April 2018
April 2018
Statuten Stichting Samenwerkingsverband VO de Meierij
Begripsbepalingen
Aangeslotene: het bevoegd gezag (de rechtspersoon) dat met de stichting een aansluitingsovereenkomst heeft gesloten.
Afgevaardigde: een natuurlijk persoon die – al dan niet krachtens substitutie – het bevoegd gezag krachtens diens statuten rechtsgeldig vertegenwoordigt.
Bevoegd gezag: de rechtspersoon, die (een) scho(o)l(en) voor voortgezet onderwijs in stand houdt binnen de regio Boxtel, Haaren, Maasdriel, Schijndel, ‘s –Hertogenbosch, Sint-Michielsgestel, Vught en Zaltbommel, alsmede de rechtspersoon die (een) scho(o)l(en) voor voortgezet speciaal onderwijs of een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4 als bedoeld in de Wet op de expertisecentra in stand houdt en waarvan de vestiging(en) is (zijn) gelegen buiten de hiervoor genoemde gemeenten en die deelneemt aan het onderhavige samenwerkingsverband.
Medezeggenschapsraad: de raad als bedoeld in artikel 3 van de Wet medezeggenschap op scholen. Minister: de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Ondersteuningsplan: het plan zoals bedoeld in artikel 17a van de Wet op het voortgezet onderwijs. Ondersteuningsplanraad: de raad als bedoeld in artikel 4a van de Wet medezeggenschap op scholen. Ouders: de ouders, voogden en verzorgers van leerlingen.
Regio: het bij ministeriële regeling van het samenwerkingsverband aangewezen aaneengesloten gebied waarbinnen het samenwerkingsverband zijn doel verwezenlijkt.
Samenwerkingsverband: onderhavige rechtspersoon als bedoeld in artikel 17a van de Wet op het voortgezet onderwijs.
School (scholen): de met een apart brinnummer aangeduide school/scholen van een aangeslotene Schooljaar: het tijdvak van één augustus tot en met eenendertig juli daaropvolgend.
Schoolondersteuningsprofiel(en): een (de) door het bevoegd gezag vast te stellen beschrijving(en) van de voorzieningen die op de door zijn bevoegd gezag ressorterende scho(o)l(en) zijn getroffen voor leerlingen die extra ondersteuning behoeven.
Schriftelijk (bericht): elk via gangbare communicatiekanalen overgebracht bericht, daaronder begrepen een langs elektronische weg toegezonden leesbaar en reproduceerbaar bericht, gericht aan of afkomstig van het adres dat voor dit doel aan de stichting bekend is gemaakt.
Artikel 1.
NAAM
1. De stichting draagt de naam: Stichting samenwerkingsverband voortgezet onderwijs de Meierij. Afgekort Samenwerkingsverband voortgezet onderwijs de Meierij.
2. De stichting heeft haar zetel in de gemeente ’s-Hertogenbosch.
3. De stichting is opgericht voor onbepaalde tijd.
Artikel 2.
DOELSTELLING
1. De stichting heeft ten doel:
a. het vormen en in stand houden van een regionaal samenwerkingsverband in de zin van artikel 17a lid 2 van de Wet op het voortgezet onderwijs;
b. het (doen) realiseren van een samenhangend geheel van ondersteuningsvoorzieningen binnen en tussen alle scholen;
c. het (doen) realiseren dat zoveel mogelijk van de in de regio woonachtige leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doormaken;
d. een zo passend mogelijke plaats in het onderwijs te krijgen voor in de regio woonachtige leerlingen die extra ondersteuning behoeven.
2. De stichting bereikt haar doel door:
a. het vaststellen van een ondersteuningsplan en (financiële) jaarverslag;
b. gezamenlijke besluitvorming over de wijze van verdelen en toewijzen van ondersteuningsmiddelen en ondersteuningsvoorzieningen aan de scholen;
c. het beoordelen of leerlingen toelaatbaar zijn tot het voortgezet onderwijs op verzoek van het bevoegd gezag van een school waar de leerling is aangemeld of ingeschreven;
d. het adviseren over de ondersteuningsbehoefte van een leerling op verzoek van het bevoegd gezag van een school waar de leerling is aangemeld of ingeschreven;
e. het in stand houden van een permanente commissie leerlingzorg, zoals bedoeld in artikel 17a lid 11 van de Wet op het voortgezet onderwijs;
f. het inrichten en in stand houden van een Scholenoverleg zoals bedoeld in artikel 9 van deze statuten;
g. het inrichten en in stand houden van een of meer onderwijs(zorg)arrangementen en (tussen)voorzieningen zoals een orthopedagogisch-didactisch centrum en symbiose;
h. het verrichten van andere activiteiten die aan het doel van de stichting dienstbaar kunnen zijn.
3. De stichting beoogt niet het maken van winst.
Artikel 3.
