Pensioenreglement 2015 Stichting Pensioenfonds KPN
Pensioenreglement 2015 Stichting Pensioenfonds KPN
Pensioenreglement per 01-07-2022
Vastgesteld door het bestuur op 3 november 2022 en ingaande op 1 juli 2022
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1 Uw pensioenregeling in het kort 4
Hoofdstuk 2 Uw deelneming in de pensioenregeling 6
Artikel 1 Voorwaarden voor deelneming 6
Artikel 2 Perioden van deelneming en opbouwfactoren 7
Hoofdstuk 3 Hoe wordt uw pensioen berekend? 9
Artikel 3 Grondslagen voor de berekening van de aanspraken 9
Hoofdstuk 4 Op welke pensioenen heeft u recht in de middelloonregeling? 13
Artikel 4 Aanspraken op pensioen 13
Artikel 5 Ouderdomspensioen 14
Artikel 6 Levenslang partnerpensioen bij overlijden 14
Artikel 7 Tijdelijk partnerpensioen 16
Artikel 9 (Extra) arbeidsongeschiktheidspensioen 18
Hoofdstuk 5 Premieregelingen 21
Artikel 10 Beschikbare premieregeling (BPR) 21
Artikel 11 Individueel pensioensparen (IPS) 24
Hoofdstuk 6 Welke gebeurtenissen in uw leven hebben invloed op uw pensioen?
Artikel 12 Voortzetting van de pensioenopbouw en verzekering bij arbeidsongeschiktheid 28
Artikel 12aVrijwillige voortzetting van de deelneming 29
Artikel 13 Inkomende Waardeoverdracht 29
Artikel 14 Beëindiging van de deelneming voor de pensioeningangsdatum 30
Artikel 15 Uitgaande waardeoverdracht 32
Artikel 16 Extra pensioen door aanwending levensloopsaldo 32
Artikel 17 Einde huwelijk of samenleving 32
Hoofdstuk 7 Flexibilisering en uw pensioenuitkering 36
Artikel 18 Flexibele pensionering, omzetting en aanwending beleggingssaldi op de pensioeningangsdatum 36
Artikel 19 Toekenning en uitkering van de pensioenen 38
Hoofdstuk 8 Toeslagverlening en financiering van de pensioenregeling 40
Artikel 20 Aanpassing aanspraken, ingegane pensioenen en premievrije pensioenaanspraken 40
Artikel 21 Financiering en vermindering van aanspraken 41
Artikel 22 Overige rechten en plichten van de deelnemer 43
Hoofdstuk 10 Overige bepalingen en overgangsbepalingen 44
Artikel 23 Afwijkingen van het pensioenreglement 44
Artikel 25 Inachtneming van en aanpassing aan fiscale eisen 44
Artikel 26 Overgangsbepalingen 45
Artikel 27 Inwerkingtreden/wijzigingen 46
Artikel 1 Besteding BPR- en IPS-saldo 51
Artikel 2 Omzetting ouderdomspensioen in partnerpensioen c.q. partnerpensioen in ouderdomspensioen 51
Artikel 3 Flexibele ingangsdatum ouderdomspensioen 51
Artikel 4 Omzetting ouderdomspensioen in AOW-compensatie 52
Artikel 5 In hoogte wisselend ouderdomspensioen 53
Bijlage 3 Flexibele pensionering en vaststelling variabele uitkering 54
Artikel 1 Mogelijkheid van AOW compensatie 54
Artikel 2 Vaststelling eerste uitkering 54
Bijlage 4 Overige tarieven, factoren en percentages 56
Artikel 1 Beschikbare premietabellen 56
Artikel 2 Koopsomtabel nabestaandenpensioen bij overlijden voor de pensioeningangsdatum 56
Artikel 3 Ruilvoet bij beëindiging deelneming voor pensioendatum 56
Artikel 4 Afkoop klein pensioen 57
Hoofdstuk 1 Uw pensioenregeling in het kort
Op basis van uw (persoonlijke) arbeidsovereenkomst met (i) KPN, of (ii) de aan KPN gelieerde ondernemingen of (iii) een werkgever waarmee Stichting Pensioenfonds KPN (hierna ook: 'het pensioenfonds') een aparte uitvoeringsovereenkomst heeft gesloten, is voor u ook de pensioenovereenkomst van toepassing. De pensioenovereenkomst is opgenomen in de CAO van KPN. In de pensioenovereenkomst staan de afspraken tussen werkgever en werknemer over het pensioen. De uitvoering van deze pensioenovereenkomst wordt gedaan door het pensioenfonds. Het pensioenfonds heeft met KPN (hierna ook: 'de werkgever') of de gelieerde onderneming of vennootschap waarmee u een pensioenovereenkomst heeft, een uitvoeringsovereenkomst gesloten waarin onder meer de financieringsafspraken zijn opgenomen.
De enige verplichting van de werkgever is het betalen van een vaste premie (inclusief werknemersbijdrage). Deze premie is voor de periode vanaf 1 januari 2020 tot en met 31 december 2022 vastgesteld op 23% van de pensioengrondslag (CDC-financiering). De hoogte van de werknemersbijdrage wordt vastgelegd in de CAO. Mocht deze vaste premie in een jaar onvoldoende zijn, dan wordt de opbouw in dat jaar verlaagd.
Als de financiële positie van het pensioenfonds erg slecht is, moet het bestuur – in het uiterste geval – besluiten om de opgebouwde aanspraken en/of de pensioenuitkeringen te verlagen (korten). In de Pensioenwet staat wanneer het pensioenfonds mag korten en aan welke regels het pensioenfonds zich in dat geval moet houden. Als het financieel minder goed gaat met het pensioenfonds, bestaat er voor KPN geen verplichting om herstelbetalingen te doen.
Ter uitvoering van de pensioenovereenkomst is dit pensioenreglement opgesteld. In dit hoofdstuk leggen we in het kort uit wat uw pensioenregeling u biedt. Voor de precieze voorwaarden verwijzen wij u naar de specifieke artikelen in het pensioenreglement. De definities van de in dit pensioenreglement gehanteerde begrippen treft u aan in Bijlage
1. Alle genoemde bedragen zijn de bedragen die gelden per 1 januari 2021.
Uw pensioenregeling bestaat uit drie onderdelen:
1) Voor het gedeelte van uw pensioengevend salaris tussen € 14.802 (niveau 2022) (de franchise) en € 45.378,- en voor uw variabele salaris neemt u deel aan de middelloonregeling (uitkeringsovereenkomst);
2) Voor het gedeelte van uw salaris tussen € 45.378,- en € 114.866 (niveau 2022) neemt u deel aan de beschikbare premieregeling (premieovereenkomst);
3) U kunt er voor kiezen om naast het pensioen in de middelloon- of de beschikbare premieregeling op individuele basis extra pensioen te sparen. Dit extra pensioen bouwt u eveneens via een beschikbare premieregeling op.
De middelloonregeling
De middelloonregeling geeft recht op:
- Ouderdomspensioen voor u: u bouwt per jaar dat u deelneemt 1,875% van uw pensioengrondslag aan ouderdomspensioen op. Dit pensioen gaat standaard in op de eerste dag van de maand waarin u 68 jaar wordt.
- Levenslang partnerpensioen voor uw partner: Als u overlijdt, heeft uw partner recht op een partnerpensioen. De hoogte hiervan is afhankelijk van of u overlijdt tijdens uw dienstverband, na uw dienstverband of na uw pensionering.
- Tijdelijk partnerpensioen voor uw partner: Als u overlijdt terwijl u deelnemer bent of aansluitend aan uw dienstverband het pensioen is ingegaan en uw partner heeft de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet bereikt, dan ontvangt deze een aanvullend partnerpensioen tot het moment dat uw partner de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt. De hoogte van dit tijdelijk partnerpensioen bedraagt 1,25% van de franchise maal het aantal deelnemingsjaren.
- Tijdelijk wezenpensioen voor uw kind(eren): Als u overlijdt heeft/hebben uw
kind/kinderen recht op een wezenpensioen tot uiterlijk de 27-jarige leeftijd. Dit wezenpensioen bedraagt (onder voorwaarden) 20% van het levenslang partnerpensioen.
- (Extra) arbeidsongeschiktheidspensioen: als u recht heeft op een WIA-uitkering, de eerste ziektedag is gelegen tijdens uw deelname aan deze pensioenregeling en uw pensioengevend salaris is hoger dan het WIA maximum jaarloon, dan heeft u
recht op een (extra) arbeidsongeschiktheidspensioen. De hoogte hiervan hangt af van de mate van arbeidsongeschiktheid.
De beschikbare premieregeling en de IPS-regeling (individueel pensioensparen) In de beschikbare premieregeling bouwt u een pensioenkapitaal op, waarmee u op de pensioeningangsdatum kunt kiezen het opgebouwde saldo aan te wenden voor een variabele of een stabiele pensioenuitkering. U kunt er voor kiezen een gedeelte van uw ouderdomspensioen (onder voorwaarden) om te zetten in een aanspraak op levenslang partnerpensioen ten behoeve van uw partner.
Met het pensioenkapitaal in de IPS-regeling, kunt u extra ouderdomspensioen en/of partnerpensioen opbouwen.
Flexibele pensionering
Als u met pensioen gaat, heeft u een aantal mogelijkheden:
- U kunt uw pensioen eerder in laten gaan, op zijn vroegst (onder voorwaarden) vanaf uw 60ste;
- U kunt gedeeltelijk met pensioen gaan;
- U kunt een deel van uw ouderdomspensioen omruilen voor meer partnerpensioen (dit mag ook als u eerder dan de pensioendatum uit dienst gaat);
- U kunt een deel van uw partnerpensioen omruilen voor meer ouderdomspensioen;
- U kunt de hoogte van uw pensioenuitkering laten variëren.
Hoofdstuk 2 Uw deelneming in de pensioenregeling
Artikel 1 Voorwaarden voor deelneming
Aanvang deelneming
1.1 Als deelnemer wordt in het pensioenfonds opgenomen:
a. de werknemer; de deelneming gaat in op de datum waarop de (persoonlijke) arbeidsovereenkomst ingaat;
b. de werknemer die op grond van het bepaalde in artikel 23.1 sub b door het bestuur van het pensioenfonds als deelnemer in het pensioenfonds is toegelaten. De deelneming gaat in op een door het bestuur te bepalen datum.
Einde deelneming
1.2 De deelneming eindigt met ingang van de dag waarop:
a. de deelnemer de hoedanigheid van werknemer verliest;
b. de werkgever waarbij de deelnemer in dienst is de hoedanigheid van aangesloten werkgever verliest;
c. de deelnemer overlijdt;
doch in ieder geval op de pensioeningangsdatum.
1.3 In bijzondere gevallen, ter beslissing door het bestuur van het pensioenfonds, eindigt de deelneming voorts met ingang van de dag waarop de rechten en verplichtingen voortvloeiend uit de dienstbetrekking door de werkgever worden opgeschort.
Voortzetting deelneming
1.4 In afwijking van het bepaalde in lid 1.2 eindigt de deelneming niet:
a. indien en voor zover de deelnemer op grond van dit pensioenreglement recht heeft op voortzetting van de pensioenopbouw wegens arbeidsongeschiktheid;
b. indien en zolang de deelneming voor een deelnemer krachtens bepaling in de CAO dan wel op verzoek van de werkgever wordt voortgezet en het pensioenfonds met de voortzetting heeft ingestemd;
c. indien en zolang de deelneming vrijwillig wordt voortgezet als bedoeld in artikel 12a.
1.5 Het recht op voortzetting van de deelneming kan geheel of gedeeltelijk bestaan en kan tevens bestaan naast gedeeltelijke voortzetting van de arbeidsovereenkomst met de werkgever. De gedeeltelijke voortzetting op grond van dit lid en de deelneming op grond van arbeidsovereenkomst worden in dat geval samen aangemerkt als één deelneming.
Aansluitende arbeidsovereenkomsten
1.6 Aansluitende arbeidsovereenkomsten tussen een werknemer en een aangesloten werkgever worden voor de toepassing van dit pensioenreglement als één doorlopende arbeidsovereenkomst beschouwd indien bij elk van deze arbeidsovereenkomsten afzonderlijk wordt voldaan aan de voorwaarden voor deelneming in het pensioenfonds.
Meerdere deelnemingen
1.7 Indien een werknemer meer arbeidsovereenkomsten met de werkgever heeft gesloten en deze arbeidsovereenkomsten geheel of gedeeltelijk op een zelfde periode betrekking hebben, zal elk van de arbeidsovereenkomsten, als voldaan
wordt aan de voorwaarden voor deelneming, afzonderlijk leiden tot deelneming in het pensioenfonds, met inachtneming van de voor de betreffende deelneming geldende deelnemingstijd en grondslagen.
Artikel 2 Perioden van deelneming en opbouwfactoren
(Perioden van de) deelnemingstijd
2.1 a. Opbouw van aanspraken als bedoeld in artikel 4.1, vindt plaats gedurende de na 1 januari 2015 gelegen tijd tussen de aanvang van de deelneming en het einde van de deelneming. Voor de deelnemer die tot 1 juli 2015 deelnam in de pensioenregeling van Stichting Ondernemingspensioenfonds KPN dat per 1 juli 2015 door fusie in het pensioenfonds is opgegaan, vindt de opbouw van aanspraken plaats vanaf 1 juli 2015.
b. Het deel/de delen van de deelnemingstijd waarin een deeltijd dienstbetrekking geldt, telt/tellen voor de berekening van de aanspraken, voor zover het vast pensioengevend salaris, de vaste pensioengrondslag en de premiegrondslag betreft, mee naar rato van de som van de in de betreffende periode geldende deeltijdfactor en, voor zover van toepassing, meerurenfactor. Deze bepaling heeft geen betrekking op het variabel pensioengevend salaris en de variabele grondslag.
c. In geval van voortzetting van de deelneming als bedoeld in artikel 1.4 telt het betreffende deel van de deelnemingstijd mee naar rato van het voortzettingspercentage.
d. Een periode waarin de deelnemer zonder doorbetaling van maandsalaris buitengewoon verlof heeft of geschorst is, wordt niet in aanmerking genomen als deelnemingstijd, tenzij in de (persoonlijke) arbeidsovereenkomst anders wordt bepaald. Op verzoek van de werkgever kan het bestuur van het pensioenfonds onder door haar te stellen voorwaarden besluiten dat de met de duur van het buitengewone verlof of schorsing samenvallende periode van deelneming toch geheel of gedeeltelijk in aanmerking wordt genomen voor de pensioenopbouw. De periode van buitengewoon verlof of schorsing is niet van invloed op het tijdelijk en levenslang partnerpensioen.
e. Een periode van deelneming wordt in dagen nauwkeurig vastgesteld.
Fictieve deelnemingstijd
2.2 Naast de tijd krachtens de deelneming in het pensioenfonds kan de deelnemer in geval van inkomende waardeoverdracht als bedoeld in artikel 13.1 op of na 1 januari 2015 in aanmerking komen voor fictieve deelnemingstijd.
Deeltijd- en meerurenfactor
2.3 De deeltijdfactor in enige periode is de breuk die de verhouding weergeeft van de overeengekomen arbeidsduur in die periode tot de normale arbeidsduur. Voor deelnemers waarop de CAO van toepassing is, is de meerurenfactor in enige periode de breuk die de verhouding weergeeft van het aantal meeruren als bedoeld in de CAO, dat in de betrokken periode is uitbetaald, tot de normale arbeidsduur in die periode. Als een deelnemer waarop de CAO van toepassing is, een arbeidsovereenkomst is aangegaan met een minimum en maximum aantal uren, wordt de deeltijdfactor vastgesteld aan de hand van de minimum overeengekomen arbeidsduur. De meerdere gewerkte uren worden aangemerkt als meeruren. De werkgever kan ingeval van vermindering van de deeltijdfactor na de 57e verjaardag van de deelnemer, bepalen dat de deeltijdfactor wordt vastgesteld op de deeltijdfactor direct voorafgaand aan deze vermindering.
Voortzettingspercentage
2.4 Het voortzettingspercentage is gelijk aan:
a. voor de arbeidsongeschikte deelnemer: het percentage voortzetting tijdens arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 12.1;
b. voor de deelnemer voor wie de deelneming krachtens een CAO-bepaling of op verzoek van de werkgever wordt voortgezet:
het voortzettingspercentage dat in de desbetreffende CAO- bepaling is vastgelegd, dan wel als geen CAO-regeling van toepassing is, het met de werkgever afgesproken percentage.
Als de deelnemer die in aanmerking komt voor voortzetting van de deelneming, in de 12 maanden direct voorafgaand aan de maand waarin het recht op voortzetting is ontstaan in deeltijd werkzaam is geweest, worden de hiervoor onder a. en b. bedoelde percentages, voor zover de voortzetting het vast pensioengevend salaris, de vaste pensioengrondslag en de premiegrondslag betreft, vermenigvuldigd met de som van: de gemiddelde deeltijdfactor en de gemiddelde meerurenfactor, gedurende bedoelde twaalf maanden. Deze vermenigvuldiging vindt niet plaats voor zover de voortzetting betrekking heeft op het variabel pensioengevend salaris en de variabele pensioengrondslag.
Hoofdstuk 3 Hoe wordt uw pensioen berekend?
Artikel 3 Grondslagen voor de berekening van de aanspraken
3.1 De hoogte van de aanspraken, bedoeld in artikel 4.1, wordt vastgesteld aan de hand van het pensioengevend salaris, de franchise en de Beschikbare Premiegrens (BPR-grens), alsmede aan de hand van de daarvan afgeleide pensioengrondslag, premiegrondslag en de aanwezige middelen in het premiedepot.
Pensioengevend salaris voor deelnemers waarop de CAO van toepassing is
3.2 a. Het pensioengevend salaris bestaat uit een vast deel en, voor zover van toepassing, een variabel deel.
1. Het vast pensioengevend salaris per maand wordt gevormd door de som van het maandsalaris en de maandelijkse toelagen als bedoeld in de CAO met een vast en regelmatig karakter, verhoogd met de bij die som behorende vakantie-uitkering. Daarbij wordt uitgegaan van de bedragen die gelden bij de normale arbeidsduur.
2. Het variabele pensioengevend salaris per maand wordt gevormd door het bedrag van de toelagen als bedoeld in de CAO met een variabel karakter die in een maand zijn uitbetaald, verhoogd met de bijbehorende vakantie-uitkering.
b. Het vast pensioengevend salaris op jaarbasis op enig tijdstip is gelijk aan het op die datum geldend vast pensioengevend salaris per maand vermenigvuldigd met 12.
c. Het variabel pensioengevend salaris op jaarbasis op enig tijdstip is gelijk aan de som van de variabele pensioengevende salarissen in de 12 volle maanden voorafgaand aan bedoeld tijdstip. Indien in bedoelde 12 maanden een algemene verhoging van de salarissen volgens de CAO heeft plaatsgevonden, worden de variabele pensioengevende salarissen uit de maanden gelegen voor de datum van de verhoging, aangepast overeenkomstig die algemene verhoging van de salarissen.
