Correctionele rechtbank Turnhout, 20 december 2017
Correctionele rechtbank Xxxxxxxx, 00 december 2017
Inzake het Openbaar Ministerie en BURGERLIJKE PARTIJ (EN) :
Het FEDERAAL CENTRUM VOOR DE ANALYSE VAN MIGRATIESTROMEN, BESCHERMING VAN DE GRONDRECHTEN EN DE STRIJD TEGEN MENSENHANDEL,
met kantoren te 0000 Xxxxxxx, Xxxxxxxxxxxxx 000
burgerlijke partij, vertegenwoordigd door Meester Q. P., advocaat te Rumst
D. D., geboren te (…) op (…), van Bulgaarse nationaliteit, zonder gekende woon- of verblijfplaats
tegen:
− I. R., M., geboren te (…) op (…), van Belgische nationaliteit, wonende te (…)
beklaagde, vertegenwoordigd door Xxxxxxx V. P., advocaat te Antwerpen.
− I. A., geboren te (…) op (…), van Bulgaarse nationaliteit, wonende te (…)
beklaagde, vertegenwoordigd door Meester B. J., advocaat te Antwerpen.
− M. A., geboren te (…) op (…), van Bulgaarse nationaliteit, wonende te (…)
beklaagde, vertegenwoordigd door Meester C. J., advocaat te Antwerpen.
− I. A., geboren te (…) op (…), van Bulgaarse nationaliteit, wonende te (…)
beklaagde, die persoonlijk verschijnt
− FA. X., geboren op (…), wonende te (…)
beklaagde, die verstek laat gaan.
− K. E., geboren te (…) op (…), van Bulgaarse nationaliteit, wonende te (…)
beklaagde, vertegenwoordigd door Meester V. L., advocaat te Antwerpen.
− G. G., geboren op (…), wonende te (…)
beklaagde, die verstek laat gaan.
TENLASTELEGGING(EN)
De feiten gepleegd tussen 31 december 2004 en 1 juli 2012 de voortdurende en achtereenvolgende uiting zijnde van eenzelfde misdadig opzet, het laatste feit gepleegd
zijnde op 30 juni 2012
Als dader of mededader in de zin van artikel 66 van het strafwetboek;
A/
Het misdrijf mensenhandel te hebben gepleegd, zijnde de werving, het vervoer, de overbrenging, de huisvesting, de opvang van een persoon, de wisseling of de overdracht van de controle over hem teneinde deze persoon, met name MINSTENS de hierna vermelde personen, aan het werk te zetten ofte laten aan het werk zetten in omstandigheden die in strijd zijn met de menselijke waardigheid, waarbij hun toestemming van geen belang was,
met de omstandigheid dat het misdrijf een daad van deelneming aan de hoofd- of bijkomende bedrijvigheid van een vereniging betrof, ongeacht of de schuldige de hoedanigheid van leidend persoon had of niet.
1 DE EERSTE, DE TWEEDE, DE DERDE, DE VIERDE EN DE VIJFDE:
Te Herentals en/of bij samenhang elders in het Rijk tussen 1 november 2007 en 9 februari 2011, meermaals, op niet nader bepaalde tijdstippen
A. T. N., geboren op (…) (kaft 1 Algemeen)
2 DE EERSTE, DE TWEEDE, DE DERDE, DE VIERDE EN DE VIJFDE:
Te Herentals en/of bij samenhang elders in het Rijk tussen 30 september 2010 en 9 februari 2011, meermaals, op niet nader bepaalde tijdstippen
H. E., geboren op (…) (kaft 1 Algemeen)
3 DE EERSTE, DE TWEEDE EN DE DERDE:
Te Herentals en/of bij samenhang elders in het Rijk tussen 28 februari 2010 en 1 juni 2010 en tussen 31 augustus 2010 en 9 februari 2011, meermaals, op niet nader bepaalde tijdstippen
A. I., geboren op (…) (kaft 1 Algemeen)
4 DE EERSTE, DE TWEEDE, DE DERDE, DE VIERDE EN DE VIJFDE:
Te Herentals en/of bij samenhang elders in het Rijk tussen 6 februari 2011 en 9 februari 2011, meermaals, op niet nader bepaalde tijdstippen
A. A., geboren op 19 september 1976 (kaft 1 Algemeen)
5.A DE EERSTE, DE TWEEDE EN DE DERDE:
Te Herentals en/of bij samenhang elders in het Rijk tussen 31 augustus 2010 en 9 februari 2011, meermaals, op niet nader bepaalde tijdstippen
M. Y., geboren op (…) (kaft 1 Algemeen en kaft 3)
5.B DE EERSTE, DE DERDE, DE ZESDE EN DE ZEVENDE:
Bij samenhang te Neerpelt in het gerechtelijk arrondissement Limburg afdeling Hasselt en/of bij samenhang elders in het Rijk tussen 1 februari 2012 en 16 februari 2012, meermaals, op niet nader bepaalde tijdstippen
M. Y., geboren op (…) (kaft 1 Algemeen en kaft 3)
6 DE EERSTE, DE TWEEDE EN DE DERDE:
Te Herentals en/of bij samenhang elders in het Rijk tussen 11 september 2010 en 9 februari 2011, meermaals, op niet nader bepaalde tijdstippen
A. A., geboren op (…) (kaft 1 Algemeen)
7.A DE EERSTE, DE TWEEDE, DE DERDE, DE VIERDE EN DE VIJFDE:
Te Herentals en/of bij samenhang elders in het Rijk tussen 30 september 2010 en 9 februari 2011, meermaals, op niet nader bepaalde tijdstippen
A. S., geboren op (…) (kaft 1 Algemeen en kaft 3)
7.B DE EERSTE, DE DERDE EN DE ZESDE:
Bij samenhang te Neerpelt in het gerechtelijk arrondissement Limburg afdeling Hasselt en/of bij samenhang elders in het Rijk tussen 1 maart 2011 en 16 februari 2012, meermaals, op niet nader bepaalde tijdstippen
A. S., geboren op (…) (kaft 1 Algemeen en kaft 3)
8 DE EERSTE, DE TWEEDE EN DE DERDE:
Te Herentals en/of bij samenhang elders in het Rijk tussen 28 september 2010 en 9 februari 2011, meermaals, op niet nader bepaalde tijdstippen
A. A., geboren op (…) (kaft 1 Algemeen)
9.A DE EERSTE, DE TWEEDE, DE DERDE, DE VIERDE EN DE VIJFDE:
Te Herentals en/of bij samenhang elders in het Rijk tussen 31 december 2006 en 9 februari 2011, meermaals, op niet nader bepaalde tijdstippen
H. H., geboren op (…) (kaft 1 Algemeen en kaft 3)
9.B DE EERSTE, DE DERDE, DE ZESDE EN DE ZEVENDE:
Bij samenhang te Neerpelt in het gerechtelijk arrondissement Limburg afdeling Hasselt en/of bij samenhang elders in het Rijk tussen 8 februari 2011 en 16 februari 2012, meermaals, op niet nader bepaalde tijdstippen
H. .H, geboren op (…) (kaft 1 Algemeen en kaft 3)
10 DE EERSTE, DE TWEEDE EN DE DERDE:
Te Herentals en/of bij samenhang elders in het Rijk tussen 6 februari 2011 en 9 februari 2011, meermaals, op niet nader bepaalde tijdstippen
A. A., geboren op (…) (kaft 1 Algemeen)
11.A DE EERSTE, DE TWEEDE, DE DERDE, DE VIERDE EN DE VIJFDE:
Te Herentals en/of bij samenhang elders in het Rijk tussen 31 juli 2007 en 9 februari 2011, meermaals, op niet nader bepaalde tijdstippen
V. V., geboren op (…) (kaft 1 Algemeen en kaft 3)
11.B DE EERSTE, DE DERDE, DE ZESDE EN DE ZEVENDE:
Bij samenhang te Neerpelt in het gerechtelijk arrondissement Limburg afdeling Hasselt en/of bij samenhang elders in het Rijk tussen 8 februari 2011 en 16 februari 2012, meermaals, op niet nader te bepalen tijdstippen
V. V., geboren op (…) (kaft 1 Algemeen en kaft 3)
12 DE EERSTE, DE TWEEDE EN DE DERDE:
Te Herentals en/of bij samenhang elders in het Rijk tussen 6 februari 2011 en 9 februari 2011, meermaals, op niet nader bepaalde tijdstippen
M. N., geboren op (…) (deel 2, kaft 2 Algemeen)
13 DE EERSTE, DE TWEEDE, DE DERDE, DE VIERDE EN DE VIJFDE:
Te Herentals en/of bij samenhang elders in het Rijk tussen 30 september 2010 en 9 februari 2011, meermaals, op niet nader bepaalde tijdstippen
H. E., geboren op (…) (deel 2, kaft 2 Algemeen)
14 DE EERSTE, DE TWEEDE, DE DERDE, DE VIERDE EN DE VIJFDE:
Te Herentals en/of bij samenhang elders in het Rijk tussen 1 november 2010 en 9 februari 2011, meermaals, op niet nader bepaalde tijdstippen
R. M., geboren op 16 februari 1965 (deel 2, kaft 2 Algemeen)
15 DE EERSTE, DE TWEEDE, DE DERDE, DE VIERDE EN DE VIJFDE:
Te Herentals en/of bij samenhang elders in het Rijk tussen 1 december 2007 en 1 december 2008 en tussen 1 februari 2010 en 9 februari 2011, meermaals, op niet nader bepaalde tijdstippen
A. T. N., geboren op 31 december 1981 (deel 2, kaft 2 Algemeen)
16 DE EERSTE, DE TWEEDE EN DE DERDE:
Te Herentals en/of bij samenhang elders in het Rijk tussen 21 november 2010 en 9 februari 2011, meermaals, op niet nader bepaalde tijdstippen
B. Y., geboren op (…) (deel 2, kaft 2 Algemeen)
17 DE EERSTE, DE TWEEDE EN DE DERDE:
Te Herentals en/of bij samenhang elders in het Rijk tussen 1 september 2010 en 9 februari 2011, meermaals, op niet nader bepaalde tijdstippen
M. D., geboren op (…) (deel 2, kaft 2 Algemeen)
18 DE EERSTE, DE TWEEDE EN DE DERDE:
Te Herentals en/ofte Kasterlee en/of bij samenhang elders in het Rijk tussen 1 januari 2009 en 1 juli 2009, tussen 24 januari 2011 en 9 februari 2011 en tussen 19 februari 2011 en 7 maart 2011, meermaals, op niet nader bepaalde tijdstippen
O. A., geboren op (…) (deel 2, kaft 2 Algemeen en kaft 4 Algemeen)
19.A DE EERSTE, DE TWEEDE, DE DERDE, DE VIERDE EN DE VIJFDE:
Te Herentals en/of bij samenhang elders in het Rijk, tussen 31 september 2007 en 9 februari 2011, meermaals, op niet nader bepaalde tijdstippen
M. Y., geboren op (…) (deel 2, kaft 2 Algemeen en kaft 3)
19.B DE EERSTE, DE DERDE, DE ZESDE EN DE ZEVENDE:
Bij samenhang te Neerpelt in het gerechtelijk arrondissement Limburg afdeling Hasselt en/of bij samenhang elders in het Rijk tussen 8 februari 2011 en 16 februari 2012, meermaals, op niet nader bepaalde tijdstippen
M. Y., geboren op (…) (deel 2, kaft 2 Algemeen en kaft 3)
20 DE EERSTE, DE TWEEDE, DE DERDE, DE VIERDE EN DE VIJFDE:
Te Herentals en/of bij samenhang elders in het Rijk tussen 30 september 2010 en 9 februari 2011, meermaals, op niet nader bepaalde tijdstippen
A. M., geboren op (…) (deel 2, kaft 2 Algemeen)
21 DE EERSTE, DE TWEEDE, DE DERDE, DE VIERDE EN DE VIJFDE:
Te Herentals en/of bij samenhang elders in het Rijk tussen 30 september 2007 en 9 februari 2011, meermaals, op niet nader bepaalde tijdstippen
E. M., geboren op (…) (deel 2, kaft 2 Algemeen)
22.A DE EERSTE, DE TWEEDE, DE DERDE, DE VIERDE EN DE VIJFDE:
Te Herentals en/of bij samenhang elders in het Rijk tussen 30 april 2009 en 9 februari 2011, meermaals, op niet nader bepaalde tijdstippen
N. D., geboren op (…) (deel 2, kaft 2 Algemeen en kaft 3 Algemeen)
22.B DE EERSTE, DE DERDE, DE ZESDE EN DE ZEVENDE:
Te Kasterlee en/of bij samenhang elders in het Rijk op 5 maart 2011 en 6 maart 2011
N .D., geboren op (…) (deel 2, kaft 2 Algemeen en kaft 3 Algemeen)
23 DE EERSTE, DE TWEEDE EN DE DERDE:
Te Herentals en/of bij samenhang elders in het Rijk tussen 6 februari 2011 en 9 februari 2011, meermaals, op niet nader bepaalde tijdstippen
H. G., geboren op (…) (deel 2, kaft 2 Algemeen)
24 DE EERSTE, DE TWEEDE EN DE DERDE:
Te Herentals en/of bij samenhang elders in het Rijk tussen 6 februari 2011 en 9 februari 2011, meermaals, op niet nader bepaalde tijdstippen
I. Y., geboren op (…) (deel 2, kaft 2 Algemeen)
25 DE EERSTE, DE TWEEDE EN DE DERDE:
Te Herentals en/of bij samenhang elders in het Rijk tussen 6 februari 2011 en 9 februari 2011, meermaals, op niet nader bepaalde tijdstippen
A. T., geboren op (..) (deel 2, kaft 2 Algemeen)
26 DE EERSTE, DE TWEEDE EN DE DERDE:
Te Herentals en/ofte Kasterlee en/of bij samenhang elders in het Rijk tussen 1 januari 2009 en 7 maart 2011, meermaals, op niet nader bepaalde tijdstippen
K. E., geboren op (…) (deel 2, kaft 3 Algemeen)
00 XX XXXXXX, XX XXXXX XX XX XXXXX:
Te Herentals en/of te Kasterlee en/of bij samenhang te Neerpelt in het gerechtelijk arrondissement Limburg afdeling Hasselt en/of bij samenhang elders in het Rijk tussen 1 januari 2009 en 16 februari 2012, meermaals, op niet nader bepaalde tijdstippen
H. N., geboren op (…) (deel 2, kaft 3 Algemeen en kaft 3)
28 DE EERSTE, DE TWEEDE EN DE DERDE:
Te Kasterlee op 6 maart 2011
M. E., geboren op (…) (deel 2, kaft 3 Algemeen)
29 DE EERSTE, DE TWEEDE EN DE DERDE:
Te Kasterlee op 6 maart 0000
X. Z., geboren op (…) (deel 2, kaft 3 Algemeen)
30.A DE EERSTE, DE TWEEDE EN DE DERDE:
Te Kasterlee op 6 maart 2011
S. A., geboren op (…) (deel 2, kaft 3 Algemeen en kaft 3)
30.B DE EERSTE, DE DERDE EN DE ZESDE:
Bij samenhang te Neerpelt in het gerechtelijk arrondissement Limburg afdeling Hasselt en/of bij samenhang elders in het Rijk tussen 30 november 2011 en 16 februari 2012, meermaals, op niet nader bepaalde tijdstippen
