aanbestedingsdocumenten.
De bepaling van elke luchtmond is ter goedkeuring voor te leggen aan het Bestuur der Werken. Voor bestelling dient de aannemer een staal van elke luchtmond ter goedkeuring voor te leggen.
De plafondroosters of de ventielen moeten verenigbaar zijn met de constructie van de verlaagde plafonds. Hun definitieve afmetingen, vorm en inplanting zullen in uitvoering besproken worden in overleg met de betrokken installateurs van elektriciteit en plafonds. Eventuele daaruit voortvloeiende wijzigingen van inplanting der roosters zullen geen aanleiding geven tot verrekening
Alle pulsieroosters worden op een aftakking geplaatst zodat de achterliggende delen uit de luchtstroom zullen geplaatst zijn.
Zijn eveneens te voorzien in de eenheidsprijs van elke luchtmond:
- de opgelegde anodisatie, afwerking en schilderwerken;
- het maken van de noodzakelijke openingen in valse plafonds, deuren, muren, vloerplaten, enz;
- de aansluitkasten voor de luchtmonden;
- het inwerken in de afwerking van de wanden, enz;
- xxxx xxxxxxxxx is van het type blinde bevestiging.
C.15.1.1.1. Wandroosters voor pulsie luchtverwarming
In te bouwen in wand en te voorzien van debietregelklep Luchtrooster met omlopende flens geschikt voor toe- en afvoer.
De omlopende flens heeft een breedte van 27 mm. De rooster heeft horizontale, afzonderlijk instelbare druppellamellen en verdekte schroefbevestiging. De luchtrooster is volledig vervaardigd uit aluminium profielen. Het oppervlak is naturel geanodiseerd.
De pulsieroosters van dit type zijn uitgerust met een hoeveelheidsregelaar.
Deze wordt verwezenlijkt door contraroterende lamellen die met elkaar gekoppeld zijn en instelbare verticale gelijkrichterlamellen.
Het geheel van de hoeveelheidsregelaar is volledig via de frontzijde regelbaar.
De flenzen van de roosters zijn in verstek afgekort en naadloos aan elkaar verbonden door een rondomlopende afdichting.
De frontlamellen van de rooster zijn verticaal of horizontaal opgesteld in functie van de toepassing.
Deze roosters worden op de wand van het kanaal geplaatst. De aanwerking tussen kanaal en rooster dient perfect luchtdicht te zijn.
C.15.1.1.2. Huishoudelijke dampkap
Wasemkap in geëmailleerd staalplaat geschikt om onafhankelijk of om onder een bovenkast met een breedte van 60 cm te bouwen. Voorzien van een metalen vetfilter met aanduiding bij verzadiging. De vetfilter is demonteerbaar en vervangbaar.
Werking enkel met afvoer. Uitzwenkbare luifel in glas. Druktoetsbediening en ventilator in drie standen schakelbaar.
Verlichting door middel van 2 x 60 W. Aansluiting van de luchtafvoer bovenaan of achteraan met een diameter van 125 mm.
Technische kenmerken:
- afmetingen: 600 x 510 x 100 (breedte x diepte x hoogte)
- gewicht: 14 kg
- ventilatievermogen in 3 standen: van 160 tot 400 m³/u
- radio-ontstoord
- netstoringsvrij
C.15.1.2. Algemene eisen aangaande buitenmonden voor aanvoer van verse lucht of afvoer van bedorven lucht
C.15.1.2.2. Afblaas rooster dampkap
Gevormd uit aluminiumprofiel AlMg Si 0.5 en uitgevoerd in geanodiseerd aluminium – gelakt in RAL-kleur (60 – 70 micron).
Is een zelfdragende constructie, geheel afgewerkt geleverd op de werf met aansluitplaat, dakkap en bevestigingsprofielen allen uit hetzelfde materiaal.
Kubusvormige vormgeving met in de zijvlakken roosters bestaande uit:
- een vlak zeer robuust kader uit geëxtrudeerd aluminium met een minimumdikte van 1,8 mm voorzien van een kraag van minstens 3 cm met bevestigingsgaten;
- vaste schoepen in het kader bevestigd onder een hoek van 45°, regeninslagvrij uitgevoerd;
- een draadgaasrooster uit roestvrij materiaal met mazen 10 x 10 mm en een dikte van 1 mm;
- tegen het kader wordt aan de binnenzijde een tweede kader met een anti-insectenzeef geschroefd; Alle bevestigingsmiddelen voor zowel montagekader als rooster zelf zijn in roestvrij staal.
Selectiegegevens:
De selectie dient te geschieden in functie van de beschikbare inbouwafmetingen en de gestelde akoestische eisen. Vrije doorlaat is ca 60 %.
De drukval over deze roosters zal zo laag mogelijk zijn. Maximum 40 Pa.
Toepassing:
- overeenkomstig aanduidingen plannen en meetstaat
-afblaas: v(eff) = 1.5 m/s
C.15.2. Handbediende en gemotoriseerde kleppen
Alle registers zijn met veelvuldige luiken.
Voor de gemotoriseerde registers draaien de luiken in tegengestelde richting en sluiten voor 100 % (volledig dicht volgens DIN 1946 E).
Zij zijn vervat in artikel C.12. van onderhavig bestek.
C.15.3. Mechanische weerstanden
Deze toestellen zijn bestemd om in één of meerdere vakken van het kanalennet, een drukverlies teweeg te brengen met het oog op het in evenwicht brengen of het éénparig verdelen van de luchtstroom. Ze bestaan bijvoorbeeld uit een opeenvolging van doorboorde platen.
Ze worden zodanig opgevat en gemonteerd dat zij geen aanleiding geven tot geluid noch trillingen. Zij zijn vervat in de eenheidsprijs van de kanalen.
C.15.4. Meetopeningen
Meetopeningen met afsluitorganen moeten systematisch voorzien worden voor het meten van de statische druk.
De meetopeningen bestaan uit een cirkelvormige opening van ongeveer 8 mm diameter op mof van 12 mm met een lengte van 15 cm.
Zij zijn vervat in de eenheidsprijs van de kanalen.
C.15.5. Toezichtluiken
De aanneming omvat alle toezichtluiken van voldoende afmetingen nodig om toegang te verschaffen tot het materiaal dat er deel van uitmaakt en om kuisen toe te laten van de kanalen, geluiddempers en absorberende bekleding, zelfs als ze niet voorkomen op de plannen.
Overal waar een regelmatig toezicht nodig is en ter hoogte van elke brandklep geschiedt de toegang langs de luiken, waarvan het afnemen gemakkelijk moet kunnen geschieden en waarvan de bevestigingsorganen onverliesbaar moeten zijn.
Zij zijn vervat in de eenheidsprijs van de kanalen.
C.15.6. Geluiddempers
Ze worden bepaald in functie van de nodige geluiddemping en van de intensiteit van de geluidsbron. Ze bestaan uit een metalen omkasting, inwendig voorzien van schotten vervaardigd uit geluiddempend (opnemend) materiaal. Ze worden geplaatst daar waar nodig blijkt en minstens volgens de opmeting en aanduidingen op de plannen. Ze worden evenals de kokers voorzien van een uitwendige mantel welk een akoestische scherm vormt met een min. dikte van 25 mm en van hoge densiteit. De inwendige en uitwendige akoestische bekleding is onbrandbaar, onbederfbaar, erosievrij en brengt geen enkel schadelijk gas voort onder invloed van de warmte of het vuur. Het materiaal moet volledig intact blijven en mag niet eroderen bij snelheden tot 20 m/s in de demper zelf.
Volgende geluiddempers zijn te voorzien:
- pulsiegroep
- extractiegroep
De geluidsdempers zijn in de groep te plaatsen en inbegrepen in art C12.
C.16. Luchtfilters
Onderhavig artikel van het typebestek nr 105/1990 (opgesteld op basis van de norm NBN X 44.001) blijft van toepassing mits volgende aanvullingen.
De luchtfilters bestemd als voorfilters van de groepen zijn van het zakkentype zoals beschreven onder Artikel C.12.
C.21. Automatische regeling
Artikel C.21 van het typebestek nr 105 wordt aangevuld met volgende voorschriften:
C.21.1. Voorafgaandelijke opmerking
De beschrijving van de automatische regeling, opgenomen in onderhavig artikel, is niet beperkend wat de inhoud en de uitvoering van de systemen betreft.