ORGANEN VAN DE STICHTING
1. De stichting kent als organen:
a. het bestuur;
b. het Scholenoverleg.
2. Daarnaast kent de stichting een directeur, die belast is met door het bestuur gemandateerde bevoegdheden en taken.
3. Binnen de stichting kunnen voorts adviesraden en commissies worden ingesteld.
Artikel 4.
AANGESLOTENEN
1. Aangesloten kunnen slechts zijn het bevoegd gezag van de scholen voor voortgezet onderwijs die in de regio gevestigd zijn dan wel het bevoegd gezag van een school voor voortgezet speciaal onderwijs of een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs vormen, behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, waarvan de vestiging of vestigingen zijn gelegen buiten het gebied van een samenwerkingsverband doch die wensen deel te nemen aan het onderhavige samenwerkingsverband.
2. Aangeslotene is dat bevoegde gezagsorgaan dat zich schriftelijk als aangeslotene bij het bestuur van de stichting heeft aangemeld en voldoet aan in lid 1 van dit artikel genoemde eis, en door het bestuur van de stichting als aangeslotene is toegelaten door het sluiten van een aansluitingsovereenkomst met het betreffende bevoegd gezag.
3. Rechten en plichten van de aangeslotenen ten aanzien van de stichting op basis van het gestelde in deze statuten worden nader geregeld in een aansluitingsovereenkomst.
4. Op de aan deze akte gehechte bijlage staan de aangeslotenen van de stichting vermeld.
5. De aangeslotenen eerbiedigen elkanders identiteit en de stichting houdt daar bij de uitvoering van de taken rekening mee. Dit zal echter geen drempel opwerpen voor het aan de leerling aanbieden van de meest passende plek in het onderwijs.
6. De aansluiting van een bevoegd gezag eindigt indien:
a. de aangeslotene ophoudt te bestaan als gevolg van ontbinding of fusie en/of niet langer bevoegd gezag is als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs;
b. onder het aangesloten bevoegd gezag geen school meer in de regio ressorteert, dan wel indien het betreft een school voor (speciaal en) voortgezet speciaal onderwijs welke geen onderwijs meer geeft aan leerlingen uit de regio;
c. de aangeslotene de aansluitingsovereenkomst opzegt;
d. namens de stichting de aansluitingsovereenkomst wordt opgezegd;
e. de aansluitingsovereenkomst wordt ontbonden.
7. Een aangeslotene kan de aansluitingsovereenkomst schriftelijk opzeggen met in achtneming van tenminste een termijn van zes maanden tegen het einde van het lopende schooljaar. De opzegging dient derhalve uiterlijk op eenendertig januari van het lopende schooljaar te geschieden.
8. In overleg met de aangeslotene zullen de juridische, organisatorische, personele en financiële gevolgen voortvloeiende uit de beëindiging naar de beginselen van de redelijkheid en billijkheid door het bestuur worden vastgesteld, schriftelijk in een document worden vastgelegd en voorts worden opgelegd aan het bevoegd gezag dat niet meer aangesloten is.
9. Als de opzegging door een aangeslotene niet tijdig of niet schriftelijk heeft plaatsgehad, loopt de aansluitingsovereenkomst door tot het einde van het eerstvolgende schooljaar, tenzij het bestuur anders besluit.
10. De aansluitingsovereenkomst is niet overdraagbaar.
11. Het bestuur kan de aansluitingsovereenkomst slechts schriftelijk tegen het einde van het lopende schooljaar aan een aangeslotene opzeggen met in achtneming van een termijn van zes maanden. De opzegging dient derhalve uiterlijk op eenendertig januari van het lopend schooljaar te geschieden.
12. Opzegging door het bestuur als hiervoor bedoeld is niet mogelijk indien en zo lang op grond van artikel 17a van de Wet op het voortgezet onderwijs de verplichting tot oprichting en instandhouding van een samenwerkingsverband passend onderwijs geldt.
13. Het bestuur kan een aansluitingsovereenkomst per direct schorsen indien de aangeslotene in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van de stichting handelt, of de stichting op onredelijke wijze benadeelt. Gedurende de schorsing is de aangeslotene niet bevoegd de rechten als vermeld in de aansluitingsovereenkomst uit te oefenen en is de stichting niet gehouden prestaties jegens de aangeslotene te verrichten. De schorsing kan slechts gelden voor een periode van ten hoogste drie maanden. De schorsing kan worden verlengd met een periode van ten hoogste drie maanden. Verlenging van de schorsing is onbeperkt mogelijk indien en zo lang de aangeslotenen gedurende de schorsing in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van de stichting blijft handelen, of de stichting op onredelijke wijze blijft benadelen. In geval van benadeling van de stichting door de aangeslotene als gevolg waarvan de stichting schade lijdt, kan de stichting elke schade bij de aangeslotene verhalen. Deze schade zal eerst in onderling overleg worden bepaald, en indien dit niet tot overeenstemming leidt, zullen partijen zich wenden tot de bevoegde rechter.
