FLUXYS BELGIUM NV EN
“STANDAARD AANSLUITINGSOVEREENKOMST” TUSSEN
FLUXYS BELGIUM NV EN
[ ]
Voor consultatie
Onderhavige standaard aansluitingsovereenkomst (hierna genoemd de “Overeenkomst”) wordt afgesloten tussen enerzijds:
(i) Fluxys Belgium NV, gevestigd te 1040 Brussel, Xxxxxxxxx 00, Xxxxxx, de beheerder van het Aardgasvervoersnet, hierna genoemd de “Beheerder”;
en, anderzijds:
(ii) [MAATSCHAPPIJ], gevestigd te [ADRES], hierna genoemd de “Eindafnemer”.
De bovenvermelde ondernemingen samen worden hierna gezamenlijk de “Partijen” en afzonderlijk de “Partij” genoemd.
A. VOORAFGAANDELIJK WORDT UITEENGEZET HETGEEN VOLGT:
Overwegende dat het Koninklijk Besluit van 23 december 2010 betreffende de nieuwe gedragscode inzake toegang tot het aardgasvervoersnet, de opslaginstallatie voor aardgas en de LNG-installatie en tot wijziging van het Koninklijk Besluit van 12 juni 2001 betreffende de algemene voorwaarden voor de levering van aardgas en de toekenningsvoorwaarden van de leveringsvergunningen voor aardgas, bepaalt dat een aansluitingsovereenkomst moet worden gesloten tussen de Beheerder en de aardgasverbruikers;
Overwegende dat in het raam van een aanvraag van de Eindafnemer aan de Bevrachter (de Bevrachters) om hem Aardgas te leveren op het Afnamepunt, de Bevrachter (de Bevrachters) de Beheerder heeft (hebben) gevraagd Aardgas te vervoeren via het Aardgasvervoersnet met het oog op een herlevering op het Afnamepunt.
Overwegende dat de Eindafnemer zijn installaties fysiek wil laten aansluiten op het Aardgasvervoersnet van de Beheerder.
[TOE TE VOEGEN VOOR DE NIEUWE AANSLUITINGEN:
Overwegende dat, met het oog op een fysieke aansluiting van de installaties van de Eindafnemer, de Beheerder een offerte naar de Eindafnemer heeft gestuurd op [DATUM]].
Daarom komen de Partijen overeen dat het Aardgasontvangststation van de Eindafnemer op het Aardgasvervoersnet van de Beheerder aangesloten zal worden en blijven overeenkomstig de volgende algemene voorwaarden.
B. VOORWERP
Onderhavige Overeenkomst bevat de voorwaarden waaronder de Eindafnemer wordt en blijft aangesloten op het Aardgasvervoersnet beheerd door de Beheerder.
1. DEFINITIES
(1) “Bevrachter”: de Netgebruiker die een Aardgasvervoersovereenkomst met de Beheerder heeft gesloten om de Eindafnemer te bevoorraden.
(2) “Jaar”: de periode die ingaat op 1 oktober om 6.00 uur van elk kalenderjaar en eindigt op 1 oktober om 6.00 uur van het daaropvolgende kalenderjaar.
(3) “Gaschromatograaf”: in voorkomend geval de chromatograaf met zijn toebehoren (het gegevensverwervingssysteem, het rekenapparaat, enz.), geïnstalleerd door de Beheerder in een cabine op de Site. De Gaschromatograaf is eigendom van de Beheerder en wordt door hem onderhouden en gekalibreerd.
(4) “Gedragscode”: Koninklijk Besluit van 23 december 2010 betreffende de gedragscode inzake toegang tot het aardgasvervoersnet, de opslaginstallatie voor aardgas en de LNG-installatie en tot wijziging van het Koninklijk Besluit van 12 juni 2001 betreffende de algemene voorwaarden voor de levering van aardgas en de toekenningsvoorwaarden van de leveringsvergunningen voor aardgas, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad op 5 januari 2011.
(5) “Rotorgasmeter”: volumetrische meter waarmede het doorgestroomde gasvolume gemeten wordt door de telling van het aantal omwentelingen van xxxxxxx, die één of meer meetkamers vormen door wentelingen verwekt door de draaiende doorstroming van het gas.
(6) “Schoepenradgasmeter” of “Turbinemeter”: niet-volumetrische meter, waarmede het doorgestroomde gasvolume wordt gemeten door de telling van het aantal omwentelingen van een schoepenrad (turbinewiel), dat in beweging wordt gebracht door de axiale doorstroming van het gas.
(7) « Ultrasoonmeter » : niet volumetrische meter, die ultrasonen gebruikt om het gedebiteerde gasvolume te meten.
(8) “Volume Gasmeter” of “Meter”: meetinstrument, aanvaard door de bevoegde overheid, dat het mogelijk maakt het gasvolume te bepalen dat vervoerd wordt via de leiding waarop dit instrument geïnstalleerd is.
(9) “Constructeur”: de onderneming die verantwoordelijk is voor de bouw van een Aardgasontvangststation op de Site van de Eindafnemer.
(10) “Toewijzingsovereenkomst”: zoals gedefinieerd in artikel 157 van de Gedragscode.
(11) “Aardgasvervoersovereenkomst”: de overeenkomst die wordt gesloten tussen de Bevrachter(s) en de Beheerder voor toegang tot het Aardgasvervoersnet met inbegrip van de vervoersdiensten in het kader daarvan.
(12) “Maximumdebiet” of “Qmax”: het maximale gasvolume van de Meter per tijdseenheid.
(13) “Minimumdebiet” of “Qmin”: het minimale gasvolume van de Meter per tijdseenheid.
(14) “Nominaal Debiet” of “Qn”: het gasvolume per tijdseenheid onder de bedrijfscondities waarvoor het Aardgasontvangststation is ontworpen.
(15) “Relatieve dichtheid”: de verhouding tussen de massa van een gas, opgenomen in een willekeurig volume, en de drogeluchtmassa met een standaardsamenstelling, zoals vermeld in de norm ISO 6976, die in datzelfde volume is opgenomen onder dezelfde referentiecondities.
(16) “Volumeherleidingsinstrument”: mechanisch of elektronisch instrument dat als taak heeft het berekenen, integreren en weergeven van elke afname die gemeten wordt door een gasmeter die onder normaalcondities functioneert (druk = 1,01325 bar; temperatuur = 273,15 °K, Zn), door als input het volume te gebruiken onder de meetcondities waaraan de gasmeter onderworpen is en andere eigenschappen zoals de heersende temperatuur en druk van het gas. Elke afwijking van de ideale gaswet wordt gecompenseerd door de samendrukbaarheidsfactor (ook compressibiliteitsfactor genoemd).
(17) “Rechtstreekse Schade”: elke schade aan het vermogen van een Partij die het onmiddellijke en rechtstreekse gevolg is van een fout van de andere Partij, met inbegrip van de materiële schade, d.w.z. schade aan materiële goederen (de “Rechtstreekse Materiële Schade”) en de immateriële schade, d.w.z. de schade aan immateriële goederen van een Partij die rechtstreeks voortvloeien uit Rechtstreekse Materiële Schade (de “Rechtstreekse Immateriële Schade”), met inbegrip van o.a. inkomstenderving en winstderving, met uitzondering van onrechtstreekse schade.
(18) “Aardgas”: het aardgas dat door de Bevrachter aan de betrokken partijen beschikbaar wordt gesteld, dat in het kader van de Aardgasvervoersovereenkomst moet worden vervoerd, alsook het aardgas dat gelijktijdig door de Beheerder in het kader van de Aardgasvervoersovereenkomst wordt herleverd, waarbij dit aardgas te verstaan is als elke koolwaterstof of mengsel van koolwaterstoffen en onbrandbare gassen in gasvormige toestand op het moment van de ondergrondse winning, gescheiden of samen met vloeibare koolwaterstoffen, met inachtneming van de gedetailleerde specificaties in de bijlage van de Aardgasvervoersovereenkomst.
(19) “Wobbe-index”: de Calorische Bovenwaarde gedeeld door de vierkantswortel van de Relatieve Dichtheid.
(20) “Installatie van de Beheerder”: alle installaties en/of toestellen die eigendom zijn van de Beheerder, door hem worden geëxploiteerd en zich op de Site bevinden, zoals opgesomd in Bijlage 9 van onderhavige Overeenkomst.
(21) “Joule” of “J”: de eenheid van arbeid, energie en overeenkomstige warmtehoeveelheid zoals vastgelegd met inachtneming van de norm ISO 1000 over de SI-eenheden en aanbevelingen voor het gebruik van hun veelvouden en van bepaalde andere eenheden. 1 MJ (megajoule) is te verstaan als één miljoen
(106) joule.
(22) “Dag” : zoals gedefinieerd in de Gedragscode
(23) “kilowatt-uur” of “kWh”: de eenheid van energie; 1 kWh komt overeen met 3,6 MJ.
(24) “Gaswet”: de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen, zoals van tijd tot tijd geamendeerd.
(25) “kubieke meter in basisomstandigheden” of “mt(n)” aardgas of Aardgas: de hoeveelheid aardgas of Aardgas die op een temperatuur van nul (0) graden Celsius bij een absolute druk van één komma nul duizend driehonderdvijfentwintig (1,01325) bar, een volume van één (1) kubieke meter inneemt wanneer deze vrij is van waterdamp.
(26) “Maand”: de periode die ingaat om 6.00 uur (Belgische tijd) op de eerste dag van elke kalendermaand en eindigt om 6.00 uur (Belgische tijd) op de eerste dag van de daaropvolgende kalendermaand.
(27) “Voorzichtige en Zorgvuldige Operator”: de mate van zorgvuldigheid, voorzichtigheid en voorzorg die men redelijkerwijs mag verwachten van een bekwaam en ervaren operator die zich met een onderneming van hetzelfde type bezighoudt en in identieke of vergelijkbare omstandigheden en voorwaarden optreedt, door op genoegzame wijze rekening te houden met de belangen van de andere Partij.
(28) “Erkend Controle-organisme” of “Controle-organisme”: het Controle- organisme zoals beschreven in het Koninklijk Besluit van 11 maart 1966 betreffende de te nemen veiligheidsmaatregelen bij de oprichting en bij de exploitatie van installaties voor gasvervoer door middel van leidingen.
(29) “PED”: de Europese richtlijn 2014/68//23/EG (‘Pressure Equipment Directive’) die in Belgisch recht is omgezet door het Koninklijk Besluit van 13 juli 2016.
(30) “Drukreduceerstation”: alle uitrustingen, buizen, toestellen, instrumenten, installaties, behuizingen, toestellen en materialen die bedoeld zijn om bepaalde gashoeveelheden over te brengen van een net met een bepaalde druk naar een ander net met een lagere ontwerpdruk, inclusief de vereiste overdrukbeveiligingen.
(31) “Afnamepunt”: zoals gedefinieerd in de Gedragscode.
(32) “Aansluitingspunt”: zoals gedefinieerd in de Gedragscode.
(33) “Pm Punt (Pr Punt)”: het drukmeetpunt dat dient voor het meten van de statische druk equivalent aan de statische druk ter hoogte van het turbinewiel van de Turbinemeter onder de meetcondities of equivalent aan de ingangsdruk van de Rotorgasmeter.
(34) “Calorische Bovenwaarde” of “CBW”: de hoeveelheid warmte, uitgedrukt in kWh, die ontstaat door de volledige verbranding van één (1) kubieke meter aardgas of Aardgas bij een temperatuur van vijfentwintig (25) graden Celsius en onder een absolute druk van één komma nul duizend driehonderd vijfentwintig (1,01325) bar in contact met een luchtovermaat op dezelfde temperatuur en onder dezelfde druk als het aardgas gebracht, en gemeten wanneer de verbrandingsproducten gekoeld worden tot vijfentwintig (25) graden Celsius en wanneer de bij de verbranding gevormde waterdamp gecondenseerd wordt om terug te keren in vloeibare toestand, met dien verstande dat de verbrandingsproducten dezelfde totale massa waterdamp bevatten als het aardgas of Aardgas en de lucht vóór de verbranding.
(35) “Druk” of “P”: de effectieve druk (in bar), dit wil zeggen de boven de atmosferische druk gemeten druk.
(36) “Bedrijfsdruk” of “OP”: de Druk die heerst in het desbetreffende gedeelte van het Aardgasontvangststation onder normale gebruikscondities.
(37) “Maximale toegelaten Bedrijfsdruk” of “MAOP”: de maximale Druk waaronder het daartoe bestemde gedeelte van het Aardgasontvangststation in continubedrijf kan functioneren onder normaalcondities (zonder afwijking qua inrichtingen of gasstroom).
(38) “Maximale Incidentele Druk” of “MIP”: de maximale Druk die het daartoe bestemde gedeelte van het Aardgasontvangststation als gevolg van een incident kortstondig kan ondergaan en die begrensd wordt door de drukbeveiligingsinrichtingen.
(39) “Tijdelijke Bedrijfsdruk” of “TOP”: de Druk waaronder een Aardgasontvangststation tijdelijk kan worden gebruikt onder toezicht van de inrichtingen voor gasdrukvermindering/-regeling.
(40) “Aardgasprijs”: referentieprijs voor de Gasdag d – dagwaarde; uitgedrukt in
€/kWh. De Beheerder publiceert op de pagina met de vervoerstarieven op zijn website de huidige geldende referentieprijs alsook de lijst van de voordien gehanteerde referentieprijzen met inbegrip van hun geldigheidsdatum. Deze geldende referentieprijs kan naar verloop van tijd worden gewijzigd, onder voorbehoud van kennisgeving aan de markt door de Beheerder met een minimale aanzegtermijn van een maand.
(41) “Operationele Procedures”: de technische regels en specificaties met betrekking tot het Aardgasontvangststation zoals die bij onderhavige Overeenkomst zijn gevoegd.
(42) “Aardgasvervoersnet”: het aardgasvervoersnet zoals bepaald in de gaswet.
(43) “Rho” of “Soortelijke Massa”: massa van het gas gedeeld door het volume ervan in bepaalde druk- en temperatuurcondities.
(44) “Week”: een tijdsperiode van zeven (7) Dagen die ingaat om 6.00 uur op maandag en eindigt om 6.00 uur de maandag daarna.
(45) “Site”: de al dan niet afgesloten eigendom die toebehoort aan of gebruikt wordt door de Eindafnemer en waarop het Aardgasontvangststation gelegen is.
(46) “Noodsituatie”: onverminderd de Europese verordening nr. 994/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende maatregelen tot veiligstelling van de gaslevering en houdende intrekking van Richtlijn 2004/67/EG van de Raad betekent het woord “Noodsituatie”: elke gebeurtenis of elke situatie die conform artikel 144 van de Gedragscode noodmaatregelen vereist van de Beheerder of de Eindafnemer.
(47) “Verbonden Onderneming”: elke onderneming die beantwoordt aan de definitie van artikel 11 van het Wetboek van Vennootschappen.
(48) “Meetstation”: enigerlei uitrusting, buis, apparaat, instrument, meter, installatie en materialen die benodigd zijn om de door de Eindafnemer afgenomen hoeveelheden Aardgas te meten. Deze term is van gelijke toepassing op elk onderdeel van het Meetstation. Het Meetstation bevat minstens één Gasvolumemeter, één Volumeherleidingsinstrument, één precisiemanometer en één precisiethermometer alsook de vereiste registratie-inrichtingen.
(49) “Aardgasontvangststation”: de installaties voor ontvangst van aardgas (uitrusting, buizen, apparaten, instrumenten, meters, installaties, behuizingen, inrichtingen en materialen), met inbegrip van een Meetstation, en, in voorkomend geval, een Drukreduceerstation en/of een Ingangsafsluiter, waarop de aangesloten Eindafnemer gebruiksrechten heeft, met uitzondering van de Installaties van de Beheerder zoals bepaald in Bijlage 9 van onderhavige Overeenkomst.
(50) “Telemetingssysteem”: de apparatuur voor telemeting en datatransmissie die door de Beheerder op de meetlijnen van het Meetstation van de Eindafnemer wordt geïnstalleerd. Deze apparatuur is de eigendom van en wordt geëxploiteerd door de Beheerder.
(51) “Gereguleerde Tarieven”: de tarieven voor de basisvervoersdiensten en aanvullende vervoersdiensten aangeboden door de Beheerder, zoals die door de CREG zijn goedgekeurd en door de Beheerder gepubliceerd, en die te zijner tijd kunnen worden gewijzigd.
(52) “Telemeting”: elke registratie en transmissie van een hoeveelheid, waarde, informatie of gegeven via het Telemetingssysteem zonder voorafgaande verificatie of validatie.
(53) “Netgebruiker”: de natuurlijke of rechtspersoon zoals bepaald in de Gaswet.