S. A., geboren op (…) (deel 2, kaft 3 Algemeen en kaft 3)
31 DE EERSTE, DE TWEEDE, DE DERDE, DE VIERDE EN DE VIJFDE:
Te Herentals en/of bij samenhang elders in het Rijk tussen 31 december 2010 en 9 februari 2011, meermaals, op niet nader bepaalde tijdstippen
Y. M., geboren op (…) (deel 2, kaft 4 Algemeen)
32 DE EERSTE, DE TWEEDE EN DE DERDE:
Te Herentals en/ofte Kasterlee en/of bij samenhang elders in het Rijk tussen 31 oktober 2010 en 9 februari 2011 en tussen 14 februari 2011 en 7 maart 2011, meermaals, op niet nader bepaalde tijdstippen
H. M., geboren op (…) (deel 1, kaft 2 en deel 2, kaft 2 Algemeen)
33 DE EERSTE, DE DERDE EN DE ZESDE:
Bij samenhang te Neerpelt in het gerechtelijk arrondissement Limburg afdeling Hasselt en/of elders in het Rijk tussen 14 november 2011 en 16 februari 2012, meermaals, op niet nader bepaalde tijdstippen
D. I., geboren op (…) (deel 3, kaft 3)
34 DE EERSTE, DE DERDE EN DE ZESDE:
Bij samenhang te Neerpelt in het gerechtelijk arrondissement Limburg afdeling Hasselt en/of elders in het Rijk tussen 14 februari 2011 en 16 februari 2012, meermaals, op niet nader bepaalde tijdstippen
S. A., geboren (…) (deel 3, kaft 3)
35 DE EERSTE, DE DERDE EN DE ZESDE:
Bij samenhang te Neerpelt in het gerechtelijk arrondissement Limburg afdeling Hasselt en/of elders in het Rijk tussen 31 januari 2012 en 16 februari 2012, meermaals, op niet nader bepaalde tijdstippen
C. T., geboren op (…) (deel 3,kaft 3)
36 DE EERSTE, DE DERDE EN DE ZESDE:
Bij samenhang te Neerpelt in het gerechtelijk arrondissement Limburg afdeling Hasselt en/of elders in het Rijk tussen 28 februari 2011 en 16 februari 2012, meermaals, op niet nader bepaalde tijdstippen
R. R., geboren op (…) (deel 3, kaft 3)
00 XX XXXXXX, XX XXXXX XX XX XXXXX:
Te Herentals en/of bij samenhang te Neerpelt in het gerechtelijk arrondissement Limburg afdeling Hasselt en/of elders in het Rijk tussen 31 oktober 2010 en 16 februari 2012, meermaals, op niet nader bepaalde tijdstippen
D. D., geboren op (…) (deel 3, kaft 3)
38 DE EERSTE, DE DERDE EN DE ZESDE:
Bij samenhang te Neerpelt in het gerechtelijk arrondissement Limburg afdeling Hasselt en/of elders in het Rijk tussen 31 januari 2012 en 16 februari 2012, meermaals, op niet nader bepaalde tijdstippen
Y. T., geboren op (…) (deel 3, kaft 3)
39 DE EERSTE, DE DERDE EN DE ZESDE:
Bij samenhang te Neerpelt in het gerechtelijk arrondissement Limburg afdeling Hasselt en/of elders in het Rijk tussen 1 januari 2012 en 16 februari 2012, meermaals, op niet nader bepaalde tijdstippen
A. E. F., geboren (…) (deel 3, kaft 3)
40 DE EERSTE, DE DERDE EN DE ZESDE:
Bij samenhang te Neerpelt in het gerechtelijk arrondissement Limburg afdeling Hasselt op 15 februari 2012
H. S., geboren op (…) (deel3, kaft 3)
00 XX XXXXXX, XX XXXXX XX XX XXXXX:
Bij samenhang te Neerpelt in het gerechtelijk arrondissement Limburg afdeling Hasselt op 15 februari 2012
H. H., geboren op (…) (deel 3, kaft 3)
42 DE EERSTE, DE DERDE EN DE ZESDE:
Bij samenhang te Neerpelt in het gerechtelijk arrondissement Limburg afdeling Hasselt en/of elders in het Rijk tussen 9 januari 2012 en 16 februari 2012, meermaals, op niet nader bepaalde tijdstippen
O. O., geboren op (…) (deel 3, kaft 3)
43 DE EERSTE, DE DERDE EN DE ZESDE:
Bij samenhang te Neerpelt in het gerechtelijk arrondissement Limburg afdeling Hasselt en/of elders in het Rijk tussen 30 november 2011 en 16 februari 2012, meermaals, op niet nader bepaalde tijdstippen
K. A., geboren op (…) (deel 3, kaft 3)
44 DE EERSTE, DE DERDE EN DE ZESDE:
Bij samenhang te Neerpelt in het gerechtelijk arrondissement Limburg afdeling Hasselt op 15 februari 2012
H. M., geboren op (…) (deel 3, kaft 3)
45 DE EERSTE, DE DERDE EN DE ZESDE:
Bij samenhang te Neerpelt in het gerechtelijk arrondissement Limburg afdeling Hasselt op 15 februari 2012
X. X., geboren (…) (deel 3, kaft 3)
46.A DE EERSTE EN DE DERDE:
Te Herentals op 8 februari 2011
A. A., geboren op (…) (deel 3, kaft 3)
46.B DE EERSTE, DE DERDE EN DE ZESDE:
Bij samenhang te Neerpelt in het gerechtelijk arrondissement Limburg afdeling Hasselt op 15 februari 2012
A. A., geboren op (…) (deel 3, kaft 3)
B/
Bi] inbreuk op artikel 17 van het decreet van 4 februari 1997 houdende de kwaliteits - en veiligheidsnormen voor kamers en studentenkamers, zoals gewijzigd door het decreet van 7 juli 2006, als verhuurder hetzij rechtstreeks, hetzij via tussenpersoon, als persoon die het goed ter beschikking stelt met het oog op bewoning, hetzij rechtstreeks, hetzij via tussenpersoon, een kamerwoning of een kamer in het onroerend goed gelegen te (…) en eigendom van T. F., geboren op (…) en Y. H., geboren op (…) bij akte verleden op 5 april 2002, te hebben verhuurd, te huur gesteld ofte hebben ter beschikking gesteld, welke niet beantwoordt aan de vereisten gesteld in de artikelen 4, 6 en 7 van het decreet, met de omstandigheid dat het een daad van deelneming aan de hoofd- of bijkomende bedrijvigheid van een vereniging betreft, ongeacht of de schuldige de hoedanigheid van een leidend persoon heeft
namelijk MINSTENS de hierna vermelde kamers
I. DE EERSTE EN DE TWEEDE:
Bij samenhang te Beringen in het gerechtelijk arrondissement Limburg afdeling Hasselt van 4 februari 2009 tot 15 februari 2012
kamer 3 A, gelegen op de tweede verdieping van het pand, gelegen te (…), verhuurd te hebben of ter beschikking gesteld hebben van niet nader bepaalde personen
II. DE EERSTE EN DE TWEEDE:
Bij samenhang te Beringen in het gerechtelijk arrondissement Limburg afdeling Hasselt van 4 februari 2009 tot 15 februari 2012
kamer 3 B, gelegen op de tweede verdieping van het pand, gelegen te (…), verhuurd te hebben of ter beschikking gesteld hebben van niet nader bepaalde personen
C/
Bij inbreuk op de artikelen 305 tot en met 310, 413 en 449 van het wetboek van inkomstenbelastingen 1992, met bedrieglijk opzet of met het oogmerk om te schaden, als belastingplichtige die aan de personenbelasting, aan de vennootschapsbelasting of aan de rechtspersonenbelasting is onderworpen aan de administratie der directe belastingen niet of een onjuiste aangifte te hebben gedaan, middels een formulier, overeenkomstig de vormen en binnen de termijnen van het voormelde wetboek omschreven, en overeenkomstig hetzelfde wetboek, de verschuldigde belastingen die met aan de bron werden ingehouden, niet of onjuist te hebben betaald,
I. DE EERSTE, DE TWEEDE, DE DERDE EN DE VIERDE:
Bij samenhang te Antwerpen in het gerechtelijk arrondissement Antwerpen afdeling Antwerpen en/of elders in het Rijk tussen 31 december 2004 en 1 juli 2012, meermaals, op niet nader bepaalde tijdstippen
met name door met betrekking tot de inkomsten uit hoofde van de beroE.werkzaamheden van de eerste inverdenkinggestelde als uitbater van een handelsonderneming (actief in het vangen van kippen
in kippenbedrijven), al dan niet uitgeoefend via vennootschappen waarin hij bestuurder in rechte of in feite of aandeelhouder in rechte of in feite was, geen of geen correcte aangifte te hebben gedaan in de personenbelasting met het bedrieglijk opzet de op deze inkomsten verschuldigde belastingen te ontduiken,
namelijk door geen of geen correcte belastingaangiften in de personenbelasting in te dienen voor de aanslagjaren 2005, 2006, 2007, 2008, 2009, 2010, 2011 en 2012 en de verschuldigde belastingen niet of niet geheel te betalen, de niet aangegeven inkomsten een totaal belope van minstens 1.423.798,73 EURO (zie PV 2135/12, stuk 1489).
II. DE EERSTE, DE TWEEDE, DE DERDE EN DE VIERDE:
Bij samenhang te Antwerpen in het gerechtelijk arrondissement Antwerpen afdeling Antwerpen en/of elders in het Rijk tussen 31 december 2004 en 1 juli 2012, meermaals, op niet nader bepaalde tijdstippen
met name door noch in de personenbelasting, noch in de vennootschapsbelasting aangifte te hebben gedaan voor de aanslagjaren 2005, 2006, 2007, 2008, 2009, 2010, 2011 en 2012 van de belastbare inkomsten met betrekking tot de hierna vermelde bedragen, zijnde de opbrengsten voortvloeiende uit commerciële verrichtingen van de hierna vermelde vennootschappen, opgericht naar het recht van een vreemde buitenlandse staat doch waarvan de voornaamste inrichting en/of zetel van bestuur of beheer in de zin van artikel 2 §1, 5" b) Wetboek inkomstenbelastingen 1992 zich nochtans in het Rijk bevindt, met het bedrieglijk opzet om de hierop verschuldigde belastingen te ontduiken, ten belope van een niet nader bepaald bedrag
namelijk de vennootschap naar het recht van BULGARIJE, FA. E., waarvan I. R. M. de effectieve leiding waarnam en die opbrengsten ontving van commerciële verrichtingen uitgevoerd in België.
D/
Bij inbreuk op de artikelen 53, 73 en 73bis, eerste lid van het Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde, met bedrieglijk opzet of met het oogmerk om te schaden, als belastingplichtige niet iedere maand, desgevallend met om de 3 maand, aangifte te hebben gedaan van de al of niet belastbare handelingen die tijdens de vorige maand of drie maanden in de uitoefening van zijn beroE.werkzaamheden zijn verricht, en van alle gegevens die nodig zijn voor het berekenen van de verschuldigde belasting en van de toe te passen aftrek,
namelijk door geen aangifte te hebben gedaan voor de aanslagjaren 2005, 2006, 2007, 2008, 2009, 2010, 2011 en 2012 van de belastbare inkomsten met betrekking tot de hierna vermelde bedragen, met het bedrieglijk opzet de hierop verschuldigde BTW te ontduiken,
I. DE EERSTE, DE TWEEDE, DE DERDE EN DE VIERDE:
Bij samenhang te Antwerpen in het gerechtelijk arrondissement Antwerpen afdeling Antwerpen en/of elders in het Rijk tussen 31 december 2004 en 1 juli 2012, meermaals, op niet nader bepaalde tijdstippen
een bedrag van minstens 1.423.798,73 EURO (zie PV 2135/12, stuk 1489).
II. DE EERSTE, DE TWEEDE, DE DERDE EN DE VIERDE:
Bij samenhang te Antwerpen in het gerechtelijk arrondissement Antwerpen afdeling Antwerpen en/of elders in het Rijk tussen 31 december 2004 en 1 juli 2012, meermaals, op niet nader bepaalde tijdstippen
een niet nader bepaald bedrag ten titel van opbrengsten voortvloeiende uit commerciële verrichtingen van de vennootschap opgericht naar het recht van een vreemde buitenlandse staat (BULGARIJE) doch waarvan de voornaamste inrichting en/of zetel van bestuur of beheer in de zin van artikel 2 §1, 5° b) Wetboek inkomstenbelastingen 1992 zich nochtans in het Rijk bevond, FA. E., waarvan I. R. M. de effectieve leiding waarnam en die opbrengsten ontving van commerciële verrichtingen uitgevoerd in België.
PROCEDURE
De zaak werd behandeld op de openbare zitting van 18 oktober en 8 november 2017.
De bepalingen van de Wet van 15 juni 1935 op het taalgebruik in gerechtszaken werden nageleefd.
De rechtbank nam kennis van de stukken van de rechtspleging en hoorde het Openbaar Ministerie en de aanwezige partijen.
Gehoord de burgerlijke partij HET CENTRUM VOOR DE ANALYSE VAN MIGRATIESTROMEN, BESCHERMING VAN DE GRONDRECHTEN EN DE STRIJD TEGEN MENSENHANDEL in haar vordering.
De burgerlijke partij D. is niet meer verschenen, noch iemand voor hem.
Gehoord het Openbaar Ministerie in haar vordering, en gelet op de schriftelijke vordering tot verbeurdverklaring.
Gehoord beklaagden in hun middelen van verdediging, ontwikkeld door:
− Mr. P. V. voornoemd voor I. R.;
− Mr. X. X. xxxxxxxxx voor I., en gelet op de neergelegde conclusie;
− Mr. X. X. xxxxxxxxx voor M.;
− I. A. in persoon;
− Mr. L. V. voornoemd voor K., en gelet op het neergelegde stukkenbundel. Beklaagden FA. E. en G. G. zijn niet ter zitting verschenen, noch iemand voor hen.
