DE WND. VOORZITTER VAN DE IIde KAMER,
nr. 298 502 van 12 december 2023 in de zaak RvV X / II | ||
In zake: | X | |
Gekozen woonplaats: | ten kantore van advocaat X. XXXXXXXXXX Xxxxxxxxxxxxxxx 00 0000 XXXXXXXXX | |
tegen: de Belgische staat, vertegenwoordigd door de staatssecretaris voor Asiel en Migratie. | ||
DE WND. VOORZITTER VAN DE IIde KAMER,
Gezien het verzoekschrift dat X, die verklaart van Afghaanse nationaliteit te zijn, op 23 mei 2023 heeft ingediend om de nietigverklaring te vorderen van de beslissing van de gemachtigde van de staatssecretaris voor Asiel en Migratie van 3 april 2023 tot weigering van de afgifte van een visum lang verblijf.
Gezien titel I bis, hoofdstuk 2, afdeling IV, onderafdeling 2, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
Gezien de beschikking houdende de vaststelling van het rolrecht van 25 mei 2023 met refertenummer X Gezien de nota met opmerkingen en het administratief dossier.
Gelet op de beschikking van 25 september 2023, waarbij de terechtzitting wordt bepaald op 23 oktober 2023.
Xxxxxxx het verslag van rechter in vreemdelingenzaken C. DE GROOTE.
Gehoord de opmerkingen van advocaat X. XXXXXX, die loco advocaat X. XXXXXXXXXX verschijnt voor de verzoekende partij en van advocaat S. XXX XXXXXXX, die loco advocaat A. DE WILDE verschijnt voor de verwerende partij.
WIJST NA BERAAD HET VOLGENDE ARREST:
1. Nuttige feiten ter beoordeling van de zaak
Op 23 december 2022 dient de verzoekster bij de Belgische ambassade te Islamabad (Pakistan) een visumaanvraag (lang verblijf) in.
Op 3 april 2023 weigert de gemachtigde van de staatssecretaris voor Asiel en Migratie (hierna: de gemachtigde) deze visumaanvraag. Dit is de bestreden beslissing, die aan de verzoekster op volgende wijze werd betekend:
“(…)
Commentaar:
Aangezien de 26-jarige Afghaanse betrokkene zich bij haar 39-jarige meerderjarige Belgische broer A. J. (…) - xxx, in België wenst te vestigen kan zij niet genieten van gezinshereniging op basis van art. 40 ter van de wet van 15.12.1980, deze categorie van aanvragers (Niet EU meerderjarige zus ifv Niet EU meerderjarige Belgische broer) is niet voorzien in de wet, waardoor er voor betrokkene een humanitair visum aangevraagd werd. De afgifte van een humanitair visum wordt niet toegestaan van rechtswege en kan enkel plaats vinden op een individuele basis en slechts in uitzonderlijke gevallen, op basis van een gestaafde en gefundeerde aanvraag (waarvan er geen exhaustieve lijst van bewijzen bestaat). De afgifte van een dergelijk visum betreft een discretionaire bevoegdheid met een brede appreciatiemarge van de Dienst Vreemdelingenzaken, het betreft een gunst en geen recht. Betrokkene legt geen gelegaliseerde geboorteakte voor en bewijst niet familiaal geïsoleerd te zijn in het land van herkomst. Zonder verklaringen noch bewijzen kan ervan uitgegaan worden dat zij zeker nog andere familieleden heeft die in Afghanistan verblijven. Hieruit blijkt dat de familiale banden met Afghanistan sterker zijn dan de familiale banden in België. Bovendien verblijft de referentiepersoon al sedert 2012 in België, het is dan ook onduidelijk waarom er dermate lang gewacht werd om een visum aan te vragen teneinde hem te vervoegen. De referentiepersoon verblijft volgens de gegevens uit het rijksregister reeds samen met zijn echtgenote en kind op hetzelfde adres. Het feit dat er jaren gewacht werd met een visum aan te vragen doet het vermoeden rijzen dat betrokkene zich niet in een dringende prangende humanitaire situatie bevinden op basis waarvan een humanitair visum kan worden afgeleverd. Betrokkene kan zich niet beroepen op een recht van verderzetting van het gezinsleven/behoud eenheid van gezin, gelet dat de familiale levensomstandigheden hier zeer onduidelijk zijn. De weigering tot afgifte van een humanitair visum is niet in strijd met de bepalingen van Art 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM). Verder bevat de aanvraag geen enkel bewijs van enige steun vanuit België (materieel/financieel) en of van regelmatige contacten met de te vervoegen broer. Betrokkene heeft de mogelijkheid om gesteund te worden via internationale geldtransferoperatoren zoals Western Union, Moneygram, en kan contact onderhouden via de moderne sociale media, hiervoor dient zij zich niet in België te vestigen. Er is evenmin sprake van een medische problematiek, op basis van het voorgelegd medisch attest kan worden aangenomen dat zij in goede gezondheid verkeert. Zonder de elementen die duidelijk duiden op een prangende humanitaire situatie, op een familiaal isolement, en een zekere financiële afhankelijkheid ten opzichte van de te vervoegen broer zou de afgifte van een humanitair visum betreffende deze aanvraag een omzeiling van de procedure gezinshereniging inhouden. Humanitaire visa worden slechts uitzonderlijk toegestaan en geval per geval (streng) beoordeeld. De aanvraag voldoet op geen enkele wijze aan de omschreven criteria (infra)De advocaat verwijst naar de precaire situatie in haar land van herkomst door de controle van de Taliban. Ondanks dat de rest van het gezin momenteel in België verblijft bleef zij in Afghanistan wonen bij haar tante samen met diens zoon en schoondochter. Aanvraagster was werkzaam als leerkracht en was daarmee in staat om in haar eigen onderhoud te voorzien. Deze situatie veranderde echter volledig na de machtsovername door de Taliban. Volgens eigen verklaring werd zij ernstig beperkt in haar functie als leerkracht en zou zij niet meer in staat zijn om alleen haar buiten te gaan en een inkomen te verwerven. Bovendien is zij vandaag helemaal alleen. De tante bij wie ze verbleef is samen met haar zoon en schoondochter vertrokken naar Canada. Aanvraagster zou bijzonder kwetsbaar zijn in een door de taliban gedomineerde samenleving en in een uiterst precaire situatie waardoor haar mensenrechten ernstig geschonden worden. De referentiepersoon treft alle maatregelen om hereniging mogelijk te maken. Daarvoor kan ze zowel terecht in het huis van haar ouders als van haar broer en ten slotte nog in het huis van haar andere broer J. (…), die zouden dan ook volledig voor haar onderhoud instaan. Deze aangehaalde humanitaire elementen wijzen eerder op moeilijke economische omstandigheden (financiële moeilijkheden, geen tewerkstelling, geen onderdak). Ten bewijze hiervoor worden verschillende standpuntennota's en rapporten voorgelegd van UNHCR, EASO, Amnesty International, xxxxxxx.xxx, UNICEF, WHO, Human rights watch, UN en xxxxxxxx.xxx alsook verschillende foto's, een kopie van de verblijfstitel van de referentiepersoon en een kopie van een vliegtuigticket en boarding pass Air Canada van haar tante. Betrokkene legt geen enkel bewijs voor met betrekking tot de eigen specifieke situatie. Er zijn dan ook geen afdoende bewijzen om over te gaan tot de aflevering van een humanitair visum. Het is niet onredelijk om van betrokkene te eisen dat er op zijn minst een begin van persoonlijk bewijs dient geleverd te worden. Bovendien is het voor betrokkene geen enkel probleem om haar paspoort en identiteitskaart ( PP 09/02/2022, IK 14/12/2021) te laten verlengen, terwijl zij volgens haar eigen verklaringen toch door diezelfde regering bedreigd wordt. Dit feit doet twijfels rijzen over de geloofwaardigheid van de beweringen. Een actueel risico op een schending van artikel 3 EVRM kan dan ook niet worden vastgesteld. Voor de beoordeling van art. 3 EVRM hanteert het Europees Hof van de Rechten van de mens (EHRM) een zeer hoge drempel bij de beoordeling van socio- economische of humanitaire omstandigheden; slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden worden zij als strijdig met art. 3 EVRM beschouwd. Het hof van Justitie stelt bovendien dat art. 15,b van de Kwalificatierichtlijn niet volledig identiek is aan art. 3 EVRM. Het stelt dat de socio-economische en
humanitaire omstandigheden slechts in aanmerking komen voor de toekenning van de status subsidiaire bescherming, indien personen hierdoor terecht komen in zeer extreme omstandigheden en die situatie het gevolg is van opzettelijk handelen of nalaten van een actor. Hiervoor dienen verzoekers hun beweringen te staven met een begin van persoonlijk bewijs terwijl in casu het enkel bij een verwijzing blijft naar de algemene situatie in zijn land van herkomst en dit niet kan volstaan om een inbreuk uit te maken op het vernoemde artikel 3. Het louter inroepen van diverse artikels volstaat niet om over te gaan tot de aflevering van een humanitair visum. We wijzen er verder op dat de situatie in Afghanistan in de loop van 2021 drastisch gewijzigd is. Uit een grondige analyse van de veiligheidssituatie (zie EASO Afghanistan Security Situation van juni 2021, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxx/XXxx/0000_00_XXXX_XXX_Xxxxxx_Xxxxxxxxxxx_Xxxx rity_situation.pdf, EASO Afghanistan Security Update van September 2021, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxx/XXxx/0000_00_XXXX_XXX_Xxxxxx_Xxxxxxxxxxx_X
Voor de Minister:
X., X. (…)
Attaché *** Deze tekst is ingekort. Contacteer DVZ vo”
De verzoekster voegt bij haar verzoekschrift nog een stuk waaruit de volledige motivering van de bestreden beslissing blijkt; deze motivering is dezelfde als de motivering hierboven geciteerd en vervolgt verder als volgt:
“ecu rity_situation_update.pdf, EASO Afghanistan Country Focus van januari 2022, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxx/XXxx/0000_00_XXXX_XXX_Xxxxxx_Xxxxxxxxxxx_Xxxxxxx_xxx us.pdf) en de COI Focus Afghanistan Veiligheidssituatie van 5 mei 2022 (beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xx/xxxxx/xxxxxxx/xxxxx/xxxxxxxxx/xxx_xxxxx._xxxxxxxxxxx._xxxxxxxxxxxxxxxxxxx_0000 0505.pdf) blijkt dat de veiligheidssituatie sinds augustus 2021 sterk gewijzigd is. Het einde van de strijd tussen de vroegere overheid en de taliban gaat gepaard met een sterke afname van het conflict- gerelateerd geweld en een sterke daling van het aantal burgerslachtoffers. Waar voor de machtsovername door de taliban een belangrijk deel van het geweld in Afghanistan te wijten was aan de strijd tussen de overheid, de veiligheidsdiensten en de buitenlandse troepen enerzijds, en opstandige groepen als de taliban en de ISKP anderzijds, moet worden vastgesteld dat de voormalige overheid, de veiligheidsdiensten en de buitenlandse troepen niet langer als dusdanig als actor aanwezig zijn. Het verdwijnen van een belangrijke actor uit het conflict draagt mee bij aan de afname van het willekeurig geweld in Afghanistan. Uit de beschikbare informatie blijkt dat er in Afghanistan een sterke daling is van het geweld. Er is een significante daling van het willekeurig geweld in geheel Afghanistan, en de incidenten die zich wel nog voordoen zijn hoofdzakelijk doelgericht van aard. Uit de beschikbare informatie blijkt dat er actueel geen aanwijzingen zijn dat er in Afghanistan een situatie zou bestaan waarbij een burger louter door zijn aanwezigheid in het land een reëel risico zou lopen om blootgesteld te worden aan een ernstige bedreiging van zijn leven of persoon. Het is aan betrokkenen om aan te tonen dat hij in Afghanistan een reëel risico loopt op blootstelling aan een onmenselijke behandeling. Gezien bovenstaande vaststellingen wordt de afgifte van een humanitair visum op basis van art. 9 en 13 van de wet van 15.12.1980 geweigerd.”
2. Over de rechtspleging
De verzoekster heeft de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (hierna: de Raad), overeenkomstig artikel 39/81, vierde lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (hierna: de Vreemdelingenwet), tijdig in kennis gesteld van haar wens om geen synthesememorie neer te leggen. Dienvolgens wordt de procedure verder gezet conform artikel 39/81, eerste lid, van de Vreemdelingenwet.
3. Onderzoek van het beroep
3.1. In een eerste en enig middel voert de verzoekster de schending aan van de artikelen 3 en 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend te Rome op 4 november 1950 en goedgekeurd bij wet van 13 mei 1955 (hierna: het EVRM), van de artikelen 9 en 62 van de Vreemdelingenwet, van de artikelen 2 en 3 van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen (hierna: de wet van 29 juli 1991), van het hoorrecht, van de zorgvuldigheidsplicht, van de materiële motiveringsplicht en van het redelijkheidsbeginsel.
Het enig middel wordt als volgt onderbouwd:
“Verzoekende partij verzocht verwerende partij om de toekenning van een humanitair visum op grond van artikel 9 van de Vreemdelingenwet.
Artikel 9 Vw. voorziet:
“Om langer dan de in artikel 6 bepaalde termijn in het Rijk te mogen verblijven, moet de vreemdeling die zich niet in een der in artikel 10 voorziene gevallen bevindt, daartoe gemachtigd worden door (de Minister) of zijn gemachtigde. Behoudens de in een internationaal verdrag, in een wet of in een koninklijk besluit bepaalde afwijkingen, moet deze machtiging door de vreemdeling aangevraagd worden bij de Belgische diplomatieke of consulaire post die bevoegd is voor zijn verblijfplaats of zijn plaats van oponthoud in het buitenland.”
Artikel 9 Vw. voorziet dus de mogelijkheid om vanuit het buitenland aan verwerende partij een machtiging te vragen om in België te mogen verblijven. Artikel 9 Vw. geeft zelf niet de minste aanwijziging van de redenen die kunnen worden ingeroepen om dergelijke machtiging aan te vragen.
In de praktijk wordt dergelijke machtiging regelmatig aangevraagd om ‘humanitaire redenen’ en wordt dergelijke aanvraag een aanvraag tot ‘humanitair visum’ genoemd.
Gezien de ruime omschrijving in artikel 9 Vw. en gezien het gebrek aan wettelijke definitie van een ‘humanitair visum’, heeft verwerende partij een bepaalde discretionaire bevoegdheid in de beoordeling van aanvragen tot een humanitair visum op grond van artikel 9 Vw..
Deze bevoegdheid mag echter niet op een kennelijk onredelijke manier worden gebruikt. Elke administratie is immers gebonden aan het redelijkheidsbeginsel, dat is geschonden wanneer de overheid bij het nemen van haar beslissing kennelijk onredelijk heeft gehandeld, met andere woorden dat zij op evidente wijze een onjuist gebruik van haar beleidsvrijheid heeft gemaakt. (RvS 24 juni 2008, nr. 184.519) Er mag geen kennelijke wanverhouding staan tussen de motieven van een beslissing en de beslissing zelf. (RvS 20 februari 1997, nr. 64.637)
Ook is verwerende partij, op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel, verplicht haar beslissingen zorgvuldig voor te bereiden en zich voldoende te informeren om de beslissing met kennis van zaken te kunnen nemen. Aan de beslissing moet een nauwgezette belangenafweging ten grondslag liggen. (MAST, A., DUJARDIN J, Overzicht van het Belgisch Administratief Recht, 1994, Brussel, p. 53.)
Bovendien moet de discretionaire bevoegdheid worden uitgeoefend in overeenstemming met de fundamentele rechten en vrijheden, waaronder artikel 3 en artikel 8 EVRM. (Zie o.a. RvV 22 september 2015, nr. 158.083, punt 2.2.2.2.1.)
In casu is de bestreden beslissing om verschillende redenen kennelijk onredelijk. De motieven van de bestreden beslissing zullen hieronder één voor één worden besproken en weerlegd.
1. Ten eerste wordt er door verwerende partij gesteld dat er door verzoekster geen gelegaliseerde geboorteakte werd voorgelegd.
Er werd nochtans door verzoekster in het verzoek gevraagd om rekening te houden met de grote moeilijkheid en zelfs onmogelijkheid om documenten te verkrijgen en deze dan te legaliseren. Het volgende werd hierover opgenomen in het verzoek:
“Mag ik u bovendien ook vriendelijk verzoeken om rekening te houden met de grote moeilijkheid, en zelfs onmogelijkheid, om documenten te verkrijgen uit Afghanistan. Met de machtsovername door de Taliban is het zo goed als onmogelijk om documenten te verkrijgen uit Afghanistan. Bovendien, zelfs als deze worden bekomen, is het onmogelijk om Afghaanse documenten te laten legaliseren:
“Op 6 juli 2022 liet het directiehoofd Personenrecht, Directie-generaal Consulaire zaken van FOD Buitenlandse Zaken weten dat er geen Afghaanse documenten meer worden gelegaliseerd door de Belgische ambassade in Islamabad. Legalisatie is niet meer mogelijk omdat uit recent ingewonnen informatie, ook bij andere EU-Lidstaten, blijkt dat er de (feitelijke) onmogelijkheid is om de herkomst, de identiteit en de bevoegdheid van de Afghaanse autoriteit die documenten afgeeft te controleren. Dit is noodzakelijk met het oog op “het bevestigen van de echtheid van de handtekening en de hoedanigheid
waarin de ondertekenaar heeft gehandeld en, in voorkomend geval, de identiteit van de stempel of het zegel waarmee het document is bekleed.”
Op de moeilijkheden waarmee Afghanen geconfronteerd worden bij visumaanvragen wordt ook door het UNHCR gewezen: “UNHCR continues to urge States to facilitate and expedite family reunification procedures for Afghans whose families are left behind in Afghanistan or who have been displaced across the region. The principle of family unity is protected under international law and in binding regional legal instruments. Family reunification is often the only way to ensure that the right to family life and family unity of refugees is respected. In light of the current situation in Afghanistan, UNHCR is concerned that many Afghan refugees may face considerable administrative barriers in realizing this legal right. With many embassies and consulates currently closed in Afghanistan, UNHCR is also urging countries to take into account the constraints that refugees may face in being able to meet taxing administrative and documentation requirements for these admissions. It proposes that a more pragmatic and flexible approach be taken, including through the use of innovative processing methods and remote interviews. UNHCR encourages States to apply liberal and humane criteria in identifying qualifying family members under these schemes, taking into account diverse family compositions and structures.””
Er werd met andere woorden door verzoekster aangetoond waarom zij niet in staat is om een gelegaliseerde geboorteakte voor te leggen. De reden hiertoe is duidelijk en compleet buiten haar wil. Dit betreft overigens informatie waarover verwerende partij zelf ook beschikt en openlijk raadpleegbaar is.
Xxxxxxxxxxx maakte in haar verzoek ook duidelijk bereid te zijn om onderworpen te worden aan een DNA- onderzoek om de band met haar gezin in België aan te tonen:
“Mijn cliënte is ook steeds bereid om mee te werken aan een DNA-onderzoek om de band met elkaar te bevestigen.” (begeleidende brief, stuk 3, pg. 4)
Hierop werd niet ingegaan door verwerende partij. Meer nog, er werd zelfs niets gezegd over dit voorstel van verzoekster in de bestreden beslissing.