Het bijzonder bestek vermeldt in dat opzicht de principes van automatische regeling welke dienen toegepast te worden en vooral, wat belangrijker is, de resultaten die moeten bekomen worden.
Het is vanzelfsprekend dat alle toestellen en toebehoren om een perfecte werking van het geheel te bekomen moeten begrepen zijn in de aanbiedingssom.
C.21.2. Algemene beschrijving
Ketelregeling cafetaria:
- Geïntegreerd in de ketel.
- Weersafhankelijk geregeld met ruimtethermostaat in de cafetaria
Regeling ventilo’s:
- geïntegreerd in de ventilo’s
- bij verse luchtname wordt de dakextractor van de cafetaria
- door middel van overbruggingsschakelaar kan de dakextractor afzonderlijk bevolen worden (aan/uit/automatisch)
Regeling van de overige dakextractoren (sanitairen en douches)
- volgens bestaande principe
- gegroepeerde bediening op bord HVAC (voorkant en kleedplaatsen gescheiden) schakelaar aan/uit/automatisch
C.21.3. De samenstellende delen
C.21.3.1. Regelaars
Zij zijn identiek aan de bestaande regelaars.
De compacte intelligente onderstations dienen aan volgende eisen te voldoen of gelijkwaardig te zijn.
Zij dienen specifiek ontworpen of modulair implementeerbaar te zijn in functie van de lokale regelapplicatie. Men mag het onderscheid maken tussen regelaars voor primaire technische installaties en regelaars voor eindregeling.
Eindregeling
De digitale eindregelaars dienen bij het eindregeltoestel te worden geplaatst waarbij de primaire vereiste de compactheid betreft. Ze moeten voorgeconfigureerd zijn en het programma moet opgeslagen zijn in een vast geheugen zodat bij spanningsonderbreking de gegevens niet kunnen gewist worden.
De universele eindregelaar dient van de volgende operation modes te zijn voorzien:
- Standalone Mode,
- Alternate Mode,
- Supervisory Mode,
- Low Limit (Antivries) Mode,
- Summer/Winter Compensation Mode,
- Auto-dial Mode.
De regelaar moet zowel via supervisie systeem als via de ruimtemodule(voeler) op de Comfort -, Stand-By
- en Off - stand kunnen worden geschakeld.
De modulariteit dient aanleiding te geven tot een economisch verantwoorde eindregelingtoepassing.
Primaire regeling
Bij de definitie van de hardware dient de modulariteit voldoende groot te zijn van maximum 4 fysische punten per lokale eenheid tot minimum 88 punten per eenheid en dit respectievelijk om een beperkt aantal lokale punten op een economisch verantwoorde manier te kunnen aansluiten en een minimum aan lokale punten binnen dezelfde microprocessor snel te kunnen verwerken.
Een ingebouwd uitlees- en bedieningsvenster dient voorhanden te zijn.
De dialoog met de regelaar gebeurt door middel van een bedieningsklavier rechtstreeks op de procesregelunit.
Het programmeren dient te gebeuren door middel van een grafisch object georiënteerd softwarepakket dat door een regeltechnieker kan worden gebruikt zonder specifieke informaticakennis.
Regeltechnische preprogrammatieblokken dienen voorhanden te zijn teneinde de toe te passen automatische regeling op een snelle manier te kunnen programmeren. Daarnaast dienen logische, calculatie- en tijdsprogrammablokken in de regelaar aanwezig te zijn teneinde per lokale technische installatie de regel- en sturingsfuncties te kunnen omvatten zonder supplementaire hulpapparatuur.
De regelaar dient een realtime-klok en de nodige tijdsprogramma's te bevatten zodanig dat, wanneer niet specifiek vermeld per technische installatie, elke technische installatie over zijn eigen tijdsprogramma's beschikt op basis van dag/week/jaar.
C.21.6. Voelers
De temperatuurvoelers hebben een maximale afwijking van ± 1 °C tov hun weerstandsgrafiek. Ze zijn beschermd tegen corrosie en moeten hun juiste weerstandswaarde behouden.
De RV-voelers hebben eveneens een vaste regelcurve en de afwijking tov deze curve mag maximum 5 % bedragen.
De voelers voor luchtkanalen zijn voorzien van een basisplaat met aansluitklemmen waarop de afdekplaat met de mechanisch beschermde voeler gestoken wordt. De minimale voelerlengte bedraagt 20 cm.
Alle dompelvoelers zijn in roestvrij staal. Elke voeler moet uitneembaar zijn zonder dat het medium dient afgesloten te worden. De dompelhulzen bevinden zich minimum 5 cm in het medium.
De ruimtevoelers bevinden zich in een esthetische behuizing en zijn slechts verwijderbaar door middel van gereedschap. Ze bevatten een basisplaat met aansluitklemmen.
Opmerking
Vóór de bestelling van de regelapparatuur zal de aannemer een volledige beschrijving van de regelsystemen met bijgaande regelschema's en technische specificaties van de toestellen ter goedkeuring aan de raadgevend ingenieur voorleggen.
C.22. Elektrische uitrusting
Artikel C.22 van het typebestek nr 105 wordt aangevuld met volgende voorschriften.
C.22.1. Motoren
De tweede alinea van artikel C.22 § 1 van het typebestek nr 105 wordt vervangen door onderstaande tekst:
Nochtans zijn éénfasige motoren toegelaten in volgende gevallen:
- voor motoren die ventilatoren aandrijven (ook in branders), voor zover het vermogen van de motor kleiner is dan 0,5 kW en dat de ventilator vast op de motoras bevestigd is;
- voor motoren van circulatoren, voor zover het gevraagde hydraulisch vermogen (= debiet in m³/s x opvoerhoogte in Pa) kleiner blijft dan 10 W.
De éénfasige motoren zijn inductiemotoren met kooianker, voorzien van een automatische aanzetrichting of van een permanent aangesloten condensator.
De opgelegde motorrendementen zijn niet van toepassing op de motoren der circulatoren.
C.22.3. Bescherming, bediening en signalisatie van elektrische toestellen
Artikel C.22 § 3 van het typebestek nr 105 wordt vervangen door volgende tekst.
C.22.3.1. Motoren
Deze paragraaf heeft betrekking op alle motoren, uitgezonderd de servomotoren, evenals, indien het bijzonder bestek dit uitdrukkelijk toelaat, de éénfasige motoren.
Elke motor heeft zijn eigen voedingskring met de beveiligings- en bedieningsapparaten.
De handbediening geschiedt op het voorpaneel van het elektrisch bord, door een meerpolige omschakelaar, voor iedere motor afzonderlijk.
Deze schakelaar bezit drie standen: uit - auto - hand.
De standen hebben volgende functies:
- uit: motor is spanningsloos (oranje getuigenlamp);
- auto: werking van de pomp wordt bevolen door de automatische regeling;
- hand: onafhankelijk van de regeling blijft de motor onder spanning.
Veiligheidsschakelaar of bediening via de rookdetectie en brandschakelaars hebben voorrang.
De stand automatisch moet niet worden voorzien indien er geen automatische regeling of afstandsbediening aanwezig is.
Voor de andere toestellen geschiedt de bescherming, bediening en signalisatie zoals beschreven in de punten hierboven. Nochtans moet de beveiliging tegen overbelasting door een overstroomlosser met afhankelijke vertraagde werking slechts voorzien worden, als de aard van het te beveiligen toestel dit nodig maakt.
De apparatuur voor automatische regeling, de gasbranders, de elektronische toestellen en de motoren, worden op alle voedingsfasen beschermd door kleine automatische schakelaars. Deze beantwoorden aan de voorschriften van de norm NBN C 61 -141. De nominale spanning bedraagt 380 V; de nominale stroom en het uitschakelvermogen worden bepaald aan de hand van de karakteristieken van de te beveiligen installatie.
Xxxxxxxxx schakelaars zijn niet toegelaten.