14. Aansluiting bij het samenwerkingsverband en beëindiging van aansluitingsovereenkomst gaan in per één augustus van het (volgend) schooljaar.
Artikel 5.
GELDMIDDELEN
De geldmiddelen welke het samenwerkingsverband ter beschikking kunnen staan bestaan uit:
1. de bekostiging door het Rijk ten behoeve van de bekostiging van de wettelijke taken van het samenwerkingsverband;
2. de bijdragen van de aangeslotenen;
3. stichtingskapitaal en de inkomsten daaruit;
4. subsidies, giften, schenkingen en andere baten;
5. erfstellingen en legaten, welke alleen onder het voorrecht van boedelbeschrijving mogen worden aanvaard.
Artikel 6.
BESTUUR (SAMENSTELLING)
1. Het bestuur van de stichting bestaat maximaal uit zoveel personen als er aangeslotenen met (een) scho(o)l(en) in de regio zijn. Het bestuur kan besluiten daarenboven een onafhankelijk voorzitter te benoemen.
2. De bestuursleden worden benoemd door het bestuur.
3. Tot lid van het bestuur kunnen slechts worden benoemd personen die bij de aangeslotene met (een) scho(o)l(en) in de regio de functie (statutair) bestuurder dan wel een gemandateerde bestuursfunctie vervullen, zulk met uitzondering van de onafhankelijk voorzitter.
4. Van iedere aangeslotenen met (een) scho(o)l(en) in de regio wordt één persoon afgevaardigd in het bestuur. De betreffende aangeslotenen draagt de persoon hiertoe krachtens bindende voordracht voor aan het bestuur. Het bestuur is gehouden deze voordracht over te nemen.
5. Een aangeslotene met een school voor (speciaal en ) voortgezet speciaal onderwijs, behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, waarvan de vestiging of vestigingen zijn gelegen buiten de regio (opting-in schoolbesturen) laat zich in het bestuur vertegenwoordigen door een aangeslotenen met vestigingen gelegen binnen de regio.
6. Het bestuur wijst uit zijn midden een voorzitter aan, tenzij het bestuur heeft besloten een onafhankelijk voorzitter te benoemen..
7. De directeur is niet benoembaar tot lid van het bestuur.
8. Een bestuurslid van een aangeslotene kan geen zitting nemen in het Scholenoverleg.
9. Bestuursleden worden benoemd voor een periode van vier jaar. Zij treden af volgens een door het bestuur op te maken rooster van aftreden. Een volgens het rooster afgetreden bestuurslid is onmiddellijk herbenoembaar. Het in een tussentijdse vacature benoemd bestuurslid neemt op het rooster van aftreden de plaats in van degene in wiens vacature hij werd benoemd.
10. In vacatures moet zo spoedig mogelijk worden voorzien. Ingeval van één of meer vacatures in het bestuur vormen de overblijvende bestuursleden niettemin een wettig bestuur.
11. Het bestuur kan een bestuurslid schorsen of ontslaan indien zij daartoe termen aanwezig acht. Voor een besluit daartoe is een meerderheid vereist van ten minste twee derde van de geldig uitgebrachte stemmen.
12. Indien een bestuurslid is geschorst, dient het bestuur binnen drie maanden na ingang van de schorsing te besluiten tot ontslag van het bestuurslid dan wel tot opheffing of handhaving van de schorsing. Bij het ontbreken van een besluit als bedoeld in de vorige volzin vervalt de schorsing.
13. Een bestuurslid dat is geschorst, wordt in de gelegenheid gesteld zich in een bestuursvergadering te verantwoorden en zich daarbij door een raadsman te laten bijstaan. Een besluit tot ontslag wordt niet genomen dan nadat het bestuurslid over wiens ontslag wordt besloten, vooraf de gelegenheid wordt geboden om te worden gehoord.
14. De bestuursleden zijn bevoegd te allen tijde zelf hun ontslag te nemen, mits dit schriftelijk geschiedt met een opzeggingstermijn van ten minste drie maanden.
15. Een lid van het bestuur defungeert:
a. door zijn overlijden;
b. door het verlies over het vrije beheer over zijn vermogen;
c. door zijn aftreden (bedanken);
d. door zijn ontslag;
e. door het verlies van de functie of kwaliteit op grond waarvan hij tot bestuurder is benoemd.
f. door het eindigen van de aansluiting van de aangeslotenen door wie het bestuurslid is afgevaardigd.
x. door ontslag door de rechter.