(54) “Ingangsafsluiter”: het geheel van de afsluiters met ontluchting en bypass (balancering) die in voorkomend geval deel uitmaken van het Aardgasontvangststation, en die deze laatste beveiligen.
(55) “Ingangshoofdafsluiter”: alle afsluiters met ontluchting en bypass (balancering), als deel van het Aardgasvervoersnet, waardoor het Aardgasontvangststation beheerd door de Eindafnemer kan worden afgesloten van het Aardgasvervoersnet. Deze afsluiter is aangeduid op het liggingsplan (Bijlage 3).
(56) “Watt” of “W”: de eenheid van vermogen zoals vastgelegd met inachtneming van de norm ISO 1000 over de SI-eenheden en aanbevelingen voor het gebruik van hun veelvouden en van bepaalde andere eenheden. 1 MW(megaWatt) is te verstaan als één miljoen (106) Watt.
(58) “Z”: compressibiliteitsfactor die de verhouding weergeeft tussen het werkelijke volume van een willekeurige gasmassa in bepaalde druk- en temperatuursomstandigheden en het volume van hetzelfde gas in dezelfde omstandigheden berekend volgens de ideale Gaswet.
2. ALGEMENE BEPALINGEN
Onderhavige Overeenkomst omvat de Operationele Procedures.
3. VERPLICHTINGEN VAN DE PARTIJEN
3.1 Verplichtingen van de Partijen
3.1.1 De Partijen zullen onderhavige Overeenkomst te allen tijde uitvoeren overeenkomstig (i) de maatstaven van een Voorzichtige en Zorgvuldige Operator, (ii) de wetten en reglementen van toepassing op onderhavige Overeenkomst, waaronder begrepen de Gedragscode, en (iii) de bijgevoegde Operationele Procedures (Bijlage 1) en de andere bijlagen.
In het geval van een nieuw Aardgasontvangststation of voor elke wijziging aan een bestaand Aardgasontvangststation handelen de Partijen overeenkomstig de Operationele Procedures.
In geval van een bestaand Aardgasontvangststation handelen de Partijen overeenkomstig de Operationele Procedures, behoudens voor wat betreft de toepassing van:
a) artikel 5.2.2 van de Operationele Procedures waarvoor een nalevingsperiode tot uiterlijk 1 januari 2023 geldt ;
b) artikel 3.3.5.6 van de Operationele Procedures waarvoor een nalevingsperiode tot uiterlijk 1 januari 2030 geldt. Indien echter de bestaande Volumeherleidingsinstrumenten toelaten om correctiecurves in te geven en een ijkingscertificaat beschikbaar is, dan bedraagt de maximale nalevingsperiode 12 maanden ;
c) de paragrafen 4 tot 9 van artikel 3.3.1 van de Operationele Procedures die voortvloeien uit de Operationele Procedures die van toepassing waren op het moment van de indienstneming van de installatie ; en
d) de artikels 3.3.2., 3.3.3 en 3.3.4 van de Operationele Procedure, alsook de naleving van de technische voorschriften gebaseerd op de PED, die uitsluitend van toepassing zijn op nieuwe installaties en aanpassingen aan bestaande installaties.
3.1.2 De Beheerder kan de Ingangshoofdafsluiter dichtdraaien in de in de Gedragscode voorziene gevallen en volgens de daarin voorziene modaliteiten. In Noodsituaties mag de Eindafnemer de Ingangshoofdafsluiter dichtdraaien om de integriteit van het Aardgasontvangststation of de openbare veiligheid te beschermen.
Ingeval een Partij ertoe wordt gebracht de Ingangshoofdafsluiter dicht te draaien wegens een Noodsituatie brengt ze onmiddellijk de andere Partij ervan op de hoogte. De gesloten afsluiter mag uitsluitend opnieuw worden opengedraaid door het personeel dat daartoe behoorlijk is gemachtigd door de Beheerder die daarbij met de vereiste zorgvuldigheid handelt, en na schriftelijk akkoord van beide Partijen.
Elke Partij die in Noodsituaties maatregelen neemt:
a) dient de Noodsituatie onverwijld kenbaar te maken aan de andere Partij en verstrekt met redelijke zorgvuldigheid alle beschikbare gegevens over de oorzaak van de gebeurtenis;
b) dient onverwijld aan de andere Partij te kennen te geven dat de Noodsituatie heeft opgehouden en, in het tegenovergestelde geval, raamt de tijd die vereist is om de Noodsituatie te verhelpen en de andere Partij ervan op de hoogte brengen; en
c) dient onverwijld al het redelijkerwijs mogelijke te doen om de gebeurtenissen te verhelpen die de nakoming van de verplichtingen krachtens onderhavige Overeenkomst beletten en om de daardoor veroorzaakte schade te beperken.
3.1.3 De Partijen verbinden er zich toe de Toewijzingsovereenkomst te sluiten volgens het model dat bij onderhavige Overeenkomst is gevoegd (Bijlage 2).
3.2 Verplichtingen van de Eindafnemer
[TOE TE VOEGEN VOOR DE NIEUWE AANSLUITINGEN:
De Eindafnemer verbindt zich ertoe een Aardgasvervoersovereenkomst af te sluiten of een derde te vragen een Aardgasvervoersovereenkomst af te sluiten die uiterlijk op [ ] ingaat, voor een minimumduur van [ ] en een vervoerscapaciteit van ten minste [ ] m³(n)/u.
De Eindafnemer bezorgt de Beheerder een bankgarantie op eerste verzoek (conform het model in Bijlage 8) om het investeringsrisico van de Beheerder met betrekking tot de aansluiting te dekken ingeval de vervoerscapaciteit van minstens [ ] m³(n)/u voor een minimumduur van [ ] te rekenen vanaf de indienststelling van de aansluiting niet zou worden gecontracteerd.]
3.2.2 Onverminderd het bepaalde in artikel 3.4 en 7 en behoudens elke sanctie of rechtsmiddel op strafrechtelijk gebied, is de Eindafnemer niet gerechtigd Aardgas van het Aardgasvervoersnet af te nemen indien er geen Aardgasvervoersovereenkomst is gesloten op het ogenblik van de afname door de Eindafnemer, 3.2.3 De Eindafnemer dient de Beheerder in kennis te stellen van elke wijziging met betrekking tot de persoon of onderneming die Aardgas op het Afnamepunt levert, voor de hoeveelheden die conform de Toewijzingsovereenkomst aan de Eindafnemer zijn toegewezen.
3.2.4 Tijdens de volledige duur van onderhavige Overeenkomst dient de Eindafnemer
(i) het Aardgasontvangststation te onderhouden, te herstellen en te vervangen,
(ii) zijn installaties bedrijfsklaar en bedrijfszeker te houden, (iii) zijn installaties te exploiteren als Voorzichtige en Zorgvuldige Operator, en (iv) zich redelijkerwijs in te spannen om alle vergunningen te vernieuwen en te handhaven die vereist zijn om het Aardgasontvangststation in stand te houden en te exploiteren.
3.2.5 Indien een verandering in het gasverbruik wordt verwacht en minstens tweejaarlijks in de maand mei, dient de Eindafnemer de Beheerder ter informatie alle ter zake doende gegevens te verstrekken verband houdende met
(i) de verwachte wijzigingen in zijn verbruik van Aardgas wat de capaciteitsbehoeften betreft, (ii) het jaarlijks verbruik voor de eerstvolgende vijf
(5) jaar en (iii) de verwachte toekomstige ontwikkelingen over de eerstvolgende tien (10) jaar, daarbij inzonderheid rekening houdend met de geplande en/of voorgenomen investeringen en/of desinvesteringen die een weerslag kunnen
hebben op zijn verbruik van Xxxxxxx en/of de belastingsfactor van zijn verbruik van Xxxxxxx.
Er wordt uitdrukkelijk overeengekomen dat een dergelijke kennisgeving geen afbreuk doet aan de regels betreffende de capaciteitstoewijzing en/of de beschikbaarheid van capaciteit.
3.2.6 De Beheerder dient vooraf zijn akkoord te geven voor elke aansluiting van Aardgasvervoers- en/of Aardgasdistributie-installaties, met inbegrip van het(de) Aardgasontvangststation(s), op het geïnterconnecteerde Aardgasvervoersnet. De Eindafnemer motiveert zijn aanvraag door de Beheerder de technische plannen en alle relevante elementen, en in het bijzonder economische en technische element, met betrekking tot de vergunningen en/of de veiligheid voor te leggen. De Beheerder zal zijn akkoord niet onredelijk weigeren en kan enkel weigeren om economische, technische, vergunnings- en/of veiligheidsredenen.
3.2.7 De Beheerder is gerechtigd een Telemetingssysteem te installeren op de meetlijnen van het Meetstation. Tevens is het de Beheerder toegestaan de gegevens over de door de Eindafnemer afgenomen aardgashoeveelheden, zoals die door het Meetstation worden gemeten, te ontvangen, te verkrijgen (via het Telemetingssysteem) en te verwerken. Overigens is de Beheerder gerechtigd deze gegevens aan de Bevrachter(s) in voorkomend geval door te geven met zodanige regelmaat en in zodanige vorm als hem goeddunkt. Voor de overdracht van die gegevens aan derden is de voorafgaande schriftelijke toestemming van de Eindafnemer vereist.
[VOOR DE NIEUWE AANSLUITINGEN
3.2.8 De Eindafnemer betaalt de Beheerder het aansluitingstarief conform de Gereguleerde Tarieven.
3.3 Verplichtingen van de Beheerder
3.3.1 Onverminderd de verplichtingen krachtens de toepasselijke wetten, verbindt de Beheerder zich ertoe de fysieke aansluiting van het Aardgasontvangststation van het Aardgasvervoersnet met het Aansluitingspunt in stand te houden.
[VOOR DE NIEUWE AANSLUITINGEN
Onverminderd de verplichtingen krachtens de toepasselijke wetten verbindt de Beheerder zich ertoe de fysieke aansluiting aan het Aardgasontvangstation met het Aardgasvervoersnet in het Aansluitingspunt te realiseren en in stand te houden, conform het aansluitingsaanbod van de Beheerder zoals aanvaard door de Eindafnemer.
3.3.2 Tijdens de volledige duur van onderhavige Overeenkomst en onverminderd de toepassing van artikel 3.1.1, (i) onderhoudt, herstelt en vervangt de Beheerder de Ingangshoofdafsluiter, de isoleervoeg van de kathodische bescherming van het Aardgasvervoersnet, het Aansluitingspunt en de Installatie van de Beheerder
(ii) houdt deze installaties bedrijfsklaar en bedrijfszeker, (iii) exploiteert deze installaties als Voorzichtige en Zorgvuldige Operator, en (iv) spant zich redelijkerwijs in om alle vergunningen te vernieuwen en te handhaven die vereist zijn om het Aansluitingspunt in stand te houden en te exploiteren.
3.3.3 De Beheerder stelt Xxxxxxx ter beschikking op het Aansluitingspunt dat aan de vereisten van Bijlage 7 voldoet in verband met de Druk en de kwaliteit tenzij hij het recht heeft de gastoevoer te onderbreken of te verminderen ingevolge de Gedragscode en/of onderhavige Overeenkomst.
Als de Beheerder in gebreke is gebleven, vergoedt hij de Eindafnemer, binnen de grenzen van onderhavige Overeenkomst, voor de opgelopen schade die de Eindafnemer heeft geleden en aangetoond.
Onverminderd de voorgaande alinea’s deelt de Beheerder binnen de beste termijnen alle relevante informatie mee met betrekking tot een probleem of een incident op een (of meer) ingangspunt(en) die redelijkerwijze een impact zouden kunnen hebben op de druk en/of kwaliteit van het Aardgas aan het Aansluitingspunt.
3.4 Regeling bij in gebreke zijnde Bevrachter
3.4.1 Indien de Beheerder vaststelt dat de maatregelen opgelegd krachtens artikel 132, § 2 van de Gedragscode niet worden opgevolgd of indien de Beheerder in toepassing van artikel 16.2 van de Aardgasvervoersovereenkomst de vervoersdiensten in het kader van de Aardgasovereenkomst schorst, kan hij de Eindafnemer krachtens artikel 132, § 3, 1° van de Gedragscode vragen om zich te wenden tot een nieuwe Bevrachter en dit binnen een periode van maximaal tien (10) werkdagen.
3.4.2 Tijdens deze periode van maximaal tien (10) werkdagen die aanvangt op het ogenblik van de kennisgeving van de Beheerder aan de Eindafnemer van het in gebreke blijven van zijn Bevrachter en de verplichting om zich zo snel mogelijk en binnen de tien (10) werkdagen te wenden tot een nieuwe Bevrachter, en zolang de Eindafnemer geen nieuwe Bevrachter heeft aangesteld die capaciteit heeft onderschreven op het Afnamepunt van de Eindafnemer, factureert de Beheerder en verbindt de Eindafnemer zich tot de betaling aan de Beheerder van de bedragen die overeenkomen met de Gereguleerde Tarieven die gelden voor de vervoersdiensten, zoals onderschreven waren door de in gebreke zijnde Bevrachter, op het Afnamepunt zoals bepaald in de lijst met geldende tarieven (beschikbaar op de website van de Beheerder), alsook voor het Aardgas dat werd verbruikt op het Afnamepunt (gevaloriseerd aan de Aardgasprijs zijnde de referentieprijs voor Aardgas zoals bepaald in deze overeenkomst).
3.4.3. Indien op hetzelfde Afnamepunt verschillende Bevrachters actief zijn voor de rekening van de Eindafnemer, dan is de voorgaande paragraaf enkel van toepassing op het deel dat krachtens de Toewijzingsovereenkomst is toegekend aan de in gebreke zijnde Bevrachter.
3.4.4 In het geval dat de Eindafnemer een nieuwe Bevrachter aanstelt en die Bevrachter capaciteit onderschrijft via een Aardgasvervoersovereenkomst met de Beheerder voor de eerder vermelde termijn van 10 werkdagen, dan eindigt de overgangsperiode op de startdatum van de bevoorrading vermeld in de Toewijzingsovereenkomst die wordt ondertekend door alle Partijen, volgens het model in de bijlage van deze Overeenkomst (Bijlage 2). De betalingsverplichtingen met betrekking tot de Beheerder stoppen en de facturatie gericht aan de nieuwe aangestelde Bevrachter vangt aan op de Gasdag
waarop de Aardgasvervoersovereenkomst en de nieuwe Toewijzingsovereenkomst in werking treden. De afrekening wordt gebaseerd op de afnames die door de Eindafnemer worden geregistreerd en door de Beheerder worden bevestigd ten laatste in de maand die volgt op de kennisgeving van de nieuwe Bevrachter.
3.4.5 Indien de Eindafnemer geen nieuwe Bevrachter heeft aangesteld die capaciteit heeft onderschreven op het Afnamepunt van de Eindafnemer binnen de 10 werkdagen, behoudt de Beheerder zich het recht voor om de Ingangshoofdafsluiter te sluiten, conform de bepalingen (artikel 7.4) van deze overeenkomst.
3.4.6 Indien op hetzelfde Afnamepunt verschillende Bevrachters actief zijn voor de rekening van de Eindafnemer en de Eindafnemer het deel dat werd toegekend aan de krachtens de Toewijzingsovereenkomst in gebreke zijnde Bevrachter niet heeft gecompenseerd binnen de eerder vermelde termijn van 10 werkdagen, is de Eindafnemer krachtens de Toewijzingsovereenkomst verplicht om zijn afnames te verminderen ten belope van de toewijzingen van de in gebreke zijnde Bevrachter. Als de Eindafnemer zijn afnames overschrijdt, is artikel 4.7 van toepassing voor die overschrijding.
3.4.7 Als uit informatie die de Eindafnemer aan de Beheerder heeft verschaft, blijkt dat de Eindafnemer Xxxxxxx op de ZTP heeft gekocht bij een andere vennootschap dan de in gebreke zijnde Bevrachter, en dat deze laatste enkel instond voor het fysieke vervoer van Aardgas tot aan het Afnamepunt, zal de Beheerder de gepaste maatregelen met de Eindafnemer bespreken.
4. AANSPRAKELIJKHEID
4.1 AANSPRAKELIJKHEID VAN DE PARTIJEN
Artikel 4 is van toepassing op alle gevallen waar een Partij aansprakelijk wordt gesteld in het kader van onderhavige Overeenkomst, zowel in het geval van een contractuele aansprakelijkheid als in het geval van een samenloop van een contractuele en extracontractuele aansprakelijkheid.
4.2 AANSPRAKELIJKHEIDSBEPERKING
4.2.1 Onverminderd artikel 4.1 en behoudens in geval van bedrog of opzettelijke fout, is de verantwoordelijkheid van een Partij ten opzichte van de andere Partij uitsluitend beperkt tot de herstelling van Rechtstreekse Schade die de andere Partij heeft opgelopen, binnen de hieronder vermelde beperkingen in artikels 4.2.2 en 4.2.3.