Indien de deelneming minder dan 12 maanden heeft geduurd, is het variabel pensioengevend salaris gelijk aan de som van de variabele pensioengevende salarissen gedurende de volle maanden van deelneming verhoogd naar rato van 12 en het aantal volle maanden dat de deelneming heeft geduurd. Het bepaalde in de tweede volzin is van overeenkomstige toepassing.
d. Het bestuur stelt na overleg met de werkgever vast welke toelagen als bedoeld in de CAO een vast en regelmatig karakter hebben en welke toelagen een variabel karakter hebben.
e. De werkgever kan, na instemming van het bestuur, andere inkomensbestanddelen dan bedoeld onder a. aanmerken als pensioengevend salaris.
f. Het totaal van het vaste en variabele pensioengevend salaris waarover
pensioen wordt opgebouwd bedraagt maximaal € 114.866 (per 01-01-2022). Bij dienstbetrekkingen in deeltijd wordt dit bedrag verminderd overeenkomstig de deeltijdfactor. Dit maximumbedrag is gelijk aan het maximum pensioengevend salaris dat is opgenomen in artikel 18ga van de Wet op de Loonbelasting 1964 en zal daaraan worden aangepast zodra dit wettelijk maximum wordt gewijzigd.
g. De werkgever kan ingeval van een salarisdaling als gevolg van het terugtreden na de 58e verjaardag van de deelnemer naar een lager gekwalificeerde functie, bepalen dat het pensioengevend salaris wordt vastgesteld op het pensioengevend salaris direct voorafgaand aan het terugtreden, verhoogd met alle algemene verhogingen van de salarissen volgens de CAO die nadien hebben plaatsgevonden.
Pensioengevend salaris voor deelnemers met een persoonlijke arbeidsovereenkomst
3.3 a. Het pensioengevend salaris wordt gevormd door het maandsalaris, verhoogd met de daarbij behorende vakantie-uitkering. Hierbij wordt uitgegaan van de bedragen die gelden bij de normale arbeidsduur.
b. Het pensioengevend salaris op jaarbasis op enig tijdstip is gelijk aan het op die datum geldend pensioengevend salaris per maand vermenigvuldigd met 12.
c. De werkgever kan, na instemming van het bestuur, andere inkomensbestanddelen dan bedoeld onder a. aanmerken als pensioengevend salaris.
d. Het totaal van het vaste en variabele pensioengevend salaris waarover pensioen wordt opgebouwd bedraagt maximaal € 114.866. Bij dienstbetrekkingen in deeltijd wordt dit bedrag verminderd overeenkomstig de deeltijdfactor. Dit maximumbedrag is gelijk aan het maximum pensioengevend salaris dat is opgenomen in artikel 18ga van de Wet op de Loonbelasting 1964 en zal daaraan worden aangepast zodra dit wettelijk maximum wordt gewijzigd.
e. De werkgever kan ingeval van een salarisdaling als gevolg van het terugtreden na de 58e verjaardag van de deelnemer naar een lager gekwalificeerde functie, bepalen dat het pensioengevend salaris wordt vastgesteld op het pensioengevend salaris direct voorafgaand aan het terugtreden, verhoogd met alle algemene verhogingen van de salarissen volgens de cao die nadien hebben plaatsgevonden.
3.4 Indien en zolang de deelneming op grond van artikel 1.4 wordt voortgezet, worden het vast pensioengevend jaarsalaris en het variabel pensioengevend jaarsalaris die gelden op de eerste dag van de maand waarin het recht op voortzetting ontstaat nadien, telkens als een algemene verhoging van de salarissen volgens de CAO plaatsvindt, herzien overeenkomstig die algemene verhoging. Ingeval van voortgezette deelneming is het op enig tijdstip geldend pensioengevend salaris per maand gelijk aan het op die datum geldend
pensioengevend salaris per jaar, gedeeld door 12.
Franchise
3.5 Over het deel van het vast pensioengevend salaris ter grootte van de franchise wordt geen pensioen opgebouwd. De franchise wordt jaarlijks op 1 januari aangepast en bedraagt 100/75e van de AOW-uitkering op jaarbasis voor een gehuwde zonder toeslag vermeerderd met de AOW- vakantietoeslag.
Het bestuur kan op verzoek van de CAO-partijen de franchise vaststellen op een bedrag dat afwijkt van het hierboven aangegeven bedrag. De franchise bedraagt ten minste € 14.802 (niveau 2022), maar kan nooit minder bedragen dan op grond van de Wet op de loonbelasting 1964 is toegestaan. De franchise per maand is gelijk aan het bedrag van de franchise per jaar gedeeld door 12.
Beschikbare Premiegrens (BPR-grens)
3.6 De BPR-grens is het grensbedrag dat bepalend is voor het pensioensysteem op grond waarvan de pensioenaanspraken worden vastgesteld. Op 1 januari 2022 bedraagt de BPR-grens € 45.378,- per jaar. Het bestuur kan op verzoek van de werkgever de BPR-grens vaststellen op een bedrag dat afwijkt van het
in de vorige volzin genoemde bedrag. De BPR-grens per maand is gelijk aan het bedrag van de BPR-grens per jaar gedeeld door 12.
Over het gedeelte van zowel het vaste als variabele pensioengevend salaris tot en met de BPR-grens, wordt pensioen opgebouwd volgens het middelloonsysteem.
Over het gedeelte van het variabele pensioengevend salaris boven de BPR- grens wordt pensioen opgebouwd volgens het middelloonsysteem.
Over het gedeelte van het vaste pensioengevend salaris boven de BPR-grens wordt pensioen opgebouwd volgens het beschikbare premiesysteem.
Pensioengrondslag
3.7 De pensioengrondslag is de som van de vaste pensioengrondslag en de variabele pensioengrondslag. De vaste pensioengrondslag per maand of jaar op enig tijdstip, is gelijk aan het voor de deelnemer geldende vast pensioengevend salaris per maand of jaar tot een maximum van de op dat moment geldende BPR-grens en verminderd met de franchise per maand of jaar op het desbetreffende tijdstip.
De variabele pensioengrondslag per maand of jaar op enig tijdstip, is gelijk aan het voor de deelnemer geldende variabel pensioengevend salaris per maand of jaar op het desbetreffende tijdstip. Hierbij wordt – indien de franchise groter is dan het vast pensioengevend salaris – dit verschil in mindering gebracht op het geldende variabel pensioengevend salaris.
Premiegrondslag voor de BPR-regeling
3.8 De premiegrondslag in enige maand is gelijk aan het voor de deelnemer geldende vast en variabele pensioengevend salaris per maand voor zover dat groter is dan de BPR-grens in de betreffende maand, waarbij rekening zal worden gehouden met het maximum pensioengevend salaris zoals vermeld in artikel 3.2 sub f en artikel 3.3 sub d. De premiegrondslag op jaarbasis op enig tijdstip is 12 maal de op dat tijdstip geldende premiegrondslag per maand.
Premiedepot
3.9 a. De werkgever is met het pensioenfonds een vaste premie overeengekomen van een vast percentage over de pensioengrondslag als genoemd in artikel
3.7 en de premiegrondslag als genoemd in artikel 3.8. Het vorenbedoelde vaste percentage bedraagt 23% voor de periode aanvangend op 1 januari 2020 en eindigend op 31 december 2022. De verplichting van de werkgever tot het betalen van financiële bijdragen ten behoeve van de pensioenregeling gaat niet verder dan de vorenbedoelde vaste premie. De vaste premie kan niet worden aangepast als gevolg van of in verband met de financiële situatie van het pensioenfonds.
b. De in het vorige lid bedoelde vaste premie zal worden gestort in een premiedepot welke wordt ingericht en beheerd door het pensioenfonds. Dit premiedepot valt buiten het eigen vermogen van het pensioenfonds en wordt niet meegerekend bij de vaststelling van de (beleids)dekkingsgraad. De voor de financiering van de pensioenregeling benodigde premie inclusief de kosten en solvabiliteitsopslagen worden aan het premiedepot onttrokken.
c. Jaarlijks per 1 december bepaalt het pensioenfonds of de in het premiedepot aanwezige middelen, waaronder begrepen de overeengekomen vaste jaarpremie over het volgende kalenderjaar, toereikend zijn om de pensioenopbouw, kosten en risicodekkingen voor de volledige
pensioenregeling in het volgende kalenderjaar te financieren. De wijze waarop het pensioenfonds de premie vaststelt, is door het pensioenfonds vastgelegd in de Actuariële en Bedrijfstechnische Nota.
d. Indien uit de berekening van het vorige lid volgt dat de in het premiedepot aanwezige middelen ontoereikend zijn om de pensioenopbouw en risicodekkingen voor de volledige pensioenregeling in het volgende kalenderjaar te financieren, zal het pensioenfonds de pensioenopbouw van de deelnemers aan de middelloon-regeling vaststellen aan de hand van de correctiefactor die overeenkomstig het bepaalde in het volgende lid is bepaald. Het pensioenfonds zal daarbij met de sociale partners in overleg treden en hen adviseren over een door sociale partners vast te stellen eventuele verlaging van de staffel voor de opbouw in de BPR voor het volgende kalenderjaar. Daarbij vormt de correctiefactor die overeenkomstig het bepaalde in het volgende lid is bepaald het uitgangspunt. Het pensioenfonds zal sociale partners ook adviseren over een evenwichtige verdeling ten aanzien van zowel een vermindering van de pensioenopbouw in de middelloonregeling (door het pensioenfonds vast te stellen) voor het aankomende kalenderjaar, als een verlaging van de staffel voor de opbouw in de BPR (door de sociale partners vast te stellen) voor het volgende kalenderjaar.
e. De teller van de correctiefactor bedraagt de waarde van het premiedepot per 1 januari vermeerderd met de in het volgende kalenderjaar te ontvangen premie in euro’s. De noemer van de correctiefactor bedraagt het bedrag van de door het pensioenfonds vastgestelde benodigde premie voor het realiseren van de pensioenopbouw en risicodekkingen voor de volledige pensioenregeling in het volgende kalenderjaar in euro’s.
f. Indien de in het premiedepot aanwezige middelen meer bedragen dan nodig is voor een langjarige financiering van de pensioenregeling, dan kan het bestuur in overleg met sociale partners besluiten over de besteding van het meerdere in het premiedepot.
Hoofdstuk 4 Op welke pensioenen heeft u recht in de middelloonregeling?
Artikel 4 Aanspraken op pensioen
Algemeen geldende aanspraken
4.1 Deelname aan de middelloonregeling geeft, indien en voor zover de daartoe verschuldigde premie aan het pensioenfonds is voldaan, met inachtneming van de bepalingen van de statuten van het pensioenfonds en dit pensioenreglement aanspraak op:
– ouderdomspensioen voor de (gewezen) deelnemer;
– tijdelijk partnerpensioen na overlijden van de deelnemer of gepensioneerde voor zijn partner;
– levenslang partnerpensioen na overlijden van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde voor zijn partner;
– tijdelijk wezenpensioen na overlijden van een (gewezen) deelnemer of gepensioneerde voor zijn minderjarige en/of studerende meerderjarige kind(eren);
– tijdelijk arbeidsongeschiktheidspensioen voor de deelnemer.
4.2 De deelnemer heeft voorts aanspraak op gehele of gedeeltelijke premievrije voortzetting van de pensioenopbouw tijdens arbeidsongeschiktheid.
Aanspraken gemoedsbezwaarde
4.3 De gemoedsbezwaarde heeft geen aanspraak op de in lid 4.1 bedoelde pensioenen of voortzetting van pensioenopbouw. In plaats daarvan heeft de gemoedsbezwaarde aanspraken op grond van het “Reglement spaarregeling gemoedsbezwaarden”.
Verbod afkoop pensioenaanspraken
4.4 De aanspraken ingevolge dit pensioenreglement kunnen niet worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden, anders dan in de gevallen voorzien bij of krachtens de Pensioenwet.
4.5 De aanspraak op ouderdomspensioen van de deelnemer of gewezen deelnemer kan zonder toestemming van diens partner niet bij overeenkomst tussen die deelnemer of gewezen deelnemer en het pensioenfonds of de aangesloten werkgever worden verminderd anders dan bij afkoop zoals voorzien in de Pensioenwet, tenzij de partners het recht op pensioenverevening ingevolge de Wet Verevening pensioenrechten bij scheiding hebben uitgesloten.
4.6 De aanspraak op partnerpensioen ten behoeve van de partner van een deelnemer of gewezen deelnemer kan zonder toestemming van die partner niet bij overeenkomst tussen de deelnemer of gewezen deelnemer en het pensioenfonds of de aangesloten werkgever worden verminderd anders dan bij afkoop zoals voorzien bij of krachtens de Pensioenwet.
4.7 Elk beding strijdig met het bepaalde in lid 4.5 en lid 4.6 is nietig.
4.8 De aanspraken op pensioen luiden in euro’s en worden naar boven afgerond in centen nauwkeurig vastgesteld.
Artikel 5 Ouderdomspensioen
Ingang en einde
5.1 Het ouderdomspensioen gaat, met inachtneming van het bepaalde in artikel 18.1, in op de pensioendatum en wordt uitgekeerd tot en met de laatste dag van de maand waarin de gepensioneerde overlijdt.
Hoogte ouderdomspensioen
5.2 Per maand van deelneming na 1 januari 2015 wordt een jaarlijks ouderdomspensioen opgebouwd ter grootte van:
a. 1,875% van de voor die maand geldende vaste pensioengrondslag per maand, rekening houdend met de in de betreffende maand geldende deeltijd- en meerurenfactor en met het in de betreffende maand geldend voortzettingspercentage, verhoogd met, voor zover van toepassing,
b. 1,875% van de voor die maand geldende variabele pensioengrondslag per maand, rekening houdend met het in de betreffende maand geldend voortzettingspercentage.
Indien artikel 3.9 sub d. van toepassing is, zullen de hierboven genoemde percentages sub a. en b. overeenkomstig het bepaalde in dat artikellid worden verlaagd.
Ouderdomspensioen na scheiding of einde geregistreerd partnerschap
5.3 Indien het ouderdomspensioen bij scheiding of bij het einde van een geregistreerd partnerschap wordt verevend als bedoeld in artikel 17.1 wordt elke betaalde (maand)termijn van ouderdomspensioen die aan de gepensioneerde wordt uitbetaald, verminderd met het deel dat, inclusief de aanpassingen op grond van artikel 20.1 aan de ex-partner wordt uitbetaald.
5.4 Indien bij scheiding of bij het einde van een geregistreerd partnerschap conversie heeft plaatsgevonden, als bedoeld in artikel 17.3, wordt het recht op ouderdomspensioen van de gepensioneerde, ongeacht het in leven zijn van de ex- partner, verminderd met het ter gelegenheid van de conversie vastgestelde aftrekbedrag ouderdomspensioen, inclusief aanpassingen overeenkomstig artikel 20.1.
Artikel 6 Levenslang partnerpensioen bij overlijden
Recht op levenslang partnerpensioen
6.1 Na het overlijden van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde heeft de partner recht op levenslang partnerpensioen.
Ingang en einde
6.2 Het levenslang partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde is overleden. Het levenslang partnerpensioen wordt uitgekeerd tot en met de laatste dag van de maand waarin de partner overlijdt.
Hoogte levenslang partnerpensioen voor de partner van de deelnemer
6.3 Het jaarlijkse levenslange partnerpensioen voor de partner van de deelnemer bedraagt, voor zover de hierna genoemde perioden op de deelnemer van toepassing zijn:
a. Voor deelnemingstijd tot 2015 als bedoeld in artikel 26.7:
- 1,25% per deelnemingsjaar van het laatstelijk volgens reglement 2006 vastgestelde vaste pensioensalaris verminderd met een franchise van
€ 13.449;
verhoogd met
b. Per verstreken deelnemersjaar vanaf 2015:
- 1,25% over het pensioengevend salaris minus de franchise van het betreffende deelnemersjaar
verhoogd met
c. per deelnemersjaar dat nog niet is verstreken tot de pensioendatum:
- 1,25% van het verschil tussen het pensioengevend salaris volgens artikel
3.2 verminderd met de franchise volgens artikel 3.5. Deze aanspraak is op risicobasis.
verhoogd met
d. het levenslang partnerpensioen dat uit inkomende waardeoverdracht conform artikel 13.1 is opgebouwd.
Hoogte levenslang partnerpensioen voor de partner van de gepensioneerde
6.4 Het jaarlijkse levenslange partnerpensioen voor de partner van de gepensioneerde bedraagt, voor zover de hierna genoemde perioden op de gepensioneerde van toepassing waren en de tot de pensioeningangsdatum opgebouwde aanspraken op partnerpensioen op de pensioeningangsdatum niet zijn omgezet in extra ouderdomspensioen, in totaal:
a. Per verstreken deelnemersjaar vanaf 2015:
- 50% van het vanaf 1 januari 2015 opgebouwde ouderdomspensioen;
verhoogd met
b. het levenslang partnerpensioen dat op de pensioeningangsdatum uit inkomende waardeoverdracht conform artikel 13.1 is opgebouwd; verhoogd met
c. aanspraken op levenslang partnerpensioen die vanuit het BPR en IPS-saldo zoals bedoeld in de artikelen 10 en 11 op de pensioeningangsdatum zijn vastgesteld;
verhoogd met
d. het levenslang partnerpensioen dat is ontstaan door gebruik te maken van de mogelijkheid om een deel van het opgebouwde ouderdomspensioen om te zetten in een levenslang partnerpensioen tot een maximum van 70% van het ouderdomspensioen, conform artikel 2 van Bijlage 2 bij dit pensioenreglement.
Hoogte levenslang partnerpensioen voor de partner van de gewezen deelnemer
6.5 Het jaarlijkse levenslange partnerpensioen voor de partner van de gewezen deelnemer bedraagt, voor zover de hierna genoemde perioden op de gewezen deelnemer van toepassing waren, in totaal:
a. Per verstreken deelnemersjaar vanaf 2015:
- 50% van het vanaf 1 januari 2015 opgebouwde ouderdomspensioen
verhoogd met
b. het levenslang partnerpensioen dat uit inkomende waardeoverdracht conform artikel 13.1 is opgebouwd,
verhoogd met
c. aanspraken op levenslang partnerpensioen die vanuit het BPR en IPS-saldo zoals bedoeld in de artikelen 10 en 11 zijn aangewend,
verhoogd met
d. het levenslang partnerpensioen dat is ontstaan door gebruik te maken van de mogelijkheid om een deel van het opgebouwde ouderdomspensioen om te zetten in een levenslang partnerpensioen tot een maximum van 70% van het ouderdomspensioen (conform artikel 14.2).
Algemene bepalingen
6.6 Het jaarlijkse levenslang partnerpensioen bedraagt maximaal 70% van het laatstelijk geldende ouderdomspensioen.
6.7 De peildatum voor een verstreken deelnemersjaar is jaarlijks op 1 januari.
6.8 Het partnerpensioen over de periode vóór 1 januari 2015 zoals beschreven in dit artikel, is op risicobasis gefinancierd. Vanaf 1 januari 2015 wordt jaarlijks een deel van het in dit artikel bepaalde partnerpensioen op opbouwbasis ingekocht.
6.9 Als de deelnemer in deeltijd werkzaam is geweest, wordt de tot de datum van overlijden opgebouwde deelnemingstijd vastgesteld met inachtneming van de gemiddelde deeltijd- en meerurenfactor in die jaren. De tijd tussen de datum van overlijden en de pensioendatum wordt in aanmerking genomen, rekening houdend met de som van de gemiddelde deeltijdfactor en de gemiddelde meerurenfactor in de 12 volle maanden direct voorafgaand aan de maand van het overlijden.
6.10 Als de deelneming krachtens het bepaalde in artikel 1.4 is voortgezet, wordt de opgebouwde deelnemingstijd vastgesteld met in achtneming van het in de voortzettingsperiode gegolden hebbend gemiddelde voortzettingspercentage. De tijd tussen de datum van overlijden en de pensioendatum wordt dan in aanmerking genomen, rekening houdend met het ten tijde van het overlijden geldende voortzettingspercentage met inbegrip van de deelnemingstijd conform artikel 26.7.