Artikel 7
TAKEN EN BEVOEGDHEDEN BESTUUR
1. De bestuurlijke verantwoordelijkheid voor de stichting en het samenwerkingsverband berust bij het bestuur. Het bestuur mandateert met inachtneming van het in dit artikel bepaalde, alle bestuurlijke taken en bevoegdheden aan de directeur.
2. Het bestuur oefent de in artikel 6 genoemde taken en bevoegdheden uit.
3. Het bestuur fungeert als intern toezichthouder en houdt als zodanig toezicht op de uitoefening van de bestuurlijke taken en bevoegdheden door de directeur en op de algemene gang van zaken in het samenwerkingsverband.
4. Het bestuur adviseert de directeur gevraagd en ongevraagd en treedt op als klankbord.
5. Het bestuur stelt een managementstatuut vast, dat nadere bepalingen bevat ten aanzien van het aan de directeur verleende mandaat.
6. Het bestuur stelt een toezichtkader vast, dat ijkpunten aangeeft voor het uitoefenen van toezicht.
7. Benoeming, schorsing en ontslag en vaststelling van de arbeidsvoorwaarden van de directeur geschieden door het bestuur.
8. Het bestuur wijst de registeraccountant aan als bedoeld in artikel 393, eerste lid van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
9. Het bestuur ziet toe op de naleving van de wettelijke verplichtingen en op de naleving van de code goed bestuur zoals bedoeld in artikel 103 lid1a van de Wet op het voortgezet onderwijs en afwijkingen van die code.
10. Het bestuur ziet toe op de rechtmatige verwerving en doelmatige besteding en aanwending van de middelen van het samenwerkingsverband verkregen op grond van de Wet op het voortgezet onderwijs.
11. De directeur behoeft voorafgaande schriftelijke goedkeuring van het bestuur voor besluiten strekkende tot:
a. vaststelling en wijziging van de strategische doelstellingen van de stichting (missie en visie);
b. vaststelling en wijziging van het ondersteuningsplan en de (meerjaren)begroting van het samenwerkingsverband;
c. vaststelling van de jaarrekening en het jaarverslag van de stichting;
d. aangaan of wijzigen van aansluitingsovereenkomsten met bevoegde gezagsorganen;
e. het aanvragen van faillissement van de stichting en van surseance van betaling.
f. vaststelling en wijziging van het reglement op het Scholenoverleg.
12. Het bestuur ziet er bij de besluitvorming op toe dat het voorgenomen beleid uitgevoerd kan worden binnen de bestaande bekostiging.
13. De directeur is niet bevoegd te besluiten tot het aangaan van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding of bezwaring van registergoederen anders dan in het kader van een schenking of erfrechtelijke verkrijging, tenzij het besluit daartoe met algemene stemmen wordt goedgekeurd door het bestuur.
14. De directeur is niet bevoegd te besluiten tot het aangaan van overeenkomsten waarbij de stichting zich als borg of hoofdelijke medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidstelling voor een schuld van een ander verbindt, tenzij het besluit daartoe met algemene stemmen wordt goedgekeurd door het bestuur.
15. Besluiten over wijzigen van de statuten en tot ontbinding van de stichting zijn voorbehouden aan het bestuur.
16. Het bestuur beslist niet over goedkeuring van besluiten van de directeur ter vaststelling van het ondersteuningsplan, de (meerjaren)begroting en het jaarverslag zonder kennis genomen te hebben van de bespreking van de concepten van deze besluiten in het Scholenoverleg en zonder de instemming van de Ondersteuningsplanraad met het ondersteuningsplan.
Artikel 8.
BESTUURSVERGADERINGEN
1. Het bestuur vergadert, met regelmatige tussenpozen, ten minste twee maal per jaar en voorts zo dikwijls als de voorzitter of een meerderheid van de bestuursleden dit nodig oordelen.
2. De vergaderingen worden voorgezeten door de voorzitter. De vergadering wijst uit zijn midden een waarnemer aan indien de voorzitter afwezig is.
3. De directeur woont de vergaderingen van het bestuur bij, tenzij het bestuur te kennen heeft gegeven (een deel van) de vergadering buiten zijn aanwezigheid te overleggen. De directeur heeft geen stemrecht in de bestuursvergadering.
4. Om rechtsgeldige besluiten te kunnen nemen, is vereist dat twee derde van het aantal in functie zijnde bestuursleden ter vergadering aanwezig of vertegenwoordigd is.
5. Indien niet twee derde van het aantal in functie zijnde bestuursleden ter vergadering aanwezig of vertegenwoordigd is, dan wordt binnen vier, doch niet eerder dan twee weken daarna een tweede vergadering bijeengeroepen en gehouden over het voorstel zoals dat in de vorige vergadering aan de orde is geweest.
Ongeacht het aantal aanwezige of vertegenwoordigde leden kan dan over bedoeld voorstel worden besloten, mits met een meerderheid van ten minste twee derden van de geldig uitgebrachte stemmen.
