Bergingsovereenkomst 2023 - 2026 (II)
Bergingsovereenkomst 2023 - 2026 (II)
Bergingsovereenkomst 2023 – 2026 (II) 230320/IWW/iww
’s-Gravenhage, 20 maart 2023
Xxxxxxxxxxx 0 • 2514 HC ‘s Gravenhage • Telefoon 000 000 00 00 • Fax 000 000 00 00
F. xxx Xxxxxxxx Bankiers Amsterdam 63 26 97 245 • K.v.K. Amsterdam 33 302 701
Inhoudsopgave
Partijen en overweging 3
1. Definities 3
2. Incidenten en bergingsopdrachten 4
3. Rayon 4
4. Bereikbaarheid en beschikbaarheid 5
5. Typen bergingsopdrachten 5
6. Uitvoering van werkzaamheden 8
7. Aanrijdtijden 11
8. Kwaliteitseisen 14
9. Tarieven 16
10. Facturering en betaling 18
11. Duur van de overeenkomst 19
12. Overige bepalingen 20
Bijlage 1. Offerte bergingsonderneming 21
Bijlage 2. Definitief gunningsbesluit Stichting IMN 22
Partijen
1. Stichting Incident Management Nederland, hierna te noemen: "Stichting IMN", en
2. De bergingsonderneming genoemd in bijlagen 1 en 2, hierna te noemen: "de bergingsonderneming",
verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
1. Definities
1.1. Landelijk Centraal Meldpunt (“LCM”)
De alarmcentrale van Stichting IMN.
1.2. Alarmcentrale
Een in Stichting IMN participerende alarmcentrale, te weten Allianz Global Assis- tance, ANWB, Eurocross Assistance, SOS International, VHD Alarmcentrale, ZLM Verzekeringen of een andere door de Stichting IMN aan de bergingsonderneming bekend gemaakte partij.
1.3. Incident
Een gebeurtenis waarbij één of meer personenvoertuigen op een IM-weg zijn be- trokken en die leidt tot een bergingsopdracht in het verband van deze overeenkomst.
1.4. Rayon
Het werkgebied, gespecificeerd in een lijst wegvakken, waar de overeenkomst be- trekking op heeft.
1.5. IM-wegen
Wegen die door de verantwoordelijke wegbeheerder zijn aangewezen als wegen waarop incident management in samenwerking met Stichting IMN wordt toegepast.
1.6. Personenvoertuig
Een motorvoertuig met een toegestane maximummassa van 3.500 kilogram.
1.7. Kwaliteitseisen
De Kwaliteitseisen 2023 - 2026 (II) (’s-Gravenhage, 28 februari 2023).
1.8. Verkeerscentrale
Een regionale meld- en regelkamer van een wegbeheerder.
2. Incidenten en bergingsopdrachten
2.1. Stichting IMN ontvangt van wegbeheerders, politie, alarmcentrales en andere bron- nen meldingen van incidenten met personenvoertuigen die zich voordoen op IM- wegen. Stichting IMN zal de aan haar gemelde incidenten in het rayon aan de ber- gingsonderneming doorgeven. Stichting IMN kan niet garanderen dat incidenten ook daadwerkelijk bij haar worden gemeld. Incidenten in het rayon die niet bij Stichting IMN of een in Stichting IMN participerende alarmcentrale worden ge- meld, vallen buiten de werkingssfeer van deze overeenkomst.
2.2. Ongevallen (zie 5.1) die aan een in Stichting IMN participerende alarmcentrale worden gemeld kunnen door deze alarmcentrale rechtstreeks aan de bergingsonder- neming worden doorgegeven. Zij vallen binnen de werkingssfeer van deze overeen- komst. Voor deze meldingen vindt geen registratie plaats van aanrijdtijden.
2.3. De bergingsonderneming kan bij het waarnemen van een incident contact leggen met een Verkeerscentrale. Uitvoering van een berging is alleen toegestaan nadat de Verkeerscentrale daartoe toestemming heeft gegeven. Betaling van de opdracht ver- eist dat de Verkeerscentrale de melding doorgeeft aan het LCM en het LCM op- dracht verleent aan de bergingsonderneming om de berging uit te voeren.