6.11 Indien een deelnemer ingevolge het op hem van toepassing zijnde buitenlandse recht meer dan één wettige partner als bedoeld in artikel 1.17 van bijlage 1 heeft, bestaat niettemin slechts aanspraak op één levenslang partnerpensioen. Het levenslang partnerpensioen zal dan gelijkelijk over de partners worden verdeeld.
6.12 Indien de partner na het overlijden van de deelnemer (opnieuw) in het huwelijk treedt, een geregistreerd partnerschap aangaat of een gemeenschappelijke huishouding gaat voeren, behoudt hij recht op het levenslang partnerpensioen overeenkomstig het bepaalde in lid 6.3.
6.13 Met inachtneming van het bepaalde in de CAO, is het opnemen van onbetaald verlof niet van invloed op het levenslang/tijdelijk partnerpensioen als beschreven in dit artikel.
6.14 Voor zover geen omzetting heeft plaatsgevonden als bedoeld in artikel 14.2, heeft degene die een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangt, zolang hij die uitkering ontvangt, aanspraak op levenslang partnerpensioen. De hoogte van dit partnerpensioen wordt vastgesteld alsof het op opbouwbasis zou zijn overeengekomen.
Artikel 7 Tijdelijk partnerpensioen
Recht op tijdelijk partnerpensioen
7.1 Na het overlijden van de deelnemer heeft de partner recht op tijdelijk partnerpensioen. Daarnaast bestaat er voor de partner van de gepensioneerde recht op tijdelijk partnerpensioen, indien het pensioen van de gepensioneerde direct aansluitend aan de deelneming is ingegaan.
Ingang en einde
7.2 Het tijdelijk partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de deelnemer is overleden. Het tijdelijk partnerpensioen wordt
uitgekeerd tot de AOW-datum of, als de partner voordien overlijdt, tot en met de laatste dag van de maand van diens overlijden.
Hoogte tijdelijk partnerpensioen
7.3 Het jaarlijkse tijdelijk partnerpensioen bedraagt 1,25% van de ten tijde van het overlijden geldende franchise op jaarbasis, per vol jaar van de tot de pensioendatum bereikbare dan wel bereikte deelnemingstijd gelegen na 1 januari 2015, vermeerderd met de deelnemingstijd conform artikel 26.7 sub b., maar zal nooit meer bedragen dan het maximumbedrag aan tijdelijk partnerpensioen dat volgt uit artikel 18f van de Wet op de Loonbelasting 1964.
Algemene bepalingen
7.4 Indien een deelnemer ingevolge het op hem van toepassing zijnde buitenlandse recht meer dan één wettige partner als bedoeld in artikel 1.17 van bijlage 1 heeft, bestaat niettemin slechts aanspraak op één tijdelijk partnerpensioen. Het tijdelijk partnerpensioen zal dan gelijkelijk over de partners worden verdeeld.
7.5 Indien de partner na het overlijden van de deelnemer (opnieuw) in het huwelijk treedt, een geregistreerd partnerschap aangaat of een gemeenschappelijke huishouding gaat voeren, vervalt het recht op tijdelijk partnerpensioen. De partner is verplicht het pensioenfonds onmiddellijk in kennis te stellen wanneer hij (opnieuw) in het huwelijk treedt, een geregistreerd partnerschap aangaat of een gemeenschappelijke huishouding gaat voeren.
7.6 Met inachtneming van het bepaalde in de CAO, is het opnemen van onbetaald verlof niet van invloed op het levenslang/tijdelijk partnerpensioen als beschreven in dit artikel.
7.7 Degene die een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangt, heeft zolang hij die uitkering ontvangt, aanspraak op tijdelijk partnerpensioen. De hoogte van dit tijdelijk partnerpensioen wordt vastgesteld alsof het op opbouwbasis zou zijn overeengekomen.
Artikel 8 Wezenpensioen
Recht op wezenpensioen
8.1 Na het overlijden van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde heeft recht op wezenpensioen:
a. het eigen kind tot wie de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde
als ouder in familierechtelijke betrekking stond in de zin van het Burgerlijk Wetboek;
b. het kind, voor wie de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde
zowel voor de pensioendatum als ten tijde van zijn overlijden de xxxx voor het onderhoud en de opvoeding droeg als was het een eigen kind.
Ingang en einde
8.2 Het wezenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op het overlijden van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde. Het wordt
uitgekeerd tot en met de laatste dag van de maand waarin het kind de 18- jarige leeftijd bereikt. Indien het kind een dagopleiding volgt aan een mbo-, een hbo-of universitaire instelling of een daarmee naar het oordeel van het bestuur gelijk te stellen opleiding, wordt het wezenpensioen uitgekeerd zolang de opleiding wordt gevolgd, doch uiterlijk tot en met de laatste dag van de maand waarin het kind de 27-jarige leeftijd bereikt. Als het kind overlijdt voor bedoelde 18- of 27- jarige leeftijd, eindigt het wezenpensioen op de laatste dag
van de maand van overlijden van het kind.
Hoogte wezenpensioen
8.3 a. Bij overlijden van de deelnemer bedraagt het jaarlijks wezenpensioen per kind 20% van het levenslang partnerpensioen. Het wezenpensioen wordt voor volle wezen, namelijk van wie beide ouders zijn overleden, verdubbeld. Een verdubbeling gaat in op de eerste dag van de maand volgend op het overlijden van de laatste ouder.
b. bij overlijden van de gewezen deelnemer of gepensioneerde bedraagt het jaarlijks wezenpensioen per kind 20% van het levenslang partnerpensioen dat voor de gewezen deelnemer of de gepensioneerde zou hebben gegolden indien hij zijn pensioen op de pensioendatum had laten ingaan en bij het einde van zijn deelneming had gekozen voor omzetting van een gedeelte van zijn ouderdomspensioen in een partnerpensioen ter grootte van 70% van het resterende ouderdomspensioen. Het wezenpensioen wordt voor volle wezen verdubbeld. Een verdubbeling gaat in op de eerste dag van de maand volgend op het overlijden van de laatste ouder.
c. Indien het totaal aantal kinderen dat recht heeft op wezenpensioen groter is dan vijf, wordt elk van de wezenpensioenen met eenzelfde gedeelte verlaagd, zodanig dat de som van de uitgekeerde wezenpensioenen gelijk is aan het ongekorte wezenpensioen voor vijf kinderen.
8.4 Het wezenpensioen is op risicobasis verzekerd.
Artikel 9 (Extra) arbeidsongeschiktheidspensioen
Recht op arbeidsongeschiktheidspensioen
9.1 Indien de (gewezen) deelnemer recht heeft op een WIA-uitkering en de eerste ziektedag gelegen is in de periode van deelneming, verkrijgt hij recht op:
a. arbeidsongeschiktheidspensioen indien zijn berekeningsgrondslag voor de vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspensioen hoger is dan het WIA maximum jaarloon;
b. extra arbeidsongeschiktheidspensioen indien en zolang hij bij de werkgever is herplaatst.
Indien de deelneming op grond van artikel 1.4 wordt voortgezet, naast een gedeeltelijke voortzetting van de arbeidsovereenkomst met de werkgever, bestaat aanspraak op (extra) arbeidsongeschiktheidspensioen voor het gedeelte van de deelneming op grond van de arbeidsovereenkomst, met inachtneming van de deeltijdfactor en de meerurenfactor van die arbeidsovereenkomst.
Ingang en einde
9.2 Het arbeidsongeschiktheidspensioen gaat in op de eerste dag van de maand, volgend op de maand waarin de door de werkgever gegeven doorbetaling en uitkering tijdens ziekte en arbeidsongeschiktheid eindigt.
Het wordt uitgekeerd zolang het recht op WIA-uitkering voortduurt. Het extra arbeidsongeschiktheidspensioen gaat in op de dag met ingang waarvan de gedeeltelijk arbeidsongeschikte deelnemer bij de werkgever is herplaatst, doch niet eerder dan op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de door de werkgever gegeven doorbetaling en uitkering tijdens ziekte en arbeidsongeschiktheid eindigt. Het wordt uitgekeerd zolang de herplaatsing en het recht op WIA-uitkering voortduren.
Berekeningsgrondslag
9.3 In afwijking van het gestelde in artikel 3.7 is de berekeningsgrondslag voor de vaststelling van de arbeidsongeschiktheidspensioenen gelijk aan:
a. het vast pensioengevend jaarsalaris, rekening houdend met de gemiddelde deeltijd- en meerurenfactoren in de twaalf volle maanden voorafgaand aan de maand waarin het recht op WIA ontstaat,
verhoogd met
b. het variabele pensioengevende jaarsalaris op de eerste dag van de maand waarin het recht op WIA ontstaat.
Bij de aldus bepaalde som wordt geen rekening gehouden met het maximumbedrag dat volgens artikel 3.2 sub f. of volgens artikel 3.3 sub d. in aanmerking moet worden genomen. De aldus bepaalde som wordt nadien tot en met de dag waarop het (extra) arbeidsongeschiktheidspensioen ingaat, telkenmale als een algemene verhoging van de salarissen volgens de CAO plaatsvindt, herzien overeenkomstig die algemene verhoging. Hierbij wordt de verlaging van de salarisaanvulling tijdens het tweede ziektejaar als bedoeld in de CAO, buiten beschouwing gelaten.
Hoogte arbeidsongeschiktheidspensioen
9.4 Het jaarlijkse arbeidsongeschiktheidspensioen bedraagt een percentage van het bedrag waarmee de berekeningsgrondslag bedoeld in lid 9.3 het WIA-maximum jaarloon dat van toepassing is op de dag waarop het arbeidsongeschiktheidspensioen ingaat, overtreft. Dit percentage is gelijk aan het uitkeringspercentage dat in aanmerking is genomen voor de vaststelling van de uitbetaalde WIA-uitkering en is maximaal 70% van het salaris boven max. WIA-dagloon tot € 114.866. Over het salarisdeel boven € 114.866 wordt dit uitkeringspercentage vermenigvuldigd met een factor 8/7. Hierbij geldt geen maximering van het pensioengevende salaris.
9.5 Als voor een deelnemer meer deelnemingen lopen uit hoofde van verschillende arbeidsovereenkomsten waarvoor recht op een WIA-uitkering is ontstaan, worden deze voor de toepassing van het gestelde in de voorgaande leden geacht één deelneming te vormen met een berekeningsgrondslag ter grootte van de som van de berekeningsgrondslagen van de onderscheiden deelnemingen.
Hoogte extra arbeidsongeschiktheidspensioen
9.6 Het extra arbeidsongeschiktheidspensioen voor de gedeeltelijk arbeidsongeschikte deelnemer die bij de werkgever is herplaatst, is afhankelijk van het arbeidsongeschiktheidspercentage waarnaar de WIA-uitkering wordt uitgekeerd en bedraagt:
- 3,00% bij een arbeidsongeschiktheid van 35% of meer doch minder dan 45%;
- 4,50% bij een arbeidsongeschiktheid van 45% of meer doch minder dan 55%;
- 6,00% bij een arbeidsongeschiktheid van 55% of meer doch minder dan 65%;
- 7,75% bij een arbeidsongeschiktheid van 65% of meer doch minder dan 80% van de berekeningsgrondslag bedoeld in lid 9.3.
Aanpassing arbeidsongeschiktheidspensioen
9.7 Als de mate van arbeidsongeschiktheid waarnaar de WIA-uitkering wordt uitgekeerd daalt, wordt het (extra) arbeidsongeschiktheidspensioen met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de daling plaatsvindt dienovereenkomstig aangepast. Bij een stijging van de mate van arbeidsongeschiktheid waarnaar de WIA- uitkering wordt uitgekeerd, wordt het (extra) arbeidsongeschiktheidspensioen met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de stijging plaatsvindt, dienovereenkomstig aangepast. De deelnemer is verplicht het pensioenfonds onmiddellijk in kennis te stellen van elke herziening van het in dit lid bedoelde uitkeringspercentage.
Later ingaan van de uitkering
9.8 De deelnemer heeft ook recht op (extra) arbeidsongeschiktheidspensioen volgens de voorwaarden van dit artikel als hij aan het einde van de wachttijd voor de WIA voor minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt verklaard en geen WIA-uitkering krijgt, maar binnen vier weken alsnog voor meer dan 35% arbeidsongeschikt wordt en alsnog een WIA-uitkering krijgt.
Herleven van het recht op uitkering
9.9 De deelnemer heeft ook recht op (extra) arbeidsongeschiktheidspensioen volgens de voorwaarden van dit artikel als het recht op een WIA-uitkering herleeft binnen vier weken nadat deze uitkering is ingetrokken.
Anticumulatie
9.10 Indien en zolang een deelnemer betaalde arbeid verricht of ter zake van deze arbeid pensioen dan wel een uitkering in verband met ziekte/arbeidsongeschiktheid geniet, wordt het (extra) arbeidsongeschiktheids- pensioen verminderd met het bedrag waarmee de som van het arbeidsongeschiktheidspensioen, het extra arbeidsongeschiktheidspensioen, de WIA-uitkering, alsmede het arbeidsinkomen respectievelijk het pensioen dan wel de uitkering in verband met ziekte/ arbeidsongeschiktheid, uitgaat boven zijn berekeningsgrondslag.
Voor de vaststelling van deze vermindering wordt de berekeningsgrondslag aangepast overeenkomstig de algemene verhoging van de salarissen volgens de CAO die hebben plaatsgevonden vanaf de datum waarop het recht op WIA is ingegaan tot en met het tijdstip van vaststelling van de vermindering.
Cessie
9.11 Het pensioenfonds is niet tot betaling van (extra) arbeidsongeschiktheidspensioen verplicht indien de deelnemer ter zake van zijn arbeidsongeschiktheid een vordering tot schadevergoeding naar burgerlijk recht uit hoofde van loonderving tegenover derden kan doen gelden.
Bij wijze van voorschot zal het (extra) arbeidsongeschiktheidspensioen echter worden uitgekeerd indien de deelnemer deze vordering aan het pensioenfonds cedeert tot een bedrag dat correspondeert met het (extra) arbeidsongeschiktheidspensioen dat het pensioenfonds ingevolge dit lid bij wijze van voorschot aan de deelnemer uitbetaalt. De cessie tot het bedrag van bedoelde, als voorschot uit te betalen pensioentermijnen, kan worden vervangen door cessie tot een bedrag ter grootte van de contante waarde van bedoelde pensioentermijnen.
Hoofdstuk 5 Premieregelingen
Artikel 10 Beschikbare premieregeling (BPR)
10.1 Als het vast pensioengevend salaris van de deelnemer hoger is dan de BPR-grens, komt de deelnemer in aanmerking voor een BPR-bijdrage voor de opbouw van BPR- saldo. De BPR-bijdragen worden afzonderlijk op naam van de deelnemer geregistreerd en geven recht op een aantal fracties in het van toepassing zijnde beleggingsdepot.
10.2 Deelname aan de BPR geeft, indien en voor zover de daartoe verschuldigde premie aan het pensioenfonds is voldaan, met inachtneming van de bepalingen van de statuten van het pensioenfonds en dit pensioenreglement aanspraak op aanvullende pensioenuitkeringen voor de deelnemer en/of zijn partner en/of zijn kind(eren).
10.3 De in enige maand voor de deelnemer te storten BPR-bijdrage is afhankelijk van de leeftijd van de deelnemer en bedraagt een percentage van de premiegrondslag in de desbetreffende maand:
Leeftijd deelnemer jonger dan 20 jaar
Percentage
3,7%
20 jaar of ouder en jonger dan 25 jaar 4,2%
25 jaar of ouder en jonger dan 30 jaar 5,1%
30 jaar of ouder en jonger dan 35 jaar 6,3%
35 jaar of ouder en jonger dan 40 jaar 7,6%
40 jaar of ouder en jonger dan 45 jaar 9,3% 45 jaar of ouder en jonger dan 50 jaar 11,4% 50 jaar of ouder en jonger dan 55 jaar 13,9% 55 jaar of ouder en jonger dan 60 jaar 17,1% 60 jaar of ouder en jonger dan 65 jaar 21,3% Vanaf 65 tot 68 jaar 25,5%
Indien de deelnemer in deeltijd werkt, wordt de BPR-bijdrage vastgesteld naar rato van de som van de deeltijd- en meerurenfactor in de betreffende maand.
Als de deelneming wordt voorgezet krachtens artikel 1.4 wordt de BPR-bijdrage vastgesteld naar rato van het in de desbetreffende maand geldend voortzettingspercentage.
Indien artikel 3.9 sub d van toepassing is, zullen de hierboven genoemde percentages overeenkomstig het bepaalde in dat artikellid worden aangepast door de sociale partners.
10.4 De BPR-bijdragen worden gestort vanaf de datum van toetreding en vervolgens maandelijks op de eerste werkdag van de maand tegen de fractiekoers van de laatste werkdag van de voorafgaande maand. Het BPR-saldo op enig moment wordt gewaardeerd tegen marktwaarde en is afhankelijk van het aantal op naam van de (gewezen) deelnemer geregistreerde fracties in een beleggingsdepot, berekend tegen de fractiekoers op de laatste werkdag van de maand, voorafgaande aan de maand waarin bedoeld tijdstip valt. De fractiekoers wordt éénmaal per maand, op de laatste werkdag van de maand, bepaald. De ingelegde bijdragen worden tegen de fractiekoers op de dag van storting omgerekend in fracties. Het bestuur is bevoegd een afwijkende periodiciteit vast te stellen.
Life cycles en 0%-garantie
10.5 De BPR-bijdrage wordt op naam van de deelnemer gestort in een door het bestuur vastgesteld depot waarbij het beleggingsrisico kleiner wordt naarmate de pensioendatum nadert (de zogenaamde life cycle). Vanaf 58-jarige leeftijd van de (gewezen) deelnemer zijn er twee life cycles, te weten een standaard life cycle die is gericht op een stabiele pensioenuitkering vanaf de pensioendatum en een tweede life cycle die is gericht op een variabele pensioenuitkering vanaf de pensioendatum (zie ook artikel 10.10 van dit pensioenreglement). Bij de life cycle die is gericht op een variabele pensioenuitkering neemt het beleggingsrisico vanaf de 58-jarige leeftijd minder snel af naarmate de pensioendatum nadert dan bij de standaard life cycle, omdat bij een variabele pensioenuitkering het beleggingsrisico ook na de pensioeningangsdatum hoger is en dit risico bij de gepensioneerde ligt.
Welke life cycle op de (gewezen) deelnemer van toepassing is, is afhankelijk van de voorkeur van de (gewezen) deelnemer voor een stabiele of een variabele pensioenuitkering. Het pensioenfonds legt de (gewezen) deelnemer de keuze voor de life cycle voor. Indien de (gewezen) deelnemer geen keuze maakt, dan is de life cycle van toepassing die is gericht op een stabiele uitkering vanaf de pensioendatum.