1. Algemeen
Op 8 februari 2011 in Herentals en op 6 maart 2011 in Kasterlee vonden verschillende multidisciplinaire controles plaats in Belgische kippenkwekerijen. Tijdens de eerste controle werden 33 Bulgaarse arbeiders aangetroffen die bezig waren met het pakken en laden van de kippen. 23 arbeiders hadden geen geldige verblijfsdocumenten en werden gerepatrieerd. Bij de tweede controle werden 9 arbeiders aangetroffen die deze activiteiten uitvoerden. Zij werden allen gerepatrieerd. 3 van de tijdens de eerste controle aangetroffen en nadien gerepatrieerde werknemers, waren ook tijdens de tweede controle terug aan het werk (zie stukken 1112-1116 kaft algemeen 4 deel 3).
De activiteiten werden schijnbaar uitgevoerd door BVBA E. (E.) met handelsbenaming TT.. De bestelwagens droegen de opschriften E. Belgium en E. Bulgaria en de meeste personen waren gekleed in werkkledij met opschriften E. en TT.
Tijdens de eerste controle waren 6 arbeiders ingeschreven als meewerkend vennoot voor BVBA K. met als zaakvoerder beklaagde R. I., 1 was meewerkend vennoot van SPRL Z., 1 was zelfstandige in eigen
naam, 13 werknemers waren tewerkgesteld met een detacheringsformulier Al en 13 werkten volledig illegaal.
De Sociale Inspectie vroeg de intrekking van 12 Al documenten van uit Bulgarije gedetacheerde arbeiders voor de werkgever beklaagde E. FA. waarvan de broer van beklaagde R. I., beklaagde A. I., de zaakvoerder is. De Al documenten attesteerden dat de werknemers door beklaagde E. FA. werden gedetacheerd naar de tewerkstellingsplaats BVBA E.. E. Bulgaria was een uithangbord. Het personeel bleek nooit voor beklaagde E. FA. te hebben gewerkt.
De personen die tewerkgesteld waren als zelfstandige, bleken als vennoot te zijn ingeschreven in één van de Belgische vennootschappen waarvan beklaagde R. I. later de initiatiefnemer bleek te zijn. Zij wisten meestal in welke vennootschap zij vennoot waren, maar wisten niet waar de maatschappelijke zetel gevestigd was, wat het maatschappelijke doei was en/of hoeveel aandelen zij in de vennootschap hadden. De arbeiders spraken meestal geen of slechts zeer gebrekkig Nederlands.
Deze vennoten of zelfstandigen waren ex-werknemers van één van de vennootschappen van beklaagde R. I.. Sinds de werknemers overgingen van arbeider naar het zelfstandigenstatuut, was er niets gewijzigd inzake hun arbeidsomstandigheden.
Beklaagde R. I. werd op 8 februari 2011 aangehouden door de onderzoeksrechter en werd op 25 maart 2011 voorlopig in vrijheid gesteld na betaling van een borgsom van 3.000,00 EUR.
De activiteiten werden op 4 maart 2011 overgeheveld naar beklaagde G. G. waarvan beklaagde K. zaakvoerder is en beklaagde M., de (stief)schoonzoon van beklaagde R. I. en schoonzoon van diens echtgenote beklaagde A. I., aandeelhouder. De verschillende vennoten waren ex-werknemers van één van de vennootschappen van beklaagde R. I..
De onderzoeksrechter zond een rechtshulpverzoek naar Bulgarije. De arbeiders en andere betrokkenen werden verhoord. Beklaagde R. I. en/of zijn vrouw, stiefdochter, schoonzoon en kennis beklaagde X., bleken vanaf 2000 actief te zijn (geweest) in 17 handelsvennootschappen waarvan er verschillende in vereffening zijn gesteld of failliet zijn gegaan.
Op 15 februari 2012 werd door de Federale Gerechtelijke Politie van Hasselt een geïntegreerde controle uitgevoerd op een kippenboerderij te Neerpelt. Bij de controle werden 23 Bulgaarse kippenvangers aangetroffen die verklaarden in opdracht van beklaagden M., R. I. en/of K. te werken.
Beklaagde R. I. wordt thans, als dader of mededader, vervolgd voor 54 feiten van mensenhandel in vereniging (tenlasteleggingen A.l t.e.m. 46.B), inbreuken op het kamerdecreet (tenlasteleggingen B.l en II), inbreuken op het WIB (tenlasteleggingen CI en II) en inbreuken op de BTW wetgeving (tenlasteleggingen D.l en II).
Beklaagde I. wordt thans, als dader of mededader, vervolgd voor 31 feiten van mensenhandel in vereniging (tenlasteleggingen A.1-5.A, 6, 7.A, 8, 9.A, 10.11A, 12-19.A, 20-22.A, 23-26, 28-30.A, 31, 32),
inbreuken op het kamerdecreet (tenlasteleggingen B.l en II), inbreuken op het WIB (tenlasteleggingen CI en II) en inbreuken op de BTW wetgeving (tenlasteleggingen D.l en II).
Beklaagde M. wordt thans, als dader of mededader, vervolgd voor 54 feiten van mensenhandel in vereniging (tenlasteleggingen A.l t.e.m. 46.B), inbreuken op het WIB (tenlasteleggingen Cl en II) en inbreuken op de BTW wetgeving (tenlasteleggingen D.l en II).
Beklaagde A. I. wordt thans, als dader of mededader, vervolgd voor 14 feiten van mensenhandel in vereniging (tenlasteleggingen A.l, 0, 0, 0.X, 0.X, xx.X, 00-00, 19.A, 20-22.A, 31,), inbreuken op het WIB (tenlasteleggingen CI en II) en inbreuken op de BTW wetgeving (tenlasteleggingen D.l en II).
Beklaagde E. FA. wordt thans, als dader of mededader, vervolgd voor 14 feiten van mensenhandel in vereniging (tenlasteleggingen A.l, 2,, 0, 0.X, 0.X, xx.X, 00-00,00.X, 20-22.A, 31).
Beklaagde G. G. wordt thans, als dader of mededader, vervolgd voor 4 feiten van mensenhandel in vereniging (tenlasteleggingen A,5.B, 9.B, 11B, 19.B, 22.B).
2. Voorafgaandelijk
- Salduzverweer
Beklaagde R. I. vraagt de wering van zijn verhoren waarin hij zonder bijstand van een advocaat werd xxxxxxxx. Dit zou immers een schending uitmaken van artn. 6 §1 juncto art. 6 §3 c EVRM, art. 14.3 BUPO en artn. 47 en 48 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie van 7 december 2000.
Xxxxxxxxx werd op 8 en 14 februari 2011 en op 17 maart 2011, nadat hij van zijn vrijheid was beroofd, verhoord zonder bijstand van zijn raadsman en legde telkens een uitgebreide verklaring af (stukken 1- 13 en 180-188 kaft 1 deel 1/5 en 629-635 kaft algemeen 3 deel 2). Bij zijn verhoor op 14 april 2011 beriep hij zich op zijn zwijgrecht (stukken 759-760 kaft algemeen 4 deel 2). Wel werden de wettelijke waarborgen nageleefd en werd beklaagde onder meer gewezen op zijn zwijgrecht. Op het ogenblik van de xxxxxX.xx verhoren was art. 47bis Sv. nog niet in werking getreden.
Beklaagde had bij zijn verhoor bij de onderzoeksrechter voorafgaandelijk overleg gepleegd met zijn advocaat (stuk 18 kaft 2 deel 1).
Het in artikel 6.1 EVRM vastgelegde recht op een eerlijke behandeling van de zaak, houdt in dat de persoon die is aangehouden of die ter beschikking van het gerecht is gesteld, over de daadwerkelijke bijstand beschikt van een advocaat tijdens het verhoor door de politie in de eerste vierentwintig uren van zijn vrijheidsberoving, tenzij wordt aangetoond dat er, gelet op de bijzondere omstandigheden van de zaak, dwingende redenen zijn om dat recht te beperken.
De onrechtmatigheid van het bewijs omwille van het afleggen door een beklaagde, tijdens zijn vrijheidsberoving, van zelfincriminerende verklaringen zonder bijstand van een advocaat, leidt niet tot de niet-ontvankelijkheid van de strafvordering, maar enkel tot de gebeurlijke uitsluiting of ontoelaatbaarheid van dit bewijs (zie Cass. 13 nov. 2012, XX X.00.0000.X, AC 2012, nr. 610 met concl. OM.; Cass. 26 maart 2013, XX X.0000.0000.X). Het recht de strafvordering uit te oefenen ontstaat immers door het plegen van het misdrijf, ongeacht de wijze waarop ze verder wordt uitgeoefend en onafhankelijk van de wijze waarop de bewijsgaring verloopt.
In onderhavige zaak heeft beklaagde R. I. ter terechtzitting, met de bijstand van een advocaat, alle verklaringen die hij nodig achtte kunnen afleggen en zijn eerder afgelegde verklaringen kunnen verduidelijken, vervolledigen of intrekken. Het staat de feitenrechter vrij om, in zulke omstandigheden en in het licht van het geheel van het proces, na te gaan of de bewijswaarde van alle hem voorgelegde gegevens aangetast is door het enkele feit dat bepaalde verklaringen tijdens het onderzoek afgelegd werden zonder de bijstand van een advocaat en, in voorkomend geval, te beslissen tot de niet toelaatbaarheid of de uitsluiting van deze bewijsmiddelen.
De rechtbank stelt vast dat beklaagde R. I. geen enkele van zijn eerder in het strafdossier afgelegde verklaringen noch in conclusies noch ter terechtzitting tegenspreekt of anderszins verduidelijkt. Bovendien houdt de rechtbank niet in doorslaggevende mate rekening met de verklaringen van beklaagde zoals deze zijn afgelegd zonder bijstand van een raadsman.
De rechtbank stelt geen schending vast van het recht op een eerlijk proces van beklaagde zodat er evenmin reden is om de verhoren van beklaagde te weren.
- Aanwezigheid niet-vertaalde stukken in het strafdossier
Beklaagde R. I. stelt dat er zich in de delen la en lb van het strafdossier telkens 4 grijze subkaften met documenten in de Bulgaarse taal bevinden die niet allemaal zijn vertaald. Dit zou een schending zijn van zijn rechten van verdediging (art. 6 EVRM), ondergeschikt zouden de stukken moeten worden geweerd wegens schending van de taalwetgeving.
Deze stukken werden door een buitenlandse rechtsmacht overgemaakt aan de onderzoeksrechter in uitvoering van het rechtshulpverzoek en werden bij het strafdossier gevoegd. Beklaagde R. I. geeft niet aan welke stukken niet zouden zijn vertaald en waarom de niet aanwezige xxxxX.xx zijn rechten van verdediging specifiek zou schenden. Er bevinden zich diverse vertalingen in het dossier en beklaagde
R. I. is de Bulgaarse taal machtig. Bij de beoordeling wordt geen rekening gehouden met de niet- vertaalde stukken. De rechtbank stelt geen schending van het recht van verdediging van beklaagde vast.
Het betreffen voornamelijk stukken met betrekking tot beklaagde E. FA. en bevatten onder meer (samenwerkings-)overeenkomsten, bankafschriften en onderzoekshandelingen in Bulgarije. De processenverbaal die door de Bulgaarse autoriteiten werden opgesteld naar aanleiding van het rechtshulpverzoek met inbegrip van het verhoor van de boekhoudster van beklaagde E. FA., de samenwerkingsovereenkomsten en een samenvatting van de inhoud van de bankafschriften werden vertaald.
De rechtbank stelt geen schending vast van art. 11 van de Wet van 15 juni 1935 op het taalgebruik in gerechtszaken waarin wordt bepaald dat de processen-verbaal in het Nederlandse taalgebied in het Nederlands moeten worden opgesteld.
- Actualisering tenlastelegging B
Het decreet van 4 februari 1997 houdende de kwaliteits- en veiligheidsnormen voor kamers en studentenkamers, zoals gewijzigd door het decreet van 7 juli 2006, werd opgeheven bij decreet van 29 maart 2013 houdende wijziging van diverse decreten wat de woonkwaliteitsbewaking betreft en is thans strafbaar gesteld in art. 20 §1 van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode. De tenlastelegging wordt geactualiseerd zoals hierna in het beschikkend gedeelte bepaald.
- Beperking incriminatieperiode CM en D.ll
Beklaagde werd op 7 december 2006 opgericht door beklaagde A. I., met hemzelf als zaakvoerder (stuk 1863 deel 3). Voorafgaandelijk, op 6 april 2004, sloot beklaagde E. FA. in oprichting en beklaagde A. I. reeds een zaakvoerdersovereenkomst. Er zijn verder geen activiteiten bekend voor de oprichting zodat de incriminatieperiode voor de tenlasteleggingen Cll en D.ll moet worden beperkt waar zij voorzien "tussen 31 december 2004 en 1 juli 2012".
3. Op strafgebied
3.1. Beoordeling
a. Beklaagde R. I.
- Mensenhandel (tenlastelegging A)
1.
Beklaagde R. I. stelt dat hij het slachtoffer is van de omstandigheid dat er geen adequate reglementering bestaat (of bestond) voorde activiteit van het kippenpakken en aldus gedwongen zou zijn om inbreuken tegen de sociale wetgeving te begaan.
Er zou geen sprake zijn van uitbuiting van de buitenlandse werknemer door het aan het werk te (laten) zetten van werknemers in strijd met de menselijke waardigheid (art. 433quinquies Sw.). Weliswaar was er sprake zwartwerk of illegale tewerkstelling die de sociale wetgeving schendt, maar dit zou niet betekenen dat het bijzonder opzet werd bewezen. Volgens beklaagde werden alle arbeiders correct betaald, werkten zij voor een
schappelijk bedrag van 12,00 EUR per uur en zou het klimaat waarin zij te werk zijn gesteld in overeenstemming zijn met de welzijnswetgeving. Evenmin zou er sprake zijn van een vereniging.
Alleen uit de omstandigheid dat een overtreding op de wetgeving inzake arbeid of sociale wetgeving werd gepleegd ten aanzien van een specifieke arbeider, volgt niet dat de dader van de misdrijven eveneens het misdrijf van mensenhandel pleegt. Wel kan uit een geheel van omstandigheden zoals daar zijn een loon dat kennelijk niet in verhouding staat tot het zeer groot aantal arbeidsuren eventueel zonder rustdag, het verstrekken van niet-betaalde diensten, de tewerkstelling van een of meer werknemers in omstandigheden die kennelijk niet overeenstemmen met de normen van de welzijnswetgeving en dergelijke, het bestaan van het misdrijf worden afgeleid.
