R E G L E M E N T
R E G L E M E N T
van de
STICHTING BROCACEF PENSIOENFONDS
Maarssen, 9 januari 2014
INHOUD:
REGLEMENT
Artikel 1 - Begripsbepalingen 3
Artikel 3 - Aanvang deelnemerschap 8
Artikel 4 - Aanvang deelnemerschap bij overgang naar een door de Directie aangewezen vennootschap 9
Artikel 5 - Aanvang respectievelijk einde partnerpensioenregeling voor niet geregistreerde partners 10
Artikel 6 - Einde deelnemerschap 13
Artikel 7 - Aanvang respectievelijk einde voortgezet deelnemerschap bij arbeidsongeschiktheid 14
Artikel 9 - Vervroeging pensioendatum 16
Artikel 10 - Vrijstelling op grond van gemoedsbezwaren 17
Artikel 11 - Vrijstelling in bijzondere gevallen 19
Artikel 12 - Pensioenaanspraken 20
Artikel 13 - Partnerpensioen bij scheiding 21
Artikel 14 - Pensioenverdeling bij scheiding 23
Artikel 16 - Pensioengrondslag 30
Artikel 17 - Vaststelling pensioenaanspraken 31
Artikel 18 - Keuze tussen partnerpensioen en ouderdomspensioen 33
Artikel 19 - Voortzetting bij arbeidsongeschiktheid 35
Artikel 20 - Fiscale maximering pensioenen 36
Artikel 21 - Rechten bij beëindiging van het deelnemerschap anders dan door overlijden of pensionering 37
Artikel 22 - Afkoop van pensioenaanspraken 38
Artikel 23 - Waardeoverdracht 39
Artikel 24 - Waardeoverdracht bij wijziging van dienstbetrekking 40
Artikel 25 - Verhoging van pensioenen 42
Artikel 27 - Financiering en eigen bijdrage 45
Artikel 28 - Beperkingen partner- en wezenpensioen 47
Artikel 29 - Wijziging of beëindiging 48
Artikel 30 - Verplichtingen van de deelnemers en medische waarborgen 50
Artikel 31 - Mededeling aan de deelnemers en gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden 51
Artikel 32 - Beslag en vervreemding 53
Artikel 33 - Onvoorziene gevallen; geschillen 54
Artikel 34 - Overgangsbepalingen 55
Artikel 35 - Inwerkingtreding 57
Artikel 1 - Begripsbepalingen
In dit pensioenreglement wordt verstaan onder:
a. Werkgever : Brocacef Groep NV, gevestigd te Maarssen en Imgroma B.V., gevestigd te Maastricht.
Als Werkgever wordt eveneens aangemerkt de vennoot- schap, waarvan de aandelen geheel of ten dele, direct of indirect, in handen zijn van Brocacef Groep NV en die daartoe in de zin van de statuten en het reglement van de Stichting door de Directie van Brocacef Groep NV is aangewezen.
De statuten en het reglement van de Stichting zijn dienovereenkomstig op deze vennootschap van toepassing.
b. Stichting : Stichting Brocacef Pensioenfonds, gevestigd te Maarssen.
c. Directie : de Directie van Brocacef Groep NV en Imgroma B.V.
d. Bestuur : het Bestuur van de Stichting Brocacef Pensioenfonds.
e. Ondernemingsraad : de Centrale Ondernemingsraad bij Brocacef Groep NV.
f. Werknemer : iedere medewerker, die een dienstverband met de Werkgever is aangegaan dan wel aangaat.
g. Deelnemer : iedere Werknemer, die conform artikel 2 van het reglement tot het deelnemerschap is toegelaten, alsmede degene die door schriftelijke voordracht van de Directie hiermede gelijk is gesteld.
h. Gewezen Deelnemer : de persoon van wie de deelneming is beëindigd anders dan
door overlijden en die bij beëindiging van het deelnemerschap recht heeft op een nog niet ingegaan pensioen, alsmede degene, met wie het dienstverband met de Werkgever is beëindigd en die heeft deelgenomen aan de pensioenregeling, voor zover hij bij de beëindiging van de deelneming vóór de pensioendatum een premievrije aanspraak op pensioen ingevolge artikel 21 lid 2 heeft verkregen en behouden jegens de Stichting. Met gewezen deelnemer wordt gelijk gesteld de gewezen partner, vanaf het tijdstip waarop de deelnemer gewezen deelnemer is geworden, voor zover de gewezen partner na scheiding aanspraak op pensioen ingevolge het reglement heeft verkregen en behouden jegens de Stichting.
i. Gepensioneerde : de persoon voor wie het bij de Stichting opgebouwde
ouderdomspensioen is ingegaan;
j. Pensioengerechtigde : de persoon voor wie het bij de Stichting geldende pensioen
is ingegaan;
k. Datum indiensttreding : de datum van indiensttreding bij de Werkgever.
Bij overplaatsing naar een andere bij de Stichting aangesloten Werkgever geldt als datum van indiensttreding de datum van indiensttreding bij de eerste Werkgever.
l. Geboortedatum : als geboortedatum geldt de in de registers van de
burgerlijke stand opgenomen geboortedatum.
Indien voor buitenlandse Werknemers uitsluitend een geboortejaar in deze registers is opgenomen, stelt de Stichting de geboortedatum op 1 juli van dat geboortejaar.
m. Deelnemersjaren : het in maanden nauwkeurig afgerond aan de
pensioendatum voorafgegane aantal ononderbroken jaren dat de deelnemer tot het deelnemerschap is toegelaten.
n. Pensioendatum : de eerste dag van de maand waarin de (gewezen)
deelnemer de leeftijd van 65 jaar bereikt.
o. Partner : degene met wie de (gewezen) deelnemer:
a. is gehuwd;
b. een geregistreerd partnerschap is aangegaan waarvan de registratie is geschiedt bij een akte van registratie door een ambtenaar van de burgerlijke stand;
c. een niet geregistreerde gemeenschappelijke huishouding voert en wel in die zin, dat zij volgens het bevolkingsregister, op het zelfde adres woonachtig zijn en waarbij voldaan is aan de in artikel 5 gestelde voorwaarden.
De ongehuwde (gewezen) deelnemer waarbij tussen beide partners sprake is van bloed- of aanverwantschap in de rechte lijn wordt niet aangemerkt als ongehuwd samenwonend in de zin van dit reglement.
d. Er wordt geen onderscheid gemaakt naar het geslacht van de ongehuwd samenwonende partners.
e. Er kan slechts sprake zijn van één partner. In het geval van polygamie rechtsgeldig afgesloten en erkend onder buitenlands recht waarbij alle huwelijkspartners niet de Nederlandse nationaliteit hebben wordt als partner in de zin van dit reglement aangemerkt de eerste partner waarmede de deelnemer een partnerschap is aangegaan.
p. Partnerschap : de formele relatie met een partner als bedoeld in lid o van
dit artikel.
q. Scheiding : beëindiging van het partnerschap door:
a. echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed;
b. beëindiging van het geregistreerd partnerschap anders
dan door overlijden of het aangaan van een huwelijk met dezelfde partner;
c. beëindiging van de gemeenschappelijke huishouding als bedoeld in lid o sub c, anders dan door overlijden of het aangaan van een huwelijk of een geregistreerd partnerschap met dezelfde partner.
r. Wees : het ongehuwde kind van wie de (gewezen) deelnemer in familierechtelijke zin ouder is, alsmede het ongehuwde pleeg-, geadopteerd of stiefkind, van wie wordt aangetoond dat het in het gezin van de (gewezen) deelnemer is opgenomen en tot het overlijden van de (gewezen) deelnemer als eigen kind is onderhouden en opgevoed;
s. Nabestaande : de partner waarmede ten tijde van het overlijden van de
(gewezen) deelnemer een partnerschap bestond.
t. Franchise : een maandbedrag groot Euro 1.120,75 (niveau 1 januari 2014.
Per 1 januari van ieder kalenderjaar vindt aanpassing van de franchise plaats op basis van de procentuele stijging van de AOW uitkering voor gehuwden/ samenwonenden gemeten over de periode 1 januari voorafgaande kalenderjaar tot en met 1 januari van het kalenderjaar.
u. AOW-uitkering : de maandelijkse bruto uitkeringsbedragen ingevolge de
Algemene Ouderdomswet te weten: Voor gehuwden/samenwonenden:
Tweemaal het maandelijks bruto uitkeringsbedrag voor één gehuwde, met een partner die de pensioengerechtigde leeftijd op grond van de Algemene Ouderdomswet heeft bereikt, of ouder is, als bedoeld in artikel 9, lid 1 sub b, van de Algemene Ouderdomswet.
Voor ongehuwden/alleenwonenden:
Het maandelijks bruto uitkeringsbedrag voor een ongehuwde zonder een kind jonger dan 18 jaar als bedoeld in artikel 9, lid 1 sub a, van de Algemene Ouderdomswet. Beiden zonder vakantie-uitkering ingevolge de Algemene Ouderdomswet.
v. Herverzekeraar : één of meer levens(her)verzekeringsmaatschappijen in het
bezit van een vergunning als bedoeld in artikel 2:27 van de Wet op het financieel toezicht vereiste vergunning;
w. Belanghebbende : de persoon die als deelnemer, gewezen deelnemer,
pensioengerechtigde of nagelaten betrekking van een (gewezen) deelnemer rechten kan ontlenen of meent te kunnen ontlenen aan het bepaalde in het reglement van de Stichting.
x. Pensioenovereenkomst hetgeen tussen de Werkgever en de – vertegenwoordiging
van de – werknemer is overeengekomen betreffende
pensioen. De pensioenovereenkomst die is vastgelegd in dit reglement is een uitkeringsovereenkomst zoals bedoeld in de Pensioenwet.
Artikel 2 - Deelnemerschap
De Stichting is verplicht iedere werknemer als deelnemer tot het deelnemerschap toe te laten, die voldoet aan de in de statuten en het reglement van de Stichting gestelde eisen en als zodanig door de Werkgever wordt voorgedragen, tot welke voordracht de Werkgever verplicht is.
Van het deelnemerschap worden uitgesloten stagiaires, werkstudenten en vakantiewerkers.
Artikel 3 - Aanvang deelnemerschap
Het deelnemerschap in deze pensioenregeling vangt aan op de eerste dag van de maand samenvallend met of volgende op de datum van indiensttreding bij de Werkgever doch niet eerder dan op 1 januari 2006.
Artikel 4 - Aanvang deelnemerschap bij overgang naar een door de Directie aangewezen vennootschap
1. Wanneer de dienstbetrekking tussen de deelnemer en een door de Directie aangewezen vennootschap beëindigd wordt en de deelnemer aansluitend daarop in dienst treedt van een andere, door de Directie aangewezen vennootschap, zal met inachtneming van artikel 3 als aanvangsdatum gelden de eerste aanvangsdatum van het deelnemerschap in de pensioenregeling.
2. Wanneer de dienstbetrekking tussen een werknemer en een vennootschap, waarvan de aandelen geheel of ten dele, direct of indirect, in handen zijn van Brocacef Groep NV en die niet door de Directie is aangewezen en waarvan de pensioenregeling is ondergebracht bij een (externe) pensioenuitvoerder als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet, beëindigd wordt en de werknemer aansluitend daarop in dienst treedt van de Werkgever, vangt het deelnemerschap aan de pensioenregeling ingevolge dit reglement aan bij indiensttreding bij de Werkgever, met inachtneming van artikel 3.
Voor zover de extern ondergebrachte pensioenregeling per de datum van indiensttreding bij de Werkgever voor de werknemer voorziet in premievrije pensioenaanspraken, behoudt de werknemer aanspraak op deze premievrije pensioenaanspraken, zoals geregeld in het daarop van toepassing zijnde pensioenreglement.
De werknemer ontvangt daarvoor van de externe pensioenuitvoerder een bewijsstuk waarin de premievrije pensioenaanspraken zijn vastgelegd.
3. Indien een vennootschap waarvan de aandelen geheel of ten dele, direct of indirect, in handen zijn van Brocacef Groep NV haar pensioenregeling, ondergebracht bij een (externe) pensioenuitvoerder als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet, beëindigt en aansluitend daarop door de Directie is aangewezen als Werkgever, vangt voor de werknemers van deze vennootschap het deelnemerschap aan de pensioenregeling ingevolge dit reglement aan op de eerste dag van de maand van aanwijzing door de Directie, met inachtneming van artikel 3.
Voorzover de extern ondergebrachte pensioenregeling per de datum van aanwijzing door de Directie voor de werknemers voorziet in premievrije pensioenaanspraken, behouden de werknemers aanspraak op deze premievrije pensioenaanspraken, zoals geregeld in het daarop van toepassing zijnde pensioenreglement. De werknemers ontvangen daarvoor van de externe pensioenuitvoerder een bewijsstuk waarin de premievrije pensioenaanspraken zijn vastgelegd.
4. Indien een vennootschap waarvan de aandelen geheel of ten dele, direct of indirect, in handen zijn van Brocacef Groep NV, en die door de Directie is aangewezen als Werkgever, haar pensioenregeling heeft ondergebracht en ondergebracht houdt bij een pensioenuitvoerder als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet, komen de elders door de vennootschap ten behoeve van haar werknemers verzekerde pensioenaanspraken, over dezelfde deelnemersjaren, in mindering op de pensioenaanspraken uit hoofde van dit pensioenreglement.
Indien gedeelten van de pensioenaanspraken uit hoofde van het reglement niet kunnen worden ondergebracht bij bedoelde pensioenuitvoerder, worden deze ontbrekende gedeelten ondergebracht bij de Stichting.
Artikel 5 - Aanvang respectievelijk einde partnerpensioenregeling voor niet geregistreerde partners
De medeverzekerde (gewezen) partner verkrijgt, tenzij in dit artikel uitdrukkelijk anders is bepaald, dezelfde rechten en plichten als in het reglement met betrekking tot weduwen, weduwnaars en wezen zijn vastgesteld.
1. Deelnemerschap
Tot het deelnemerschap in de partnerpensioenregeling worden toegelaten de ongehuwde deelnemer met een niet-geregistreerde partner, die voldoet aan het gestelde in artikel 1 onder o sub c, waarmede een gemeenschappelijke huishouding is aangevangen voor of tijdens het deelnemerschap, en waarbij voldaan is aan de navolgende voorwaarden:
a. de ongehuwde deelnemers dienen zich bij de Stichting te melden middels een bij de Stichting op te vragen aanmeldingsformulier en onder overlegging van
de navolgende documenten:
- een origineel notarieel afschrift van een door een notaris opgemaakte samenlevingsovereenkomst, dan wel een door een notaris opgesteld origineel uittreksel uit deze overeenkomst, dan wel een notariële verklaring waaruit duidelijk naar voren komt dat de ongehuwd samenwonende partners duurzaam een gemeenschappelijke huishouding voeren, waarbij de situatie ook overigens niet feitelijk verschilt van die van gehuwden en waarin tenminste is opgenomen:
- de datum aanvang van de gemeenschappelijke huishouding;
- het gemeenschappelijke adres; de geboortedata;
- dat beide partners ongehuwd zijn en geen geregistreerd partnerschap zijn aangegaan;
- de datum waarop de samenlevingsovereenkomst is opgemaakt;
- dat de deelnemer zijn/haar partner aanwijst als partnerpensioengerechtigde in de zin van dit reglement.