6. Bestuursleden kunnen zich ter vergadering laten vertegenwoordigen door een medebestuurslid die daartoe schriftelijk is gevolmachtigd. Een bestuurslid kan slechts namens één ander bestuurslid worden gemachtigd.
7. De oproep geschiedt door of namens de voorzitter, ten minste zeven dagen voor de vergadering zal worden gehouden en bevat een opgave van de onderwerpen die ter vergadering in behandeling komen. Over niet in de oproep vermelde onderwerpen kunnen geen besluiten worden genomen, tenzij het voltallige bestuur aanwezig is en het besluit met algemene stemmen wordt genomen.
8. Alle besluiten worden genomen met consensus. Indien deze consensus niet wordt bereikt, vindt er een stemming over het voorstel plaats. De onafhankelijk voorzitter neemt geen deel aan de stemming.
9. Ieder lid van het bestuur heeft één stem, ongeacht het aantal leerlingen van het bevoegd gezag waarvan het bestuurslid is afgevaardigd.
10. In het geval van stemming worden besluiten genomen met volstrekte meerderheid van ter vergadering uitgebrachte stemmen, tenzij in deze statuten anders is bepaald.
11. Stemming geschiedt mondeling, tenzij een of meer leden een schriftelijke stemming wensen.
12. Blanco stemmen worden geacht niet te zijn uitgebracht. Bij staking van stemmen vindt een herstemming plaats. Indien de stemmen wederom staken, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen.
13. Het in een vergadering uitgesproken oordeel van de voorzitter omtrent de uitslag der stemming is beslissend.
14. Wordt echter onmiddellijk na het uitspreken van het hiervoor bedoelde oordeel de juistheid betwist, dan vindt een nieuwe stemming plaats, wanneer de meerderheid van de vergadering dit verlangt.
15. Door deze stemming vervallen de rechtsgevolgen van de oorspronkelijke stemming.
16. Over personen wordt schriftelijk gestemd. Indien bij stemming over personen de vereiste meerderheid niet wordt gehaald, wordt opnieuw gestemd tussen de personen met het hoogste aantal stemmen. Verkozen is de persoon met het hoogste aantal stemmen. Indien dan ook de stemmen staken, beslist terstond het lot.
17. Van de bestuursvergaderingen worden notulen gehouden, die in de eerstvolgende bestuursvergadering worden vastgesteld en ten bewijze daarvan worden ondertekend door de voorzitter.
Artikel 9.
VERTEGENWOODIGING
De directeur vertegenwoordigt de stichting. Indien er naar het oordeel van het bestuur sprake is van een tegenstrijdig belang van de directeur met het belang van de stichting, wordt de stichting vertegenwoordigd door twee gezamenlijk handelende door het bestuur aan te wijzen leden van het bestuur.
Artikel 10.
SCHOLENOVERLEG
1. Het Scholenoverleg is een orgaan van de stichting met de volgende taken:
x. het gevraagd en ongevraagd informeren van de directeur over alle voor de directeur relevant te achten aangelegenheden;
b. het (mede) initiëren en (mede) voorbereiden van het beleid van het samenwerkingsverband;
c. het beoordelen van (concepten van) beleidsvoorstellen;
d. de afstemming van aangelegenheden en werkzaamheden die behoren tot het takenpakket van de individuele scholen;
e. het adviseren van de directeur ten aanzien van de uitvoering van het beleid van het samenwerkingsverband;
f. het uitwisselen van opvattingen, denkbeelden en ervaringen op collegiaal niveau.
2. Elke aangeslotene met een of meer scholen in de regio vaardigt, in beginsel op het niveau van brin-nummer per onder hem ressorterende school één persoon af naar het Scholenoverleg. De directeur kan, op verzoek van een aangeslotene hiervan afwijken.
3. De afgevaardigde is lid van de directie van de betreffende school. Een lid van het bestuur kan niet worden afgevaardigd naar het Scholenoverleg.
4. De directeur zit de vergaderingen van het Scholenoverleg voor.
5. De directeur stelt, het Scholenoverleg gehoord, een reglement op het Scholenoverleg vast. Vaststelling en wijzigingen behoeven de goedkeuring van het bestuur.
Artikel 11.
GESCHILLENREGELING EN MEDIATION
1. In geval van geschillen in het kader van de inrichting van het samenwerkingsverband of in geval van geschillen binnen het samenwerkingsverband (binnen het bestuur of tussen bestuur en een of meer aangeslotenen), zullen de partijen binnen de stichting die het geschil betreft, trachten het geschil in eerste instantie op te lossen met behulp van een onafhankelijk bemiddelaar, een mediator.
2. Wanneer het onmogelijk is gebleken een geschil als hiervoor bedoeld op te lossen met behulp van mediation, heeft elke partij het recht om, binnen zes weken na een door of namens het bestuur genomen besluit en/of andere handeling in het kader van het samenwerkingsverband, het geschil voor te leggen aan de bezwaaradviescommissie van het samenwerkingsverband, als vermeld in artikel 17 lid 1b.