10.6 Indien de (gewezen) deelnemer ononderbroken deelneemt aan een door het bestuur vastgestelde life cycle en de waarde van de fracties bij onttrekking op de pensioeningangsdatum, lager is dan het totaal van de ingelegde bijdragen, wordt het beleggingssaldo gesteld op het totaal van deze bijdragen. Hiervan uitgezonderd zijn de bijdragen die op grond van een collectieve waardeoverdracht volgens artikel 83 of 84 van de Pensioenwet zijn ingelegd. Ingeval de deelneming voor de pensioeningangsdatum eindigt, anders dan door overlijden, zal het toe te kennen pensioen niet op een lager bedrag worden gesteld dan het pensioen dat bij onttrekking op de pensioendatum zou worden verkregen voor het totaal van ingelegde bijdragen. Dit noemen wij de 0%-garantieregeling. De 0%- garantieregeling is afgeschaft per 1 februari 2021 Dat betekent dat de premies voor de beschikbare premieregeling, die na deze datum worden ingelegd, niet meer onder de 0%-garantieregeling vallen. Voor de premies ingelegd tot en met 31 januari 2021 blijft de 0%-garantieregeling gelden.
Beleggingsdepots
10.7 De (gewezen) deelnemer heeft in plaats van te beleggen in een life cycle de mogelijkheid te beleggen in één van de andere door het pensioenfonds aangeboden beleggingsdepots, waarvan het beleggingsbeleid door het bestuur wordt vastgesteld. De netto beleggingsopbrengsten komen ten gunste van het betreffende beleggingsdepot.
Indien de (gewezen) deelnemer hiervan gebruik maakt en kiest voor beleggen in een beleggingsdepot, neemt de (gewezen) deelnemer daarmee de verantwoordelijkheid voor de beleggingen van het pensioenfonds over. Het pensioenfonds adviseert in dat geval de (gewezen) deelnemer over de spreiding van de beleggingen in relatie tot de duur van de periode tot de pensioendatum, waarbij het beleggingsrisico kleiner wordt naarmate de pensioendatum nadert. Het pensioenfonds onderzoekt jaarlijks of de beleggingen van de (gewezen) deelnemer zich binnen deze grenzen bevinden en informeert de (gewezen) deelnemer hierover. Door te kiezen voor een door het fonds aangeboden beleggingsdepot, vervalt de 0%-garantieregeling.
10.8 De (gewezen) deelnemer kan zijn keuze voor een life cycle of voor een beleggingsdepot wijzigen.
Een overgang van een life cycle naar een andere life cycle of naar een beleggingsdepot of omgekeerd of van een beleggingsdepot naar een ander beleggingsdepot wordt geëffectueerd op de laatste werkdag van de maand volgend op de maand waarin het verzoek tot wijziging het pensioenfonds bereikt en tegen de op de datum van effectuering geldende fractiekoers. Het bestuur kan hiervoor, in overleg met de werkgever, nadere voorwaarden en richtlijnen vaststellen.
De kosten voor de hiervoor bedoelde overgang komen voor rekening van het pensioenfonds.
10.9 Tenzij anders vermeld, vindt onttrekking van fracties aan een beleggingsdepot plaats tegen de waarde van de fracties op de laatste werkdag van de maand voorafgaande aan de maand waarin de onttrekking plaatsvindt.
Bij een uitgaande waardeoverdracht, als bedoeld in artikel 15.1 van het pensioenreglement, wordt de waarde van het BPR-saldo berekend tegen de fractiekoers op de eerste werkdag volgend op de dag waarop het pensioenfonds het verzoek tot waardeoverdracht heeft ontvangen. Daarbij wordt op basis van de 0%- garantieregeling op het moment van de daadwerkelijke overdracht het saldo aangevuld indien de waarde van de fracties bij waardeoverdracht, lager is dan het totaal van de ingelegde bijdragen.
Aanwending BPR-saldo
10.10 Op de pensioeningangsdatum heeft de (gewezen) deelnemer de mogelijkheid om het BPR-saldo aan te wenden voor een stabiele of voor een variabele pensioenuitkering.
a. Stabiele pensioenuitkering
Indien de (gewezen) deelnemer kiest voor een stabiele pensioenuitkering, zal de hoogte daarvan worden bepaald door de factoren zoals die maandelijks door het pensioenfonds worden vastgesteld, waarbij in eerste instantie een verhouding tussen ouderdomspensioen en partnerpensioen zal worden gehanteerd van 100:50 (zie bijlage 2). Deze uitkering kan daarna alleen naar boven worden aangepast door toeslagverlening zoals omschreven in artikel
20.1 t/m 20.5 en alleen naar beneden worden bijgesteld op het moment dat het pensioenfonds moet korten volgens het bepaalde in artikel 21.4.
b. Variabele pensioenuitkering
Indien de (gewezen) deelnemer kiest voor een variabele pensioenuitkering, zal de hoogte daarvan worden bepaald door de factoren zoals die maandelijks door het pensioenfonds worden vastgesteld (zie bijlage 3). De variabele pensioenuitkering zal jaarlijks per 1 januari worden aangepast door het verwerken van de financiële mee- of tegenvallers als gevolg van het gerealiseerde beleggingsresultaat, het gerealiseerde sterfteresultaat, een gewijzigde levensverwachting en de per 1 januari van toepassing zijnde factoren.
De tarieven die worden gebruikt voor de omzetting van het BPR-saldo in een stabiele of een variabele uitkering, worden maandelijks door het bestuur vastgesteld. Het pensioenfonds verstrekt op verzoek van de (gewezen) deelnemer vooraf een offerte. Indien de (gewezen) deelnemer hier niet om verzoekt of niet voor de pensioeningangsdatum heeft aangegeven een variabele pensioenuitkering te kiezen, zal het BPR-saldo worden aangewend voor een stabiele pensioenuitkering. Dat laatste is ook het geval als er tot de pensioendatum werd belegd in de life cycle gericht op een variabele pensioenuitkering. De (gewezen) deelnemer dient uitdrukkelijk te kiezen voor een variabele pensioenuitkering om die vanaf de pensioeningangsdatum
uitgekeerd te krijgen.
10.11 Van het volgens het vorige lid bepaalde bedrag aan ouderdomspensioen, kan een gedeelte van het ouderdomspensioen aanvullend worden omgezet in extra partnerpensioen overeenkomstig het bepaalde in artikel 18.2, dan wel kan een gedeelte van het volgens het vorige lid bepaalde partnerpensioen worden omgezet in extra ouderdomspensioen overeenkomstig het bepaalde in artikel 18.3.
10.12 Het bepaalde in artikel 5.3 en 5.4 is van overeenkomstige toepassing voor het uit het BPR-saldo aangekochte extra ouderdomspensioen. Het bepaalde in artikel 17.2 is van overeenkomstige toepassing op het partnerpensioen dat op grond van het bepaalde in lid 10.10 is aangekocht.
10.13 Als het deelnemerschap voor de pensioeningangsdatum wordt beëindigd, anders dan door overlijden, wordt het beleggingsdepot ter zake het BPR-saldo tot de pensioeningangsdatum beheerd overeenkomstig de keuzes die de gewezen deelnemer als deelnemer ingevolge dit artikel heeft gemaakt. Voor de gewezen deelnemer zullen geen BPR-bijdrages meer worden gestort.
De gewezen deelnemer krijgt, in overeenstemming met artikel 14.2., de mogelijkheid om het BPR-saldo gedeeltelijk aan te wenden voor verhoging van het partnerpensioen. Indien de gewezen deelnemer niet binnen de door het pensioenfonds gestelde termijn reageert op de zojuist genoemde keuzemogelijkheid, gaat het pensioenfonds over tot omzetting. De hierbij geldende tarieven zijn opgenomen in artikel 1 van bijlage 2. Artikel 20.1 is van overeenkomstige toepassing op deze aanspraken op partnerpensioen. Op het depot ter zake het resterende saldo is het bepaalde in de eerste volzin van overeenkomstige toepassing.
10.14 Als de (gewezen) deelnemer voor de pensioeningangsdatum overlijdt, vervalt het BPR-saldo aan het pensioenfonds.
Aanspraken gemoedsbezwaarde
10.15 De gemoedsbezwaarde heeft geen aanspraak op de in dit artikel bedoelde pensioenen. In plaats daarvan heeft de gemoedsbezwaarde aanspraken op grond van het “Reglement spaarregeling gemoedsbezwaarden”.
Artikel 11 Individueel pensioensparen (IPS)
Individuele mogelijkheden voor aanvullende pensioenopbouw
11.1 De deelnemer kan zolang de arbeidsovereenkomst voortduurt, vrijwillig deelnemen aan de regeling individueel pensioensparen (IPS) en op die manier voor zichzelf en/of zijn partner en/of zijn kind(eren) extra pensioen opbouwen.
11.2 Tenzij in dit artikel dan wel in dit pensioenreglement anders is bepaald, zijn met betrekking tot de deelname aan IPS, de bepalingen van artikel 10 met betrekking tot de beschikbare premieregeling (BPR) van overeenkomstige toepassing.
Voor de deelnemer die volgens artikel 10.1 in aanmerking komt voor een BPR- bijdrage voor de opbouw van BPR-saldo, gelden alle overeenkomstige keuzes die worden gemaakt in het kader van de BPR ook voor IPS.
IPS-bijdragen
11.3 Indien de deelnemer wenst deel te nemen aan IPS, zal de werkgever zorg dragen voor de periodieke of incidentele inhouding van de IPS-bijdragen op het salaris van de deelnemer en afdracht van de inhoudingen aan het pensioenfonds.
Bijdrage voor extra ouderdoms- en partnerpensioen
De deelnemer kan over belaste inkomensbestanddelen die geen onderdeel uitmaken van de pensioengrondslag (artikel 3.7) of de premiegrondslag (artikel 3.8) IPS- bijdragen storten, voor zover daarmee in totaal het maximum pensioengevend salaris zoals dat is opgenomen in artikel 18ga van de Wet op de Loonbelasting
1964 niet wordt overschreden.
De in enige maand maximaal over de hiervoor genoemde inkomensbestanddelen te storten IPS-bijdrage is afhankelijk van de leeftijd van de deelnemer en bedraagt een percentage van de betreffende inkomensbestanddelen:
Leeftijd deelnemer jonger dan 20 jaar
Percentage
3,7%
20 jaar of ouder en jonger dan 25 jaar 4,2%
25 jaar of ouder en jonger dan 30 jaar 5,1%
30 jaar of ouder en jonger dan 35 jaar 6,3%
35 jaar of ouder en jonger dan 40 jaar 7,6%
40 jaar of ouder en jonger dan 45 jaar 9,3% 45 jaar of ouder en jonger dan 50 jaar 11,4% 50 jaar of ouder en jonger dan 55 jaar 13,9% 55 jaar of ouder en jonger dan 60 jaar 17,1% 60 jaar of ouder en jonger dan 65 jaar 21,3% Vanaf 65 tot 68 jaar 25,5%
Indien artikel 3.9 sub d van toepassing is en daardoor een correctiefactor wordt toegepast, wijzigen de hiervoor vermelde percentages niet. Indien een correctiefactor van toepassing is, is daardoor op de pensioengrondslag (artikel 3.7) en de premiegrondslag (artikel 3.8) een extra IPS-bijdrage mogelijk. Over de beide grondslagen bedragen in dat geval de maximale IPS-bijdragen de hiervoor per leeftijdsklasse geldende percentages vermenigvuldigd met een factor van (1 - correctiefactor).
Op de pensioeningangsdatum heeft de (gewezen) deelnemer de mogelijkheid om het IPS-saldo aan te wenden voor een stabiele pensioenuitkering bij het pensioenfonds, waarbij een verhouding tussen ouderdomspensioen en partnerpensioen zal worden gehanteerd van 100:50. De deelnemers die vanaf 1 januari 2019 met pensioen gaan, krijgen de keuze voorgelegd om in plaats van een stabiele pensioenuitkering te kiezen voor een variabele uitkering. Het IPS-kapitaal kan alleen voor een variabele uitkering worden aangewend indien de deelnemer ook het BPR-saldo heeft aangewend voor een variabele uitkering.
Bijdrage voor extra partnerpensioen.
In aanvulling op de bijdrage voor extra ouderdoms- en partnerpensioen kan de deelnemer over de hiervoor genoemde belaste inkomensbestanddelen én de pensioengrondslag (artikel 3.7) resp. de premiegrondslag (artikel 3.8) ook IPS- bijdragen storten voor de opbouw van extra partnerpensioen.
De in enige maand maximaal over de hiervoor genoemde grondslagen te storten IPS-bijdrage is afhankelijk van de leeftijd van de deelnemer en de hierna volgende percentages:
Leeftijd deelnemer jonger dan 20 jaar
Percentage
0,2%
20 jaar of ouder en jonger dan 25 jaar 0,2%
25 jaar of ouder en jonger dan 30 jaar 0,3%
30 jaar of ouder en jonger dan 35 jaar | 0,3% |
35 jaar of ouder en jonger dan 40 jaar | 0,4% |
40 jaar of ouder en jonger dan 45 jaar | 0,5% |
45 jaar of ouder en jonger dan 50 jaar | 0,5% |
50 jaar of ouder en jonger dan 55 jaar | 0,7% |
55 jaar of ouder en jonger dan 60 jaar | 0,9% |
60 jaar of ouder en jonger dan 65 jaar | 1,1% |
Vanaf 65 tot 68 jaar | 1,3% |
11.4 De storting van IPS-bijdragen vindt plaats op de laatste werkdag van de maand.
Aanwending IPS-saldo
11.5 Het IPS-saldo voor extra ouderdoms- en partnerpensioen respectievelijk voor extra partnerpensioen wordt op een door de deelnemer aangegeven wijze op de pensioeningangsdatum aangewend voor verhoging van het ouderdoms- en/of partnerpensioen overeenkomstig het bepaalde in artikel 10.11.
Een deel van het ouderdomspensioen kan worden omgezet in partnerpensioen dan wel het partnerpensioen kan worden omgezet in ouderdomspensioen, een en ander binnen de hiervoor gestelde wettelijke grenzen.
11.6 Het bepaalde in artikel 5.3 en 5.4 is met inachtneming van het ter zake bepaalde in de regeling pensioensparen van overeenkomstige toepassing voor het uit het IPS- saldo voor extra ouderdomspensioen aangekochte ouderdomspensioen. Het bepaalde in artikel 17.2 is met in achtneming van het ter zake bepaalde in de regeling pensioensparen van overeenkomstige toepassing voor het uit het IPS-saldo voor extra partnerpensioen aangekochte partnerpensioen.
11.7 Indien het deelnemerschap voor de pensioeningangsdatum wordt beëindigd, anders dan door overlijden, wordt het IPS-saldo voor extra ouderdomspensioen respectievelijk extra partnerpensioen aangewend voor verhoging van het ouderdomspensioen respectievelijk partnerpensioen, waarbij een deel van het ouderdomspensioen kan worden omgezet in partnerpensioen. Artikel 20.1 is van overeenkomstige toepassing.
In afwijking van het in de eerste volzin bepaalde wordt het depot ter zake het IPS-saldo na beëindiging van de deelneming als bedoeld in dit lid tot de pensioeningangsdatum beheerd overeenkomstig de keuzes die de deelnemer ingevolge dit hoofdstuk heeft gemaakt indien voor de gewezen deelnemer op enig moment voorafgaand aan de beëindiging van de deelneming ook een BPR- bijdrage aan het pensioenfonds is afgedragen. Het bepaalde in artikel 10.13 is van overeenkomstige toepassing op het IPS-saldo als bedoeld in de vorige volzin.
11.8 Als de deelnemer voor de pensioeningangsdatum overlijdt, geldt het volgende met betrekking tot de besteding van het IPS-saldo:
a. met achterlating van nabestaanden wordt het IPS-saldo, xxxxxxxx na dat overlijden aangewend voor aankoop van levenslang partnerpensioen en wezenpensioen in de reglementaire verhouding dan wel indien er geen overlevende partner is voor aankoop van wezenpensioen.
b. zonder achterlating van nabestaanden vervalt het IPS-saldo aan het pensioenfonds.
11.9 Als de gewezen deelnemer waarop het bepaalde in lid 11.7, derde volzin van
toepassing is, overlijdt voor de pensioeningangsdatum, vervalt het IPS-saldo aan het pensioenfonds met uitzondering van het gedeelte van het saldo dat bestemd is voor verhoging van het partnerpensioen. Dit laatstbedoelde saldo zal na het overlijden van de gewezen deelnemer worden aangewend voor verhoging van het partnerpensioen op basis van de van toepassing zijnde tarieven als opgenomen in bijlage 4 bij het pensioenreglement.
11.10 De aankoop na overlijden van de deelnemer als bedoeld in lid 11.8, vindt plaats op basis van de tarieven volgens de tabel “Koopsom nabestaandenpensioen bij overlijden voor de pensioeningangsdatum” als bedoeld in artikel 2 van bijlage 4 bij het pensioenreglement. Het pensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de maand van overlijden en wordt uitgekeerd tot en met de laatste dag van de maand waarin de (ex-)partner overlijdt. Bij een eventueel wezenpensioen is artikel 8.2 van overeenkomstige toepassing.
Aanspraken gemoedsbezwaarde
11.11 De gemoedsbezwaarde heeft geen aanspraak op de in dit artikel bedoelde pensioenen. In plaats daarvan heeft de gemoedsbezwaarde aanspraken op grond van het “Reglement spaarregeling gemoedsbezwaarden”.
Hoofdstuk 6 Welke gebeurtenissen in uw leven hebben invloed op uw pensioen?
Artikel 12 Voortzetting van de pensioenopbouw en verzekering bij arbeidsongeschiktheid
Recht op voortzetting
12.1 De (gewezen) deelnemer die recht heeft op een WIA-uitkering, en voor wie de eerste ziektedag is gelegen in de periode van deelneming, alsmede de deelnemer die recht heeft op een WIA-uitkering voor wie de eerste ziektedag is gelegen in de periode voorafgaand aan de datum waarop de deelneming is aangevangen, heeft recht op voortzetting van de
a. opbouw van ouderdomspensioen en wezenpensioen;
b. verzekering van partnerpensioen;
c. bijdrage aan de BPR-regeling.
Hiervoor is de deelnemer geen premie verschuldigd.
Indien de eerste ziektedag is gelegen in de periode voorafgaand aan de datum waarop de deelneming is aangevangen, geschiedt de voortzetting uitsluitend voor de toename van de mate van arbeidsongeschiktheid tijdens de periode van deelneming.
Ingang en einde
12.2 Het recht op voortzetting ontstaat op de dag waarop de WIA-uitkering ingaat en duurt zolang de WIA-uitkering voortduurt.
Het recht op voortzetting eindigt echter uiterlijk op de pensioendatum. Perioden van deelneming waarin het recht op voortzetting bestaat tellen,
onverminderd het bepaalde in artikel 2.4, tweede volzin, voor de berekening van de aanspraken mee voor het percentage waarvoor dat recht op voortzetting bestaat.
Omvang voortzetting
12.3 De voortzetting vindt vanaf de datum van volledige dan wel gedeeltelijke beëindiging van de dienstbetrekking plaats voor:
- 100% bij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer;
- 80% bij een arbeidsongeschiktheid van 65% of meer doch minder dan 80%;
- 60% bij een arbeidsongeschiktheid van 55% of meer doch minder dan 65%;
- 50% bij een arbeidsongeschiktheid van 45% of meer doch minder dan 55%;
- 40% bij een arbeidsongeschiktheid van 35% of meer doch minder dan 45%.
De in dit lid bedoelde mate van arbeidsongeschiktheid is dezelfde als het arbeidsongeschiktheidspercentage waarnaar de WIA-uitkering wordt uitgekeerd ten tijde van de volledige dan wel gedeeltelijke beëindiging van de dienstbetrekking.
Voor de voortzetting wordt uitgegaan van het jaarsalaris dat gold direct voorafgaande aan de betreffende mate van arbeidsongeschiktheid, zonder rekening te houden met de verlaging van de salarisaanvulling tijdens het tweede ziektejaar als bedoeld in de CAO.