De programma-uurwerken en de programmeerbare elektronische toestellen worden aangesloten VOOR de algemene lastschakelaars van het bord, waardoor ze bij het uitschakelen van deze schakelaar toch onder spanning blijven. Voor deze apparatuur wordt een schakelaar voorzien die al deze toestellen
gezamenlijk bedient; de schakelaar heeft twee standen aan/uit en is geplaatst in het bord, een aanduidingsplaat, steeds onder spanning, is te voorzien.
C.22.4. Elektrische borden
C.22.4.1. Algemene constructie
Het bord is van het type geprefabriceerd schakel- en verdeelinrichting en is geconstrueerd volgens de eisen van de norm XXX X00-000.
Volgende IP graden dienen gerespecteerd: IP 20-7 De borden zijn van het type Bf5.
Specifieke kenmerken
- Verdeelkasten moeten voldoen aan de normen IEC 529, BS 5420 of NFC 20.010. Ze moeten worden gebruikt voor opbouw van uitrusting die voldoet aan de normen IEC 439, BS 5486/1 en NFC 63.421.
- Verdeelkasten moeten gemaakt zijn van staalplaat met een elektrolytisch verzinkte beschermlaag (TC staalplaat voor IP 55). Ze moeten worden opgebouwd met kasten van modulaire afmetingen. Deze kasten moeten worden uitgerust met de gepaste opstaande stalen randen voor bevestiging van monteerpanelen en DIN-rails.
- De staalplaat moet worden beschermd met een thermohard poeder op basis van epoxyhars, gemodificeerd met polyesterhars, waardoor een perfecte afwerklaag wordt verkregen evenals een uitstekende bescherming tegen corrosie (standaardbescherming “alle weersomstandigheden“).
- De verdeelkast moet worden uitgerust met:
* een gepast onderstel gelast op het achterpaneel (IP 30/40/43),
* standaardonderdelen die alle bouwtypes mogelijk maken (IP 30/40/43) met:
- montage van diverse verdeelkasten naast elkaar of verplicht boven elkaar,
- volledige toegang tussen 2 verdeelkasten, samengevoegd of gescheiden,
- standaard verzamelrailsteunen getest conform IEC 439-1.
- De verdeelkasten moeten:
* worden uitgerust met componenten die op monteerpanelen of DIN-rails bevestigd zijn;
* toegang bieden tot bedieningsknoppen van vermogenschakelaars of schakelaars, via modulaire frontpanelen;
* worden ingedeeld in modules met ten minste 15 % lege modules voor uitbreiding;
* typetests ondergaan conform IEC 439-1.
- Elektrische kenmerken:
* toegekende bedrijfsspanning: 1000 V
* toegekende isolatiespanning: 1000 V
* toegekende stroomwaarde: 630 A
* toegekende korte-duurstroom: 25 kA / 1 s (max)
* toegekende grensstroompiek: 53 kA (max)
In het algemeen worden de afmetingen van elk kastbord bepaald in functie van:
- de beschikbare plaats in het voorziene lokaal;
- de op te stellen apparatuur, railstellen, aansluitklemmen ea;
- de reserve ruimte waarvan het volume overeenstemt met minstens 1/5 van het volume van het geheel van de voorziene apparatuur zodat eventuele bijkomende apparatuur kan opgesteld worden, voor zover de beschikbare plaats dit toelaat.
Het verdeelbord wordt aan de muur opgehangen, zodanig dat het aan de te verwachten mechanische belasting kan weerstaan.
C.22.4.2. Algemene uitrusting
De inschrijver maakt een plan op van het bord met vooraanzicht zonder deuren, evenals het bedradings- en principeschema volgens XXX 000.
Hij mag de constructie van het bord niet laten aanvatten zonder dat de voorgelegde plannen en berekeningen zijn goedgekeurd door het Bestuur der Werken.
Alle voorziene apparatuur wordt opgesteld op een functioneel geraamte. Het railstelsel is vervaardigd uit elektrolytisch koper en moet de thermische en mechanische effecten van de maximum optredende kortsluitstroom kunnen verwerken. De doorsnede van de rails is berekend op basis van de nominale stroomsterkte van de dichtstbijzijnde bovenstroomse beveiliging, met een minimum van 36 mm². De doorsnede van de aardrail bedraagt minstens de helft van de doorsnede der faserails, met een minimum
van 36 mm². De aansluiting van de apparatuur, met een nominale stroomsterkte van meer dan 63 A, aan het railstelsel en de onderlinge aansluiting van de apparatuur geschiedt door middel van soepel geïsoleerd koper. Elke andere aansluiting geschiedt met een geïsoleerde pvc-draad of -kabel van minstens 2,5 mm² doorsnede. Het railstelsel en de apparatuur zullen verbonden worden door middel van vijzen of bouten klasse 8.8 en eveneens voorzien zijn van contactrondsels. Vlakke en Grower rondsel mogen niet gebruikt worden als rechtstreekse aansluiting op het contactoppervlakte van het railstelsel. Het railstelsel en aansluitklemmen moeten voorzien zijn van duidelijke aanduidingen betreffende de fasen, nulleider en aarde.
Alle kleine automatische schakelaars en andere modulaire apparaten worden in het bord gesteld en verbonden op een geïsoleerd verdeelblok van het type multiclips. Alle kleine automatische schakelaars ea worden in het bord aangesloten op klemmen. Deze aansluitklemmen zijn berekend voor geleiders met een doorsnede van 10 mm² of minder en worden bevestigd op rails DIN 46227 die op hun beurt verankerd worden op dezelfde draagelementen van het bord als deze van de apparatuur en bedrading. Elk metalen deel van het bord waarop elektrische apparatuur is bevestigd, alsmede de opendraaiende deuren, moeten met de beveiligingsaarde verbonden zijn door middel van soepele koperdraad met minstens 4 mm² doorsnede. Er moet voldoende vloeite voorzien worden in elke aansluiting en alle draden moeten zuiver aangebracht worden volgens de regels van het vak. Alle contactschroeven moeten degelijk vastgezet worden om inbrandingen en slechte contacten te vermijden.
De inschrijver is gehouden de aandacht van zijn werknemers hierop te vestigen en is volledig verantwoordelijk bij mogelijke tekortkomingen.
Op het bord worden volgende aanduidplaten voorzien:
- nummering der kringen,
- spanning 220 V / 380 V + N,
- benaming bord.
De tekst, afmetingen van letters en cijfers worden bepaald gedurende de werken. Alle aanduidingsplaten worden uitgevoerd in witte resopal met zwarte letters en zijn zelfklevend. De aansluitklemmen worden voorzien van etiketten uit plastische stof met gegraveerde of gedrukte cijfers.
Een volledig bijgewerkte legende met aanduiding en omschrijving van al de kringen, en voorzien van een beschermingsfolie, is op de binnenzijde van het verdeelbord aan te brengen.
C.22.4.3. Opstelling elektrisch bord
In nabijheid:
- in het onderstation
C.22.4.4. Beschrijving apparatuur in borden
C.22.4.4.1. Vermogensschakelaars
Vierpolig, voorzien als hoofdschakelaar in het bord centrale verwarming. Dient geschikt te zijn om de doorsnede van de aankomende kabel aan te sluiten. Is dit niet mogelijk dan dient gebruik gemaakt van een aangepast aansluitblok. De aansluitruimte voor kabels en aansluitblokken moet degelijk gerespecteerd blijven.
De vermogensschakelaars hebben een gevormde behuizing uit kunststof met dubbele isolatie. Het geheel is opgebouwd in één enkel blok en laat toe verschillende hulpelementen aan te bouwen. De nominale stroomsterkte van de schakelaars zijn door de inschrijver te bepalen in functie van de apparatuur in het bord. De techniek van samenhang of filiatie tussen de apparatuur toegepast moet worden in functie van artikel 118-04 van de AREI, overeenstemmend met de gegevens en toepassing van de fabrikant.
C.22.4.4.2. Kleine automatische schakelaars
Zij zijn 2- of 4-polig en moeten een afschakelvermogen hebben dat beantwoord aan de grootste ideële kortsluitstroom welke kan optreden in de beveiligde kring. Zij worden aangevoerd in alle verdeelborden voor de beveiliging der verschillende kringen.