3. Een uitspraak door de bezwaaradviescommissie laat onverlet dat elke partij vervolgens het recht heeft om, binnen zes weken na die uitspraak, het geschil voor te leggen aan de landelijke arbitragevoorziening die de Minister heeft ingesteld, waarbij het samenwerkingsverband is aangesloten en die een voor alle partijen bindende uitspraak doet.
Artikel 12.
PROCEDURE ONDERSTEUNINGSPLAN
1. De directeur stelt, met inachtneming van het in artikel 7 van deze statuten bepaalde, ten minste éénmaal in de vier jaar een ondersteuningsplan vast.
2. De directeur zendt het voorstel voor het ondersteuningsplan aan de burgemeester en wethouders van de gemeenten van de regio van het samenwerkingsverband en voert met hen een op overeenstemming gericht overleg. De betreffende burgemeesters en wethouders en de directeur stellen hiertoe gezamenlijk een overlegprocedure vast welke procedure in ieder geval een geschillenregeling dient te bevatten.
3. De directeur overlegt over het voorstel voor het ondersteuningsplan met het samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a lid 2 van de Wet op het primair onderwijs waarvan de regio geheel of gedeeltelijk samenvalt met de regio van het onderhavige samenwerkingsverband.
4. de directeur xxxxx het voorstel voor het ondersteuningsplan, nadat het in lid 2 en lid 3 vermelde overleg heeft plaats gehad, tijdig ter instemming aan de ondersteuningsplanraad.
5. Besluitvorming over vaststellening en goedkeuring van het ondersteuningsplan vindt niet plaats dan nadat het overleg zoals bedoeld in de leden 2 en 3 van dit artikel heeft plaatsgevonden en de instemming van de ondersteuningsplanraad is verkregen.
6. De directeur draagt er zorg voor dat het definitieve ondersteuningsplan, vóór één mei van het jaar voorafgaande aan de periode waarop het plan betrekking heeft, wordt toegezonden aan de onderwijsinspectie.
Artikel 13.
INHOUD ONDERSTEUNINGSPLAN
De directeur draagt er zorg voor dat het ondersteuningsplan aan de wijzen, afspraken, procedures en criteria voldoet zoals vermeld in artikel 17a lid 8 Wet op het voortgezet onderwijs. Dit betreft in ieder geval:
a. de wijze waarop een samenhangend geheel van voorzieningen voor extra ondersteuning binnen en tussen de scholen wordt georganiseerd met als doel dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doormaken en leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben een zo passend mogelijke plaats in het onderwijs krijgen. Hieronder zijn tevens begrepen de basisondersteuningsvoorzieningen die op alle vestigingen van scholen aanwezig zijn, beschreven in de schoolondersteuningsprofielen van alle scholen;
b. de procedure en criteria voor de verdeling, besteding en toewijzing van ondersteuningsmiddelen en ondersteuningsvoorzieningen aan de scholen, inclusief een meerjarenbegroting;
c. de procedure en de criteria voor de plaatsing van leerlingen op scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en op scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs;
d. de wijze waarop deskundigen het samenwerkingsverband adviseren over de toelaatbaarheid van leerlingen tot het onderwijs aan het voortgezet speciaal onderwijs;
e. de procedure en het beleid met betrekking tot de terugplaatsing of overplaatsing naar het voortgezet onderwijs van leerlingen van scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs voor wie de periode waarop de toelaatbaarheidsverklaring, bedoeld in artikel 40 lid 12 van de Wet op de expertisecentra, betrekking heeft, is verstreken;
f. de beoogde en bereikte kwalitatieve en kwantitatieve resultaten van het onderwijs aan leerlingen die extra ondersteuning behoeven en de daarmee samenhangende bekostiging;
g. de wijze waarop aan de ouders informatie wordt verstrekt over ondersteuningsvoorzieningen;
h. de wijze waarop wordt bepaald of de situaties als bedoeld in artikel 85d van de Wet op het voortgezet onderwijs zich voordoen, waaronder de vaststelling van de in genoemd artikel 85d lid 1 bedoelde peildatum;
i. de wijze waarop wordt vastgesteld wat het aandeel van de onderscheiden scholen is in de overdracht van bekostiging in een situatie als bedoeld in artikel 85d lid 3 van de Wet op het voortgezet onderwijs.
Artikel 14.
INFORMATIEPLICHT
Elke aangeslotene voorziet het bestuur en de directeur van alle informatie die benodigd is voor een goede uitvoering van de taken van de stichting.
Artikel 15.
MEDEZEGGENSCHAP
1. Het samenwerkingsverband is aangesloten bij de geschillencommissie als bedoeld in artikel 30 van de Wet medezeggenschap op scholen.