- originele uittreksels uit de bevolkingsregisters van de deelnemer en zijn/haar partner indien de Stichting zulks voor toestemming verlangt; de uittreksels mogen niet eerder zijn afgegeven dan twee maanden voor de datum waarop de gemeenschappelijke huishouding wordt gemeld.
b. herbevestigingvoorwaarde:
ter voortzetting van het deelnemerschap aan de partnerpensioenregeling dient door de (gewezen) deelnemer de gemeenschappelijke huishouding elke drie jaar opnieuw te worden bevestigd middels een hiertoe door de Stichting te verstrekken formulier.
2. Aanvang deelnemerschap partnerpensioenregeling
a. Het deelnemerschap aan de partnerpensioenregeling vangt aan zodra aan de in lid 1 gestelde voorwaarden is voldaan, op de aanvangsdatum van het deelnemerschap als bedoeld in artikel 3, doch niet eerder dan per de datum van aanmelding voor de partnerpensioenregeling respectievelijk de datum aanvang van de gemeenschappelijke huishouding, indien deze datum een latere datum is.
b. Als datum aanvang van de gemeenschappelijke huishouding (fictieve huwelijksdatum) geldt de datum waarop de notariële akte is opgemaakt, respectievelijk de datum aanvang van de gemeenschappelijke huishouding indien deze datum een latere datum is dan de datum van de notariële akte.
In het geval dat een gehuwde deelnemer nog niet van echt is gescheiden of het geregistreerd partnerschap nog niet is beëindigd, doch reeds met een niet- geregistreerde partner een gemeenschappelijke huishouding is aangegaan en hiervoor een notariële akte is opgemaakt, geldt als datum van aanvang voor de partnerpensioenregeling de datum van inschrijving van het vonnis tot echtscheiding, dan wel de beëindiging van de registratie, in de registers van de Burgerlijke Stand. Voor de hiervoor bedoelde datum van aanvang van de gemeenschappelijke huishouding wordt niet verder teruggegaan dan tot 1 januari 1989.
3. Einde deelnemerschap partnerpensioenregeling
Het deelnemerschap aan de partnerpensioenregeling eindigt:
a. bij overlijden van de (gewezen) deelnemer;
- per de eerste dag van de maand volgend op het overlijden.
In dit verband dient door de achterblijvende partner originele uittreksels uit de bevolkingsregisters van beide partners te worden overlegd, waaruit blijkt dat op het tijdstip van overlijden van de (gewezen) deelnemer beide partners op hetzelfde adres woonachtig waren.
b. indien de partners met elkaar in het huwelijk treden dan wel een geregistreerd partnerschap aangaan;
- per de eerste dag van de maand waarin het huwelijk of de registratie plaats vindt.
Xxxxxxx van een huwelijk of geregistreerd partnerschap van een deelnemer in aansluiting op een niet geregistreerde gemeenschappelijke huishouding wordt de verdere opbouw van partnerpensioen beschouwd als ongewijzigde voortzetting van de voorafgaande partnerpensioenregeling ingevolge dit artikel
c. indien de gemeenschappelijke huishouding wordt beëindigd;
- per de eerste dag van de maand waarin de beëindiging heeft plaatsgevonden.
De (gewezen) deelnemer is verplicht onverwijld kennis te geven van de beëindiging van de gemeenschappelijke huishouding en dient daarbij een notariële verklaring te overleggen, opgemaakt door de notaris waar de samenlevingsovereenkomst is opgemaakt.
Deze verklaring dient tenminste te vermelden de namen en geboortedata van beide partners en de datum waarop de gemeenschappelijke huishouding is beëindigd.
Tevens dient uit deze verklaring tot uitdrukking te komen dat de voor pensioen gerechtigde partner instemt met de beëindiging van de gemeenschappelijke huishouding. De gewezen partner verkrijgt op de datum waarop de gemeenschappelijke huishouding is beëindigd,aanspraak op bijzondere partnerpensioen conform artikel 13, mits de gemeenschappelijke huishouding direct voorafgaande aan de ontbinding van de gemeenschappelijke huishouding daadwerkelijk heeft bestaan. Daarnaast kan, indien dit notarieel is overeengekomen en vastgelegd, artikel 14 van overeenkomstige toepassing zijn.
d. indien en zodra door de (gewezen) deelnemer niet meer wordt voldaan aan de in lid 1 onder b van dit artikel genoemde herbevestigingvoorwaarde;
- per de eerste dag van de maand waarin de laatste herbevestiging heeft plaatsgevonden. De (gewezen) partner verkrijgt op deze datum bijzondere partnerpensioenaanspraken conform artikel 13, mits de gemeenschappelijke huishouding direct voorafgaande aan de laatste herbevestiging daadwerkelijk heeft bestaan.
Daarnaast kan, indien dit notarieel is overeengekomen en vastgelegd, artikel 14 van overeenkomstige toepassing zijn.
Artikel 6 - Einde deelnemerschap
Het deelnemerschap eindigt:
a. bij het bereiken van de pensioendatum;
- op de pensioendatum
b. bij toepassing van artikel 9;
- op de vervroegde pensioendatum
c. bij overlijden vóór de pensioendatum;
- per de eerste dag van de maand volgend op het overlijden
d. bij beëindiging van het dienstverband met de Werkgever vóór de pensioendatum, anders dan door overlijden;
- per de eerste dag van de maand voorafgaande aan of samenvallend met de datum van beëindiging van het dienstverband met de Werkgever, of per de eerste dag van de maand na beëindiging van het dienstverband indien de beëindiging van het dienstverband met de Werkgever per de laatste werkdag van de maand plaatsvindt;
In afwijking van het hiervoor bepaalde vindt de beëindiging van het deelnemerschap niet plaats wanneer de beëindiging van het dienstverband met de Werkgever het gevolg is van:
- het arbeidsongeschikt zijn van de deelnemer, waarbij op grond van zijn arbeidsongeschiktheid door de Werkgever het dienstverband is beëindigd en waarbij op het tijdstip van beëindiging van het dienstverband aan de deelnemer een uitkering krachtens de WAO of WIA is toegekend, naar een arbeidsongeschiktheidspercentage behorende bij de hoogste arbeidsongeschiktheidsklasse van de WAO of WIA
(zijnde IVA) en door de Werkgever en de Stichting aan de deelnemer premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid is toegekend.
Het Bestuur is bevoegd om na beëindiging van het dienstverband – onder door het Bestuur te stellen voorwaarden en met inachtneming van de geldende wet- en regelgeving – op voorstel van de Werkgever het deelnemerschap voort te zetten, dan wel te herstellen.
Artikel 7 - Aanvang respectievelijk einde voortgezet deelnemerschap bij arbeidsongeschiktheid
1. Arbeidsongeschiktheid
a. Indien artikel 6 sub d op de deelnemer van toepassing is, zal het deelnemerschap worden voortgezet voor de tijd dat aan de deelnemer premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid is toegekend.
b. Voor een deelnemer, aan wie vóór indiensttreding bij de Werkgever respectievelijk aanvang van het deelnemerschap reeds een uitkering krachtens de WAO of WIA is toegekend, naar een arbeidsongeschiktheidspercentage niet behorende bij de hoogste arbeidsongeschiktheidsklasse van de WAO of WIA en op wie nadien artikel 6 sub d van toepassing is, zal het deelnemerschap worden voortgezet voor de tijd dat aan de deelnemer premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid is toegekend.
c. Het voortgezet deelnemerschap vangt aan per de eerste dag van de maand samenvallend met of volgend op de datum waarop het dienstverband is beëindigd.
d. Op een deelnemer ingevolge dit lid is artikel 9 niet van toepassing. De artikelen 19 en 27 zijn wel overeenkomstig van toepassing.
2. Het voortgezet deelnemerschap eindigt:
Ingevolge artikel 6 sub a en c, alsmede per de eerste dag van de maand waarin de uitkering krachtens de WAO of WIA vastgesteld wordt op een lager arbeidsongeschiktheidspercentage dat lager ligt dan het percentage bij de hoogste arbeidsongeschikheidsklasse als hiervoor bedoeld.
Artikel 8 - Verlof
1. Ingeval van een periode van onbetaald verlof welke binnen een kalenderjaar in totaal meer bedraagt dan één maand – 30 dagen voor zover dit niet een en dezelfde kalendermaand betreft – wordt over het meerdere geen pensioen opgebouwd. Hierbij vindt een correctie als bedoeld in artikel 17 lid 4 plaats, tenzij de deelnemer de totale premie (inclusief werkgeversdeel) voldoet. Voor zover er sprake is van een risicodekking voor het levenslang partnerpensioen, levenslang wezenpensioen en premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid, blijft deze in stand. Het Bestuur kan de hiervoor benodigde premie (deels) in rekening brengen.
Het voorgaande is van toepassing gedurende de periode waarin het verlof wordt genoten.
2. Bij het gebruikmaken van het wettelijk geregelde ouderschapsverlof als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Wet Arbeid en Zorg vindt geen correctie als bedoeld in artikel 17 lid 4 plaats, mits de deelnemer de betaling van zijn eigen bijdrage in de pensioenpremie volledig voortzet.
Het voorgaande is van toepassing gedurende de periode waarin het verlof wordt genoten.
Artikel 9 - Vervroeging pensioendatum
1. De deelnemer kan middels een eenmalige keuze het ouderdomspensioen geheel of gedeeltelijk laten ingaan op een datum vóór de pensioendatum, maar niet eerder dan op de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de 55-jarige leeftijd bereikt, een en ander onder de volgende voorwaarden:
a. de deelnemer dient zijn voornemen om vóór de pensioendatum het pensioen geheel of gedeeltelijk te laten ingaan ten minste 12 maanden vóór de gewenste pensioendatum schriftelijk aan de Stichting en de Werkgever kenbaar te maken;
b. bij gebruikmaking van de mogelijkheid om vóór de pensioendatum het pensioen geheel of gedeeltelijk te laten ingaan dient het dienstverband met een werkgever voor het corresponderende deel dat het ouderdomspensioen vervroegd ingaat daadwerkelijk per de gewenste pensioendatum te worden beëindigd;
c. het door de deelnemer op de pensioendatum opgebouwde ouderdomspensioen op basis van de pensioendatum, wordt bij een gehele of gedeeltelijke ingang vóór de pensioendatum – voor het deel van het ouderdomspensioen dat wordt vervroegd – op actuariële en voor mannen en vrouwen gelijke wijze verlaagd (zie addendum) en gaat in op de gewenste pensioendatum.
Bij toepassing van het bepaalde in dit lid wordt voor de berekening van het partnerpensioen en het wezenpensioen uitgegaan van het levenslang ouderdomspensioen dat zonder toepassing van het bepaalde in dit lid zou zijn uitgekeerd.
2. Op het vervroegde/verlaagde ingegane levenslange ouderdomspensioen en het levenslang partner- en wezenpensioen is artikel 25 overeenkomstig van toepassing.
3. De deelnemer heeft het recht om op de vervroegde pensioendatum, zijn alsdan ingaande ouderdomspensioen om te zetten in een ouderdomspensioen dat gedurende de periode tot aan de pensioendatum hoger is dan het oorspronkelijke ouderdomspensioen en in de periode daarna lager is dan het oorspronkelijke ouderdomspensioen.
Een en ander vindt plaats onder de voorwaarde dat -berekend op het tijdstip van omzetting- de hoogste uitkering van ouderdomspensioen niet meer dan 33% hoger is dan de laagste uitkering van ouderdomspensioen, met dien verstande dat voor wat betreft het uitkeringsniveau voorafgaand aan de 65-jarige leeftijd een bedrag ter grootte van de dubbele AOW-uitkering voor een gehuwde, als omschreven in de Algemene Ouderdomswet, buiten beschouwing blijft.
De omzetting geschiedt op basis van de op het moment van de omzetting geldende en daarvoor door het Bestuur vastgestelde collectieve actuariële gelijkwaardige ruilvoet die voor mannen en vrouwen gelijk is. Het Bestuur stelt hiertoe op advies van de actuaris een ruilvoet vast voor één kalenderjaar. In de bijlage is de ruilvoet voor één kalenderjaar opgenomen alsmede de wijze waarop deze voor de navolgende jaren zal worden aangepast en voor de belanghebbenden kenbaar zal worden gemaakt.
Een aanpassing van de ruilvoet door het bestuur geldt vanaf het bestuursbesluit hiertoe voor alle deelnemers die nog geen gebruik hebben gemaakt van de in dit artikel omschreven uitruilmogelijkheid.
Bij toepassing van het bepaalde in dit lid wordt voor de berekening van het partnerpensioen en het wezenpensioen uitgegaan van het levenslang ouderdomspensioen dat zonder toepassing van het bepaalde in dit lid zou zijn uitgekeerd.
Artikel 10 - Vrijstelling op grond van gemoedsbezwaren
1. Van de verplichting tot naleving van het bij of krachtens de statuten en het reglement bepaalde wordt met betrekking tot de pensioenregeling een ieder desgevraagd door het Bestuur vrijgesteld die het Bestuur heeft kunnen overtuigen, dat hij gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering en dat hij noch zichzelf noch iemand anders, noch zijn eigendommen heeft verzekerd. De aanvraag geschiedt door invulling, ondertekening en indiening van een door het Bestuur vastgesteld formulier. De aanvraag van een werknemer met een partner moet worden mede-ondertekend door zijn/haar partner.
2. Ieder die wordt vrijgesteld van deelname aan de pensioenregeling ingevolge het eerste lid van dit artikel, is verplicht dezelfde bijdragen, welke hij verschuldigd zou zijn indien hij geen vrijstelling had, aan de Stichting te betalen in de vorm van spaarbijdragen. Deze verplichting rust ook op de Werkgever met betrekking tot diens bijdrage ingevolge het pensioenreglement en de daarbij behorende bijlage(n) voor de vrijgestelde deelnemer.
3. De spaarbijdragen genoemd in het tweede lid van dit artikel worden door de Stichting geboekt op een spaarrekening ten behoeve van een vrijgestelde deelnemer.
Over het spaartegoed wordt een rente vergoed naar een rentevoet, gebaseerd op het gemiddeld rendement van de Stichting over het voorgaande boekjaar; de rentevergoeding vindt plaats door verhoging van het spaartegoed met het bedrag der rente over het afgelopen jaar. Jaarlijks na de bijschrijving van de rentevergoeding doet het Bestuur schriftelijk aan de vrijgestelde deelnemer opgave van de hoogte van zijn spaartegoed. Het spaartegoed wordt eerst aan de vrijgestelde deelnemer uitgekeerd op de pensioendatum; bij eerder overlijden van de vrijgestelde deelnemer wordt het spaartegoed echter terstond uitgekeerd aan de persoon, die blijkens schriftelijke volmacht namens alle erfgenamen tot de in ontvangstname gerechtigd is.