4.2.2 In geval van zware fout is de verantwoordelijkheid van een Partij ten opzichte van de andere Partij beperkt tot de vergoeding van Rechtstreekse Materiële en Immateriële Schade die de andere Partij heeft opgelopen. Het bedrag van de vergoeding is beperkt per schadegeval en per kalenderjaar:
(i) voor Rechtstreekse Materiële Schade: tot een bedrag dat overeenkomt met de jaaromzet van de Beheerder die wordt geboekt door afnamecapaciteit te onderschrijven (met uitsluiting van flexibiliteitsdiensten) op het Afnamepunt van de Eindafnemer, met een ondergrens van vijftigduizend euro (50.000 EUR) en een bovengrens van twee miljoen vijfhonderdduizend euro (2.500.000 EUR) en,
(ii) voor Rechtstreekse Immateriële Schade: tot een bedrag dat overeenkomt met de jaaromzet van de Beheerder die wordt geboekt door afnamecapaciteit te onderschrijven (met uitsluiting van flexibiliteitsdiensten) op het Afnamepunt van de Eindafnemer, met een ondergrens van vijftigduizend euro (50.000 EUR) en een bovengrens van vijfhonderdduizend euro (500.000 EUR).
4.2.3 In alle andere gevallen is de verantwoordelijkheid van een Partij ten opzichte van de andere Partij beperkt tot de vergoeding van Rechtstreekse Materiële Schade die de andere Partij heeft geleden. Het bedrag van de vergoeding is per schadegeval en per burgerlijk jaar beperkt tot een bedrag dat overeenkomt met het deel van de jaaromzet van de Beheerder die wordt geboekt door afnamecapaciteit te onderschrijven (met uitsluiting van flexibiliteitsdiensten) op het Afnamepunt van de Eindafnemer, met een ondergrens van vijftigduizend euro (50.000 EUR) en een bovengrens vanéén miljoen euro (1.000.000 EUR).
De aansprakelijkheidsbeperkingen in onderhavig artikel 4 zijn van toepassing voor alle aanvragen voor de betaling van een schadevergoeding per Site van de
Eindafnemer, met inbegrip van alle Aardgasontvangststations voor een dergelijke Site.
4.2.4. Behoudens in geval van bedrog of opzettelijke fout is de maximale vergoeding die de Beheerder per schadegeval moet betalen voor alle standaardaansluitingsovereenkomsten die de Beheerder met de Eindafnemer en de andere eindafnemers heeft gesloten in ieder geval beperkt tot een totaalbedrag van vijf miljoen euro (5.000.000 EUR). Als de totale schade meer bedraagt dan vijf miljoen euro (5.000.000 EUR), dan wordt de maximale schadevergoeding verschuldigd door de Beheerder verdeeld tussen de betrokken Eindafnemer en de betrokken eindafnemers pro rata de geleden schade.
4.3 VERPLICHTING TOT BEPERKING VAN SCHADE
Ingeval schade werd veroorzaakt door een Partij, neemt de andere Partij alle redelijke maatregelen om haar schade te beperken, rekening houdend met de belangen van alle Partijen. De Eindafnemer neemt ook, preventief, de nodige maatregelen als Voorzichtige en Zorgvuldige Operator om zich te beschermen tegen de gevolgen van eventuele onderbrekingen van de onderschreven vervoersdienst die een invloed kunnen hebben op de afname.
4.4 VRIJWARING
Voor de vergoeding van schade boven de beperkingen voorzien in artikel 4.2, vrijwaart een Partij de andere Partij en stelt ze deze schadeloos voor alle rechtsmiddelen, vorderingen, aansprakelijkheidsstellingen, uitgaven en onkosten van een van de Verbonden Ondernemingen van de vrijwarende Partij, die rechtstreeks of onrechtstreeks is aangesloten op hetzelfde Aardgasontvangststation.
Onverminderd hetgeen voorafgaat, vrijwaart een Partij de andere Partij en stelt ze schadeloos voor alle rechtsmiddelen, vorderingen, aansprakelijkheidsstellingen, uitgaven en onkosten van derden ter vergoeding van schade veroorzaakt door of voortvloeiend uit de niet-nakoming van haar verplichtingen krachtens de toepasselijke wetten en reglementen en/of onderhavige Overeenkomst.
4.5 PROCEDURE
Wanneer een Partij meent het recht te hebben vergoed te worden door de andere Partij conform artikel 4, brengt deze Partij de andere Partij hiervan schriftelijk op de hoogte. Deze kennisgeving per aangetekende brief moet worden uitgevoerd zodra de kennisgevende Partij kennis heeft van de elementen waarmee ze haar aanvraag wil staven. De kennisgeving zet het soort vordering, het bedrag en de berekeningsmethode gedetailleerd uiteen, met verwijzing naar de aangehaalde contractuele clausules.
4.6 AFSTAND VAN VERHAAL
Als de verzekeraar van een van de Partijen weigert afstand te doen van een eventueel verhaalsrecht tegen de andere Partij uit hoofde van overlijden of lichamelijk letsel door de andere Partij toegebracht aan haarzelf, één van haar werknemers of lasthebbers, dan brengt deze Partij de andere Partij ervan onmiddellijk op de hoogte zodat de Partijen voor een geschikte risicodekking kunnen zorgen.
4.6.2 Onverminderd artikel 3.3.3., indien de Bevrachter (of de Bevrachters) in gebreke blijft (blijven) zijn (hun) verplichtingen na te komen krachtens enigerlei overeenkomst die hij heeft gesloten voor de levering van Aardgas aan de installaties van de Eindafnemer en het daarmee samenhangende vervoer, is de Beheerder slechts ontslaan van zijn verplichting(en) voortvloeiend uit deze Overeenkomst en de bijhorende aansprakelijkheid jegens de Eindafnemer voor zover de uitvoering van de voormelde verplichtingen van de Beheerder verhinderd werd door de niet-nakoming van de Bevrachter (de Bevrachters) en in verhouding tot de verhindering voor de Beheerder om zijn verplichting(en) na te komen.
4.6.3 Elke Partij zorgt dat haar verzekeringsmaatschappij afstand doet van alle
rechten van indeplaatsstelling of verhaalrechten tegen de andere Partij, overeenkomstig de aansprakelijkheid en vergoedingen bepaald in artikel 4.1 en 4.2.
Indien de verzekeraar van een van de Partijen weigert afstand te doen van een eventueel verhaalsrecht tegen de andere Partij uit hoofde van overlijden of lichamelijk letsel door de andere Partij toegebracht aan haarzelf, één van haar werknemers of lasthebbers, dan brengt deze Partij de andere Partij ervan onmiddellijk op de hoogte zodat de Partijen voor een geschikte risicodekking kunnen zorgen.
4.7 NIET-NALEVING VAN ARTIKELEN 3.2.1, 3.2.2 EN 3.4
Onverminderd het bepaalde in de Artikelen 4.1 en 4.2, en na voorafgaande ingebrekestelling, is de Eindafnemer aansprakelijk en dient hij de Beheerder te vrijwaren tegen enigerlei rechtsmiddel, aansprakelijkheidsstelling, kosten, uitgaven, verliezen of schade, waaronder begrepen directe en indirecte kosten, uitgaven, verliezen of schade, alsook de kosten, uitgaven, verliezen of schade van materiële en immateriële aard, die de Beheerder lijdt als gevolg van de niet- naleving door de Eindafnemer van het bepaalde in de artikelen 3.2.1 (of Artikel 3.2.1, 1e lid voor de nieuwe aansluitingen), 3.2.2. en 3.4.
Overeengekomen wordt dat de Eindafnemer in elk geval en als minimum gehouden is tot betaling aan de Beheerder van de boeten wegens overschrijding van de vervoerscapaciteit en de flexibiliteit in overeenstemming met de Gereguleerde tarieven. De aansprakelijkheidsbeperkingen zoals bepaald in artikel 4.2 zijn niet van toepassing in geval van niet-naleving van artikelen 3.2.1 (of artikel 3.2.1, 1e lid voor de nieuwe aansluitingen), 3.2.2. en 3.4.
5 OVERMACHT
5.1 De term “Overmacht” is te verstaan als elke onvoorzienbare gebeurtenis die buiten de controle valt van een als Voorzichtige en Zorgvuldige Operator handelende Partij die onafhankelijk van zijn wil gebeurt, waardoor de desbetreffende Partij in de onmogelijkheid verkeert of ervan weerhouden wordt een verplichting krachtens onderhavige Overeenkomst na te komen, met uitzondering van de betalingen in het kader van onderhavige Overeenkomst.
Voor zover zij voldoen aan de vereisten in het vorige lid, zijn de volgende gebeurtenissen als geval van Overmacht aan te merken, zonder daartoe beperkt te zijn: natuurrampen, stakingen, overheidsoptreden of handelingen van enigerlei overheidsgezag of overheidsinstantie of diens vertegenwoordiger (al dan niet met rechtskracht), het niet-verkrijgen of het niet te gelegener tijd vernieuwen van elke vergunning zonder dat zulks toe te rekenen is aan een verzuim of een fout in hoofde van de betrokken Partij, de weigering door de bevoegde instanties om een vergunning, van welke aard dan ook, te handhaven zonder dat zulks toe te rekenen is aan een verzuim of een fout in hoofde van de betrokken Partij, oorlog, oproer, opstand, grondverschuiving, brand, overstroming, aardbeving, ontploffing, mechanische storingen of ongevallen waardoor elke voor de tenuitvoerlegging van deze Overeenkomst vereiste vervoersinstallatie of andere fabriek of uitrusting getroffen wordt.
Elk arbeidsconflict wordt geregeld naar uitsluitend goeddunken van de daarbij betrokken Partij.
5.2 In geval van Overmacht worden de verplichtingen van de betrokken Partij opgeschort zolang en in de mate dat dit geval van Overmacht hierop van invloed is.
5.3 Elke Partij die zich beroept op een geval van Overmacht dient:
a) de andere Partij onverwijld in kennis te stellen van de gebeurtenis die het voorwerp van Overmacht uitmaakt, met de redelijkerwijs vereiste zorgvuldigheid alle beschikbare gegevens over de oorzaak van de gebeurtenis te verstrekken en de raming van de nodige tijd om het geval van Overmacht te verhelpen; en,
b) onverwijld alle redelijke praktische maatregelen te nemen om de omstandigheden recht te zetten die haar ervan weerhouden haar verplichtingen na te komen en de daaruit voortvloeiende schade te beperken.
6 DUUR
Onverminderd Artikelen 7 en 8.7 treedt onderhavige Overeenkomst in werking op de datum van ondertekening (de “Datum van Inwerkingtreding”) en blijft deze geldig voor een onbepaalde periode.
7 ONTBINDING EN VERHAAL
7.1 De Eindafnemer heeft het recht, met inachtneming van een opzeggingstermijn van drie (3) maanden, te verzoeken een eind te maken aan de aansluiting van het Aardgasontvangststation met het Aardgasvervoersnet en een einde te maken aan deze Overeenkomst, onder voorbehoud van de betaling van Gereguleerde Tarieven voor deze operatie.
[OF VOOR DE NIEUWE AANSLUITINGEN:
Onverminderd het opvragen door de Beheerder van de bankgarantie waarvan sprake in artikel 3.2.1, is de Eindafnemer gerechtigd, met inachtneming van een opzeggingstermijn van drie (3) maanden, te verzoeken een einde te maken aan de aansluiting van het Aardgasontvangststation op het Aardgasvervoersnet en een einde te maken aan onderhavige Overeenkomst, onder voorbehoud van de betaling van Gereguleerde Tarieven voor deze operatie.
7.2 Onverminderd hun andere rechten en verhaalsmogelijkheden, zijn de Eindafnemer en de Beheerder gerechtigd onderhavige Overeenkomst met onmiddellijke ingang te beëindigen in de volgende gevallen: (i) de Eindafnemer met schriftelijke kennisgeving en (ii) de Beheerder na toelating van de rechter zoals bepaald in artikel 9:
• indien de andere Partij in staat van insolventie geraakt,
• indien een oordeel of een rechterlijke beschikking wordt geveld of indien een overeenkomst wordt gemaakt houdende de invereffeningstelling, ondercuratelestelling of ontbinding van de andere Partij,
• of indien een administrateur of andere gerechtelijke bewindvoerder, zaakwaarnemer, curator, vereffenaar, beheerder of daarmee gelijkgestelde lasthebber wordt aangesteld voor het beheer van het geheel of een wezenlijk deel van de bezittingen van de andere Partij,
• of indien enige andere soortgelijke gebeurtenis zich voordoet in een toepasselijk rechtsgebied.
7.3 De Eindafnemer en de Beheerder zijn ook gerechtigd, onverminderd hun andere rechten en verhaalsmogelijkheden, onderhavige Overeenkomst met onmiddellijke ingang te beëindigen in de volgende gevallen: (i) de Eindafnemer door schriftelijke kennisgeving en (ii) de Beheerder na toelating van de rechter zoals bepaald in artikel 9, indien de andere Partij onderhavige Overeenkomst wezenlijk schendt (ongeacht of het een alleenstaande gebeurtenis betreft dan wel een reeks gebeurtenissen die samen een wezenlijke schending uitmaken) en verzuimt een einde te maken aan deze schending binnen vijftien (15) werkdagen na ontvangst van de schriftelijke ingebrekestelling waarin de aanmanende Partij haar daartoe verzoekt.
7.4 Onverminderd artikel 4.7 en andere rechten en verhaalmogelijkheden moet de Beheerder bij gebrek aan een geldende Aardgasvervoersovereenkomst of bij schorsing van deze Aardgasvervoersovereenkomst voor de aardgasbevoorrading van de Eindafnemer op het Afnamepunt, mits de bepalingen van de Gedragscode worden nageleefd, of met onmiddellijke ingang bij een Noodsituatie of in geval van Overmacht, de Ingangshoofdafsluiter dichtdraaien, zonder dat de Eindafnemer een schadevergoeding verschuldigd is.
7.5 Mits een opzeggingstermijn van drie (3) Maanden in acht wordt genomen, heeft de Beheerder het recht om te vragen de aansluiting van het Aardgasontvangststation op het Aardgasvervoersnetwerk stop te zetten en deze overeenkomst op te zeggen, onder voorbehoud van de betaling van de Gereguleerde Tarieven voor deze operatie, en op voorwaarde dat geen enkel Aardgasvervoersovereenkomst werd afgesloten tijdens een periode van ten minste drie (3) kalenderjaren voor deze Eindafnemer, en op voorwaarde dat de Beheerder eraan wordt gehouden om maatregelen te treffen die buiten het normale beheer en onderhoud van de vervoersinstallaties vallen om de fysieke aansluiting van het Afnamepunt actief te houden.
8 DIVERSE BEPALINGEN
8.1 KENNISGEVINGEN
Tenzij uitdrukkelijk het tegendeel is bepaald, worden alle berichten en aanvragen waarvan sprake in onderhavige Overeenkomst op schrift gesteld en
worden ze geacht te zijner tijd en plaats te zijn meegedeeld indien ter hand gesteld aan of verstuurd naar de andere Partij per post, telegram, fax (terstond per brief bevestigd) of telex naar de volgende adressen:
(i) Fluxys Belgium NV:
Xxxxxxxxx 00
1040 BRUSSEL - BELGIË Tel.: + 00 0 000 00 00
Fax: + 00 0 000 00 00
(ii) Eindafnemer:
…………….
…………….
…………….
of naar elk ander adres dat te zijner tijd door elke Partij gewijzigd kan worden mits zulks onmiddellijk en schriftelijk ter kennis van de andere Partij wordt gebracht. De berichten in het kader van routinemededelingen, zoals facturen, worden geacht geldig te zijn ontvangen door de Partij op de datum dat de bestemmeling heeft getekend voor ontvangst of, als er geen ontvangst was, op het ogenblik dat de aangetekende brief in de post correct is afgestempeld.
Een faxverzendingsrapport geldt als ontvangstbewijs van de per fax verstuurde kennisgevingen, berichten en mededelingen.
8.2 OVERDRACHT
Onderhavige overeenkomst is bindend voor en strekt tot voordeel van de Partijen en toegelaten rechtsopvolgers.
Tenzij met voorafgaande schriftelijke toestemming van de Beheerder is het de Eindafnemer niet toegestaan enigerlei rechten en verplichtingen krachtens onderhavige Overeenkomst voor het geheel of ten dele over te dragen (daaronder inbegrepen voor elke periode die korter is dan de resterende duur van de Overeenkomst, in welk geval de Eindafnemer automatisch zijn rechten en verplichtingen krachtens onderhavige Overeenkomst overneemt na afloop van een dergelijke tijdelijke overdracht).