De verschillende stroomsterkten zijn vermeld op de bordenschema's. De onderbreking gebeurt gelijktijdig op de twee of vier polen. Op elke pool is een thermisch en een magnetisch beveiligingselement voorzien. Het is niet toegelaten enkelpolige automaten samen te stellen tot meerpolige door mechanische koppeling. Zij moeten geschikt zijn voor DIN bevestiging. Zij zullen beantwoorden aan de uitschakelcurve naar gelang hun toepassing.
Zij zullen de mogelijkheid bieden om modulaire hulpcontacten, differentieelinrichtingen of afstandsbedieningselementen aan te koppelen. Zij zullen een beschermingsgraad IP 20 hebben.
C.22.4.4.3. Motorbeveiligingsrelais
De motorbeveiligingsschakelaars voldoen aan de IEC 947-2 en beveiligen tegen thermische overbelasting en tegen kortsluiting.
Deze zijn 3-polig uitgerust met bimetaal relais en voorzien van hulpcontacten, instelschaal, omschakelpal hand/automatisch, ontgrendelknop en testpal, waarbij
- hulpcontacten: maak- + breekcontact;
- instelschaal: precies instelbaar door lineaire, overzichtelijke indeling, ook voor tussenliggende waarden;
- testpal: voor simulatie van aanspreken van het motorbeveiligingsrelais. Het instelbereik van de nominale stroom is te bepalen door de inschrijver. Zij zullen beantwoorden aan de uitschakelcurve "D".
Zij zullen de mogelijkheid bieden om modulaire hulpcontacten, differentieelinrichtingen of afstandsbedieningselementen aan te koppelen.
C.22.4.4.4. Technische uitrusting
Het bord wordt bijkomend uitgerust met:
- de nodige automatische veiligheden voor de voedingskringen en stuurketens van circulatoren, regelapparatuur, enz.,
- 1 transformator 220 V / 24 V voor de stuurketens (vermogen te bepalen door de inschrijver),
- de nodige motorbeveiligingsrelais voor de circulatoren,
- voor elke circulator een schakelaar met drie standen (in bedrijf - automatisch - uit bedrijf); elke schakelaar uitgerust met de nodige getuigenlampen,
- de nodige apparatuur voor de automatische regeling van de verwarmingskringen (zie artikel C.21),
- de nodige aanduidingsplaatjes (gegraveerd),
- de nodige klokken,
- de nodige aangepaste automatische veiligheden voor de voedingskringen en stuurketens voor de luchtgroepen,
- motorbeveiligingsrelais voor de motoren,
- de volledige bedrading met railstelsel, zoals beschreven,
- uitrusting voor stoppen ventilator bij luchttemperatuur hoger dan 80 °C of bij bediening noodstop,
- bordverlichting MhF 1 x 18 W,
- stopcontact 220 V en 24 V met transfo,
- reserveplaats minimum 20 %.
C.22.5. Elektrische leidingen
De aan te wenden kabels zijn alle van het type XVB-F2 voor de voedingskabels en TPVF 2 paar-F2 voor de sturing en de regeling. Aantal geleiders en secties te bepalen door de inschrijver volgens de geldende reglementen terzake.
Zij worden in opbouw of inbouw geplaatst en worden in de rechte stukken beschermd door versterkte gegalvaniseerde metalen buis voor de opbouwinstallatie en in TTH-beschermbuis voor de inbouwinstallatie.
Alle kap, metsel- en herstellingswerken van welke aard ook, nodig voor de uitvoering van de elektrische installatie zijn in de eenheidsprijzen begrepen.
De uiteinden van de buizen zijn met afgeronde isolerende kabelingangen uitgerust. De buizen worden minimum alle 50 cm vastgehecht door middel van aangepaste afstandsklemmen volledig in kunststof.
De klemmen worden met aangepast vijzen degelijk verankerd aan muren of plafonds. De gegalvaniseerde buizen moeten niet geschilderd worden.
Elektrische aansluitingen aan de borden.
De elektrische voedingen zijn ter beschikking gesteld in de nabijheid van het bord in de regelkelder. Alle andere voedingen naar de toestellen, enz. maken deel uit van de huidige aanneming.
C.22.6. Aarding
Alle beschermmaatregelen tegen elektrische schokken zoals voorzien in het "Algemeen reglement op de elektrische installaties" verschenen in het Belgisch Staatsblad van 29.04.1981 zullen uitgevoerd worden door de inschrijver van de elektrotechnische uitrusting.
Te dien einde moet de inschrijver op de aanvoer- en terugvoerleidingen en op het luchtkanalennet aansluitvijzen voorzien; gedurende de werken zullen hiervoor de nodige inlichtingen verstrekt worden door het Bestuur der Werken.
Alle beschermingsgeleiders tussen schakelborden en apparatuur zijn ten laste van de inschrijver en zijn begrepen in de eenheidsprijs van de voedingskabels.
Het plaatsen van een aardingsklem is te voorzien in deze aanneming.
De aannemer verbindt zijn installaties aan een in de huidige aanneming te voorziene aardingsklem en zal deze verbinden aan de bestaande aarding van het lot elektrotechnische uitrusting.
De pantserbescherming van de VFVB-F2 kabels mogen niet gebruikt worden als aardgeleider.
C.23. Meet- en controletoestellen
Artikel C.23 van het typebestek nr 105 wordt aangevuld met volgende voorschriften.
C.23.1. Warmwaterthermometers
De wijzerplaatthermometers voor warm water zijn van het type met dompelvoeler van roestvrij staal. Zij zijn uitneembaar zonder het medium te moeten afsluiten.
Op de vertrek- en de terugvoerleidingen van de verschillende kringen, achter de driewegkranen, en op de collector telkens op aanvoer en terugloop worden thermometers geplaatst.
Dergelijke thermometers worden eveneens voorzien op de glycolbatterijen van de warmterecuperatie- inrichting.
Doormeter 100 mm, gegradueerd van 0 tot 120 °C met verticale dompelaar.
Opmerking
Alle voorziene hulzen voor het plaatsen der voelers zijn van het type met lasmof met binnendraad.
C.23.2. Luchtthermometers
Voor en na elk orgaan dat de luchttemperatuur wijzigt in de luchtbehandelingsgroepen en er buiten, wordt een wijzerplaatthermometer met voeler geplaatst, diameter 100 mm. Dit is eveneens van toepassing op de batterijen van de recuperatie-inrichtingen.
De luchtthermometers hebben een duidelijke schaalverdeling, respectievelijk van -30 tot +30 °C voor buitenlucht en van 0 tot 60 °C voor de behandelde lucht.
C.23.3. Manometers
Op de collectoren en naast ieder expansievat wordt nabij de vulkraan een manometer geplaatst met nauwkeurige aflezing.
Doormeter 180 mm - 0 tot 4 bar.
C.23.4. Differentiaalschakelaars op de luchtfilters, batterijen en ventilatoren
Niet van toepassing
C.23.5. Antivriesthermostaat
De ventiloconvector die in rechtstreeks contact kunnen komen met buitenlucht zijn voorzien van een antivriesthermostaat met lang capillair, rechtstreeks tegen de ribben van de batterij (stroomafwaarts) geplaatst en reagerend op de temperatuur van het koudste punt, van het capillair.
Bij werking van deze thermostaat zal de gemotoriseerde luchtklep automatisch dichtgaan en de luchtbehandelingsgroep tot stilstand worden gebracht.
De driewegkraan op de verwarmingsbatterij gaat open bij werking van de antivriesthermostaat.
Opmerking
Alle voorziene hulzen voor het plaatsen der voelers zijn van het type met lasmof met binnendraad.
C.24. Brandbeveiliging
C.24.1. Verwijzingsdocumenten
Aangevuld door de navolgende bepalingen zijn op onderhavige inrichtingen volgende voorschriften van toepassing:
- NBN 713.020 van 1968 en het addendum van 1980.
Deze documenten zijn toepasselijk met betrekking tot de criteria inzake weerstand tegen brand waaraan de aangewende materialen (brandkleppen, roosters, enz) moeten voldoen.
Verder dienen alle gebeurlijke bijkomende eisen van de bevoegde brandweer in acht genomen te worden.
C.25. Signalisatie
- Zie eveneens artikel C.24 (Brandbeveiliging).
- De melding van alarmen en of storingen van onderhavige installatie moet gedetailleerd weergegeven worden op het stuurbord in de regelkelder en op de regelapparatuur.