Het is nochtans de praktijk van verwerende partij om de aflevering van een humanitair visum afhankelijk te maken van een positief DNA onderzoek. Deze optie werd niet overwogen door verwerende partij.
2. Ten tweede stelt verwerende partij dat verzoekster niet aantoont familiaal geïsoleerd te zijn in Afghanistan.
Verzoekster gaat hier niet mee akkoord. Verzoekster toonde aan dat al haar gezinsleden, met name haar 2 broers en haar ouders zich in België bevinden door middel van hun Belgische identiteitskaarten. Er werd bovendien ook aangetoond dat de paternale tante (en haar zoon en schoondochter) Afghanistan verlaten heeft om zich in Canada te vestigen. Dit maakt dat verzoekster helemaal alleen achterblijft.
Verwerende partij trekt bovendien de volgende conclusie: aangezien dat verzoekster niet aantoont familiaal geïsoleerd te zijn in Afghanistan, wordt er aangenomen dat de familiale banden met Afghanistan sterker zijn dan van België. Verzoekster begrijpt niet hoe verwerende partij tot deze conclusie komt. Xxxxx al zou verwerende partij in haar redenering gevolgd kunnen worden, met name dat verzoekster niet aantoont familiaal geïsoleerd te zijn in Afghanistan, quod non, dan nog kan niet de conclusie worden getrokken dat de banden daarom sowieso sterker zijn met Afghanistan. Deze waren sterk. Alles veranderde echter met de machtsovername die een extreme inperking van verzoeksters rechten als vrouw, als leerkracht inperken, en met het vertrek van haar paternale tante en haar gezin bij wie ze verbleef.
De banden met de familieleden in België zijn wel erg sterk, in tegenstelling tot wat verwerende partij besluit. In casu gaat het over verzoeksters ouders en broers. De vraag stelt zich welke dichtere familieband dan haar ouders en broers, in haar geval als alleenstaande jonge vrouw, er bestaan.
3. Ten derde stelt verwerende partij dat de referentiepersoon, dhr. A. J. (…), al sinds 0000 xx Xxxxxx verblijft en zou het onduidelijk zijn waarom er zolang werd gewacht om een visumaanvraag in te dienen om hem te vervoegen.
In tegenstelling tot wat verwerende partij stelt, is het wel duidelijk waarom verzoekster ‘nu pas’ een visumaanvraag indiende. De machtsovername door de taliban en het totaal familiaal geïsoleerd geraken
was een duidelijk keerpunt in verzoeksters leven. Dit werd dan ook uiteengezet in de begeleidende brief bij de visumaanvraag.
Verwerende partij stelt dat aangezien er jaren gewacht werd om een visum aan te vragen, er geen sprake kan zijn van een dringende prangende humanitaire situatie. Dit is niet ernstig. Zeker wanneer verzoekster juist heeft uiteengezet dat de prangende situatie voor haar vooral is gestart na de machtsovername. Sinds dat de taliban het land heeft overgenomen, worden haar rechten als vrouw ernstig geschonden. Er wordt hier door verwerende partij totaal geen rekening mee gehouden terwijl zij wel op de hoogte is van de situatie voor vrouwen in Afghanistan. Xxxxxxxxxxx heeft hiervoor verwezen naar objectieve landeninformatie die aantonen dat haar rechten als vrouw op een serieuze wijze worden ingeperkt (zie stuk 3 onderdeel 2. Veiligheidssituatie als alleenstaande vrouw; zie ook pg. 11 e.v.) Ook toonde zij aan dat zij leerkracht was en haar job niet meer kan uitoefenen aangezien zij geen vrijheid meer heeft van beweging. Dit betreffen niet louter ‘moeilijke economische omstandigheden’; hierover verder meer.
Er werd met andere woorden wel aangetoond waarom er sprake is van een dringende prangende humanitaire situatie.
4. Ten vierde zouden de aangehaalde humanitaire omstandigheden verder eerder betrekking hebben op moeilijke economische omstandigheden.
Verwerende partij leidt daar verder geen conclusies uit af, maar onderzoekt de zgn ‘economische problemen’ van verzoekende partij ook niet. Uit geen enkele bepaling blijkt echter dat humanitaire omstandigheden die uit sociaal-economische problemen zouden moeten geweerd worden of geen nader onderzoek of antwoord verdienen bij het aanvragen van een humanitair visum. Ter volledigheid: het gegeven dat de vrijheid van beweging van verzoekster ernstig wordt ingeperkt, zij haar job niet meer mag uitoefenen, zij kwetsbaar is voor gendergerelateerd geweld kunnen niet slechts worden gekwalificeerd als ‘moeilijke economische omstandigheden’.
De motivering van verwerende partij in de bestreden beslissing is niet transparant en verwarrend. Enerzijds lijken socio-economische problemen te worden uitgesloten van ‘humanitaire omstandigheden’, anderzijds verklaart verwerende partij artikel 3 EVRM van toepassing op humanitaire visumaanvragen, en dan haalt verwerende partij er ook nog subsidiaire bescherming bij, een beschermingsstatus die enkel relevant is in de asielprocedure, en een eenduidig recht inhoudt voor personen die zich reeds op het grondgebied bevinden en niets te maken heeft met de discretionaire beoordeling van het verzoek op grond van artikel 9 Vw.
Verwerende partij kan en mag de beoordeling die ze onder artikel 9 Vw. van de ingeroepen humanitaire omstandigheden moet maken niet herleiden tot de toepassing van de voorwaarden om subsidiaire bescherming te krijgen.
De inschatting is overigens ook verkeerd. Ondertussen kan er gesteld worden dat de Taliban elke mogelijke stap heeft gezet om het leveren van humanitaire hulp ernstig te bemoeilijken, en is de huidige humanitaire situatie mee te wijten aan actief beleid van de Taliban.
In het arrest Xxxx en Elmi t. het Verenigd Koninkrijk (nr. 8319/07, 28 juni 2011) oordeelde het EHRM als volgt:
“281. The Court recalls that N. v. the United Kingdom concerned the removal of an HIV-positive applicant to Uganda, where her lifespan was likely to be reduced on account of the fact that the treatment facilities there were inferior to those available in the United Kingdom. In reaching its conclusions, the Court noted that the alleged future harm would emanate not from the intentional acts or omission of public authorities or non-State bodies but from a naturally occurring illness and the lack of sufficient resources to deal with it in the receiving country. The Court therefore relied on the fact that neither the applicant’s illness nor the inferior medical facilities were caused by any act or omission of the receiving State or of any non-State actors within the receiving State.
282. If the dire humanitarian conditions in Somalia were solely or even predominantly attributable to poverty or to the State’s lack of resources to deal with a naturally occurring phenomenon, such as a drought, the test in N. v. the United Kingdom may well have been considered to be the appropriate one. However, it is clear that while drought has contributed to the humanitarian crisis, that crisis is predominantly due to the direct and indirect actions of the parties to the conflict. The reports indicate that all parties to the conflict have employed indiscriminate methods of warfare in densely populated urban
areas with no regard to the safety of the civilian population (see paragraphs 82, 123, 127, 132, 137, 139- 140 and 160, above). This fact alone has resulted in widespread displacement and the breakdown of social, political and economic infrastructures. Moreover, the situation has been greatly exacerbated by al- Shabaab’s refusal to permit international aid agencies to operate in the areas under its control, despite the fact that between a third and a half of all Somalis are living in a situation of serious deprivation (see paragraphs 125, 131, 169, 187 and 193, above).
283. Consequently, the Court does not consider the approach adopted in N. v. the United Kingdom to be appropriate in the circumstances of the present case. Rather, it prefers the approach adopted in M.S.S.
v. Belgium and Greece, which requires it to have regard to an applicant’s ability to cater for his most basic needs, such as food, hygiene and shelter, his vulnerability to ill-treatment and the prospect of his situation improving within a reasonable time-frame (see M.S.S. v. Belgium and Greece, cited above, §254).”
Belangrijk voor het oordeel van het EHRM of de erbarmelijke levensomstandigheden in de vluchtelingenkampen in Somalië de drempel van artikel 3 EVRM behaalden, was de vraag of de humanitaire crisis in de vluchtelingenkampen overwegend het gevolg was van de directe en indirecte gedragingen van de partijen in het conflict, of eerder werd veroorzaakt door armoede en een gebrek aan overheidsmiddelen en -voorzieningen om met dergelijke situatie om te gaan, al dan niet in combinatie met natuurlijke fenomenen zoals droogte.
Wat niet van belang is, is of de humanitaire omstandigheden overwegend de verantwoordelijkheid zijn van één enkele specifieke actor of van meerdere actoren. Naast die van de taliban, moet met andere woorden ook de gevolgen van de handelingen van ISKP en andere anti-taliban groeperingen, en zelfs van de handelingen van buitenlandse regeringen in internationale instellingen.
In het arrest Xxxx en Elmi was er sprake van een combinatie van droogte, van de willekeurige methoden van oorlogsvoering van de partijen in het conflict, en van de ‘weigering’ van Al Shabaab om humanitaire hulporganisatie toe te laten om te werken in de regio’s onder haar controle. Het betrof met andere woorden een combinatie van een natuurlijk fenomeen en, hoofdzakelijk, willekeurig geweld en de ‘weigering’ om humanitaire hulp toe te laten.
Die weigering om humanitaire hulp te verlenen betrof overigens geen formele weigering. Het werd NGO’s vooral praktisch onmogelijk gemaakt om te kunnen werken in de getroffen regio’s:
“In addition, al-Shabaab had made a concerted effort to drive NGOs out of its areas by a number of means, including demanding payment of a “registration fee” of up to USD 15,000, looting warehouses and threatening workers. In some cases al-Shabaab had stolen aid and confiscated the assets of NGOs to sell for profit. There was therefore no international NGO presence in al-Shabaab controlled areas and health and feeding programmes had been stopped, with significant consequences for the civilian population.” (EHRM 28 juni 0000, Xxxx en Elmi t. het Verenigd Koninkrijk, nr. 8319/07, § 94)
Wat betreft het willekeurig geweld was er geen sprake van een handelen om de humanitaire situatie doelbewust te doen verslechteren. Wel was er sprake van een extreme onvoorzichtigheid. Met betrekking tot het praktisch onmogelijk maken (‘weigeren’) voor NGO’s om humanitaire hulp te bieden aan mensen in de getroffen regio’s kan eveneens niet met zekerheid gesteld worden dat Al Shabaab dit deed met het doel om de humanitaire situatie in Somalië te doen verslechteren.
In elk geval blijkt niet dat de humanitaire situatie in Somalië volledig of overwegend het gevolg was van handelen of nalaten van de betrokken partijen met als doel de humanitaire situatie in Somalië te doen verslechteren. Noch is het zeker dat het handelen of nalaten specifiek gericht was tegen de bevolking.
De ‘derden’ waarvan sprake in Sufi en Elmi kunnen zowel de taliban, andere groeperingen aanwezig in Afghanistan, als buitenlandse regeringen en internationale instellingen. Zoals eerder vermeld, waren de feiten die aan de grondslag lagen van het arrest Sufi en Elmi ook niet van die aard dat de precaire humanitaire omstandigheden het gevolg waren van doelgericht handelen of nalaten tegen de betrokken burgers. Wel ging het om een combinatie van natuurlijke fenomenen (droogte), van willekeurige oorlogsvoering met een grote impact op de bevolking, en van het handelen van een organisatie die het in de praktijk onmogelijk maakte voor NGO’s om ter plaatse hulp aan te bieden aan de slachtoffers.
Zelfs wanneer ervan uit wordt gegaan dat noch het handelen en/of nalaten van de taliban noch het handelen en/of nalaten van buitenlandse regeringen en internationale instellingen, er specifiek op gericht
zijn om de humanitaire omstandigheden in Afghanistan te doen verslechteren, dan nog doet dit geen afbreuk aan het feit dat de humanitaire omstandigheden het overwegend het gevolg zijn van direct of indirect handelen en/of nalaten van de betrokken partijen.
Met andere woorden: ook de gedragingen van de taliban die niet rechtsreeks de Afghaanse burgers treffen (zoals het niet voldoen aan de voorwaarden voor het verkrijgen van internationale hulp), als de gedragingen van buitenlandse regeringen en internationale instellingen moeten in rekening gebracht worden om te beoordelen of de precaire humanitaire situatie “overwegend (‘predominantly’) veroorzaakt [is] door gedragingen van derden.”
In het arrest S.H.H. t. het Verenigd Koninkrijk (nr. 60367/10, 29 januari 2013) maakte het EHRM de parallel tussen de situatie in Sufi en Elmi, en de situatie in Afghanistan. Het Hof oordeelde dat de situatie in Afghanistan en Somalië toen niet vergelijkbaar was, en verwees hiervoor onder meer naar het feit dat Afghanistan op dat ogenblik een functionerende centrale regering had:
“First, unlike Somalia, which has been without a functioning central Government since 1991, Afghanistan has a functioning central Government and functioning infrastructures remain in place. Second, Afghanistan, and in particular Kabul to where the applicant will be returned, remains under Government control, unlike the majority of south and central Somalia, which, since 2008, has been under the control of Islamic insurgents. Third, although UNHCR has observed that the humanitarian space in Afghanistan is declining in some areas as a result of the continuing instability (see paragraph 43 above), there remains a significant presence of international aid agencies in Afghanistan, unlike in Somalia where international aid agencies were refused permission to operate in multiple areas. Fourth, even though the difficulties and inadequacies in the provision for persons with disabilities in Afghanistan cannot be understated, it cannot be said that such problems are as a result of the deliberate actions or omissions of the Afghan authorities rather than attributable to a lack of resources. [..]
92. The Court therefore considers that, in the circumstances of the present case where the problems facing the applicant would be largely as a result of inadequate social provisions through a want of resources, the approach adopted by the Court in N. v. the United Kingdom, cited above, is more appropriate.”
Zoals reeds uitvoerig werd uiteengezet, is het duidelijk dat de situatie in Afghanistan vandaag niet meer vergelijkbaar is met de situatie ten tijde van dit arrest. Afghanistan heeft niet langer een functionerende centrale regering, en het land staat volledig onder de controle van een islamitische groepering (die – zoals hierboven reeds aangetoond – zeer gelijkaardig is aan Al Shabaab).
Dat de socio-economische en humanitaire situatie in Afghanistan thans erg precair is, wordt niet betwist.
Het is een crisis van ongeziene omvang, die niet louter het gevolg is van de reeds bestaande precaire humanitaire situatie voor de machtsovername door de Taliban, maar die volledig ontspoord is na de machtsovername. Het is pas nadien dat de economie van het land in een dergelijk neerwaartse spiraal is terechtgekomen, doordat als gevolg hiervan miljarden aan tegoeden werden bevroren en humanitaire hulp grotendeels werd stopgezet. De parallel met Sufi en Elmi is duidelijk.
Bijna 80% van de begroting van de vorige Afghaanse regering was afkomstig van de internationale gemeenschap. Met dat geld werden voor de val van de regering ziekenhuizen, scholen, fabrieken en ministeries gefinancierd.
De Verenigde Staten bevroren 9.5 miljard dollar aan tegoeden van de Centrale Bank van Afghanistan.
De gevolgen van deze bevroren tegoeden zijn zeer verregaand, omdat het financiële systeem wereldwijd grotendeels in dollars opereert.
De tot nog toe toegekende humanitaire hulp is voorwaardelijk en gebrekkig, en onderhevig aan de beperkingen die zijn opgelegd voor de banksector en de internationale humanitaire en ontwikkelingshulp. Dit is het directe resultaat van het feit dat de Afghaanse de facto regering niet erkend wordt door de internationale gemeenschap.
Het is niet de gedraging van de internationale gemeenschap – namelijk het slechts beperkt verlenen van hulp, die hoe dan ook tekortschiet – die aan de basis ligt van de huidige situatie, maar de gedraging van
de feitelijke regering die tot gevolg heeft gehad dat hulp in ongeziene mate geboden moet worden, maar tegelijkertijd niet geboden kan worden.
De 3.5 miljard dollar die de Verenigde Staten opnieuw aan de Afghaanse bevolking wil geven, via humanitaire hulp, stoot op veel kritiek. Onder andere Human Rights Watch wees erop dat de huidige beperkingen voor de Afghaanse banksector het vrijwel onmogelijk maken om het geld ook effectief naar het land te sturen of er uit te geven.
De Afghaanse Centrale Bank gaf meteen na deze mededeling te kennen dat het nooit zou aanvaarden dat de 7 miljard dollar aan tegoeden zou gesplitst worden, en ook oud-president Xxxxx Xxxxxx maakte duidelijk dat alle bevroren tegoeden aan de Afghaanse bevolking toebehoort.
In februari van vorig jaar bleek dat de VN zelfs haar eigen middelen in Afghanistan niet kan aanwenden, omdat het hier eenvoudigweg niet aan kan. Zo zou het VN Ontwikkelingsprogramma (UNDP) in Afghanistan 135 miljoen dollar op een Afghaanse rekening hebben staan, die het niet kan gebruiken omdat het niet omgezet kon worden in afghani, de Afghaanse munteenheid.
Zolang de Afghaanse regering niet erkend wordt en betere samenwerking niet mogelijk gemaakt wordt, dreigt het acuut tekort aan humanitaire hulp zich in de toekomst verder te zetten. Het verlenen van humanitaire en financiële hulp wordt namelijk ook gekoppeld aan het gebrek aan transparantie met betrekking tot de bestemming van deze middelen en de vrees dat deze louter zullen dienen ter ondersteuning van de niet-legitieme Taliban-regering. Daarbij is het niet eens uitgesloten dat deze middelen louter aangewend zullen worden om staatsapparaat mee te bedienen of dat zij zelfs in de zakken van regeringsfunctionarissen van de Taliban zullen belanden. Er heerst dus een groot wantrouwen ten opzichte van het toekennen van deze middelen zolang er niet meer transparantie is of zolang er geen waarborgen bestaan dat zij louter in het voordeel van de Afghaanse bevolking zullen gebruikt worden.
In een toespraak van Xxxxxxx Xxxxx, Speciale Vertegenwoordiger van de VN voor Afghanistan, gericht aan de VN-Veiligheidsraad, van 2 maart 2022 benadrukt zij nogmaals dat de afgelopen periode gekenmerkt werd door besluiteloosheid, aanhoudende sancties en ongestructureerd politiek engagement, die de vitale sociale en economische systemen ernstig aantasten en de Afghaanse bevolking in grotere onzekerheid brengen. Ze verwees eveneens naar de onvermijdelijke samenwerking die de internationale gemeenschap met de Taliban zal moeten aangaan, wil ze de Afghaanse bevolking kunnen bijstaan, hoewel erkend moet worden dat er nog steeds een blijvend wantrouwen bestaat tussen de Taliban en een groot deel van de internationale gemeenschap, en zelfs de landen en buren in de regio. Ze spreekt over een ‘conflict van perspectieven’ dat de basis vormt van een ernstige breuk en een golf van wantrouwen die aangepakt moeten worden.
De vrees dat de toegekende middelen niet efficiënt en niet voor de doeleinden waarvoor ze bedoeld zijn, zullen ingezet worden, is niet uit de lucht gegrepen en steunt op de ervaring en de praktijk in Afghanistan:
“Lack of coordination in the distribution of humanitarian aid has provoked criticism from some government agencies and a number of economists.
The National Statistics and Information Authority (NSIA) said it has official figures on poverty, food security and unemployment, but so far none of the aid agencies have used the figures.