2. Het samenwerkingsverband stelt een medezeggenschapsstatuut voor het samenwerkingsverband vast ten behoeve van de medezeggenschapsorganen van de stichting, zulks met inachtneming van de bepalingen van de Wet medezeggenschap op scholen.
3. Het samenwerkingsverband stelt een ondersteuningsplanraad in. De directeur stelt een reglement vast voor de ondersteuningsplanraad met inachtneming van de bepalingen van de Wet medezeggenschap op scholen.
4. De ondersteuningsplanraad bestaat uit leden die worden afgevaardigd uit en door de leden van de afzonderlijke medezeggenschapsraden van de scholen en wel zodanig dat het aantal leden gekozen uit personeel onderscheidenlijk ouders en leerlingen elk de helft van het aantal leden van de ondersteuningsplanraad bedraagt.
5. De ondersteuningsplanraad kan uit een kleiner aantal leden bestaan dan het aantal afzonderlijke medezeggenschapsraden van de scholen.
6. Het samenwerkingsverband behoeft de voorafgaande instemming van de ondersteuningsplanraad met betrekking tot de vaststelling of wijziging van het ondersteuningsplan.
7. De aangeslotenen van het samenwerkingsverband zijn verplicht de afzonderlijke medezeggenschapsraden van de scholen vooraf in de gelegenheid te stellen om advies uit te brengen over elk door de aangeslotenen te nemen besluit met betrekking tot de vaststelling of wijziging van het schoolondersteuningsprofiel.
8. Aan het samenwerkingsverband is tevens een medezeggenschapsraad verbonden, indien en voor zover de verplichting daartoe volgt uit de Wet medezeggenschap op scholen.
9. De directeur stelt een reglement voor de medezeggenschapsraad vast met inachtneming van de bepalingen in de Wet medezeggenschap op scholen.
10. Deze medezeggenschapsraad zal uit tenminste twee leden bestaan die worden gekozen uit en door het personeel dat in dienst is, dan wel ten minste zes maanden te werk is gesteld zonder benoeming, bij het samenwerkingsverband.
Artikel 16.
PERMANENTE COMMISSIE LEERLINGENZORG
1. Het samenwerkingsverband stelt een permanente commissie leerlingenzorg in die de taken vervult zoals in artikel 17a lid 11 van de Wet op het voorgezet onderwijs vermeld. In het ondersteuningsplan worden eventuele aanvullende taken aan de permanente commissie leerlingenzorg opgedragen.
2. De samenstelling, werkwijze en financiering van de commissie zijn geregeld in een reglement.
Artikel 17.
BEZWAARADVIESCOMMISSIE
1. Het samenwerkingsverband stelt een commissie in die:
a. adviseert over bezwaarschriften betreffende beslissingen van het samenwerkingsverband over de toelaatbaarheid van leerlingen tot het voortgezet speciaal onderwijs;
b. een uitspraak doet inzake geschillen waarbij een aangeslotene ernstig in zijn belang wordt geschaad.
2. De bezwaaradviescommissie bestaat uit een voorzitter en minimaal twee leden. De voorzitter maakt geen deel uit van en is niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van het samenwerkingsverband.
3. De directeur stelt een reglement vast voor de werkwijze van deze commissie.
4. Tegen een beslissing van het samenwerkingsverband op het verzoek om een toelaatbaarheidsverklaring staat bezwaar en beroep bij de bestuursrechter open.
Artikel 18.
PRIVACYREGLEMENT EN INFORMATIEVOORZIENING AAN OUDERS
1. Het samenwerkingsverband stelt een privacyreglement vast waarin staat vermeld wie en op welke wijze persoonsgegevens in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens mogen worden verwerkt, hoe de beveiliging van de gegevens plaats dient te vinden en welke rechten (inzage, correctie, vernietiging) betrokkenen hebben. Het privacyreglement dient passende waarborgen te bieden ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen onder meer tegen misbruik van de gegevens, tegen het verwerken van onjuiste gegevens en om te voorkomen dat persoonsgegevens worden verwerkt voor een ander doel dan het doel waarvoor ze verzameld zijn.
2. Het samenwerkingsverband verstrekt van élk advies aan het bevoegd gezag van de school over een leerling aangaande de ondersteuningsbehoefte van die betreffende leerling een afschrift aan de ouders.
Artikel 19.
BOEKJAAR EN JAARSTUKKEN
1. Het boekjaar van de stichting is gelijk aan het kalenderjaar.
2. De stichting is verplicht van de vermogenstoestand van de stichting en van al hetgeen verder de financiën van de stichting betreft op zodanige wijze boek te houden dat daaruit te allen tijde de rechten en plichten van de stichting kunnen worden gekend.