Het is de Beheerder niet toegestaan deze toestemming te weerhouden indien de rechtverkrijgende voldoende financiële en technische waarborgen biedt en uitdrukkelijk schriftelijk ermee heeft ingestemd gebonden te zijn door de onderhavige Overeenkomst.
Geen enkele overdracht zal effectief zijn voor schriftelijke kennisgeving aan de andere Partij met betrekking tot dergelijke overdracht en, in voorkomend geval, vóór de schriftelijke toestemming van de Beheerder.
8.3 INFORMATIEVERSTREKKING
De Partijen verstrekken elkaar op elk ogenblik alle informatie die voor elke Partij dienstig of noodzakelijk kan blijken te zijn om haar rechten uit te oefenen en haar verplichtingen na te komen op grond van onderhavige Overeenkomst.
8.4 DEELBAARHEID
Indien één van de bepalingen van onderhavige Overeenkomst geheel of gedeeltelijk ongeldig, onwettig of onuitvoerbaar is of wordt, dienen de Partijen met elkaar in overleg te treden teneinde deze bepaling te vervangen door een geldige en uitvoerbare bepaling. Anders zal die bepaling uit onderhavige overeenkomst worden verwijderd, de andere bepalingen blijven ongewijzigd.
8.5 VERZAKING
Indien een Partij bij onderhavige Overeenkomst verzuimt te eniger tijd of tijdens een willekeurige tijdsperiode een voorwaarde of recht, van welke aard dan ook, toe te passen of uit te oefenen, welke ontstaat uit of in overeenstemming is met onderhavige Overeenkomst, strekt deze omstandigheid geenszins tot verzaking aan deze voorwaarde of aan dit recht door die Partij en wordt zulks evenmin als zodanig geïnterpreteerd; dit doet op generlei wijze afbreuk aan het recht van de Partij om deze voorwaarde of dit recht naderhand toe te passen of uit te oefenen, tenzij uitdrukkelijk het tegendeel is bepaald.
8.6 TEGENSTRIJDIGHEID
In geval van tegenstrijdigheid tussen onderhavige Overeenkomst enerzijds en één of meer Bijlagen anderzijds, hebben de bepalingen van onderhavige Overeenkomst voorrang.
8.7 VOORTBESTAAN VAN RECHTEN, PLICHTEN EN VERPLICHTINGEN
De ontbinding van onderhavige Overeenkomst om welke reden dan ook heeft geenszins tot gevolg dat een Partij ontheven wordt van enigerlei verantwoordelijkheid waartoe de Partijen op het ogenblik van de ontbinding reeds gehouden waren of waartoe ze naderhand gehouden kunnen worden op grond van enig handelen of nalaten voorafgaand aan deze ontbinding.
8.8 WIJZIGING VAN DE OVEREENKOMST
De Beheerder mag de bepalingen van onderhavige Overeenkomst wijzigen na goedkeuring door de CREG conform het toepasselijk wetgevend kader.
Die wijzigingen zullen op alle lopende Aansluitingsovereenkomsten met de Beheerder worden toegepast en zullen in werking moeten treden op dezelfde datum zoals vermeld in de kennisgeving van de Beheerder aan de Eindafnemer, rekening houdend met de teneur van de geplande wijzigingen en de imperatieven verbonden aan de betrouwbaarheid, de veiligheid en de efficiëntie van het Aardgasvervoersnet.
De Eindafnemer heeft in elk geval het recht de aanpassing van onderhavige Overeenkomst te vragen in overeenstemming met de beslissing van de CREG met ingang van de datum van inwerkingtreding van de wijzigingen aan de standaardaansluitingsovereenkomst.
8.9 WIJZIGING OMSTANDIGHEDEN
Elke wijziging van de Gereguleerde Tarieven wordt automatisch op onderhavige Overeenkomst toegepast.
9 GESCHILLEN – TOEPASSELIJK RECHT
Alle klachten, geschillen en andere kwesties voortvloeiende uit of verband houdende met deze Overeenkomst die de Partijen niet kunnen oplossen met de bemiddelingsdienst georganiseerd door de betrokken regulator conform de geldende wetten en reglementen, worden onderworpen aan de bevoegdheid van de rechtbanken van Brussel.
Op basis van een voorafgaand akkoord, kunnen de Partijen de bovenvermelde geschillen voorleggen aan de arbitragedienst georganiseerd door de regulator conform de geldende wetten en reglementen.
Onderhavige Overeenkomst wordt beheerst door en uitgelegd in overeenstemming met het Belgische recht.
Opgemaakt te Brussel in twee (2) originele exemplaren op [DATUM], Voor FLUXYS NV
………………………. ……………………….
Voor de EINDAFNEMER
………………………. ……………………….
BIJLAGEN:
1. Operationele Procedures
2. Model van Toewijzingsovereenkomst
3. Liggingsplan
4. Certificaat van overeenstemming
5. Inbedrijfstellingsrapport
6. Personalia
7. Specificaties
8. Bankwaarborg (voor nieuwe aansluitingen)
9. Installaties van de Beheerder
10. Aardgasontvangststation
OPERATIONELE PROCEDURES BIJLAGE 1 VAN DE STANDAARD AANSLUITINGSOVEREENKOMST
VERSIE 3.0
DATUM: JUNI 2018
2 AANSLUITING OP HET VERVOERSNET 5
3 TECHNISCHE SPECIFICATIES VOOR AARDGASONTVANGSTSTATIONS 6
3.1 Technische studie documenten voor adviezen en opmerkingen 6
3.2 Configuratie van het Aardgasontvangststation 6
3.3.2.2 "Actieve" drukregelaar 7
3.3.2.4 Warmtewisselaar Beveiliging 8
3.3.2.5.1 Gastoevoer naar de ketels 8
3.3.2.5.2 Veiligheidsvoorzieningen van de gasketels 8
3.3.3.2 Vormstukken (bochten, T-stukken enzovoort) 9
3.3.3.4 Drukvaten en appendages 10
3.3.3.5 Instrumentatieleidingen 11
3.3.4 Constructie vereisten 11
3.3.4.3.1 Mechanische weerstandsproef 12
3.3.5 Metrologische vereisten 13
3.3.5.4 Andere meetsystemen 16
3.3.5.6 Types Volumeherleidingsinstrument (VHI) 16
3.3.5.7 Druk- en temperatuurmeetpunten 17
3.3.5.7.2 Temperatuurmeetpunten 18
5 OPERATIONELE Procedures Aardgasontvangststation 20
5.1.2 Bedieningssleutel van de eindafnemer 20
5.1.6 Verzegeling van de meetapparatuur door de Beheerder 20
5.1.8 Locatie voor het Telemetingssysteem van de Beheerder 21
5.2 Metrologische Controles 21
5.2.1 Controle van de meetapparatuur in het Meetstation 21
5.2.2 Periodieke controle van de metrologische prestaties van een Meter 22
5.2.2.3 Ultrasoonmeter of andere meettechnologieën 23
5.2.3 Defecten van Meetapparatuur 23
5.2.4 Onnauwkeurigheid van het Volumeherleidingsinstrument 23
5.2.5 Correcties bij onnauwkeurigheden 24
6 Bepaling van de afnamehoeveelheden 25
6.1.2 Bepaling van de geleverde energie 25
6.1.2.1 Aardgasontvangststation met Gaschromatograaf 25
6.1.2.2 Aardgasontvangststation zonder Gaschromatograaf 25
1 ALGEMEEN
Dit document is de eerste bijlage van de Standaard Aansluitingsovereenkomst. Hierin worden de minimale technische specificaties voor Aardgasontvangststations beschreven alsook de manier waarop de afgenomen aardgashoeveelheden worden bepaald.
Er dient door de Eindafnemer rekening te worden gehouden met de van toepassing zijnde veiligheids- en milieuvereisten bij ontwerp, lokalisatie, constructie, exploitatie en onderhoud van het Aardgasontvangststation.
De Eindafnemer dient de Beheerder vóór de inbedrijfstelling van een nieuw Aardgasontvangststation of voor elke vervanging van uitrusting of onderdelen van een bestaand Aardgasontvangststation, alle relevante documenten te bezorgen waaruit blijkt dat het Aardgasontvangststation of de aangepaste onderdelen in overeenstemming is (zijn) met alle relevante wet- en regelgeving, daaronder mee inbegrepen de Standaard Aansluitingsovereenkomst en deze Operationele Procedures.
2 AANSLUITING OP HET VERVOERSNET
De Beheerder levert en installeert de Ingangshoofdafsluiter alsook de telemetingskabel en/of het glasvezelkanaal, noodzakelijk voor de communicatie met het Telemetingssysteem van de Beheerder, tot aan het Aansluitingspunt.
Het is de Beheerder altijd toegestaan, zonder daartoe verplicht te zijn, op eigen kosten Telemetingssystemen op de Site te installeren.
De Eindafnemer dient de telemetingskabel en/of het glasvezelkanaal (geleverd door Beheerder) verder te leggen tot aan het Telemetingssysteem van de Beheerder. De Beheerder blijft eigenaar van de telemetingskabel en/of het glasvezelkanaal.
De Eindafnemer moet de leidingsectie tussen het Aansluitingspunt en het Ontspanningsstation en/of Meetstation, dat deel uitmaakt van het Aardgasontvangststation, bouwen en testen met inachtneming van dezelfde regels voor het Aardgasontvangststation als bepaald in artikel 3.3 en 4. Dit betekent dat deze leidingsectie dezelfde diameter moet hebben als de leiding op het Aansluitingspunt, die deel uitmaakt van het Vervoersnet en moet eindigen op een kap (om de drukproeven uit te voeren) die bij de aansluiting op het Vervoersnet verwijderd dient te worden.
De Ingangsafsluiter (als hij bestaat) op het Aardgasontvangststation moet in alle omstandigheden gemakkelijk bereikbaar zijn voor de Eindafnemer en/of zijn vertegenwoordiger(s) en op een veilige afstand van de grens van het Aardgasontvangststation (omheining, muur, …) gelegen zijn. Deze Ingangsafsluiter (als hij bestaat) moet altijd operationeel zijn (bijvoorbeeld: in geval van brand).
3 TECHNISCHE SPECIFICATIES VOOR AARDGASONTVANGSTSTATIONS
3.1 TECHNISCHE STUDIE DOCUMENTEN VOOR ADVIEZEN EN OPMERKINGEN
De adviezen en opmerkingen van de Beheerder zijn noodzakelijk voor:
• Elke intentie tot wijziging van de bedrijfsomstandigheden van het Aardgasontvangststation
• De bouw van een nieuw Aardgasontvangststation
• Elke vervanging van uitrusting of onderdelen van het bestaande Aardgasontvangststation
Eindafnemer dient op het voorgeschreven tijdstip de hieronder aangeduide documenten, voor advies en opmerkingen aan de Beheerder voor te leggen:
• Alvorens de uitvoeringsplannen op te stellen:
- Een voorontwerp van vestigingsplan (indien van toepassing);
- Een voorontwerp van het plan van het gebouw (indien van toepassing);
- Een functieschema en/of stromingsdiagram met daarop ieder afzonderlijk afnamepunt na het Aardgasontvangststation met vermelding van de werkdrukken en verbruiksprofielen en de onderlinge interactie van de verschillende afnamepunten;
- Het functieschema en/of stromingsdiagram (P&ID) van het Aardgasontvangststation;
- Een exemplaar van de technische specificaties dat bij de prijsaanvraag naar de Fabrikant wordt verstuurd.
• Na de studie, maar vóór de bouw:
- Een lijst met de aanwezige apparaten, inclusief de berekeningen en de karakteristieken van deze apparaten;
- De laatste versies van de studieplannen (burgerlijke bouwkunde, piping, elektriciteit en regeling/besturing).
• Na de bouw:
- De as-built plannen;
- Algemeen vestigingsplan met hierop minimaal aangeduid:
▪ de toestand op de datum van het desbetreffende plan en
▪ de toekomstige mogelijke bouwprojecten binnen een straal van 50 m rond het Aardgasontvangststation met vermelding van de ligging van de Ingangs- hoofdafsluiter(s) en de Ingang- (en uitgangs-) afsluiters (als deze bestaan)
▪ het tracé van de gastoevoerleiding op de Site (vanaf het Aansluitingspunt tot aan de ingangscollector van het Aardgasontvangststation).
3.2 CONFIGURATIE VAN HET AARDGASONTVANGSTSTATION
Zie het functieschema Bijlage 10 van de Standaard Aansluitingsovereenkomst Een Aardgasontvangststation bestaat tenminste uit:
• Het leidingvak tussen het Aansluitingspunt en de ingangscollector, daaronder mee inbegrepen de eventuele Ingangsafsluiter (indien van toepassing);
• De isolerende dichting(en);
• Op de ingangscollector:
- drukmeetpunten;
- een temperatuurmeetpunt;
• Het Ontspanningsstation (indien van toepassing, zie de gevallen 1 en 2 van Bijlage 10);
• Het Meetstation;
• Een odorisatiesysteem (indien van toepassing);
• De aansluiting van de gastoevoerleiding naar de verwarmingsketels voor de gasopwarming (indien van toepassing);
• Een isolerende dichting (indien de uitgangsleiding van het station ondergronds is);
• Een uitgangsafsluiter (indien van toepassing).
3.3 ONTWERP VEREISTEN
3.3.1 ALGEMEEN
• Het ontwerp van het Aardgasontvangststation dient te gebeuren volgens de vereisten vermeld in de geldende wet- en regelgeving.
• Het Aardgasontvangststation moet in overeenstemming zijn met EN 12186 en EN 1776.
• Alle componenten dienen te voldoen aan de vereisten vermeld in de geldende wet- en regelgeving.
• Het Aardgasontvangststation dient als installatie (inclusief drukapparatuur en samenstellen) te voldoen aan de Richtlijn Drukapparatuur (PED), in Belgisch recht omgezet bij koninklijk besluit van 13 juni 1999 Koninklijk besluit tot uitvoering van de richtlijn van het Europees Parlement en van de Raad van de Europese Unie van 29 mei 1997 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lidstaten betreffende drukapparatuur.
• In overeenstemming met de Richtlijn Drukapparatuur dient een aangemelde instantie belast te worden met het attesteren van de conformiteit met de bepalingen van voormeld koninklijk besluit.
• Overgangspunten
Voor wat betreft de overgangspunten tussen het Aardgasontvangststation en de vervoersinstallatie, gebeuren de verificaties naar compatibiliteit van de materialen (gebaseerd op de certificaten conform het koninklijk besluit van 13 juni 1999), ontwerp en uitvoeringsmethode (met inbegrip van de lassen en de druktesten) door een Erkend Controle-Organisme belast met het toezicht op de testen, controles en proeven waarvan sprake in het koninklijk besluit van 11 maart 1966, welke deze compatibiliteit en correcte uitvoering zal attesteren.
• In zoverre het A.R.A.B., CODEX en het A.R.E.I. het bepalen, zijn de elektrische en andere installaties waarmee het Aardgasontvangststation is uitgerust onderworpen aan de goedkeuring van een Erkend Controle-Organisme.
• Alle installaties met een Maximale Toegelaten Dienstdruk (MAOP) groter dan 16 bar moeten in overeenstemming zijn met de norm EN 1594.
• Alle installaties met een MAOP kleiner dan of gelijk aan 16 bar moeten in overeenstemming zijn met de normenreeks EN 12007.
3.3.2 FUNCTIONELE VEREISTEN
• De afsluiters dienen in overeenstemming te zijn met EN 13774 of EN 1983.
• Gesmeerde afsluiters mogen nooit worden geplaatst direct vóór een instrument dat door het smeermiddel aangetast kan worden.
• De uitgangsafsluiter(s) van het Aardgasontvangststation (ongeacht de MAOP) is (zijn) bij voorkeur van het type kogelafsluiter of heeft minstens de equivalente dichtheid van een kogelafsluiter.
3.3.2.2 "ACTIEVE" DRUKREGELAAR
De "actieve" drukregelaar moet aan de volgende vereisten voldoen:
• De drukregelaars dienen in overeenstemming te zijn met de EN 334
• De instelwaarde mag de MAOP niet overschrijden. De stroomafwaartse druk mag nooit volgende waarden overschrijden:
MAOP | Limietwaarde |
MAOP > 40 bar | 1,025 MAOP |
16 bar < MAOP ≤ 40 bar | 1,025 MAOP |
5 bar < MAOP ≤ 16 bar | 1,050 MAOP |
2 < MAOP ≤ 5 bar | 1,075 MAOP |
MAOP ≤ 2 bar | 1,125 MAOP |
Voor Ontspanningsstations wordt het aantal en het type veiligheden bepaald in overeenstemming met EN 12186.