“No institution has asked us for statistics, and everything they do is on its own, without using or coordinating with official statistics,” said Xxxxxxxxxx Xxxxxxx, deputy director of the NSIA.
Meanwhile, the Ministry of Economy says that these institutions are separate from the United Nations institutions and if all the aid is distributed evenly, the cost of aid projects will be reduced and the aid will be distributed to needy people.
“Our emphasis is more on aid being coordinated by government departments to reduce project costs and to reach the needy people,” said Xxxxx Xxxxx, spokesman for the Ministry of Economy.
According to the Ministry of Economy, 45 aid agencies have so far distributed humanitarian aid to three million people in the country. In the meantime, some economists believe that lack of coordination in the distribution of humanitarian aid will reduce effectiveness.
“Lack of coordination in the delivery of aid will increase the cost of aid and reduce its effectiveness, and will not reach those in need and reduce poverty,” said Xxx Xxxxxx, an economist.
The Ministry of Finance has recently set up a committee to coordinate and monitor humanitarian aid so that it can be distributed to the real needy in the country.
But so far no government agency has any real figures on the amount of humanitarian aid.”
De Afghaanse bevolking klaagt overigens ook dat een gebrek aan transparantie in het hulpproces tot gevolg heeft dat de humanitaire hulp niet wordt toegekend aan de meest kwetsbare mensen:
“Residents complained about the lack of transparency in the aid process, saying aid is not distributed to truly vulnerable people.”
In een halfjaaroverzicht wordt met betrekking tot de eerste termijn van zes maanden waarin de Taliban de feitelijke macht hebben over Afghanistan, eveneens geconcludeerd dat de machtsovername de ineenstorting van het banksysteem heeft veroorzaakt, de bevriezing van Afghaanse tegoeden, de niet- erkenning van de huidige regering door de internationale gemeenschap en de vermindering van de internationale hulp, hetgeen de economische groei sterk heeft beïnvloed.
Eenzelfde conclusie wordt gemaakt met betrekking tot de precaire toestand van de gezondheidszorg in het land, die rechtstreeks beïnvloed wordt door het bevriezen van de Afghaanse tegoeden:
“Xx. Xxxxxxxx Xxxxxx Xxxxx, head of the Wahaj Hospital, said with the new government and the freezing of Afghan assets by the US, a number of health centers were closed, maternal and child mortality increased, and 98 percent of the Covid-19 hospitals were closed.
According to him, in these six months, the cases of malnutrition increased and the health condition of the country started to deteriorate.
On the other hand, he warns of a shortage of medicine in hospitals, saying that the continuation of this situation could increase challenges in the country’s health sector.
However, he explained that the main reason for the lack of medicine is the banking problems and the freezing of the money of the companies that were importing medicine.
He emphasizes that the main reason for the current situation in the country’s health sector is the freezing of the Afghan asset.
Xx. Xxxxx Xxxxx, a spokesman for the Ministry of Public Health, said that during this time they have been able to keep 17 government hospitals active across Afghanistan but with limited facilities.
He added that during the past six months about 1.3 million people received the coronavirus vaccine and four million received services.
According to him, talks are underway with international donors to fund more Afghan hospitals.”
Volgens de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Xxxxxx Xxxxxxx, moeten de Taliban hun beleid ernstig hervormen als ze internationaal erkend willen worden, hierbij verwijzend naar het respect voor mensenrechten en vrij verkeer, het stopzetten van represailles en het bestrijden van terrorisme.
Dat de beperkte financiering en de bevriezing van financiële tegoeden het rechtstreekse gevolg is van het feit dat de Taliban aan de macht gekomen zijn in Afghanistan en er een strikt conservatief en islamistisch bewind voeren, komt nog zeer goed tot uiting in de reactie van de Wereldbank naar aanleiding van de beslissing van de Taliban om meisjes toch niet naar school te laten gaan. De Wereldbank heeft vier projecten, ter waarde van 600 miljoen dollar opgeschort en beklemtoonde in dat verband dat internationale donoren terughoudend zijn om financiële steun aan de niet-erkende Afghaanse regering uit te keren, waarbij eveneens wordt verwezen naar het niet-transparante gebruik ervan door de Taliban en zelfs de vrees dat deze middelen voor de eigen organisatie en het betalen van de eigen leden wordt aangewend:
“The World Bank has suspended more than half a billion dollars in aid projects for Afghanistan after the Taliban suddenly reversed their decision to allow all girls to return to school, a move that could further complicate one of the world’s largest humanitarian and economic disasters.
The multilateral financial institution will withhold money for four projects totalling $600 million that would support Afghan education, health, and agriculture, stating that the work was meant to help promote gender parity for access to schooling. The U.S. State Department also decided to cut off meetings with the Taliban at the satellite U.S. mission in the Qatari capital of Doha last week in response to the move.
“The World Bank is deeply concerned about the decision by the interim Taliban administration not to allow Afghan girls to return to secondary school,” a World Bank spokesperson said. The four projects will not be relaunched until there is an agreement between the World Bank and international partners that the goals of the projects can be met amid the current climate in the country.
Most of the 10 former Afghan officials, U.S. lawmakers, aid workers, and experts who spoke to Foreign Policy about the World Bank’s move are worried about the potential economic blowback from the decision in the Taliban-ruled country, where most of the population is in deep poverty and suffering from acute starvation.
The bank’s decision also speaks to the tricky line that the international community has had to walk since the fall of Kabul last August. U.S. and European nations—none of which formally recognize the Taliban— are having to temper their economic punishments for the Taliban’s increasingly flagrant human rights abuses to prevent the country from tipping closer to complete collapse. And a milder response risks limiting damage to the Taliban, former Afghan officials said. […]
The shock of switching off the flow of U.S. and European aid after more than two decades—including international freezes of Afghanistan’s central bank funds—has left the war-torn country in near-total economic isolation, some experts believe. And after the World Bank agreed last month to release trust funds used to provide for health, education, salaries for civil servants, and food security—helping to inject liquidity into the beleaguered Afghan economy—some aid groups who pushed for that move are worried that the new freeze will deepen the economic freefall.
There is also fear that the World Bank’s decision could further hurt women and girls impacted by the Taliban’s decision to cut off education. Some families have even reportedly resorted to marrying off or selling young girls into child labor to pay the bills since the militant group took power.
“The economic crisis will continue to deteriorate without international intervention with severe impacts on Afghans, including and especially women and girls,” said Xxxxxx Xxxxxxxxx, a senior director at the International Rescue Committee. “Ordinary Afghans, including women and girls, should not be denied access to essential health services due to positions taken by the Taliban.”
But since the Taliban’s sweep of the capital, international donors have said that they will not work with the government out of fear of emboldening the militant group’s brutal Islamist rule, opting instead to work directly with nongovernmental organizations based in the country to deliver lifesaving aid. The Wall Street Journal reported on Thursday that the Taliban have begun jeopardizing aid deliveries by NGOs, trying to force assistance toward specific recipients, and even going as far as to detain aid workers who do not comply with their demands. […]
One former senior Afghan official, speaking on the condition of anonymity for fear of retribution, said the Taliban had not been transparent about health and education spending and allocated some of that money to pay for militants. The Taliban could also be using foreign money flowing into Afghanistan to cultivate illegal revenue streams, such as in arms, human trafficking, minerals, and drug production, some experts fear. […]
“[W]e must distinguish between punishing this untrustworthy government and helping innocent civilians who are suffering immensely,” Sen. Xxxx Xxxxxxx, a member of the Senate Foreign Relations Committee, said in a statement. “The best way to do that is to ensure aid goes directly to the people, which is what these U.N. programs do.”
But former Afghan officials who resisted Taliban rule from abroad aren’t willing to give the militant group a pass for cracking down on the country’s hard-won freedoms over the past two decades, even if that causes more economic suffering.
“The people of Afghanistan [are] paying the cost of the international community’s trust in the Taliban,” said Xxxxx, the former Afghan diplomat. “When there is no school for millions of students in Afghanistan, why should the World Bank continue sending money there?” ”
Niettegenstaande de vele inspanningen die de internationale gemeenschap levert om alsnog (beperkte) humanitaire hulp te voorzien, kan hoe dan ook aangenomen worden dat huidige de facto-regering van de Taliban door diens machtsovername en diens gedragingen, o.a. als gevolg het voorgaande langdurige, gewapende conflict waarbij deze groepering een van de hoofdactoren was, rechtstreeks aan de basis ligt van de huidige precaire socio-economische en humanitaire situatie. Door de fundamentele mensenrechtenschendingen en valse beloftes van de Taliban-regering, weigeren buitenlandse regeringen om met hen samen te werken.
De leiding van de Taliban wéét dat de humanitaire hulp uitblijft door de mensenrechtenschendingen die zij begaat, vrijheidsbeperkende en vrouwonvriendelijke regelgeving die zij uitvaardigt, en haar gemaakte beloftes niet nakomt. En sinds 25 december 2022 verhindert de Taliban ook op beslissende wijze de humanitaire organisaties om hulp te verlenen.
Bovendien doet het er niet toe of de taliban nu doelbewust hulp weigert of niet. Zoals hierboven aangehaald, blijkt dat de doelbewustheid of de specifieke gerichtheid niet van belang zijn. Feit is dat de taliban door hun handelen en nalaten wel overwegend aan de oorzaak van de humanitaire situatie ligt. Dit is zeker het geval wanneer men ook de gedragingen van buitenlandse regeringen en internationale instellingen mee in overweging neemt.
In maart werd door de Talibanregering besloten om de meisjesscholen toch niet te heropenen, hoewel men aanvankelijk had gezegd dit wel te zullen doen. Dit gaf onmiddellijk aanleiding tot het annuleren door de Verenigde Staten van geplande ontmoetingen die de financiële crisis van het land zouden moeten verlichten.
De Talibanleiding maakt desondanks nog steeds een bewuste, intentionele keuze om hun restrictief beleid te blijven verderzetten, goed wetende dat de Afghaanse bevolking hierdoor afziet en in een situatie van extreme armoede terechtkomt.
Dit wordt onder meer geïllustreerd door het feit dat het ‘Ministry for the Propagation of Virtue and Prevention of Vice’ in mei 2022 nog een nieuw decreet uitvaardigde, waarbij het verplicht wordt voor Afghaanse vrouwen om een hijab te dragen. Er wordt verduidelijkt dat het gaat om de traditionele blauwe boerka, of een lange zwarte sluier die een vrouw van onder tot boven bedekt. Overtreders van dit decreet krijgen eerst een waarschuwing, en worden dan bestraft met een gevangenisstraf.
Telkens het Talibanregime een dergelijke mensonwaardige regel uitvaardigt, heeft dit een onmiddellijke terugslag in de internationale gemeenschap.
Bovendien stelt Afghanistan-expert Xx. Xxxxxxx Xxxxxxx dat de taliban op weldoordachte wijze humanitaire bijstand afleid naar hun eigen leden en aanhangers waardoor zij die de humanitaire hulp het meest nodig hebben niet de hulp krijgen die zo noodzakelijk is voor hen. Ook hier gaat het om opzettelijk handelen van de taliban die de humanitaire situatie in Afghanistan doet verslechteren.
Er kan dan ook onmogelijk worden geconcludeerd dat het opzettelijk handelen van het Talibanregime niet aan de basis zou liggen van de huidige humanitaire crisis in Afghanistan.
De Taliban verbiedt dan geen humanitaire hulp op het grondgebied, wel is er een frappante stijging in het aantal geweldsincidenten ten aanzien van de humanitaire operaties op het Afghaans grondgebied. De Verenigde Naties zetten hun humanitaire operaties in het land voort, maar documenteerden tussen 19 augustus en 31 december 2021 196 incidenten die rechtstreeks betrekking hadden op hun werkzaamheden, in de eerste plaats hun personeel. Het gaat om een significante stijging van de 34 gedocumenteerde incidenten in dezelfde periode in 2020.
Doordat de Taliban (en vele van haar leiders) aangemerkt staat als een terroristische organisatie, en zich ook als nieuwe regering nog steeds schuldig maakt aan talrijke en grootschalige mensenrechtenschendingen, is het weinig waarschijnlijk dat de geldende internationale sancties tegen de groepering op afzienbare tijd zullen worden teruggeschroefd, noch dat de internationale gemeenschap de Talibanregering zal erkennen als officiële leiders van Afghanistan. Enig perspectief op verbetering is bijgevolg niet aanwezig.
De acties of gedragingen van de Taliban, waaronder diens fundamenteel gebrek aan respect voor mensenrechten, hebben aldus de verslechtering van de reeds precaire situatie van de Afghaanse burgers tot rechtstreeks gevolg, via de financiële en economische gevolgen op internationaal niveau. Op die manier hebben de gedragingen van de Taliban indirect een enorme impact op de huidige precaire socio- economische en humanitaire omstandigheden.
Eind 2022 heeft de Taliban een verbod uitgevaardigd voor ngo’s en humanitaire organisaties voor vrouwelijke medewerkers. Hierop reageerden verschillende ngo’s dat ze hun activiteiten dan zouden moeten staken, en experts gaven aan dat het verbod een directe impact zou hebben op lokale ngo’s maar ook op miljoenen Afghanen afhankelijk van humanitaire hulp.
Afghan Analyst Network meent dat de impact op de mogelijkheid humanitaire bijstand te leveren erg groot is: “In the immediate aftermath of the ban, many NGOs suspended operations, saying employing Afghan women was a matter of necessity: “Our ability to deliver services rely on female staff at all levels of our organization,” said the International Rescue Committee, and, “If we are not allowed to employ women, we are not able to deliver to those in need.” “Female aid workers are “essential,” said the Danish Refugee Council, while Islamic Relief said, “It is not possible to carry out an effective humanitarian response, in accordance with humanitarian principles if women are prevented from working.” Mercy Corps said that without female staff, they could not effectively deliver humanitarian aid to “the most vulnerable populations and will be unable to reach women and girls – who are the most vulnerable in a country that has the highest number of people in emergency food insecurity in the world. ”The scale and possible impact of the suspensions quickly became evident. A rapid survey of Afghan and international NGOs and UN agencies, published by the Humanitarian Access Working Group6 on 12 January 2023, found only 17 per cent of the 87 surveyed organisations were fully operational, while 68 per cent were partially operational and 15 per cent were closed.”
Begin april 2023 werd aanvullend beslist door de Taliban dat er geen vrouwen meer mogen werken voor internationale organisaties in Afghanistan. Deze beslissing wordt in zeer heftige termen afgekeurd door de internationale gemeenschap, wat de hulpbereidheid niet enkel op logistiek vlak ernstig bemoeilijkt maar de verhoudingen ook moreel verder zeer gespannen maakt.
De VN geeft aan dat de Taliban humanitaire hulp zo ernstig bemoeilijkt en het voor hen onmogelijk is aan de beslissing te voldoen:
“In a statement, Afghan Taliban spokesman Xxxxxxxxxx Xxxxxxx said that the UN has suspended its activities in Afghanistan and has called Taliban responsible for all the consequences of the humanitarian situation.
"The Islamic Emirate does not want to create obstacles for the United Nations; rather, it wants to make it clear that this is an internal issue of Afghanistan, which does not create problem for anyone and should be respected by all sides," Xxxxxxx said.
On Tuesday, the UN said it was being forced to make an "appalling choice" about its presence in Afghanistan after the Taliban banned women from working for the organization.
"The ban is unlawful under international law, including the UN Charter, and for that reason the United Nations cannot comply," the UN mission in Afghanistan said in a statement on Tuesday.”
De mannelijke personeelsleden van de UN in Kaboel hebben aangegeven ook het werk te staken in solidariteit met hun vrouwelijke collega’s.
AAN noemt de ban van april 2023 een ernstige escalatie en stelt dat de VN missie in Afghanistan essentieel is om de nodige humanitaire hulp te bieden in een land waarin de economie is gecrasht na de machtsovername, terwijl de noden erg groot zijn: “The UN mission in Afghanistan is key to delivering
humanitarian assistance in a country where the economy crashed after the Taleban captured power, and the needs are vast. The UN currently ships in about three billion dollars in donor funding a year to pay for humanitarian aid, which is delivered by NGOs in the country. That money is also vital to the wider economy, supporting the afghani, keeping inflation down and providing many people with incomes.”
De humanitaire situatie vloeit dus in zeer grote mate voort uit hoe moeilijk het door de Taliban wordt gemaakt voor ngo’s en humanitaire organisaties om hulp te verlenen. De Sufi en Elmi rechtspraak van het EHRM is dan ook direct van toepassing. De huidige humanitaire situatie is deels artificieel, het gevolg van het handelen van de Taliban, en de M.S.S benadering is van toepassing.
Het in augustus 2022 gepubliceerde rapport van XXXX, geeft meer duiding bij de huidige socio- economische en humanitaire situatie in Afghanistan:
“The International Labour Organisation (ILO) estimated that in the context of the Taliban takeover of control in mid-August 2021, more than half a million workers lost their job in the third quarter of 2021, compared to a hypothetical scenario with no change in administration. Estimated losses were attributed to the Taliban takeover and related economic crisis as well as to restrictions on the employment of women. ILO estimated a further increase in employment losses up to 700 000 or – in case of a significant deterioration of the labour market situation of women and intensified emigration – up to 900 000 workers by the second quarter of 2022. (..)
According to a World Bank survey of November 2021 among 100 private businesses, some 80 % of the country’s 700 000 private businesses (90 % of which were micro, small and medium enterprises) were in the informal sector. The survey found that one third of all interviewed businesses temporarily ceased operations since August 2021, and businesses of all sizes and sectors reported to have dismissed over half of their staff, on average, with business in the agricultural sector dismissing fewer employees than other sectors. (..)
WFP indicated that 81 % of interviewed households faced a decrease in their income in January 2022. In Kabul that number was even higher with 88 % of households. 18 % of households reportedly had no earnings at all in that month. (..)
In autumn 2021, the average household debt was reportedly more than six times the average monthly income, and loss of livelihood and employment, rising food prices and currency devaluation led to an increase in negative coping mechanisms such as increase in debts, the sale of assets, marrying off girls or the sale or exchange of children.
The World Bank noted that according to official statistics, the net inflow of remittances fell by 47.8 % in the third quarter of 2021 (compared to the same period in 2020)125, mainly because of restrictions on international financial transactions. (..)
In a survey conducted by the World Bank in the period November to December 2021 among 4 937 households from all Afghanistan’s provinces and 321 out of 401 districts (called the Afghanistan Welfare Monitoring Survey (AWMS)), 70 % of households reported that they were not able to cover basic food and non-food needs, that is, the double percentage compared to May 2021 (35 %). Of these, 37 % of households could not cover food expenses, while 33 % said that ‘they were unable to cover both food and non-food needs’, compared to 16 % and 18% respectively in May 2021. (..)
An increasing number of Afghans reportedly resorted to selling one of their kidneys to be able to feed their families, while the practice has been common for several years already.130 Moreover, the poverty crisis has led to an increase in ‘suicide cases’, according to Xxxxx-e Subh. (..)
As of March 2022, Afghanistan was reported to be facing ‘one of the world’s largest food security crises’ 153 and a ‘malnutrition crisis of unparalleled proportions’154 with a sharp surge in the acute hunger- affected population from 14 million in July 2021 to around 23 million in March 2022. (..)
The high prevalence of food insecurity stemmed from multiple factors, most notably a series of severe droughts and the economic meltdown that followed the Taliban’s seizure of power. (..)