Bij een voortzetting naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, zal ingeval sprake is van het verrichten van betaalde arbeid, de voortzetting zodanig worden verlaagd dat het totaal van de pensioenopbouw niet meer bedraagt dan op grond van het bepaalde bij of krachtens de Wet op de Loonbelasting 1964 is toegestaan.
12.4 Als de mate van arbeidsongeschiktheid daalt, wordt de mate van voortzetting met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de
daling plaatsvindt dienovereenkomstig aangepast.
Bij een stijging van de mate van arbeidsongeschiktheid, wordt de mate van voortzetting met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de stijging plaatsvindt dienovereenkomstig aangepast.
Het bepaalde in de vorige volzin is niet van toepassing indien en voor zover de stijging van de mate van arbeidsongeschiktheid plaatsvindt na beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
Later ingaan van de uitkering
12.5 De deelnemer heeft ook recht op premievrije voortzetting volgens de voorwaarden van dit artikel als hij aan het einde van de wachttijd voor de WIA voor minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt verklaard en geen WIA- uitkering krijgt, maar binnen vier weken alsnog voor meer dan 35% arbeidsongeschikt wordt en alsnog een WIA-uitkering krijgt.
Herleven van het recht op uitkering
12.6 De deelnemer heeft ook recht op premievrije voortzetting volgens de voorwaarden van dit artikel als het recht op een WIA-uitkering herleeft binnen vier weken nadat deze uitkering is ingetrokken.
12.7 De deelnemer is verplicht het pensioenfonds onmiddellijk in kennis te stellen van elke herziening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Artikel 12a Vrijwillige voortzetting van de deelneming
12a.1 Indien de deelneming anders dan door overlijden eindigt vóór de pensioendatum, kan de deelneming op verzoek van de deelnemer, vrijwillig worden voortgezet met inachtneming van het ter zake bepaalde bij of krachtens de Pensioenwet en de Wet op de Loonbelasting 1964.
12a.2 De deelneming kan worden voortgezet direct vanaf het moment dat de deelneming anders zou zijn geëindigd, voor een duur van maximaal drie jaar en tegen betaling van een premie door de deelnemer. Het verzoek moet worden gedaan binnen negen maanden vanaf de beëindiging van de dienstbetrekking. De voortzetting van de deelneming vindt plaats op basis van het pensioengevende salaris zoals dat van toepassing was op het moment dat de deelneming anders zou zijn beëindigd. Deze grondslag kan alleen aangepast worden als het fiscaal-maximum pensioensalaris wordt aangepast. De deelnemer is dezelfde premie verschuldigd als de werkgever bij het in aanmerking te nemen pensioengevend salaris verschuldigd zou zijn geweest en de premie dient naar keuze vooraf per maand of per kwartaal te worden voldaan.
12a.3 In afwijking van het in het voorgaande lid bepaalde, kan de deelneming worden voortgezet op basis van 25% of 50% of 75% van het in het voorgaand lid bedoelde pensioengevend salaris. De berekening wordt uitgevoerd als ware sprake is van een parttime dienstverband. Ook in dat geval is de deelnemer dezelfde premie verschuldigd als de werkgever bij dat in aanmerking te nemen pensioengevend salaris (en verondersteld parttimepercentage) verschuldigd zou zijn geweest en dient de premie naar keuze vooraf per maand of per kwartaal te worden voldaan.
Artikel 13 Inkomende Waardeoverdracht
Recht op waardeoverdracht
13.1 De deelnemer die elders premievrije aanspraken op pensioen heeft verworven,
kan bij overdracht van de waarde van die premievrije aanspraken aan het pensioenfonds in aanmerking komen voor verhoging van zijn aanspraken op ouderdomspensioen volgens door het bestuur gestelde regels, onverlet het ter zake bepaalde bij of krachtens de Pensioenwet.
Bij toekenning van tijdelijk partnerpensioen wordt rekening gehouden met de fictieve deelnemingstijd. Op verzoek van de deelnemer kan een gedeelte van de waarde worden besteed aan het verhogen van de aanspraak op partnerpensioen, met inachtname van “Ruilvoet bij beëindiging deelneming voor pensioendatum” (Bijlage 4, artikel 3), tot maximaal 70% van het bedrag dat aan ouderdomspensioen wordt ingekocht. Dit partnerpensioen vertegenwoordigt een premievrije waarde. Indien de elders verworven premievrije aanspraken op partnerpensioen bij de inkomende waardeoverdracht niet worden aangewend voor inkoop van aanspraken op partnerpensioen, dient de partner hiermee akkoord te gaan blijkens een door hem/haar ondertekende verklaring.
Bijdrage Beschikbare Premieregeling
13.2 Als het vast pensioengevend salaris op de overdrachtsdatum hoger is dan de BPR- grens wordt een evenredig gedeelte van de overdrachtswaarde aangemerkt als BPR-bijdrage en met inachtneming van de bepalingen van artikel 10 op naam van de deelnemer gestort in een door het bestuur vastgestelde life cycle of - na keuze van de deelnemer – in een beleggingsdepot.
Overdracht van een verevend ouderdomspensioen
13.3 Indien de waardeoverdracht mede omvat een recht op uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen aan de ex-partner van de deelnemer, verkrijgt bedoelde ex-partner jegens het pensioenfonds een recht op uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen, dat gelijkwaardig is aan het uitbetalingsrecht dat door de vorige pensioenuitvoerder is vastgesteld. Het aldus vastgestelde recht op uitbetaling wordt voor de toepassing van dit pensioenreglement aangemerkt als een recht op uitbetaling als bedoeld in artikel 17.1.
Artikel 14 Beëindiging van de deelneming voor de pensioeningangsdatum
Premievrije aanspraken op pensioen
14.1 a. Indien de deelneming anders eindigt dan door het ingaan van ouderdomspensioen of door overlijden heeft de gewezen deelnemer een premievrije aanspraak op ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen. De premievrije aanspraken op pensioen worden berekend overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 5.2, 6.5 en 8.3 over de na 1 januari 2015 gelegen deelnemingstijd tot de datum waarop de deelneming is geëindigd.
Er is geen premievrije aanspraak op (extra) arbeidsongeschiktheidspensioen en/of tijdelijk partnerpensioen en/of levenslang op risicobasis opgebouwd partnerpensioen.
b. Het saldo van de beschikbare premieregeling wordt na beëindiging van de deelneming beheerd tot de pensioeningangsdatum overeenkomstig de keuzes die de gewezen deelnemer ingevolge artikel 10.5 heeft gemaakt, met uitzondering van het gedeelte van het kapitaal waarvoor volgens artikel
10.13 een premievrije aanspraak op partnerpensioen is vastgesteld. Het BPR- saldo dat na beëindiging niet op de in de vorige volzin bedoelde wijze is aangewend wordt op de pensioeningangsdatum aangewend voor de inkoop van levenslang ouderdomspensioen en partnerpensioen. Indien de gewezen deelnemer overlijdt voor het bereiken van de pensioeningangsdatum vervalt het in de vorige volzin bedoelde saldo aan het pensioenfonds.
c. Het saldo van IPS voor extra ouderdoms- of partnerpensioen wordt direct bij het einde van de deelnemingstijd aangewend voor premievrije aanspraken op ouderdoms- respectievelijk partnerpensioen. Het bepaalde in sub b van dit artikellid is na een beëindiging van de deelneming als bedoeld in dit artikel van overeenkomstige toepassing op het saldo van IPS indien voor de gewezen deelnemer direct voorafgaand aan de beëindiging van de deelneming zowel een bijdrage voor IPS als BPR door de werkgever aan het pensioenfonds werd afgedragen. Aan het bepaalde in de laatste volzin in artikel 11.9 wordt toepassing gegeven indien op de gewezen deelnemer die overlijdt het bepaalde in de vorige volzin niet van toepassing is.
d. Indien bij inkomende waardeoverdracht levenslang partnerpensioen is ingekocht overeenkomstig het bepaalde in artikel 13.1, heeft de gewezen deelnemer een premievrij recht op levenslang partnerpensioen.
e. In afwijking van het bepaalde onder letter a. vervallen de pensioenaanspraken van een deelnemer bij beëindiging van diens deelneming aan het pensioenfonds, indien op basis van de tot het tijdstip van beëindiging opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen, de uitkering van het ouderdomspensioen op jaarbasis op de pensioendatum niet meer zal bedragen dan € 2,- bruto per jaar. Het bepaalde in de vorige volzin is van overeenkomstige toepassing op vergelijkbare aanspraken die zijn ontstaan bij beëindiging van de deelneming vóór 1 januari 2019.
Op het verval van de pensioenaanspraken als bedoeld in de vorige volzinnen is het bij of krachtens de Pensioenwet ter zake bepaalde, van toepassing.
Omzetting in partnerpensioen
14.2 a. Indien de deelneming anders eindigt dan door het ingaan van ouderdomspensioen of door overlijden krijgt de gewezen deelnemer de mogelijkheid om een gedeelte van zijn premievrije aanspraak op ouderdomspensioen om te zetten in een extra aanspraak op partnerpensioen. Deze keuzemogelijkheid geldt uit hoofde van artikel 10.13 en artikel 11.7 ook voor een eventueel BPR-saldo en IPS-saldo en is op alle aanspraken en
saldo’s van overeenkomstige toepassing. Indien de gewezen deelnemer niet binnen de door het pensioenfonds gestelde termijn reageert op de zojuist genoemde keuzemogelijkheid, gaat het pensioenfonds over tot omzetting.
b. Het partnerpensioen waarop recht ontstaat door de omzetting is gelijk aan het bedrag van het ouderdomspensioen op de datum van beëindiging van de deelneming dat wordt omgezet, vermenigvuldigd met de ruilvoet bij de leeftijd van de deelnemer op die datum volgens de tabel “ruilvoet bij einde deelneming voor pensioeningangsdatum” als bedoeld in artikel 3 van bijlage 4 bij het pensioenreglement.
c. Het onder b bedoelde partnerpensioen kan niet meer bedragen dan 70% van het ouderdomspensioen dat resteert na de omzetting. Indien het bepaalde in artikel 17.3 toepassing heeft gevonden, kan het partnerpensioen niet meer bedragen dan 70% van het ouderdomspensioen dat resteert na omzetting
d. Op het onder b bedoelde partnerpensioen is het bepaalde in de artikelen 6.1 en 6.12 van overeenkomstige toepassing.
e. Omzetting vindt slechts plaats voor zover het ouderdomspensioen daardoor niet onder de afkoopgrens, als bedoeld in artikel 66 van de Pensioenwet, zakt.
14.3 De gewezen deelnemers en de ex-partners ontvangen een bewijs van hun aanspraken.
Artikel 15 Uitgaande waardeoverdracht
Recht op Waardeoverdracht gewezen deelnemer
15.1 De waarde van de premievrije aanspraken op pensioen, bedoeld in artikel 14.1, kan op verzoek van de gewezen deelnemer worden overgedragen aan een andere pensioenuitvoerder volgens door het bestuur gestelde regels, onverlet het ter zake bepaalde bij of krachtens de Pensioenwet. Door de overdracht vervallen de aanspraken van de gewezen deelnemer op pensioen, zoals bedoeld in artikel 14.1, bij het pensioenfonds. Het pensioenfonds verleent zijn medewerking aan een uitgaande waardeoverdracht waarop artikel 70a van de Pensioenwet (waardeoverdracht klein ouderdomspensioen) van toepassing is, ongeacht het tijdstip waarop de deelneming is geëindigd.
Overdracht te verevenen ouderdomspensioen
15.2 De waardeoverdracht omvat ook het deel van het ouderdomspensioen waarop de ex-partner een recht van uitbetaling heeft als bedoeld in artikel 17.1. Voor deze overdracht is de toestemming van de ex-partner niet nodig.
Door de overdracht vervalt het recht op uitbetaling, door het pensioenfonds, van het verevende deel van het ouderdomspensioen.
Recht op waardeoverdracht andere belanghebbenden
15.3 Het bepaalde in lid 15.1 is op verzoek van de ex-partner van een (gewezen) deelnemer van overeenkomstige toepassing op het recht op bijzonder partnerpensioen krachtens artikel 17.2.
Hoogte overdrachtswaarde
Artikel 16 Extra pensioen door aanwending levensloopsaldo
16.1 De deelnemer kan door aanwending van het door hem gespaarde levensloopsaldo in aanmerking komen voor toekenning van extra aanspraken op ouderdomspensioen en wezenpensioen.
De extra aanspraken worden berekend op basis van aan de hand van door het bestuur vastgestelde verzekeringstechnische grondslagen.
16.2 De deelnemer die van deze mogelijkheid gebruik wenst te maken, dient daartoe uiterlijk drie maanden voor de voorziene pensioeningangsdatum schriftelijk een verzoek bij het pensioenfonds in te dienen.
Artikel 17 Einde huwelijk of samenleving
Verevening van ouderdomspensioen
17.1 a. Indien het huwelijk van een (gewezen) deelnemer of gepensioneerde eindigt door echtscheiding respectievelijk bij scheiding van tafel en bed of als het geregistreerd partnerschap eindigt, heeft de ex-partner bedoeld in artikel
1.9 sub a van bijlage 1 recht op uitbetaling van een deel van elke termijn van het ouderdomspensioen van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde.
Om voor het recht op uitbetaling in aanmerking te komen, moet binnen 2 jaar na de (echt)scheiding c.q. na het einde van het geregistreerd partnerschap door een van beide gewezen partners mededeling aan het pensioenfonds worden gedaan van die (echt)scheiding c.q. dat einde door
middel van een formulier, waarvan het model is vastgesteld door de Minister van Veiligheid en Justitie.
b. Het deel bedoeld onder a, is gelijk aan:
1. de helft van het ouderdomspensioen dat is opgebouwd in de deelnemingsjaren tussen de sluiting van het huwelijk met bedoelde partner en de datum van scheiding c.q. tussen het aangaan van het geregistreerd partnerschap en de datum van het einde ervan, waarbij. als er een inkomende waardeoverdracht zoals bedoeld in artikel 13.1 plaatsgevonden heeft daarbij mede in aanmerking genomen wordt het deel van de fictieve deelnemingstijd dat toegerekend kan worden aan de periode waarin de gewezen partners gehuwd waren of waarin een geregistreerd partnerschap heeft bestaan, gedurende de deelneming bij de vorige pensioenuitvoerder(s);
verhoogd met
2. een deel van het recht op ouderdomspensioen van het saldo van de BPR en de IPS voor extra ouderdomspensioen. Het te verevenen deel van het extra ouderdomspensioen uit hoofde van een BPR-saldo of een het IPS-saldo voor extra ouderdomspensioen wordt als volgt bepaald: de helft van het aantal fracties in het beleggingsdepot of door het bestuur vastgestelde life cycle waarop de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde recht heeft gekregen gedurende de na 1 april 2000 gelegen deelnemingsjaren tussen de datum van sluiting van het huwelijk met bedoelde partner en de datum van scheiding dan wel tussen de datum van aangaan van het geregistreerd partnerschap en het einde ervan. Hierbij wordt rekening gehouden met de omzetting in partnerpensioen als bedoeld in artikel 14.2 alsmede met een aanwending van het BPR-saldo en IPS-saldo voor een verhoging van het partnerpensioen als bedoeld in artikel 10.13 en 11.7.
c. Bij huwelijkse voorwaarden of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de (echt)scheiding of beëindiging van het geregistreerd partnerschap, kunnen de gewezen partners het recht op uitbetaling van een deel van het pensioen uitsluiten, dan wel bepalen dat het betreffende deel op een ander percentage dan bij helfte, of op basis van een andere periode dan de huwelijkse periode of de periode van geregistreerd partnerschap wordt vastgesteld.
Het pensioenfonds is slechts gebonden aan deze overeenkomst indien en vanaf het tijdstip waarop de partners een gewaarmerkt afschrift of uittreksel van de overeenkomst aan het pensioenfonds hebben overgelegd.
d. Het recht van de ex-partner van de (gewezen) deelnemer op uitbetaling gaat in op de pensioeningangsdatum. Het recht van de ex-partner van de gepensioneerde op uitbetaling gaat in op de eerste dag van de maand, volgend op de maand waarin het pensioenfonds de melding bedoeld onder a heeft ontvangen.
Het recht op uitbetaling eindigt als het betreffende pensioen van de gepensioneerde eindigt of als de partner voordien overlijdt, aan het eind van de maand van diens overlijden.
Het recht op uitbetaling eindigt bovendien aan het eind van de maand waarin de beide partners (opnieuw) met elkaar zijn getrouwd, zich hebben
verzoend na scheiding van tafel en bed, dan wel met elkaar een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan.
Rechten op bijzonder partnerpensioen bij einde huwelijk of geregistreerd partnerschap
17.2 a. Indien het huwelijk van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde eindigt door echtscheiding of door ontbinding na scheiding van tafel en bed dan wel
indien het geregistreerd partnerschap eindigt, heeft de ex-partner bij overlijden van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde recht op bijzonder partnerpensioen. Dit partnerpensioen is gelijk aan het partnerpensioen dat voor de ex-partner is opgebouwd dan wel verzekerd volgens het bepaalde in de artikelen 10.10, 11.4, 11.6, 11.7, 11.8, 14.1 sub a met betrekking tot het partnerpensioen conform het bepaalde in de artikelen 6.2, 6.3 en 6.4, en artikel 14.2.
b. Het bijzonder partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde is overleden en wordt uitgekeerd tot en met de maand van overlijden van de gewezen partner.
c. In afwijking van het bepaalde in dit lid vervalt het recht op partnerpensioen van de ex-partner als de partners bij voorwaarden in verband met de partnerrelatie of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de echtscheiding of de ontbinding van het huwelijk dan wel de beëindiging van het geregistreerd partnerschap of de gemeenschappelijke huishouding, overeenkomen dat de ex-partner afstand doet van zijn recht op het partnerpensioen. Het pensioenfonds is slechts gebonden aan de overeenkomst indien de partners binnen twee jaar na het eindigen van hun huwelijk, het geregistreerd partnerschap of de gemeenschappelijke huishouding een gewaarmerkt afschrift of uittreksel van de overeenkomst aan het pensioenfonds hebben overgelegd. Xxxxxx zal het recht op partnerpensioen weer worden omgezet in een recht op ouderdomspensioen. Het ouderdomspensioen waar recht op ontstaat door de omzetting is gelijk aan het bedrag van het partnerpensioen op de eerste dag van de maand waarin het pensioenfonds het in de tweede volzin bedoelde afschrift of uittreksel heeft ontvangen, gedeeld door de ruilvoet bij de leeftijd van de gewezen deelnemer op die datum volgens de tabel “ruilvoet bij einde deelneming voor pensioeningangsdatum” als bedoeld in artikel 3 van bijlage 4 bij het pensioenreglement.
Conversie
17.3 a. De gewezen partners als bedoeld in artikel 1.9 sub a van bijlage 1 kunnen bij huwelijkse voorwaarden of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de echtscheiding, de ontbinding van het huwelijk of de beëindiging van het partnerschap, overeenkomen dat lid 17.1 buiten toepassing blijft en dat het recht van de ex-partner op uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde alsmede het recht op bijzonder partnerpensioen als bedoeld in lid 17.2, worden omgezet in een eigen recht voor de ex-partner op ouderdomspensioen.