Voor het bewezen zijn van de feiten is het verder niet van belang dat de betrokken arbeiders in hebben gestemd met hun situatie.
2.
Uit het strafdossier blijkt dat beklaagde en/of zijn familieleden, in Bulgarije of in België mensen van Bulgaarse origine aanzocht om voor hem of één van zijn firma's in België te komen werken als kippenpakken Dit blijkt onder meer uit de getuigenverklaringen en wordt door beklaagde niet betwist. Beklaagde moet aanzien worden als de algemene coördinator die zijn familieleden of andere personen zoals beklaagde K. inschakelde in zijn systeem. De arbeiders waren ofwel illegaal tewerkgesteld, ofwel (fictief) gedetacheerd vanuit Bulgarije ofwel werkzaam als schijnzelfstandige. Dat deze arbeiders steeds orders ontvingen van beklaagde of zijn familie en niet in orde waren met de sociale wetgeving, wordt niet betwist.
Beklaagde betwist evenmin, en benadrukt zelfs, dat de betreffende arbeiders zich in Bulgarije in een uiterst precaire positie bevonden door hun Bulgaars-Turkse of Romaorigine, waardoor ze in Bulgarije niet of nauwelijks werk vonden. Beklaagde behoort tot diezelfde minderheid en stelt een deel van de inkomsten te hebben geïnvesteerd in de oprichting van een Bulgaarse politieke partij met als doelstelling de volgens hem onderdrukte Bulgaars-Turkse minderheid te emanciperen.
3.
Beklaagde R. I. verklaarde tijdens het strafonderzoek, en bevestigt dit in conclusies, dat de Bulgaarse werknemers bij aankomst konden logeerden in de woning te (…), waar hij vroeger ook jarenlang zou hebben verbleven. Beklaagde en zijn echtgenote waren hier op het ogenblik van de controles ingeschreven terwijl zij in werkelijkheid verbleven in Hoboken.
Beklaagde verklaarde eveneens dat de arbeiders meestal in het café van beklaagde M., waar beklaagde
K. de zaakvoerder is, verbleven. De huur van 230,00 EUR per maand moesten zij in eerste instantie betalen aan beklaagde K., nadien ontving hijzelf de huur (stuk 184 kaft algemeen deel 1). Ook op dit adres werd een huiszoeking uitgevoerd en werd vastgesteld dat in alle vier de kamers kledij hing van "TT.", de handelsbenaming waaronder beklaagde actief was. In Antwerpen verbleven de arbeiders op een adres dat beklaagde geregeld had. Zij moesten zelfde huur betalen.
Beklaagde I. verklaarde dienaangaande dat beklaagde I. soms een onderkomen zocht voor de arbeiders en de arbeiders soms zelf een onderkomen vonden. De huurgelden moesten de arbeiders volgens haar zelf aan de verhuurders betalen (stuk 72 kaft 3 deel 1).
Omtrent de huisvesting te (…) gaven de verbalisanten aan dat het een vervallen indruk gaf, het koud en kil was en er een schimmelgeur hing. De plankenvloer onder de vloerbekleding was op meerdere plaatsen rot en men kan het op verschillende plaatsen doortrappen. Het appartement is bouwvallig en het plafond kon ieder ogenblik naar beneden vallen en de houten platen die tegen het plafond zijn bevestigd, zijn volledig krom getrokken. Het appartement was bewoond door arbeiders (stuk 107 kaft 3 deel 1). De wooninspectie gaf het advies tot onbewoonbaarverklaring. Voor het overige kan worden verwezen worden naar hetgeen hierna wordt uiteengezet voor tenlastelegging B, de inbreuken op het Kamerdecreet.
4.
Als er al een arbeidsovereenkomst werd opgesteld, dan was deze in de Nederlandse taal die de arbeiders niet machtig waren (T. A. - stuk 20 kaft 3 deel 1). Ook de schijnzelfstandigen hadden geen enkel idee van hetgeen zij hadden ondertekend.
De werkuren varieerden zeer sterk waarbij de arbeiders verklaarden, naar gelang het werk, 5 à 25 uren per week te werken met een gemiddelde van 200,00 EUR verdiensten per week oftewel ongeveer 17 uren werk per week doch bij de analyse van de documenten die bij beklaagde werden aangetroffen tijdens de huiszoeking, kan worden afgeleid dat de arbeiders veel meer arbeidsuren moesten presteren dan zijzelf aangaven (stukken 228 e.v. kaft algemeen deel 1). Het betrof vrij zware fysieke arbeid die niet zonder gevaren was door de alomtegenwoordige ammoniakgeur van de kippen en die vaak 's nachts moest worden uitgevoerd.
Omtrent de sociale en arbeidswetgeving stelt de rechtbank het volgende vast:
− tijdens de eerste controle op 8 februari 2011 werden er 8 schijnzelfstandige arbeiders aangetroffen, 12 arbeiders die binnen BVBA E. gedetacheerd waren en 13 arbeiders die zonder detachering en volledig illegaal binnen BVBA E. werkten
(stukken 221 e.v. kaft algemeen deel 1 ; stukken 1255 e.v. kaft algemeen 6 deel 3)
− de detachering was volledig fictief en geen van de gedetacheerde arbeiders was voordien onderworpen aan de sociale zekerheid in Bulgarije (stuk 1246 kaft algemeen 6 deel 2)
− geen van de gedetacheerde en illegale arbeiders had een arbeidsvergunning in België en geen enkele werknemer was Dimona-gemeld (stuk 1257 kaft algemeen 6 deel 3)
− bij de tweede controle werd vastgesteld dat de arbeiders A. S., E. M., Z. D. en E. A. volledig in de illegaliteit werkten en geen enkele sociale bescherming hadden (stuk 6 kaft 2 deel 1 - tenlasteleggingen A.28, 28, 30.A en B), dit geldt eveneens voor M. H. (stuk 15 kaft 2 deel 1 - tenlastelegging A.32)
− E. K., N. H. en D. N. die bij de tweede controle werden aangetroffen, waren weliswaar opgenomen in het aandelenregister van BVBA K., waarvan beklaagde zaakvoerder was, maar waren de facto werknemers, wisten niet van welke firma zij aandeelhouder waren, wisten niet hoeveel zij voor de aandelen betaald hadden, tekenden Nederlandstalige documenten zonder de taal machtig te zijn en wisten verder niets van het statuut waaronder zij werkten (stukken 6 en 33 kaft 2 deel 1 - tenlasteleggingen A.22.A en B, 26 en 27 ; kaft algemeen 3 deel 2 ; stukken
1273 e.v. kaft algemeen 6 deel 3)
− na de aanhouding van beklaagde werden de activiteiten ondergebracht in beklaagde G. G. waarin eveneens schijnzelfstandigen werkzaam waren (stukken 602 e.v. kaft algemeen 3 deel 2)
− A. O. werd tijdens de eerste en de tweede controle aangetroffen en verklaarde dat hij onder de belofte van de juiste sociale documenten terug naar België was gekomen om dezelfde werkzaamheden uit te oefenen, dit bleek achteraf niet correct te zijn (stukken 672-675 kaft algemeen 4 deel 2)
− beklaagde verklaarde tijdens zijn verhoor op 14 februari 2011 dat verschillende arbeiders volledig illegaal werkten, hij hen op deze manier uitbetaalde omdat de eerste zes maanden beschouwd werden als een proefperiode en later, bij een vast contract, de detachering in orde maakte (stuk 184 kaft algemeen deel 1).
Het is verder niet van belang dat de activiteit van het kippenvangen niet onder een specifiek paritair comité gebracht kan worden. Bij gebreke aan specifieke collectieve afspraken, zijn de bepalingen van het aanvullend paritair comité nummer 100 steeds toepasselijk.
Omtrent de verloning en vergoedingen stelt de rechtbank het volgende vast :
− beklaagde verklaarde tijdens zijn verhoor op 14 februari 2011 dat de arbeiders per gevangen kip 0,04 EUR ontvingen en dit vervolgens gedeeld worden door het aantal vangers (stuk 185 kaft algemeen deel 1)
− H. H. (aangetroffen naar aanleiding van de eerste controle) verklaarde dat hij tijdens de proefperiode van één maand weinig loon kreeg betaald, de eerste twee jaar 10,00 EUR per uur kreeg en thans 12,00 EUR, 15 à 20 uren per week werkte en er iedere week 50,00 EUR van zijn loon werd afgetrokken om het op zijn Bulgaarse bankrekening te storten (stukken 269 en 270 kaft algemeen deel 1), V. V. legde een gelijkaardige verklaring af (stukken 280-283 kaft algemeen deel 1) evenals S. A. (stukken 322-325 kaft algemeen 2 deel 2) en M. R. (stukken 329-330 kaft algemeen 2 deel 2)
− M. Y. verklaarde dat zijn volledige loon contant werd betaald en de voorafgaande week ongeveer 250,00 EUR had verdiend (stukken 287-288 kaft algemeen deel 1), A. A. verdiende de voorgaande week 220,00 EUR (stukken 292-295 kaft algemeen 2 deel 2)
− M. H. heeft enkele weken geen loon gehad (stuk 11 kaft 2 deel 1); verschillende arbeiders verklaarden dat zij tijdens de periode van voorlopige hechtenis van beklaagde geen loon hadden ontvangen, in afwachting van zijn vrijlating (zie tevens A. O. stukken 672-675 kaft algemeen 4 deel 2)
− de verplaatsingen naar de kippenkwekers werden niet vergoed (M. H. - stuk 11 kaft 2 deel 1), de arbeiders kregen geen onkostenvergoedingen (stuk 25 kaft 3 deel 1; l. A. - stuk 31 kaft 3
deel 1), Y. B. verklaarde dat beklaagde weliswaar zijn reiskosten voorschoot doch dit later heeft afgehouden van zijn loon (stuk 258 kaft algemeen 2 deel 2)
− beklaagde verklaarde dat de arbeiders het Bulgaarse minimumloon van 220,00 EUR per maand op hun bankrekening gestort kregen, de rest kregen zij in contanten uitbetaald, een aantal arbeiders verklaarde dat zij bijkomend gemiddeld 200,00 EUR per week contant kregen betaald (stuk 20 kaft 3 deel 1 – T. A.; stuk 25 deel 3- E. H.) terwijl anderen geen enkel bedrag op hun bankrekening gestort kregen of zelfs niet over een bankrekening beschikten.
Voor een verdere bespreking van het niet correct toegepaste detacheringsmechanisme via beklaagde
E. FA., kan worden verwezen naar hetgeen hierna wordt uiteengezet voor beklaagde E. FA..
Aan de verklaring van beklaagde dat hij alle werknemers steeds correct 12,00 EUR per uur betaalde, kan getwijfeld worden.
Weliswaar verklaarden de meeste arbeiders dat zij 12,00 EUR per uur verdienden en beklaagden dit correct uitbetaalden, doch hun weekloon schommelde meestal rond 200,00 EUR (A. A. 200,00 EUR à 250,00 EUR per week - stukken 66-68 kaft 3 deel 1; M. A. 160,00 EUR op haar bankrekening in Bulgarije en 500,00 EUR per maand in België - stuk 408 kaft algemeen 2 deel 2 ; M. E. in januari 2011 een bedrag van 800,00 EUR - stukken 419-240 kaft algemeen 2 deel 2 ; S. A. 200,00 EUR per maand op haar Bulgaarse bankrekening en de week voordien ongeveer 25 uren a rato van 12,00 EUR per uur - stuk 60 kaft 3 deel 1 ; Y. M. de week voor zijn verhoor ongeveer 250,00 EUR - stuk 42 kaft 3 deel 1; I. A. 220,00 EUR per week - stuk 31 kaft 3 deel 1; idem I. A. - stukken 441-444 kaft algemeen 2 deel 2). Er was geen vergoeding voor reiskosten.
Andere werknemers legden echter andere verklaringen af.
M. Y. werkte voorafgaand aan de eerste controle in januari 2011 zes dagen voor beklaagde en ontving hiervoor 250,00 EUR voor een werktijd van veel meer dan 20 uren. Aan haar was voorafgaandelijk eveneens een uurloon van 12,00 EUR voorgehouden. Tijdens de politiecontrole te Herentals op 7 februari 2011, hadden de werknemers een achttal uren gewerkt en in de voorgaande week had zij nog op verschillende kwekerijen gewerkt. Die week ontving zij slechts 50,00 EUR van beklaagde M. omdat er niet meergeld was. Zij was zaakvoerder van BVBA A., opgericht in 2007 door beklaagde die tevens vennoot was doch was zelf niet actief binnen de vennootschap en was slechts een schijnzelfstandige (stuk 722 kaft algemeen 3 deel 2).
A. F. en I. D. verklaarden dat zij 10,00 EUR per uur verdienden. Volgens I. D. is dit voor iedereen hetzelfde en is het werken aan 10,00 EUR of niet werken (stuk 1662 deel 3 - stuk 1715 deel 3). A. S. werkte sinds één jaar voor BVBA K., verklaarde dat hij de kippen op- en aflaadde van de vrachtwagen en hiervoor 12,00 EUR per uur verdiende hetgeen meer was dan de kippenvangers omdat hij meer verantwoordelijkheid had (stuk 1712 deel 3). Toch verklaarden andere werknemers dat zij wel 12,00 EUR per uur kregen uitbetaald. Dit wijst op onderlinge afspraken.
Kippenkweker F. S. verklaarde dat hij wel eens had vernomen dat de kippenvangers 6,00 EUR per uur verdienden (stuk 69 kaft 2 deel 1).
De gewerkte uren fluctueerden wekelijks en dagelijks zeer sterk naar gelang het werk dat er was. De verloning schommelde bij de overgrote meerderheid van de arbeiders tussen 200,00 EUR à 250,00 EUR per week die zij soms gedeeltelijk op hun Bulgaarse bankrekening kregen om te laten uitschijnen dat de detachering legitiem was, doch meestal volledig in contanten. Zij kregen geen enkele onkosten- of reisvergoeding, moesten hun huisvestingskosten zelf betalen en hadden geen enkele sociale bescherming. Tevens kan uit de analyse van de tijdens de huiszoeking aangetroffen laaddocumenten
worden afgeleid dat veel arbeiders waarschijnlijk meer uren moesten werken dan zij aangaven (stukken 228-268 kaft algemeen 1 deel 1).
Tijdens de proefperiode betaalde beklaagde minder en kregen de arbeiders zelfs geen overall ter beschikking (cfr. D. M. stuk 364 kaft algemeen 2 deel 2).