For May 2022, WFP reported, that ‘hunger continues cutting across urban-rural divides’ as 92 % of urban families were found to be facing insufficient food consumption as well as 92 % of rural ones.172 According
to WFP, Afghans have had to adopt ‘crisis-coping’ strategies to deal with insufficient food consumption. (..)
These measures, which may include skipping meals or incurring debt to ensure that food is made available ‘reduced the quality, quantity, and diversity of food available, led to high levels of wasting175 in children, and other harmful impacts on the physical and mental wellbeing of women, men, and children.’176 UN Resident and Humanitarian Coordinator for Afghanistan, Xxxxx Xxxxxxxxx, was moreover quoted in an February 2022 news article as saying, ‘People are selling their organs. People are selling their children. They are desperate. They are hungry. And the situation is very, very dire.” [..]
According to a report on NRC’s operations in Afghanistan of November 2021, more than 6.8 million individuals (of an estimated population of 34 262 840)229 lived in inadequate housing conditions, such as overcrowding, rooms with low ceilings that did not allow standing up, windows without glass and limited privacy. [..]
NRC noted that the number of people in need of support with regard to water, sanitation and hygiene has nearly doubled in 2021, due to drought, conflict and the COVID-19 pandemic, which has limited the population’s access to these materials. Moreover, the population suffered from water scarcity, poorly managed and underfunded water facilities, and lack of financial means to pay for basic hygiene materials.237 According to a report by UNICEF of March 2022, 80 % of Afghanistan’s population consumed unsafe water, and while prior to the economic crisis, about 30 % of Afghans used to buy drinking water from private vendors, this rate was steadily decreasing as people could no longer afford to do so. Moreover, half of the population lacked access to at least basic sanitation facilities and 60 % had no access to basic hygiene facilities. Nearly 30 % of households had no toilet that hygienically separated waste from human contact and nearly 11 % of the population continued to practice open defecation, as UNICEF noted. […]
The health system continued to face shortages of supplies, fuel, and money to pay health workers’ salaries. WHO noted that over 1 200 health facilities and more than 11 000 health workers were not covered through current support. 280 Similarly, field reports indicated that health facilities were lacking medical supplies and equipment, while needs were high, as the WHO-led Health Cluster Afghanistan noted in April 2022. [..]
Moreover, the country is dealing with several disease outbreaks, including COVID 19, measles, acute watery diarrhoea (AWD), dengue fever, malaria,284 leishmaniasis,285 and cholera. AWD was the second biggest cause of death in the country overall, as IFRC noted in June 2022. [..]
UNICEF noted in March 2022, that around 35 % of healthcare facilities lacked access to basic water, sanitation and hygiene (WASH) facilities. Since the country’s health system was at the same time dealing with outbreaks of acute watery diarrhoea, malnutrition and COVID-19, the lack of sufficient basic WASH facilities posed the risk that health facilities were becoming points of infection and reinfection. Moreover, one third of health facilities lack access to at least basic drinking water supply.”
Maar zoals eerder gesteld, de lat bij een verzoek tot afgifte van een humanitair visum is niet of artikel 3 EVRM geschonden wordt, noch of de verzoeker voor subsidiaire bescherming in aanmerking zou komen als die persoon zich in België zou bevinden, anders zou het feit dat verzoekster zonder meer in aanmerking zou komen voor internationale bescherming als ze in België een verzoek internationale bescherming zou indienen immers doorslaggevend zijn voor de toekenning van het visum.
Verzoekster had ook aangegeven dat het voor haar als vrouw, die familiaal volledig geïsoleerd is, niet meer mogelijk is om in Afghanistan te verblijven en dat er extreme humanitaire omstandigheden zijn die levensbedreigend zijn. Verzoekster had dit ondersteund met stukken en rapporten. Verwerende partij heeft hier geen enkel antwoord op geformuleerd.
Verwerende partij dient de aangevoerde humanitaire omstandigheden zorgvuldig te onderzoeken en op basis daarvan haar discretionaire beslissingsbevoegdheid aanwenden om een beslissing te nemen die gebaseerd is op alle relevante elementen in het dossier.
Het antwoord dat gegeven wordt in de bestreden beslissing is evenwel onherstelbaar gebrekkig. Het gaat voorbij, zonder duidelijke of begrijpbare reden, aan de aangevoerde socio-economische omstandigheden,
het individueel profiel van xxxxxxxxxxx, haar geslacht en aan het feit dat ze alleenstaand en familiaal geïsoleerd is.
5. Ten vijfde, verwijst verwerende partij wel naar de objectieve landeninformatie die verzoekster heeft aangehaald, die in concreto gaan over haar rechten als vrouw in Afghanistan en het gevaar dat zij loopt in Afghanistan, maar wordt dit door verwerende partij gekwalificeerd als moeilijke economische omstandigheden en wordt er helemaal niets opgenomen in de bestreden beslissing over de ernstige inperking van haar rechten.
Er werd geen enkel antwoord geformuleerd over haar veiligheid en fysieke en psychische integriteit als alleenstaande vrouw t.o.v. de Talibanregering.
Xxxxxxxxxxx had nochtans een uitgebreide argumentatie opgenomen hierover in het verzoek (zie begeleidende brief onderdeel 2. Veiligheidssituatie als alleenstaande vrouw).
Verzoekende partij wijst op de meest recente EUAA richtlijnen. XXXX bevestigt het structurele geweld tegen vrouwen en stelt dat Afghaanse vrouwen in principe nood hebben aan internationale bescherming:
“The accumulation of various measures introduced by the Taliban, which affect the rights and freedoms of women and girls in Afghanistan, amounts to persecution. Such measures affect their access to healthcare, work, freedom of movement, freedom of expression, girls' right to education, among others. Some women and girls in Afghanistan may also face other forms of ill-treatment amounting to persecution (e.g. forced marriage, such as child marriage, honourbased violence). For women and girls in Afghanistan, well-founded fear of persecution would in general be substantiated.” (EUAA, Country guidance: Afghanistan, January 2023, xxxxx://xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxx/xxxxxxx-xxxxxxxx-xxxxxxxxxxx-xxxxxxx- 2023 pg. 91).
Verzoekster begrijpt niet waarom verwerende partij geen antwoord formuleert over haar concrete situatie als alleenstaande vrouw, terwijl het vervolgen van vrouwen als groep in Afghanistan toch alleszins een humanitaire omstandigheid uitmaakt die de afgifte van een humanitair visum kan rechtvaardigen.
Verwerende partij haalt in dit kader ook aan dat verzoekster geen enkel bewijs voorlegt met betrekking tot haar eigen situatie. Voor verzoekster is het totaal onbegrijpelijk hoe zij kan bewijzen dat haar rechten worden ingeperkt. Verzoekster is een alleenstaande vrouw, zonder enige familielid meer in Afghanistan, en verwijst naar de objectieve landeninformatie die in het concreet gaat over de situatie van vrouwen. Verwerende partij kan deze cruciale informatie niet aan de kant schuiven onder het mom dat het niet concreet genoeg zou zijn.
Hoe kan verzoekster het bewijs leveren dat haar vrijheid van beweging wordt ingeperkt? Hoe kan zij het bewijs leveren dat zij haar job als leerkrachte niet meer mag uitoefenen? Hoe kan zij het bewijs leveren dat zij het risico loopt op gendergerelateerd geweld? Hoe kan zij dergelijk negatief bewijs voorleggen?
Verwerende partij schendt de zorgvuldigheidsplicht, het redelijkheidsbeginsel en de motiveringsplicht.
6. Ten zesde stelt verwerende partij dat de geloofwaardigheid van verzoeksters beweringen in het gedrang komt omdat verzoekster in staat was om haar paspoort en identiteitskaart te laten verlengen.
Het risico dat verzoekster zou lopen ten aanzien van de Taliban zou dus relatief zijn en meevallen aangezien zij identiteitsdocumenten kon krijgen van de huidige Afghaanse overheid.
Er moet echter op gewezen worden dat verzoekster tussen hamer en aambeeld zitten. Het is inderdaad risicovol om documenten te vragen aan de Afghaanse overheid, maar zonder geldig paspoort is het zeer risicovol tot onmogelijk om in Pakistan te verblijven. Verzoekende partij wijst op algemene communicatie van de Belgische ambassade te Islamabad met betrekking tot visumaanvragen door Afghaanse onderdanen waaruit blijkt dat de Belgische overheid op de hoogte is dat een verblijf in Pakistan zonder visum onwettig is en een deportatierisico naar Afghanistan inhoudt:
“Geachte,
Deze Ambassade raadt reizen en/of verblijf in Pakistan zonder paspoort en visum ten zeerste af.
Zonder visum zijn deze mensen illegaal in Pakistan, lopen zij het risico te worden uitgezet als zij door de politie worden aangehouden en komen zij in ernstige problemen op de dag dat zij het land legaal willen verlaten” (stuk 5).
En zonder paspoort en identiteitsdocumenten is het zeer moeilijk om geldig een humanitair visum aan te vragen, en is de kans reëel dat de Belgische Staat twijfel gaat formuleren over de identiteit en familiale band tussen verzoekster en de familieleden in België.
Er dient ook opgemerkt te worden dat in andere dossiers die eveneens gebaseerd waren op ernstige risico’s t.o.v. de Talibanregering er geen probleem is gemaakt van het feit dat de betrokkenen nog een nieuw paspoort hadden aangevraagd van de Taliban regering (zie dossier met OV nummer xxx, voor O.
E. M. (…) en gezin, die eveneens met een tussenpersoon en smeergeld zijn paspoort verkregen heeft).
En er dient rekening gehouden te worden met het feit dat, hoewel de risico’s reëel zijn, er nog steeds veel corruptie is, de civiele administratie van de Taliban nog veelal uit dezelfde ambtenaren bestaat als voor de machtsovername, dat een verlenging niet hetzelfde risico inhoudt als de afgifte van een nieuw paspoort (gezien er minder gegevens en onderzoek nodig zijn) en de Dienst Vreemdelingenzaken geregeld vereist dat personen die een visum wensen aan te vragen, inclusief familieleden van vluchtelingen met een vrees
t.o.v. de Taliban, documenten aanvragen bij die diensten.
Verzoekster en haar familie in België hebben de verlenging ervan heel moeilijk bekomen, door middel van tussenpersonen en het betalen van extra veel geld (smeergeld).
Xxxxxxxxxxx heeft zelf geen direct contact met de Taliban moeten maken en heeft er ook alles aan gedaan om dat te vermijden, net omdat zij als alleenstaande vrouw bang is van de Taliban.
Door enerzijds documenten te vereisen en te hameren op bewijzen maar anderzijds wanneer er een paspoort en identiteitskaart wordt voorgelegd hieruit te concluderen dat het gevaar voor verzoekster t.a.v. de Taliban relatief zou zijn, schendt verwerende partij de verplichtingen die volgen uit het redelijkheidsbeginsel.
7. Ten zevende stelt verwerende partij het volgende: “De aanvraag voldoet op geen enkele wijze aan de omschreven criteria (infra)”.
Het is voor verzoekster niet duidelijk naar welke criteria er wordt verwezen aangezien er verder geen opsomming of uitleg volgt.
Onder ‘omschreven criteria’ wordt vermoedelijk begrepen wat in de zin daarvoor aan bod kwam - en er dus eigenlijk ‘supra’ zou moeten staan en niet ‘infra’ - namelijk ‘elementen die duidelijk duiden op een prangende humanitaire situatie, een familiaal isolement en een financiële afhankelijkheid’. Zonder deze elementen zou de afgifte van een humanitair visum een omzeiling van de procedure gezinshereniging inhouden.
Zoals gesteld voorziet artikel 9 Vw. weliswaar in de mogelijkheid om vanuit het buitenland aan verwerende partij een machtiging te vragen om in België te mogen verblijven, maar geeft deze bepaling niet de minste aanwijziging van de redenen die kunnen worden ingeroepen om dergelijke machtiging aan te vragen. Er zijn geen wettelijke criteria.
Verwerende partij stelt echter dat er wél criteria zijn, en dat de aanvraag van verzoekers niet aan deze criteria voldoet.
Dit klopt echter niet. Niet alleen zijn er geen bindende criteria en kan een verzoek humanitair visum niet rechtsgeldig worden afgewezen omdat het niet aan deze criteria voldoet, de beoordeling van de door verzoekende partij ingeroepen gronden ter ondersteuning van hun visumaanvraag is onzorgvuldig en onredelijk.
De criteria die verwerende partij opgeeft zijn zeer eng en in strijd met de informatie die de Belgische ambassade over humanitaire visumaanvragen gaf. In die uitleg luidde het nog dat het feit in gevaar te zijn ook een voorbeeld van een gegronde reden tot een visumaanvraag kan zijn (dit gaat ook over een ander dossier, maar is ook hier van toepassing):
“Situation in Afghanistan - important information Dear Xxxxx, Sir,
Thank you for your message. If you have any questions about the conditions of entry and stay in Belgium in the context of the current situation in Afghanistan, you will find the answer below.
Asylum
According to the current asylum law, asylum applications cannot be submitted abroad.
Humanitarian visa
Applications submitted electronically will not be processed.
Applications submitted in accordance with the procedure described here are examined by the Immigration Office (xxx.xxxx.xxxx.xx).
There is no right to obtain a humanitarian visa.
Your application will be judged on the merits (such as your link with Belgium and the fact that you are in immediate and personal danger).
We cannot respond to applications in which the specific reason for your request is not sufficiently outlined.
If you are currently outside Afghanistan, we advise you to contact the UNHCR or the competent authorities in your country of residence. “ (stuk 4, eigen benadrukking)
8. Ten achtste, stelt verwerende partij dat de weigeringsbeslissing niet in strijd is met artikel 8 EVRM.
Er wordt hiervoor verwezen naar het gegeven dat er geen bewijzen van geldoverschrijvingen worden toegevoegd, via bijvoorbeeld internationale geldtransferoperatoren, en dat er contact kan onderhouden worden via moderne sociale media en dat het hiervoor niet nodig is dat verzoekster zich vestigt in België.
In het verzoek legde verzoekster uit (pagina 13 begeleidende brief, stuk 3) dat er wel degelijk sprake is van financiële afhankelijkheid maar dat zij hier jammer genoeg geen bewijzen kan van voorleggen aangezien dit altijd via tussenpersonen gebeurt en niet via geldoverschrijvingen. Hier wordt niet op ingegaan door verwerende partij terwijl dit wel een heel gekende gang van zaken is.
Wat betreft dat het contact onderhouden zou kunnen worden via moderne sociale media en zo het gezinsleven zou kunnen worden uitgeoefend, is dit niet ernstig.
Levenslang enkel contact onderhouden via online communicatiemiddelen is geen manier om het gezinsleven uit te oefenen. Bovendien kan verwerende partij er niet mee volstaan elk aangevoerd aspect afzonderlijk te onderzoeken, maar dient, om de ernst en impact van de aangevoerde humanitaire elementen van het dossier zorgvuldig te kunnen inschatten, deze elementen cumulatief, of in relatie tot elkaar onderzocht worden, in casu het risicoprofiel van verzoeksters als alleenstaande jonge vrouw die familiaal geïsoleerd is en waarbij al haar familieleden zich in België bevinden, het gegeven dat zij omwille haar vrouw-zijn niets zelfstandig meer kan ondernemen, haar job niet meer kan uitoefenen, het risico loopt op gendergerelateerd geweld. Deze elementen maken het voor verzoekster onleefbaar in Afghanistan, laat staan dat er sprake zou kunnen zijn van een mogelijkheid om rustig het gezinsleven via online communicatiemiddelen (als verzoekster hier al de toegang tot zou hebben) uit te oefenen.
De bestreden beslissing houdt onvoldoende rekening met de band tussen verzoekster en haar broers en haar ouders die allemaal in België verblijven en is in combinatie met het bovenstaande wel in strijd met artikel 8 EVRM.
9. Ten slotte heeft verwerende partij blijkbaar ook niet de volledige beslissing betekend aan verzoekster.
Er wordt door verwerende partij verwezen naar de veiligheidssituatie in Afghanistan en er wordt een link opgenomen als bron en daaropvolgend staat er ‘Voor de Minister: C., R. (…) Attaché ***Deze tekst is ingekort. Contacteer DVZ vo’. Dit doet niet enkel vermoeden dat niet de volledige motivering werd opgenomen in de bestreden beslissing, getuige de zin die middenin wordt afgebroken en de onvolledige motivering, maar dat verwerende partij dit ook weet, gelet op de vermelding dat de tekst zou ingekort zijn en daarop opnieuw een onvolledige zin en halverwege afgebroken woord.
Daarna wordt de beslissing schijnbaar hernomen.
Dit maakt een schending uit van de motiveringsplicht en maakt een onherstelbaar gebrek uit van de motieven van de bestreden beslissing.
Verzoekster haar rechten van verdediging werden geschonden. Er werd haar een onvolledige beslissing betekend en is dan ook niet zeker op welke gronden de bestreden beslissing genomen werd.
Door dit erg gebrekkige onderzoek en inadequate motivering meent verzoekende partij dat verwerende partij op flagrante wijze artikel 3 en artikel 8 EVRM schendt en tekortschiet in haar motiveringsplicht. Bovendien blijkt om al bovenstaande redenen dat verwerende partij de beslissing onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid en het dossier op onnauwkeurige wijze heeft bestudeerd, waardoor zij de zorgvuldigheidsplicht schendt.
De beslissing van verwerende partij is om bovenstaande redenen ook kennelijk onredelijk, waardoor het redelijkheidsbeginsel is geschonden.”
3.2. In de nota met opmerkingen repliceert de verweerder als volgt:
“Het enige middel voert de schending aan van de artikelen 3 en 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, van de artikelen 9 en 62 van de Wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, van de artikelen 2 en 3 van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van bestuurshandelingen, het hoorrecht en van de beginselen van behoorlijk bestuur met name de zorgvuldigheidsplicht, de redelijkheidsplicht en de motiveringsplicht.
Voorafgaand : de gedeeltelijke onontvankelijkheid van de middelen
Wanneer een partij een middel opwerpt, volstaat het niet dat zij enkel aangeeft welke regels overschreden zouden zijn, doch tevens dient zij op te merken op welke wijze er van een schending sprake zou zijn.1
Luidens artikel 39/78 juncto artikel 39/69, §1, tweede lid, 4° van de Vreemdelingenwet moet het verzoekschrift op straffe van nietigheid een uiteenzetting van de feiten en middelen bevatten die ter ondersteuning van het beroep worden ingeroepen. Onder “middel” in de zin van deze bepaling moet worden begrepen de voldoende duidelijke omschrijving van de overtreden rechtsregel en van de wijze waarop die rechtsregel door de bestreden rechtshandeling wordt geschonden.2
De verzoekende partij voert dan wel een schending aan van het hoorrecht, maar geeft daaromtrent geen enkele toelichting, zodat dit middelonderdeel als onontvankelijk aanzien moet worden.
Ondergeschikt merkt verwerende partij nog op dat zij zich niet kan verweren tegen een argumentatie die niet verder uitgewerkt werd dan dat de aangevoerde regels of beginselen geschonden zijn.