4. Het Bestuur kan aan de vrijstelling, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, voorwaarden verbinden welke noodzakelijk zijn in verband met de administratie van de Stichting.
5. Het Bestuur is verplicht een vrijstelling, als bedoeld in het eerste lid van dit artikel, in te trekken, indien:
a. de vrijgestelde deelnemer dit verzoekt;
b. de omstandigheden op grond waarvan de vrijstelling is verleend, niet meer aanwezig zijn.
Het Bestuur is bevoegd een vrijstelling, als bedoeld in het eerste lid van dit artikel, in te trekken indien de vrijgestelde deelnemer de daarbij gestelde voorwaarden niet of niet behoorlijk naleeft.
Ingeval van intrekking van de vrijstelling bepaalt het Bestuur tevens op de dan bij de Stichting geldende actuariële grondslagen, tot welke bedragen het spaartegoed van de vrijgestelde deelnemer pensioenaanspraken geeft.
6. Ter zake van de beslissing tot het weigeren van een vrijstelling, het verbinden van voorwaarden aan of het intrekken van een zodanige vrijstelling, kunnen door de vrijgestelde deelnemer bezwaren worden ingebracht bij de Kantonrechter binnen 30 dagen nadat de vrijgestelde deelnemer de schriftelijke beslissing van het Bestuur heeft ontvangen.
De Kantonrechter is bevoegd een voor partijen bindende uitspraak te doen.
7. Voor zover in dit artikel niet uitdrukkelijk anders is bepaald, zijn op een in dit artikel bedoelde vrijgestelde deelnemer en de Werkgever de bepalingen van het pensioenreglement zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing.
Artikel 11 - Vrijstelling in bijzondere gevallen
1. Het Bestuur is bevoegd in bijzondere gevallen, zulks te zijner beoordeling en in afwijking van het gestelde in artikel 2, een tot deelneming verplichte persoon op een door of namens de Werkgever gedaan verzoek van de verplichting tot deelneming voor bepaalde of onbepaalde tijd vrij te stellen.
2. Een besluit als in het eerste lid van dit artikel bedoeld, kan slechts worden genomen met algemene stemmen.
Artikel 12 - Pensioenaanspraken
De pensioenregeling omvat:
1. een levenslang ouderdomspensioen, ingaande op de pensioendatum en uit te keren tot en met de laatste dag van de maand waarin de gepensioneerde overlijdt;
2. een levenslang partnerpensioen ten behoeve van de (gewezen) partner, ingaande op de eerste dag van de maand volgend op het overlijden van de (gewezen) deelnemer en alsdan uit te keren tot en met de laatste dag van de maand waarin de (gewezen) partner overlijdt;
3. een wezenpensioen ten behoeve van de wees (wezen), ingaande op de eerste dag van de maand volgend op het overlijden van de (gewezen) deelnemer en alsdan uit te keren tot en met de laatste dag van de maand waarin de wees de 18-jarige leeftijd bereikt, overlijdt of in het huwelijk treedt;
Artikel 13 - Partnerpensioen bij scheiding
1. De partner van wie het partnerschap met de deelnemer tijdens het deelnemerschap eindigt door scheiding, verkrijgt op de datum van inschrijving dan wel vastlegging van de scheiding, een zodanig op naam gestelde premievrije aanspraak op levenslang partnerpensioen, als de deelnemer zou hebben verkregen indien op deze datum het deelnemerschap zou zijn beëindigd vóór de pensioendatum ingevolge artikel 6 sub d, eerste alinea.
Het levenslange partnerpensioen wordt daarbij vastgesteld krachtens artikel 17 lid 2 sub a met inachtneming van het in artikel 21 bepaalde.
2. Indien de inschrijving dan wel vastlegging van de scheiding plaatsvindt ná beëindiging van het deelnemerschap, verkrijgt de partner van wie het partnerschap met de gewezen deelnemer of gepensioneerde eindigt door scheiding, een zodanig op naam gestelde premievrije aanspraak op levenslang partnerpensioen, als gedurende het deelnemerschap door de gewezen deelnemer of gepensioneerde ten behoeve van partijen is verkregen bij het beëindigen van het deelnemerschap.
Op de aldus vastgestelde premievrije aanspraak op levenslang partnerpensioen is artikel 25 overeenkomstig van toepassing.
3. Indien de pensioendatum van de (gewezen) deelnemer wordt vervroegd waardoor het ouderdomspensioen wordt verlaagd, is dit niet van invloed op het aan de gewezen partner toekomende deel van het levenslange partnerpensioen.
4. Bij hertrouwen, verzoening van partijen na scheiding van tafel en bed, opnieuw registreren van het partnerschap met dezelfde partner dan wel bij het anderszins opnieuw aangaan van een partnerschap met dezelfde partner, of bij (voor)overlijden van de gewezen partner van de (gewezen) deelnemer komt de aanspraak op levenslang partnerpensioen ingevolge dit artikel weer ten goede aan de (gewezen) deelnemer dan wel, indien de (gewezen) deelnemer overleden is, aan de partner met wie de (gewezen) deelnemer ten tijde van zijn overlijden gehuwd is, dan wel een geregistreerd partnerschap of een niet geregistreerde gemeenschappelijk huishouding is aangegaan.
5. Indien en voor zover artikel 18 lid 1 op het (restant) partnerpensioen van toepassing is, wordt ingeval lid 4 van dit artikel toepassing vindt het weer ten goede van de (gewezen) deelnemer komende partnerpensioen op dezelfde wijze omgezet in een hoger ouderdomspensioen.
6. Het hiervoor bepaalde vindt geen toepassing indien partijen bij huwelijkse voorwaarden, dan wel voorwaarden bij geregistreerd partnerschap of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding of beëindiging van het geregistreerd partnerschap anders zijn overeengekomen.
De overeenkomst is slechts geldig indien aan de overeenkomst een verklaring van de Stichting is gehecht, dat deze bereid is een uit de afwijking voortvloeiend pensioenrisico te dekken.
7. Bij enige ingang van de aanspraak op partnerpensioen, zoals omschreven in artikel 12 en vastgesteld krachtens artikel 17, waarbij artikel 21 overeenkomstig van toepassing is, worden deze pensioenaanspraken met de ingevolge dit artikel één of meerdere malen vastgestelde aanspraak op partnerpensioen verminderd, dit laatste vermeerderd met de daarover verleende verhogingen ingevolge artikel 25.
8. De bij de ontbinding van het partnerschap betrokken partijen zullen daarvan terstond schriftelijk mededeling doen aan de Stichting, onder overlegging van de benodigde bewijsstukken.
9. De Stichting verstrekt aan de gewezen partner van de (gewezen)deelnemer een bewijs van diens aanspraak op levenslang partnerpensioen en de overige informatie die op grond van de Pensioenwet verstrekt dient te worden.
De (gewezen) deelnemer ontvangt hiervan een afschrift.
Artikel 14 - Pensioenverdeling bij scheiding
1. De partner van wie het partnerschap met de (gewezen) deelnemer eindigt door scheiding, verkrijgt op de datum van inschrijving, dan wel vastlegging van de scheiding, recht op verevening van het reglementaire levenslang ouderdomspensioen en het levenslang ouderdomspensioen opgebouwd uit middelen welke ten laste komen van de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering, dat bij of na de beëindiging van het deelnemerschap door de (gewezen) deelnemer ten behoeve van partijen is verkregen, dan wel zou zijn verkregen indien op de datum van scheiding het deelnemerschap zou zijn beëindigd vóór de pensioendatum ingevolge artikel 6 sub d, eerste alinea.
2. Niet-geregistreerde partners
Ingeval van beëindiging van een niet geregistreerde gemeenschappelijke huishouding waarop artikel 5 van toepassing is, zal de Stichting dit artikel toepassen, als ware sprake van beëindiging van het partnerschap door scheiding, indien partijen dit zijn overeengekomen in de notarieel verleden samenlevingsovereenkomst dan wel in een notariële verklaring opgemaakt bij de beëindiging van de gemeenschappelijke huishouding.
Indien dit van toepassing is, kan door middel van een drie-partijen-overeenkomst tussen ieder van de ongehuwde partners en de Stichting een verdeling overeenkomstig de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding conform lid 4 van dit artikel worden vastgelegd.
3. Toepasselijkheid van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding
a. Het bepaalde in de hierna genoemde leden van dit artikel geldt alleen mits binnen twee jaar na het tijdstip van de in de voorgaande leden bedoelde scheiding, door een van beide partners mededeling is gedaan aan de Stichting door middel van een daartoe bestemd formulier.
Zolang dit niet gebeurt, heeft de tot verevening gerechtigde partner uitsluitend recht op uitbetaling van het vereveningspensioen jegens de tot verevening verplichte partner.
b. Het bepaalde in de hierna genoemde leden van dit artikel is niet van toepassing indien de partners de toepasselijkheid van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding hebben uitgesloten bij huwelijkse voorwaarden, dan wel voorwaarden bij geregistreerd partnerschap of een schriftelijke overeenkomst met het oog op scheiding, of beëindiging van de registratie van partnerschap.
In dat geval moeten zij een gewaarmerkt afschrift van de huwelijkse voorwaarden, dan wel voorwaarden bij geregistreerd partnerschap, of gewaarmerkt uittreksel van de hiervoor bedoelde overeenkomst aan de Stichting overleggen.
4. Standaard pensioenverdeling
a. Voor de vaststelling van het te verdelen ouderdomspensioen wordt door de Stichting berekend hoe hoog het ouderdomspensioen is voor zover dat voor de (gewezen) deelnemer tijdens diens partnerschapsperiode, bij de Stichting is opgebouwd.
b. Hierbij wordt uitgegaan van de veronderstelling dat het deelnemerschap van de (gewezen) deelnemer is aangevangen per de eerste dag van de maand van partnerschap, dan wel op de latere datum van aanvang van het deelnemerschap, en het deelnemerschap zou zijn beëindigd per de eerste dag van de maand waarin de in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde datum van scheiding valt, dan wel per de datum van beëindiging van het deelnemerschap, indien dit een eerdere datum is.
Het te verdelen ouderdomspensioen voor een deelnemer bedraagt het tijdsevenredige ouderdomspensioen conform artikel 21, lid 2, vastgesteld over de hiervoor aangegeven periode.
c. Van het te verdelen ouderdomspensioen wordt de helft als vereveningsouderdomspensioen toegerekend aan de vereveningsgerechtigde van de (gewezen) deelnemer. Gedurende het deelnemerschap zal het deel levenslang ouderdomspensioen van de vereveningsgerechtigde worden aangepast overeenkomstig het bepaalde in artikel 17 lid 1 sub b. Zodra het deelnemerschap van de deelnemer is beëindigd, is op het vereveningsouderdomspensioen artikel 25 van overeenkomstige toepassing.
d. Indien het de vereveningsgerechtigde toekomende deel levenslang ouderdomspensioen op het tijdstip van scheiding een bedrag van € 458,06 (per 1 januari 2014) per jaar niet te boven gaat, zal de Stichting niet tot verdeling overgaan.
Het hiervoor genoemde bedrag wordt jaarlijks met ingang van 1 januari door de Minister aangepast.
e. Bij ingang van het reglementaire ouderdomspensioen van de vereveningsplichtige (gewezen) deelnemer wordt dit ouderdomspensioen - zolang de vereveningsgerechtigde in leven is - verminderd met het een of meerdere malen vastgestelde deel ouderdomspensioen van de vereveningsgerechtigde, dit laatste vermeerderd met de over het ouderdomspensioen verleende verhogingen ingevolge artikel 25.
f. Bij hertrouwen, verzoening van partijen na scheiding van tafel en bed of opnieuw registreren van het partnerschap met dezelfde partner, dan wel bij het anderszins opnieuw aangaan van een partnerschap met dezelfde partner, of ingeval van (voor)overlijden van de vereveningsgerechtigde komt per de eerste dag van de maand volgend op het hertrouwen dan wel registratie, de verzoening of het (voor)overlijden van de vereveningsgerechtigde, het volledig verdeelde ouderdomspensioen weer ten goede aan de (gewezen) deelnemer, indien niet overleden zijnde.
g. Indien de Stichting niet beschikt over de gegevens, die noodzakelijk zijn om het voornoemde deel vast te stellen, wordt het te verdelen pensioen vastgesteld op basis van de ministeriële regeling, waarbij nadere regels worden gesteld voor de berekening van het te verdelen pensioen dat betrekking heeft op de deelnemersjaren gelegen voor de datum van inwerkingtreding van de wet.
5. Wijziging pensioendatum
Indien lid 7 van dit artikel niet van toepassing is en de pensioendatum van de deelnemer wordt vervroegd waardoor het ouderdomspensioen wordt verlaagd, wordt het aan de vereveningsgerechtigde toekomende deel ouderdomspensioen op overeenkomstige wijze verlaagd. Het deel ouderdomspensioen van de vereveningsgerechtigde verandert aldus van hoogte en ingangsdatum.
De Stichting verstrekt aan de vereveningsgerechtigde een bewijs van deze wijziging. De deelnemer ontvangt hiervan een afschrift.
6. Afwijkende pensioenverdeling
De partners kunnen bij huwelijkse voorwaarden, dan wel voorwaarden bij geregistreerd partnerschap, of bij een schriftelijke overeenkomst met het oog op scheiding in geval van scheiding overeenkomen:
a. dat bij de berekening bedoeld in lid 4, sub a van dit artikel, een andere berekeningsperiode dan die beschreven in lid 4, sub b van dit artikel wordt gebruikt en/of
b. dat in plaats van de helft een door hen te kiezen vast percentage van het te verdelen ouderdomspensioen aan de vereveningsgerechtigde wordt toegerekend.
Het te kiezen vaste percentage mag er niet toe leiden, dat het op het tijdstip van scheiding vast te stellen gezamenlijke vereveningsouderdomspensioen gelijk aan of lager is dan het in lid 4, sub d van dit artikel bedoelde bedrag.
c. dat uitsluitend in geval van scheiding het aan de vereveningsgerechtigde toekomende deel ouderdomspensioen en het partnerpensioen als bedoeld in artikel 13, in een eigen pensioenaanspraak voor vereveningsgerechtigde jegens de Stichting wordt omgezet.
7. Conversie
a. In het geval lid 6, sub c van dit artikel toepassing vindt, zal het toekomende deel ouderdomspensioen van de vereveningsgerechtigde, zoals vastgesteld volgens lid 4 van dit artikel, en de premievrije aanspraak op partnerpensioen als bedoeld in artikel 13, worden omgezet in een eigen recht op ouderdomspensioen voor de vereveningsgerechtigde, mits aan het echtscheidingsconvenant, of de overeenkomst bij beëindiging registratie van partnerschap, dan wel de notariële verklaring opgemaakt bij de beëindiging van de gemeenschappelijke huishouding, een verklaring van de Stichting is gehecht waaruit blijkt dat de Stichting heeft ingestemd met de omzetting en bereid is een uit de afwijking voortvloeiend pensioenrisico te dekken.