- Daarenboven dient een gegroepeerde overbrenging mogelijk te zijn, respectievelijk voor de onderhoudsmeldingen en de kritische alarmen vanuit dit centrale stuurbord.
- In elk bord moeten daartoe twee klemmenstroken en de nodige spanningsloze hulpcontacten voorzien worden.
- De verbindingskabels voor signalisatie tussen de hvac-apparatuur en het centrale stuurbord in de regelkelder behoren tot deze aanneming.
C.39. Bijkomende werken
Artikel C.39 van het typebestek nr 105 wordt aangevuld met volgende voorschriften.
C.39.1. Omvang
Alle bouwkundige werken die nodig zijn voor de installatie van de verwarming en de ventilatie zijn ten laste van de inschrijver. Deze werken omvatten onder meer:
1. het plaatsen van trillingsdempende en andere sokkels (10 cm gewapend beton) voor alle toestellen (koelmachine, luchtgroep, verdeelcollector, ed.);
2. het maken van gaten, sleuven, enz in muren, plafonds, vloeren, balken enz nodig voor het plaatsen van de leidingen, kanalen, verwarmingslichamen, steunen, enz.
Alle herstellingswerken dienen te gebeuren door geschoolde werklieden volgens de regels van het vak. Voor deze herstellingen gebruikt men materialen die zoveel mogelijk dezelfde aard en kwaliteit hebben als die van de ongeschonden, oorspronkelijke gedeelten. De aannemer schikt zich dienaangaande naar de onderrichtingen van het Bestuur der Werken;
3. de aannemer draagt alle lasten, welke deze ook zouden kunnen zijn, om het binnenbrengen van het materiaal in de lokalen waarin het geplaatst moet worden mogelijk te maken: vervaardiging van zekere omvangrijke elementen in verschillende delen en samenvoeging ter plaatse, het maken van openingen en gaten die niet op de plannen voorzien zijn, het achteraf terug dichten van deze openingen en gaten, enz.
Geen enkel supplement zal uit dien hoofde toegestaan worden.
Opmerking
De inschrijver zal alle eventuele openingen in beton maken door middel van diamantgereedschap.
De uitgravingen voor de aanleg van de kanalen evenals de wederaanvullingen zijn geen last van deze aanneming.
C.39.2. Dichten van doorboringen in compartimenten en lokalen
C.39.2.1. Algemeen
Met een compartiment wordt bedoeld:
Het gedeelte van een gebouw begrensd door wanden of vloeren die de brandvoortplanting naar het (de) naast- of bovenliggend(e) compartiment(en) dienen te beletten gedurende 2 uur.
- Een compartiment is onderverdeeld in lokalen. Deze lokalen zijn begrensd door wanden die de brandvoortplanting naar het naastliggend lokaal dienen te beletten gedurende 1/2 uur.
C.39.2.2. Dichten van doorboringen tussen lokalen
De doorboringen tussen lokalen moeten degelijk en volgens de regels van het vak afgedicht worden met een cementspecie. Papier, plaaster e.a. zijn ten strengste verboden.
C.39.2.3. Dichten van doorboringen tussen compartimenten
Resterende openingen in wand- en vloerconstructies bestemd voor onderhavige inrichtingen moeten na montage zorgvuldig aangevuld worden met brandwerende materialen minstens gelijkwaardig aan de brandweerstand van deze constructies.
Vóór uitvoering wordt een testrapport overeenkomstig NBN 713-020 geëist voor alle brandwerende materialen.
Na de uitvoering wordt van de installateur een attest geëist ten behoeve van de brandweer met de formele bevestiging dat geen enkele door leidingen doorboorde bouwconstructie in haar brandweerstand verzwakt werd na de gespecialiseerde afdichting en isolatie van de doorvoeren.
Tevens moet bij die gelegenheid een formele verklaring van de leverancier van de brandwerende isolatiematerialen voorgelegd worden die bevestigt dat de desbetreffende materialen aangebracht zijn volgens de voorschriften terzake.
C.39.3. Afbraak radiatoren
In de bestaande VIP-ruimte dienen een aantal radiatoren afgebroken te worden.
Deze werken omvatten alle noodzakelijke prestaties, leveringen van materialen om dit uit te voeren volgens de regels van goedvakmanschap. De gebruikte materialen en de plaatsingswijzen voldoen aan de overige bepalingen vermeld in dit bijzonder bestek.
De werken omvatten oa:
- afkoppelen
- terug in dienst stellen van de verwarming en inregeling.
Artikel is vervat onder art 5.10.7. van de meetstaat
C.39.4. Onvoorziene werken
Gezien de aard van de werken wordt onder dit artikel een stelpost, niet te wijzigen door de inschrijver bij inschrijving, voorzien voor onvoorziene werken en omleidingen aan bestaande installaties om de werken mogelijk te maken.
Tijdens de uitvoering der werken zullen deze werken verrekend worden op basis van de beschikbare eenheidsprijzen of bij ontstentenis ervan door afleiding van eenheidsprijzen en dit alles onder akkoord van het Bestuur der Werken .
De inschrijver zal onder geen beding dit bedrag gebruiken voor het dekken van de kosten in de hiervoor beschreven artikelen.
C.40. Schilderingen
Artikel C.40 van het typebestek nr 105 wordt aangevuld met volgende voorschriften.
De schilderwerken mogen slechts uitgevoerd worden na voorafgaandelijke reiniging van de te schilderen oppervlakken en na controle door het Bestuur der Werken, dat eveneens de kleur bepaalt en de verschillende verflagen.
De gebruikte grondstoffen zijn van een eerste hoedanigheid en geschikt voor de heersende temperaturen en materialen. De aannemer neemt al de nodige voorzorgen ter vermijding van elke beschadiging en van verfspatten op de muren, plafonds, enz.
Na het plooien van de buizen, zowel koud als warm, wordt het geplooid gedeelte geschilderd in twee lagen roestwerende verf.
Vóór het uitvoeren van enig schilderwerk verwijdert de schilder zorgvuldig alle hennepbaarden of andere vezels die buiten de verbindingen mochten steken. De lassen worden zorgvuldig ontdaan van alle oppervlakte slakken en onreinheden.
De verroeste delen of die waarvan de grondverf verdwenen is, worden met de metalen borstel schoongemaakt en bedekt met 2 lagen roestwerende verf.
De lagen verf zijn aangebracht zonder rekening te houden met de grondlaag aangebracht door de fabrieken.
Vooraleer aan deze werken te beginnen zal de kwaliteit en de verschillende kleuren van de te gebruiken verfsoorten door het Bestuur bepaald worden, dit om de controle te vergemakkelijken.
Elke kleur zal van de volgende laag verschillen in tint (iets lichter of iets donkerder).
Volgende schilderwerken vallen ten laste van de aannemer.
1. Het schilderen van het lichaam en van de bediening der afsluitventielen en van de verschillende toestellen in de onderstations in twee lagen metaalglansverf, de kleur wordt aangeduid door het Bestuur.
2. Schilderen van alle stalen leidingen met twee lagen roestwerende verf (vóór isolatie).
3. Schilderen in twee lagen roestwerende verf van de leidingen gaande door xxxxxxx, dit vóór plaatsing van de buizen in deze scheden.
4. Schildering van de bevestigingsmiddelen en ophangstukken in 2 lagen roestwerende verf, waarvan één voor de plaatsing en de tweede na de plaatsing.
5. Pro memorie, de plaatstalen radiatoren komen met een afwerklaag op de werf. De zichtbare aansluitleidingen van de radiatoren dienen ter plaatse een gelijkaardige afwerking te krijgen (minstens 2 lagen aangepaste halfmatte lakverf).
6. Het schilderen van de gasleiding in één laag roestwerende verf, een laag grondverf en een afwerklaag in synthetische verf van gele kleur.
7. Schilderen van de zichtbaar blijvende leidingen met een laag roestwerende verf, een grondlaag en twee laklagen.
8. De kastborden worden reeds geschilderd afgeleverd.
9. Het schilderen van de hulzen (behalve die in pvc of een ander roestvrij materiaal) in een laag roestwerende verf aan binnen- en buitenkant vóór plaatsing, een grondlaag en afwerklaag na plaatsing in aangepaste kleur.