Stelling verzoekende partij
1. Verzoekende partij vangt aan met een gedeeltelijk citaat van artikel 9 van de Vreemdelingenwet en een korte theoretische bespreking van dit artikel. Daarna geeft men een zeer beknopt overzicht van de het redelijkheids-en zorgvuldigheidsbeginsel. Het afleveren van een humanitair visum betreft een discretionaire bevoegdheid waarbij echter wel de fundamentele rechten zoals voorzien in de artikelen 3 en 8 gerespecteerd dienen te worden.
2. Verzoekende partij merkt op dat zij aangaf dat het voor haar zo goed als onmogelijk is om een gelegaliseerde geboorteakte voor te brengen. Zij gaf dit reeds aan in haar aanvraagschrijven en deze gegevens zouden overeenstemmen met de algemeen bekende gegevens welke openbaar raadpleegbaar zijn. Daarbij zou verzoekende partij ook aangegeven hebben bereid te zijn om een DNA onderzoek te ondergaan om haar familieband te bewijzen. Dit zou een praktijk zijn van verwerende partij, maar ditmaal zou verwerende partij er niet op ingegaan zijn.
3. De bestreden beslissing zou aangeven dat er niet bewezen is dat verzoekende partij geïsoleerd leeft in Afghanistan. De andere gezinsleden van verzoekende verblijven in België en haar laatste familieleden
zouden naar Canada vertrokken zijn. De banden met Afghanistan zouden dan ook niet sterker zijn dan deze met België. De personen in België zijn immers haar ouders en broers.
4. Er werd slechts nu een visum aangevraagd omdat de situatie van verzoekende partij dramatisch gewijzigd zou zijn na de machtsovername van de Taliban. De problemen zouden dan ook slechts recent opgedoken zijn. Haar rechten als vrouw zouden sedertdien geschonden worden en zij zou haar werk als leerkracht niet kunnen verderzetten.
5. De bestreden beslissing zou eerder gewag maken van socio-economische problemen. Nergens zou uit blijken dat deze elementen niet aangewend mogen worden voor een aanvraag tot een visum. De motivering van de bestreden beslissing zou op dit vlak niet transparant zijn. De Taliban zouden intussen het leveren van humanitaire hulp ernstig bemoeilijken. Het zou voor NGO’s in de praktijk nagenoeg onmogelijk gemaakt worden om te werken. Verwijzend naar rechtspraak besluit verzoekende partij dat de humanitaire situatie in Afghanistan voornamelijk veroorzaakt is door derden zoals de Taliban. Intussen zou er ook gene sprake meer zijn van een functionerende centrale regering.
In ieder geval zou ook onder de vorige regering het merendeel van de financiële middelen afkomstig geweest zijn van buitenlandse afkomst. Deze middelen zouden weggevallen zijn en ook de VN zou zelf niet meer aan haar gelden kunnen om verder te werken. Er kan slechts tot een betere samenwerking gekomen worden wanneer de Taliban haar houding zou wijzigen en slechts alsdan erkend zou kunnen worden.
Sedert december 2022 zou er verhinderd worden dat er nog humanitaire hulp verleend zou worden. De handelingen van de Taliban zouden dan ook rechtstreeks aan de basis liggen van de huidige humanitaire crisis.
Daarbij komt nog dat de Taliban verboden zouden hebben aan vrouwelijke medewerkers van hulporganisaties om verder te werken. Dit verbod zou ook gelden voor internationale organisaties.
6. De bestreden beslissing zou niet ingaan op de rechten van de vrouw in Afghanistan en het gevaar dat verzoekende partij zou lopen. Door het structurele geweld zouden alleenstaande vrouwen principieel nood hebben aan internationale bescherming. Deze gegevens zouden bekend zijn en onder meer blijken uit de algemeen bekende landengegevens.
7. Verzoekende partij bevestigt dat zij haar paspoort en identiteitskaart heeft laten verlengen. Dit zou zij gedaan hebben om legaal te kunnen reizen en om legaal een visum te kunnen aanvragen. In andere dossiers zou dit argument geen probleem opgeleverd hebben. In Afghanistan zou er nog steeds sprake zijn van onder meer corruptie. Daarbij haalt verzoekende partij aan dat zij deze verlenging verkreeg door het betalen van smeergeld.
8. Er zou ten onrechte verwezen worden naar bepaalde criteria en er zou geen sprake zijn van bindende criteria. Bovendien zouden de criteria zeer eng zijn en in strijd met de informatie die gegeven zou zijn door de Belgische ambassade.
9. Verzoekende partij stemt er niet mee in dat de bestreden beslissing geen schending zou betekenen van artikel 8 van het EVRM. Er zou wel degelijk sprake zijn van een financiële afhankelijkheid, maar deze betalingen zouden overgemaakt worden via een tussenpersoon. Louter contact hebben via de moderne communicatiemiddelen zou in ieder geval onvoldoende zijn. Daarbij verwijst zij opnieuw naar haar isolatie en de onmogelijkheid om als vrouw zelfstandig te handelen.
10. Ten slotte geeft verzoekende partij aan dat er haar waarschijnlijk geen volledige beslissing betekend zou zijn. De beslissing zou halverwege onderbroken zijn met een onvolledige zin en de vraag voor contactname met verwerende partij. Daardoor zou verzoekende partij niet volledig zeker zijn van de reden waarom tot de bestreden beslissing gekomen is.
Weerlegging
Ten aanzien van het enige middel
1. De uitdrukkelijke motiveringsplicht zoals voorgeschreven door de artikelen 2 en 3 van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen heeft tot doel de burger,
zelfs wanneer een beslissing niet is aangevochten, in kennis te stellen van de redenen waarom de administratieve overheid ze heeft genomen, zodat kan worden beoordeeld of er aanleiding toe bestaat de beroepen in te stellen waarover hij beschikt.
De artikelen 2 en 3 van de genoemde wet van 29 juli 1991 verplichten de overheid ertoe in de akte de juridische en feitelijke overwegingen op te nemen die aan de beslissing ten grondslag liggen en dit op een “afdoende” wijze. Het begrip “afdoende” impliceert dat de opgelegde motivering in rechte en in feite evenredig moet zijn aan het gewicht van de genomen beslissing. Het afdoende karakter van de motivering betekent dat de motivering pertinent moet zijn, dit wil zeggen dat ze duidelijk met de beslissing te maken moet hebben, en dat ze draagkrachtig moet zijn, dit wil zeggen dat de aangehaalde redenen moeten volstaan om de beslissing te dragen. Om draagkrachtig te zijn dient de motivering voldoende duidelijk, juist, niet tegenstrijdig, pertinent, concreet, precies en volledig te zijn. De motivering is volledig indien zij een grondslag vormt voor alle onderdelen van de beslissing.3
2. Verzoekende partij neemt echter de bestreden beslissingen inhoudelijk op de korrel. Daardoor voert zij de materiële motiveringsplicht aan. De materiële motiveringsplicht houdt in dat iedere administratieve rechtshandeling moet steunen op deugdelijke motieven, dit zijn motieven waarvan het feitelijk bestaan naar behoren bewezen is en die in rechte ter verantwoording van die handeling in aanmerking genomen kunnen worden.4 De materiële motivering vereist met andere woorden dat voor elke administratieve beslissing rechtens aanvaardbare motieven met een voldoende feitelijke grondslag moeten bestaan.5
Bovendien, als de burger meent dat de materiële motivatie geschonden is door het bestuur, moet hij aantonen dat de feiten waarop de bestreden beslissing zich baseert onjuist zijn, of dat de conclusies die het bestuursorgaan hieruit leidt onredelijk zijn6. In casu is zulk bewijs niet voorgelegd.
In dit kader merkt verzoekende partij op dat zij er niet zeker van is of deze bestreden beslissing volledig is vermits er volgens haar een onderbroken tekst bezorgd werd met een vraag tot contact met de verwerende partij. Uit het ingediende verzoekschrift blijkt echter duidelijk dat verzoekende partij wel degelijk op de hoogte is van de motieven welke leidden tot de bestreden beslissing. In ieder geval heeft zij in het ingediende verzoekschrift alle elementen kunnen opwerpen die zij wenst waardoor duidelijk blijkt dat verzoekende partij wel degelijk op de hoogte is van het geheel van de elementen welke geleid hebben tot de bestreden beslissing.
Op dit vlak blijkt op geen enkele wijze de daadwerkelijke schending van enige motiveringsplicht door verwerende partij.
3. De beslissing van verwerende partij in dit dossier is gebaseerd op de artikelen 9 en 13 van de wet van 15.12.1980.
De bestreden beslissing werd genomen op basis van de artikelen 9 en 13 van de wet van 15 december 1980.
Het artikel 9 van de Vreemdelingenwet geeft aan dat:
“Om langer dan de in artikel 6 bepaalde termijn in het Rijk te mogen verblijven, moet de vreemdeling die zich niet in een der in artikel 10 voorziene gevallen bevindt, daartoe gemachtigd worden door (de Minister) of zijn gemachtigde.
Behoudens de in een internationaal verdrag, in een wet of in een koninklijk besluit bepaalde afwijkingen, moet deze machtiging door de vreemdeling aangevraagd worden bij de Belgische diplomatieke of consulaire post die bevoegd is voor zijn verblijfplaats of zijn plaats van oponthoud in het buitenland.”
Verder preciseert het artikel 13 van de Vreemdelingenwet:
“§ 1. Behalve indien dit uitdrukkelijk anders wordt voorzien, wordt de machtiging tot verblijf verleend voor een beperkte tijd, ingevolge deze wet of ingevolge specifieke omstandigheden die betrekking hebben op de betrokkene of ingevolge de aard of de duur van zijn activiteiten in België.
De machtiging tot verblijf die verstrekt wordt voor beperkte duur op grond van artikel 9ter, wordt van onbeperkte duur bij het verstrijken van een periode van vijf jaar nadat de aanvraag tot machtiging werd aangevraagd.
De toelating tot verblijf krachtens artikel 10 geldt erkend voor een beperkte duur gedurende een periode van vijf jaar volgend op de afgifte van de verblijfstitel of in de gevallen bedoeld in artikel 12bis, §§ 3, 3bis
of 4, na de afgifte van het document dat bewijst dat de aanvraag werd ingediend. Na afloop van deze periode wordt de toelating tot verblijf voor onbeperkte duur voorzover de vreemdeling nog steeds voldoet aan voorwaarden van artikel 10. In het tegenovergestelde geval weigert de minister of diens gemachtigde het verblijf van onbeperkte duur en kent een nieuw verblijf van beperkte duur toe, waarvan de vernieuwing onderworpen is aan het bezit van toereikende bestaansmiddelen, om niet ten laste te vallen van de openbare overheden, en van een ziektekostenverzekering die alle risico's dekt, en voor zover de vreemdeling geen gevaar vormt voor de openbare orde en/of de nationale veiligheid.
(…)
In afwijking van het derde lid, wordt op de familieleden van een vreemdeling die tot een verblijf van beperkte duur gemachtigd is, en op wie artikel 10, § 1, eerste lid, 1°, van toepassing is, de in het zevende lid voorziene bepaling toegepast.
De Koning bepaalt de geldigheidsduur van de verblijfstitel die wordt uitgereikt aan de vreemdeling die gemachtigd is of toegelaten is tot een verblijf van onbeperkte duur.
De in artikel 10bis, §§ 1 tot 4, bedoelde familieleden ontvangen een verblijfstitel met dezelfde geldigheidsduur als de verblijfstitel van de vreemdeling die vervoegd wordt.
§ 2. Op aanvraag van de betrokkene wordt de verblijfstitel door het gemeentebestuur van zijn verblijfplaats verlengd of vernieuwd, op voorwaarde dat die aanvraag werd ingediend vóór het verstrijken van de titel en dat de minister of zijn gemachtigde de machtiging voor een nieuwe periode heeft verlengd of de toelating tot verblijf niet heeft beëindigd.
(…)”
De bestreden beslissing geeft echter duidelijk aan dat verzoekende partijen niet onder het toepassingsgebied valt van deze bepalingen van de wet van 15.12.1980. Er is immers geen categorie voorzien van personen waaronder verzoekende partij zou kunnen ressorteren.
Bovendien kan er op heden inderdaad geen gezinshereniging aangevraagd worden met de referentiepersoon. De overige familieleden ressorteren immers niet onder de door de wet voorziene categorieën. Dit betekent echter niet dat er onder het mom van een aanvraag humanitair visum een oneigenlijke gezinshereniging dient toegestaan te worden. De bestreden beslissing geeft inderdaad uitdrukkelijk aan dat een humanitair visum uitzonderlijk dient te zijn en dat er hierbij geen sprake is van een recht, maar wel van een gunst.
4. De bestreden beslissing geeft duidelijk de determinerende motieven aan waarom er door verwerende partij beslist werd om geen humanitair visum toe te kennen. In de bestreden beslissing wordt er immers duidelijk aangegeven dat:
“Betrokkene legt geen gelegaliseerde geboorteakte voor en bewijst niet familiaal geïsoleerd te zijn in het land van herkomst. Zonder verklaringen noch bewijzen kan ervan uitgegaan worden dat zij zeker nog andere familieleden heeft die in Afghanistan verblijven. Hieruit blijkt dat de familiale banden met Afghanistan sterker zijn dan de familiale banden in België. Bovendien verblijft de referentiepersoon al sedert 2012 in België, het is dan ook onduidelijk waarom er dermate lang gewacht werd om een visum aan te vragen teneinde hem te vervoegen. De referentiepersoon verblijft volgens de gegevens uit het rijksregister reeds samen met zijn echtgenote en kind op hetzelfde adres. Het feit dat er jaren gewacht werd met een visum aan te vragen doet het vermoeden rijzen dat betrokkene zich niet in een dringende prangende humanitaire situatie bevinden op basis waarvan een humanitair visum kan worden afgeleverd. Betrokkene kan zich niet beroepen op een recht van verderzetting van het gezinsleven/behoud eenheid van gezin, gelet dat de familiale levensomstandigheden hier zeer onduidelijk zijn. De weigering tot afgifte van een humanitair visum is niet in strijd met de bepalingen van Art 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM). Verder bevat de aanvraag geen enkel bewijs van enige steun vanuit België (materieel/financieel) en of van regelmatige contacten met de te vervoegen broer. Betrokkene heeft de mogelijkheid om gesteund te worden via internationale geldtransferoperatoren zoals Western Union, Moneygram, en kan contact onderhouden via de moderne sociale media, hiervoor dient zij zich niet in België te vestigen. Er is evenmin sprake van een medische problematiek, op basis van het voorgelegd medisch attest kan worden aangenomen dat zij in goede gezondheid verkeert. Zonder de elementen die duidelijk duiden op een prangende humanitaire situatie, op een familiaal isolement, en een zekere financiële afhankelijkheid ten opzichte van de te vervoegen broer zou de afgifte van een humanitair visum betreffende deze aanvraag een omzeiling van de procedure gezinshereniging inhouden. Humanitaire visa worden slechts uitzonderlijk toegestaan en geval per geval (streng) beoordeeld. De aanvraag voldoet op geen enkele wijze aan de omschreven criteria (infra)De advocaat verwijst naar de precaire situatie in haar land van herkomst door de controle van de Taliban. Ondanks dat de rest van het gezin momenteel in België verblijft bleef zij in Afghanistan wonen bij haar tante samen met diens zoon en schoondochter.
Aanvraagster was werkzaam als leerkracht en was daarmee in staat om in haar eigen onderhoud te voorzien. Deze situatie veranderde echter volledig na de machtsovername door de Taliban. Volgens eigen verklaring werd zij ernstig beperkt in haar functie als leerkracht en zou zij niet meer in staat zijn om alleen haar buiten te gaan en een inkomen te verwerven. Bovendien is zij vandaag helemaal alleen. De tante bij wie ze verbleef is samen met haar zoon en schoondochter vertrokken naar Canada. Aanvraagster zou bijzonder kwetsbaar zijn in een door de taliban gedomineerde samenleving en in een uiterst precaire situatie waardoor haar mensenrechten ernstig geschonden worden. De referentiepersoon treft alle maatregelen om hereniging mogelijk te maken. Daarvoor kan ze zowel terecht in het huis van haar ouders als van haar broer en ten slotte nog in het huis van haar andere broer J. (…), die zouden dan ook volledig voor haar onderhoud instaan. Deze aangehaalde humanitaire elementen wijzen eerder op moeilijke economische omstandigheden (financiële moeilijkheden, geen tewerkstelling, geen onderdak). Ten bewijze hiervoor worden verschillende standpuntennota's en rapporten voorgelegd van UNHCR, EASO, Amnesty International, xxxxxxx.xxx, UNICEF, WHO, Human rights watch, UN en xxxxxxxx.xxx alsook verschillende foto's, een kopie van de verblijfstitel van de referentiepersoon en een kopie van een vliegtuigticket en boarding pass Air Canada van haar tante. Betrokkene legt geen enkel bewijs voor met betrekking tot de eigen specifieke situatie. Er zijn dan ook geen afdoende bewijzen om over te gaan tot de aflevering van een humanitair visum. Het is niet onredelijk om van betrokkene te eisen dat er op zijn minst een begin van persoonlijk bewijs dient geleverd te worden. Bovendien is het voor betrokkene geen enkel probleem om haar paspoort en identiteitskaart ( PP 09/02/2022, IK 14/12/2021) te laten verlengen, terwijl zij volgens haar eigen verklaringen toch door diezelfde regering bedreigd wordt. Dit feit doet twijfels rijzen over de geloofwaardigheid van de beweringen. Een actueel risico op een schending van artikel 3 EVRM kan dan ook niet worden vastgesteld. Voor de beoordeling van art. 3 EVRM hanteert het Europees Hof van de Rechten van de mens (EHRM) een zeer hoge drempel bij de beoordeling van socio- economische of humanitaire omstandigheden; slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden worden zij als strijdig met art. 3 EVRM beschouwd. Het hof van Justitie stelt bovendien dat art. 15,b van de Kwalificatierichtlijn niet volledig identiek is aan art. 3 EVRM. Het stelt dat de socio-economische en humanitaire omstandigheden slechts in aanmerking komen voor de toekenning van de status subsidiaire bescherming, indien personen hierdoor terecht komen in zeer extreme omstandigheden en die situatie het gevolg is van opzettelijk handelen of nalaten van een actor. Hiervoor dienen verzoekers hun beweringen te staven met een begin van persoonlijk bewijs terwijl in casu het enkel bij een verwijzing blijft naar de algemene situatie in zijn land van herkomst en dit niet kan volstaan om een inbreuk uit te maken op het vernoemde artikel 3. Het louter inroepen van diverse artikels volstaat niet om over te gaan tot de aflevering van een humanitair visum. We wijzen er verder op dat de situatie in Afghanistan in de loop van 2021 drastisch gewijzigd is. Uit een grondige analyse van de veiligheidssituatie (zie EASO Afghanistan Security Situation van juni 2021, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxx/XXxx/0000_00_XXXX_XXX_Xxxxxx_Xxxxxxxxxxx_Xxxx rity_situation.pdf, EASO Afghanistan Security Update van september 2021, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxx/XXxx/0000_00_XXXX_XXX_Xxxxxx_Xxxxxxxxxxx_Xxxx rity_situation_update.pdf, EASO Afghanistan Country Focus van januari 2022, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxx/XXxx/0000_00_XXXX_XXX_Xxxxxx_Xxxxxxxxxxx_Xxxxxxx_xxx us.pdf) en de COI Focus Afghanistan Veiligheidssituatie van 5 mei 2022 (beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xx/xxxxx/xxxxxxx/xxxxx/xxxxxxxxx/xxx_xxxxx._xxxxxxxxxxx._xxxxxxxxxxx situatie_2022 0505.pdf) blijkt dat de veiligheidssituatie sinds augustus 2021 sterk gewijzigd is. Het einde van de strijd tussen de vroegere overheid en de taliban gaat gepaard met een sterke afname van het conflict- gerelateerd geweld en een sterke daling van het aantal burgerslachtoffers. Waar voor de machtsovername door de taliban een belangrijk deel van het geweld in Afghanistan te wijten was aan de strijd tussen de overheid, de veiligheidsdiensten en de buitenlandse troepen enerzijds, en opstandige groepen als de taliban en de ISKP anderzijds, moet worden vastgesteld dat de voormalige overheid, de veiligheidsdiensten en de buitenlandse troepen niet langer als dusdanig als actor aanwezig zijn. Het verdwijnen van een belangrijke actor uit het conflict draagt mee bij aan de afname van het willekeurig geweld in Afghanistan. Uit de beschikbare informatie blijkt dat er in Afghanistan een sterke daling is van het geweld. Er is een significante daling van het willekeurig geweld in geheel Afghanistan, en de incidenten die zich wel nog voordoen zijn hoofdzakelijk doelgericht van aard. Uit de beschikbare informatie blijkt dat er actueel geen aanwijzingen zijn dat er in Afghanistan een situatie zou bestaan waarbij een burger louter door zijn aanwezigheid in het land een reëel risico zou lopen om blootgesteld te worden aan een ernstige bedreiging van zijn leven of persoon. Het is aan betrokkenen om aan te tonen dat hij in Afghanistan een reëel risico loopt op blootstelling aan een onmenselijke behandeling.”