Op het eigen recht op ouderdomspensioen voor de vereveningsgerechtigde is artikel 25 lid 2 overeenkomstig van toepassing.
b. De Stichting zal niet instemmen met een conversie-overeenkomst waarin door partijen een andere verhogingssystematiek is overeengekomen dan die welke ingevolge artikel 25 op grond van door het Bestuur te stellen regels wordt toegepast, of indien een conversie wordt overeengekomen welke voor de Stichting verzekeringstechnisch nadelig is.
c. De Stichting zal slechts toestemmen met de conversie indien het eigen recht op ouderdomspensioen ingaat op de bij de Stichting geldende pensioendatum voor het reglementaire ouderdomspensioen.
d. De Stichting kan de instemming met de conversie-overeenkomst of een wijziging van een eerder gemaakte keuze afhankelijk stellen van de uitslag van een medisch onderzoek naar de gezondheid van de betrokken partijen.
e. In het geval lid 6, sub c van dit artikel toepassing vindt is lid 4, sub g van dit artikel, niet meer van toepassing.
f. In het geval dat conversie heeft plaatsgevonden, bestaat er geen zelfstandig recht meer op partnerpensioen als bedoeld in artikel 13.
8. Toepassing van de leden 6 en 7 van dit artikel
De leden 6 en 7 van dit artikel zijn uitsluitend van toepassing:
a. Mits de partners binnen twee jaar na het tijdstip van scheiding een gewaarmerkt afschrift of uittreksel van het echtscheidingsconvenant of van de overeenkomst tot beëindiging van de registratie van partnerschap dan wel de notariële verklaring opgemaakt bij de beëindiging van de gemeenschappelijke huishouding zoals bedoeld in lid 6 van dit artikel, aan de Stichting hebben overgelegd.
Alsdan is de Stichting gebonden aan hetgeen door de gewezen partners is overeengekomen, doch slechts voor wat betreft de periode gelegen na ontvangst van de officiële documenten zoals hiervoor bedoeld. Indien de gewezen partners zulks nalaten kunnen de hiervoor bedoelde officiële documenten niet aan de Stichting worden tegengeworpen, zelfs indien het echtscheidingsconvenant ingeschreven was in het openbaar (huwelijksgoederen)register bedoeld in artikel 116, Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
b. Na ontvangst van bedoelde officiële documenten en in het geval lid 7 van dit artikel toepassing vindt, waarbij voldaan is aan de daar genoemde voorwaarden, verstrekt de Stichting aan de tot verevening gerechtigde partner een bewijsstuk als bedoeld in lid 14 van dit artikel. De (gewezen) deelnemer ontvangt hiervan een afschrift.
9. Uitbetaling
a. Het aan de vereveningsgerechtigde toekomende deel ouderdomspensioen, dan wel het eigen recht op ouderdomspensioen ingevolge lid 7 van dit artikel, wordt aan de vereveningsgerechtigde uitbetaald vanaf de pensioendatum van de (gewezen) deelnemer of van de vereveningsgerechtigde, met dien verstande dat deze uitbetaling niet eerder ingaat dan per de eerste dag van de tweede maand volgend op de datum waarop de Stichting het in lid 3, sub a van dit artikel, bedoelde formulier heeft ontvangen, en is alsdan uit te keren tot en met de laatste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer overlijdt dan wel de laatste dag van de maand waarin de vereveningsgerechtigde overlijdt.
b. Het vereveningspensioen wordt uitgekeerd in maandelijkse termijnen in euro’s bij achterafbetaling, ter grootte van 1/12 van het vereveningspensioen.
De uit te keren bedragen worden maandelijks overgeschreven op een door de vereveningsgerechtigde aan te wijzen bank- of postbankrekening.
c. De Stichting dient, voor zover zij hiertoe in staat is, al het mogelijke te doen om het aan de vereveningsgerechtigde toekomende deel ouderdomspensioen, welke niet door de betreffende vereveningsgerechtigde is of wordt ingevorderd, aan betreffende vereveningsgerechtigde tot uitkering te brengen.
d. In het geval partijen met elkaar zijn hertrouwd, respectievelijk partijen zich hebben verzoend na scheiding van tafel en bed, dan wel het opnieuw registreren van het partnerschap met dezelfde partner dan wel bij het anderszins opnieuw aangaan van een partnerschap met dezelfde partner, of in geval van (voor)overlijden van de vereveningsgerechtigde, vindt de uitbetaling plaats tot en met de laatste dag van de maand waarin het hertrouwen, de verzoening, het registreren of het (voor)overlijden van de vereveningsgerechtigde heeft plaatsgevonden. Reeds aan de vereveningsgerechtigde uitbetaalde termijnen van het aan de vereveningsgerechtigde toegekende deel ouderdomspensioen blijven hierbij buiten beschouwing, terwijl geen enkele verrekening in welke vorm ook zal plaats vinden. Partijen dienen van het hertrouwen, het opnieuw registreren van het partnerschap met dezelfde partner, de verzoening of het (voor)overlijden van de vereveningsgerechtigde onverwijld schriftelijk mededeling te doen aan de Stichting.
10. Waardeoverdracht
a. In het geval lid 7 van dit artikel toepassing vindt is het bepaalde in artikel 23 respectievelijk 24 van overeenkomstige toepassing op het eigen recht op ouderdomspensioen van de vereveningsgerechtigde.
b. Op het deel ouderdomspensioen van de vereveningsgerechtigde en op een eigen recht op ouderdomspensioen ingevolge lid 7 van dit artikel is het bepaalde in artikel 22 van toepassing.
c. In geval overdracht van reservewaarde plaats heeft gevonden is lid 4 sub f van dit artikel, alsmede artikel 25 niet meer van toepassing.
11. Beslag en vervreemding
Op het deel ouderdomspensioen van de vereveningsgerechtigde en op een eigen recht op ouderdomspensioen ingevolge lid 7 van dit artikel is het bepaalde in artikel 32 van overeenkomstige toepassing.
Overige bepalingen
12. De bij de ontbinding van het huwelijk, beëindiging van de registratie of beëindiging van de gemeenschappelijke huishouding betrokken partijen zullen daarvan terstond schriftelijk mededeling doen aan de Stichting, onder overlegging van de benodigde bewijsstukken.
13. De Stichting kan de kosten van de pensioenverevening in gelijke delen aan de betrokken partijen in rekening brengen.
De kosten voor verevening bedragen € 184,79 (per 1 januari 2013) en in het geval, dat de verevening uitmondt in een conversie € 370,65 (per 1 januari 2013). Deze bedragen worden jaarlijks met ingang van 1 januari aangepast aan de ontwikkeling van de consumentenprijsindex alle huishoudens.
14. De Stichting verstrekt aan de tot verevening gerechtigde partner van de (gewezen) deelnemer een bewijsstuk, waaruit de tijdens het partnerschap opgebouwde ouderdomspensioenaanspraak waarop de verdeling zal worden vastgesteld blijkt, dan wel in geval van conversie een bewijsstuk van de eigen aanspraak op ouderdomspensioen, alsmede onder voorbehoud van lid 5 van dit artikel de ingangsdatum van de uitbetaling.
De (gewezen) deelnemer ontvangt hiervan een afschrift.
15. In situaties waarin de verdeling tot onbillijke uitkomsten zou kunnen leiden, kan de Kantonrechter de toets van redelijkheid en billijkheid toepassen.
Artikel 15 - Salaris
1. Maandsalaris
a. Onder maandsalaris wordt verstaan het fulltime bruto basissalaris per maand, zoals dat per 1 januari van het betreffende jaar door de Werkgever is vastgesteld, vermeerderd met een eventueel toegekende persoonlijke toeslag, op basis van de normaal bij de Werkgever geldende arbeidstijd.
b. Onder persoonlijke toeslag wordt verstaan de toeslag door de Werkgever toegekend op basis van de CAO geldend bij Brocacef BV cs en Imgroma B.V. aan deelnemers wegens indeling in enige salarisgroep, waardoor een lager schaalsalaris ontstaat dan het oorspronkelijke salaris.
c. Het onder a bedoelde maandsalaris is gemaximeerd op € 4.108,29 per maand
(niveau 1 januari 2014 op fulltime basis), waarbij jaarlijks per 1 januari een aanpassing plaatsvindt aan het maximum maandsalaris geldend voor de hoogste CAO salaristabel (functiegroep K) geldend bij Brocacef BV cs.
d. Voor de deelnemers aan wie bij aanvang van of tijdens het deelnemerschap een uitkering krachtens de WAO of WIA wordt toegekend naar een arbeidsongeschiktheidspercentage niet behorende bij de hoogste klasse van de WAO of WIA, wordt onder maandsalaris in dit reglement verstaan het maandsalaris conform dit lid sub a, b en c op basis van de normaal bij de Werkgever geldende arbeidstijd.
e. Het maandsalaris van de deelnemer met een deeltijd dienstverband wordt voor de berekening van de pensioengrondslag als bedoeld in artikel 16 herleid tot een maandsalaris, dat de deelnemer zou hebben gehad, indien hij het aantal normale arbeidsuren zou werken.
2. Indien het deelnemerschap aanvangt ingevolge artikel 3, wordt onder maandsalaris verstaan het maandsalaris conform lid 1 van dit artikel, zoals dat per de eerste dag van de maand van aanvang van het deelnemerschap door de Werkgever is vastgesteld.
3. a. Indien het deelnemerschap aanvangt ingevolge artikel 4 lid 1, wordt onder maandsalaris verstaan het per 1 januari van het betreffende jaar door de Werkgever vastgestelde maandsalaris conform lid 1 van dit artikel, respectievelijk het maandsalaris conform lid 1 van dit artikel zoals dat per de eerste dag van de maand van aanvang van het deelnemerschap door de Werkgever is vastgesteld.
b. Indien het deelnemerschap aanvangt ingevolge artikel 4 lid 2 respectievelijk lid 3, wordt onder maandsalaris verstaan het maandsalaris conform lid 1 van dit artikel zoals dat per de eerste dag van de maand van aanvang van het deelnemerschap door de Werkgever is vastgesteld.
4. Aanpassing van het in de vorige leden omschreven maandsalaris en het maximum salaris vindt uitsluitend plaats per 1 januari van enig kalenderjaar.
Artikel 16 - Pensioengrondslag
1. De pensioengrondslag voor het levenslang ouderdomspensioen in enige maand is gelijk aan het maandsalaris in dat jaar verminderd met de franchise als bedoeld in artikel 1 sub t, zoals deze bedragen luiden per 1 januari van het betreffende jaar.
2. Indien het deelnemerschap aanvangt ingevolge artikel 3 dan wel artikel 4 leden 1, 2 of 3 is de pensioengrondslag voor het levenslang ouderdomspensioen dan wel het levenslang ouderdomspensioen dat als basis dient voor de in artikel 12 leden 2 en 3 omschreven pensioenen, gelijk aan het maandsalaris per de eerste dag van de maand van aanvang van het deelnemerschap verminderd met de franchise als bedoeld in artikel 1 sub t, zoals deze luidt per 1 januari van het betreffende jaar.
Artikel 17 - Vaststelling pensioenaanspraken
1. Ouderdomspensioen
a. In de periode van het deelnemerschap vindt – vanaf 1 januari 2014 – voor het ouderdomspensioen per maand van deelname een pensioenopbouw plaats van 1,84% van de in de betreffende maand van deelname – op grond van artikel 16 – vastgestelde pensioengrondslag. Dit pensioen wordt verhoogd met het reeds opgebouwde ouderdomspensioen tot en met 31 december 2013.
b. Op 1 januari van ieder kalenderjaar kan het reeds opgebouwde ouderdomspensioen worden verhoogd op basis van het bepaalde in artikel 25.
2. Partnerpensioen
a. In de periode van het deelnemerschap vindt – vanaf 1 januari 2014 – voor het partnerpensioen per maand van deelname een pensioenopbouw plaats van 1,29% van de in de betreffende maand van deelname – op grond van artikel 16 – vastgestelde pensioengrondslag. Dit pensioen wordt verhoogd met het reeds opgebouwde partnerpensioen tot en met 31 december 2013.
b. Op 1 januari van ieder kalenderjaar kan het reeds opgebouwde partnerpensioen worden verhoogd op basis van het bepaalde in artikel 25.
c. Bij overlijden van de deelnemer wordt het opgebouwde partnerpensioen verhoogd met 1,29% van de pensioengrondslag op het moment van overlijden, vermenigvuldigd met het aantal deelnemersmaanden vanaf overlijden tot aan de pensioendatum. Dit pensioen is op risicobasis verzekerd.
d. Indien de deelnemer tijdens het deelnemerschap, doch voor de pensioendatum overlijdt, worden de onder sub a tot en met c genoemde bedragen, tot de eerste dag van de maand waarin de 65e verjaardag van de nabestaande partner valt, verhoogd met 25% van:
- het ouderdomspensioen zoals vermeld in artikel 1 en
- een fictief op te bouwen ouderdomspensioen op basis van een opbouwpercentage van 2,15% van de pensioengrondslag op het moment van overlijden, vermenigvuldigd met het aantal deelnemersmaanden vanaf overlijden tot aan de pensioendatum.
Dit pensioen is op risicobasis verzekerd.
3. Wezenpensioen
a. Bij overlijden van de deelnemer is het wezenpensioen per kind gelijk aan 14% van het onder artikel 1 opgenomen ouderdomspensioen.
b. Dit wezenpensioen wordt verhoogd met 0,301% van de pensioengrondslag op het moment van overlijden, vermenigvuldigd met het aantal deelnemersmaanden vanaf overlijden tot aan de pensioendatum.
c. Het wezenpensioen wordt verdubbeld indien de (gewezen) deelnemer overlijdt zonder een partner na te laten.
d. Laat de (gewezen) deelnemer bij zijn overlijden wel een partner na, dan wordt het wezenpensioen eerst verdubbeld met ingang van de eerste dag van de maand volgend op het overlijden van de partner.
e. Het wezenpensioen is op risicobasis verzekerd.
4. Deeltijd
a. Bij de berekening van de pensioenen gelden voor deelnemers met een deeltijd dienstverband de volgende afwijkende bepalingen:
- de pensioenopbouw op basis van een volledig dienstverband in de betreffende maand wordt vermenigvuldigd met de voor de betreffende maand geldende deeltijdfactor;
- door overlijden gemiste toekomstige pensioenopbouw op basis van een volledig dienstverband wordt vermenigvuldigd met de laatst geldende deeltijdfactor.
b. De deeltijdfactor wordt berekend door het aantal uren dat de deelnemer conform zijn dienstverband werkzaam is te delen door het aantal uren dat hij werkzaam zou zijn geweest indien hij wel het normale aantal arbeidsuren zou werken.
c. Indien de overeengekomen arbeidstijd meer bedraagt dan de normaal bij de Werkgever geldende arbeidstijd worden de meerdere uren buiten beschouwing gelaten.
d. De in dit lid genoemde correctie is niet van toepassing op een deelnemer, aan wie tijdens het deelnemerschap een uitkering krachtens de WAO/WIA wordt toegekend naar een arbeidsongeschiktheidspercentage niet behorende bij de hoogste klasse van de WAO/WIA (zijnde de IVA). Het in de vorige volzin bepaalde geldt in de mate waarin de overeengekomen arbeidstijd hierdoor minder wordt dan de geldende arbeidstijd vóór de toekenning van een uitkering krachtens de WAO/WIA.