Het pensioenfonds is slechts gebonden aan de overeenkomst tot conversie als het pensioenfonds vooraf schriftelijk met de conversie heeft ingestemd en de gewezen partners binnen twee jaar na de scheiding of het einde van het partnerschap een gewaarmerkt afschrift of uittreksel van de overeenkomst aan het pensioenfonds hebben overgelegd.
b. Het eigen recht op ouderdomspensioen gaat in op de eerste dag van de maand waarin de ex-partner 68 jaar wordt of zoveel later als de conversie plaatsvindt en wordt uitgekeerd tot en met de laatste dag van de maand van diens overlijden.
c. De conversie zal, voor zover het de delen van het ouderdomspensioen krachtens artikel 5.2 betreft, plaatsvinden op basis van door het bestuur, na advies van de actuaris, vastgestelde verzekeringstechnische grondslagen, onverlet het ter zake bepaalde bij of krachtens de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding. In verband met de conversie wordt een aftrekbedrag ouderdomspensioen vastgesteld, dat in mindering wordt gebracht op het ouderdomspensioen van de (gewezen) deelnemer of
gepensioneerde.
d. De rechten van de ex-partner die voortvloeien uit lid 17.1 sub b komen toe aan de ex-partner. Er bestaat geen recht meer op bijzonder partnerpensioen, als bedoeld in lid 17.2, of op partnerpensioen als bedoeld in artikel 6.1.
e. Door de conversie vervalt het recht van de ex-partner op uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde, bedoeld in artikel 17.1.
Einde gemeenschappelijke huishouding
17.4 Het bepaalde in lid 17.1 of 17.3 is van overeenkomstige toepassing indien de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde en de ex-partner bedoeld in artikel 1.9 sub b van bijlage 1, bij notarieel verleden akte of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst, opgemaakt met het oog op de beëindiging van hun gemeenschappelijke huishouding, een regeling voor pensioenverevening of conversie hebben getroffen naar analogie van de regeling bij scheiding.
Het pensioenfonds is slechts gebonden aan de overeenkomst indien het pensioenfonds vooraf schriftelijk met de overeenkomst heeft ingestemd en indien de gewezen partners binnen twee jaar na het eindigen van de gemeenschappelijke huishouding een gewaarmerkt afschrift of uittreksel van de overeenkomst aan het pensioenfonds hebben overgelegd.
De ex-partner als bedoeld in artikel 1.9 sub b van bijlage 1 heeft bij overlijden van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde recht op bijzonder partnerpensioen. Dit partnerpensioen is gelijk aan het partnerpensioen dat de deelnemer ten behoeve van die gewezen partner zou hebben behouden indien op het tijdstip van de scheiding zijn deelneming zou zijn geëindigd, dat de gewezen deelnemer ten behoeve van zijn gewezen partner heeft behouden bij het beëindigen van de deelneming en dat de gepensioneerde ten behoeve van zijn partner heeft behouden bij het ingaan van het ouderdomspensioen.
Uitsluiting
17.5 Als het deel van het ouderdomspensioen waarop bij scheiding of beëindiging van het geregistreerd partnerschap of de gemeenschappelijke huishouding recht op uitbetaling ontstaat minder is dan het bedrag, bedoeld in artikel 66 van de Pensioenwet, vindt het bepaalde in lid 17.1 of 17.3 geen toepassing.
Informatie
17.6 De ex-partner ontvangt een opgave van het voor verevening in aanmerking komend ouderdomspensioen dan wel van zijn eigen recht op ouderdomspensioen na conversie.
17.7 De ex-partner heeft het recht om het bijzonder partnerpensioen waarop hij op grond van dit artikel recht heeft, te vervreemden aan een eerdere of latere partner van de overleden deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde onder de voorwaarden dat het pensioenfonds bereid is een eventueel uit die overdracht voortvloeiende wijziging van het risico te dekken, de vervreemding onherroepelijk is en dit wordt overeengekomen bij notarieel verleden akte.
Hoofdstuk 7 Flexibilisering en uw pensioenuitkering
Artikel 18 Flexibele pensionering, omzetting en aanwending beleggingssaldi op de pensioeningangsdatum
Recht op flexibele pensioeningang
18.1 a. De ingang van het ouderdomspensioen van de (gewezen) deelnemer kan worden vervroegd tot uiterlijk de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer de 60-jarige leeftijd bereikt. Voor deze keuzemogelijkheid is de instemming van de partner vereist, als de hoogte van het partnerpensioen door gebruikmaking van de keuzemogelijkheid wordt verlaagd. Indien de (gewezen) deelnemer de ingang van het ouderdomspensioen meer dan vijf jaar voorafgaand aan het moment waarop de (gewezen) deelnemer de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt wil laten ingaan, moet de (gewezen) deelnemer verklaren dat hij niet de intentie heeft om na de vervroegde ingangsdatum weer aan het werk te gaan. Een verzoek tot vervroeging moet ten minste drie maanden voor de voorziene pensioeningangsdatum schriftelijk bij het pensioenfonds worden ingediend. Indien de deelnemer een WIA-uitkering ontvangt, is alleen vervroeging mogelijk voor het gedeelte dat de deelnemer arbeidsgeschikt is.
b. De deelnemer heeft recht om gedeeltelijk met pensioen te gaan en de deelneming gedeeltelijk voort te zetten in geval van gedeeltelijke voortzetting van de arbeidsovereenkomst met de werkgever tot uiterlijk de AOW-leeftijd. Alsdan wordt de verdere opbouw van de pensioenaanspraken voor het gedeelte dat de deelneming wordt voortgezet, vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van het pensioenreglement en met inachtneming van de deeltijdfactor en meerurenfactor van de voortgezette arbeidsovereenkomst. De rechten op ingegaan ouderdomspensioen worden bepaald naar rato van het gedeelte van de deelneming waarvoor de deelnemer met pensioen gaat. Voor deze keuzemogelijkheid is de instemming van de partner vereist, als de hoogte van het partnerpensioen door gebruikmaking van de keuzemogelijkheid wordt verlaagd.
Recht op omzetting
18.2 Als de (gewezen) deelnemer bij beëindiging van de deelneming als bedoeld in artikel 14.1 of op de pensioeningangsdatum een partner heeft als bedoeld in artikel 1.17 sub a van bijlage 1, dan wel op die datum een partner als bedoeld in artikel 1.17 sub b van bijlage 1 bij het pensioenfonds laat registreren, biedt het pensioenfonds die (gewezen) deelnemer, bij beëindiging van de deelneming of op de pensioeningangsdatum, de mogelijkheid een gedeelte van zijn ouderdomspensioen om te zetten in een aanspraak op levenslang partnerpensioen ten behoeve van die partner volgens de voorwaarden van artikel 2 van bijlage 2. Indien de (gewezen) deelnemer niet binnen de door het pensioenfonds gestelde termijn reageert op de geboden keuzemogelijkheid, gaat het pensioenfonds - in het geval sprake is van een partner als bedoeld in artikel 1.17 sub a van bijlage 1 - over tot de uitruil. Artikel 14.2 sub e is van overeenkomstige toepassing.
Het partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de gepensioneerde overlijdt en wordt uitgekeerd tot en met de laatste dag van de maand waarin de betreffende partner overlijdt. De partner behoudt zijn recht op bijzonder partnerpensioen na beëindiging van het huwelijk, het geregistreerd partnerschap of de gemeenschappelijke huishouding.
18.3 Het bepaalde in lid 18.2 vindt geen toepassing voor zover reeds recht op partnerpensioen bestaat krachtens artikel 14.1 en/of 14.2, waarbij reeds sprake is van het in artikel 2.1 sub c van bijlage 2 genoemde percentage van 70%. Alsdan heeft de (gewezen) deelnemer het recht om bedoeld partnerpensioen op de pensioeningangsdatum om te zetten in ouderdomspensioen. Dit recht heeft de (gewezen) deelnemer ook als er sprake is van een lager percentage dan het percentage genoemd in artikel 2.1 sub c van bijlage 2. Als de (gewezen) deelnemer op de pensioeningangsdatum een partner heeft als bedoeld in artikel
1.17 sub a van bijlage 1, dan wel op die datum een partner als bedoeld in artikel 1.17 sub b van bijlage 1 bij het pensioenfonds laat registreren, is de toestemming van deze partner vereist voor de in de vorige volzin bedoelde omzetting.
18.4 De (gewezen) deelnemer heeft voorts het recht zijn ouderdomspensioen om te zetten in een pensioen waarvan de hoogte van de uitkeringen varieert.
De variatie in de hoogte van de uitkering wordt door het bestuur vastgesteld op basis van een collectief actuarieel gelijkwaardige tabel. De van toepassing zijnde factoren zijn opgenomen in bijlage 2 bij dit pensioenreglement. Voor deze keuzemogelijkheid is de instemming van de partner vereist, als de hoogte van het partnerpensioen door gebruikmaking van de keuzemogelijkheid wordt verlaagd.
Besteding BPR-saldo en IPS-saldo
18.5 De saldi van de beschikbare premieregeling respectievelijk de Individueel pensioenspaarregeling voor extra ouderdomspensioen dienen uiterlijk op de pensioeningangsdatum te worden aangewend voor aankoop van een stabiel of een variabel ouderdomspensioen.
Het aangekochte pensioen wordt vervolgens mede in aanmerking genomen bij de omzetting van ouderdomspensioen in partnerpensioen en de flexibilisering van de pensioeningangsdatum. Het IPS-saldo voor extra partnerpensioen wordt uiterlijk op de pensioeningangsdatum aangewend voor extra partnerpensioen.
Grondslagen voor de pensioenberekening bij flexibele pensionering, omzetting en besteding beleggingssaldi.
18.6 a. De vaststelling van de pensioenen van de deelnemer bij flexibele pensionering, omzetting van ouderdomspensioen in partnerpensioen of vice versa en besteding van het BPR-saldo en IPS-saldo vindt plaats op basis van de overeenkomstig het bepaalde in artikel 6.4 opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen over de deelnemingstijd tot de pensioeningangsdatum, alsmede op basis van de waarde op de pensioeningangsdatum van het tot die datum opgebouwde BPR-saldo en IPS-saldo.
b. De berekening van de pensioenen van de gewezen deelnemer bij flexibele pensionering en/of omzetting vindt plaats op basis van de premievrije aanspraken op pensioen als bedoeld in artikel 14.1 sub a en b, inclusief de toeslagen die op die pensioenaanspraken tot en met de pensioeningangsdatum krachtens artikel 20.1 zijn verleend.
Werkwijze en tarieven
18.7 Flexibilisering van de pensioeningangsdatum en omzetting van ouderdomspensioen in partnerpensioen of vice versa zal plaatsvinden in de volgorde van maatregelen voor zover van toepassing, en met gebruikmaking van de tarieven en percentages als opgenomen in bijlage 1 bij het pensioenreglement.
Flexibilisering eigen recht ouderdomspensioen ex-partner
18.8 Het bepaalde in dit artikel, met uitzondering van de leden 18.2 en 18.3 en het bepaalde in bijlage 2 bij het pensioenreglement, is zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing op het eigen recht op ouderdomspensioen van de ex-partner krachtens artikel 17.3.
Artikel 19 Toekenning en uitkering van de pensioenen
Toekenning
19.1 Toekenning van xxxxxxxx vindt plaats op grond van dit pensioenreglement, onder bijvoeging van de voor de regeling van het pensioen benodigde stukken. Het bestuur is bevoegd in bijzondere gevallen de uitkering van een pensioen afhankelijk te stellen van de al dan niet ontvangen stukken.
Afkoop klein pensioen
19.2 Het pensioenfonds heeft het recht om bij de ingang van het ouderdomspensioen een aanspraak op ouderdomspensioen en andere aanspraken ten behoeve van de gepensioneerde of zijn nabestaanden af te kopen, indien:
a. de uitkering van het ouderdomspensioen op de ingangsdatum
xxxxxx bedraagt dan € 520,35 (niveau 2022) per jaar; en
b. de gepensioneerde geen bezwaar maakt tegen de afkoop indien de deelneming is geëindigd voor 1 januari 2007 of de gepensioneerde instemt met de afkoop indien de deelneming is geëindigd vanaf 1 januari 2007.
Het pensioenfonds informeert de gepensioneerde over zijn besluit tot afkoop vóór ingang van het pensioen en gaat over tot uitbetaling van de afkoopwaarde binnen zes maanden na de ingang van het pensioen.
19.3 Uitgangspunt van het pensioenfonds is om kleine pensioenen over te dragen naar de nieuwe pensioenuitvoerder. Bedoeling van het pensioenfonds is om ook kleine pensioenen hun pensioenbestemming te laten houden. Het pensioenfonds heeft echter wel het recht uw pensioenaanspraken af te kopen, indien:
a. op basis van de tot het tijdstip van beëindiging van de deelneming opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen, de uitkering van het ouderdomspensioen op jaarbasis op de reguliere ingangsdatum, getoetst per 1 januari van dat jaar, minder zal bedragen dan het in artikel 19.2 onder a genoemde bedrag;
b. u geen bezwaar maakt tegen de afkoop indien de deelneming is geëindigd voor 1 januari 2007 of u instemt met de afkoop indien de deelneming is geëindigd vanaf 1 januari 2007;
c. in geval de deelneming is geëindigd vanaf 1 januari 2018, het pensioenfonds na beëindiging van de deelneming ten minste vijfmaal tevergeefs heeft geprobeerd de overdrachtswaarde van uw pensioenaanspraken naar uw nieuwe pensioenuitvoerder over te dragen, en minstens vijf jaar is verstreken.
Het bedrag van de afkoopwaarde is gelijk aan de contante waarde van de aanspraken, berekend volgens door het bestuur van het pensioenfonds, na advies van de actuaris, vastgestelde verzekeringstechnische grondslagen. De factoren zijn opgenomen in artikel 4 van bijlage 4.
19.4 Het pensioenfonds stelt de afkoopwaarde ter beschikking aan de gepensioneerde dan wel gewezen deelnemer, met uitzondering van de afkoopwaarde van een bijzonder partnerpensioen, die ter beschikking wordt gesteld aan de gewezen partner.
19.5 Als gevolg van de waardeoverdracht of afkoop zoals genoemd in dit artikel, vervallen alle pensioenrechten en pensioenaanspraken uit hoofde van deze pensioenregeling.
Uitbetaling ingegane pensioenen
19.6 De pensioenen worden achteraf uitgekeerd in maandelijkse termijnen ter grootte van een twaalfde deel van het jaarlijkse pensioen.
De maandelijkse pensioentermijnen worden naar boven afgerond op centen. Het bestuur kan een afwijkende wijze van betaling vaststellen. Indien de gepensioneerde of uitkeringsgerechtigde in het buitenland gevestigd is, zullen de pensioentermijnen desgevraagd in het betreffende land betaalbaar worden gesteld. Alsdan zullen de kosten van betaling bij de gepensioneerde of uitkeringsgerechtigde in rekening worden gebracht en verrekend met de pensioentermijnen.
Herziening pensioen in verband met wettelijke maatregelen
19.7 Indien en zolang een (gewezen) deelnemer of gepensioneerde aanspraken verwerft op grond van nieuwe of gewijzigde wettelijke regelingen ter zake van ouderdom, overlijden, ziekte of arbeidsongeschiktheid, zullen de pensioenuitkeringen worden verminderd met het bedrag van (de wijziging van) de uitkeringen op grond van wettelijke regelingen.
Verjaring
19.8 Een vordering op een uitkering verjaart niet zolang de pensioengerechtigde nog in leven is.
Hoofdstuk 8 Toeslagverlening en financiering van de pensioenregeling
Artikel 20 Aanpassing aanspraken, ingegane pensioenen en premievrije pensioenaanspraken
20.1 Als de middelen van het pensioenfonds naar het oordeel van het bestuur, gehoord de actuaris, zulks toelaten, kan het bestuur jaarlijks op 1 januari:
a. voor de gepensioneerde: het ingegane recht op ouderdomspensioen en, zover van toepassing het bijbehorende partnerpensioen en wezenpensioen;
b. voor de uitkeringsgerechtigde: het ingegane recht op pensioen;
c. voor de deelnemer: de aanspraken op ouderdomspensioen, alsmede de aanspraken op partnerpensioen die vanwege een inkomende waardeoverdracht zijn toegekend;
d. voor de gewezen deelnemer: de premievrije aanspraken op pensioen bedoeld in artikel 14.1;
e. voor de ex-partner van de (gewezen) deelnemer: het verevende deel van het ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 17.1, of het eigen recht op ouderdomspensioen na conversie als bedoeld in artikel 17.3, dan wel de aanspraak op bijzonder partnerpensioen als bedoeld in artikel 17.2,
aanpassen overeenkomstig het percentage waarmee het consumentenprijsindexcijfer voor alle bestedingen (afgeleid) over de maand september van het jaar voorafgaande aan de verlening van de toeslag afwijkt van dat prijsindexcijfer van de maand september van het daaraan voorafgaande jaar.
Een negatieve inflatie (deflatie) zal niet leiden tot een neerwaartse aanpassing. Het toeslagpercentage zal als dan gesteld worden op 0.
20.2 De toeslag is voorwaardelijk; er is geen recht op een toeslag en het is ook voor de langere termijn niet zeker of en in hoeverre verlening van een toeslag zal plaatsvinden. Bij de berekening van een eventuele toeslag zal rekening gehouden worden met toekomstbestendige toeslagverlening.
Het bestuur beslist jaarlijks in hoeverre de in dit lid bedoelde pensioenrechten en (premievrije) pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd maar deze wordt gefinancierd uit behaald beleggingsrendement op lange termijn. Met behaald rendement wordt bedoeld het rendement wat rest na de toevoeging aan de technische voorziening van rendement en wijziging van de rentetermijnstructuur. De toeslagverlening is hiermee in feite afhankelijk van de beleidsdekkingsgraad.
20.3 Bij de vaststelling van bovenbedoelde toeslagen wordt uitgegaan van de beleidsdekkingsgraad voorafgaand aan de datum waarop het bestuur het toeslagpercentage vaststelt. De reguliere vaststelling voor de toeslag geschiedt in de decembervergadering van het bestuur van het pensioenfonds.
20.4 Bij de bepaling van de hoogte van een eventuele toeslag worden de volgende regels gehanteerd:
a. Indien de beleidsdekkingsgraad lager is dan 110% wordt geen toeslag verleend.
b. Indien de beleidsdekkingsgraad hoger is dan nodig voor een toekomstbestendige toeslagverlening kan een volledige toeslag verleend worden. Dit houdt in dat er vermogen boven de beleidsdekkingsgraad 110% moet zijn om een toeslag levenslang, samengesteld, te kunnen geven. Deze grens wordt jaarlijks bepaald.
c. Bij een beleidsdekkingsgraad tussen 110% en de grens die nodig is voor toekomstbestendige toeslagverlening kan een evenredige toeslag verleend worden. Voor de gepensioneerde, de uitkeringsgerechtigde en de gewezen deelnemer zal de evenredige toeslag worden vermeerderd tot het maximaal toegestane percentage dat volgens de Pensioenwet is toegestaan zoals dat volgt uit de rekenregel die is opgenomen in artikel 15 lid 3 van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen.
d. Het bestuur van het pensioenfonds kan besluiten het toeslagpercentage aan te passen ingeval de financiële positie van het pensioenfonds daartoe aanleiding geeft.
20.5 Indien na de toepassing van een toeslag bepaald onder 20.4 de beleidsdekkingsgraad zich nog boven het niveau bevindt wat nodig is voor toekomstbestendige toeslagverlening (en boven het niveau die geldt voor het vereist eigen vermogen VEV-niveau), kan het bestuur van het pensioenfonds besluiten tot een aanvullende inhaaltoeslag. Voor elk jaar dat geen volledige toeslag is verleend, stelt het bestuur van het pensioenfonds een inhaalpercentage vast. De kosten van de inkoop voor deze inhaaltoeslag mogen niet meer bedragen dan 20% van het vermogen wat aanwezig is boven de grens welke nodig is voor toekomstbestendige toeslagverlening.