3. Rayon
3.1. De overeenkomst heeft betrekking op het rayon dat is genoemd in het definitieve gunningsbesluit (Bijlage 2). De wegvakken waar dit rayon uit bestaat zijn beschre- ven in het document Landelijke Rayonindeling 2023 - 2026 (II) ('s-Gravenhage, 3 februari 2022, hierna "de Rayonindeling"). De Rayonindeling kan worden aangepast ingevolge het bepaalde in artikel 3.3. Wijzigingen worden door Stichting IMN tijdig bekend gemaakt in een nieuwe versie van de Rayonindeling.
3.2. Voor het beoordelen van de vraag of een incident zich voordoet op een IM-weg in het rayon, laat Stichting IMN zich leiden door de locatie die zij bij ontvangst van de melding van de meldende instantie doorkrijgt.
3.3. Wegbeheerders kunnen besluiten tot het opheffen van bestaande of aanwijzen van nieuwe IM-wegen. Dit kan ertoe leiden dat de lijst van wegvakken waaruit het ray- on bestaat na de startdatum van de overeenkomst wordt aangepast. Dit kan ook ge- beuren als gevolg van de aanleg of reconstructie van wegen. De bergingsonderne- ming zal dergelijke aanpassingen accepteren. Stichting IMN is vrij om nieuwe IM- wegen naar eigen inzicht in rayons in te delen.
4. Bereikbaarheid en beschikbaarheid
4.1. De bergingsonderneming is beschikbaar gedurende 365 dagen per jaar en 24 uur per dag. De bergingsonderneming is per telefoon zonder tussenkomst van een telefoon- beantwoorder of keuzemenu bereikbaar op een door het bedrijf zelf op te geven te- lefoonnummer. Het bedrijf is daarnaast bereikbaar via een door het bedrijf zelf op te geven emailadres.
4.2. Het is de bergingsonderneming alleen toegestaan om de uit de opdrachten voort- vloeiende werkzaamheden door een andere partij te laten verrichten als deze partij aan de Kwaliteitseisen voldoet en vooraf schriftelijk als vervanger bij Stichting IMN is aangemeld. De bergingsonderneming mag maximaal twee vervangende ber- gers voor het rayon aanwijzen. De bergingsonderneming mag niet meer dan 20% van het totaal aantal opdrachten in elk kwartaal door de vervanger(s) laten uitvoe- ren. De bergingsonderneming is verantwoordelijk voor bergingen die door de ver- vanger worden uitgevoerd.
5. Typen bergingsopdrachten
5.1. Berging schadevoertuig
5.1.1. De bergingsonderneming dient een in het verband van een ongeval gestrand voer- tuig met inzittenden van de plaats van het ongeval te vervoeren naar een vestiging van de bergingsonderneming ofwel een door het LCM, de betrokken alarmcentrale
of de politie opgegeven andere locatie die zich over de weg gemeten op niet meer dan 25 kilometer afstand bevindt van de plaats van het incident.
5.1.2. Als het voertuig naar een vestiging van de bergingsonderneming wordt gebracht, zal de bergingsonderneming de inzittenden ontvangen in de daarvoor op de vestiging ingerichte wachtruimte en behulpzaam zijn bij het bellen van een taxi of het regelen van vervangend vervoer.
5.1.3. Als de bergingsonderneming het aangetroffen schadevoertuig door een eenvoudige reparatie (tenminste tien minuten werk) zodanig weet te herstellen dat het op eigen kracht en op verantwoorde wijze de incidentlocatie kan verlaten, kan deze verrich- ting als bergingsopdracht worden gedeclareerd.
5.2. Berging brandgevaarlijk elektrisch voertuig
5.2.1. Een elektrisch voertuig is brandgevaarlijk als de batterij of de elektrische hoog- spanningskabels in het voertuig zichtbaar zijn beschadigd of als de batterij lekt, rookt of pruttelt of een chemische stank verspreidt. In dat geval wordt het voertuig geborgen met een salvagecontainer. Een salvagecontainer wordt ook ingezet als de brandweer er uitdrukkelijk om vraagt. De container dient binnen veertig minuten na een daartoe strekkende opdracht op de incidentlocatie te arriveren.
5.2.2. Een salvagecontainer is een waterdicht afsluitbare container waar een personen- voertuig in geladen kan worden en die met een brandweeraansluiting kan worden gevuld met water.