Artikel 18 - Keuze tussen partnerpensioen en ouderdomspensioen
Uitruil partnerpensioen in een hoger ouderdomspensioen
1. a. De deelnemer of gewezen deelnemer heeft het recht om tenminste zes maanden voor de pensioendatum dan wel -indien van de in artikel 9 geboden mogelijkheid tot vervroeging van de pensioeningang gebruik wordt gemaakt - ten minste zes maanden voor de overeengekomen eerdere pensioendatum, dan wel de pensioendatum het opgebouwde partnerpensioen om te zetten in een hoger ouderdomspensioen.
b. Indien de deelnemer komt te overlijden in de periode van zes maanden voorafgaande aan de overeengekomen eerdere pensioendatum, dan wel pensioendatum wordt voor het partnerpensioen uitgegaan van de situatie als ware geen sprake van gewijzigde pensioeningang.
2. Een verhoging van het ouderdomspensioen van de (gewezen) deelnemer in plaats van de aanspraak op partnerpensioen vindt slechts plaats, indien de keuze blijkt uit een daartoe strekkend verzoek vóór de pensioendatum door de (gewezen) deelnemer middels een door de Stichting verstrekte uitruilverklaring.
Indien de (gewezen) deelnemer een formele relatie met een partner is aangegaan, zoals bedoeld in artikel 1 onder lid o, dient bedoelde uitruilverklaring door de (gewezen) deelnemer en diens partner te worden ingevuld en ondertekend en samen met een kopie van een geldig identiteitsbewijs van beide partners aan de Stichting te worden geretourneerd. De gemaakte keuze tot uitruil is definitief indien deze door de Stichting aan de (gewezen) deelnemer en diens partner is bevestigd.
3 Indien lid 1 van dit artikel van toepassing is, wordt de tot de pensioendatum dan wel de vervroegde pensioendatum ingevolge artikel 9, waarbij eventueel rekening is gehouden met artikel 19, vastgestelde aanspraak op ouderdomspensioen verhoogd . De aanspraak op partnerpensioen komt vervolgens geheel te vervallen.
De omzetting geschiedt op basis van de op het moment van de omzetting geldende en daarvoor door het Bestuur vastgestelde collectieve actuariële gelijkwaardige ruilvoet die voor mannen en vrouwen gelijk is. Het Bestuur stelt hiertoe op advies van de actuaris een ruilvoet vast voor één kalenderjaar. In de bijlage is de ruilvoet voor één kalenderjaar opgenomen alsmede de wijze waarop deze voor de navolgende jaren zal worden aangepast en voor de belanghebbenden kenbaar zal worden gemaakt.
Een aanpassing van de ruilvoet door het bestuur geldt vanaf het bestuursbesluit hiertoe voor alle deelnemers en gewezen deelnemers die nog geen gebruik hebben gemaakt van de in dit artikel omschreven uitruilmogelijkheid.
4. In afwijking van het bepaalde in lid 3 van dit artikel kan de (gewezen) deelnemer een gedeelte van 25%, 50% of 75% van de opgebouwde aanspraak op partnerpensioen voor de partner behouden. De in lid 3 van dit artikel bedoelde verhoging van het levenslang ouderdomspensioen wordt dan naar evenredigheid toegepast, terwijl het overeenkomende gedeelte van het partnerpensioen komt te vervallen.
5. Indien vóór de datum waarop dit artikel toepassing vindt reeds een aanspraak op bijzonder partnerpensioen als bedoeld in artikel 13 is toegekend, wordt een verhoging als bedoeld in lid 3 dan wel lid 4 van dit artikel slechts toegepast op het tot die datum opgebouwde partnerpensioen, nadat dit is verminderd met het partnerpensioen bij scheiding.
De in lid 3 van dit artikel bedoelde verhoging van het levenslang ouderdomspensioen wordt dan naar evenredigheid toegepast, terwijl het uitgeruilde gedeelte van het partnerpensioen komt te vervallen.
Uitruil ouderdomspensioen in een hoger partnerpensioen
6. De deelnemer heeft het recht om:
- bij beëindiging van het deelnemerschap; en
- met ingang van de datum waarop het ouderdomspensioen ingaat of kan ingaan;
het bij de Stichting opgebouwde ouderdomspensioen gedeeltelijk om te zetten in een hoger partnerpensioen.
7. De omzetting geschiedt op basis van de op het moment van de omzetting geldende en daarvoor door het Bestuur vastgestelde collectieve actuariële gelijkwaardige ruilvoet die voor mannen en vrouwen gelijk is. Het Bestuur stelt hiertoe op advies van de actuaris een ruilvoet vast voor één kalenderjaar. In de bijlage is de ruilvoet voor één kalenderjaar opgenomen alsmede de wijze waarop deze voor de navolgende jaren zal worden aangepast en voor de belanghebbenden kenbaar zal worden gemaakt.
Een aanpassing van de ruilvoet door het bestuur geldt vanaf het bestuursbesluit hiertoe voor alle deelnemers en gewezen deelnemers die nog geen gebruik hebben gemaakt van de in dit artikel omschreven uitruilmogelijkheid.
8. De omzetting van het ouderdomspensioen in een hoger partnerpensioen is gemaximeerd. Het vastgestelde partnerpensioen bedraagt na omzetting maximaal 70% van het verlaagde ouderdomspensioen.
9. Een verhoging van het partnerpensioen ten behoeve van de partner, vindt slechts plaats indien de keuze blijkt uit een door de deelnemer en diens partner ondertekend keuzeformulier.
10. Een vastgestelde aanspraak op verevend ouderdomspensioen kan niet worden betrokken in de in dit lid bedoelde omzetting.
11. Het na de uitruil resterende deel van het ouderdomspensioen zal en mag nooit minder bedragen dan het in artikel 22 lid 2 van dit reglement genomen grensbedrag.
Artikel 19 - Voortzetting bij arbeidsongeschiktheid
Gedurende de periode dat op de deelnemer artikel 7 lid 1 van toepassing is zal de pensioenre- geling worden voortgezet. Hierbij wordt uitgegaan van de in artikel 16 bedoelde pensioengrond- slagen zoals deze voor de deelnemer worden vastgesteld per 1 januari van het jaar waarin premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid is toegekend, met dien verstande dat de verlaging van het pensioensalaris als gevolg van de loonaanvulling in verband met ziekte hierbij buiten beschouwing blijft.
De pensioengrondslagen zullen daarbij worden gefixeerd op het niveau van de pensioengrondslagen zoals deze zijn vastgesteld in de eerste volzin.
Indien een deelnemer waarop artikel 7 lid 1 van toepassing is, tijdens het voortgezet deelnemerschap eveneens deelneemt aan de verplichte pensioenregeling van de Stichting Pensioenfonds Werk en (re)Integratie, uit hoofde van een dienstverband in het kader van de Wet Sociale Werkvoorziening, zullen bij enige ingang van de pensioenaanspraken uit hoofde van dit reglement de pensioenaanspraken bij de Stichting Pensioenfonds Werk en (re)Integratie hierop in mindering worden gebracht.
Indien een deelnemer tijdens het voortgezet deelnemerschap eveneens premievrijstelling wegens arbeidsongeschiktheid ontvangt bij een andere pensioenuitvoerder, dan wordt de uitkering op basis van dit artikel in mindering gebracht op de pensioenaanspraken die op grond van de premievrijstelling van toepassing zijn bij de andere pensioenuitvoerder.
Artikel 20 - Fiscale maximering pensioenen
Reglementaire pensioenen
1. Ouderdomspensioen
a. Het per maand te ontvangen ouderdomspensioen inclusief de AOW-uitkering is maximaal gelijk aan 100% van het laatst gemaximeerde pensioengevende maandsalaris zoals bepaald in artikel 15 lid 1, sub c.
b. Indien en zodra het in voorgaande lid genoemde maximum wordt bereikt, zal het pensioen op het gestelde niveau worden bevroren.
2. Partnerpensioen
a. Het partnerpensioen is maximaal gelijk aan 70% van het maximale ouderdomspensioen ingevolge lid 1 sub a van dit artikel.
b. De verhoging van het partnerpensioen ingevolge de toepassing van artikel 17 lid 2, sub b van het pensioenreglement, zal worden gemaximeerd met inachtneming van het fiscaal toelaatbare bedrag als bedoeld in artikel 18f Wet op de loonbelasting 1964.
3. Wezenpensioen
Het wezenpensioen is maximaal gelijk aan 14% van het maximale ouderdomspensioen ingevolge lid 1 sub a van dit artikel. Bij volle wezen wordt voornoemd percentage verdubbeld.
4. AOW-uitkering
Voor de vaststelling van de in dit artikel bedoelde maxima wordt de te ontvangen AOW- uitkering gesteld op de AOW-uitkering, inclusief de vakantie-uitkering voor een gehuwde waarvan de partner de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt,.
5. Uitzonderingen
Bij de toepassing van de hiervoor genoemde maxima zullen overschrijdingen daarvan ten gevolge van de in artikel 18d lid 1 van de Wet op de loonbelasting 1964 omschreven oorzaken buiten beschouwing blijven. Het betreft hier overschrijdingen als gevolg van waardeoverdracht, toeslagverlening, variabilisering van de uitkering en uitruil van partnerpensioen en ouderdomspensioen.
Artikel 21 - Rechten bij beëindiging van het deelnemerschap anders dan door overlijden of pensionering
1. Indien het deelnemerschap eindigt als gevolg van de beëindiging van het dienstverband met de Werkgever anders dan bij overlijden of pensionering, verkrijgt de deelnemer een voor hem premievrije aanspraak op pensioen, zoals omschreven in artikel 12 leden 1 tot en met 3 en vastgesteld krachtens artikel 17 leden 1, 2, 3, met inachtneming van de bepalingen in dit artikel.
2. Indien lid 1 van dit artikel op de deelnemer van toepassing is, wordt bij beëindiging van het deelnemerschap de hoogte vastgesteld van de opgebouwde pensioenaanspraken krachtens artikel 17 leden 1, 2a, en 3, met inachtneming van artikel 27 en de overige bepalingen in dit reglement.
3. De premievrije pensioenaanspraken als bedoeld in lid 2 van dit artikel, worden vastgelegd in een aan de gewezen deelnemer af te geven bewijsstuk.
In dit bewijsstuk wordt de gewezen deelnemer eveneens informatie verstrekt met betrekking tot de in artikel 25 lid 2 opgenomen toeslagverlening.
4. Indien het deelnemerschap wordt beëindigd als gevolg van een op de deelnemer van toepassing zijnde Sociaal Plan, en na de beëindiging van het deelnemerschap door de gewezen deelnemer ten behoeve van de gewezen deelnemer en partner pensioenaanspraken worden opgebouwd uit middelen welke ten laste komen van de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering, dan wel een door de Werkgever toegekende garantiebepaling van toepassing is, worden al de reglementaire premievrije of bij overlijden vóór de pensioendatum toe te kennen pensioenaanspraken dienovereenkomstig opnieuw vastgesteld.
Artikel 22 - Afkoop van pensioenaanspraken
1. De pensioenaanspraken ingevolge het pensioenreglement en de bijlage(n) kunnen niet worden afgekocht, vervreemd, of prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden, anders dan in de gevallen voorzien bij of krachtens de Pensioenwet.
2. Indien het jaarlijks ouderdomspensioen twee jaar na het einde van het deelnemerschap het bedrag als genoemd in artikel 66 van de Pensioenwet (in 2014: € 458,06) op de pensioendatum niet te boven gaat, heeft de Stichting gedurende 6 maanden het recht het pensioen af te kopen, tenzij de gewezen deelnemer binnen twee jaar na beëindiging van de deelneming heeft gemeld aan de Stichting dat er een procedure tot waardeoverdracht is gestart. Bij de afkoop van ouderdomspensioen wordt ook de daarbij behorende aanspraak op partner- en wezenpensioen afgekocht. De afkoopsom wordt ter hand gesteld van de gewezen deelnemer.
3. Indien de (vervroegde) pensioendatum ligt voor het verstrijken van de genoemde termijn van twee jaar, heeft de Stichting het recht om bij de ingang van het ouderdomspensioen een aanspraak op ouderdomspensioen en eventuele andere aanspraken ten behoeve van de gewezen deelnemer of zijn nabestaanden af te kopen, indien de uitkering van het ouderdomspensioen op de ingangsdatum minder bedraagt dan de in het in lid 2 genoemde bedrag.
4. Indien het jaarlijks partnerpensioen of bijzonder partnerpensioen bij ingang respectievelijk op de scheidingsdatum het bedrag als genoemd in artikel 66 van de Pensioenwet (in 2014:
€ 458,06) op de pensioendatum niet te boven gaat, heeft de Stichting gedurende 6 maanden het recht dit (bijzonder) partnerpensioen af te kopen.
5. De Stichting kan na de termijn van 2 jaar en 6 maanden – of na 6 maanden in het geval van lid 4 – overgaan tot afkoop indien de gewezen deelnemer respectievelijk de partner respectievelijk de gewezen partner daarmee instemt.
6. De omzetting geschiedt op basis van de op het moment van de omzetting geldende en daarvoor door het Bestuur vastgestelde collectieve actuariële gelijkwaardige afkoopvoet die voor mannen en vrouwen gelijk is. Het Bestuur stelt hiertoe op advies van de actuaris een afkoopvoet vast voor één kalenderjaar. In de bijlage is de afkoopvoet voor één kalenderjaar opgenomen alsmede de wijze waarop deze voor de navolgende jaren zal worden aangepast en voor de belanghebbenden kenbaar zal worden gemaakt.
Een aanpassing van de afkoopvoet door het bestuur geldt vanaf het bestuursbesluit hiertoe voor alle deelnemers en gewezen deelnemers die nog geen gebruik hebben gemaakt van de in dit artikel omschreven afkoopmogelijkheid.
7. Het in lid 2 genoemde bedrag wordt jaarlijks met ingang van 1 januari door de Minister aangepast.
8. De ingevolge dit artikel vastgestelde afkoopsom wordt ter hand gesteld van de rechthebbende.
9. Elk beding strijdig met het bepaalde in een der voorgaande leden is nietig, terwijl met de pensioenaanspraken van de (gewezen) partner op redelijke wijze rekening dient te worden gehouden.