De schildering gebeurt overeenkomstig de voorschriften van index 07 van het typebestek nr 104. Volgende kleuren dienen gerespecteerd:
- voeding: rood
- terugloop: blauw
- de in het zicht blijvende cv-leidingen: volgens de kleurkeuze van de architect tijdens uitvoering der werken.
C.41. Thermische isolatie
Artikel C.41 van het typebestek nr 105 wordt aangevuld met volgende voorschriften.
C.41.1. Algemeen
Alle leidingen voor warm water, koudwater en alle luchtkanalen voor verse-luchtname en inblaas worden voorzien van een thermische isolatie.
Per aangewende isolatietype moet een attest van CEBELCOR verstrekt worden vóór de bestelling. Brandgedrag: klasse A1 volgens XXX X00-000.
C.41.1.3. Stalen
De aannemer moet ten gepaste tijde aan het Bestuur der Werken een staal ter goedkeuring voorleggen van elk voorgesteld type isolatie, inbegrepen bijhorende afwerking, dit voor een recht leidinggedeelte, een bochtstuk, een aftakking en voor een stuk luchtkanaal.
C.41.2. Warmwaterleidingen cv
Al de cv-leidingen in kruipruimte, kelder, schachten en in de technische lokalen moeten geïsoleerd worden.
Volgende dikte van de isolatieschalen moet minimaal aangehouden worden:
- voor leidingen tot 1": dikte 30 mm,
- voor leidingen t/m 2": dikte 40 mm,
- voor leidingen groter dan 2": dikte 50 mm.
De isolatie bestaat uit schalen in minerale wol met volgende kenmerken:
- cilindrische elementen met een kunsthars bindmiddel,
- volumieke massa: 55 tot 90 kg/m³ afhankelijk van de dikte,
- brandveiligheid: onbrandbaar; klasse A1 volgend DIN 4102,
- soortelijke warmte: 0,2 kcal/kg.°C,
- warmtegeleidingscoëfficiënt (l) bij een gemiddelde temperatuur in de isolatie van 60 °C: 0,034 kcal/m.h.°C
Toepassing: alle nieuwe stalen leidingen
C.41.4. Plaatsing
Bijzondere aandacht dient te worden besteed aan de plaatsing van de schalen en de schuimbuizen; de binnendiameter moet overeen komen met de diameter van de te isoleren leiding, zodat de isolatie goed rondom de leiding aansluit. Voor de bochten dienen schalen gebruikt te worden, welke zorgvuldig in verstek gesneden worden en onderling aangewerkt (minimum 5 delen). Alle opvullingen met losse wol zijn ten strengste verboden.
Voor de schalen in minerale wol zullen de schalen zo geplaatst worden dat de lengtenaden verspringen. De warmte-isolatie mag slechts geplaatst worden na het uitvoeren van de dichtheidsproeven. De isolatie moet het bedienen van kleppen, afsluiters en andere toestellen toelaten (al deze toestellen dienen zelf niet geïsoleerd te worden).
De isolatie wordt niet onderbroken op de plaats der steunen.
C.41.6. Luchtkanalen
C.41.6.1. Luchtkanalen binnen het gebouw
Dit artikel is een last van de aanneming maar is vervat in de overeenstemmende artikels C.14., zijnde “Luchtkanalen“.
Alle luchtkanalen voor:
a) verse lucht, inbegrepen aansluit caissons,
b) pulsienet tot aan de lokalen.
Kanalen met rechthoekige doorsnede
De isolatie bestaat uit stijve panelen bedekt met aluminiumfolie (minimum dikte 70 micron) en versterkt met minerale wol. De minimumdikte bedraagt 25 mm.
De panelen zijn vervaardigd uit minerale wol. De samenvoeging gebeurt met overlapping.
Alle naden worden afgedicht met zelfklevende aluminiumband met een breedte van minstens 75 mm.
De randen van de platen worden versterkt met hoekprofielen en er wordt om de 0,5 m een bandijzer geplaatst.
Kanalen met ronde doorsnede
De isolatie bestaat uit soepele dekens van minerale wol, met een volumemassa van minstens 40 kg/m³. Deze dekens worden op de kanalen aangebracht door lijmen en worden daarenboven om de 0,5 m omsnoerd door gegalvaniseerd bandijzer.
Beperktheid van afmetingen of akoestische voorwaarden
Waar het onmogelijk is de kanalen uitwendig te isoleren of waar ingevolge naberekening wordt vastgesteld dat de gestelde akoestische voorwaarden niet bereikt worden, zullen de kanalen inwendig geïsoleerd worden.
Deze isolatie is een phonische isolatie. De oppervlakte in contact met de getransporteerde lucht, zal voorzien zijn van een glasvlies met neopreen. De isolatie moet volgende eigenschappen hebben:
- brandveilig niet toxisch (klasse I),
- niet capillair werkend,
- niet hygroscopisch,
- waterafstotend,
- rot- en schimmelvrij.
De snijkanten van het isolatiemateriaal zullen voor het aanbrengen van de isolatie in de kanalen, behandeld worden met een lijm om loslaten van deeltjes isolatiemateriaal te voorkomen.
De sabinwaarde moet minstens bedragen:
Hz | 125 250 | 500 | 1000 | 2000 | 4000 |
s | 1.12 0.23 | 0.57 | 0.85 | 0.91 | 0.92 |
C.41.8. Afwerking van de isolatie en merken van de leidingen
C.41.8.1. Leidingen voor warmwater
De collectoren worden afgewerkt met gegalvaniseerde staalplaat. De vertrekken op de collector in de regelkelder worden eveneens afgewerkt met gegalvaniseerde plaat.
De isolatie van de zichtbaar geplaatste leidingen in de kelder en de klaslokalen, gebeurt met een mantel uit gegalvaniseerde plaat. De isolatiemantel dient bevestigd te worden door middel van niet-corroderende parkervijzen, hiertoe moet er een voldoende overlapping van de plaat worden verwezenlijkt. Ter plaatse van de isolatie-uiteinden aan afsluiters, flenzen, ed dient kopse afwerking van de gegalvaniseerde stalen mantel voorzien te worden.
Voor de afwerking van de bochtstukken dient de mantel gepast in verstek te worden gesneden zodanig dat een goede aansluiting wordt verkregen.
De lengtenaden der afwerking moeten zich aan de onderkant bevinden.
In de valse plafonds, de kruipruimten en in de leidingenschachten is het toegelaten de isolatie af te werken door middel van een versterkte aluminiumfolie van minstens 0,1 mm dikte.
De lengte- en dwarsnaden van de isolatie en haar folie worden afgeplakt met een zelfklevende band met dezelfde eigenschappen als de afwerkmantel. De isolatie wordt om de meter omsnoerd met gegalvaniseerde draad.
De isolatiemantel zal op regelmatige afstand gemerkt worden door middel van zelfklevende gekleurde banden. Bijkomend wordt op de afwerklaag een gekleurde pijl met het nummer van de kring gekleefd, zodanig dat de richting van de vloeistof die er door stroomt duidelijk aangeduid wordt.
Bij elke muurdoorgang dient de hierboven beschreven uitvoering eveneens toegepast te worden. Leidingen cv: met enkele band: aanvoer worden rood gemerkt, terugloopleidingen worden blauw gemerkt.
De leidingen buiten de gebouwen worden afgewerkt met RVS plaat, met enkel strikt noodzakelijke naden. Materiaaldikte 0,8 mm, die overlappend geplaatst worden en aan elkaar bevestigd worden met roestvrij stalen schroeven of popnagels. Alle naden worden zorgvuldig waterdicht afgespoten met elastisch blijvende vulmassa. Het geheel dient volledig waterdicht te zijn.
C.41.10. Algemene opmerkingen (toegevoegd artikel)
In de eenheidsprijs van de isolatie moet begrepen zijn:
- de nodige doorboringen door muren, wanden, vloeren, plafonds, enz.;
- het aanvullen der blijvende openingen tussen schachten en bouwconstructies;
- in orde stellen van de beschadigde gedeelten, enz.;
- eventuele meerlengte voor bochten, aftakkingen, hulpstukken, enz.