Onafhankelijk van het drukregelsysteem, wordt er op basis van onderstaande regels al dan niet een bijkomende veiligheid voorzien die ervoor zorgt dat de uitgangsdruk
van het drukregelsysteem de veiligheidslimieten niet overschrijdt:
• Een bijkomende veiligheid is niet nodig indien de MAOP van het bovenstroomse systeem kleiner is dan of gelijk aan de MIP van het benedenstroomse systeem, of indien de MAOP van het bovenstroom systeem kleiner is dan of gelijk aan 100 mbar.
• Een enkelvoudige veiligheid moet geïnstalleerd worden indien de MAOP van het bovenstroomse systeem groter is dan de MIP van het benedenstroomse systeem.
• Een tweevoudige veiligheid moet geïnstalleerd worden indien het verschil tussen de MAOP van het bovenstroomse systeem en de MAOP van het benedenstroomse systeem meer dan 16 bar bedraagt en indien de MAOP van het bovenstroomse systeem groter is dan de druk van de Mechanische Weerstandsproef van het benedenstroomse systeem.
De veiligheidsafsluiters dienen in overeenstemming te zijn met EN 14382
(veiligheidsafsluiters voor gas). De onderstaande veiligheden kunnen gebruikt worden en moeten automatisch werken, wanneer bij het falen van de regelaar, de druk voor het stroomafwaartse systeem te hoog zou oplopen:
• Veiligheidsafsluiter (Safety slam-shut)
- De instelwaarde van de veiligheidsafsluiter moet zo gekozen worden dat de Maximale Incidentele Druk (MIP) niet overschreden kan worden.
- De veiligheidsafsluiter wordt in werking gesteld bij maximale en minimale uitgangsdruk.
- Van het type met veerbelaste werking.
- De veiligheidsafsluiter mag alleen handmatig worden heropend.
• “Monitor" drukregelaar, gebruikt als veiligheid
- De instelwaarde van de “monitor” drukregelaar moet zo gekozen worden dat de Tijdelijke Bedrijfsdruk (TOP) niet overschreden kan worden.
• Gemotoriseerde afsluiter (Safety cut-off) moet aan de volgende vereisten voldoen:
- De instelwaarde van de gemotoriseerde afsluiter moet zo gekozen worden dat de MIP niet overschreden kan worden.
- Van het type “Fail to close”.
- De afsluiter mag alleen handmatig worden heropend.
3.3.2.4 WARMTEWISSELAAR BEVEILIGING
• Een overdrukklep of breekplaat (met afblaas buiten het gebouw) wordt op het watercircuit geplaatst. Deze is derwijze gedimensioneerd dat bij breuk van één van de buizen van de gaspijpenbundel geen overschrijding van de maximale toelaatbare druk in het watergedeelte van de warmtewisselaar kan optreden.
• Boven op de warmtewisselaar wordt een ontluchter aangebracht.
• Er dient een systeem aanwezig te zijn dat vaststelt wanneer de overdrukklep of breekplaat in werking treedt. Dit systeem dient gekoppeld te zijn aan een signalering die de Eindafnemer in staat moet stellen om daaruit volgend de gepaste maatregelen te nemen.
Verbrandingssystemen moeten in overeenstemming zijn met EN 746-2 en EN 1643.
3.3.2.5.1 Gastoevoer naar de ketels
Voor de nieuwe installaties, de gastoevoer naar de verwarmingsketels gebeurt met een afzonderlijke Meter aangepast aan het nominaal verbruik van de ketels. Het aftakpunt voor deze Meter zal zich stroomafwaarts van de meetmodule bevinden maar bij een uitzonderlijk verbruiksprofiel zal de positie van dit aftakpunt in overleg met de Beheerder worden bepaald.
3.3.2.5.2 Veiligheidsvoorzieningen van de gasketels
De ketels en bijbehorende hulpstukken moeten voorzien zijn van het CE-keurmerk en moeten berekend zijn op:
• De gassoort en de Maximale Bedrijfsdruk(MAOP);
• De aftakleiding.
3.3.3 MATERIAAL VEREISTEN
• Materialen moeten minstens met volgend certificaat geleverd worden, tenzij de richtlijn Drukapparatuur (PED 2014/68/EU) anders voorschrijft:
- De materialen in de belangrijkste drukhoudende delen (bv. mantel, bodems, flenzen & tegenflenzen, aftakkingen & hun verstevigingen, pijpenplaat, ...) moeten minstens geleverd worden met een certificaat EN 10204-3.2 of ISO 10474-3.2
- De materialen in de overige drukhoudende delen (bv. draineer/purgeer- aansluitingen, verstevigingsringen, pijpen warmtewisselaar, ...) alsook materialen in aangehechte toebehoren moeten minstens geleverd worden met een certificaat EN 10204-3.1 of ISO 10474-3.1.
- De materialen in de overige delen moeten minstens geleverd worden met een certificaat EN 10204-2.2 of ISO 10474-2.2
• De Fabrikant mag buismarkeringen (gietnummer) overbrengen volgens zijn kwaliteitssysteem.
• Het is verboden steunstukken rechtstreeks op de buizen te lassen.
• Voor alle leidingonderdelen, ongeacht de Maximale Toegelaten Dienstdruk (MAOP), gelden volgende bijkomende eisen:
- De Fabrikant staat in voor:
▪ gebruik van goedgekeurde niet-destructief onderzocht (NDO) procedures en gekwalificeerd NDO personeel
- De onafhankelijke, derde partij, zoals gedefinieerd in de norm ISO/IEC 17020, staat in voor:
▪ controle van het Technisch Dossier (in samenspraak met de Eindafnemer of zijn Gemachtigde)
▪ goedkeuring van de te gebruiken lasprocedures en controle kwalificaties betrokken laspersoneel
▪ controle procedure en charts warmtebehandeling, voor zover van toepassing
▪ goedkeuring procedure en bijwonen mechanisch weerstandsbeproeving
▪ uitvoeren visuele en veiligheidsgerelateerde dimensionele controle
▪ uitvoeren eindinspectie
- De Eindafnemer of zijn Gemachtigde staat in voor:
▪ controle Quality Plan
▪ controle van het Technisch Dossier (in samenspraak met de hierboven vermelde onafhankelijke derde partij)
De buizen zijn hetzij naadloos, hetzij in de langsrichting of schroefvormig gelast.
Bij gelaste buizen is de treksterkte tenminste gelijk aan de gespecificeerde waarden voor het basismateriaal.
Voor een MAOP > 16 bar, de buizen zijn vervaardigd conform conform ISO 3183 (PSL2) inclusief Annex M.
Voor een MAOP ≤ 16 bar, de buizen zijn vervaardigd conform ISO 3183 (PSL 1), aangevuld door EN 10208-2 of ISO 3183 (PSL 2) inclusief Annex M voor:
• het koolstofequivalent
• de waarden van de kerfslagproeven
3.3.3.2 VORMSTUKKEN (BOCHTEN, T-STUKKEN ENZOVOORT)
Voor een MAOP > 16 bar, de vormstukken moeten in aanvulling op de vereisten gesteld in een norm, uitgegeven door een erkende normenontwikkelingsorganisatie, minstens voldoen aan de kerfslagwaarden, vereist in EN 1594, bij een temperatuur van -20 °C of lager.
Voor een MAOP ≤ 16 bar, de vormstukken moeten voldoen aan een norm uitgegeven door een erkende normenontwikkelingsorganisatie.
Voor een MAOP > 16 bar, de flenzen moeten in aanvulling op de vereisten gesteld in een norm, uitgegeven door een erkende normenontwikkelingsorganisatie, minstens voldoen aan de kerfslagwaarden, vereist in EN 1594, bij een temperatuur van -20 °C of lager.
Voor een MAOP ≤ 16 bar, de flenzen moeten voldoen aan een norm uitgegeven door een erkende normenontwikkelingsorganisatie.
Schroefbouten en moeren moeten worden gebruikt in overeenstemming met de algemeen erkende normen (ASME, DIN, EN) en rekening houdend met de MAOP en Maximale Bedrijfstemperatuur.
3.3.3.4 DRUKVATEN EN APPENDAGES
Voor drukvaten en appendages geldt het volgende:
• De afsluiters dienen in overeenstemming te zijn met EN 13774 of EN 13942
• Alle overige drukapparatuur dient uitgevoerd te zijn in staal en in overeenstemming met een norm / code uitgegeven door een erkende normenontwikkelingsorganisatie.
De hydrostatische proefdruk voor drukvaten en appendages, die binnen het toepassingsgebied van de Richtlijn Drukapparatuur vallen, is minstens gelijk aan de hoogste van volgende waarden:
• de druk die overeenkomt met de maximale gebruiksbelasting die de apparatuur kan weerstaan gelet op de maximaal toelaatbare druk en de maximaal toelaatbare temperatuur, vermenigvuldigd met 1,25 of
• de maximaal toelaatbare druk, vermenigvuldigd met 1,43.
De hydrostatische proefdruk voor drukvaten en appendages, die buiten het toepassingsgebied van de Richtlijn Drukapparatuur vallen, is minstens gelijk aan 1,5 keer de MAOP.
Drukvaten en appendages worden gedurende minstens 15 minuten onderworpen aan een hydrostatische proef. Indien de constructiecode een langere duur voor de hydrostatische proef voorschrijft, dan wordt deze proef uitgevoerd volgens de voorgeschreven tijd onder de hierboven beschreven druk.
Met een MAOP > 16 bar:
• Er moet een constructiecode, uitgegeven door een erkende normenontwikkelingsorganisatie worden gebruikt.
• Drukvaten en appendages moeten worden getest in overeenstemming met de normen, code en met inachtneming van deze Operationele Procedures.
Drukvaten en appendages met een MAOP groter dan 16 bar dienen aan de volgende vereisten te voldoen:
- In de regel wordt staal gebruikt.
- De minimale ontwerptemperatuur is lager dan of gelijk aan -20 °C.
- Een kerfslagproef wordt genomen op een set van drie aangrenzende proefstaven van het model Charpy V afkomstig uit een enkele niet platgedrukte staalname. De as van de kerf moet loodrecht op het buisoppervlak staan.
- De kerfslagproef moet worden uitgevoerd bij een temperatuur die lager is dan of gelijk aan de bovenvermelde minimum ontwerptemperatuur. Indien de materiaalnorm een kerfslagproef voorschrijft bij een lagere temperatuur en de bij die proef verkregen testresultaten voldoen aan de hieronder geformuleerde aanvaardingscriteria, komt de eis tot uitvoering van een kerfslagproef bij de minimum ontwerptemperatuur te vervallen.
- Met uitzondering van de pijpenbundel van een warmtewisselaar moet het materiaal voldoen aan de in EN 1594 vereiste kerfslagwaarden.
- De kerfslagwaarden van de gelaste verbindingen (las- en warmtebeïnvloede zone) moeten ten minste gelijk zijn aan de in EN 1594 gespecificeerde waarden voor het basismateriaal
Alle lasnaden tussen drukdragende delen en alle lasnaden die onderdelen met een drukdragend deel verbinden moeten niet-destructief worden onderzocht:
- 100 % visuele controle
- 100 % van de stomplassen niet-destructief onderzocht, hetzij door radiografisch onderzoek, hetzij door ultrasoon onderzoek
- 100 % van de aftakkingen en hoeklassen niet-destructief onderzocht, hetzij door magnetisch onderzoek, hetzij door penetrant onderzoek.
Met een MAOP ≤ 16 bar
• Alle lasnaden tussen drukdragende delen en alle lasnaden die onderdelen met een drukdragend deel verbinden moeten niet-destructief worden onderzocht:
- 100 % visuele controle
- minimaal 10 % van de stomplassen niet-destructief onderzocht, hetzij door radiografisch onderzoek, hetzij door ultrasoon onderzoek
- minimaal 10 % van de aftakkingen en hoeklassen niet-destructief onderzocht, hetzij door magnetisch onderzoek, hetzij door penetrant onderzoek.
3.3.3.5 INSTRUMENTATIELEIDINGEN
Instrumentatiebuizen (diameter ≤ 2”) moeten worden uitgevoerd in buizen precisiestaal of roestvast staal van minstens 1 mm dik en rekening houdend met de (MAOP). De koppelstukken of hulpstukken bestaan uit hetzelfde materiaal als de buizen en voldoen aan de normen van de fabrikant.
Instrumentatiebuizen worden volgens de MAOP door middel van gelaste of geschroefde hulpstukken (type met dubbele beslagring) gemonteerd.
3.3.4 CONSTRUCTIE VEREISTEN
De montage dient te worden uitgevoerd met inachtneming van de beproefde normen.
• Onderdelen met lasverbindingen dienen te voldoen aan EN ISO 9606-1, EN ISO 15614-1 en EN 12732.
• Bij diameters boven 30 mm worden de buizen, verbindingselementen, andere leidingonderdelen en drukapparatuur gemonteerd door stomplassen volgens een elektrisch lasprocédé. De werkwijze houdt rekening met de kerfslagproef (vereisten van EN 1594) bij een temperatuur van -20°C of minder. De mechanische eigenschappen van de lasnaad moeten minstens gelijk zijn aan de gespecificeerde waarde van het basismetaal van de buizen.
• Voor buizen met een diameter gelijk aan of kleiner dan 30 mm is het monteren door middel van schroefverbindingen toegestaan. In dit geval dient de dikte van de schroefbuizen overeen te stemmen met Xxxxxxxx 80. Voor een ontwerpdruk van meer dan 5 bar mag alleen een conische NPT-schroefdraad worden gebruikt.
Deze proeven zijn uit te voeren voor:
• nieuwe installaties
• alle wijzigingen bij bestaande installaties
• en aanpassingen waarbij er laswerken nodig waren.
De door de Eindafnemer en zijn Fabrikant uit te voeren proeven en tests moeten in elk geval door de aangemelde instantie en eventueel door de Beheerder of zijn Gemachtigde vertegenwoordiger worden bijgewoond.
Alle vereiste maatregelen moeten tijdig worden getroffen opdat de vertegenwoordigers van de aangemelde instantie en eventueel de Beheerder of zijn Gemachtigde vertegenwoordiger de proeven kunnen bijwonen.
Alvorens de mechanische weerstandsproef en dichtheidsproef uit te voeren, moet een volledig dossier aan de aangemelde instantie worden bezorgd. Dit dossier moet het volgende omvatten:
• het algemeen plan van het Aardgasontvangststation;
• de stuklijst, standaarden en normen op basis waarvan deze onderdelen gefabriceerd werden;
• de goedgekeurde berekeningen;
• de lasprocedures en de kwalificatie van de lassers;
• de attesten van de gebruikte materialen;
• de proefcertificaten en keuringsrapporten van de gebruikte materialen en uitrusting;
• de verslagen van het niet-destructieve onderzoek;
• de controlefilms van het lassen;
• een installatieplan waarop alle samenstellende elementen (buizen, koppel- en hulpstukken, …) terug te vinden zijn en waarop eveneens de lasnummers en de gebruikte lasprocédés (lasregister) zijn vermeld.
3.3.4.3.1 Mechanische weerstandsproef
Voor installaties met een MAOP groter dan of gelijk aan 500 mbar dient volgende mechanische weerstandsproef in de werkplaats te worden uitgevoerd:
• Mechanische weerstandsproef van de installatie met water onder een druk van minstens 1,4 keer de MAOP en beperkt tot de proefdruk waaraan de samenstellende componenten in de werkplaats zijn onderworpen. De minimale tijdsduur van deze mechanische weerstandsproef bedraagt:
o 1 uur, voor installaties die gedurende proef visueel gecontroleerd kunnen worden
o 6 uur, voor de overige installaties
• Componenten, die reeds tijdens hun productie werden onderworpen aan een mechanische weerstandsproef met een testdruk gelijk aan of groter dan de hierboven vermelde testdruk hoeven – ongeacht de tijdsduur van die beproeving tijdens productie - niet noodzakelijk onderworpen te worden aan de mechanische weerstandsproef van het geheel in de werkplaats.
Installatiedelen die in-situ worden samengebouwd, met uitzondering van gouden lassen, moeten in situ de bovenstaande mechanische weerstandsproef ondergaan.
Bijzondere aandacht vereist: explosieve mengsels zijn te vermijden.
Met een MAOP > 16 bar, in aanvulling op de mechanische weerstandsproef moeten volgende dichtheidsbeproevingen worden uitgevoerd:
• In de werkplaats, de lassen moeten afgezeept worden op een druk van minstens 5 bar.
De beproevingsdruk van de dichtheidsproef mag in geen geval de beproevingsdruk van de mechanische weerstandsproef overschrijden.