Artikel 23 - Waardeoverdracht
Voor zover artikel 24 hierin niet voorziet, is het Bestuur bevoegd om uitvoering te geven aan waardeoverdrachten, mits wordt voldaan aan het gestelde bij of krachtens de Pensioenwet.
Bestuur kan hiervoor nadere voorwaarden stellen.
Artikel 24 - Waardeoverdracht bij wijziging van dienstbetrekking
OVERDRACHT
1. De Stichting is verplicht, tenzij naar het oordeel van de Nederlandsche Bank de financiële toestand van de Stichting dat niet toelaat, in geval van individuele beëindiging van de deelneming op of na 8 juli 1994, anders dan door overlijden of het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, op verzoek van de gewezen deelnemer aanspraken op pensioen zoals bedoeld in artikel 21 lid 2 over te dragen.
2. Indien in de over te dragen pensioenaanspraken, welke zijn ontstaan in het geval van individuele beëindiging van de deelneming op of na 8 juli 1994 anders dan door overlijden of het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bij een (her)verzekeraar ondergebrachte pensioenaanspraken zijn begrepen, vindt eveneens overdracht van de overdrachtswaarde van de bij de (her)verzekeraar ondergebrachte pensioenaanspraken plaats, waarbij bij de berekening van de overdrachtswaarde de wettelijke rekenregels als bedoeld in lid 8 zijn toegepast.
3. Overdracht van de overdrachtswaarde van pensioenaanspraken, voor zover gebaseerd op de op grond van de door de van overheidswege opgerichte Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering verstrekte bijdragen, is niet mogelijk, behoudens indien lid 1 van dit artikel van toepassing is.
4. In het geval artikel 14 lid 4 toepassing heeft gevonden, wordt het vereveningsouderdomspensioen van de vereveningsgerechtigde op verzoek van de (gewezen) deelnemer overgedragen, indien de overdrachtswaarde wordt aangewend ter verwerving van eenzelfde of een ander soort pensioen ten behoeve van diens gewezen partner.
De gewezen partner wordt omtrent het verzoek van de (gewezen) deelnemer geïnformeerd onder mededeling van de pensioenuitvoerder waar de vereveningsrechten worden ondergebracht.
OVERNAME
5. De Stichting is verplicht op verzoek van een deelnemer de overdrachtswaarde van elders door hem verworven pensioenaanspraken aan te wenden ter verwerving van aanspraken op pensioen voor die deelnemer.
6. Indien de deelnemer elders verworven pensioenaanspraken door middel van waardeoverdracht bij de Stichting inbrengt, zal de overdrachtswaarde worden aangewend ter vaststelling van extra pensioenaanspraken op ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen. Op deze pensioenaanspraken is gedurende het deelnemerschap artikel 17 lid 1b overeenkomstig van toepassing.
7. Indien in de overdrachtswaarde de overdrachtswaarde van het deel van het pensioen dat op grond van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding moet worden uitbetaald aan de vereveningsgerechtigde is begrepen, wordt bedoeld gedeelte van de overdrachtswaarde aangewend ter bepaling van het recht op uitbetaling aan de vereveningsgerechtigde.
REKEN- EN PROCEDURE-REGELS
8. Met betrekking tot alle leden van dit artikel worden bij het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregelingen door de Minister, gehoord de Stichting van de Arbeid en de Nederlandsche Bank, regels gesteld ten aanzien van de berekening van de waarde van de over te dragen aanspraken op pensioen en de met de overdrachtswaarde in te kopen aanspraken op pensioen, alsmede de in acht te nemen procedure.
Artikel 25 - Verhoging van pensioenen
1. Op de pensioenrechten en pensioenaanspraken wordt jaarlijks een toeslag verleend van maximaal de loonontwikkeling in het voorgaande kalenderjaar conform de CAO van Brocacef BV cs voor de actieve deelnemers en maximaal de stijging van de consumentenprijsindex (CPI) alle huishoudens afgeleid van de maand juli ten opzichte van het prijsindexcijfer van de maand juli van het daaraan voorafgaande kalenderjaar, voor de inactieve deelnemers. Het Bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit beleggingsrendement gefinancierd.
2. Het opgebouwde ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 17 lid 1 kan jaarlijks worden verhoogd met een toeslag.
De toeslagverlening is voorwaardelijk; er is geen recht op een toeslagverlening en het is niet zeker of en in hoeverre in de toekomst een toeslagverlening zal plaatsvinden. Een eenmaal toegekende toeslag is onvoorwaardelijk.
3. Alle ingegane pensioenen en pensioenaanspraken van gewezen deelnemers en pensioengerechtigden kunnen jaarlijks worden verhoogd met een toeslag. Onder pensioen(aanspraken) wordt mede verstaan de bijbehorende latente pensioenen, het (ingegane) partnerpensioen bij scheiding en het na verevening toegekende (ingegane) vereveningsouderdomspensioen van gewezen partners.
De toeslagverlening is voorwaardelijk; er is geen recht op een toeslagverlening en het is niet zeker of en in hoeverre in de toekomst een toeslagverlening zal plaatsvinden. Een eenmaal toegekende toeslag is onvoorwaardelijk.
4. Het Bestuur beslist jaarlijks – in beginsel in de laatste bestuursvergadering van het kalenderjaar – in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast per
1 januari van het daaropvolgende jaar. Het Bestuur zal daarbij een leidraad hanteren waarin zijn opgenomen de uitgangspunten die gelden voor toekenning van een toeslag. Indien de omstandigheden dit naar het oordeel van het Bestuur noodzakelijk maken, kan het Bestuur echter ook afwijken van deze leidraad. Het Bestuur stelt de leidraad zelfstandig vast en neemt deze op in de actuariële en bedrijfstechnische nota van de Stichting.
5. Jaarlijks zal de Stichting op advies van de actuaris aangeven welke niveau van toeslagverlening op lange termijn realistisch kan worden geacht. Hierbij geldt dat de toeslagverlening als bedoeld in lid 1 maximaal gelijk zal zijn aan de loonontwikkeling in het voorgaande kalenderjaar conform de CAO van Brocacef BV cs en de toeslagverlening als bedoeld in lid 2 maximaal gelijk zal zijn aan de stijging van de consumentenprijsindex (CPI) alle huishoudens afgeleid van de maand juli ten opzichte van het prijsindexcijfer van de maand juli van het daaraan voorafgaande kalenderjaar, zoals vastgesteld door het CBS.
De prognose van de op lange termijn realistische geachte toeslagverlening zal gebaseerd zijn op een continuïteitsanalyse, die volgens de voorschriften van de van de Nederlandsche Bank (DNB) zal worden uitgevoerd.
6. In bijzondere omstandigheden kan het Bestuur besluiten een incidentele toeslag te verlenen. Dit kan alleen geschieden indien de financiële situatie van de Stichting zodanig is dat de toekenning niet ten koste gaat van de pensioenrechten en pensioenaanspraken, de eerder vermelde toeslagverlening in de leden 1 t/m 4 en de Stichting beschikt over vrij eigen vermogen.
7. Een besluit om in enig jaar op basis van dit artikel een toeslag te verlenen, vormt geen garantie voor in toekomstige jaren te verlenen toeslagen en houdt geen inperking in van de beleidsvrijheid die het Bestuur van de Stichting heeft op grond van dit artikel.
8. De Stichting behoudt zich het recht voor om het toeslagbeleid als vastgelegd in dit artikel aan te passen, in overeenstemming met de in de statuten omschreven formele vereisten terzake van reglementswijzigingen. Toekomstige wijzigingen in dit artikel zijn bindend voor alle deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en overige belanghebbenden van de Stichting.
Artikel 26 - Uitbetaling
1. Alle pensioenbedragen worden uitgekeerd in maandelijkse termijnen in euro’s bij achterafbetaling, ter grootte van 1/12 van het jaarpensioen.
De pensioenbedragen worden maandelijks overgeschreven op een door de pensioengerechtigde aan te wijzen bank- of postbankrekening
2. De Stichting dient, voor zover zij hiertoe in staat is, al het mogelijke te doen om pensioenbedragen, welke niet door de betreffende (gewezen) deelnemer zijn of worden ingevorderd, aan betreffende (gewezen) deelnemer tot uitkering te brengen.
Artikel 27 - Financiering en eigen bijdrage
1. De dekking van de vastgestelde pensioenaanspraken vindt plaats volgens het koopsomstelsel, waarbij de over de reeds verstreken deelnemersjaren vastgestelde pensioenaanspraken steeds volledig zijn gefinancierd, en de over de toekomstige deelnemersjaren tot de pensioendatum voorzienbare pensioenaanspraken naar evenredigheid van de toekomstige deelnemersjaren worden gefinancierd, een en ander zoals omschreven in de actuariële en bedrijfstechnische nota van de Stichting.
De jaarlijks te verlenen aanspraken dienen in ieder geval steeds aan het einde van ieder kalenderjaar dan wel, indien het deelnemerschap eerder eindigt, bij beëindiging van het deelnemerschap volledig te zijn gefinancierd.
2. In de kosten van de pensioenregeling wordt gedurende het deelnemerschap door de deelnemer vanaf de datum aanvang deelnemerschap bijgedragen. De bijdrage bedraagt 6% van de pensioengrondslag voor het levenslang ouderdomspensioen, met dien verstande dat wanneer de overeengekomen arbeidstijd afwijkt van de voor de betreffende functie gebruikelijke arbeidstijd een dienovereenkomstige evenredige bijdrage verschuldigd is (zie ook addendum). De (werknemers)bijdrage wordt voor deelnemers met een deeltijd dienstverband vermenigvuldigd met de voor de betreffende maand geldende deeltijdfactor als bedoeld in artikel 17 lid 4 sub b.
3. De bijdrage is verschuldigd vanaf de datum van opname in de pensioenregeling over volle maanden van het deelnemerschap. De Werkgever zal de bijdrage met de deelnemer in gelijke delen, bij iedere betaling van het salaris, verrekenen.
4. Het totaal van de verschuldigde bijdragen, vastgesteld volgens lid 1 van dit artikel waarvan de bijdrage volgens lid 2 van dit artikel een onderdeel vormt, zal op grond van de overeenkomst tussen de Stichting en de Werkgever door de Werkgever aan de Stichting worden voldaan.
5. De bijdrage door de deelnemer eindigt:
a. bij het bereiken van de pensioendatum:
- op de pensioendatum
b. bij toepassing van artikel 9:
- op de vervroegde pensioendatum
c. bij overlijden vóór de pensioendatum:
- per de eerste dag van de maand volgend op het overlijden
d. bij beëindiging van het dienstverband met de Werkgever vóór de pensioendatum anders dan door overlijden;
- per de eerste dag van de maand voorafgaande aan of samenvallend met de datum van beëindiging van het dienstverband met de Werkgever, of per de eerste dag van de maand na beëindiging van het dienstverband indien de beëindiging van het dienstverband met de Werkgever per de laatste werkdag van de maand plaatsvindt
e. bij het verlenen van premievrijstelling door de Werkgever en de Stichting wegens het toegekend zijn van een uitkering krachtens de WAO of WIA, naar een arbeidsongeschiktheidspercentage behorende bij de hoogste klasse van de WAO of WIA (zijnde IVA) en waarbij op grond van het arbeidsongeschikt zijn door de Werkgever het dienstverband is beëindigd;
- per de eerste dag van de maand volgend op de datum waarop het dienstverband is beëindigd.
6. De bijdrage is niet verschuldigd over een periode van onbetaald verlof, te rekenen vanaf de eerste dag van de maand waarin het onbetaald verlof aanvangt, tot de eerste dag van de maand waarin het onbetaald verlof eindigt.
Artikel 28 - Beperkingen partner- en wezenpensioen
Is het overlijdensrisico van het partnerpensioen en wezenpensioen geheel of ten dele herverzekerd, dan zal het recht op partnerpensioen en wezenpensioen geheel of ten dele teniet gaan, indien ingevolge de in de herverzekeringsovereenkomst opgenomen uitsluitingsgronden welke betrekking hebben op misdrijf, niet-Nederlandse krijgsdienst, oorlogshandelingen en/of terrorisme de Herverzekeraar niet tot uitbetaling van het in herverzekering gegeven risicokapitaal overgaat, of een korting op het herverzekerde risicokapitaal toepast. De volledige tekst van de in de herverzekeringsovereenkomst opgenomen uitsluitingsgronden kan door belanghebbenden bij de Stichting worden opgevraagd.
Artikel 29 - Wijziging of beëindiging
1. Een wijziging van de pensioenovereenkomst (pensioenregeling) komt tot stand door afspraken hierover door de werkgever met de vakorganisaties, waarbij het mogelijk is dat de vakorganisaties voor specifiek voorgestelde wijzigingen van de pensioenovereenkomst de wijzigingsbevoegdheid overdraagt aan de Ondernemingsraad. Een overeengekomen wijziging van de pensioenovereenkomst wordt vervolgens neergelegd in het pensioenreglement, mits de Stichting akkoord gaat met de uitvoering hiervan.
Een gewijzigd pensioenreglement is van toepassing op alle deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en de overige belanghebbenden. Ingeval van een wijziging van de pensioenovereenkomst worden evenwel de voor de aanspraakgerechtigden tot het tijdstip van wijziging opgebouwde pensioenaanspraken niet gewijzigd, behoudens een waardeoverdracht of ingeval van een financieel tekort als bedoeld in lid 3. Het in de vorige volzin bepaalde geldt op overeenkomstige wijze voor de opgebouwde rechten van pensioengerechtigden.
2. Het Bestuur is, indien de Werkgever daartoe termen aanwezig acht, bevoegd om met inachtneming van de wettelijke bepalingen ter zake de aanspraken krachtens dit reglement, welke op achterliggende deelnemersjaren betrekking hebben en die niet geacht kunnen worden door bijdragen van de deelnemer zelf te zijn gevestigd, te verlagen in geval van overheidswege een verplichte of verplicht gestelde oudedags-, partner- of wezenvoorziening wordt ingevoerd, dan wel een bestaande voorziening - bij afzonderlijke wet - wordt uitgebreid of verhoogd, of een andere wettelijke of op de wet berustende voorziening van gelijke strekking wordt ingevoerd, uitgebreid of verhoogd.
Evenwel mogen door een dergelijke wijziging de op achterliggende deelnemersjaren betrekking hebbende aanspraken op pensioen krachtens dit reglement en die van overheidswege, welke geacht kunnen worden op achterliggende deelnemersjaren betrekking te hebben, gezamenlijk niet dalen beneden de op achterliggende deelnemersjaren betrekking hebbende totale aanspraken van de deelnemer op pensioen krachtens dit reglement en die van overheidswege vóór het tot stand komen van de vorenbedoelde invoering, uitbreiding of verhoging van de voorziening van overheidswege.