De aandacht van de inschrijver wordt gevestigd op het feit dat de plaatsing van de isolatie en de afwerking ervan zeer zorgvuldig moet gebeuren. De uitvoering ervan zal moeten herbegonnen worden wanneer het Bestuur der Werken oordeelt dat dit laatste niet het geval is, zelfs wanneer de voorafgaandelijke proefopstelling zou goedgekeurd zijn.
De isolatie wordt slechts geplaatst na het uitvoeren van de dichtheidsproeven.
De isolatiewerken dienen uitgevoerd door in het vak gespecialiseerde vaklui. De eventuele onderaannemer, door de aannemer hiervoor aangeduid, moet door het Bestuur der Werken vooraf aanvaard zijn.
HOOFDSTUK D: AKOESTIEK (toegevoegd hoofdstuk)
1. Akoestische voorwaarden
Alle inrichtingen voor luchtbehandeling voldoen strikt aan de voorschriften van de norm NBN 263, NBN S01-400 en 401, gewijzigd en/of vervolledigd door de volgende voorwaarden:
het geluidspeil mag, met alle installaties in werking, volgende waarden, bepaald door de kromme NR niet overschrijden: volgens vermelding in onderhavig bestek
De aandacht van de inschrijver wordt gevestigd op het feit dat aan de voorschriften hierboven aangehaald, strikt dient voldaan te worden. Te dien einde dient hij alle nodige maatregelen te treffen.
Alle nodige schikkingen om dit te bekomen moeten begrepen zijn in de eenheidsprijzen van de verschillende componenten van de installaties.
In de geventileerde lokalen ondergaat het geluid van lokaal tot lokaal een minimale verandering in dB van minstens dezelfde waarde als de vermindering verzekerd door de wand of wanden die de lokalen scheiden.
De vermindering van de geluidspeilen voortgebracht in een lokaal en overgezet naar een ander, door leidingen en monden, in het frequentiespectrum tussen 250 en 4.000 Hz wordt bepaald overeenkomstig de voorschriften van NBN 576.40.
2. Voorzorgen
De aandacht van de aannemer wordt gevestigd op het feit dat aan de voorwaarden, hierboven aangehaald, strikt moet voldaan worden.
De aannemer dient de nodige voorzorgen te nemen, om te verhinderen dat geluid en trillingen van machines, kanalen en leidingen zich in het gebouw voortplanten.
1. Het kiezen van zeer geruisarme toestellen zoals luchtbehandelingsgroepen, afzuiggroepen, enz.
2. Op oordeelkundige en zorgvuldige wijze de eind- en tussengeschakelde eenheden van de kanalennetten, brandkleppen, enz. selecteren.
3. Een doeltreffende geluiddemping voorzien op elke inrichting.
De geluiddempers zijn in de fabriek vervaardigd en zijn voorzien van een omhulsel bestaande uit gegalvaniseerde plaat.
Hun afmetingen (nuttige lengte en sectie) moeten door de inschrijver bepaald worden.
Ze zijn vervaardigd uit materialen die chemisch standvastig zijn, onvergankelijk, ongevoelig aan de invloed van vocht, onbrandbaar en reukloos; ze mogen zich niet ontbinden onder invloed van trillingen en moeten onaantastbaar zijn voor knaagdieren, insecten en schimmels.
Aan de binnenkant moet een afwerking uit kunststof folie aangebracht worden.
Bij de voorziene gebruiksvoorwaarden mag er geen uitschuring optreden, welke aanleiding kan geven tot het loskomen van stofvezels of deeltjes van eender welke andere stof.
4. Voorzien van trillingsisolatoren onder de machines en voetstukken met trillingsdempende isolatie, onder de groepen en alle aggregaten die trillingen kunnen overzetten op de gebouwconstructie. Daartoe zal de aannemer een oplossing uitwerken welke een zodanige trillingsdemping oplevert zodat de eigen frequentie in het dynamisch stelsel van het geheel “ machineplaatschokdemper ” zo laag mogelijk is. In ieder geval lager dan 10 Hz.
Deze oplossing moet voorafgaandelijk ter goedkeuring aan het Bestuur der Werken worden voorgelegd. De installateur zal de berekeningsnota’s voorleggen welke de karakteristieken rechtvaardigen.
5. De uitvoeringsdetails en het definitief verloop van de luchtdistributiesysteem derwijze bepalen en uitvoeren dat een eventuele regeneratie van lawaai na de geluiddempers, tot een strikt minimum beperkt wordt.
De nodige schikkingen, versterkingen van kanalen, enz., inbegrepen alle toebehoren om dit te bekomen, moeten begrepen zijn in de eenheidsprijzen van de verschillende componenten van de installatie.
6. De nodige voorzorgen nemen om te beletten dat geluid of trillingen door kanalen en leidingen overgebracht worden.
7. Verder een degelijke dichting voorzien op de aftakkingen rondom kanalen en kleppen die technische lokalen verlaten.
8. Indien bepaalde hierboven vermelde elementen niet van bij de aanvang geplaatst worden, maar achteraf nodig blijken, vallen alle kosten voor de aanpassingen en wijzigingen ten laste van de aannemer.
3. Opmerkingen
3.1. De inschrijvers dienen hun akoestische problemen op te lossen op basis van de opgelegde voorwaarden en de akoestische eigenschappen van de bestaande bouwkundige structuur.
De aannemer blijft volledig verantwoordelijk voor alle door hem voorgestelde oplossingen, zowel wat het ontwerp als de uitvoering ervan betreft.
3.2. De inschrijvers zijn verplicht een volledige technische documentatie betreffende de voorzorgen door hen genomen, teneinde de opgegeven geluidspeilen niet te overschrijden, te voegen.
Zij zullen onder andere de akoestische verminderingskrommen van de geluiddempers in functie van de frequentie, het geluidsspectrum van de ventilatoraggregaten, enz. alsmede de akoestische karakteristieken van de luchtdistributie-organen bijvoegen.
HOOFDSTUK E: PROEVEN OP DE INSTALLATIE
1. Omvang der werkzaamheden
Alle certificaten van de materialen, opgesteld door de constructeurs, dienen vóór aanvang der proeven aan het Bestuur der Werken geleverd te worden.
Buiten de reeds vermelde testen in onderhavig bestek en typebestek nr 105 dienen volgende werkzaamheden uitgevoerd te worden.
a. Inregeling van:
- alle luchttoevoer- en afzuigsystemen,
- de ventilatie-inrichtingen om de voorgeschreven of nodig geachte klimatologische voorwaarden en debieten, te bekomen,
- de hydraulische circuits voor warm water distributie, individueel inregelen van de radiatoren en de verdeelcollectoren van de vloerverwarming;
b. Van een aantal representatieve ruimten dienen onder de wintercondities de volgende metingen te worden verricht:
- ruimtetemperatuur in de leefzone,
- lucht- en inblaastemperatuur,
- optredende ruimteluchtsnelheden gemeten op 10 cm en op 150 cm boven de vloer.
c. Aan de hand van de meetresultaten, instellen of corrigeren van het uitblaaspatroon van de luchttoevoerornamenten.
d. Van alle persproeven dient een rapport te worden ingediend terwijl tijdens de beproeving een door de werfdirectie aan te wijzen deskundige aanwezig zal zijn.
Indien de eerste beproevingen geen goed resultaat opleveren, dienen deze na het aanbrengen van verbeteringen opnieuw te worden uitgevoerd tot het gewenste resultaat bereikt wordt.
Voor het uitvoeren der beproevingen bezorgt de aannemer alle hiertoe benodigde apparatuur.
2. Omschrijving werkzaamheden, te verrichten alvorens met inregelen mag worden begonnen
a. Vullen en ontluchten van alle watersystemen.
b. Controleren of de water- en luchttransportsystemen voldoende schoon zijn.
c. Verwijderen van eventuele tijdelijke filters en monteren van de filters volgens de bestekbeschrijving.
d. Aanbrengen van de afsluitbare meetpunten voor drukverschilmetingen in alle wateraanvoer- en terugloopleidingen naar de apparatuur en idem voor de luchttoevoer- en afzuigkanalen.
e. Opstarten, inregelen, proefdraaien en het instandhouden van de installatie gedurende de normale werkuren en dit zolang noodzakelijk blijft voor het uitvoeren van de proeven.
f. Het aanbrengen van de aanduidingsplaatjes in gegraveerd kunststof op circulatoren, ketels, batterijen, afsluiters, verdeelkranen en regelkranen.