Gelet op deze overwegingen zal verwerende partij besluiten dat:
“Gezien bovenstaande vaststellingen wordt de afgifte van een humanitair visum op basis van art. 9 en 13 van de wet van 15.12.1980 geweigerd.”
5. Het voornamelijk feitelijk betoog van verzoekende partij doet hieraan geen afbreuk. Bovendien heeft verwerende partij geantwoord op de beweringen van verzoekende partij. Voornamelijk nu verwerende partij ook reeds geantwoord heeft op de beweringen van de raadsvrouw van verzoekende partij in het uitgebreide aanvraagschrijven. Ook het huidig verzoekschrift bestaat ten dele uit een wederopname van deze beweringen en herhaalt ten dele dit schrijven.
Hierbij merkt verwerende partij nog op dat de afgifte van een humanitair visum niet van rechtswege wordt toegestaan en dat dit slechts kan gebeuren op individuele basis in uitzonderlijke gevallen en dit gebaseerd op een gestaafde en gefundeerde aanvraag waarvan er inderdaad geen volledige lijst van bewijzen of motieven bestaat.
6. Verzoekende partij wijst op een precaire toestand die zou moeten ondergaan in Afghanistan. Deze toestand zou te wijten zijn aan de machtsovername door de Taliban en het zou vooral door hun tussenkomst zijn dat de situatie ter plaatse ernstig verstoord zou zijn. Hierbij wordt gewezen op socio- economische problemen en hiervoor wordt er voornamelijk verwezen naar allerhande algemene situatie.
Om een schending van artikel 3 EVRM aannemelijk te maken, dient de verzoekende partij aan te tonen dat er ernstige en zwaarwichtige gronden aanwezig zijn om aan te nemen dat zij in het land waarnaar zij mag worden teruggeleid, een ernstig en reëel risico loopt te worden blootgesteld aan foltering of mensonterende behandeling. Zij moet deze beweringen staven met een begin van bewijs. Ze moet concrete, op haar persoonlijke situatie betrokken feiten aanbrengen. Een bewering of een eenvoudige vrees voor onmenselijke behandeling op zich volstaat niet om een inbreuk uit te maken op artikel 3 EVRM. Een eventualiteit dat artikel 3 EVRM kan worden geschonden, volstaat op zich evenmin.7 De verzoekende partij beperkt zich echter tot een eerder beknopte uiteenzetting op dit vlak zonder de inhoud van de bepaling toe te passen op de eigen situatie.
7. In ieder geval voorziet het artikel 1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens dat:
“De Hoge Verdragsluitende Partijen verzekeren een ieder die ressorteert onder haar rechtsmacht de rechten en vrijheden die zijn vastgesteld in de Eerste Titel van dit Verdrag.”
Deze bepaling geeft aan dat er een noodzakelijke band dient te zijn tussen een slachtoffer van en schending van het Verdrag en de overheid die schuldig zou zijn aan deze schending. Het dient met andere woorden mogelijk te zijn voor deze Staat om de rechten van het Verdrag te kunnen doen naleven om het Verdrag van toepassing te kunnen maken.8
Volgens een vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de mens kunnen daden van lidstaten die gesteld werden of gevolgen geven buiten hun grondgebied enkel in uitzonderlijke gevallen een uitwerking geven die bedoeld zou zijn in het artikel 1 van het Verdrag.9
Het artikel 1 van het Verdrag beperkt bijgevolg de, voornamelijk de geografische, toepassing van het Verdrag waarbij de overheden gehouden zijn tot het erkennen van de rechten van de burgers die onder hun rechtsmacht vallen. Het Verdrag voorziet niet dat derde landen gehouden zijn tot dit Verdrag en evenmin dat de verdragsluitende landen een dergelijke normering zouden opleggen aan derde landen.10
Bijgevolg kan bij een uitwijzing of terugzending de verantwoordelijkheid van een verdragsluitende lidstaat opgeworpen worden wanneer door diens toedoen een risico op verboden slechte behandelingen zou ontstaan.11
Anderzijds voorziet geen enkele bepaling van het Verdrag een recht op binnenkomst of verblijf op het grondgebied van de verdragsluitende staten ten voordele van personen die er geen onderdaan van zijn. Het is inderdaad onmogelijk om het artikel 3 van het EVRM te schenden bij een weigering van een visum vermits deze bepaling geen enkel recht op verblijf voorziet.12
Bijgevolg kan het loutere feit dat de erkenning of toekenning van een verblijfsrecht geweigerd wordt onmogelijk de verantwoordelijkheid van de lidstaat raken op het vlak van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
In het huidige geval wordt gewezen op een eventuele precaire situatie in Pakistan waarbij verwerende partij opmerkt hier geen enkele vat op te hebben.
Verzoekende partij valt niet onder de rechtsmacht van een Staat zoals bedoeld in artikel 1 van het EVRM waardoor er geen schending kan zijn van het artikel 3 van het EVRM en eigenlijk ook niet van artikel 8 van het EVRM.
8. Wanneer een risico van schending van het respect voor het gezinsleven wordt aangevoerd, dient Uw Raad in de eerste plaats na te gaan of er een gezinsleven bestaat in de zin van het EVRM, vooraleer te onderzoeken of de verzoekende partij zich kan beroepen op artikel 8 van het EVRM.
In hoofdorde verwijst verwerende partij in dit kader naar het voorgaande betoog inzake de toepassing en draagwijdte van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
Ondergeschikt en in zoverre er een beoordeling in dit licht zich zou opdringen, dient er bij de beoordeling of er al dan niet sprake is van een privé –of gezinsleven de Raad zich te plaatsen op het tijdstip waarop de bestreden beslissing is genomen.13
Wat het bestaan van een familie- en gezinsleven betreft, moet vooreerst worden nagegaan of er sprake is van een familie of een gezin. Vervolgens moet blijken dat in de feiten de persoonlijke band tussen deze familie- of gezinsleden voldoende hecht is.14 Verder wijst verwerende partij er op dat de beoordeling of er sprake kan zijn van een familie- en gezinsleven, een feitenkwestie is.
Het dient te worden aangegeven dat slechts een wettigheidscontrole uitgevoerd dient te worden op de bestreden beslissing.
Bijgevolg dient er te worden nagegaan of de verwerende partij alle relevante feiten en omstandigheden in haar belangenafweging heeft betrokken en, indien dit het geval is, of de verwerende partij zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een "fair balance" tussen enerzijds het belang van een vreemdeling bij de uitoefening van het familie- en gezins-/privéleven hier te lande en anderzijds het algemeen belang van de Belgische samenleving bij het voeren van een migratiebeleid en het handhaven van de openbare orde. Deze maatstaf impliceert dat Uw Raad niet de bevoegdheid bezit om zijn eigen beoordeling in de plaats te stellen van die van de administratieve overheid. Bijgevolg kan de Uw Raad niet zelf de belangenafweging doorvoeren.15
In het op heden voorliggende vernietigingsberoep werpt de verzoekende partij tevens op dat zij zich op een gezinsleven baseert met haar intussen meerderjarige broer die in België woont en de ouders welke tevens in België wonen.
Allereerst dient er op gewezen te worden dat verzoekende partijen al vele jaren geen deel meer uitmaken van onder meer het kerngezin van haar meerderjarige broer. Deze broer verblijft immers reeds sedert 2012 in België. Opgemerkt moet bovendien ook worden dat uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens blijkt dat, hoewel de familierelatie tussen partners, ouders en minderjarige kinderen wordt aangenomen, dit niet het geval is in de relatie tussen ouders en volwassen kinderen, of tussen meerderjarige siblings.16 In EZZOUHDI c. Frankrijk, heeft het Europese Hof voor de Rechten van de Mens eraan herinnerd dat "de betrekkingen tussen volwassenen niet noodzakelijkerwijs zullen profiteren van de bescherming van artikel 8 zonder dat er sprake is van aanvullende elementen van afhankelijkheid, andere dan normale emotionele banden ".17
De betrokkene toont echter geen dergelijke aanvullende elementen van afhankelijkheid aan. Bovendien blijkt dat er inderdaad geen bewijzen kunnen voorgebracht worden van enige financiële afhankelijkheid van verzoekende partij. Er zou sprake zijn van een dergelijke afhankelijkheid, maar het louter verwijzen naar de tussenkomst van een beweerde tussenpersoon volstaat niet om dit gegeven te bewijzen.
Vermits het privé -en gezinsleven hierdoor bijgevolg niet aangetoond wordt, kan er ook geen sprake zijn van een schending van het artikel 8 van het EVRM. Er wordt overigens met geen woord gerept over het privéleven.
Ondergeschikt en dit ten aanzien van een eerste toelating op het grondgebied van het Rijk, en niet bij het einde van het verblijf, heeft het EHRM gemeend dat er geen sprake kan zijn van een inmenging en dat er bijgevolg geen onderzoek nodig is op basis van de tweede paragraaf van het artikel 8 in die zin dat er
geen nood is om na te gaan of verwerende partij een gewettigd doel nagestreefd werd en of deze maatregel evenredig was ten aanzien van dit doel18.
In dit geval acht het EHRM dat het desalniettemin gepast voorkomt om te onderzoeken of de overheid gehouden is tot een positieve verplichting tot het behoud of de ontwikkeling van het privé en/of gezinsleven.19.
Aangaande deze toetsing met betrekking tot het bestaan of ontbreken van deze positieve verplichting, heeft het Europees Hof geoordeeld dat :20 :
“(…) de Staat moet een juist evenwicht vinden tussen de concurrerende belangen van het individu en de gemeenschap als geheel. In beide gevallen geniet de staat echter een zekere beoordelingsmarge. Bovendien legt artikel 8 geen algemene verplichting op aan een staat om de keuze van immigranten voor hun land van verblijf te respecteren en om gezinshereniging toe te staan op het grondgebied van dat land. (…) De factoren waarmee in dit verband rekening moet worden gehouden, zijn de mate waarin het gezinsleven daadwerkelijk is verstoord, de mate waarin de betrokken personen banden met de betrokken verdragsluitende staat hebben, of er sprake is van onoverkomelijke hindernissen voor het gezin dat in het land van herkomst van een of meer van de betrokken personen woont en of er elementen zijn van controle van de immigratie (bijvoorbeeld precedenten voor schendingen van immigratiewetgeving) of overwegingen van openbare orde die voor uitsluiting doorwegen (Solomon tegen Nederland (dec.), nr. 44328/98, 5 september 2000). Een ander belangrijk punt is of het gezinsleven in kwestie ontwikkeld werd in een periode waarin de betrokken personen wisten dat de situatie met betrekking tot de immigratieregels van een van hen zodanig was dat het duidelijk was dat het behoud van dit gezinsleven in het gastland van meet af aan precair zou zijn. Het Hof heeft eerder geoordeeld dat, wanneer dit het geval is, alleen in bijzonder uitzonderlijke omstandigheden de verwijdering van het familielid dat niet de nationaliteit van het gastland heeft, een schending van artikel 8 vormt.”21
Verzoekende partij merkt geen enkele onoverkomelijke hindernis op om het voorgehouden privé –of gezinsleven verder te zetten in het land van herkomst of verblijf. Er blijkt inderdaad nergens uit dat verzoekende partijen ook maar enige moeite deden om hun verblijfsrecht in Pakistan te verlengen of te actualiseren en aldus op deze wijze geldig te kunnen verblijven in Pakistan en er verder contact zouden kunnen houden met hun zoon die hen ook daar financieel verder kan ondersteunen vanuit zijn Belgische situatie.
Omwille van deze verschillende redenen is er bijgevolg vast te stellen dat de overheid geen enkele positieve verplichting had ten aanzien van verzoekende partij om te verblijven in het Rijk.
Ten laatste, het door artikel 8 van het EVRM gewaarborgde recht op respect voor het gezins- en privéleven is niet absoluut. Inzake immigratie heeft het EHRM bij diverse gelegenheden eraan herinnerd dat het EVRM als dusdanig geen enkel recht voor een vreemdeling waarborgt om het grondgebied van een staat waarvan hij geen onderdaan is, binnen te komen of er te verblijven.22
Artikel 8 van het EVRM kan evenmin zo worden geïnterpreteerd dat het voor een Staat de algemene verplichting inhoudt om de door vreemdelingen gemaakte keuze van de staat van gemeenschappelijk verblijf te respecteren en om de gezinshereniging op zijn grondgebied toe te staan.23 Met toepassing van een vaststaand beginsel van internationaal recht is het immers de taak van de Staat om de openbare orde te waarborgen en in het bijzonder in de uitoefening van zijn recht om de binnenkomst en het verblijf van niet-onderdanen te controleren.24
In dit verband verwijst verwerende partij nog naar de bestreden beslissingen waar ook nader ingegaan wordt op de argumentering ten aanzien van de op heden aangevoerde schending van artikel 8 van het EVRM. Verwerende partij verwijst op dit vlak dan ook bijkomend nog naar de inhoud van de bestreden beslissingen.
9. De loutere verwijzing naar internationale rapporten is niet voldoende om een risico op het ondergaan van onmenselijke of vernederende behandelingen te bewijzen25.
Verzoekende partij bewijst inderdaad op geen enkele wijze haar beweringen door concrete en pertinente elementen. In deze zin preciseert zij niet hoe deze geciteerde rapporten, die zij enkel op zeer een algemene wijze in haar verzoekschrift vermeldt, toegepast zouden moeten worden in haar concreet geval. Het is echter gepast om er aan te herinneren dat verzoekende partij er toe gehouden is om aan te tonen
in hoeverre de door haar beschreven algemene situatie opgenomen in deze rapporten toegepast wordt op haarzelf persoonlijk wat zij in dit concreet geval niet doet.26
Het komt immers aan verzoekende partij toe om concreet aan te tonen op welke wijze zij een daadwerkelijk risico loopt in het land naar waar zij verwijderd wordt27, waarbij zij kennelijk in gebreke blijft dit te doen.
10. Voor wat de aangevoerde rechtspraak betreft, blijft verzoekende partij eveneens in gebreke om een direct verband tussen de informatie in deze arresten en haar persoonlijke situatie aan te tonen. Verzoekende partij toont inderdaad niet aan in hoeverre de situatie zoals beschreven in de arresten vergelijkbaar is. Het komt echter aan verzoekende partij toe, wanneer zij zich wenst te beroepen op situaties waarvan zij beweert dat ze vergelijkbaar zijn om ook aan te tonen dat de situatie inderdaad vergelijkbaar is met de hare. Bijgevolg volstaat het niet om zich te beperken tot overwegingen van algemene orde, men moet ook aantonen dat de vergelijkbaarheid van beide situaties er is wat in dit concrete geval niet gebeurt28.
11. Het zorgvuldigheidsbeginsel legt aan de gemachtigde van de bevoegde minister de verplichting op zijn beslissingen op een zorgvuldige wijze voor te bereiden en te stoelen op een correcte feitenvinding. Het respect voor het zorgvuldigheidsbeginsel houdt derhalve in dat de gemachtigde van de bevoegde minister bij het nemen van een beslissing moet steunen op alle gegevens van het dossier en op alle daarin vervatte dienstige stukken.29
Xxxxxxxxx slaagt er niet in aan te tonen dat er in casu werd uitgegaan van een foutieve feitenvinding, zodat de schending van de zorgvuldigheidsplicht niet kan worden aangenomen.
12. Geenszins toont verzoekende partij aan dat verwerende partij kennelijk onredelijk of onzorgvuldig zou hebben gehandeld.
De verzoekende partij maakt derhalve met het voorgaande niet aannemelijk dat de bestreden beslissing werd genomen op grond van onjuiste gegevens, op kennelijk onredelijke wijze of met overschrijding van de ruime bevoegdheid waarover de verwerende partij beschikt. Deze vaststelling volstaat om de bestreden beslissing te schragen.
13. Verwerende partij meent dat voor zover het middel uw Raad uitnodigt zijn appreciatie in de plaats van deze van de overheid te stellen, het middel verworpen dient te worden.30 Het behoort niet tot de bevoegdheid van de Raad zijn beoordeling in de plaats te stellen van de administratieve overheid. De Raad is in de uitoefening van zijn wettelijk toezicht enkel bevoegd na te gaan of deze overheid bij de beoordeling is uitgegaan van de juiste feitelijke gegevens, of zij die correct heeft beoordeeld en of zij op grond daarvan niet in onredelijkheid tot haar besluit is gekomen.31
14. Het opgeworpen middel is bijgevolg ongegrond.”
3.3. Beoordeling
3.3.1. De Raad stelt vast dat in de bestreden akte in eerste instantie wordt opgemerkt dat niet blijkt dat in het geval van de verzoekster sprake is van een situatie zoals voorzien in artikel 40ter van de Vreemdelingenwet. De verweerder geeft aan de voorliggende situatie daarom te beoordelen in het licht van de artikelen 9 en 13 van de Vreemdelingenwet. De verzoekster betwist niet dat haar situatie niet onder het toepassingsgebied van artikel 40ter van de Vreemdelingenwet valt en zij betwist evenmin dat zij een visum om humanitaire redenen aanvroeg, visum dat door middel van de thans bestreden beslissing werd geweigerd.
Bijgevolg dient de aangevoerde schending van de motiveringsplicht te worden beoordeeld in het licht van de artikelen 9 en 13 van de Vreemdelingenwet.
Artikel 9 van de Vreemdelingenwet luidt als volgt:
“Om langer dan de in artikel 6 bepaalde termijn in het Rijk te mogen verblijven, moet de vreemdeling die zich niet in een der in artikel 10 voorziene gevallen bevindt, daartoe gemachtigd worden door de Minister of zijn gemachtigde.
Behoudens de in een internationaal verdrag, in een wet of in een koninklijk besluit bepaalde afwijkingen, moet deze machtiging door de vreemdeling aangevraagd worden bij de Belgische diplomatieke of consulaire post die bevoegd is voor zijn verblijfplaats of zijn plaats van oponthoud in het buitenland.”