Samenlezing van bovenstaande elementen doet besluiten dat er niet enkel sprake was van het ontduiken van de sociale en fiscale wetgeving, doch dat beklaagde een systeem had opgezet om Bulgaarse werknemers tegen een laag loon en zonder kostenvergoedingen, urenlang en vaak 's nachts veeleisende fysieke arbeid zonder enige sociale bescherming te laten verrichten. De door beklaagde voorziene (tijdelijke) huisvesting van verschillende arbeiders was absoluut inadequaat. Beklaagde zette aldus de werknemers te werk in omstandigheden die in strijd zijn met de menselijke waardigheid. Het misdrijf mensenhandel is wel degelijk bewezen.
- Woondecreet (tenlastelegging B)
Op 16 mei 2011 ging de politie samen met de wooninspectie van Hasselt over tot huiszoeking met toestemming in de woning te (…) waar beklaagden R. I., A. I. en M. Y. (de zoon van beklaagden) waren ingeschreven. Hij woonde vroeger zelf met zijn gezin in de woning doch verbleef feitelijk te Hoboken.
Beklaagde huurde deze woning van F. T. en H. Y. en stelde deze verder ter beschikking aan arbeiders die pas waren aangekomen en zelf nog geen onderkomen hadden gevonden.
De toegangstrap telde 12 treden en had geen leuning, in een kamer was geen natuurlijk licht aanwezig en geen verluchting mogelijk, er was geen gepaste energietoevoer om een vast verwarmingsapparaat te plaatsen, warm water ontbrak, de woning was zeer onverzorgd, het schrijnwerk en de vloer was verrot, er was waterinsijpeling, de keuken was uitermate rudimentair, de elektrische bedrading gevaarlijk, er waren schimmelplekken enzovoort (stukken 1002-1019 kaft algemeen 4 deel 3). De wooninspectie gaf een advies tot ongeschiktheid en onbewoonbaarheid (stukken 1141-1208 kaft algemeen 4 deel 3) en de woning werd effectief door de stad Beringen ongeschikt en onbewoonbaar verklaard (stukken 1352 e.v. kaft algemeen 4 deel 3). De woning beantwoordt duidelijk niet aan de vereisten zoals bepaald in de artikelen 4, 6 en 7 van het Decreet van 4 februari 1997 houdende de kwaliteits- en veiligheidsnormen voor kamers en studentenkamers (oud) en het huidig Woondecreet.
Beklaagde benadrukt dat hij de woning in Beringen gratis ter beschikking stelde van de arbeiders, hij als zodanig niet als verhuurder kan worden beschouwd en aldus zou moeten worden vrijgesproken.
Voor het bewezen zijn van de tenlastelegging is het voldoende dat beklaagde het goed ter beschikking stelde voor bewoning en is het verder niet van belang dat hij geen effectieve huurprijs vroeg.
Uit het strafdossier kan niet worden afgeleid dat beklaagde zich met zijn echtgenote beklaagde I. heeft georganiseerd om deze kamers ter beschikking te stellen. Beklaagde R. I. organiseerde zelf de huisvesting van de arbeiders. De verzwarende omstandigheid van de vereniging wordt niet bewezen geacht.
- Inbreuken op het WIB (tenlastelegging C) Tenlastelegging Cl
Beklaagde wordt onder deze tenlastelegging vervolgd voor het niet of niet correct aangeven van inkomsten uit hoofde van zijn beroepswerkzaamheden als uitbater van een handelsonderneming, actief in het vangen van kippen, al dan niet uitgeoefend via vennootschappen waarin hij bestuurder in rechte of in feite of aandeelhouder in rechte of in feite was, teneinde de belastingen te kunnen ontduiken.
Beklaagde en zijn echtgenote betwisten niet dat zij effectief geen aangifte hebben gedaan van hun inkomsten tijdens de weerhouden aanslagjaren (zie tevens nazicht verbalisanten bij FOD Financiën - stuk 1380 kaft algemeen 6 deel 3). Beklaagde brengt thans stukken bij waaruit blijkt dat hij, na een vraag tot regularisatie, voor de aanslagjaren 2007, 2008, 2009 en 2010 de navolgende aanslagen heeft betaald.
Volgens beklaagde zou er geen verduidelijking zijn wie wat heeft verdiend in de "groep I." waarvoor in de tenlastelegging een algemene omschrijving staat vermeld (tenlastelegging Cl.).
Beklaagde R. I. was tijdens de voorziene incriminatieperiode actief onder verschillende vennootschaps- en handelsbenamingen. Hij factureerde op naam van de verschillende vennootschappen en handelsbenamingen doch voerde voor geen enkele vennootschap een boekhouding. Uit het onderzoek is gebleken dat deze vennootschappen allen dezelfde doelstellingen hadden met name activiteiten ontplooien in de sector van het kippenvangen. In geval hij factureerde onder de naam een vennootschap, maakte hij nadien geen enkel onderscheid tussen het vermogen van de rechtspersoon en zijn eigen vermogen. De omschrijving is wel degelijk correct.
Tijdens het strafonderzoek kwam aan het licht dat niet enkel de bankrekening van BVBA E. werd gecrediteerd voor een totaal bedrag van 692.525,49 EUR doch tevens dat beklaagde R. I. voor meer dan 300.000,00 EUR landbouwgrond in Bulgarije heeft aangekocht (stuk 1505 kaft algemeen 6 deel 3). Bovendien bezit zijn stiefdochter, de echtgenote van beklaagde M., een appartementsgebouw. Beklaagde en zijn familie hebben geen andere bekende lucratieve inkomstenbronnen zodat kan worden aangenomen dat de activiteit van het kippenvangen erg winstgevend was.
Weliswaar kon de omzet die door de activiteiten werd gegenereerd (gedeeltelijk) worden gereconstrueerd in het strafdossier (zie tevens hierna onder "verbeurdverklaring"), doch hieruit blijkt niet dat beklaagde en zijn echtgenote de totale omzet van én de handelsactiviteiten die door de eenmanszaak van beklaagde werden uitgevoerd én de uitkeringen die zij zich toe-eigenden in het kader van de rechtspersonen, moesten aangeven in de personenbelasting. Er werd geen calculatie van de kosten uitgevoerd.
De niet aangegeven inkomsten moeten bijgevolg worden omschreven als een "onbekend gegeven bedrag". De omschrijving van de tenlastelegging wordt in die zin verbeterd. Voor het bewezen zijn van de tenlastelegging is het verder niet van belang dat beklaagde achteraf regularisaties heeft doorgevoerd van verschillende aanslagjaren.
Tenlastelegging C.ll
Beklaagde wordt onder deze tenlastelegging vervolgd voor het niet indienen van aangiftes in de personen- en vennootschapsbelasting voor wat betreft de inkomsten van beklaagde E. FA..
De boekhoudster van beklaagde E. FA. verklaarde dat deze vennootschap airco's aankocht van verdelers op het grondgebied van Bulgarije, contracten sloot met klanten voor het onderhoud ervan
en elke maand tegen de uitgereikte factuur de vergoeding ontving die afgesproken was als service of onderhoudsabonnement.
Voor het overige detacheerde beklaagde E. FA. fictief diverse werknemers naar België en ontving beklaagde E. FA. gelden vanwege de kippenvangersactiviteiten van beklaagde R. I. in België. De boekhoudster van beklaagde E. FA. verklaarde dat zij in Bulgarije continu nulaangiftes voor de btw heeft ingediend (stuk 287 deel 2b).
Zoals reeds aangegeven, ontwikkelde beklaagde E. FA. geen effectieve activiteiten in België, kwamen de detacheringen niet overeen met de werkelijkheid en was dit slechts een rookgordijn om een schijn van legitimiteit te geven aan het statuut van de arbeiders.
Het is niet aangetoond dat beklaagde E. FA. aangiftes in België had moeten verrichten.
- Inbreuken op de BTW wetgeving (tenlastelegging D) Tenlastelegging D.l
Beklaagde betwist niet dat hij of aan hem gelieerde vennootschappen geen aangifte heeft verricht van de verschuldigde BTW. Uit het nazicht van de verbalisanten bij de FOD Financiën blijkt effectief dat de vennootschappen BVBA K., BVBA E. en BVBA A. in België geen geregistreerd BTW nummer hebben of hadden en geen BTW plichtige activiteiten mochten uitvoeren (stuk 1380 kaft algemeen 6 deel 3).
Volgens beklaagde toont het openbaar ministerie niet aan om welke inkomsten het gaat en welke bedragen daadwerkelijk niet zouden zijn aangegeven. Beklaagde zou zich in een overmachtssituatie hebben bevonden aangezien er geen BTW regime voorhanden was.
Alle personen die een economische activiteit uitoefenen op geregelde en zelfstandige basis, en hierbij goederen leveren of diensten verrichtten die in het BTW-wetboek zijn omschreven, zijn belastingplichtig. De ondernemingen van beklaagde factureerden steeds met inbegrip van BTW en de activiteit van het kippenvangen is BTW-plichtig. Het is verder niet van belang dat de ondernemingen van beklaagde niet konden profiteren van bijvoorbeeld de bijzondere BTW-regeling voor landbouwondernemers of een vrijstellingsregeling.
Zoals hierna verder wordt uiteengezet onder het punt "verbeurdverklaring", is het aangetoond dat de totale omzet van de kippenvangersactiviteiten wel degelijk minstens geraamd kan worden op 1.423.798.73 EUR. De feiten zijn bewezen.
Tenlastelegging D.ll
De rechtbank verwijst naar de motivering die hierboven onder tenlastelegging C.ll reeds werd uiteengezet. Beklaagde R. I. en de aan hem gelieerde vennootschappen deden geen enkele BTW- aangifte en de winsten werden voor het grootste deel doorgesluisd naar Bulgarije via beklaagde E. FA.. Gelet op het fictieve karakter van de detachering had beklaagde E. FA. de facto geen activiteiten in België en is het evenmin aangetoond dat zij BTW-plichtig was in België. Beklaagden worden vrijgesproken voor deze feiten.
b. Beklaagde I.
- Mensenhandel (tenlastelegging A)
Beklaagde is de echtgenote van beklaagde R. I. en was betrokken bij verschillende vennootschappen die werden gebruikt om de activiteit van het kippenpakken uit te oefenen.
Volgens beklaagde was het nooit de bedoeling dat zij zaakvoerder zou zijn of op welke manier dan ook betrokken zou zijn bij de werking van de vennootschap. Zij zou een gebrekkige kennis hebben van het Nederlands, in de praktijk niet actief zijn geweest in de vennootschap en totaal onwetend zijn geweest over de activiteiten van haar echtgenoot die de feitelijke zaakvoerder geweest zou zijn. Bovendien zou er geen sprake zijn van mensenhandel.
Uit het strafdossier blijkt dat beklaagde actief was in de volgende vennootschappen :
− beklaagde heeft samen met haar echtgenoot de BVBA K. opgericht hetgeen een vennootschap bleek waarin verschillende arbeiders weliswaar aandelen maar geen zeggenschap hadden (stuk 31 kaft 2 deel 1)
− beklaagde was zaakvoerder van BVBA E., opgericht op 9 oktober 2007 (stuk 34 kaft 2 deel 1)
− beklaagde was op 30 juni 2006 oprichter van BVBA A. (stuk 953 kaft algemeen 5 deel 3) en werd bij vonnis van de correctionele rechtbank Hasselt van 29 februari 2008 vrijgesproken van sociaalrechtelijke inbreuken die door haar echtgenoot werden gepleegd binnen deze vennootschap, ook BVBA A. werd vrijgesproken (stukken 2107-2111 deel 3)
− voordien werd zij op 19 oktober 2005 aangesteld als zaakvoerder van BVBA V., met handelsbenaming T. (stuk 958 kaft algemeen 5 deel 3}, op 3 mei 2007 werd de vennootschap failliet verklaard
− beklaagde werd op 10 mei 2011 vennoot bij BVBA A., samen met haar dochter (stuk 1321 kaft algemeen 6 deel 3).
De bankrekening Argenta met nummer 000-0000000-00 op naam van beklaagde I. werd gebruikt voor transfers voor BVBA E. (stuk 1505 kaft algemeen 6 deel 3).
Beklaagden worden vervolgd als dader of mededader. Om te worden veroordeeld als mededader volstaat het dat zij de noodzakelijke hulp hebben verleend zodanig dat zonder hun bijstand het misdrijf niet zou zijn gepleegd (art. 66 lid 3 Sw.). Nagegaan moet worden of het hulp betreft zonder dewelke het misdrijf niet zou zijn gepleegd.
Voor het voorhanden zijn van mensenhandel kan worden verwezen naar hetgeen hiervoor bij beklaagde R. I. werd uiteengezet.
De vennootschappen BVBA K. en BVBA E. waren vehikels om een schijn van rechtmatigheid te verlenen aan de tewerkstelling. Binnen BVBA E. werden prestaties gefactureerd en gelden getransfereerd naar Bulgarije. Beklaagde I. heeft als zaakvoerder van de verschillende vennootschappen noodzakelijke hulp verschaft om de mensenhandel te kunnen faciliteren.
Uit het verhoor van beklaagde I. blijkt dat zij zich maar al te goed bewust was van de kippenpakactiviteiten van haar echtgenoot. Tevens was zij met zekerheid op de hoogte van de politieke activiteiten van haar echtgenoot in Bulgarije en de bestemming van de winsten. Beklaagde I. werd in het verleden reeds vrijgesproken van inbreuken op de sociale wetgeving binnen BVBA A. aangezien zij hiervan geen kennis zou hebben gehad. Toch bleef zij verschillende functies binnen de vennootschappen uitoefenen en werd een bankrekening op haar naam aangewend. Bovendien moet zij ervan op de hoogte zijn geweest dat zij (en haar echtgenoot) al jaren geen aangifte in de
personenbelasting hadden verricht. Samenlezing hiervan doet besluiten dat beklaagde wel degelijk wetens en willens heeft deelgenomen aan het misdrijf.
Beklaagden hadden zich georganiseerd om de bewezen verklaarde feiten te plegen, leder had hierin een eigen taak en had de wil om hieraan deel te nemen. De verzwarende omstandigheid van vereniging zoals voorzien in de tenlastelegging A is eveneens bewezen.
- Woondecreet (tenlastelegging B)
De rechtbank verwijst naar de argumentatie bij beklaagde R. I. voor wat de ongeschiktheid van de kamers. Het is verder niet aangetoond dat beklaagde I. enige daad van mededaderschap heeft gesteld wat betreft de verhuur van de voor bewoning ongeschikte kamers in de woning te (…) waar beklaagde
R. I. de Bulgaarse werknemers huisvestte bij aankomst in België.
Beklaagde heeft hier weliswaar ooit gewoond samen met haar echtgenoot en was nog ingeschreven op dit adres maar dit is niet voldoende om te besluiten dat beklaagde noodzakelijke hulp heeft verleend. Beklaagde wordt hiervoor vrijgesproken.