3. Ingeval van een financieel tekort – de financiële situatie van de Stichting is zodanig dat de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen niet meer volledig door waarden zijn gedekt – kan het bestuur besluiten de verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten te verminderen. Hiertoe zal het bestuur slechts besluiten indien is gebleken dat de Stichting niet in staat is binnen een redelijke termijn het financiële tekort op andere wijze op te lossen zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de werkgever onevenredig worden geschaad en alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet om uiterlijk binnen een jaar het tekort te hebben opgelost.
Ingeval de Stichting besluit tot korting van de rechten informeert de Stichting de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en de werkgever schriftelijk over het besluit tot vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten.
Zodra en in zoverre de financiële toestand van de Stichting dit toelaat, zal een vermindering van aanspraken met terugwerkende kracht ongedaan worden gemaakt.
4. De Werkgever behoudt zich ingeval van een ingrijpende wijziging van omstandigheden de bevoegdheid tot vermindering of beëindiging van zijn bijdrage in de kosten van de pensioenregeling voor. Hiervan kan sprake zijn indien:
a. de financiële positie van de Werkgever dit vergt.
b. wettelijke of andere pensioenregelingen bedoeld in het eerste lid, worden ingevoerd, dan wel bestaande worden verhoogd of uitgebreid.
c. in elke andere ingrijpende wijziging van omstandigheden.
Indien de Werkgever voornemens is tot uitoefening van zijn bevoegdheid over te gaan, deelt de Werkgever dit onverwijld schriftelijk mede aan het Bestuur, de Deelnemersraad en de Ondernemingsraad, alsmede aan degenen wier pensioen of aanspraak op pensioen daardoor wordt getroffen.
Zodra en op enig moment de bijdrage van de Werkgever wordt verlaagd, zullen de aanspraken ter zake van deelnemersjaren na dat tijdstip worden verlaagd naar rato van de vermindering van de totale bijdragen van de Werkgever, voor zover niet op andere wijze in het tekort wordt voorzien. Pensioenaanspraken ter zake van dan verstreken deelnemersjaren blijven onverlet, onverminderd de bepalingen van de eerste twee leden van dit artikel.
5. De in de leden 1 en 3 van dit artikel bedoelde wijzigingen in de pensioenaanspraken zullen in een reglementswijziging worden vastgelegd.
6. Het Bestuur zal op wens van de Werkgever, ten gunste van een deelnemer of groep van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, respectievelijk overige aanspraakgerechtigden van dit reglement afwijken, wanneer de deelnemer en/of Werkgever de Stichting door (een) extra storting(en) hiertoe in staat stelt en/of de vrije middelen van de Stichting dit toelaten. De hiervoor bedoelde storting(en) door de deelnemer is (zijn) alleen mogelijk in het geval, dat er ontbrekende pensioenaanspraken worden verzekerd, vallende binnen het raam van de pensioenregeling. De hier bedoelde afwijkingen zullen schriftelijk worden vastgelegd.
Artikel 30 - Verplichtingen van de deelnemers en medische waarborgen
Iedere (gewezen) deelnemer, pensioengerechtigde en overige aanspraakgerechtigde is verplicht volle medewerking te verlenen aan de uitvoering van de bepalingen van dit reglement.
Vorengenoemde personen zijn met name verplicht aan het Bestuur alle gevraagde inlichtingen te verstrekken.
Voor zover het pensioenreglement aan een belanghebbende individuele keuzemogelijkheden biedt en deze belanghebbende zijn reeds eerder gemaakte keuze als bedoeld in artikel 18 wil wijzigen, kan de Stichting de instemming met deze wijziging afhankelijk stellen van de uitslag van een medisch onderzoek naar de gezondheid van de betrokken belanghebbende. Een en ander geschiedt met inachtneming van geldende wet- en regelgeving.
Artikel 31 - Mededeling aan de deelnemers en gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden
1. Binnen drie maanden de na de start van de verwerving van pensioenaanspraken ontvangt een nieuwe deelnemer een startbrief . Door middel van deze startbrief wordt de deelnemer onder andere geïnformeerd over:
a. de inhoud van de pensioenregeling;
b. de toeslagverlening als bedoeld in artikel 25;
c. het recht van de werknemer om bij de Stichting het voor hem geldende reglement op te vragen;
d. het eventuele bestaan van een vrijwillige pensioenregeling;
e. omstandigheden die betrekking hebben op het functioneren van de Stichting;
f. het recht van de werknemer om bij de Stichting een verzoek in te dienen voor een berekening van de effecten van uitruil op zijn pensioenaanspraak;
alsmede die aspecten die in nadere regelgeving zijn vastgelegd.
2. De Stichting stelt de belanghebbenden in staat desgewenst van de geldende statuten en de reglementen kennis te nemen
3. De Stichting informeert de werknemer binnen drie maanden na een wijziging in de pensioenovereenkomst over die wijziging en de mogelijkheid om het gewijzigde pensioenreglement op te vragen bij de Stichting.
4. Jaarlijks verstrekt de Stichting aan de deelnemer een opgave van:
a. de hoogte van het tot en met dat jaar opgebouwde pensioen;
b. het te bereiken pensioen als de pensioenopbouw ongewijzigd wordt voortgezet tot de pensioendatum;
c. informatie over de toeslagverlening als bedoeld in artikel 25;
d. de aan het desbetreffende of het voorafgaande deelnemersjaar toe te rekenen waardeaangroei van pensioenaanspraken overeenkomstig de Wet inkomstenbelasting 2001 en daarop berustende bepalingen;
e. die aspecten die op basis van nadere regelgeving moeten worden verstrekt.
5. Bij beëindiging van het deelnemerschap verstrekt de Stichting aan de (gewezen) deelnemer een opgave van:
a. de hoogte van de opgebouwde pensioenen;
b. informatie over de toeslagverlening als bedoeld in artikel 25;
c. informatie die voor de deelnemer specifiek in het kader van de beëindiging relevant is;
d. omstandigheden die betrekking hebben op het functioneren van de pensioenuitvoerder;
e. die aspecten die op basis van nadere regelgeving moeten worden verstrekt.
6. Bij beëindiging van het partnerschap verstrekt de Stichting aan de (gewezen) partner een opgave van:
a. een opgave van de opgebouwde pensioenaanspraak op partnerpensioen;
b. informatie over de toeslagverlening als bedoeld in artikel 25;
c. informatie die voor de gewezen partner specifiek van belang is;
d. die aspecten die op basis van nadere regelgeving moeten worden verstrekt.
7. Een keer in de vijf jaar verstrekt de Stichting aan de gewezen deelnemer en de gewezen partner een opgave van:
a. de hoogte van het tot en met dat jaar opgebouwde pensioen;
b. informatie over de toeslagverlening als bedoeld in artikel 25;
c. die aspecten die op basis van nadere regelgeving moeten worden verstrekt.
De Stichting informeert de gewezen deelnemer en de gewezen partner binnen drie maanden na een wijziging van het toeslagbeleid over deze wijziging.
8. Jaarlijks verstrekt de Stichting aan de pensioengerechtigde:
a. een opgave van zijn pensioenuitkering;
b. een opgave van de opgebouwde aanspraken op partnerpensioen; en
c. informatie over toeslagverlening als bedoeld in artikel 25;
d. die aspecten die op basis van nadere regelgeving moeten worden verstrekt.
De Stichting informeert de pensioengerechtigde binnen drie maanden na een wijziging van het toeslagbeleid over deze wijziging.
9. De Stichting verstrekt de deelnemer, de gewezen deelnemer, de gewezen partner en de pensioengerechtigde op verzoek:
a. het pensioenreglement;
b. het jaarverslag en de jaarrekening van de Stichting;
c. de uitvoeringsovereenkomst;
d. de voor hem relevante informatie over beleggingen; en
e. die aspecten die op basis van nadere regelgeving moeten worden verstrekt.
10. De Stichting verstrekt de deelnemer, de gewezen deelnemer en de gewezen partner op verzoek informatie die specifiek voor hem relevant is.
11. De Stichting verstrekt de gewezen deelnemer op verzoek een opgave van de hoogte van zijn opgebouwde pensioenaanspraken.
12. Voorzover de Pensioenwet deze mogelijkheid openlaat, kan de Stichting een vergoeding vragen voor de in dit artikel genoemde informatie.
Artikel 32 - Beslag en vervreemding
1. Beslag op pensioen of aanspraak op pensioen is niet toegelaten uitgezonderd de situatie dat indien en voor zover het pensioen of aanspraak op pensioen, tezamen met overige voor beslag vatbare inkomsten meer bedraagt dan de op grond van artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vast te stellen beslagvrije voet.
De beslaglegger en/of de deurwaarder dient de beslagvrije voet vast te stellen en deze aan de Stichting mede te delen.
2. Overdracht, inpandgeving of elke andere handeling, waardoor ten aanzien van de pensioenrechten door de deelnemer, gewezen deelnemer of enige andere belanghebbende aan een ander recht zou worden verleend, is niet toegelaten, uitgezonderd de situatie dat de aanspraakgerechtigde in het buitenland gaat wonen en ingevolge de Invorderingswet 1990 de belastingdienst verpanding plaatsvindt voor het verlenen van zekerheid alsmede het bepaalde in artikel 64 lid 1 sub b en lid 2 van de Pensioenwet
3. Volmacht tot invordering van het pensioen, in welke vorm en onder welke benaming ook verleend, is steeds herroepelijk.
Indien op grond van een verzoek van de deurwaarder het beslag op het pensioen wordt herzien, dient de Stichting de beslagene hiervan in kennis te stellen.
4. Elk beding strijdig met het bepaalde in de voorgaande leden is nietig.
Artikel 33 - Onvoorziene gevallen; geschillen
In incidentele gevallen, niet van algemene aard zijnde, waarin dit reglement niet voorziet, alsmede in gevallen van twijfel aangaande de bedoeling of uitlegging van de hierin voorkomende bepalingen en in de geschillen tussen het Bestuur en de deelnemer, welke uit de toepassing van dit reglement voortvloeien, beslist het Bestuur. De met redenen omklede beslissing wordt ter kennis van de deelnemer gebracht.
Artikel 34 - Overgangsbepalingen
1. Voor degene die op 31 december 2005 gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of deelnemer als bedoeld in lid 2 sub c van dit artikel waren, geldt dat het bepaalde in artikel 25 (verhoging pensioenen) van het onderhavige pensioenreglement in de plaats treedt van het bepaalde in artikel 25 van het tot 1 januari 2006 geldende pensioenreglement dan wel de indexatiebepaling in de hieraan voorafgaande pensioenreglementen.
2. Voor degene die op 31 december 2005 deelnemer was aan het op dat moment geldende pensioenreglement van de Stichting, geldt het volgende.
a. Op 31 december 2005 worden de opgebouwde aanspraken op basis van het tot en met 31 december 2005 geldende reglement premievrij vastgesteld, alsof de deelname van de deelnemer per die datum is beëindigd. De aldus vastgestelde aanspraken worden gedurende het deelnemerschap aan dit reglement behandeld als aanspraken welke tijdens het deelnemerschap – conform artikel 17 – zijn opgebouwd. Deze rechten worden gedurende het deelnemerschap verhoogd conform het bepaalde in artikel 17 lid 1 sub b. Per 1 januari 2006 wordt eenmalig de mogelijkheid geboden om de tot 1 januari 2006 opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen en het tijdelijk ouderdomspensioen – beide met als pensioendatum 62 – om te zetten in aanspraken op ouderdomspensioen vanaf pensioenleeftijd 65 jaar. Hiervoor dient de deelnemer in 2006 een schriftelijk verzoek bij het Bestuur in te dienen.
b. Op de onder a. bedoelde premievrije aanspraken blijven de bepalingen van het tot 1 januari 2006 geldende reglement van toepassing (bijvoorbeeld: de bepalingen die betrekking hebben op het tijdelijk ouderdomspensioen, het uitstel van het (tijdelijk)
ouderdomspensioen en de anticumulatie als bedoeld in artikel 20 lid 7). Het een en ander voor zover in het onderhavige reglement hier niet van wordt afgeweken.
c. Het voorgaande is niet van toepassing op degenen die vóór 1 januari 2006 reeds recht hebben op voortzetting van het deelnemerschap wegens arbeidsongeschiktheid of waarvoor het dienstverband is beëindigd en het deelnemerschap wordt voortgezet
ingevolge het reglement ‘overgangsregeling in verband met beëindiging VUT-regeling’. Zij worden geen deelnemer aan de per 1 januari 2006 geldende pensioenregeling. Op hen blijven de bepalingen van het op 31 december 2005 geldende reglement van toepassing, met inachtneming van het bepaalde in lid 1 van dit artikel.
d. Het extra levenslang ouderdomspensioen en het premievrije aanvullend ouderdomspensioen, zoals bedoeld in artikel 35 lid 3 en lid 4 van het tot
1 januari 2006 geldende pensioenreglement, komen voor een verhoging in aanmerking overeenkomstig het bepaalde in artikel 25. Het bepaalde in artikel 25 is evenwel niet eerder van toepassing dan wanneer het deelnemerschap is beëindigd. Gedurende de periode dat er sprake is van een deelnemerschap worden de in de eerste volzin bedoelde rechten niet verhoogd.
3. Voor degene die:
a. op 31 december 2005 xxxxxxxxx was aan het op dat moment geldende pensioenreglement van de Stichting; en
b. vanaf 1 januari 2006 tot aan de uittredingsleeftijd als bedoeld in de in dit lid opgenomen tabel – of een op grond van artikel 9 eerder gelegen vervroegde pensioendatum – onafgebroken in dienst blijft bij de Werkgever (deelnemers waarvoor het deelnemerschap op basis van artikel 7 is voortgezet, zijn derhalve van deze regeling uitgesloten); en
c. vanaf 1 januari 2006 tot aan de uittredingsleeftijd als bedoeld in de in dit lid opgenomen tabel – of een op grond van artikel 9 eerder gelegen vervroegde pensioendatum – onafgebroken deelnemer blijft aan de onderhavige pensioenregeling,
geldt de volgende garantieregeling.
Ter aanvulling op de uit dit reglement voortvloeiende aanspraken worden over de dienstjaren bij de Werkgever vóór 1 januari 2006 extra aanspraken toegekend. De toekenning, inkoop en financiering van dit garantierecht zal niet eerder plaatsvinden dan op de uittredingsleeftijd
– of een op grond van artikel 9 eerder gelegen vervroegde pensioendatum – zoals bedoeld in de hierna opgenomen tabel of, indien dit eerder is, op 1 januari 2021.
Geboortejaar | Uittredingsleeftijd |
1944 1945 1946 1947 1948 1949 1950 | 61 jaar en 4 maanden 61 jaar en 5 maanden 61 jaar en 7 maanden 61 jaar en 9 maanden 61 jaar en 11 maanden 62 jaar 62 jaar |
1951 | 62 jaar en 2 maanden |
1952 | 62 jaar en 4 maanden |
1953 | 62 jaar en 6 maanden |
1954 | 62 jaar en 8 maanden |
1955 | 62 jaar en 10 maanden |
1956 | 63 jaar |
1957 en later | 63 jaar |
Met de inkoop van extra pensioen wordt invulling gegeven aan een door werkgevers- en werknemersvertegenwoordigers in 2005 getroffen overgangsregeling. Bij de invulling is rekening gehouden met:
• het gemaximeerde maandsalaris als bedoeld in artikel 15 lid 1 sub c;
• de fiscale ruimte welke mede wordt bepaald door de dienstjaren bij de Werkgever gelegen vóór 1 januari 2006;
• het maandsalaris, de vervroegingfactoren, de uitstelfactoren en de overige omstandigheden zoals die van toepassing waren op 31 december 2005.