Artikel 13, § 1, eerste lid, van de Vreemdelingenwet bepaalt:
“Behalve indien dit uitdrukkelijk anders wordt voorzien, wordt de machtiging tot verblijf verleend voor een beperkte tijd, ingevolge deze wet of ingevolge specifieke omstandigheden die betrekking hebben op de betrokkene of ingevolge de aard of de duur van zijn activiteiten in België.”
In deze bepalingen wordt niet voorzien in criteria waaraan de in het buitenland verblijvende aanvrager, die niet onder het toepassingsgebied van een andere bepaling van de Vreemdelingenwet valt, dient te voldoen om een machtiging tot verblijf van meer dan drie maanden te verkrijgen. De verweerder stelt in haar beslissing dan ook correct dat het bestuur ter zake beschikt over een ruime discretionaire bevoegdheid en dat het verlenen van een machtiging tot verblijf een gunst is en geen recht. In die optiek is het ook niet kennelijk onredelijk van de verweerder om te stellen dat de afgifte van een humanitair visum op grond van deze bepalingen enkel kan plaatsvinden op een individuele basis en in uitzonderlijke gevallen, of nog enkel op basis van een gestaafde en gefundeerde aanvraag en voor zover er sprake is van “bijzondere humanitaire elementen”.
In casu heeft de verweerder geoordeeld dat de verzoekster niet heeft kunnen overtuigen dat in haar situatie bijzondere humanitaire elementen voorhanden zijn die de afgifte van het gevraagde visum rechtvaardigen.
3.3.2. In een derde onderdeel van het enig middel viseert de verzoekster volgende motieven uit de bestreden beslissing:
“Bovendien verblijft de referentiepersoon al sedert 2012 in België, het is dan ook onduidelijk waarom er dermate lang gewacht werd om een visum aan te vragen teneinde hem te vervoegen.”
En:
“Het feit dat er jaren gewacht werd met een visum aan te vragen doet het vermoeden rijzen dat betrokkene zich niet in een dringende prangende humanitaire situatie bevinden op basis waarvan een humanitair visum kan worden afgeleverd.”
De verzoekster betoogt dat het, in tegenstelling tot wat in de bestreden beslissing wordt uiteengezet, wel duidelijk is waarom zij ‘nu pas’ een visumaanvraag indiende. Zij wijst erop dat zij in de begeleidende brief bij haar visumaanvraag had uiteengezet dat de machtsovername door de taliban en het totaal familiaal geïsoleerd geraken een duidelijk keerpunt was in haar leven. De verzoekster betoogt dat sinds de machtsovername door de taliban haar rechten als vrouw ernstig worden geschonden en dat de verweerder hier totaal geen rekening mee heeft gehouden terwijl hij wel op de hoogte is van de situatie van vrouwen in Afghanistan. De verzoekster verwijst naar wat zij in haar aanvraag onder “onderdeel 2. Veiligheidssituatie als alleenstaande vrouw” heeft uiteengezet en waarbij zij toelichtte dat zij leerkracht was in Afghanistan, doch dat zij niet langer haar job kan uitoefenen aangezien zij geen vrijheid van beweging meer heeft. De verzoekster betoogt dat zij wel heeft aangetoond waarom er sprake was van een dringende situatie.
De verzoekster beroept zich aldus op een schending van de materiële motiveringsplicht. Uit de nota met opmerkingen blijkt dat de verweerder dit ook aldus heeft begrepen.
De materiële motiveringsplicht houdt in dat de genomen beslissing wordt gedragen door rechtens aanvaardbare motieven die kunnen blijken, hetzij uit de beslissing zelf, hetzij uit de stukken van het dossier. Dit betekent onder meer dat die motieven steunen op werkelijk bestaande en concrete feiten die relevant zijn en met de vereiste zorgvuldigheid werden vastgesteld (RvS 8 december 2022, nr. 255.212). De materiële motiveringsplicht houdt in dat iedere administratieve rechtshandeling moet steunen op motieven waarvan het feitelijk bestaan naar behoren bewezen is en die in rechte ter verantwoording van die handeling in aanmerking genomen kunnen worden (RvS 14 juli 2008, nr. 185.388; RvS 20 september 2011, nr. 215.206; RvS 5 december 2011, nr. 216.669).
Bij de beoordeling van de materiële motivering behoort het niet tot de bevoegdheid van de Raad zijn beoordeling in de plaats te stellen van de administratieve overheid. De Raad is in de uitoefening van zijn wettelijk toezicht enkel bevoegd na te gaan of deze overheid bij de beoordeling is uitgegaan van de juiste feitelijke gegevens, of zij die correct heeft beoordeeld en of zij op grond daarvan niet in onredelijkheid tot haar besluit is gekomen.
Uit de stukken van het administratief dossier blijkt dat de verzoekster inderdaad een begeleidende brief voegde bij haar visumaanvraag. In deze begeleidende brief van 2 december 2022 schetst zij eerst wie van haar familie wanneer naar België kwam, waarbij zij zelf ook uitdrukkelijk aangeeft dat de referentiepersoon sedert 2012 in België verblijft. Vervolgens stelt zij:
“Ondanks dat de rest van haar gezin in België verblijf, bleef zij in Afghanistan wonen. Ze verbleef er bij haar tante langs vaderskant samen met de zoon en schoondochter van haar tante (stuk 8). Ze werkte in Afghanistan als leerkracht (stuk 6) en was in staat om in haar eigen onderhoud te voorzien.
Dit veranderde echter volledig na de machtsovername door de taliban. Mijn cliënte wordt vandaag ernstig beperkt in haar als vrouw en als leerkracht. Zo is ze niet meer in staat om te werken en om in haar eigen onderhoud te voorzien. Ze mag ook niet meer zelfstandig naar buiten zonder dat er een mahram haar vergezelt.
Bovendien is mijn cliënte vandaag helemaal alleen in Afghanistan. De tante langs vaderskant (en haar zoon en schoondochter) bij wie ze woonde, zijn inmiddels vertrokken naar Canada. In bijlage vindt u de boarding pass van de tante van mijn cliënte (stuk 9)
Hierdoor is mijn cliënte helemaal alleen in Kabul en kan ze nergens heen. Ze is niet meer in staat om naar buiten te gaan, laat staan een inkomen te verwerven. Ze is bijzonder kwetsbaar in een door de taliban gedomineerde samenleving en bevindt zich momenteel in een uiterst precaire situatie waarbij haar mensenrechten ernstig geschonden worden.
Het is dan ook om deze reden dat mijn cliënte zich wenst te herenigen met haar gezinsleden in België.”
De bij de aanvraag gevoegde elementen laten dan ook niet toe om te oordelen dat het onduidelijk is waarom de verzoekster dermate lang heeft gewacht alvorens een visumaanvraag in te dienen terwijl haar broer reeds sedert 2012 in België verblijft. Bovendien is het, gelet op de bij de aanvraag gevoegde uitleg en stukken, ook kennelijk onredelijk om uit het gegeven dat de verzoekster jaren gewacht heeft alvorens een visum aan te vragen af te leiden dat dit doet “vermoeden (…) dat betrokkene zich niet in een dringende prangende humanitaire situatie bevinden op basis waarvan een humanitair visum kan worden afgeleverd.” Hierbij wordt niet ingegaan op en voorbij gegaan aan de concrete elementen die de verzoekster in het kader van haar visumaanvraag naar voor had geschoven als redenen waarom zij haar visumaanvraag pas jaren na de komst van haar familieleden naar België heeft ingediend. Zij heeft in haar visumaanvraag uitdrukkelijk gewezen op de machtsovername door de taliban en de implicaties hiervan op de rechten van vrouwen in Afghanistan; zo verloor zij haar job als leerkracht. Tevens heeft zij gewezen op het vertrek van haar tante langs vaderzijde naar Canada (gestaafd met een boarding pass) en het hieruit voortvloeiende familiaal isolement voor de verzoekster. De gemachtigde ging op onredelijke wijze voorbij aan de door de verzoekster overgemaakte concrete toelichtingen waarom zij haar visumaanvraag ‘dan pas’ indiende.
Een schending van de materiële motiveringsplicht is aangetoond.
Het derde onderdeel van het middel is in de aangegeven mate gegrond.
3.3.3. Het zorgvuldigheidsbeginsel houdt in dat het bestuur zijn beslissing op zorgvuldige wijze moet voorbereiden. Dit impliceert dat de beslissing dient te steunen op werkelijk bestaande en concrete feiten die met de vereiste zorgvuldigheid werden vastgesteld. De zorgvuldigheidsplicht legt de overheid onder meer op om zorgvuldig te werk te gaan bij de voorbereiding van de beslissing en ervoor te zorgen dat de feitelijke en juridische aspecten van het dossier deugdelijk onderzocht worden, zodat zij met kennis van zaken kan beslissen (RvS 22 november 2012, nr. 221.475).
Zowel bij het beoordelen van de zorgvuldigheidsplicht als bij de beoordeling van de materiële motiveringsplicht treedt de Raad niet op als rechter in hoger beroep die de ware toedracht van de feiten gaat vaststellen. Hij onderzoekt enkel of de overheid in redelijkheid is kunnen komen tot de door haar
gedane feitenvaststelling en of er in het dossier geen gegevens voorhanden zijn die met die vaststelling onverenigbaar zijn.
De toepasselijke bepalingen zijn de artikelen 9 en 13 van de Vreemdelingenwet. Deze bepalingen werden hierboven reeds toegelicht.
In een tweede onderdeel betoogt dat de verzoekster dat zij niet begrijpt hoe de verweerder tot de conclusie komt dat de familiale banden die de verzoekster in Afghanistan heeft, sterker zijn dan de familiale banden die zij in België heeft.
De verzoekster viseert met deze kritiek het volgende motief uit de bestreden beslissing:
“Betrokkene legt geen gelegaliseerde geboorteakte voor en bewijst niet familiaal geïsoleerd te zijn in het land van herkomst. Zonder verklaringen noch bewijzen kan ervan uitgegaan worden dat zij zeker nog andere familieleden heeft die in Afghanistan verblijven. Hieruit blijkt dat de familiale banden met Afghanistan sterker zijn dan de familiale banden in België.”
De verzoekster brengt hier tegenin dat zij aantoonde dat al haar gezinsleden, met name haar twee broers en haar ouders, zich in België bevinden. Met name legde zij hun Belgische identiteitskaarten voor en wees zij erop dat haar paternale tante met haar zoon en schoondochter Afghanistan verlieten om zich in Canada te gaan vestigen. De verzoekster betoogt dat, voor zover al zou kunnen worden aangenomen dat zij niet heeft aangetoond dat zij in Afghanistan familiaal geïsoleerd is, hieruit niet zomaar kan worden geconcludeerd dat de familiale banden met Afghanistan sterker zijn dan de familiale banden met België. De verzoekster benadrukt dat, in tegenstelling tot wat in de bestreden beslissing wordt gemotiveerd, haar familiale banden met België sterk zijn nu het gaat om haar ouders en broers die in België verblijven.
In de voormelde begeleidende brief van 2 december 2022 heeft de verzoekster haar familiale situatie als volgt geschetst:
“De vader van mijn cliënte, A. Z. (…), kwam in 1998 naar België en werd erkend als vluchteling. Hij heeft ondertussen de Belgische nationaliteit. Door middel van gezinshereniging kwamen de moeder, A.M. (…), en de broer, A.J. (…), met Belgische nationaliteit, in 2008 naar België.
In 2012 kwam de broer, dhr. A.J., naar België in 2012 en ook hij heeft ondertussen de Belgische nationaliteit.
De broer van mijn cliënte, X. (…), woont hier samen met zijn echtgenote A. M. (…).
De identiteitskaarten van de gezinsleden in België worden toegevoegd aan deze brief (stuk 4)
Ondanks dat de rest van haar gezin in België verblijf, bleef zij in Afghanistan wonen. Ze verbleef er bij haar tante langs vaderskant samen met de zoon en schoondochter van haar tante (stuk 8). Ze werkte in Afghanistan als leerkracht (stuk 6) en was in staat om in haar eigen onderhoud te voorzien.
Dit veranderde echter volledig na de machtsovername door de taliban. Mijn cliënte wordt vandaag ernstig beperkt in haar als vrouw en als leerkracht. Zo is ze niet meer in staat om te werken en om in haar eigen onderhoud te voorzien. Ze mag ook niet meer zelfstandig naar buiten zonder dat er een mahram haar vergezelt.
Bovendien is mijn cliënte vandaag helemaal alleen in Afghanistan. De tante langs vaderskant (en haar zoon en schoondochter) bij wie ze woonde, zijn inmiddels vertrokken naar Canada. In bijlage vindt u de boarding pass van de tante van mijn cliënte (stuk 9)
Hierdoor is mijn cliënte helemaal alleen in Kabul en kan ze nergens heen. Ze is niet meer in staat om naar buiten te gaan, laat staan een inkomen te verwerven. Ze is bijzonder kwetsbaar in een door de taliban gedomineerde samenleving en bevindt zich momenteel in een uiterst precaire situatie waarbij haar mensenrechten ernstig geschonden worden.”
In de bestreden beslissing wordt expliciet gesteld dat “Aangezien de 26-jarige Afghaanse betrokkene zich bij haar 39-jarige meerderjarige Belgische broer A. J. (…) - xxx, in België wenst te vestigen”. Daarnaast wordt in de bestreden beslissing erkend dat de verzoekster in het kader van haar aanvraag “een kopie
van een vliegtuigticket en boarding pass Air Canada van haar tante” heeft voorgelegd. Hoewel de verzoekster in het kader van haar visumaanvraag ook had gewezen op het verblijf van haar ouders en haar twee broers in België, wordt over het verblijf van haar ouders en haar andere broer in België bij deze beoordeling met geen woord gerept. Het komt de Raad dan ook kennelijk onredelijk voor om het verblijf van verzoekers ouders en tweede broer in België buiten beschouwing te laten en om ook het vertrek van verzoekers tante naar Canada niet concreet in rekening te nemen waar de gemachtigde zich ertoe beperkt eenvoudigweg te poneren dat de verzoekster niet bewijst familiaal geïsoleerd te zijn in het land van herkomst en dat er “zonder verklaringen noch bewijzen” vanuit kan worden gegaan dat zij zeker nog andere familieleden heeft die in Afghanistan verblijven. Bovendien kunnen deze vaststellingen van de gemachtigde (zelfs indien hiervoor voldoende grond zou kunnen worden gevonden in het administratief dossier, quod non) al helemaal niet in redelijkheid volstaan om te concluderen “dat de familiale banden met Afghanistan sterker zijn dan de familiale banden in België.” Minstens blijkt niet dat de gemachtigde bij zijn beoordeling omtrent de familiale isolatie in het land van herkomst alle relevante elementen heeft betrokken (het verblijf van verzoekers ouders en tweede broer in België alsook het vertrek van verzoekers tante naar Canada) alvorens tot de conclusie te komen “dat de familiale banden (van de verzoekster) met Afghanistan sterker zijn dan de familiale banden in België.”
Een schending van de materiële motiveringsplicht en het zorgvuldigheidsbeginsel is derhalve aangetoond. Het tweede onderdeel van het enig middel is, in de aangegeven mate, gegrond.
3.3.4. In een vijfde middelonderdeel voert de verzoekster aan dat de verweerder niet op correcte wijze heeft geoordeeld omtrent de objectieve landeninformatie die zij heeft aangehaald en die handelt over haar rechten als vrouw in Afghanistan. De verzoekster betoogt dat de verweerder in de bestreden beslissing deze informatie kwalificeert als moeilijke economische omstandigheden terwijl er in de bestreden beslissing helemaal niet wordt gemotiveerd over de ernstige inperking van haar rechten. De verzoekster verwijst opnieuw naar de begeleidende brief die zij in het kader van haar aanvraag heeft voorgelegd en naar hetgeen daarin werd opgenomen onder “onderdeel 2. Veiligheidssituatie als alleenstaande vrouw”. De verzoekster werpt op dat zij niet begrijpt waarom de verweerder geen antwoord formuleert op haar concrete situatie als alleenstaande vrouw in Afghanistan. De verzoekster benadrukt dat zij een alleenstaande vrouw is zonder enig familielid in Afghanistan en dat zij verwezen heeft naar objectieve landeninformatie die concreet ingaat op de situatie van vrouwen in Afghanistan. De verzoekster benadrukt dat de verweerder deze cruciale informatie niet aan de kant kan schuiven omdat deze niet concreet genoeg zou zijn.
In het begeleidend schrijven van 2 december 2022, opgesteld door haar advocaat en voorgelegd in het kader van haar aanvraag, werd onder “2. Veiligheidssituatie als alleenstaande vrouw” het volgende aangestipt:
“Het is onmogelijk voor mijn cliënte om als alleenstaande vrouw die vandaag bovendien helemaal alleen is, te blijven in Afghanistan.
Een alleenstaande vrouw heeft het zeer moeilijk in Afghanistan, zowel door de regels van de Taliban als door de bekrompen visie van de Afghaanse maatschappij:
“Women without male support and protection, including widows and divorced women, are at particular risk. They generally lack the means of survival, given existing social norms imposing restrictions on women living alone, including limitations on their freedom of movement and on their abillity to earn a living.”3
“Women who are unaccompanied by a male are not commonly accepted by Afghan society ( 569), particularly women such as widows, who are seen as a burden or immoral ( 570). Divorced women face similar problems from society ( 571) and displaced girls and women, particularly those without family support are especially vulnerable to gender-based constraints and violence ( 572). The notion of a woman, living alone in Afghanistan is described by sources as highly uncommon, ‘unheard of’ ( 573), practically and socially ‘inconceivable ‘ ( 574), and not culturally accepted or secure ( 575). Xx. Xxxx Xxxxxxxx, a sociologist at the University of London (City), who researches deportation and its impacts on returnees to Aghanistan, and who is partially based in Afhanistan for her research, stated that for women, living alone is unsafe, and they move around outside the home in groups. She noted that living alone with children does not offer andy protection; women require a male guardian ( 576). Additionally, in Afghan society, living alone is assumed to be negtively associated with inappropriate behaviour ; people believe that a person who wants to live alone is engaged in suspicious behaviour such as the consumption of alcohol or
illicit relations ( 577). Sources noted this perception applies to the idea of living alone for both women and men ( 578). However, acoording to Xxxxxxxxxx, it is not considered problematic perse for men tob e alone to travel, live, or visit with strangers by themselves; while for women, such acts are potentially ‘criminal’ ( 579).’4
“According to social customs, women’s freedom of movement is limited by the requirement of male concent or male protection. Women who go outside alone or go to work were frequently subjected to sexual harassment in xxx xxxxxxx. Unmarried women face the most restricitions, particularly in rural aresa, among Pashtuns. Living alone is, furthermore, associated with inappropriate behaviour and could potentially lead to accusations of ‘moral crimes’. ”5
Het rapport van Amnesty Internatioanl ‘Death in slow motion: women and girls under taliban rule’ van juli 2022 stelt het volgende:
“In less than a year, the Taliban have decimated the rights of women and girls in Afghanistan. Soon after they took control of the country’s government, the Taliban said they were committed to upholding the rights of women and girls. Yet they have violated women’s and girls’ rights to education, work and free movement; demolished the system of protection and support for women and girls fleeing domestic violence; arbitrarily detained women and girls for infractions of the Taliban’s discriminatory rules; and contributed to a surge in the rates of child, early and forced marriage in Afghanistan. Women who peacefully protested against these restrictions and policies have been harassed, threatened, arrested, forcibly disappeared, detained and tortured.