3. Per het einde van ieder boekjaar worden de boeken van de stichting afgesloten. Daaruit wordt door de directeur binnen zes maanden na afloop van het boekjaar een jaarrekening opgemaakt, bestaande uit een balans en een staat van baten en lasten over het afgelopen jaar. Voorts stelt de directeur een jaarverslag vast.
4. De jaarrekening wordt ingericht overeenkomstig de wettelijke bepalingen en de richtlijnen van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
5. Verder wordt de jaarrekening gecontroleerd door de registeraccountant die door het bestuur is benoemd dan wel aangewezen. Deze registeraccountant brengt over zijn onderzoek verslag uit aan het bestuur en geeft de uitslag van zijn onderzoek weer in een verklaring over de getrouwheid van de in het vorige leden bedoelde stukken. Hij brengt zijn verslag ter kennis van het bestuur.
6. Besluitvorming over vaststelling en goedkeuring van jaarrekening en jaarverslag vindt binnen zes maanden na afloop van het boekjaar plaats.
7. De directeur zendt binnen één maand na goedkeuring van de jaarrekening en jaarverslag een exemplaar daarvan aan de aangeslotenen.
8. De stichting is verplicht de in de voorgaande leden bedoelde boeken, bescheiden en andere gegevensdragers gedurende zeven jaren te bewaren.
Artikel 20.
STATUTENWIJZIGING
1. Een besluit tot wijziging van de statuten wordt genomen door het bestuur.
2. De oproep geschiedt schriftelijk door of namens de voorzitter, ten minste veertien dagen vóór de vergadering zal worden gehouden en bevat de mededeling dat daarin de wijziging van de statuten zal worden voorgesteld.
3. Degenen die de oproeping tot de bestuursvergadering ter behandeling van een voorstel tot statutenwijziging hebben gedaan, moeten ten minste vijf dagen vóór de dag der vergadering een afschrift van dat voorstel, waarin de voorgestelde wijziging(en) woordelijk is (zijn) opgenomen, op een daartoe geschikte plaats voor de bestuursleden ter inzage leggen tot na de afloop van de dag, waarop de vergadering werd gehouden.
4. Om een rechtsgeldig besluit tot wijziging van de statuten te kunnen nemen is vereist dat alle in functie zijnde bestuursleden aanwezig of vertegenwoordigd zijn.
5. Bij de besluitvorming over statutenwijziging wordt gestreefd naar consensus (algemene stemmen). Indien de voorzitter vaststelt dat geen consensus wordt bereikt, dan wordt het besluit met consent genomen. Indien er geen sprake is van consent, dan wordt het betreffende voorstel op de agenda van de eerstvolgende bestuursvergadering geplaatst.
6. Wanneer de voorzitter in die eerstvolgende bestuursvergadering vaststelt dat wederom noch consensus noch consent wordt bereikt, vindt er in dezelfde bestuursvergadering een stemming plaats over het voorstel.
7. Tot wijziging van de statuten kan vervolgens in de in het vorige lid bedoelde bestuursvergadering worden besloten met een meerderheid van ten minste twee derde van het geldig uitgebrachte aantal stemmen, ongeacht het aantal aanwezige of vertegenwoordigde bestuursleden.
8. De statutenwijziging treedt niet in werking dan nadat daarvan een notariële akte is opgemaakt.
9. Het hierboven bepaalde is van overeenkomstige toepassing op een besluit tot fusie als bedoeld in artikel 2:309 van het Burgerlijk Wetboek en op een besluit tot (af)splitsing als bedoeld in artikel 2:334a van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel 21.
ONTBINDING EN VEREFFENING
1. Behoudens de gevallen van ontbinding als vermeld in artikel 2:19 van het Burgerlijk Wetboek wordt de stichting ontbonden door een besluit daartoe van het bestuur. Het in deze statuten ten aanzien van statutenwijziging bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
2. Indien bij een besluit tot ontbinding geen vereffenaars zijn aangewezen, geschiedt de vereffening door het bestuur.
3. Aanwezige geld/middelen van de stichting worden voor de datum van ontbinding naar rato van het aantal leerlingen teruggestort naar de aangeslotenen.
4. Na de ontbinding blijft de stichting voortbestaan voor zover dit tot vereffening van haar vermogen nodig is. Gedurende de vereffening blijven de bepalingen van de statuten en reglementen voor zover mogelijk van kracht. In stukken en aankondigingen die van de stichting uitgaan, moeten aan haar naam worden toegevoegd de woorden 'in liquidatie'.
5. De boeken, bescheiden en andere gegevensdragers van de stichting moeten worden bewaard door een door de vereffenaars aan te wijzen natuurlijke of rechtspersoon, gedurende zeven jaren na de vereffening.
Artikel 22.
SLOTBEPALING
In alle gevallen waarin deze statuten of de wet niet voorzien beslist het bestuur.