- Inbreuken op het WIB (tenlastelegging C) Tenlastelegging Cl
Beklaagde en haar echtgenoot hebben onbetwist geen aangifte gedaan in de personenbelasting voor de weerhouden aanslagjaren. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de argumentatie zoals hierboven uiteengezet voor beklaagde R. I.. De feiten, zoals verbeterd, zijn bewezen.
Tenlastelegging CII
De rechtbank verwijst naar het hetgeen hierboven bij beklaagde R. I. werd uiteengezet. Beklaagde wordt vrijgesproken voor deze feiten.
- Inbreuken op de BTW-wetgeving (tenlastelegging D) Tenlastelegging D.l
Beklaagde was onder meer zaakvoerder van BVBA E. en BVBA A. die hun diensten hebben gefactureerd aan verschillende kippenbedrijven. Op haar rustte aldus de verplichting om de betreffende BTW- aangiftes correct te verrichten hetgeen zij bewust heeft nagelaten. Niet alle facturatie gebeurde echter via deze vennootschappen. De feiten zijn wel degelijk bewezen, weliswaar voor wat beklaagde I. betreft voor een onbepaald bedrag.
Tenlastelegging D.ll
De rechtbank verwijst naar het hetgeen hierboven bij beklaagde R. I. werd uiteengezet. Beklaagde wordt vrijgesproken voor deze feiten.
c. Beklaagde M.
- Mensenhandel (tenlastelegging A)
Beklaagde is de (stief)schoonzoon van beklaagden R. I. en I.. Hij was tevens aandeelhouder van beklaagde G. G.. Tijdens zijn verhoor op 8 februari 2011, na de eerste controle, verklaarde hij dat hij de bevelen van beklaagde R. I. uitvoerde, ploegbaas was en het toezicht had op de werknemers (stukken 197-398 kaft algemeen 2 deel 2). Xxxxxxxxx ontving tevens het geld van de opdrachtgevers (stuk 476 kaft algemeen 2 deel 2 ; zie tevens verklaring H. - stukken 11-12 kaft 2 deel 1).
Na de aanhouding van beklaagde R. I. nam hij de activiteiten over hetgeen ook blijkt uit de verhoren van de arbeiders (kaft algemeen 3 deel 2). Zo rekruteerde hij onder meer de eerder naar Bulgarije gerepatrieerde arbeiders om opnieuw als kippenvanger te werken (zie A. O. - stukken 673-674 kaft algemeen 4 deel 2).
Beklaagden worden vervolgd als dader of mededader. Om te worden veroordeeld als mededader volstaat het dat zij de noodzakelijke hulp hebben verleend zodanig dat zonder hun bijstand het misdrijf niet zou zijn gepleegd (art. 66 lid 3 Sw.). Nagegaan moet worden of het hulp betreft zonder dewelke het misdrijf niet zou zijn gepleegd.
Verschillenden van de tijdens de derde controle aangetroffen arbeiders, hebben beklaagde aangewezen als diegene die hen ophaalde met op de afgesproken plaats, toezicht hield op de werkzaamheden, hen rekruteerde en/of hen uitbetaalde.
Uit het strafdossier blijkt dat beklaagden zich georganiseerd hadden om de bewezen verklaarde feiten te plegen, leder had hierin een eigen taak en had de wil om hieraan deel te nemen. De feiten, met inbegrip van de verzwarende omstandigheid van vereniging zoals voorzien in de tenlastelegging A zijn bewezen.
- Inbreuken op het WIB (tenlastelegging C) Tenlastelegging Cl
Op beklaagde rustte geen verplichting om een aangifte in de personenbelasting in te dienen voor het echtpaar I.-I.. Hij kan aldus niet als mededader beschouwd worden van deze feiten.
Tenlastelegging C.ll
De rechtbank verwijst naar het hetgeen hierboven bij beklaagde R. I. werd uiteengezet. Beklaagde wordt vrijgesproken voor deze feiten.
- Inbreuken op de BTW-wetgeving (tenlastelegging D) Tenlastelegging D.l
Beklaagde nam na de aanhouding van beklaagde R. I. de feitelijke leiding over van de activiteit van het kippenvangen zodat hij tevens aanzien moet worden als verantwoordelijke voor de btw-aangiftes. Het is onduidelijk voor welk bedrag van de omzet beklaagde verantwoordelijk was. De feiten zijn bewezen, weliswaar voor wat betreft beklaagde M. voor een onbepaald bedrag.
Tenlastelegging D.ll
De rechtbank verwijst naar het hetgeen hierboven bij beklaagde R. I. werd uiteengezet. Beklaagde wordt vrijgesproken voor deze feiten.
d. Beklaagde A. I.
- Mensenhandel (tenlastelegging A)
Beklaagde is de broer van beklaagde R. I. en was zaakvoerder van beklaagde E. FA. die de fictieve detacheringsdocumenten opmaakte en gelden ontving vanuit België (stuk 1504 kaft algemeen 6 deel 3). Hij verklaarde dat hij de opdrachten van beklaagde R. I. uitvoerde. Samen met zijn broer was hij tevens zaakvoerder van O. A. L. (stuk 1877 deel 3).
Beklaagde verklaarde bij zijn verhoor dat hij in Bulgarije via advertenties vacatures bekend maakte voor België, er een arbeidscontract in Bulgarije werd ondertekend en de arbeiders door hem in orde werden gebracht. Hij zou de reiskosten hebben betaald (stukken 1542 e.v. kaft algemeen 6 deel 3).
Uit de verhoren van de gedetacheerde arbeiders kan echter worden afgeleid dat zij hoofdzakelijk in België werden aangeworven, steeds instructies ontvingen van beklaagde R. I. en toen hij aangehouden was van beklaagde M., de Belgische arbeidswetgeving niet werd gerespecteerd, hij geen Limosamelding heeft gedaan, de arbeiders nooit op de maatschappelijke zetel van E. FA. zijn geweest en beklaagde E. FA. met zekerheid geen werkgeversgezag uitoefende over de zogenaamde gedetacheerde werknemers. De verklaring van beklaagde A. I. komt aldus niet overeen met de werkelijkheid.
Uit het strafdossier blijkt dat beklaagden zich georganiseerd hadden om de bewezen verklaarde feiten te plegen, leder had hierin een eigen taak en had de wil om hieraan deel te nemen. De feiten, met inbegrip van de verzwarende omstandigheid van vereniging zoals voorzien in de tenlastelegging A zijn bewezen.
- Inbreuken op het WIB (tenlastelegging C) Tenlastelegging Cl
Op beklaagde rustte geen verplichting om een aangifte in de personenbelasting in te dienen voor het echtpaar I.-I.. Hij kan aldus niet als mededader beschouwd worden van deze feiten.
Tenlastelegging C.ll
De rechtbank verwijst naar het hetgeen hierboven bij beklaagde R. I. werd uiteengezet. Beklaagde wordt vrijgesproken voor deze feiten.
- Inbreuken op de BTW-wetgeving (tenlastelegging D) Tenlastelegging D.l
Weliswaar faciliteerde hij de mensenhandel doch hieruit kan niet worden afgeleid dat op hem een verplichting rustte om de BTW-aangiftes in te dienen of dat hij hiertoe noodzakelijke hulp heeft verstrek. Beklaagde wordt vrijgesproken.
Tenlastelegging D.ll
De rechtbank verwijst naar het hetgeen hierboven bij beklaagde R. I. wordt uiteengezet. Beklaagde wordt vrijgesproken.
e. Beklaagde E. FA.
De firma BVBA A. waarvan beklaagde I. zaakvoerder was en beklaagde E. FA. waarvan beklaagde A. I. de zaakvoerder was, sloten op 1 maart 2007 een samenwerkingsovereenkomst voor het laden van kippen (stukken 196 e.v. kaft algemeen deel 1). Eenzelfde overeenkomst sloot beklaagde E. FA. op 1 december 2008af met BVBA E. (stukken 2001-201 kaft algemeen deel 1).
Hoewel in deze overeenkomsten was opgenomen dat beklaagde E. FA. de reis- en huisvestingskosten zou dragen, moesten de arbeiders hier in werkelijkheid zelf voor instaan.
Tijdens de eerste controle werden 12 "gedetacheerde" werknemers aangetroffen die via beklaagde zouden tewerkgesteld zijn. De arbeiders bleken echter in België door beklaagde te zijn aangeworven, rechtstreeks onder het gezag te werken van beklaagde R. I., in België betaald te worden door beklaagde R. I. voor prestaties in België, een deel van hun loon te moeten afgeven zodat het op hun Bulgaarse bankrekening kon worden gestort om als zodanig uit te laten schijnen dat de detachering een legitiem karakter had, nooit in Bulgarije bij beklaagde E. FA. te zijn geweest en geen enkele band te hebben met beklaagde E. FA.. De tewerkstellingssituatie van de arbeiders verschilde niet van de andere werknemers die zonder Al formulier als kippenvanger werkten (stukken 1246 e.v. kaft algemeen 6 deel 3).
De detachering was enkel opgezet om Bulgaarse werknemers in België tewerk te stellen zonder dat er voor deze werknemers arbeidsvergunningen moesten aangevraagd worden, zonder dat zij Dimona moesten worden gemeld, zonder dat de werknemers in België belastingen moesten betalen of sociale bijdragen op hun prestaties. In Bulgarije werden enkel de minimumlonen aangegeven die de arbeiders ontvingen op hun Bulgaarse bankrekening.
Hoewel beklaagde tevens actief was in de activiteit van klimatisering en landbouwsector, heeft zij diverse detacheringsformulieren verstrekt voor de kippenvangers. Haar activiteit betrof aldus het (fictief) ter beschikking stellen van de betreffende werknemers zodat het misdrijf een intrinsiek verband heeft met de verwezenlijking van het doel van de rechtspersoon.
Door de fictieve detacheringsformulieren te verstrekken en welbewust mee te werken aan de politiek van beklaagde R. I. en zijn familie, heeft beklaagde noodzakelijke hulp verschaft en kan zij beschouwd worden als mededader aan de misdrijven van mensenhandel waarvoor zij wordt vervolgd met name voor de gedetacheerde arbeiders.
f. Beklaagde K.
Beklaagde K. baatte een café uit dat eigendom was van beklaagde R. I. te (…), de maatschappelijke zetel van BVBA A. waarvan zij op 17 februari 2011 werd aangesteld als zaakvoerder (stuk 492 kaft algemeen 3 deel 2). Tevens was zij werkzaam in een café te (…) waar verschillende arbeiders verbleven en waar de maatschappelijke zetel gevestigd was van beklaagde G. G. (stukken 697-701 kaft algemeen 4 deel 2).
Beklaagde richtte samen met beklaagde R. I. op 14 oktober 0000 XXXX X. - Xxxxxx op met een gelijkaardige activiteit (stuk 1389 kaft algemeen 6 deel 3).
Sinds 4 maart 2011 werden de activiteiten van de cafés ondergebracht in BVBA A. en werden de activiteiten van het kippenvangen overgeheveld naar beklaagde G. G. waarvan beklaagde K. zaakvoerder was en beklaagde M. aandeelhouder. Tevens waren er nog verschillende arbeiders als schijnzelfstandige, aandeelhouder. Medevennoot en arbeider N. verklaarde dat beklaagde K. de bazin was die de uitleg gaf in het Bulgaars (stuk 680 kaft algemeen 4 deel 2).
Bij de huiszoeking die in Destelbergen werd uitgevoerd, troffen de verbalisantenvier kamers aan die door vier verschillende personen werden bewoond. Op alle kamers hing kledij van de kippenvangers met het opschrift "T.". T. A. en N. R. waren aanwezig en actief als kippenvangers onder het schijnzelfstandigenstatuut van aandeelhouders van beklaagde G. G. (stukken 1025-1045 kaft algemeen 4 deel 2).
Na de derde controle gaven verschillende arbeiders aan dat beklaagde K. hun baas was (M. H. - stuk 1609 deel 3; N. H. - stukken 1626-1627 deel 3; A. S. - stukken 1633-1632 deel 3; Y. M. - stukken 1644- 1645 deel 3; Y. M. - stuk 1664 deel 3). Beklaagde verhuurde niet enkel kamers aan arbeiders maar was in een later stadium zelf verantwoordelijk was voor de organisatie van het kippenvangen.
Beklaagde K. had haar eigen rol in de organisatie en kan wel degelijk beschouwd worden als mededader aan de tenlasteleggingen van mensenhandel waarvoor zij wordt vervolgd.
g. Beklaagde G. G.
Beklaagde werd opgericht op 25 januari 2010 en is sinds 4 maart 2011 actief in de kippenvangersbranche. Y. A. M., T. A., Y. Y., M., Y. U. M., V. V., M. E., M. A., D. N. en H. H. werden aangetroffen bij de tweede controle op 6 maart 2011 in Kasterlee en bleken zelfstandige aandeelhouder van de G.. Dit gold eveneens voor de personen die bij de derde controle werden aangetroffen.
Zij verrichtten exact dezelfde activiteiten als voordien en moeten aanzien worden als schijnzelfstandigen. Beklaagden R. I., M. en K. hebben na de eerste controle en de aanhouding van beklaagde R. I. aldus de activiteiten verdergezet onder deze vennootschapsstructuur (zie stukken 733- 748 kaft algemeen 3 deel 2).
Beklaagde kan aldus worden beschouwd als een vehikel om de arbeiders toe te laten als schijnzelfstandige en medevennoot hun activiteiten uit te oefenen en om deze manier te trachten een schijn van legitimiteit op te wekken. De misdrijven hebben een intrinsiek verband met de verwezenlijking van het doel van de rechtspersoon en zijn bewezen.
3.2. Straftoemeting
1.
De bewezen verklaarde feiten vermengen zich in hoofde van de respectieve beklaagde wegens eenheid van misdadig opzet zodat het past om overeenkomstig art. 65 lid 1 Sw. slechts één straf, de zwaarste op te leggen.
Beklaagde R. I. heeft jarenlang door het opzetten van een fictieve detacherings- en latere schijnzelfstandigenconstructie evenals het inzetten van illegale arbeiders, met behulp van zijn familieleden aanzienlijke winsten gerealiseerd terwijl hij misbruik maakte van zijn werknemers en geen enkele belasting betaalde. Gelet op hun precaire leefomstandigheden in eigen land en de culturele affiniteit zagen de arbeiders zichzelf niet als slachtoffers.
Ondanks de verschillende controles en zelfs de aanhouding van beklaagde R. I., zette de familie haar activiteiten onverdroten voor.