The scope, magnitude and severity of the Taliban’s violations against women and girls are increasing month by month. Within a year of its takeover of Afghanistan, the group’s draconian policies are depriving millions of women and girls of the opportunity to lead safe, free and fulfilling lives. They are being sentenced, as one Afghan woman put it, to death in slow motion.
(…) TALIBAN RESTRICTIONS ON WOMEN AND GIRLS
Since their takeover, the Taliban have issued a series of policies, decrees and guidelines that violate the human rights of women and girls in Afghanistan, including those related to education, work, free movement and clothing.
In the area of education, the Taliban have prevented the vast majority of girls at the secondary level from returning to school. The Taliban called girls at the secondary level to return to school on 23 March 2022, only to send them home the same day, citing a “technical issue” related to their uniforms.
(…) At the university level, the Taliban’s harassment of female students as well as restrictions on students’ behaviour, dress and opportunities have contributed to an unsafe environment where female students are systematically disadvantaged compared to male students. As a result, many female students have either stopped attending or decided not to enrol in university. Other challenges affect girls’ and women’s access to education at all levels, including restrictions on their movement, teacher shortages and students’ lack of motivation due to limited career options under the Taliban.
The Taliban have prevented women across Afghanistan from working. Most female government employees have been told to stay at home, with the exception those working in certain sectors such as health and education. In the private sector, many women have been dismissed from high-level positions. The Taliban’s policy appears to be that they will allow only women who cannot be replaced by men to keep working. Women who have continued working told Amnesty International that they are finding it extremely difficult in the face of Taliban restrictions on their clothing and behaviour, such as the requirement for female doctors to avoid treating male patients or interacting with male colleagues.
(…)Taliban restrictions on women’s and girls’ freedom of movement have become increasingly repressive. Initially, they ordered women and girls to be accompanied by a mahram, or male chaperone, for longdistance journeys. Most recently, they decreed that women should not leave their homes unless necessary. Women and girls told Amnesty International that in light of the numerous and evolving restrictions on their movement, any appearance in public without a mahram carried serious risks. They also said that the mahram requirements made their daily lives almost impossible to manage.
(…) ARBITRARY DETENTION OF WOMEN AND GIRLS FOR “MORAL CORRUPTION” AND FLEEING ABUSE
According to four individuals who worked in Taliban-run detention centres, the Taliban have arbitrarily arrested and detained women and girls for violating their discriminatory policies, such as the rules against appearing in public without a mahram or appearing in public with a man who does not qualify as a mahram. Those arrested have usually been charged with the vague and ambiguous “crime” of “moral corruption”. (…) Women and girls arbitrarily detained due to alleged “moral corruption” or for fleeing abuse have been denied access to legal counsel and subjected to torture and other ill-treatment as
well as inhuman conditions in detention.”6
Mijn cliënte mag als vrouw niet meer werken waar zij vroeger wel als leerkracht werkte. In het rapport van Amnesty International kan hierover het volgende gelezen worden:
Women also said that the mahram restrictions made it difficult or even impossible to travel to and from work. For instance, Xxxxxx, a 21-year-old high school teacher based in Kunduz, said her school required all teachers to travel to and from work with a mahram. Her brothers and father were outside of Afghanistan, so this was impossible for her, and she ignored the rule for several weeks. When a Taliban member came to the school for monitoring, he confronted her and her colleague, who also was unable to travel with a mahram. “[He] said [my colleague and I] had no shame, no dignity… He wanted to attack us, or beat us. This is how we taught for one month and then we stopped.”7
On 17 September 2021, the Taliban Ministry of Education released a statement ordering the return of all male teachers and male students to secondary schools, making no mention of female students or teachers.34 This statement marked the beginning of the Taliban’s de facto ban on girls attending secondary school.”8
Xxxxxx, a 25-year-old high school teacher based in Nangarhar province, said, “I am in contact with my students. Some of them came to my house yesterday. Most of them are feeling hopeless. My students wanted to become journalists, engineers, doctors... These young girls just wanted to have a future, and now they don’t see any future ahead of them... There are millions of Afghan girls waiting for action.”41
Several teachers also noted that the impact of the de facto ban was particularly harmful in light of the closure of schools before the Taliban’s takeover due to the Covid-19 pandemic. Xxxxxx, the principal of a high school in Helmand, explained, “This is a terrible setback. Last year, they sat at home for eight months for Covid, and now with this situation, they are sitting at home again.”42
Teachers and students said that in defiance of the de facto ban, they were determined to continue their education, whether in underground schools, online lessons or by teaching themselves. Xxxx, who hopes to be a politician, said that she was spending hours each day on YouTube, trying to improve her English by watching the speeches given by former US presidents. “I love politics,” she explained, “So I am always watching these speeches.” Still, she said, “With only YouTube, it’s difficult to learn... I am constantly switching... There are too many options.”9
Amnesty International stelt de volgende aanbevelingen op met betrekking tot de rechten van vrouwen en meisjes in het kader van onderwijs:
“TALIBAN RESTRICTIONS ON WOMEN AND GIRLS
- Take comprehensive steps to respect, protect, and fulfil the right to education of women and girls at all levels, including by doing the following:
° Re-open immediately all secondary schools for girls and communicate that schools are open and that all children – both boys and girls – should attend school;
° Remove restrictions on female students and teachers at all levels, including discriminatory restrictions on clothing and conduct;
° Ensure that the education and opportunities provided to women and girls is equal to that of men and boys in all fields of study, including by removing rules that restrict women and girls from learning alongside men or boys or with male teachers where this means that the education they receive is less accessible, of inferior quality, limited or in any other way negatively affected;
° (…).”10
Het is voor mijn cliënte niet alleen verboden om te gaan werken, zij wordt ook ernstig beperkt in de algemene deelname aan het publiek leven en in haar vrijheid van bewegen:
Restrictions on women’s movement and bodies continue to escalate. In May, the Taliban decreed that women must cover their faces in public and instructed them to remain in their homes except in cases of
necessity. Women are banned from travelling long distances without a male chaperone, and unchaperoned women are increasingly being denied access to essential services.”11
“Women are systematically excluded from public and political life, and restricted in their access to education, humanitarian assistance, employment, justice and health services. In short, women and girls’ lives and prospects are confined to the home.”12
“On 7 May 2022 the de facto authorities issued a directive requiring all women to wear Islamic hijab and fully cover their faces excepte the eyes when outside the house. The most effective form of Islamic hijab, the directive noted, was not to leave home except in cases of necessity.13 Violations of this decree lead to punishment of male relatives – essentially making male relatives responsible for enforcing the hijab decree.14 The directive reinforces the dominance and control of men over women’s lives, and deepens prevailing discriminatory narratives that women are inherently vulnerable, require protection and can provoke sinful behaviour if they do not follow the dress code. Earlier decrees related to freedom of movement, escalating in severity, included requiring a mahram (male relative chaperone to travel with women for any trips further than 45 miles from home15 or on any domestic or international air travel,16 hijab requirements,17 and various decrees requiring gender segregation in public spaces.18 These restrictions remove women’s agency where gains in women’s access to public life were just starting to take hold. Women living with disabilities and female-headed households are the most impacted by the mobility restrictions.”13
“Contrary to prior commitments, on 23 March 2022, the de facto authorities announced that secondary schools would remain closed to girls. No meaningful steps have been taken to reopen secondary schools for girls to date. These restrictions directly and systematically exclude 1.1 milion girls from secondary education.”14
“Despite initial ambiguity and assurances provided by the Taliban that it would protect women’s rights trough the prism of Sharaia law, the pas 12 months has seen previous
years of progress on women’s rights and gender equality fundamentally reversed.
There is a systemic and institutionalized exclusion of women and women’s rights witnessed. Decrees, statements, and practices related to women’s rights have created an environment of fear and uncertainty, meaning that formal decrees are no longer needed; informal policing by families, communities and in the workplace are reported as commonplace by women.”15
Betreffende geweld tegen vrouwen en meisjes stelt UN Women het volgende:
“Since 15 August 2021, risk factors have worsenend: confinement of women to the home; mahram requirements; displacement; economic pressure; erosion of women’s rights; and regressive gender norms. Furthermore, growing male hegemony across all sectors has meant that people feel more entitled to perpetrate violence against women and girls, especially given the lack of functional accountability mechanisms. The increasingly dangerous and hopeless situation for women and girls has contributed to a reported increase of suicides among women. 51
Xxxxx and forced marriages have increased in the past year despite a decree issued by the de facto authorities in December 2021 opposing forced marriage.52 Drivers include economic pressure, lack of educational and professional prospects for girls, and the reported practice among Taliban officials of forcibly marrying women and girls themselves, which leads families to pre-emptiverly marry off their girls and women.53 Girls who are forced into marriage face increased risk of GBV perpetrated by their husbands and in-laws, as well as limitations in accessing reproductive health, and lower levels of completed education. ”16
In de bestreden beslissing wordt hetgeen de verzoekster in haar aanvraag heeft aangehaald als volgt geparafraseerd:
“De advocaat verwijst naar de precaire situatie in haar land van herkomst door de controle van de Taliban. Ondanks dat de rest van het gezin momenteel in België verblijft bleef zij in Afghanistan wonen bij haar tante samen met diens zoon en schoondochter. Aanvraagster was werkzaam als leerkracht en was daarmee in staat om in haar eigen onderhoud te voorzien. Deze situatie veranderde echter volledig na de machtsovername door de Taliban. Volgens eigen verklaring werd zij ernstig beperkt in haar functie als leerkracht en zou zij niet meer in staat zijn om alleen haar buiten te gaan en een inkomen te verwerven. Bovendien is zij vandaag helemaal alleen. De tante bij wie ze verbleef is samen met haar zoon en
xxxxxxxxxxxxx vertrokken naar Canada. Aanvraagster zou bijzonder kwetsbaar zijn in een door de taliban gedomineerde samenleving en in een uiterst precaire situatie waardoor haar mensenrechten ernstig geschonden worden. De referentiepersoon treft alle maatregelen om hereniging mogelijk te maken. Daarvoor kan ze zowel terecht in het huis van haar ouders als van haar broer en ten slotte nog in het huis van haar andere broer J. (…), die zouden dan ook volledig voor haar onderhoud instaan.”
Vervolgens wordt hierover als volgt geoordeeld:
“Deze aangehaalde humanitaire elementen wijzen eerder op moeilijke economische omstandigheden (financiële moeilijkheden, geen tewerkstelling, geen onderdak). Ten bewijze hiervoor worden verschillende standpuntennota's en rapporten voorgelegd van UNHCR, EASO, Amnesty International, xxxxxxx.xxx, UNICEF, WHO, Human rights watch, UN en xxxxxxxx.xxx alsook verschillende foto's, een kopie van de verblijfstitel van de referentiepersoon en een kopie van een vliegtuigticket en boarding pass Air Canada van haar tante. Betrokkene legt geen enkel bewijs voor met betrekking tot de eigen specifieke situatie. Er zijn dan ook geen afdoende bewijzen om over te gaan tot de aflevering van een humanitair visum. Het is niet onredelijk om van betrokkene te eisen dat er op zijn minst een begin van persoonlijk bewijs dient geleverd te worden. Bovendien is het voor betrokkene geen enkel probleem om haar paspoort en identiteitskaart ( PP 09/02/2022, IK 14/12/2021) te laten verlengen, terwijl zij volgens haar eigen verklaringen toch door diezelfde regering bedreigd wordt. Dit feit doet twijfels rijzen over de geloofwaardigheid van de beweringen. Een actueel risico op een schending van artikel 3 EVRM kan dan ook niet worden vastgesteld. Voor de beoordeling van art. 3 EVRM hanteert het Europees Hof van de Rechten van de mens (EHRM) een zeer hoge drempel bij de beoordeling van socio-economische of humanitaire omstandigheden; slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden worden zij als strijdig met art. 3 EVRM beschouwd. Het hof van Justitie stelt bovendien dat art. 15,b van de Kwalificatierichtlijn niet volledig identiek is aan art. 3 EVRM. Het stelt dat de socio-economische en humanitaire omstandigheden slechts in aanmerking komen voor de toekenning van de status subsidiaire bescherming, indien personen hierdoor terecht komen in zeer extreme omstandigheden en die situatie het gevolg is van opzettelijk handelen of nalaten van een actor. Hiervoor dienen verzoekers hun beweringen te staven met een begin van persoonlijk bewijs terwijl in casu het enkel bij een verwijzing blijft naar de algemene situatie in zijn land van herkomst en dit niet kan volstaan om een inbreuk uit te maken op het vernoemde artikel 3. Het louter inroepen van diverse artikels volstaat niet om over te gaan tot de aflevering van een humanitair visum.” (onderlijning toegevoegd)
De verzoekster wordt bijgetreden dat het kennelijk onredelijk is om de in de aanvraag aangehaalde vrijheidsbeperkingen die door de taliban aan vrouwen in Afghanistan worden opgelegd af te doen als “moeilijke economische omstandigheden (financiële moeilijkheden, geen tewerkstelling, geen onderdak).” De bestreden beslissing biedt geen antwoord op de door de verzoekster in haar aanvraag naar voor gebrachte elementen met betrekking tot de vrijheidsbeperkingen die door de taliban aan vrouwen en meisjes in Afghanistan worden opgelegd. Zo wordt er voorbij gegaan aan de in de aanvraag aangehaalde elementen dat het sociaal niet aanvaard is dat een vrouw alleen woont, dat vrouwen, wanneer zij zich buitenshuis begeven, veelal begeleid moeten worden door een mannelijke begeleider (mahram), dat het meisjes niet langer is toegestaan naar de middelbare school te gaan, dat vrouwen een hijab dienen te dragen, e.d. Waar de verzoekster er in haar aanvraag op wijst dat zij haar job als leerkracht na de machtsovername door de taliban verloor, is dit niet te wijten aan economisch moeilijke omstandigheden in Afghanistan, maar wel aan de vrijheidsrestricties die vrouwen en meisjes in Afghanistan door de taliban worden opgelegd.
In het kader van haar aanvraag heeft de verzoekster een ‘teacher agreement’ met de ‘Islamic Republic of Afghanistan Ministery of Education Ghani Afghan Private High School’ voorgelegd, alsook algemene landeninformatie bijgebracht die handelt over de situatie van vrouwen in Afghanistan en nergens wordt betwist dat de verzoekster een vrouw is, zodat de informatie uit de door de verzoekster bijgebrachte rapporten ook op haar situatie van toepassing is. De verzoekster kan dan ook worden bijgetreden dat de verweerder deze informatie niet aan de kant kan schuiven omdat deze niet concreet genoeg zou zijn.
De motieven in de bestreden beslissing over de socio-economische moeilijkheden die de verzoekster ervaart in Afghanistan alsook waar verderop in de bestreden akte op algemene wijze wordt verwezen naar een sterke afname van het conflict-gerelateerd geweld door het verdwijnen van belangrijke actoren in het conflict met de machtsovername van de taliban, houden geen verband met en zijn dan ook niet relevant ten aanzien van de in de aanvraag aangehaalde vrijheidsbeperkingen voor vrouwen na de machtsovername door de taliban in Afghanistan.
Ook op dit punt dient derhalve een schending van de materiële motiveringsplicht en het zorgvuldigheidsbeginsel te worden vastgesteld.
Het vijfde onderdeel van het middel is in de aangegeven mate gegrond.
3.3.5. Het verweer in de nota met opmerkingen doet geen afbreuk aan het voorgaande.
De verweerder citeert in de nota met opmerkingen de bestreden beslissing opnieuw en voert vervolgens aan dat het feitelijk betoog van de verzoekster hieraan geen afbreuk doet. De verweerder benadrukt dat werd geantwoord op de beweringen van de raadsvrouw van de verzoekster in het uitgebreide aanvraagschrijven. Ook het huidig verzoekschrift bestaat volgens de verweerder ten dele uit een herhaling van deze beweringen.
Door middel van dergelijk vaag en algemeen verweer gaat de verweerder niet op concrete wijze in op de kritiek die in het verzoekschrift naar voor werd gebracht en hierboven op concrete wijze werd besproken. Door louter algemeen op te merken dat volgens de verweerder wel degelijk werd geantwoord op datgene wat de verzoekster in haar visumaanvraag naar voor heeft gebracht, doet zij geen afbreuk aan de concrete vastgestelde schendingen van de materiële motiveringsplicht en van de zorgvuldigheidsplicht.
Waar de verweerder in de nota met opmerkingen er nogmaals op wijst dat de verzoekster heeft gewezen op socio-economische problemen in haar land van herkomst, weze het herhaald dat dit een te enge en foutieve interpretatie is van datgene wat de verzoekster in haar visumaanvraag heeft aangehaald. De problemen waarmee vrouwen in Afghanistan onder het talibanregime worden geconfronteerd, kunnen niet louter worden afgedaan als socio-economische moeilijkheden.
Waar de verweerder in de nota met opmerkingen nog opmerkt dat van een schending van artikel 3 van het EVRM geen sprake is, benadrukt de Raad dat geenszins wordt betwist dat het EVRM slechts van toepassing is op personen die onder de rechtsmacht van de verdragsstaten vallen (artikel 1 van het EVRM). De rechtsmacht van een staat is hoofdzakelijk territoriaal en wordt in principe enkel over het grondgebied van de betrokken staat uitgeoefend. Bijgevolg kan een verdragsstaat in principe enkel verantwoordelijk worden gehouden voor handelingen of nalatigheden die hij op zijn eigen grondgebied stelt. In voorliggende zaak is er, louter door te beslissen over een visumaanvraag, nog geen sprake van territoriale rechtsmacht van België in de zin van artikel 1 van het EVRM. Het gegeven dat de beslissing die op nationaal niveau is genomen een impact kan hebben op de situatie van de in het buitenland verblijvende persoon, doet op zich geen rechtsmacht van België ontstaan over die persoon. België heeft geen autoriteit of controle over de verzoekster (zie EHRM 5 mei 2020, nr. 3599/18, M.N. v. België). Dit neemt evenwel niet weg dat het de verweerder toekomt om op zorgvuldige en afdoende wijze rekening te houden en te motiveren over datgene dat de verzoekster in haar visumaanvraag naar voor heeft gebracht.
3.4. Het enig middel is, in de aangegeven mate, gegrond. De overige middelonderdelen vergen geen verder onderzoek.
4. Kosten
Gelet op het voorgaande past het de kosten van het beroep ten laste te leggen van de verwerende partij.
OM DIE REDENEN BESLUIT DE RAAD VOOR VREEMDELINGENBETWISTINGEN:
Artikel 1
De beslissing van de gemachtigde van de staatssecretaris voor Asiel en Migratie van 3 april 2023 tot weigering van de afgifte van een visum wordt vernietigd.
Artikel 2
De kosten van het beroep, begroot op 186 euro, komen ten laste van de verwerende partij.
Aldus te Brussel uitgesproken in openbare terechtzitting op twaalf december tweeduizend drieëntwintig door:
C. DE GROOTE, wnd. voorzitter, rechter in vreemdelingenzaken,
K. VERKIMPEN, griffier.
De griffier, De voorzitter,
K. VERKIMPEN C. DE GROOTE