• In situ moet er een algemene dichtheidsbeproeving met zeepsop worden uitgevoerd onder een proefdruk van minstens 5 bar en onder de MAOP.
Met een MAOP ≤ 16 bar, in aanvulling op de mechanische weerstandsproef moeten volgende dichtheidsbeproevingen worden uitgevoerd:
• In de werkplaats:
- Installaties met een MAOP ≤ 100 mbar: De lassen moeten afgezeept worden op een druk van minstens 1 bar.
- Installaties met een MAOP > 100 mbar: De lassen moeten afgezeept worden op een druk van minstens 5 bar.
• In situ:
- Installaties met een MAOP ≤ 100 mbar: Moet er een algemene dichtheidsbeproeving met zeepsop, worden uitgevoerd onder een proefdruk van minstens 1 bar.
- Installaties met een MAOP > 100 mbar: Moet er een algemene dichtheidsbeproeving met zeepsop, worden uitgevoerd onder een proefdruk van minstens 5 bar.
3.3.5 METROLOGISCHE VEREISTEN
Het Meetstation moet met voldoende meetlijnen zijn uitgerust om het debiet binnen het ijkbereik van de Meter(s) te meten waarvoor het Aardgasontvangststation wordt gebouwd.
Indien het aardgasverbruik van de stroomafwaartse verbruikers niet kan worden gemeten door de Meter(s) van het Meetstation dienen er hiervoor afzonderlijke bijkomende meetlijnen, opgebouwd volgens dezelfde hierna beschreven mogelijkheden, te worden voorzien in het Meetstation.
Bij een over- of onderdimensionering van het Meetstation dient de Eindafnemer onmiddellijk de nodige constructieve maatregelen te nemen om zijn Meetstation aan te passen.
De gasmeting onder meetcondities gebeurt door middel van:
• Een meter
- ofwel door een Rotorgasmeter;
- ofwel door een Turbinemeter;
- ofwel door een Ultrasoonmeter.
- Het model van de Meter moet worden goedgekeurd met inachtneming van het Koninklijk Besluit van 13 juni 2006 (BS van 9 augustus 2006);
- Het bereikinterval van de Meters bedraagt minstens 1/20;
- De Meters mogen de toleranties van klasse 1,0 nooit overschrijden;
• Een Volumeherleidingsinstrument met de druk- en temperatuurmetingen zo dicht mogelijk bij de meter geplaatst.
• Bijkomende druk- en temperatuurmeetpunten (minimaal 4) zijn te voorzien:
- voor precisiemanometer en -thermometer
- voor druk- en temperatuurtransmitter nodig voor de teletelling van de Beheerder
- voor druk- en temperatuurmeting nodig voor de inspectie met de referentiemeettoestellen van de Beheerder
- reserve
Het staat de eindafnemer vrij om bijkomende meetpunten te voorzien voor eigen gebruik
Direct inwerkende omgevingsfactoren (zon, regen, sneeuwval,…) op de meetapparaten moeten worden vermeden. Er wordt geadviseerd om de meetapparatuur hiervoor te beschermen.
Indien reverse-flow mogelijk is zal een terugslagklep of gelijkwaardig toestel worden geïnstalleerd.
De Rotorgasmeter moet voldoen aan de specificaties bepaald in de internationale aanbevelingen OIML R140, OIML R137-1en EN 12480;
Ijking van de Rotorgasmeter:
• De ijking wordt uitgevoerd met alle toebehoren en hulpstukken (zakbuizen…) die in de Meterbehuizing zijn geïnstalleerd.
• De Rotorgasmeters worden geijkt met lucht of met een gas onder atmosferische druk.
Uitrusting van een Rotorgasmeter:
• Twee afzonderlijke aansluitbare LF-impulsgevers in de totalisator met een frequentie van max. 1 Hz bij Qmax en waarvan één impulsgever uitsluitend bestemd is voor het Telemetingssysteem van de Beheerder;
• Eén MF-impulsgever;
• Elke andere impulsgever moet afzonderlijk geïnstalleerd worden en mag de voor de Beheerder bestemde impulsgevers niet beïnvloeden.
Uitrusting van een meetlijn uitgerust met een Rotormeter:
• Een afsluiter met by-pass voor drukbalancering;
• Een conische filter uit fijn draadgaas dat door een geperforeerd plaatijzer wordt gedragen (het totale doorlaatoppervlak van de conische filter is groter dan of gelijk aan het doorlaatoppervlak van de leiding). De filter blijft voortdurend in de buizen, met de punt in de tegenovergestelde richting van de gasstroom georiënteerd;
• Verschildrukmeetpunten voor de conische filter met ½” NPT F afsluiter en afdichtstop;
• Een recht leidingstuk van minstens 4D met voldoende zakbuizen (zie punt 3.3.5.7.);
• Een Rotorgasmeter voorzien met drukmeetpunten, ½” NPT F afsluiter en afdichtstop, over de Meter om de verschildruk te meten;
• Een recht leidingstuk van minstens 2D met ontluchting (bossage ½” + afsluiter + afdichtstop);
• Een uitgangsafsluiter (kogelafsluiter, tenzij de uitgangsafsluiter van het Aardgasontvangststation een kogelafsluiter is).
• Ongeacht het debiet of de werkdruk volstaat het om de meetlijn te voorzien van één Rotorgasmeter. De bepalingen opgenomen in 5.2.3 blijven onverminderd van toepassing in geval van een Meter defect.
De Turbinemeter moet voldoen aan de specificaties bepaald in de internationale aanbevelingen OIML R140, OIML R137-1 en EN 12261;
Ijking van de Turbinemeter:
• De ijking wordt uitgevoerd met alle toebehoren en hulpstukken (zakbuizen…) die in de behuizing van de Turbinemeter zijn geïnstalleerd.
• De ijking wordt als volgt uitgevoerd:
- Voor Bedrijfsdruk (OP) < 4 barg
▪ ijken met lucht of met gas onder atmosferische druk;
- Voor Bedrijfsdruk (OP) ≥ 4 barg
▪ controle met lucht of met gas onder atmosferische druk.
▪ ijken met lucht of met gas onder een druk die de verwachte Bedrijfsdruk (OP) benadert.
Uitrusting van een Turbinemeter:
• Twee afzonderlijke aansluitbare LF-impulsgevers met een frequentie van max. 1 Hz bij Qmax in de totalisator, waarvan één bestemd is voor het Telemetingssysteem van de Beheerder. Elke andere impulsgever moet afzonderlijk geïnstalleerd worden en mag de voor de Beheerder bestemde impulsgever niet beïnvloeden;
• Twee nabijheidsdetectoren (HF-impulsgever / schoependetector) van ministens 300 Hz bij Qmax van de Meter, waarvan één bestemd is voor het Volumeherleidingsinstrument en één voor het Telemetingssysteem van de Beheerder;
• Eén of twee zakbuizen voor de temperatuurmeting (indien mogelijk).
Uitrusting van een meetlijn met Turbinemeter
• Een ingangsafsluiter met by-pass om op gelijke druk te brengen;
• Een conische filter uit fijn draadgaas dat door een geperforeerd plaatijzer wordt gedragen (het totale doorlaatoppervlak van de conische filter is groter dan of gelijk aan het doorlaatoppervlak van de buis). De filter blijft permanent in de leidingen, met de punt in de tegenovergestelde richting van de gasstroom georiënteerd;
• Verschildrukmeetpunten voor de conische filter met ½” NPT F afsluiter en afdichtstop;
• Een Turbinemeter met een lengte gelijk aan 3D, een recht leidingstuk (vóór de Meter) in overeenstemming met de fabrieksvoorschriften, alsook met de vereisten inzake “Low level perturbations” en “High level perturbations” zoals beschreven in §5. “Metrological performance requirements”; ”Installation conditions” van EN 12261 “Turbine Gas Meters”;
• Een recht leidingstuk van minstens 3D, met voldoende zakbuizen om de gastemperatuur te meten en te controleren, tevens voorzien van een ontluchtingskraan. De eerste zakbuis wordt op 1D van de uitgangsflens van de Turbinemeter geplaatst (zie punt 3.3.5.7.).
• Een uitgangsafsluiter (kogelafsluiter, behalve indien de uitgangsafsluiter van het Aardgasontvangststation een kogelafsluiter is).
Twee in serie/parallel geschakelde Turbinemeters
• Twee in serie/parallel schakelbare Turbinemeters zijn verplicht voor Aardgasontvangststations met een designdebiet hoger dan 3000 m³/u (Base Conditions).
• De installatie bestaat uit twee identieke meetlijnen. Elke Turbinemeter moet het nominaal debiet kunnen verwerken waarvoor de onderdelen voor de volumemeting gebouwd zijn.
• De installatie moet dusdanig ontworpen zijn dat beide Turbinemeters zowel in serie- als in parallel kunnen functioneren. De parallelschakeling is bedoeld om de tweede Turbinemeter te gebruiken in geval van defect of controle van de eerste. In serie kunnen beide Turbinemeters met elkaar vergeleken worden. Overschakelen van parallel naar serie of omgekeerd moet mogelijk zijn zonder de meting te onderbreken.
• De afsluiters van de serieschakellijn zijn twee afsluiters die in gesloten stand vergrendeld zijn met een drukmeetpunt er tussen of een afsluiter met dubbele dichting die in gesloten stand vergrendeld is en uitgerust is met een dichtheidscontrolesysteem.
Om deze meettechnologie te gebruiken dient er een individuele en specifieke schriftelijke gebruikstoelating van de FOD Economie afdeling Metrologie te worden bekomen.
De Ultrasoonmeters moeten voldoen aan de specificaties bepaald in de internationale aanbevelingen OIML R137-1 en/of ISO 17089 en te beschikken over een Europese modelgoedkeuring.
Het Meetstation waarin de Ultrasoonmeter wordt geplaatst mag niet worden beïnvloed door geluidsfrequenties komende van een andere installatie of installatieonderdelen.
Er dient een volledige diagnose software van de Ultrasoonmeter kosteloos ter beschikking gesteld te worden aan de Beheerder.
Ijking van de Ultrasoonmeter:
• Deze dient als één geheel geijkt te worden: stromingsgelijkrichter, rechte instroomlengte verzegeld aan hun teller voor de ijking, Ultrasoonmeter en rechte uitstroomlengte met temperatuurmeetpunten;
• Ijken met een gas of lucht, over het volledige meetbereik, onder een druk die de verwachte Bedrijfsdruk (OP) zoveel mogelijk benadert.
Uitrusting van een Ultrasoonmeter:
• Lokaal op de Meter een totalisator met volume aanduiding;
• Twee frequentie uitgangen waarvan één frequentie uitgang bestemd voor het Telemetingssysteem van de Beheerder ;
• Eén watchdog signaal bestemd voor de Beheerder;
• Eén uitgangssignaal voor detectie van reverse flow bestemd voor de Beheerder;
• Eén vrije communicatiepoort beschikbaar voor de Beheerder voor het gebruik van de diagnostische software;
• Voedingsspanning back-up met een minimale autonomie van 15 dagen voor de Ultrasoonmeter
Uitrusting van een meetlijn met één Ultrasoonmeter:
• Een ingangsafsluiter met volle opening en by-pass om op gelijke druk te brengen;
• Een stromingsgelijkrichter (indien nodig);
• De vereiste rechte instroomlengte vermeld op het certificaat OIML R137-1 of ISO 17089;
• Een Ultrasoonmeter;
• De vereiste rechte uitstroomlengte;
• Een uitgangsafsluiter (kogelafsluiter, behalve indien de uitgangsafsluiter van het Aardgasontvangststation een kogelafsluiter is).
Uitrusting van een meetlijn uitgerust met twee permanent in seriegeschakelde Ultrasoonmeters:
• Twee permanent in seriegeschakelde Ultrasoonmeters zijn verplicht bij een design debiet hoger dan 3000 m³/u. (Base Conditions). Beide te voorzien van de vereiste rechte in- en uitstroomlengte voor de Aardgasontvangststations
• Een ingangsafsluiter met volle opening en by-pass om op gelijke druk te brengen;
• Een stromingsgelijkrichter (indien nodig);
• De vereiste rechte instroomlengte vermeld op het certificaat OIML R137-1 of ISO 17089;
• Eerste Ultrasoonmeter;
• De vereiste rechte uitstroomlengte;
• De vereiste rechte instroomlengte vermeld op het certificaat OIML R137-1 of ISO 17089;
• Tweede Ultrasoonmeter;
• De vereiste rechte uitstroomlengte;
• Een uitgangsafsluiter (kogelafsluiter, behalve indien de uitgangsafsluiter van het Aardgasontvangststation een kogelafsluiter is).
Totaal volume bij twee permanent in seriegeschakelde Ultrasoonmeters:
• De installatie bestaat uit twee permanent in serie geschakelde Ultrasoonmeters die het nominaal debiet kunnen verwerken waarvoor de onderdelen voor de volume meting gebouwd zijn;
• Bij een normale werking van de Ultrasoonmeters zal het totaal herleverde volume gelijk zijn aan de helft van het gemeten herleverde volume per meter;
• Bij een afwijking > 0.5% tussen beide Ultrasoonmeters zal door de Fabrikant in aanwezigheid van de Beheerder worden onderzocht welke meter een afwijking vertoont. Bijgevolg zal het herleverde volume volledig door de andere meter worden gemeten vanaf het ogenblik dat de afwijking > 0.5%, tot herstelling van de situatie.
Een andere meettechnologie zal gebruikt mogen worden mits schriftelijke toestemming van de Beheerder en na het verkrijgen van een individuele en specifieke gebruikstoelating van de FOD Economie afdeling Metrologie.
3.3.5.5 BY-PASS LIJN
Het is geadviseerd om een meetlijn uit te rusten met een by-pass. De by-pass laat toe om bij overmacht de gastoevoer niet te onderbreken. De Beheerder en de Eindafnemer zullen in onderling overleg het volume doorheen de by-pass overeenkomen
Uitrusting van een by-pass lijn:
• Ofwel 2 afsluiters die in gesloten stand vergrendeld zijn met een ontluchtingskraan tussen de twee;
• Ofwel een afsluiter met dubbele dichting die in gesloten stand vergrendeld is en uitgerust is met een dichtheidscontrolesysteem.
3.3.5.6 TYPES VOLUMEHERLEIDINGSINSTRUMENT (VHI)
Iedere facturatiemeetlijn dient aangesloten te zijn op een Volumeherleidingsinstrument. Het Volumeherleidingsinstrument mag aangesloten zijn met meerdere meetlijnen na akkoord van de Beheerder.
De correctiecurve van de Meter (met uitzondering van de Rotorgasmeter), waarvoor de Bedrijfsdruk (OP) ≥ 4 barg, moet worden gebruikt in de berekeningsmethode van het Volumeherleidingsinstrument.
Het Volumeherleidingsinstrument dient aan de volgende vereisten te voldoen:
• PTZ-type;
• Bij gebruik in een gezoneerd gebied dient het Volumeherleidingsinstrument te voldoen aan de elektrische vereisten als bedoeld in de desbetreffende normen EN 60079-0 tot en met EN 60079- 11, en in EN 50039.
• De behuizing van het Volumeherleidingsinstrument dient de in EN 60529 opgegeven beschermingsgraad te hebben, en moet voldoen aan de door de fabrikant bepaalde installatievoorschriften. Elk deel van het Volumeherleidingsinstrument dat bestemd is voor gebruik in de openlucht en dat niet ontworpen is om in een waterdichte behuizing te worden gemonteerd, moet minstens beschermingsgraad IP65 hebben.
Aansluiting:
• voor een Rotorgasmeter: op de MF- of LF-impulsgever die in de totalisator van de Rotorgasmeter is gemonteerd.
• voor een Turbinemeter: op de HF-impulsgever van het turbinewiel
• voor een Ultrasoonmeter: frequentie output en communicatiepoort
Uitgerust met:
• Een voor het Volume Base Conditions (m³) programmeerbare LF-uitgang met mogelijkheid om een schakelversterker aan te sluiten waarvan de ingangsspecificaties overeenstemmen met de NAMUR-waarden (EN 60947-5-6).
• Eén van de uitgangen is voor het Telemetingssysteem van de Beheerder. Elke andere uitgang wordt afzonderlijk geïnstalleerd en mag het voor de Beheerder gereserveerde uitgangssignaal niet beïnvloeden.
• Indien gevraagd door de Beheerder wordt er een analoge uitgang (4-20 mA) beschikbaar gesteld voor zijn Telemetingssysteem.
• Minstens één totalisator van het Volume Base Conditions (m³) en één totalisator ‘repeater van het Volume Measurement Conditions (m³)’ van het niet-transiënte, elektronische of mechanische type zonder nulstelling (reset).
• Bij stroomuitval/-storing moeten de instellingen van het Volumeherleidingsinstrument minstens één maand behouden blijven.