Dit heeft niet enkel tot gevolg dat de uitbuiting van de arbeiders bleef voortduren doch eveneens dat door de oneerlijke concurrentie door de activiteiten van beklaagde R. I. die steevast als goedkoopste werd ingeschakeld door pluimveehouders, andere bedrijven geen kans kregen op de markt. Het economisch leven werd hierdoor ontwricht.
Beklaagde R. I. werd drie maal veroordeeld door de Politierechtbank en tevens bij vonnis van 29 februari 2008 van de toenmalige Correctionele Rechtbank van Hasselt voor inbreuken inzake de tewerkstelling van werknemers van vreemde nationaliteit tot een geldboete, gedeeltelijk met uitstel. Bij vonnis van diezelfde rechtbank van 8 mei 2009 werd beklaagde veroordeeld voor valsheid in geschriften en gebruik van valse stukken evenals voor faillissementsmisdrijven tot een gevangenisstraf van 7 maanden, een geldboete en een beroepsverbod van 4 jaren. De overige beklaagden beschikken over een zeer gunstig tot blanco strafverleden in België.
Bij de straftoemeting houdt de rechtbank rekening met de leidende rol van beklaagde R. I. en de eerder uitvoerende rol van de overige beklaagden.
2.
Beklaagden menen dat er rekening gehouden moet worden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Op 8 februari 2011 en 6 maart 2011 vonden de eerste twee controles plaats en op 15 februari 2012 de derde controle. Het onderzoek kende zijn normale voortgang waarbij diverse personen moesten worden ondervraagd, de resultaten van een rechtshulpverzoek, van de sociale inspectie en wooninspectie moesten worden afgewacht evenals de resultaten van de bevraging van de verschillende cliënten.
Op 26 augustus 2013 deelde de onderzoeksrechter voor de eerste maal het dossier mee. Nadat het toenmalige Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding zich burgerlijke partij heeft gesteld, deelde de onderzoeksrechter op 30 oktober 2013 voor de tweede maal het dossier mee aan het openbaar ministerie.
Op 11 juni 2014 vorderde het openbaar ministerie een uitbreiding van het onderzoek wegens inbreuken op het Kamerdecreet.
Op 3 juli 2014 werd in opdracht van de onderzoeksrechter overgegaan tot de ondervraging van beklaagde K. voor de inbreuken die werden vastgesteld naar aanleiding van de derde controle. Op 10 september 2014 volgde een beschikking tot mededeling en op 19 september 2014 verzocht het openbaar ministerie om het onderzoek verder te zetten (stuk 1853 deel 3). Na xxxxX.xx werd op 10 februari 2015 het dossier weerom meegedeeld doch het openbaar ministerie verzocht op 5 maart 2015 om bijkomende vertalingen (stuk 1920 deel 3). Deze volgden in april 2015 (stukken 1979 e.v. deel 3). Op 18 december 2015 volgde een beschikking tot mededeling en de eindvordering dateert ten slotte van 18 oktober 2016. Bij de behandeling voor het onderzoeksgerecht en het vonnisgerecht was er geen abnormale vertraging.
Gelet op de complexiteit van het onderzoek dat het gevolg was van de structuur die beklaagden zelf hadden opgezet, de onderzoeksdaden in het buitenland, het vele vertaalwerk, de herhaaldelijke inbreuken waarvan de laatste van 15 februari 2012 dateert, stelt de rechtbank vast dat het dossier enkel tussen de laatste beschikking tot mededeling van 18 december 2015 en de opmaak van de eindvordering van 18 oktober 2016 abnormaal lang heeft stilgelegen. De rechtbank stelt aldus slechts een beperkte overschrijding van de redelijke termijn vast waarmee rekening wordt gehouden bij de bepaling van de strafmaat.
3.
Teneinde de feiten te bestraffen en beklaagden aan te zetten zich in de toekomst te onthouden van het verder plegen van strafbare feiten, past het aldus om de hierna bepaalde straffen op te leggen, al dan niet gedeeltelijk met uitstel uitgesproken.
3.3. Vordering verbeurdverklaring
1.
Het Openbaar Ministerie vordert schriftelijk de bijzondere verbeurdverklaring van enerzijds :
− de geldsom van 100,00 EUR betaald door beklaagde R. I. voor de aanhangwagen met nummerplaat (…) die in beslag werd genomen en dienstig was voor het plegen van de feiten onder tenlastelegging A
− de geldsom van 600,00 EUR betaald door beklaagde A. I. voor de voertuigen Ford Transit met nummerplaten (…), (…) en (…) en het voertuig Chrysler Voyager met nummerplaat (…) die in beslag werden genomen en dienstig waren voor het plegen van de feiten vermeld onder de tenlastelegging A
− en anderzijds de geldwaarde van de vermogensvoordelen die uit het misdrijf werden verkregen te ramen op 1.423.798,73 EUR en voor het bedrag de bijzondere verbeurdverklaring uit te spreken, te verdelen volgens de volgende verdeelsleutel in hoofde van de respectieve beklaagden :
− beklaagde R. I. : 9/29
− beklaagde I. : 2/28
− beklaagde M. : 6/28
− beklaagde A. I. : 4/28
− beklaagde E. FA. : 4/28
− beklaagde K.: 1/28
− beklaagde G. G. : 1/28.
2.
De in beslag genomen voertuigen waren eigendom van beklaagde R. I. en dienstig om het misdrijf onder tenlastelegging A te plegen, zodat de in de plaats gekomen gelden verbeurd worden verklaard zoals gevorderd.
De verbalisanten hebben in het strafonderzoek 69 pluimveehouders aangeschreven waar aan beklaagde verbonden vennootschappen activiteiten hebben uitgevoerd. 49 pluimveehouders hebben hierop geantwoord en maakten een lijst over van de verschillende activiteiten van beklaagde R. I. op hun bedrijf en de bijbehorende facturaties door de aan beklaagde R. I. gelieerde ondernemingen of handelsbenamingen zoals BVBA A., E. Belgium en Tempo Groep. Omdat de facturatie van de periode 2005-2007 vaak ontbrak, zijn de overgemaakte facturen slechts een deel van de gefactureerde omzetten. Evenmin werden alle handelsbenamingen en vennootschappen geïdentificeerd waaronder beklaagde R. I. zijn activiteiten uitvoerde zodat de pluimveehouders hierover niet werden bevraagd. Er kon bijgevolg een duidelijk beeld worden gevormd van (een deel van) de omzet.
Vanaf 2005 tot en met 2011 bedroegen de achterhaalde doch niet aangegeven inkomsten wel degelijk minstens 1.423.798,73 EUR zoals weerhouden werd in de vordering tot verbeurdverklaring (stuk 1489 kaft algemeen 6 deel 3).
Anders dan beklaagde R. I. meent, moet bij het waarderen van het vermogensvoordeel geen aftrek gebeuren van de kosten die verbonden waren aan de realisatie van het misdrijf (zie onder meer Cass. 29 mei 2001, XX X.00.0000.X).
De rechtbank spreekt de verbeurdverklaring uit van de volgende bedragen :
− opzichtens beklaagde R. I. voor 9/28: 457.649,55 EUR waarvan
o rechtstreeks:
▪ 3.990,92 EUR (zich bevindend bij het COIV - stuk 1068 kaft algemeen 4 deel 3)
▪ 123,47 EUR (zich bevindend bij het COIV - stuk 1068 kaft algemeen 4 deel 3)
▪ 3.874,23 EUR (zich bevindend bij het COIV - stuk 1068 kaft algemeen 4 deel 3)
▪ 10.555,47 EUR (zich bevindend sinds 17 februari 2011 bij het COIV)
o per equivalent: 439.105,46 EUR
− per equivalent opzichtens beklaagde I. voor 2/28:101.699,90EUR
− per equivalent opzichtens beklaagde M. voor 6/28: 305.099,70 EUR
− per equivalent opzichtens beklaagde A. I. voor 4/28: 203.408,00 EUR
− per equivalent opzichtens beklaagde E. FA. voor 4/28: 203.408,00 EUR
− per equivalent opzichtens beklaagde K. voor 1/28: 50.849,95 EUR
− per equivalent opzichtens G. G. voor 1/28: 50.849,95 EUR.
4. Op burgerlijk gebied
a. Het Federaal Centrum voor de Analyse van Migratiestromen, bescherming van de Grondrechten de Strijd tegen Mensenhandel (hierna het FEDERAAL CENTRUM - voorheen gekend als Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racisme)
De rechtbank is bevoegd om hierover uitspraak te doen gelet op de veroordeling van beklaagde voor de feiten onder A.
Gelet op haar wettelijke opdracht om de strijd teen iedere vorm van mensenhandel te stimuleren, is haar vordering gegrond zoals gevorderd met name ten bedrage van 1,00 EUR.
b. D. D.
Beklaagde vordert de veroordeling van beklaagde R. I. tot betaling van een bedrag van 200,00 EUR, te vermeerderen met de interesten.
Beklaagde was als schijnzelfstandige ingeschreven in SPRL Z., werd tijdens de eerste controle aangetroffen, doch moest dezelfde activiteiten uitvoeren als de overige arbeiders. Ook bij de laatste controle was hij effectief aan het werk als kippenvanger.
De schade kan begroot worden op het gevorderde bedrag zodat de vordering gegrond is.
TOEGEPASTE WETTEN
De rechtbank houdt rekening met de volgende artikelen die de bestanddelen van de misdrijven en de strafmaat bepalen, en het taalgebruik in gerechtszaken regelen:
art. 130,162,162bis, 186,191,194. Van het Wetboek van Rechtspleging in Strafzaken; art. 0X.X.XX.
art. 1 wet 5 maart 1952, gew. Wet 26 juni 2000, 7 februari 2003 en 28 december 2011;
art. 91, 148 en 149 van K.B. 28 december 1950;
art. 2,11,12,14,16, 31, 32, 34, 35, 36, 37, en 41 van de wet van 15 juni 1935;
art. 28 en 29 wet 1 augustus 1985, gew. Wet 24 december 1993, wet 22 april 2003 en K.B. 19 december
2003;
art. 58§1 K.B. 18 december 1986, gew. K. B. 19 december 2003; art. 2, 3 en 4 wet van 26 juni 2000;
art. 2, 25, 26, 38, 39, 40, 42, 43, 44, 45, 65, 66, 79, 80, 433qq.§§1.3° en 2, 433septies 7°en 433novies
lid 1 van het strafwetboek; art. 20 deer. Vlaamse Wooncode; art. 305 tot en met 310, 413 en 449 WIB; art. 53, 73, 73bis Wb BTW
UITSPRAAK
De rechtbank vonnissende op tegenspraak opzichtens beklaagden I. R., I. A., M. A., I. A., K. E. en de burgerlijke partij FEDERAAL CENTRUM VOOR DE ANALYSE VAN MIGRATIESTROMEN, BESCHERMING VAN DE GRONDRECHTEN EN DE STRIJD TEGEN MENSENHANDEL,
De rechtbank vonnissende bij verstek opzichtens beklaagden FA. E., G. G. en in afwezigheid van de burgerlijke partij D. D.,
Op strafgebied
Actualiseert tenlastelegging B als volgt en stelt vast dat de daarin voorziene feiten thans eveneens strafbaar zijn :
"Bij inbreuk op artikel 20 van het decreet houdende de Vlaamse Wooncode, als verhuurder hetzij rechtstreeks of hetzij via een tussenpersoon, als onderverhuurder of persoon die het ter beschikking stelt met het oog op bewoning, een woning verdeeld met twee slaapkamers in het goed gelegen te 0000 Xxxxxxxx, Xxxxxxxxxxxxxx 00, gekadastreerd als afdeling 4, sectie C en nummer 3 X 37 en eigendom van T. F., geboren op 7juni 1962 en Y. H., geboren op 18 maart 1969 bij akte verleden op 5 april 2002, te hebben verhuurd, te huur gesteld of ter beschikking te hebben gesteld, welke niet beantwoordt aan de vereisten gesteld in artikel5 van het decreet, …”
Verbetert tenlastelegging Cl als volgt :
"... een totaal van een onbekend gebleven bedrag..." in plaats van "... een totaal belope van minstens 1.423.798.73,00 EUR…”
Beperkt de incriminatieperiode van tenlasteleggingen C.ll en D.ll als volgt : "... tussen 6 december 2006 en 1 juli 2012…”
Beklaagde I. R.
Spreekt I. R. vrij voor de tenlasteleggingen C.ll (zoals beperkt) en D.ll (zoals beperkt).
Verklaart de feiten Al, A2, A3, A4, A5.a, A5.b, X0, X0.x, X0.x, X0, X0.x, X0.x, XXX, Xxx.x, Allb, A12, A13, A14, A15, A16, A17, A18, A19a, A19b, A20, A21, A22.a, A22.b, A23, A24, A25, A26, A27, A28, A29, A30a, A30b, A31, A32, A33, A34, A35, A36, A37, A38, A39, A40, A41, A42, A43, A44, A45, A46.a en A46.b, B
(zoals geactualiseerd en behoudens de verzwarende omstandigheid van vereniging), Cl (zoals verbeterd) en D.l bewezen in hoofde van beklaagde.
Veroordeelt I. R. voor de vermengde feiten van de tenlasteleggingen Al, A2, A3, A4, A5.a, A5.b, X0, X0.x, X0.x, X0, X0.x, X0.x, XXX, Xxx.x, Allb, A12, A13, A14, A15, A16, A17, A18, A19a, A19b, A20, A21, A22.a, A22.b, A23, A24, A25, A26, A27, A28, A29, A30a, A30b, A31, A32, A33, A34, A35, A36, A37, A38,
A39, A40, A41, A42, A43, A44, A45, A46.a en A46.b, B (zoals geactuA.seerd en behoudens de verzwarende omstandigheid van vereniging), Cl (zoals verbeterd) en D.l tot een hoofdgevangenisstraf van 5 jaar en tot een geldboete van 20000,00 EUR, verhoogd met 45 opdeciemen en gebracht op 110000,00 EUR.
Boete vervangbaar bij gebreke van betaling binnen de wettelijke termijn door een gevangenisstraf van 90 dagen.
Zegt dat de tenuitvoerlegging van het vonnis zal worden uitgesteld gedurende 5 jaren vanaf heden wat betreft deze gevangenisstraf, doch slechts voor een gedeelte van 2 jaar.
Rechtdoende op de schriftelijke vordering van het Openbaar Ministerie tot bijzondere verbeurdverklaring.