3. Luchtzijdig inregelen
Voordat hiermee wordt gestart, dient te zijn vastgesteld, dat de hierboven beschreven werkzaamheden verricht zijn.
De inregelwerkzaamheden bestaan per systeem uit de volgende onderdelen:
a. controle van de toerentallen van de waaiers van de ventilatoren;
b. bepalen van opgenomen vermogen en stroomsterkte van alle ventilatoren;
c. inregelen van de luchthoeveelheden op de toe- en afvoerroosters en in de kanalen, en dit met een maximale tolerantie van 10 % op de ontwerpwaarde;
d. het instellen van een uitblaaspatroon op elk toevoerornament waarbij het optreden van hinderlijke tocht minimaal is.
4. Waterzijdig inregelen
Per systeem dienen volgende inregelwerkzaamheden uitgevoerd te worden.
a. Controleren van de draairichting van de pompen.
b. Bepalen van opgenomen vermogen en stroomsterkte van alle pompen bij volle belasting.
c. Doen instellen van de pompcapaciteit op de ontwerpwaarde.
d. Instellen op de ontwerpwaarde van de waterhoeveelheden over de kringen en de verdelers.
5. Meting van de dichtheid van de lucht
Een attest met bepaling van de luchtdichtheidsklasse zal afgeleverd worden door de installateur. De voorschriften van artikel E5 § 5 zijn integraal van toepassing.
6. Rapportage
Iedere rapportage dient te geschieden op lijsten, per systeem, met vermelding van de gegevens en de meetwaarden vóór en na het inregelen met vermelding van de uiteindelijke stand.
HOOFDSTUK F: BIJGEVOEGDE ARTIKELS
1. Karakteristieken der toestellen - aanduidingsplaatjes
De naamplaatjes welke de karakteristieken der toestellen vermelden (zoals circulatoren, driewegkranen, groepen, ed) dienen uitgevoerd te worden in metaalplaat.
De bevestigingen gebeuren door vijzen, lassen of met klinknagels. Vermeldingen zijn er onuitwisbaar in aangebracht.
De kenmerkende aanduidingsplaatjes zijn uitgevoerd in gegraveerde resopal zwart/wit. Ze worden bevestigd door middel van vijzen, ofwel rechtstreeks op de toestellen, ofwel met afstandsbeugels op de leidingen.
De aanduidingsplaatjes vermelden, overeenkomstig de gegevens op de uitvoeringsplannen en het bestek de benamingen met hun overeenstemmende volgnummers.
Voor de uitvoering dienen de tekst met de modellen der verschillende uitvoeringen ter goedkeuring worden voorgelegd aan het ingenieursbureau.
2. Opbergkastje technische sleutels en plannen
In de nabijheid van de luchtgroep is een metalen kastje met slot en sleutel te voorzien voor het opbergen van de bedieningssleutels van de installatie met name de sleutels voor de ontluchters, het elektrisch bord en andere bedieningen.
Tevens dient dit kastje voldoende groot te zijn om de uitvoeringsschema's in op te bergen.
DEEL III: AANVAARDING
1. Overgave van de installatie
Indien gewenst door het Bestuur der Werken, en dit op eenvoudige aanvraag en zoveel maal als het dit noodzakelijk acht, zal de aannemer bevoegd technisch personeel van de fabrikanten of leveranciers ter plaatse sturen, teneinde onderricht te verstrekken aan personeel voor het aanleren van het behandelen der toestellen.
De goedgekeurde handleidingen worden in drie exemplaren opgesteld.
Zelfs na de voorlopige aanvaarding dient de installateur onverwijld gevolg te geven aan elke vraag vanwege het Bestuur der Werken om over te gaan tot nieuwe regelingen.
De inschrijver verbindt er zich toe onverwijld de nodige maatregelen te treffen om de defecte en onvoldoende bevonden uitrustingen te vervangen of de nodige aanpassingen en wijzigingen uit te voeren, tot de vereiste resultaten bereikt werden.
Deze maatregel blijft geldig tijdens de waarborgperiode.
2. Keuring
Er zal een keuringsattest, zonder opmerkingen, van alle uitgevoerde elektrische installaties worden afgeleverd, en dit uitgewerkt door een organisme, erkend door het Ministerie en aangenomen door het Bestuur der Werken.
Alle kosten tot het bekomen van deze goedkeuringsattesten en uitvoering van de eventuele aanpassingswerken, daartoe nodig, zijn ten laste van de inschrijver.
Van bedoelde attesten zal, per aangetekend schrijven, een exemplaar aan het Bestuur der Werken gezonden worden alvorens de oplevering wordt aangevraagd.
3. Onderhoud
Gedurende de periode tussen de voorlopige en definitieve oplevering (minimum één jaar) is de inschrijver gehouden het volledige onderhoud met inbegrip van alle tussenkomsten, depannage en levering van materialen nodig voor een storingvrije werking van de door hem aangelegde installaties te waarborgen.
Hij zal hiervoor geen enkele onkostennota aan het Bestuur aanbieden en dient aan alle oproepen, in geval van storing, onmiddellijk gevolg te geven.
De inschrijver is evenwel verplicht een voorstel tot onderhoudscontract voor de gehele installatie bij de bieding bij te voegen.
De vermelde prijs zal bij eventueel afsluiten van het contract (definitieve aanvaarding) slechts aangepast kunnen worden volgens de geldende indexformules.
4. Uitvoeringsplannen
Bij het einde der werken en alvorens de voorlopige oplevering mag aangevraagd worden, zullen uitvoeringsplannen (schaal 1/50) van de verschillende niveaus (kelder, gelijkvloers, enz.) aangevuld met de nodige schema's en aangepast aan de werkelijke uitvoering afgeleverd worden op papier en digitaal onder de vorm van een dxf- of dwg-file.
De aannemer verstrekt aan de bouwheer, op het ogenblik waarop hij zijn verzoek tot voorlopige oplevering indient, de hierna volgende documenten in drie (3) exemplaren:
4. Verwarming
4.1. Plannen "As Built", en dit onder twee vormen:
Op diskette en geschikt voor AUTOCAD 2007 als dxf- of dwg-file, Op afdrukpapier in drie (3) exemplaren;
4.2. Lijst van leveranciers en kenmerken van geplaatste toestellen;
4.3. Waarborgcertificaat van verwarmingsketel(s) met brander(s);
4.4. Verslag van druktest op verdeelnet;
4.5. Oplevering van de volledige installatie door een erkend organisme, overeenkomstig
- het Arab
- het Arei;
4.6. Stookproef;
4.7. Technische documentatie en gebruiksaanwijzingen van de uitrusting en het materiaal.
5. Verluchting
5.1. Plannen "As Built" en dit onder twee vormen:
Op diskette en geschikt voor AUTOCAD 2007 als dxf- of dwg-file, Op afdrukpapier in drie (3) exemplaren;
5.2. Lijst van leveranciers en kenmerken van geplaatste toestellen;
5.3. Waarborgcertificaat van geplaatste toestellen;
5.4. Oplevering van de volledige installatie door een erkend organisme overeenkomstig
- het Arei,
- het Arab;
5.5. Attest van opmeting, waaruit blijkt dat de installatie in werking is, overeenkomstig de technische voorschriften;
5.6. Technische documentatie en gebruiksaanwijzingen van de uitrusting en het materiaal (zowel preventief als bij herstelling).
5.7. In het bijzonder filterlijsten van de luchtgroepen, riemoverbrengingen ,… met maten, eigenschappen, bestelcodes,… zodat de onderhoudsdienst een bruikbaar document bekomt voor het onderhoud na oplevering dwz een samengevatte bundel met de omschrijving van alle filters (lucht én water) en een overzichtsplan waarop ruimtelijk de aanwezigheid van de filters staat aangeduid, met referenties verwijzend naar het overzicht.
Alle documenten zijn verplicht in het Nederlands opgesteld.
De aannemer verstrekt aan de Dienst Veiligheid alle nodige opleveringsattesten en de indienststellingsattesten.