• De mogelijkheid om de correctiecurve van de meter te integreren in de berekeningsmethode voor het Volume Base Conditions
Een batterijgevoed elektronisch Volumeherleidingsinstrument is aanvaardbaar voor Bedrijfsdruk (OP)
< 4 bar. In dit geval is het gebruik van een LF-impulsgever toegestaan en moet de correctiecurve van de Meter niet noodzakelijk geïntegreerd zijn in de berekeningsmethode voor het Volume Base Conditions.
Er mag geen enkel ander type Volumeherleidingsinstrument worden gebruikt tenzij met voorafgaande schriftelijke toestemming van de Beheerder. De Beheerder mag deze toestemming herroepen indien blijkt dat het Volumeherleidingsinstrument niet langer dan zes maanden storingsvrij functioneert (defecten, afwijken van de tolerantiegrenswaarden die van toepassing zijn,…). In geval van herroeping dient de Eindafnemer het desbetreffende Volumeherleidingsinstrument zo spoedig mogelijk te vervangen om aan de Operationele Procedures te voldoen.
3.3.5.7 DRUK- EN TEMPERATUURMEETPUNTEN
• Elke meetlijn moet uitgerust zijn met een collector, bestaande uit een aansluitingspunt op het “Pm Punt” (“Pr Punt”), een afvoer onder in de collector en voorzien van minstens vier drukmeetpunten met afsluiter en afdichtstop of aansluiting om de Bedrijfsdruk (OP) correct te meten en de meettoestellen te kunnen controleren. Deze drukmeetpunten dienen om volgende functionaliteiten te waarborgen:
- voor de aansluiting van de drukopnemer van het Volumeherleidingsinstrument;
- voor het Telemetingssysteem van de Beheerder;
- voor de precisiemanometer;
de precisiemanometer heeft een precisieklasse van 0,6 (geen ijkcertificaat vereist) en een diameter van minstens 150 mm. De Bedrijfsdruk (OP) moet kunnen gemeten worden tussen 50% en 80% van de afleesschaal.
- voor de aansluiting van een controlemanometer;
• De meetnippels van de drukmeetpunten hebben een diameter van ¼” NPT F en zijn voorzien van een (verzegelbare) kogelafsluiter.
• De drukmeetpunten moeten gemonteerd worden op een collector die eigen is aan elke meetlijn en zijn er niet mee verbonden. De collector wordt op het “Pm” punt van de meter aangesloten via een trilvaste verbinding. De aansluiting wordt uitgevoerd door middel van een buis met diameter ¼”, 6 mm, 8 mm, 10 mm of via een roestvrijstalen tubing (geen gewapend kunststof).
• Een (verzegelbare) hoofdafsluiter wordt gemonteerd op het ‘Pm’ punt (‘Pr’ punt).
3.3.5.7.2 Temperatuurmeetpunten
• Elke meetlijn moet voorzien zijn van minstens vier temperatuurmeetpunten (met zakbuizen) die expliciet gebruikt worden om onderstaande functionaliteiten te waarborgen, teneinde een correcte temperatuurmeting te kunnen uitvoeren en de meettoestellen te controleren:
- voor de aansluiting van de temperatuuropnemer van het Volumeherleidingsinstrument;
- voor het Telemetingssysteem van de Beheerder;
- voor de precisiethermometer met precisie van ± 0,5°C.(geen ijkcertificaat vereist). Het temperatuurmeetbereik ligt tussen -10°C tot +40°C.
- voor de aansluiting van een controlethermometer;
• Indien er in de behuizing van een Rotorgasmeter of een Turbinegasmeter één of meerdere temperatuurmeetpunten zijn aangebracht dan wordt de Meter geijkt met de in zijn behuizing aangebrachte temperatuurmeetpunten. Eén van deze temperatuurmeetpunten moet worden gebruikt voor de temperatuuropnemer van het Volumeherleidingsapparaat.
• De technische voorschriften van de Fabrikant van de Meter bepalen de afstand waarop de andere temperatuurmeetpunten dienen te worden geplaatst.
• Voor een Rotorgasmeter worden de bijkomende temperatuurmeetpunten in de meetlijn voor de Meter geplaatst bij een Turbinemeter en Ultrasoonmeter worden de bijkomende temperatuurmeetpunten in de meetlijn na de Meter geplaatst.
• De meetnippels voor de temperatuurmeetpunten hebben een diameter van ¾” NPT F en een gepaste hoogte voor eventuele warmte-isolatie.
• De zakbuizen zijn bij voorkeur vervaardigd van roestvrij staal en hebben een nominale diameter van ¾” NPT. De binnendiameter is aangepast aan de buitendiameter van het meetinstrument (voor het Telemetingssysteem van de Beheerder dient de binnendiameter 13 mm te zijn).
• De zakbuizen mogen niet op de leidingen worden gelast.
• De zakbuizen zijn bestand tegen de Maximale Incidentele Druk (MIP) en tegen de dynamische mechanische belasting van de gasstroom in de leiding. De vrije lengte van de zakbuizen in de buis ligt tussen 1/3e van de diameter en 2/3e van de diameter, met een maximum van 10 cm.
• De bodems van de zakbuizen moeten voorzien zijn van een niet corrosief warmtegeleidend product (olie, glycol…). Het is niet toegestaan om zakbuizen horizontaal te monteren.
4 ONDER GAS ZETTEN
Het onder gas zetten, dat wil zeggen het openen van de Ingangshoofdafsluiter, mag uitsluitend uitgevoerd worden door een gemachtigde vertegenwoordiger van de Beheerder en op expliciet verzoek van de Eindafnemer.
Het aardgasontvangststation mag uitsluitend in bedrijf worden gesteld in bijzijn van een vertegenwoordiger van de Beheerder. De vertegenwoordiger van de Beheerder dient hiervoor minstens 3 weken vóór de geplande datum te worden uitgenodigd door de Eindafnemer.
Vóór het onder gas zetten:
Dienen de volgende documenten voorafgaandelijk aan een vertegenwoordiger van de Beheerder te worden bezorgd voor:
• In geval van een PED-installatie:
- In overeenstemming met de van toepassing zijnde module de verklaring van overeenstemming van de Fabrikant voor de installatie en respectievelijk certificaat, kwaliteitssysteemgoedkeuring, verklaring van type-onderzoek / ontwerp-onderzoek of autorisatierapport van de Aangemelde Instantie
- De verklaringen van overeenstemming voor de in de installatie ingebouwde componenten
• Voor de overige installaties uitgesloten uit toepassingsgebied PED:
- Het eindverslag van het Erkend Controle-Organisme (Quality Release Note - QRN)
• De ijkcurve(s) van de Meter(s);
• Een door de Eindafnemer ondertekend document (Bijlage 4 van de Standaard Aansluitingsovereenkomst) waaruit blijkt dat de volledige installatie stroomafwaarts van het Aardgasontvangststation operationeel is en voldoet aan de geldende wet- en regelgeving en dat de Beheerder gemachtigd is om de Ingangshoofdafsluiter te openen.
• Keuringsverslag van de elektrische installatie die toebehoort aan het Aardgasontvangststation en die de conformiteit bevestigt met het AREI
Dient het Telemetingssysteem van de Beheerder volledig operationeel te zijn: de nodige schikkingen dienen door de Eindafnemer getroffen te worden zodat, minstens 2 weken voor het onder gas zetten, het Telemetingssysteem door de Beheerder kan worden getest (voedingsspanning, communicatiekanalen, enz.).
Dient het Volumeherleidingsinstrument reeds bedrijfsklaar en geparameteriseerd te zijn. De officiële indienstname van het Volumeherleidingsinstrument zal nadien conform de indienstnameprocedure van en door de Beheerder worden uitgevoerd van zodra er aardgasafname is. De Eindafnemer zal de Beheerder op de hoogte brengen van de aardgasafname.
Tijdens het onder gas zetten en de inbedrijfstelling van het Aardgasontvangststation:
• Zal de Eindafnemer, in overeenstemming met de aanwijzingen van de Fabrikant, nagaan of alle samenstellende delen operationeel zijn en deugdelijk functioneren.
• Worden alle drukbeveiligingen gecontroleerd door de Constructeur.
• Zal er een Meter(s) index opname(n) worden uitgevoerd door de Beheerder.
5 OPERATIONELE PROCEDURES AARDGASONTVANGSTSTATION
5.1 ALGEMEEN
5.1.1 TOEGANG
De Beheerder moet zich op elk ogenblik met een voertuig toegang kunnen verschaffen tot aan het Aardgasontvangststation en de Installatie van de Beheerder. De toegangsformaliteiten moeten tot een minimum beperkt blijven zodat de Beheerder de bedrijfszekerheid van de regel- en meettoestellen kan nagaan.
De Eindafnemer informeert de vertegenwoordigers van de Beheerder in verband met de geldende veiligheidsvoorschriften op de Site. De vertegenwoordigers van de Beheerder moeten zich houden aan de veiligheidsvoorschriften die op de Site van de Eindafnemer van kracht zijn.
5.1.2 BEDIENINGSSLEUTEL VAN DE EINDAFNEMER
De bedieningssleutel van de Ingangshoofdafsluiter, door de Beheerder overhandigd aan de Eindafnemer, moet worden bewaard op een goed gekende plaats, die gemakkelijk bereikt en herkend kan worden door het exploitatiepersoneel van het Aardgasontvangststation. Deze bedieningssleutel moet in elk geval buiten het Aardgasontvangststation worden bewaard (bij voorkeur in de nabijheid van de Ingangshoofdafsluiter). Met deze bedieningssleutel kan de Ingangshoofdafsluiter in hoogdringende gevallen worden gesloten, indien het wegens ongeval of Overmacht onmogelijk blijkt de gepaste maatregelen te nemen door middel van de afsluiters van het Aardgasontvangststation. De Eindafnemer is verantwoordelijk voor deze bedieningssleutel en elk gebruik van deze sleutel wordt onder zijn verantwoordelijkheid uitgevoerd. Het openen van de Ingangshoofdafsluiter, mag uitsluitend uitgevoerd worden door een Gemachtigde vertegenwoordiger van de Beheerder en op expliciet schriftelijk verzoek (door middel van Bijlage 4 van de Standaard Aansluitingsovereenkomst) van de Eindafnemer.
5.1.3 ODORISATIE
Het door de Beheerder op het Aansluitingspunt geleverde Aardgas wordt niet geodoriseerd. Het is de verantwoordelijkheid van de Eindafnemer om te zorgen dat aan alle ter zake dienende wettelijke vereisten is voldaan, inzonderheid – voor zover van toepassing – het Koninklijk Besluit van 28 juni 1971.
5.1.4 ONDERHOUD
Zie Standaard Aansluitingsovereenkomst.
5.1.5 VEILIGHEID
De Eindafnemer moet de Fabrikant van het Aardgasontvangststation verplichten al het nodige te doen om de veiligheidsvoorschriften na te komen.
5.1.6 VERZEGELING VAN DE MEETAPPARATUUR DOOR DE BEHEERDER
Het is de Beheerder toegestaan alle by-pass afsluiters alsook alle kleppen, ventielen, aansluitingen en schakelkasten van de controle-, besturings- en meetapparatuur naar eigen goedvinden te verzegelen.
Het is de Eindafnemer toegestaan een schriftelijk en met redenen omkleed verzoek tot de Beheerder te richten teneinde deze door de Beheerder aangebrachte zegels te verwijderen. Indien de Eindafnemer zich genoodzaakt ziet de zegels te verbreken, dient de Eindafnemer de dispatching van de Beheerder onmiddellijk daarvan telefonisch op de hoogte te brengen – met opgave van de redenen – en dat schriftelijk te bevestigen aan de Beheerder.
5.1.7 METEROPNEMING
Voor meetlijnen die uitgerust zijn met een Telemetingssysteem van de Beheerder moet de Eindafnemer een register wekelijks invullen (indien mogelijk op dezelfde dag). Deze geregistreerde gegevens moeten beschikbaar zijn voor de Beheerder (gedurende een periode van minstens 3 maanden) op zijn verzoek.
Indien de meterstanden worden ingevoerd via de webapplicatie van Fluxys volstaat het, voor meetlijnen die zijn uitgerust met een Telemetingssysteem, om de meterstanden maandelijks in te
geven (binnen de eerste 5 werkdagen van de maand) en dient er geen ander register te worden bijgehouden. Xxxxxx houdt zich echter het recht toe om een hogere frekwentie te vragen indien dit nodig blijkt (bvb. falen van de installatie).
Voor meetlijnen die niet met een Telemetingssysteem zijn uitgerust moet de Eindafnemer dagelijks dit register invullen en éénmaal per week naar de Beheerder opsturen of dagelijks de meterstanden ingeven via de webapplicatie van Fluxys.
5.1.8 LOCATIE VOOR HET TELEMETINGSSYSTEEM VAN DE BEHEERDER
• Alle elektrische (en elektronische) apparatuur moet geïnstalleerd worden in overeenstemming met de voorschriften van de Fabrikant, in voorkomend geval in een aangepast lokaal.
• Op vraag van Xxxxxx, zorgt de Eindafnemer voor een telefoonaansluiting (telefoonkabel met minstens 6 aderparen) op de locatie van ieder Telemetingssysteem als er geen communicatie netwerk van de Beheerder beschikbaar is. Deze aansluiting wordt door de Eindafnemer voorzien van een extern oproepbaar telefoonnummer dat exclusief wordt gebruikt door het Telemetingssysteem van de Beheerder.
• Elk* door de Beheerder geleverd en geïnstalleerd Telemetingssysteem moet aan een wand kunnen worden bevestigd buiten het gezoneerde gebied, beschermd tegen stof, vocht, condensatie bij een gemiddelde omgevingstemperatuur tussen 0 °C en +40°C. Bijgevolg dient de Eindafnemer minstens voor 1 m x 1 m x 1 m vrije ruimte te zorgen om de apparatuur te kunnen installeren.
• De Eindafnemer voorziet voor alle kabels, noodzakelijk voor het Telemetingssysteem van de Beheerder, de nodige wanddoorvoeren en (indien noodzakelijk) gasdichte wanddoorvoeren.
• De Eindafnemer dient de telemetingskabel en/of het glasvezelkanaal te leggen vanaf het Aansluitingspunt tot aan het Telemetingssysteem van de Beheerder.
• De Eindafnemer dient drie elektrische voedingspunten van 230 V 50 Hz 20 A beschikbaar te stellen aan de Beheerder per Telemetingssysteem.
• Wanneer het Telemetingssysteem van de Beheerder kan worden blootgesteld aan omgevingsfactoren (openbare toegankelijkheid, regen, hitte, trillingen,…) dient de Eindafnemer hiervoor aangepaste beschermingsmaatregelen te voorzien.
• Het is de Eindafnemer niet toegelaten om zijn eigen apparatuur te installeren in de kast van het Telemetingssysteem van de Beheerder
(*) Uitzondering: Wanneer de Beheerder beslist een Gaschromatograaf te installeren dient er hiervoor in overleg met de Eindafnemer een vrij toegankelijke locatie van minstens 5m20 x 2m40 x 3m te worden toegewezen buiten het gezoneerde gebied in de nabijheid van het Aardgasontvangststation.
En zal de Eindafnemer hiervoor een aparte fundering voorzien conform de specificatie van de Beheerder.
5.2 METROLOGISCHE CONTROLES
De Eindafnemer dient:
• Alle meetapparatuur in overeenstemming te houden met de geldende wet- en regelgeving, alsook met de fabrieksvoorschriften en andere specificaties omschreven in deze Operationele Procedures, met uitzondering van de Installaties van de Beheerder welke door de Beheerder zullen onderhouden worden. De tolerantiegrenswaarden (OIML R140) voor alle meetapparatuur zijn in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving.
• Met de nodige regelmaat controles te laten uitvoeren, handelend als Voorzichtige en Zorgvuldige Operator en met inachtneming van de geldende wet- en regelgeving, de toepasselijke codes, standaarden en normen alsook in overeenstemming met de fabrieksvoorschriften en andere specificaties als bedoeld in deze Operationele Procedures.
5.2.1 CONTROLE VAN DE MEETAPPARATUUR IN HET MEETSTATION
Het is beide Partijen toegestaan, zo vaak als zij dat nodig achten en handelend als Voorzichtige en Zorgvuldige Operator, de precisie van de geïnstalleerde meetapparatuur te laten controleren.
Bovendien heeft iedere Partij het recht een controle te vragen van de meetapparatuur, handelend als Voorzichtige en Zorgvuldige Operator, in aanwezigheid van een afgevaardigde van de andere Partij. Deze controle kan bijvoorbeeld plaatsvinden door een erkende ijkbank die de Meter naziet of en indien mogelijk een vergelijking met een andere meetinstallatie of door het plaatsen van Meters in een serieschakeling.