Spreekt overeenkomstig artikel 42,3° en 43bis van het Strafwetboek de bijzondere verbeurdverklaring uit van 9/28 van 1.423.798,73 euro waarvan 3990,92 euro (zich bevindend bij het COIV - stuk 1068 kaft algemeen 4 deel 3), 123,47 euro (zich bevindend bij het COIV - stuk 1068 kaft algemeen 4 deel 3), 3874,23 euro (zich bevindend bij het COIV -stuk 1068 kaft algemeen 4 deel 3), 10555,47 euro (zich bevindend sinds 17 februari 2011 bij het COIV), het saldo van 439.105,46 EUR per equivalent.
Spreekt overeenkomstig artikel 42,3° en 43bis van het Strafwetboek de bijzondere verbeurdverklaring uit van de geldsom van 100,00 euro als in de plaats gekomen gelden voor het voertuig aanhangwagen met nummerplaat (…).
Spreekt overeenkomstig artikel 42,3° en 43bis van het Strafwetboek de bijzondere verbeurdverklaring uit van de geldsom van 600,00 euro als in de plaats gekomen gelden voor de voertuigen Ford Transit met nummerplaat (…), (…) en (…) en het voertuig Chrysler Voyager met nummerplaat (…).
Veroordeelt beklaagde I. R. tot de kosten van de strafvordering en begroot deze in hoofde van beklaagde op 1/7 van 20179,63 EUR.
Verwijst beklaagde, ingevolge artikel 91,tweede lid, K.B. 28 december 1950, tot betaling van een vergoeding van 51,20 EUR.
Veroordeelt beklaagde tot het betalen van een bijdrage van 1 maal de som van 25,00 EUR verhoogd met 70 opdeciemen en gebracht op 1 maal 200,00 EUR ter financiering van het Fonds tot hulp aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden.
Beklaagde I. A.
Spreekt I. A. vrij voor de tenlasteleggingen B (zoals geactualiseerd), C.ll (zoals beperkt) en D. II (zoals beperkt).
Verklaart de feiten Al, A2, A3, A4, A5.a, A6, A7.a, A8, A9.a, AIO, All.a, A12, A13, A14, A15, A16, A17, A18, A19.a, A20, A21, A22.a, A23, A24, A25, A26, A28, A29, A30a, A31, A32, Cl. (zoals verbeterd) en Dl.
(voor een ongekend gebleven bedrag) bewezen in hoofde van beklaagde.
Veroordeelt I. A. voor de vermengde feiten van de tenlasteleggingen Al, A2, A3, A4, A5.a, A6, A7.a, A8, A9.a, AIO, All.a, A12, A13, A14, A15, A16, A17, A18, A19.a, A20, A21, A22.a, A23, A24, A25, A26, A28,
A29, A30a, A31, A32, Cl. (zoals verbeterd) en Dl. (voor een ongekend gebleven bedrag) tot een hoofdgevangenisstraf van 18 maanden en tot een geldboete van 2500,00 EUR, verhoogd met 45 opdeciemen en gebracht op 13750,00 EUR. Boete vervangbaar bij gebreke van betaling binnen de wettelijke termijn door een gevangenisstraf van 90 dagen.
Zegt dat de tenuitvoerlegging van het vonnis zal worden uitgesteld gedurende 5 jaren vanaf heden wat betreft deze gevangenisstraf.
Rechtdoende op de schriftelijke vordering van het Openbaar Ministerie tot bijzondere verbeurdverklaring.
Spreekt overeenkomstig artikel 42,3° en 43bis van het Strafwetboek de bijzondere verbeurdverklaring uit van 101.699,90 euro per equivalent.
Veroordeelt beklaagde I. A. tot de kosten van de strafvordering en begroot deze in hoofde van beklaagde op 1/7 van 20179,63 EUR.
Verwijst beklaagde, ingevolge artikel 91,tweede lid, K.B. 28 december 1950, tot betaling van een vergoeding van 51,20 EUR.
Veroordeelt beklaagde tot het betalen van een bijdrage van 1 maal de som van 25,00 EUR verhoogd met 70 opdeciemen en gebracht op 1 maal 200,00 EUR ter financiering van het Fonds tot hulp aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden.
Beklaagde M. A.
Spreekt M. A. vrij voor de tenlasteleggingen Cl, Cll (zoals beperkt) en D.ll (zoals beperkt).
Verklaart de feiten Al, A2, A3, A4, A5.a, A5.b, X0, X0.x, X0.x, X0, X0.x, X0.x, XXX, Xxx.x, All.b, A12, A13, A14, A15, A16, A17, A18, A19.a, A19.b, A20, A21, A23, A22a, A22b, A23, A24, A25, A26, A27, A28, A29, A30a, A30b, A31, A32, A33, A34, A35, A36, A37, A38, A39, A40, A41, A42, A43, A44, A45, A46a, A46b
en D.l (voor een ongekend bedrag) bewezen in hoofde van beklaagde.
Veroordeelt M. A. voor de vermengde feiten van de tenlasteleggingen Al, A2, A3, A4, A5.a, A5.b, X0, X0.x, X0.x, X0, X0.x, X0.x, XXX, Xxx.x, All.b, A12, A13, A14, A15, A16, A17, A18, A19.a, A19.b, A20, A21, A23, A22a, A22b, A23, A24, A25, A26, A27, A28, A29, A30a, A30b, A31, A32, A33, A34, A35, A36, A37,
A38, A39, A40, A41, A42, A43, A44, A45, A46a, A46b en D.l (voor een ongekend bedrag) tot een hoofdgevangenisstraf van 40 maanden en tot een geldboete van 2500,00 EUR, verhoogd met 45 opdeciemen en gebracht op 13750,00 EUR. Boete vervangbaar bij gebreke van betaling binnen de wettelijke termijn door een gevangenisstraf van 90 dagen.
Zegt dat de tenuitvoerlegging van het vonnis zal worden uitgesteld gedurende 5 jaren vanaf heden wat betreft deze gevangenisstraf.
Rechtdoende op de schriftelijke vordering van het Openbaar Ministerie tot bijzondere verbeurdverklaring.
Spreekt overeenkomstig artikel 42,3° en 43bis van het Strafwetboek de bijzondere verbeurdverklaring uit van 305.099,70 euro per equivalent.
Veroordeelt beklaagde M. A. tot de kosten van de strafvordering en begroot deze in hoofde van beklaagde op 1/7 van 20179,63 EUR.
Verwijst beklaagde, ingevolge artikel 91,tweede lid, K.B. 28 december 1950, tot betaling van een vergoeding van 51,20 EUR.
Veroordeelt beklaagde tot het betalen van een bijdrage van 1 maal de som van 25,00 EUR verhoogd met 70 opdeciemen en gebracht op 1 maal 200,00 EUR ter financiering van het Fonds tot hulp aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden.
Beklaagde I. A.
Spreekt I. A. vrij voor de tenlasteleggingen Cl., Cll (zoals beperkt), Dl. en Dll (zoals beperkt).
Verklaart de feiten Al, A2, A4, A7.a, A9.a, All.a, A13, A14, A15, A19.a, A20, A21, A22.a A31 bewezen in hoofde van beklaagde.
Veroordeelt I. A. voor de vermengde feiten van de tenlasteleggingen Al, A2, A4, A7.a, A9.a, All.a, A13, A14, A15, A19.a, A20, A21, A22.a A31 tot een hoofdgevangenisstraf van 3 jaar en tot een geldboete
van 2500,00 EUR, verhoogd met 45 opdeciemen en gebracht op 13750,00 EUR. Boete vervangbaar bij gebreke van betaling binnen de wettelijke termijn door een gevangenisstraf van 90 dagen.
Zegt dat de tenuitvoerlegging van het vonnis zal worden uitgesteld gedurende 5 jaren vanaf heden wat betreft deze gevangenisstraf.
Rechtdoende op de schriftelijke vordering van het Openbaar Ministerie tot bijzondere verbeurdverklaring.
Spreekt overeenkomstig artikel 42,3° en 43bis van het Strafwetboek de bijzondere verbeurdverklaring uit van 203.408,00 euro per equivalent.
Veroordeelt beklaagde I. A. tot de kosten van de strafvordering en begroot deze in hoofde van beklaagde op 1/7 van 20179,63 EUR.
Verwijst beklaagde, ingevolge artikel 91,tweede lid, K.B. 28 december 1950, tot betaling van een vergoeding van 51,20 EUR.
Veroordeelt beklaagde tot het betalen van een bijdrage van 1 maal de som van 25,00 EUR verhoogd met 70 opdeciemen en gebracht op 1 maal 200,00 EUR ter financiering van het Fonds tot hulp aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden.
Beklaagde FA. E.
Verklaart de feiten Al, A2, A4, A7.a, A9.a, All.a, A13, A14, A15, A19.a, A20, A21, A22.3, A31 bewezen in hoofde van beklaagde.
Veroordeelt FA. E. wegens de vermengde feiten van de tenlasteleggingen Al, A2, A4, A7.a, A9.a, All.a, A13, A14, A15, A19.a, A20, A21, A22.a, A31 tot een geldboete van 2000,00 EUR, verhoogd met 45 opdeciemen en gebracht op 11000,00 EUR.
Rechtdoende op de schriftelijke vordering van het Openbaar Ministerie tot bijzondere verbeurdverklaring.
Spreekt overeenkomstig artikel 42,3° en 43bis van het Strafwetboek de bijzondere verbeurdverklaring uit van 203.408,00 euro per equivalent.
Veroordeelt beklaagde FA. E. tot de kosten van de strafvordering en begroot deze in hoofde van beklaagde op 1/7 van 20179,63 EUR.
Verwijst beklaagde, ingevolge artikel 91,tweede lid, K.B. 28 december 1950, tot betaling van een vergoeding van 51,20 EUR.
Veroordeelt beklaagde tot het betalen van een bijdrage van 1 maal de som van 25,00 EUR verhoogd met 70 opdeciemen en gebracht op 1 maal 200,00 EUR ter financiering van het Fonds tot hulp aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden.
Beklaagde K. E.
Verklaart de feiten A5.b, A7.b, A9.b, All.b, A19.b, A22.b, A27, A30.b, A33, A34, A35, A36, A37, A38,
A39, A40, A41, A42, A43, A44, A45, A46.b bewezen in hoofde van beklaagde.
Veroordeelt K. E. voor de vermengde feiten van de tenlasteleggingen A5.b, A7.b, A9.b, All.b, A19.b, A22.b, A27, A30.b, A33, A34, A35, A36, A37, A38, A39, A40, A41, A42, A43, A44, A45, A46.b tot een
hoofdgevangenisstraf van 18 maanden en tot een geldboete van 1000,00 EUR, verhoogd met 45 opdeciemen en gebracht op 5500,00 EUR. Boete vervangbaar bij gebreke van betaling binnen de wettelijke termijn door een gevangenisstraf van 90 dagen.
Zegt dat de tenuitvoerlegging van het vonnis zal worden uitgesteld gedurende 5 jaren vanaf heden wat betreft deze gevangenisstraf.
Rechtdoende op de schriftelijke vordering van het Openbaar Ministerie tot bijzondere verbeurdverklaring.
Spreekt overeenkomstig artikel 42,3° en 43bis van het Strafwetboek de bijzondere verbeurdverklaring uit van 50.849,95 euro per equivalent.
Veroordeelt beklaagde K. E. tot de kosten van de strafvordering en begroot deze in hoofde van beklaagde op 1/7 van 20179,63 EUR.
Verwijst beklaagde, ingevolge artikel 91,tweede lid, K.B. 28 december 1950, tot betaling van een vergoeding van 51,20 EUR.
Veroordeelt beklaagde tot het betalen van een bijdrage van 1 maal de som van 25,00 EUR verhoogd met 70 opdeciemen en gebracht op 1 maal 200,00 EUR ter financiering van het Fonds tot hulp aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden.
Beklaagde G. G.
Verklaart de feiten A5.b, A9.b, All.b, A19.B, A22.B bewezen in hoofde van beklaagde.
Veroordeelt G. G. voor de vermengde feiten van de tenlasteleggingen A5.b, A9.b, All.b, A19.B, A22.B tot een geldboete van 2500,00 EUR, verhoogd met 45 opdeciemen en gebracht op 13750,00 EUR.
Rechtdoende op de schriftelijke vordering van het Openbaar Ministerie tot bijzondere verbeurdverklaring.
Spreekt overeenkomstig artikel 42,3° en 43bis van het Strafwetboek de bijzondere verbeurdverklaring uit van 50.849,95 euro per equivalent.
Veroordeelt beklaagde G. G. tot de kosten van de strafvordering en begroot deze in hoofde van beklaagde op 1/7 van 20179,63 EUR.
Verwijst beklaagde, ingevolge artikel 91,tweede lid, K.B. 28 december 1950, tot betaling van een vergoeding van 51,20 EUR.
Veroordeelt beklaagde tot het betalen van een bijdrage van 1 maal de som van 25,00 EUR verhoogd met 70 opdeciemen en gebracht op 1 maal 200,00 EUR ter financiering van het Fonds tot hulp aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden.
Op burgerlijk gebied
Verklaart de vorderingen ontvankelijk en als volgt gegrond, onder afwijzing van het anders en/of meer gevorderde.
- Het Federaal Centrum voor de Analyse van Migratiestromen, bescherming van de Grondrechten de Strijd tegen Mensenhandel
Veroordeelt beklaagden solidair tot betaling aan de burgerlijke partij van een bedrag van EEN EURO (1,00 EUR), te vermeerderen met de gerechtelijke interesten vanaf heden tot de dag van algehele betaling tegen de wettelijke interestvoet.
Verwijst beklaagden solidair tot de gedingkosten op burgerlijk gebied en begroot deze op de rechtsplegingsvergoeding ten bedrage van 180,00 EUR.
- D. D.
Veroordeelt beklaagde R. I. tot betaling aan de burgerlijke partij van een bedrag van TWEEHONDERD EURO (200,00 EUR), te vermeerderen met de vergoedende interesten vanaf 16 februari 2012 tot heden en met de gerechtelijke interesten vanaf heden tot de dag van algehele betaling, beide tegen de wettelijke interestvoet.
Verwijst beklaagde R. I. tot de gedingkosten op burgerlijk gebied en begroot deze op nihil.
Houdt de overige burgerlijke belangen aan overeenkomstig art. 4 VT. Sv.
Dit vonnis is in openbare zitting uitgesproken op 20 december 2017 door de Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Turnhout (Kamer TC1) samengesteld uit :
- X. Xxxxxxxx, rechter-voorzitter
- X. Xxx Xxxxxxxxxxx, rechter
- X. Xxxxxxx, plaatsvervangend rechter
In aanwezigheid van een magistraat van het Openbaar Ministerie zoals vermeld in het proces-verbaal van de terechtzitting.