Het Bestuur kan voor het vaststellen en gebruikmaken van de fiscale ruimte nadere richtlijnen hanteren.
Het garantierecht wordt eenmalig vastgesteld per 31 december 2005 en gedurende het deelnemerschap verhoogd conform het bepaalde in artikel 17 lid 1 sub b.
De hoogte van het garantierecht op 1 januari 2006 wordt aan de betreffende deelnemers gemeld in een aparte pensioenbrief.
Wettelijke disclaimer
Het pensioen dat op grond van dit lid voor de deelnemer zal worden ingekocht omdat de deelnemer in het verleden gedurende de dienstbetrekking(en) een of meer perioden heeft gehad waarin minder pensioen is opgebouwd dan op grond van de fiscale regelgeving mogelijk is, wordt pas opgebouwd op het moment dat en voor zover de toegezegde aanspraken zijn gefinancierd. Wanneer de deelname van deelnemer aan de pensioenregeling eindigt voordat deze aanspraken (volledig) zijn gefinancierd, heeft deelnemer alleen recht op het op dat moment gefinancierde en opgebouwde deel van deze pensioenaanspraken. Indien bij beëindiging van de deelname aan de pensioenregeling nog geen toegezegd pensioen over verstreken dienstjaren voor deelnemer is ingekocht en opgebouwd, heeft deelnemer dus ook geen recht op dit deel van uw toezegging. Als aan deelnemer is toegezegd dat pensioenaanspraken over verstreken dienstjaren worden ingekocht, dan moeten deze uiterlijk binnen vijftien jaren nadat de toezegging is gedaan, zijn gefinancierd. Wanneer de deelnemer binnen die vijftien jaar de pensioendatum zou bereiken, moeten de in te kopen pensioenaanspraken al eerder zijn gefinancierd, namelijk uiterlijk op de pensioendatum. Een eenmaal gedane toezegging tot inkoop van aanspraken over het verleden kan in beginsel niet worden ingetrokken of gewijzigd.
4. Indien onherroepelijk komt vast te staan dat de pensioenregeling niet voldoet aan de vereisten die de Wet op de loonbelasting 1964 aan een pensioenregeling stelt, zal onverwijld en met terugwerkende kracht ingaand op 1 januari 2006, de pensioenregeling worden gewijzigd in een pensioenregeling die wel voldoet aan de vereisten die deze Wet aan een pensioenregeling stelt.
Artikel 35 - Inwerkingtreding
Dit reglement wordt geacht in werking te zijn getreden met ingang van 1 januari 2006 – en is laatstelijk gewijzigd per 12 december 2013 – en vervangt vanaf die datum alle voorgaande reglementen, met dien verstande, dat voor zover de PSW/PW-bepalingen dan wel bestuursbesluiten eerder zijn ingegaan, voor die bepalingen respectievelijk besluiten de datum van de PSW/PW-wijziging(en) en bestuursbesluiten geldt.
Ondertekening 9 januari 2014
Mr. X.X.X.X. xxx Xxxxx Plv.Voorzitter
X. Xxxxxxx Werknemersbestuurslid
ADDENDUM
De omzettingsfactoren zoals opgenomen in dit addendum gelden voor het jaar 2014.
In de navolgende jaren zullen deze factoren bij bestuursbesluit opnieuw voor één kalenderjaar worden vastgesteld. De aangepaste factoren worden opgenomen op de website van de Stichting en zijn voorts opvraagbaar bij de Stichting. Bij een wijziging van het pensioenreglement zullen de omzettingsfactoren in de bijlage worden geactualiseerd.
Bij de vaststelling van navolgende factoren ten behoeve van vervroeging/uitstel en hoog-laag is uitgegaan van het principe dat het partnerpensioen niet meebeweegt met het ouderdomspensioen. Er is vanuit gegaan dat de hoogte van het partnerpensioen eerst wordt vastgesteld door wel/geen gebruik te maken van de mogelijkheid tot uitruil (als opgenomen in artikel 18) voordat de flexibele elementen vervroeging/uitstel dan wel hoog-laag worden toegepast.
Tarieven als bedoeld in artikel 9 lid 1 en ten behoeve van aanspraken zoals bedoeld in artikel 34 lid 2.
Verkrijgbaar vervroegd levenslang en tijdelijk ouderdomspensioen bij omzetting van € 1,- levenslang en tijdelijk ouderdomspensioen.
Kalenderjaar 2014 | |||
Ingangsleeftijd | Tarief levenslang ouderdomspensioen 62 jaar | Tarief levenslang ouderdomspensioen 65 jaar | Tarief tijdelijk ouderdomspensioen |
55 | 0,6821 | 0,5658 | 0,2679 |
56 | 0,7185 | 0,5956 | 0,3039 |
57 | 0,7575 | 0,6277 | 0,3487 |
58 | 0,7995 | 0,6625 | 0,4059 |
59 | 0,8445 | 0,7000 | 0,4817 |
60 | 0,8928 | 0,7407 | 0,5866 |
61 | 0,9445 | 0,7848 | 0,7424 |
62 | 0,8324 | ||
63 | 0,8840 | ||
64 | 0,9397 |
Bij tussenliggende ingangsleeftijden vindt interpolatie plaats tussen de opeenvolgende factoren.
Tarieven ten behoeve van aanspraken zoals bedoeld in artikel 34 lid 2.
Verkrijgbaar uitgesteld levenslang ouderdomspensioen bij omzetting van € 1,- levenslang ouderdomspensioen
Kalenderjaar 2014 | ||
Ingangsleeftijd | Tarief levenslang ouderdomspensioen 62 jaar | Tarief tijdelijk ouderdomspensioen |
63 | 1,0604 | 1,5149 |
64 | 1,1273 | 3,0639 |
64 + 1 maand | 3,3479 | |
64 + 2 maanden | 3,6887 | |
64 + 3 maanden | 4,1052 | |
64 + 4 maanden | 4,6259 | |
64 + 5 maanden | 5,2953 | |
64 + 6 maanden | 6,1879 | |
64 + 7 maanden | 7,4375 | |
64 + 8 maanden | 9,3119 | |
64 + 9 maanden | 12,4359 | |
64 + 10 maanden | 18,6839 | |
64 + 11 maanden | 37,4279 | |
65 | 1,2013 | 0,2013 direct ingaand levenslang OP |
Bij tussenliggende ingangsleeftijden vindt interpolatie plaats tussen de opeenvolgende factoren.
Tarieven als bedoeld in artikel 9 lid 4.
Afname van uitgesteld levenslang ouderdomspensioen na 65 jaar bij een hogere uitkering ad
€ 100 (ten opzichte van de oorspronkelijke uitkering) voor de periode tot leeftijd 65
Kalenderjaar 2014 | ||
Ingangsleeftijd hoge uitkering | Ingangsleeftijd lage uitkering | Verlaging lage uitkering in euro’s |
55 | 65 | 76,7620 |
56 | 65 | 67,9342 |
57 | 65 | 59,3369 |
58 | 65 | 50,9810 |
59 | 65 | 42,8740 |
60 | 65 | 35,0256 |
61 | 65 | 27,4443 |
62 | 65 | 20,1449 |
63 | 65 | 13,1358 |
64 | 65 | 6,4221 |
Bij tussenliggende ingangsleeftijden vindt interpolatie plaats tussen de opeenvolgende factoren
Tarieven als bedoeld in artikel 18 lid 3 en lid 7.
Verkrijgbaar levenslang ouderdomspensioen en partnerpensioen bij omzetting van € 1,- partnerpensioen en levenslang ouderdomspensioen.
Kalenderjaar 2014 | ||
Ingangsleeftijd | Tarief omzetting partnerpensioen in levenslang ouderdomspensioen 65 jaar | Tarief omzetting levenslang ouderdomspensioen 65 jaar in partnerpensioen |
55 | 0,1851 | 3,9116 |
56 | 0,1837 | 3,9230 |
57 | 0,1820 | 3,9394 |
58 | 0,1801 | 3,9601 |
59 | 0,1781 | 3,9830 |
60 | 0,1761 | 4,0076 |
61 | 0,1740 | 4,0336 |
62 | 0,1719 | 4,0615 |
63 | 0,1697 | 4,0953 |
64 | 0,1672 | 4,1356 |
65 | 0,1645 | 4,1854 |
Bij tussenliggende ingangsleeftijden vindt interpolatie plaats tussen de opeenvolgende factoren.
Tarieven als bedoeld in artikel 22, lid 3 en lid 4.
Sekseneutrale afkoopfactoren, i.v.m. afkoop wegens gering bedrag
Kalenderjaar 2014 | |||||||
Leeftijd | Tarief | Tarief | Tarief | Tarief | Tarief | Leeftijd | Tarief |
OP 65 | Latent PP | TOP 62-65 | AOP | Ingegaan PP | |||
WzP | |||||||
19 | 4,0146 | 0,8166 | 0,7735 | 1,0217 | 29,3724 | 1 | 13,8390 |
20 | 4,1424 | 0,8444 | 0,7981 | 1,0543 | 29,2399 | 2 | 13,2241 |
21 | 4,2741 | 0,8732 | 0,8235 | 1,0879 | 29,1031 | 3 | 12,5888 |
22 | 4,4096 | 0,9032 | 0,8497 | 1,1226 | 28,9614 | 4 | 11,9309 |
23 | 4,5491 | 0,9346 | 0,8764 | 1,1582 | 28,8148 | 5 | 11,2482 |
24 | 4,6926 | 0,9674 | 0,9036 | 1,1949 | 28,6635 | 6 | 10,5397 |
25 | 4,8404 | 1,0017 | 0,9314 | 1,2328 | 28,5071 | 7 | 9,8045 |
26 | 4,9923 | 1,0376 | 0,9597 | 1,2716 | 28,3455 | 8 | 9,0416 |
27 | 5,1482 | 1,0750 | 0,9889 | 1,3116 | 28,1783 | 9 | 8,2508 |
28 | 5,3082 | 1,1139 | 1,0187 | 1,3526 | 28,0060 | 10 | 7,4322 |
29 | 5,4724 | 1,1541 | 1,0494 | 1,3947 | 27,8280 | 11 | 6,5861 |
30 | 5,6408 | 1,1958 | 1,0809 | 1,4379 | 27,6442 | 12 | 5,7129 |
31 | 5,8135 | 1,2389 | 1,1132 | 1,4823 | 27,4541 | 13 | 4,8132 |
32 | 5,9904 | 1,2834 | 1,1463 | 1,5277 | 27,2579 | 14 | 3,8887 |
33 | 6,1718 | 1,3296 | 1,1802 | 1,5743 | 27,0553 | 15 | 2,9419 |
34 | 6,3576 | 1,3773 | 1,2146 | 1,6221 | 26,8459 | 16 | 1,9761 |
35 | 6,5480 | 1,4269 | 1,2494 | 1,6711 | 26,6295 | 17 | 0,9944 |
36 | 6,7427 | 1,4779 | 1,2849 | 1,7213 | 26,4062 | 18 | - |
37 | 6,9419 | 1,5305 | 1,3210 | 1,7726 | 26,1759 |
38 | 7,1455 | 1,5845 | 1,3584 | 1,8251 | 25,9384 |
39 | 7,3534 | 1,6400 | 1,3975 | 1,8787 | 25,6935 |
40 | 7,5658 | 1,6965 | 1,4387 | 1,9335 | 25,4416 |
41 | 7,7831 | 1,7546 | 1,4810 | 1,9896 | 25,1817 |
42 | 8,0055 | 1,8148 | 1,5239 | 2,0471 | 24,9137 |
43 | 8,2332 | 1,8773 | 1,5689 | 2,1060 | 24,6373 |
44 | 8,4660 | 1,9416 | 1,6173 | 2,1663 | 24,3526 |
45 | 8,7041 | 2,0073 | 1,6696 | 2,2279 | 24,0597 |
46 | 8,9490 | 2,0741 | 1,7250 | 2,2914 | 23,7587 |
47 | 9,2018 | 2,1421 | 1,7824 | 2,3569 | 23,4489 |
48 | 9,4636 | 2,2105 | 1,8435 | 2,4247 | 23,1313 |
49 | 9,7343 | 2,2796 | 1,9097 | 2,4949 | 22,8056 |
50 | 10,0141 | 2,3499 | 1,9815 | 2,5675 | 22,4718 |
51 | 10,3053 | 2,4212 | 2,0575 | 2,6430 | 22,1300 |
52 | 10,6094 | 2,4939 | 2,1367 | 2,7219 | 21,7798 |
53 | 10,9277 | 2,5671 | 2,2186 | 2,8046 | 21,4224 |
54 | 11,2612 | 2,6406 | 2,3022 | 2,8911 | 21,0571 |
55 | 11,6104 | 2,7146 | 2,3865 | 2,9818 | 20,6828 |
56 | 11,9762 | 2,7884 | 2,4710 | 3,0766 | 20,2989 |
57 | 12,3583 | 2,8617 | 2,5555 | 3,1757 | 19,9065 |
58 | 12,7567 | 2,9349 | 2,6386 | 3,2790 | 19,5045 |
59 | 13,1704 | 3,0086 | 2,7182 | 3,3862 | 19,0926 |
60 | 13,5988 | 3,0834 | 2,7923 | 3,4972 | 18,6705 |
Bij tussenliggende leeftijden vindt interpolatie plaats tussen de opeenvolgende factoren.
Eigen bijdrage als bedoeld in artikel 27 lid 2.
In aanvulling op de in artikel 27 lid 2 genoemde bijdrage is door de deelnemer tot 1 januari 2012 een extra bijdrage van 1% van het maandsalaris ingevolge artikel 15 lid 1 verschuldigd.
Per 1 januari 2012 wordt deze extra bijdrage verlaagd tot 0,5% van het maandsalaris en is alsdan verschuldigd tot 1 januari 2017. Wanneer de overeengekomen arbeidstijd afwijkt van de voor de betreffende functie gebruikelijke arbeidstijd is een dienovereenkomstige evenredige bijdrage verschuldigd.
Indien op grond van artikel 27 lid 2 geen bijdrage kan worden vastgesteld, is de hiergenoemde bijdrage niet van toepassing voor zolang deze situatie bestaat.
Mededeling aan de deelnemers en gewezen deelnemers als bedoeld in artikel 31 lid 1.
Op verzoek van de deelnemer wordt tevens een opgave verstrekt van de over de jaren 1994 tot en met 2000 toe te rekenen waardeaangroei van pensioenaanspraken.