20.6 De hiervoor vermelde leden zijn niet van toepassing op een variabele pensioenuitkering als bedoeld in artikel 10.10 sub b. De variabele pensioenuitkering wordt ieder jaar aangepast aan de financiële mee- of tegenvallers als gevolg van het gerealiseerde beleggingsresultaat en/of het gerealiseerde sterfteresultaat en/of een gewijzigde levensverwachting.
Artikel 21 Financiering en vermindering van aanspraken
Affinanciering opgebouwde aanspraken en rechten op pensioen
21.1 Met inachtneming van het bepaalde in artikel 26.2, de tussen het bestuur en de vennootschap gesloten uitvoeringsovereenkomst en de Actuariële en Bedrijfstechnische Nota, dragen de aangesloten werkgevers er zorg voor dat de met het pensioenfonds overeengekomen premie tijdig zal worden voldaan.
Vermindering pensioenaanspraken
21.2 De vennootschap die een uitvoeringsovereenkomst met het pensioenfonds heeft gesloten, heeft het recht tot vermindering van zijn bijdrage aan de pensioenregeling in geval van ingrijpende wijziging van omstandigheden. Zodanige omstandigheden worden in ieder geval aanwezig geacht:
a. indien de financiële positie van deze vennootschap een vermindering van de bijdrage noodzakelijk maakt;
b. bij ingrijpende wijzigingen van wettelijke regelingen op het gebied van de pensioenen, sociale zekerheid, sociale verzekeringen en fiscale wetgeving, die financiële gevolgen hebben voor deze vennootschap en/of de werknemer.
De verdere opbouw van de pensioenaanspraken, de verzekering van (tijdelijk) partnerpensioen en de bijdragen voor de BPR-regeling die voortvloeien uit een arbeidsovereenkomst met de vennootschap die een beroep op dit artikel doet, zullen dan dienovereenkomstig worden verminderd.
Een desbetreffend besluit van deze vennootschap zal onverwijld schriftelijk aan het pensioenfonds, alsmede aan de deelnemers en andere belanghebbenden worden medegedeeld.
Deelnemersbijdrage
21.3 De deelnemer is een bijdrage verschuldigd in de kosten van de pensioenregeling. De hoogte van de bijdrage en de wijze waarop deze op de deelnemer wordt verhaald zijn voor de deelnemer waarop de CAO van toepassing is vastgelegd in de CAO. Voor de deelnemer met een persoonlijke arbeidsovereenkomst, wordt de bijdrage door de Raad van Bestuur van de werkgever vastgesteld.
Korten pensioenaanspraken en -rechten
21.4 Het bestuur kan besluiten om verworven pensioenaanspraken en ingegane pensioenuitkeringen te verminderen indien de financiële toestand van het pensioenfonds daartoe aanleiding geeft. Daarvan is sprake indien de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen niet meer volledig door waarden zijn gedekt en het pensioenfonds niet in staat is die onderdekking binnen een redelijke termijn op te heffen zonder dat de belangen van alle belanghebbenden onevenredig worden geschaad. Het bestuur neemt het bepaalde in artikel 134 Pensioenwet in acht.
Hoofdstuk 9 Informatie
Artikel 22 Overige rechten en plichten van de deelnemer
Verstrekken inlichtingen
22.1 De (gewezen) deelnemer, gepensioneerde, de nabestaande(n) en ex-partner(s) die recht op pensioen hebben, zijn verplicht de inlichtingen te verstrekken en de bescheiden over te leggen die voor de uitvoering van de pensioenregeling nodig zijn. Als niet wordt voldaan aan deze verplichting is het bestuur bevoegd, zo nodig na ingewonnen advies van de actuaris, de benodigde gegevens zelf vast te stellen. Het bestuur is bevoegd toegekende rechten te herzien indien mocht blijken dat onjuiste inlichtingen zijn verstrekt of dat van verkeerde gegevens is uitgegaan.
Voorlichting (gewezen) deelnemers gepensioneerden en belanghebbenden
22.2 De deelnemer wordt bij aanvang van de deelneming schriftelijk op de hoogte gesteld van de inhoud van de geldende statuten en reglementen van het pensioenfonds. Uiterlijk drie maanden na invoering van een reglementswijziging die van invloed is op de pensioenaanspraken wordt de deelnemer daarover schriftelijk geïnformeerd.
22.3 De deelnemer en andere belanghebbenden worden desgewenst in staat gesteld kennis te nemen van de geldende statuten en reglementen van het pensioenfonds.
22.4 Ingeval van een wijziging van het pensioenreglement die van invloed is op de pensioenaanspraken van de gewezen deelnemers, hun (ex-)partner(s) of kinderen, worden de belanghebbenden zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen drie maanden na invoering van de reglementswijziging, over de gewijzigde pensioenaanspraken geïnformeerd.
Informatieverstrekking
22.5 De deelnemer wordt bij aanvang van de deelneming op de hoogte gesteld van de inhoud van de pensioenregeling.
Het pensioenfonds verstrekt de (gewezen) deelnemers, de ex-partners en de pensioengerechtigden de informatie zoals voorgeschreven bij of krachtens de Pensioenwet. Daarnaast verstrekt het pensioenfonds op verzoek aan deze groepen de informatie als bedoeld in artikel 46 van de Pensioenwet dan wel de daarop gebaseerde algemene maatregel van bestuur.
Voor zover de wettelijke regelingen zich daartegen niet verzetten, kunnen de kosten van de informatie op verzoek door het pensioenfonds bij de aanvrager in rekening worden gebracht.
22.6 De (gewezen) deelnemer ontvangt binnen drie maanden na een daartoe strekkend verzoek een opgave van het geregistreerd aantal deelnemingsjaren als bedoeld in artikel 2 Besluit sociaal akkoord 2004.
Hoofdstuk 10 Overige bepalingen en overgangsbepalingen
Artikel 23 Afwijkingen van het pensioenreglement
Afwijkingen van de bepalingen van het pensioenreglement
23.1 Het bestuur is bevoegd, onder van geval tot geval te stellen voorwaarden:
a. ten gunste van een deelnemer of een groep van deelnemers af te wijken van de bepalingen in dit pensioenreglement;
b. een werknemer of groep van werknemers die niet aan de in artikel
1.1 sub a genoemde voorwaarden van deelneming voldoet, als (groep van) deelnemer(s) in het pensioenfonds op te nemen;
c. een artikel uit het pensioenreglement niet toe te passen of daarvan af te wijken als de toepassing ervan, gelet op het doel of de strekking van de betreffende bepaling, kennelijk onredelijk is.
Voortzetten deelneming bij verlies hoedanigheid werkgever
23.2 Indien de deelneming eindigt door verlies van de hoedanigheid van gelieerde onderneming en/of instelling waarbij de deelnemer in dienst is, is het bestuur bevoegd te besluiten dat de deelneming onder van geval tot geval te stellen voorwaarden gedurende enige tijd kan worden voortgezet.
Onvoorziene zaken
23.3 Ten aanzien van alle zaken waarin de wet, de statuten van het pensioenfonds of dit pensioenreglement niet voorzien beslist het bestuur.
Artikel 24 Uitsluitingen
24.1 Indien de (ex-)partner of wees de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde wederrechtelijk opzettelijk van het leven heeft beroofd of daaraan medeplichtig is geweest, bestaat geen aanspraak op partner- of wezenpensioen, maar bestaat recht op een periodieke uitkering die gebaseerd is op de premievrije waarde berekend naar de dag voorafgaand aan het overlijden.
Artikel 25 Inachtneming van en aanpassing aan fiscale eisen
25.1 Bij de uitvoering van de bepalingen van dit pensioenreglement wordt het bepaalde bij of krachtens de Wet op de Loonbelasting 1964 in acht genomen.
25.2 De werkgever is bevoegd een wijziging van de pensioenregeling voorafgaand aan inwerkingtreding van deze wijziging voor te leggen aan de inspecteur. Indien in dat geval onherroepelijk komt vast te staan dat de gewijzigde regeling geen pensioenregeling is in de zin van het bepaalde bij of krachtens de Wet op de Loonbelasting 1964, zal de regeling onverwijld en met terugwerkende kracht tot het moment van wijziging worden aangepast in dier voege dat de regeling wel een zodanige pensioenregeling is.
Artikel 26 Overgangsbepalingen
26.1 In afwijking van het bepaalde in artikel 1.1 blijven voor zover de deelnemer op 1 januari 2006 een WAO-uitkering ontvangt, de artikelen 6b.3, 7.3, 12, 13 en 14 van het tot die datum geldende reglement van toepassing.
26.2 a. Voor degenen die op 1 januari 2006 deelnemer zijn, worden de tot en met 1 januari 2006 onder het toen geldende reglement opgebouwde aanspraken premievrij gemaakt. Ten aanzien van de toeslagverlening van deze aanspraken is artikel 20.1 van toepassing.
b. Voor de berekening van het partnerpensioen, als bedoeld in artikel 6.2, wordt de deelnemingstijd vanaf 1 april 2000 tot 1 januari 2015 mede in beschouwing genomen. Voor het tijdelijk partnerpensioen wordt de deelnemingstijd vóór 1 april 2000 eveneens meegenomen in de berekening. c. De tot 1 januari 2006 opgebouwde rechten op ouderdomspensioen, het tot die datum opgebouwde saldo krachtens de beschikbare premieregeling, alsmede het saldo krachtens IPS worden gesplitst in een deel ouderdomspensioen dat ingaat vanaf de 65-jarige leeftijd en een deel prepensioen, naar rato van de tot dan toe opgebouwde aanspraken op pensioen dat ingaat vóór en na de 65- jarige leeftijd, volgens een door het bestuur vast te stellen verdeling.
d. Op de volgens het vorige lid berekende prepensioenaanspraken blijven de artikelen 6b, leden 1, 3, 4 en 5 van het tot 1 januari 2006 geldende reglement van toepassing. Artikel 6b, lid 3 is van overeenkomstige toepassing indien de (gewezen) deelnemer voor een WIA-uitkering in aanmerking komt.
e. Op het tot 1 januari 2006 opgebouwde saldo uit hoofde van de regeling Individueel Pensioensparen (IPS) blijft het tot die datum geldende reglement van toepassing.
f. De deelnemer die volgens het bepaalde onder c aanspraken op prepensioen toegekend heeft gekregen, ontvangt hiervan een opgave van de premievrije aanspraken.
Voorwaardelijk pensioen
26.3 Vervallen per 31 december 2020.
26.4 Het Overgangsreglement Stichting Pensioenfonds KPN 2000, komt met de inwerkingtreding van dit pensioenreglement te vervallen, met uitzondering van het bepaalde in de artikelen 4, 6 en 7.2.
26.5 Vervallen per 6 september 2018
26.6 Alle tot en met 31 december 2013 opgebouwde pensioenaanspraken zijn op 1 januari 2014 actuarieel herrekend naar een pensioenleeftijd van 67 jaar.
Dit is ook van toepassing op de pensioenaanspraken betreffende prepensioen en ouderdomspensioen als vermeld in lid 26.2.
De actuariële herrekening is niet van toepassing op per 31 december 2013 reeds ingegane pensioenen en opgebouwde pensioenaanspraken op (bijzonder) partnerpensioen.
Een voorwaardelijke aanspraak op ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 26.3 is op het moment van inkoop en financiering na 1 januari 2014 eveneens actuarieel herrekend naar de leeftijd van 67 jaar.
Voor de hierboven bedoelde omzettingen van:
a. levenslang ouderdomspensioen met ingangsleeftijd 65 naar 67 jaar, geldt een factor van 1,141 (afgerond)
b. levenslang ouderdomspensioen met ingangsleeftijd 62 naar 67 jaar, geldt een factor van 1,371 (afgerond)
c. tijdelijk ouderdomspensioen van leeftijd 62 tot 65 naar een levenslang ouderdomspensioen van 67 jaar, geldt een factor van 0,231 (afgerond)
26.7 a. Voor degenen die op 1 januari 2015 deelnemer zijn, worden de tot en met 1 januari 2015 onder het toen geldende reglement opgebouwde rechten premievrij gemaakt. Ten aanzien van de toeslagverlening van deze rechten is artikel 20.1 van toepassing.
b. Voor de berekening van het (tijdelijk) partnerpensioen, als bedoeld in de artikelen 6.3 en 7.3, wordt de deelnemingstijd vanaf 1 april 2000 tot 1 januari 2015 mede in beschouwing genomen. Voor het tijdelijk partnerpensioen wordt bovendien de deelnemingstijd vóór 1 april 2000 meegenomen in de berekening.
c. Voor degenen die op 31 december 2013 deelnemer waren aan pensioenreglement Stichting Pensioenfonds KPN (Pensioenregeling KPN Contact) én op 1 januari 2015 deelnemer zijn geworden aan dit pensioenreglement (Pensioenreglement Stichting Pensioenfonds KPN 2015) worden de deelnemingsjaren vóór 2015 voor de bepaling van het (tijdelijk)partnerpensioen als bedoeld in de artikelen 6.3 en 7.3 op dezelfde manier bepaald als in Pensioenregeling KPN Contact.
26.8 De (gewezen) deelnemer of pensioengerechtigde die tot 1 juli 2015 (gewezen) deelnemer of pensioengerechtigde was in de Stichting Ondernemingspensioenfonds KPN dat per 1 juli 2015 door fusie in het pensioenfonds is opgegaan, behoudt de premievrije aanspraken en rechten op pensioen die tot de datum van de fusie in de Stichting Ondernemingspensioenfonds KPN waren opgebouwd. Ten aanzien van de toeslagverlening is artikel 20.1 van dit pensioenreglement van overeenkomstige toepassing op deze premievrije aanspraken en rechten.
26.9 Alle tot en met 31 december 2017 opgebouwde pensioenaanspraken op ouderdomspensioen met een pensioenleeftijd van 67 jaar, zijn op 1 januari 2018 actuarieel herrekend naar een pensioenleeftijd van 68 jaar.
De actuariële herrekening is niet van toepassing op per 31 december 2017 reeds ingegane pensioenen en opgebouwde pensioenaanspraken op (bijzonder) partnerpensioen.
Voor de hierboven bedoelde omzettingen van levenslang ouderdomspensioen geldt een factor van 1,0608(afgerond).
26.10 Indien de fiscale pensioenleeftijd als bedoeld in artikel 18a, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (‘pensioenrichtleeftijd’) na 2018 wordt gewijzigd en de pensioenregeling dit bepaalt, zullen alle opgebouwde pensioenaanspraken automatisch worden omgezet naar pensioenaanspraken op basis van de gewijzigde pensioenleeftijd.
Artikel 27 Inwerkingtreden/wijzigingen
Dit pensioenreglement is in werking getreden op 1 juli 2015 onder de naam
"Pensioenreglement Stichting Pensioenfonds KPN 2015", en is voor het laatst gewijzigd per 1 juli 2022.
Aldus vastgesteld door het bestuur van de Stichting Pensioenfonds KPN.
P. Van Gameren E.L. Snoeij
Voorzitter Secretaris
Bijlage 1 Definities
In dit pensioenreglement wordt verstaan onder:
1.1 arbeidsongeschikt:
arbeidsongeschikt in de zin van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA);
1.2 AOW-datum:
de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer, partner of gepensioneerde de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt;
1.3 bestuur:
het bestuur van het pensioenfonds;
1.4 CAO:
de collectieve arbeidsovereenkomst voor Koninklijke KPN NV, met inbegrip van de op de CAO gebaseerde collectieve regelingen;
1.5 datum einde gemeenschappelijke huishouding:
de datum waarop blijkens een door de deelnemer en/of de partner binnen twee jaar na de beëindiging van de gemeenschappelijke huishouding te overleggen uittreksel uit het bevolkingsregister, geen sprake meer is van een gemeenschappelijke huishouding;
1.6 datum einde geregistreerd partnerschap:
de datum van inschrijving van de beschikking van beëindiging van het geregistreerd partnerschap of van de verklaring dat een beëindigingsovereenkomst is gesloten, in de registers van de burgerlijke stand;
1.7 datum scheiding of ontbinding huwelijk:
a. in geval van echtscheiding, de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand;
b. in geval van scheiding van tafel en bed, de datum waarop de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan;
c. in geval van ontbinding na scheiding van tafel en bed, de datum van inschrijving van de beschikking tot ontbinding na scheiding van tafel en bed in de registers van de burgerlijke stand;
1.8 deelnemer:
de persoon die op grond van artikel 1.1 deelneemt in het pensioenfonds;
1.9 ex-partner:
x. xx xxxxxxx die in het verleden als echtgeno(o)t(e) of bij de burgerlijke stand geregistreerd partner van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde kon worden aangemerkt;
b. de ongehuwde persoon, niet zijnde een bloed of aanverwant in de rechte lijn, die blijkens een door de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde en/of de partner binnen twee jaar na de beëindiging van de gemeenschappelijke huishouding overgelegd uittreksel uit het bevolkingsregister, niet langer een gemeenschappelijke huishouding voert met de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde en die, blijkens een uittreksel uit het bevolkingsregister, met de (gewezen)deelnemer of gepensioneerde ten minste gedurende die zes maanden
op één adres heeft gewoond;
1.10 pensioenfonds:
de “Stichting Pensioenfonds KPN”, gevestigd te Groningen;
1.11 gelieerde onderneming:
iedere rechtspersoon die krachtens artikel 2 van de statuten van het pensioenfonds dan wel krachtens het bepaalde in artikel 23.2 door het bestuur is aangemerkt als onderneming en/of instelling;
1.12 gemoedsbezwaarde:
de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde die door het bestuur is erkend als gemoedsbezwaarde tegen iedere vorm van verzekering;
1.13 gepensioneerde:
de persoon die recht heeft op een ouderdomspensioenuitkering;
1.14 gewezen deelnemer:
de persoon van wie de deelneming in het pensioenfonds op grond van artikel
1.1 anders dan door overlijden of pensionering is geëindigd, en die krachtens het
reglement aanspraken jegens het pensioenfonds heeft gekregen en behouden;
1.15 nabestaande:
de persoon die bij overlijden van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde aangemerkt kan worden als partner en de kinderen die op grond van het bepaalde in artikel 8.1 recht hebben op wezenpensioen;
1.16 normale arbeidsduur:
de voor de deelnemer geldende normale arbeidsduur als bedoeld in de CAO; indien geen CAO van toepassing is geldt als normale arbeidsduur het door de werkgever als zodanig vastgestelde aantal uren;
1.17 partner:
x. xx xxxxxxx met wie de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde vóór de pensioeningangsdatum is gehuwd of een geregistreerd partnerschap als bedoeld in het Burgerlijk Wetboek is aangegaan;
b. de persoon, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de rechte lijn, met wie de ongehuwde (gewezen) deelnemer of gepensioneerde vóór de pensioeningangsdatum een gemeenschappelijke huishouding voert en die, blijkens een uittreksel uit het bevolkingsregister gedurende de zes maanden direct voorafgaand aan het overlijden, met de (gewezen)deelnemer of gepensioneerde op één adres heeft gewoond. Voor de toepassing van het bepaalde in dit pensioenreglement kan de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde gedurende enige periode slechts met één partner, als bedoeld in dit lid, en kan die partner gedurende enige periode slechts met één (gewezen) deelnemer of gepensioneerde een gemeenschappelijke huishouding voeren;
1.18 pensioendatum:
de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer 68 jaar wordt;
1.19 pensioeningangsdatum:
de eerste dag met ingang waarvan voor de (gewezen) deelnemer een ouderdomspensioenuitkering van het pensioenfonds ingaat;
1.20 pensioenregeling:
De pensioenovereenkomst zoals die door de sociale partners wordt vastgesteld.