Indien uit deze controle blijkt dat de apparatuur niet binnen de toegestane tolerantiegrenzen functioneert, dan worden de controlekosten alsook de daarop volgende afstellings- en ijkingskosten ten laste van de Eindafnemer genomen.
Over elke controle dient een schriftelijk rapport te worden opgesteld
5.2.2 PERIODIEKE CONTROLE VAN DE METROLOGISCHE PRESTATIES VAN EEN METER
Alle hiermee verbonden kosten zijn ten laste van de Eindafnemer.
Een Meetstation zonder serieschakelmogelijkheid van de Meter:
De controle van de metrologische prestatie van de Meter aangesloten op de Telemetingssysteem van de Beheerder gebeurt na maximum 15 jaar.
Hiervoor wordt de Meter:
• Of gedemonteerd en opgestuurd naar een geaccrediteerde ijkbank voor revisie en herijking.
- een revisie houdt minimaal in het vervangen van lagers en versleten onderdelen
- en de meter moet voldoen aan de bijlage bij het KB van 20 december 1972 betreffende de gasmeters regelgeving en gekalibreerd volgens de normen beschreven in het hoofdstuk 3.3.5
• Of herijkt zonder revisie waarna hij terug in dienst mag worden genomen, voor een periode van maximum 5 jaren tot zijn volgende controle, als de meter voldoen aan aan de bijlage bij het KB van 20 december 1972 betreffende de gasmeters regelgeving en gekalibreerd volgens de normen beschreven in het hoofdstuk 3.3.5
• Of vervangen door een nieuwe Meter
Een Meetstation met serieschakelmogelijkheid van de Meters:
De aanwezigheid van een serieschakelmogelijkheid tussen de Meters laat het toe om periodiek hun onderlinge metrologische prestaties te vergelijken.
De controle van de metrologische prestaties van één van de Meters gebeurt na maximum 15 jaar. De Meter die hiervoor in aanmerking komt wordt aangeduid door de Beheerder.
De controle van de metrologische prestatie voor elke Meter gebeurt na maximum 30 jaar.
Hiervoor wordt de Meter:
• Of gedemonteerd en opgestuurd naar een geaccrediteerde ijkbank voor revisie en herijking.
- een revisie houdt minimaal in het vervangen van lagers en versleten onderdelen
- en de meter moet voldoen aan de bijlage bij het KB van 20 december 1972 betreffende de gasmeters regelgeving en gekalibreerd volgens de normen beschreven in het hoofdstuk 3.3.5
• Of herijkt zonder revisie waarna hij terug in dienst mag worden genomen, voor een periode van maximum 10 jaren tot zijn volgende controle, als de meter voldoen aan aan de bijlage bij het KB van 20 december 1972 betreffende de gasmeters regelgeving en gekalibreerd volgens de normen beschreven in het hoofdstuk 3.3.5
• Of vervangen door een nieuwe Meter
Na herijking en inbouw van de Meter zal de Beheerder, in samenspraak met de Eindafnemer, de metrologische prestaties van beide Meters opnieuw met elkaar vergelijken.
De controle van de metrologische prestatie van de Meter aangesloten op de Telemetingssysteem van
de Beheerder gebeurt na maximum 15 jaar. Hiervoor wordt de Meter:
• Of gedemonteerd en opgestuurd naar een geaccrediteerde ijkbank voor revisie en herijking.
- een revisie houdt minimaal in het vervangen van lagers en versleten onderdelen
- en de meter moet voldoen aan de bijlage bij het KB van 20 december 1972 betreffende de gasmeters regelgeving en gekalibreerd volgens de normen beschreven in het hoofdstuk 3.3.5
• Of herijkt zonder revisie waarna hij terug in dienst mag worden genomen, voor een periode van maximum 5 jaren tot zijn volgende controle, als de meter voldoen aan aan de bijlage bij het KB van 20 december 1972 betreffende de gasmeters regelgeving en gekalibreerd volgens de normen beschreven in het hoofdstuk 3.3.5.
• Of vervangen door een nieuwe Meter
5.2.2.3 ULTRASOONMETER OF ANDERE MEETTECHNOLOGIEËN
Het type van ijking alsook de toegestane toleranties volgen uit de van toepassing zijnde internationale normeringen. De periodiciteit zal worden bepaald door de Beheerder en deze zal de Eindafnemer hierover informeren.
5.2.3 DEFECTEN VAN MEETAPPARATUUR
Meetapparatuur die defect is, buiten het ijkbereik is of buiten de tolerantiegrenswaarden functioneert, dient onmiddellijk te worden vervangen of hersteld (en zo nodig geijkt) in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving, de toepasselijke codes, standaarden en normen alsook de fabrieksvoorschriften en andere specificaties als bedoeld in de voorliggende Operationele Procedures.
Indien het in afwachting van een herstelling of vervanging niet mogelijk is op een reservemeetlijn over te schakelen, dient de Eindafnemer de meetapparatuur zo spoedig mogelijk te vervangen of te herstellen, uiterlijk zeven (7) werkdagen na daarvan kennis te hebben genomen.
Indien in uitvoering van de bepalingen onder punt 3.3.5.2 of punt 3.3.5.3 een tweede meetinstallatie aanwezig is in het Aardgasontvangststation kan één van beide meetinstallaties beschouwd worden als reserve meetlijn.
De Eindafnemer dient redelijkerwijs al het mogelijke te doen om zich aan deze tijdslimieten te houden, ofwel door zelf de vereiste reserveonderdelen op voorraad te houden, ofwel door een overeenkomst met derden te sluiten. Ingeval de Eindafnemer zich niet aan deze tijdslimieten houdt, is de Beheerder gerechtigd naar eigen goedvinden de desbetreffende meetapparatuur van de Eindafnemer te vervangen, waarbij alle daaruit voortvloeiende kosten ten laste van de Eindafnemer zijn.
De Eindafnemer dient naar maatstaven van redelijkheid al het nodige te doen om het aantal en de tijdsduur van onderbrekingen in stroomvoorziening of telefoonaansluitingen te beperken.
5.2.4 FOUT VAN HET VOLUMEHERLEIDINGSINSTRUMENT
Bij een goede werking heeft het Volumeherleidingsinstrument een Maximaal toegestane fout (EMT) van 1% bij het omrekenen van het Volume Measurement Conditions (m³) naar het Volume Base Conditions (m³). Dit met inbegrip van de onzekerheid van de druk-, temperatuurmeting en de compressibiliteit die verbonden zijn met het Volumeherleidingsinstrument.
De EMT van 1% wordt bepaald tussen het gemeten Volume Base Conditions van het Volumeherleidingsinstrument enerzijds en de berekening van het Volume Base Conditions door de Telemetingssysteem van de Beheerder anderzijds.
Indien Volumeherleidingsinstrument defect is zal de Beheerder het Volumeherleidingsinstrument administratief buiten dienst nemen. In afwachting van de herstelling van het Volumeherleidingsinstrument zal de berekening van het herleverde volume gebeuren door, indien aanwezig, het Telemetingssysteem van de Beheerder.
Na de herstelling van het Volumeherleidingsinstrument zal de Beheerder, conform zijn
inspectieprocedure, het Volumeherleidingsinstrument controleren. Indien hieruit blijkt dat het Volumeherleidingsinstrument correct functioneert dan zal het opnieuw worden opgenomen in de facturatiecyclus.
5.2.5 CORRECTIES BIJ ONJUISTE METINGEN
Indien de belanghebbende Partijen enige onjuiste meting in het meetresultaat vaststellen of indien de meetapparatuur buiten dienst is dan wel een reparatiebeurt ondergaat met een onjuiste meting van de herleverde Aardgashoeveelheden tot gevolg, voor een wel of niet nader bepaalde tijdspanne, moeten de Beheerder, de Eindafnemer en de Bevrachter(s) van de Eindafnemer deze herleverde hoeveelheid in onderling overleg ramen op basis van de best beschikbare gegevens. Deze raming wordt uitgevoerd over een tijdvak dat ingaat op het ogenblik dat het probleem wordt vastgesteld of op het ogenblik waarop de meetapparatuur buiten dienst is gesteld. Indien de tijdspanne onbekend is of indien de partijen geen overeenstemming daarover bereiken, worden deze correcties toegepast over een tijdvak dat zich uitstrekt over de helft van de tijd die sinds de laatste controledatum, waarbij is vastgesteld dat de meetapparatuur nog in goede werking was, is verstreken. Deze controledatum is ofwel de datum van de laatste controle, ofwel de datum van de laatste ijking.
6 BEPALING VAN DE AFNAMEHOEVEELHEDEN
6.1.1 ALGEMEEN
De door de Eindafnemer afgenomen Aardgashoeveelheid wordt uitgedrukt op basis van de verbruikte energie (in kWh). Deze waarde wordt berekend door het overgebrachte volume (kubieke meter gas onder Basis Conditions (m³)) te vermenigvuldigen met de Calorische Bovenwaarde (CBW) van het Aardgas.
Om het Volume Measurement Conditions (Vm) te bepalen is elke meetlijn uitgerust met de volgende toestellen:
• Volume gasmeter die het volume meet onder zijn Measurement Conditions (Vm), dit wil zeggen het gasvolume onder bedrijfscondities van Druk (P) en Temperatuur (T).
• Druk- en temperatuursensoren, die hun meetwaarden ook doorgeven aan het Volumeherleidingsinstrument;
• het Volumeherleidingsinstrument (VHI) dat het volume Base Conditions (Vb) berekent op basis van de ontvangen gegevens en overeenkomstig de “ideale-gaswet” aangepast voor Aardgas. Voor deze berekening wordt de volgende formule toegepast:
Vb = Vm ×
P × Tb × Zb Pb T Z
6.1.2 BEPALING VAN DE GELEVERDE ENERGIE
6.1.2.1 STATION MET GASCHROMATOGRAAF.
Opmerking vooraf: Een Gaschromatograaf is te verstaan als een Gaschromatograaf die door de Beheerder is geïnstalleerd, onderhouden en gekalibreerd. Ter bepaling van de gaskwaliteit voor facturatiedoeleinden van de Beheerder mag geen enkel ander apparaat worden gebruikt, tenzij met voorafgaande toestemming van de Beheerder.
Berekening van de geleverde energie:
E = Vb x CBW (CBW conform ISO 6976)
De Calorische Bovenwaarde (CBW) wordt voor elke analyse berekend en vermenigvuldigd met de gasvolumes die sinds de vorige analyse zijn gemeten. Na elk uur worden alle volumes en energiewaarden van het laatste uur opgeteld teneinde de gewogen Calorische Bovenwaarde van het afgelopen uur te berekenen.
Elke dag worden de volgende items altijd op uurbasis geregistreerd: het volume, de energie, de overeenkomstige Calorische Bovenwaarde, de gewogen analysewaarde, de gewogen Z-waarde en de gewogen densiteit.
De Eindafnemer aanvaardt de geldigheid van de afgenomen Aardgashoeveelheid zoals die door het computersysteem van de Beheerder wordt berekend. De Eindafnemer is gerechtigd een verantwoordelijke medewerker te delegeren teneinde de controles en berekeningen bij te wonen.
6.1.2.2 STATION ZONDER GASCHROMATOGRAAF
Affinage
Volumeherleidingsinstrumenten die geïnstalleerd zijn op het L-gasvervoersnet, zijn geprogrammeerd voor het referentiegas nr. 6 (referentiedocument KVBG/01-2000).
Volumeherleidingsinstrumenten die geïnstalleerd zijn op het H-gasvervoersnet, zijn geprogrammeerd voor het referentiegas nr. 3 (referentiedocument KVBG/01-2000).
Volumeherleidingsinstrumenten die geprogrammeerd zijn voor één van de twee bovenvermelde referentiegassen, berekenen de Z/Zn-factor volgens de ISO-normen 12213-1, 2 en -3 of een internationale norm aanvaard door de Beheerder.
De Beheerder bepaalt de Z/Zn-factor van het daadwerkelijk geleverde gas door de volgende items te meten:
• de gemiddelde samenstelling van het daadwerkelijk geleverde gas, bepaald door een semi-continue analyse via een stel Gaschromatografen die op het Vervoerssysteem zijn geplaatst;
• de druk en temperatuur op het meetpunt.
Hierbij volgt de Beheerder de berekeningsmethode AGA8_92 die nader is omschreven in het document ISO 12213 "Natural Gas - Calculation of compressionfactor – part 2: Calculation using molar composition analysis".
Voor deze factor gebruikt het Volumeherleidingsinstrument de tabellen van het referentiegas. Dit verklaart de geringe afwijking van de eigenlijke Z/Zb-factor.
De Beheerder gebruikt de genormeerde berekeningsmethode van het Volumeherleidingsinstrument, referentiegas, druk en temperatuur op het meetpunt om opnieuw de Z/Zb factor van het Volumeherleidingsinstrument te berekenen om vervolgens het gemeten gasvolume te affineren naar de werkelijk geleverde gaskwaliteit.
Het volume Base Conditions (Vb aff), zoals bepaald door de Volumeherleidings-instrumenten, wordt aangepast op basis van de volgende formule:
Z
Zb referentiegas
waarbij:
Vb aff = Vb VHI
Z
Zb werkelijk geleverd gas
• Vb aff. het gecorrigeerde gasvolume onder Basis Conditions (Vb) is
• Vb VHI het gasvolume is, bepaald door het Volumeherleidingsinstrument onder Base Conditions (Vb).
Deze aanpassing wordt systematisch uitgevoerd.
In het Vervoerssysteem worden de Gaschromatografen dusdanig geïnstalleerd dat de aardgaskwaliteit stroomafwaarts van deze Gaschromatografen op ondubbelzinnige wijze kan worden bepaald.
Dit betekent dat de Beheerder te allen tijde kan bepalen door welke Gaschromatograaf het door de Eindafnemer afgenomen Aardgas werd geanalyseerd.
Vertrekkend van de analyses berekenen deze Gaschromatografen de gemiddelde gassamenstelling op Uur-basis, de calorische bovenwaarde, Z-waarde en densiteit.
Berekening van de op uurbasis geleverde energie:
E = Vb x CBW(CBW conform ISO 6976)
Elke dag worden de volgende items op uurbasis geregistreerd: het volume, de energie, de gemiddelde Calorische Bovenwaarde, het analysegemiddelde, de Z-waarde en densiteit.
De Eindafnemer aanvaardt de geldigheid van de samenstelling en de Calorische Bovenwaarde die de Beheerder voor zijn Vervoerssysteem heeft vastgelegd. Bijgevolg stemt de Eindafnemer in met alle aanpassingen van de waarden die door zijn meetapparatuur worden opgetekend. De Eindafnemer is gerechtigd een verantwoordelijke medewerker te delegeren teneinde de controles en berekeningen bij te wonen.
De Eindafnemer gaat ermee akkoord dat de herleverde energie bepaald wordt op basis van de resultaten van het Volumeherleidingsinstrument van de Eindafnemer, zoals doorgegeven door het Telemetingssysteem van de Beheerder voor zover de meetlijnen daarmee zijn uitgerust.
Voor meetlijnen zonder een Telemetingssysteem wordt het factureren bepaald op basis van de dagelijkse waarden van de index van de Volumemeting, de index van het Volumeherleidingsinstrument, de temperatuur en druk van de meetlijn op het moment van de registratie, ontvangen via de door de Eindafnemer geregistreerde gegevens (zie 5.1.7) en de gassamenstelling op uurbasis.
STANDAARD AANSLUITINGSOVEREENKOMST BIJLAGE 4
Xxxxxx Xxxxxxx Xxxxxxxxx 00
1040 BRUSSEL
Aardgasontvangststation
Datum: ……….…..
De ondergetekenden: …………………………………………………………………
Handelend voor de firma: …………………………………………………………..…
Verklaren:
- dat de ganse aardgasinstallatie die zich op hun eigendom bevindt, namelijk:
……………………………………………………in goede staat van werking is,
- dat alle veiligheidsmaatregelen, zoals voorzien in de heersende wetgeving werden genomen,
- dat de installatie die stroomafwaarts gelegen en rechtstreeks gekoppeld aan het aardgasontvangstation is gedimensioneerd en werd getest om te weerstaan aan de MAOP van het aardgasontvangststation,
- in het bezit te zijn van de bedieningssleutel van de ingangshoofdafsluiter van Fluxys (*),
- dat de aangestelde vertegenwoordiger van Fluxys mag overgaan tot het openen van de ingangshoofdafsluiter.
Opmerkingen:………………………………………………………………….
…………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………
Handtekening,
(*) Zie bijlage 1 Operationele Procedures, paragraaf 5.1.2 Bedieningssleutel van de Eindafnemer.
Voor consultatie