1.21 pensioenreglement:
het “Pensioenreglement Stichting Pensioenfonds KPN 2015” alsmede de bijlagen bij dat reglement dat in werking is getreden op 1 januari 2015 en laatstelijk gewijzigd per 1 juli 2022;
1.22 reglement 2006:
het op 1 januari 2006 in werking getreden “Pensioenreglement Stichting Pensioenfonds KPN 2006”, alsmede de bijlagen bij dat reglement, zoals dat gold op 31 december 2014;
1.23 Risicobasis:
Indien pensioenaanspraken zijn verzekerd op risicobasis, wordt hiermee geen pensioen opgebouwd. Dit betekent dat deze aanspraken dus geen waarde hebben.
1.24 uitkeringsgerechtigde:
de persoon, niet zijnde de gepensioneerde, die recht heeft op een pensioenuitkering;
1.25 vennootschap:
Koninklijke KPN NV, gevestigd te ’s-Rotterdam;
1.26 werkgever:
de vennootschap, alsmede de op het verzoek van de vennootschap tot het pensioenfonds toegelaten gelieerde ondernemingen en/of instellingen, alsmede de werkgever waar het pensioenfonds een aparte uitvoeringsovereenkomst mee heeft gesloten;
1.27 werknemer:
de persoon die een (persoonlijke) arbeidsovereenkomst heeft met de werkgever;
1.28 WIA maximum jaarloon:
het naar een jaarbedrag herrekende maximum dagloon voor de berekening van de WIA-uitkering;
1.29 WIA-uitkering:
arbeidsongeschiktheidsuitkering als bedoeld in de WIA.
Bijlage 2 Flexibele pensionering, omzetting en aanwending beleggingssaldi voor een stabiele pensioenuitkering op de pensioeningangsdatum
Flexibilisering van de pensioeningangsdatum, omzetting ouderdomspensioen in partnerpensioen en vice versa en besteding van BPR-saldo en IPS-saldo voor een stabiele pensioenuitkering op de pensioeningangsdatum zal plaatsvinden in onderstaande volgorde en, voor zover van toepassing, met gebruikmaking van de daarbij vermelde tarieven en percentages.
Het uitgangspunt is een ouderdomspensioen vanaf leeftijd 68 jaar, waar vanuit de verdere flexibilisering wordt berekend.
De factoren in deze bijlage gelden vanaf 1 juli 2022 tot 1 juli 2023. Met uitzondering van de omzettingsfactoren voor de AOW-compensatie, die worden steeds aangepast als de hoogte van de AOW-uitkering wordt aangepast.
Artikel 1 Besteding BPR- en IPS-saldo
1.1 De factoren die voor de inkoop van ouderdomspensioen gebruikt worden, zijn gebaseerd op de actuele door De Nederlandsche Bank gepubliceerde rentetermijnstructuur (met UFR-methode). Deze factoren worden maandelijks vastgesteld en worden gepubliceerd door het pensioenfonds.
Er zijn factoren voor:
1. Aankoop van € 100,- ouderdomspensioen vanaf de pensioendatum;
2. Aankoop van € 100,- partnerpensioen vanaf de pensioeningangsdatum;
1.2 Als het bepaalde in artikel 17.1 sub a. toepassing heeft gevonden heeft de ex-partner recht op uitbetaling van een deel van het uit het BPR- saldo en IPS-saldo voor extra ouderdomspensioen aangekochte ouderdomspensioen. Bedoeld deel wordt vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 17.1 sub b. onderdeel 2. van dit pensioenreglement.
Artikel 2 Omzetting ouderdomspensioen in partnerpensioen c.q. partnerpensioen in ouderdomspensioen
2.1 a. Omzetting van ouderdomspensioen in partnerpensioen heeft betrekking op het ouderdomspensioen van de (gewezen) deelnemer verminderd met het op grond van artikel 17.1 te verevenen bedrag aan ouderdomspensioen.
b. Bij omzetting wordt per € 21,- ouderdomspensioen € 70,- partnerpensioen verkregen.
c. Het partnerpensioen na omzetting kan maximaal 70% bedragen van het na omzetting resterende ouderdomspensioen als bedoeld onder a.
d. Het bepaalde in artikel 6.12 van het pensioenreglement is van overeenkomstige toepassing.
2.2 Als het bepaalde in artikel 18.3 van het pensioenreglement van toepassing is, kan per € 70,- levenslang partnerpensioen € 21,- ouderdomspensioen worden aangekocht.
Artikel 3 Flexibele ingangsdatum ouderdomspensioen
3.1 Bij flexibele ingangsdatum bedraagt de hoogte van het ouderdomspensioen een percentage van het tot de pensioeningangsdatum opgebouwde
ouderdomspensioen van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde op de pensioendatum volgens onderstaande tabel:
gewenste ingangsdatum 1e dag van de maand van | percentage van het ouderdomspensioen |
60e verjaardag | 69,02% |
61e verjaardag | 71,89% |
62e verjaardag | 75,00% |
63e verjaardag | 78,36% |
64e verjaardag | 81,99% |
65e verjaardag | 85,94% |
66e verjaardag | 90,22% |
67e verjaardag | 94,89% |
68e verjaardag | 100,00% |
3.2 Vanaf de AOW-datum mag de pensioeningangsdatum niet verder worden uitgesteld dan tot het moment waarop het jaarlijks ouderdomspensioen, met inbegrip van het ouderdomspensioen krachtens het overgangsreglement en het ouderdomspensioen uit het BPR- en IPS-saldo, inclusief het bedrag van de AOW, gelijk wordt aan het pensioengevend salaris op jaarbasis voorafgaand aan de ingang van het ouderdomspensioen. Voor deze vergelijking wordt uitgegaan van:
- het ouderdomspensioen dat resteert na maximale
omzetting van ouderdomspensioen in partnerpensioen, overeenkomstig artikel 1.1 van deze bijlage;
- het bedrag van de AOW inclusief vakantietoeslag voor een gehuwde op jaarbasis, dat geldt op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen;
- het vast pensioengevend salaris op jaarbasis dat geldt op de dag voorafgaand aan de pensioeningangsdatum vermenigvuldigd met de gemiddelde deeltijd- en meerurenfactor in de 12 volle maanden voorafgaand aan de pensioeningangsdatum en verhoogd met het variabel pensioengevend salaris dat geldt op de dag voorafgaand aan de pensioeningangsdatum. Bij een salarisdaling als gevolg van het terugtreden na de 58e verjaardag naar een lager gekwalificeerde functie, wordt het pensioengevend salaris voor de toepassing van dit artikel vastgesteld op het pensioengevende salaris direct voorafgaand aan het terugtreden, verhoogd met alle algemene verhogingen van de salarissen volgens de CAO die nadien hebben plaatsgevonden, een en ander met inachtneming van het bepaalde in artikel 10a van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965.
3.3 Het te verevenen deel van het ouderdomspensioen op grond van het bepaalde in artikel 17.1 wordt op overeenkomstige wijze aangepast.
Artikel 4 Omzetting ouderdomspensioen in AOW-compensatie
4.1 De (gewezen) deelnemer of gepensioneerde heeft de mogelijkheid een deel van het ouderdomspensioen om te zetten in AOW-compensatie ter grootte van de AOW-uitkering voor gehuwden, ofwel een tweevoud van dit bedrag. De hoogte van AOW-compensatie wordt vastgesteld op de AOW-uitkering voor gehuwden die geldt op 1 januari van het jaar waarin de AOW-compensatie ingaat. De AOW- compensatie-uitkering gaat in op de pensioeningangsdatum en eindigt uiterlijk
op de dag voorafgaand aan de dag waarop het recht op AOW ontstaat.
Voor de aankoop van de AOW-compensatie ter grootte van € 925,- (1 juli 2022) per maand, wordt het jaarlijkse ouderdomspensioen vanaf de pensioeningangsdatum verlaagd met € 42,55 (1 juli 2022) voor elke maand dat
de AOW-compensatie wordt uitgekeerd. Voor de aankoop van de AOW- compensatie ter grootte van € 1.850,- (1 juli 2022) per maand, wordt het jaarlijks ouderdomspensioen verlaagd met € 85,10 (1 juli 2022) voor elke maand dat de AOW-compensatie wordt uitgekeerd.
4.2 Het bepaalde in artikel 3.3 van deze bijlage is van overeenkomstige toepassing.
4.3 De maximale hoogte van de AOW-compensatie is gelijk aan tweemaal de gehuwden-AOW verhoogd.
Artikel 5 In hoogte wisselend ouderdomspensioen
5.1 Bij omzetting van het ouderdomspensioen, berekend
met inachtneming van de aanpassingen daarvan op grond van de vorige artikelen van deze bijlage, in een pensioen dat gedurende de eerste vijf of tien jaren na ingang ervan een hoger bedrag is dan in de periode daarna, wordt het ouderdomspensioen vermenigvuldigd met:
a. 1,24 als het levenslang pensioen gedurende de eerste vijf
jaar na ingang ervan hoger is dan het pensioen na het vijfde jaar na ingang; na het vijfde jaar wordt het aldus verhoogde ouderdomspensioen vermenigvuldigd met 0,75;
b. 1,17 als het levenslang pensioen gedurende de eerste tien
jaar na ingang ervan hoger is dan het pensioen na het tiende jaar na ingang; na het tiende jaar wordt het aldus verhoogde ouderdomspensioen vermenigvuldigd met 0,75.
Het door omzetting als bedoeld in artikel 3 van deze bijlage meeverzekerde partnerpensioen wordt niet gewijzigd door de in dit lid bedoelde omzetting van ouderdomspensioen.
5.2 Het bepaalde in artikel 3.3 van deze bijlage is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 6 Slotbepalingen
6.1 Indien een ingangsdatum of leeftijd ligt tussen de in de voorgaande artikelen genoemde data, wordt de koopsom of het percentage op die tussenliggende datum naar rato vastgesteld.
6.2 Het bestuur kan, gehoord de actuaris, gelet op de bestandsontwikkeling, actuele overlevingstafels, wijziging in marktrente, de verhouding tussen het aantal mannen en vrouwen en de gebruikmakingsfrequenties in die periode en/of wettelijke wijzigingen, besluiten tot aanpassing van de in deze bijlage opgenomen koopsomfactoren en percentages.
Bijlage 3 Flexibele pensionering en vaststelling variabele uitkering
Nieuwe bijlage i.v.m. variabele uitkering per 1 januari 2019
Met het BPR-saldo en/of het IPS-saldo (hierna het Saldo) kan vanaf de pensioendatum een variabele pensioenuitkering bij het pensioenfonds ingekocht worden. Hierbij wordt bij de start op de pensioendatum bepaald hoe hoog de maandelijkse uitkering tot 1 januari van het volgende kalenderjaar is. Jaarlijks wordt aan het einde van het jaar een opgave verstrekt van de ontwikkeling van de hoogte van de variabele uitkering in het volgende jaar zoals genoemd in artikel 10.10b. De rest van het Saldo blijft belegd in de life cycle voor variabele uitkering.
De (gewezen) deelnemer heeft de keuze om de variabele uitkering op 68 jaar te laten ingaan of op een vroeger tijdstip. Artikel 18, lid 1 is hierbij van toepassing.
De bepalingen in deze bijlage worden berekend op de werkelijke leeftijd waarop de (gewezen) deelnemer heeft gekozen de variabele uitkering in te laten gaan.
Artikel 1 Mogelijkheid van AOW compensatie
1.1 Voordat de eerste uitkering wordt bepaald, kan worden gekozen voor AOW- compensatie.
De (gewezen) deelnemer of gepensioneerde heeft de mogelijkheid een deel van aanwezige Saldo aan te wenden voor AOW-compensatie ter grootte van de AOW-uitkering voor gehuwden, ofwel een tweevoud van dit bedrag. De hoogte van AOW-compensatie wordt vastgesteld op de AOW-uitkering voor gehuwden die geldt op 1 januari van het jaar waarin de AOW-compensatie ingaat. De AOW- compensatie-uitkering gaat in op de pensioeningangsdatum en eindigt uiterlijk op de dag voorafgaand aan de dag waarop het recht op AOW ontstaat.
1.2 De AOW-compensatie ter grootte van € 925,- (1 januari 2022) per maand, dan wel ter grootte van € 1.850,- (1 januari 2022) per maand wordt voor elke maand dat de compensatie moet worden uitgekeerd op de pensioeningangsdatum in mindering gebracht van het Saldo.
1.3 De maximale hoogte van de AOW-compensatie is gelijk aan tweemaal de gehuwden-AOW.
Artikel 2 Vaststelling eerste uitkering
2.1 Nadat het Saldo is verminderd met de totale waarde van de AOW compensatie en een bedrag ter grootte van 3% voor kosten, wordt op basis van het resterende Saldo een eerste uitkering bepaald. Deze bepaling geschiedt per de door de (gewezen) deelnemer gekozen pensioendatum.
2.2 De factoren die voor de bepaling van de hoogte van het ouderdomspensioen in het eerste jaar gebruikt worden, zijn gebaseerd op de actuele door De Nederlandsche Bank gepubliceerde rentetermijnstructuur (met UFR- methode). Deze factoren worden maandelijks vastgesteld en worden gepubliceerd door het pensioenfonds. In de factoren is geen opslag voor kosten opgenomen.
Er zijn factoren voor:
1. Aankoop van € 100,- ouderdomspensioen vanaf de werkelijke ingangsdatum;
2. Aankoop van € 100,- partnerpensioen vanaf de werkelijke ingangsdatum;
2.3 Als het bepaalde in artikel 17.1 sub a. toepassing heeft gevonden heeft de ex- partner recht op uitbetaling van een deel van het uit het Saldo voor ouderdomspensioen aangekochte pensioen. Bedoeld deel wordt vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 17.1 sub b. onderdeel 2. van dit pensioenreglement.
2.4 Bij de bepaling van de eerste uitkering zal het pensioenfonds rekening houden met de keuze van de verhouding tussen het ouderdoms- en partnerpensioen van de deelnemer.
Indien deze keuze inhoudt dat de verhouding van het partnerpensioen minder is dan 50% van het ouderdomspensioen, is toestemming van de partner nodig. De gemaakte keuze wordt hierna niet meer aangepast.
Artikel 3 Slotbepalingen
3.1 Het bestuur kan, gehoord de actuaris, gelet op de bestandsontwikkeling, actuele overlevingstafels, wijziging in marktrente, de verhouding tussen het aantal mannen en vrouwen en de gebruikmakingsfrequenties in die periode en/of wettelijke wijzigingen, besluiten tot aanpassing van de in deze bijlage opgenomen koopsomfactoren en percentages. De kostenopslag kan alleen voor toekomstige nieuwe (gewezen) deelnemers met een variabele uitkering gewijzigd worden.
Bijlage 4 Overige tarieven, factoren en percentages
Artikel 1 Beschikbare premietabellen
De BPR-bijdragen zijn opgenomen in artikel 10 van het pensioenreglement en betreffen een van de leeftijd van de deelnemer afhankelijk percentage van de premiegrondslag, rekening houdend met de deeltijdfactor en het percentage van voortzetting van de deelneming.
De gehanteerde premietabel is gebaseerd op een van de algemeen toepasbare beschikbare premiestaffels zoals deze zijn gepubliceerd door de belastingdienst namens de Staatssecretaris van Financiën. Deze beschikbare premiestaffels zijn gericht op een fiscaal maximale opbouw volgens het middelloonstelsel en bevatten geen opslag voor kosten en geen opslag voor premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid.
De premietabel is zodanig aan de door de belastingdienst gepubliceerde staffel II voor opbouw van een pensioenkapitaal aangepast, dat de pensioenen die vanaf de pensioendatum kunnen worden aangekocht, bij de gehanteerde uitgangspunten vergelijkbaar zijn met een fiscaal maximaal toegestaan ouderdomspensioen op basis van een middelloon toezegging en een partnerpensioen dat 50% daarvan bedraagt.
In de gebruikte staffels is een rekenrente gehanteerd van 4%.
De IPS-bijdragen die mogelijk zijn, zijn opgenomen in artikel 11 van het pensioenreglement en zijn eveneens afhankelijk van de leeftijd van de deelnemer en de te hanteren grondslag. De premietabellen voor IPS-bijdragen zijn zodanig bepaald, dat de pensioenen, bij de gehanteerde uitgangspunten en met betrekking tot de gehanteerde grondslagen, vanaf de pensioendatum kunnen worden aangevuld tot een niveau dat vergelijkbaar is met een fiscaal maximaal toegestaan ouderdomspensioen op basis van een middelloon toezegging en een partnerpensioen dat 70% daarvan bedraagt. Ook bij deze staffels is een rekenrente gehanteerd van 4%.
Artikel 2 Koopsomtabel nabestaandenpensioen bij overlijden voor de pensioeningangsdatum
De factoren die voor de inkoop van nabestaandenpensioen gebruikt worden, zijn gebaseerd op de actuele door De Nederlandsche Bank gepubliceerde rentetermijnstructuur (met UFR-methode). Deze factoren worden maandelijks vastgesteld en worden gepubliceerd door het pensioenfonds.
Per € 1000,- IPS – saldo kan ten behoeve van de overlevende partner van de deelnemer als bedoeld in artikel 11.7 van het reglement, afhankelijk van de leeftijd van de (gewezen) deelnemer op de dag van zijn overlijden, een partnerpensioen worden aangekocht .
Het wezenpensioen per kind bedraagt 20% van de som van het overeenkomstig de tabel aangekocht partnerpensioen ten behoeve van de partner en de ex-partner.
Artikel 3 Ruilvoet bij beëindiging deelneming voor pensioendatum
De ruilvoet als bedoeld in artikel 14.2 is afhankelijk van de leeftijd van de deelnemer en bedraagt
bij leeftijd deelnemer | xxxxxxxx |
jonger dan 25 jaar | 3,86 |
25 jaar of ouder en jonger dan 30 jaar | 3,66 |
30 jaar of ouder en jonger dan 35 jaar | 3,52 |
35 jaar of ouder en jonger dan 40 jaar | 3,39 |
40 jaar of ouder en jonger dan 45 jaar | 3,27 |
45 jaar of ouder en jonger dan 50 jaar | 3,17 |
50 jaar of ouder en jonger dan 55 jaar | 3,09 |
55 jaar of ouder en jonger dan 60 jaar | 3,05 |
60 jaar of ouder en jonger dan 65 jaar | 3,10 |
65 jaar of ouder en jonger dan 68 jaar | 3,22 |
68 jaar | 3,33 |
Artikel 4 Afkoop klein pensioen
De afkoopfactoren als bedoeld in artikel 19.2 en 19.3 zijn afhankelijk van de leeftijd van de deelnemer en bedragen en gelden van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2022:
Afkooptarieven van diverse pensioensoorten
De opgenomen bedragen betreffen de waarde van € 100 aanspraak.
Artikel 5 Slotbepaling
Het bepaalde in artikel 6.2 van bijlage 2 bij het pensioenreglement is van overeenkomstige toepassing.
Bijlage 5 Is verwijderd
Reglement geschillencommissie Stichting Pensioenfonds KPN
Deze bijlage is verwijderd om hiervan een eigen reglement te maken