5.3. Berging onbeheerd achtergelaten voertuig
Op wegen van Rijkswaterstaat en enkele andere door het LCM bekend te maken wegbeheerders geldt een regeling voor het beheer van onbeheerd achtergelaten voertuigen. De berging van een onbeheerd achtergelaten voertuig op deze wegen dient - in aanvulling op de afmelding conform artikel 6.4.5 - zo snel mogelijk te worden gemeld bij het LCM. Vanaf dat moment gaat de verantwoordelijkheid voor het beheer van het voertuig over op het LCM, dat daarbij optreedt namens de weg- beheerder. Als het voertuig niet binnen drie dagen na aanmelding bij het LCM is opgehaald door zijn eigenaar, dient de bergingsonderneming het LCM indien moge- lijk te voorzien van het chassisnummer van het voertuig, een schatting van de waar- de van het voertuig en tenminste vier foto's van voorkant, achterkant en beide zij- kanten van het voertuig. De bergingsonderneming zal het voertuig overdragen aan de eigenaar of, als deze niet verschijnt, na ontvangst van een daartoe strekkend ver- zoek van het LCM, overdragen aan een door het LCM aangewezen demontagebe-
drijf ofwel op haar terrein door een door het LCM aangewezen partij laten verko- pen. Zolang het onbeheerd achtergelaten voertuig zich op het terrein van de ber- gingsonderneming bevindt, komen de stallingskosten voor rekening van het LCM.
5.4. Pechverplaatsing
Pechgevallen op IM-wegen kunnen als incident bij Stichting IMN worden gemeld. De bergingsonderneming dient deze voertuigen af te voeren naar de dichtstbijzijnde plek waar op een veilige manier pechhulp verleend kan worden. Dit kan een par- keerterrein of carpoolplaats zijn, maar ook het terrein van de bergingsonderneming.
5.5. Veiligstelling in opdracht van de politie
De politie kan de bergingsonderneming bij de uitvoering van een IM-opdracht op- dragen een voertuig veilig te stellen op een door de politie te bepalen locatie. Als die locatie zich op minder dan 25 kilometer afstand bevindt van de incidentlocatie, is daaraan geen extra vergoeding voor de bergingsonderneming verbonden. Als de politie de bergingsonderneming opdraagt het voertuig naar een plek te brengen op meer dan vijfentwintig kilometer afstand van de plaats van het incident, is dat een separate opdracht die buiten de werkingssfeer van deze overeenkomst valt.
5.6. Beveiliging
De bergingsonderneming kan van het LCM opdracht krijgen om te zorgen voor beveiliging van een incident (zie artikel 6.3). Dit betekent dat de bergingsonderne- ming dient uit te rukken met een extra voertuig. Dit kan een bergingsvoertuig of een beveiligingsvoertuig zijn. De eisen die worden gesteld aan beveiligingsvoertuigen zijn opgenomen in artikel 3I van de Kwaliteitseisen. Het extra voertuig dient op de incidentlocatie te worden ingezet conform de Richtlijn Eerste Veiligheidsmaatrege- len bij Verkeersincidenten.
5.7. Xxxxxxx-werkzaamheden
5.7.1. Het is mogelijk dat een wegbeheerder of een door deze ingeschakelde aannemer besluit om in (een deel van) het rayon op bepaalde tijdstippen van de dag een ber- gingsvoertuig standby te laten staan. Dit betekent dat op een door de wegbeheerder opgegeven locatie een bergingsvoertuig wordt opgesteld dat tot taak heeft om op een vastgesteld wegvak bij incidenten onmiddellijk uit te rukken. Bij de inzet van het standby-voertuig voor de uitvoering van een berging, dient het op de standby- locatie binnen dertig minuten door een vervangend bergingsvoertuig te worden af- gelost. Het standby-voertuig dient te beschikken over een schuifplateau.
5.7.2. Xxxxxxx-werkzaamheden vallen onder de werkingssfeer van deze overeenkomst. Bij de toewijzing van standby-werkzaamheden aan een bepaald rayon is niet de opstel- plaats van het standby-voertuig bepalend, maar het wegvak waarop de standby- werkzaamheden betrekking hebben.
5.8. Loze rit
De bergingsonderneming kan een loze rit claimen als, na een melding van het LCM, een bergingsvoertuig en/of een beveiligingsvoertuig naar de gemelde locatie is uit- gereden en in de omgeving van de gemelde incidentlocatie geen te bergen voertuig wordt aangetroffen of als dat voertuig zonder hulp (zie 5.1.3) van de bergingson- derneming de incidentlocatie kan verlaten. "In de omgeving van" dient in dit ver- band te worden verstaan als het wegvak tussen de aan weerszijden van de gemelde locatie gelegen oprit en afrit van de betrokken rijbaan of een andere goed vindbare locatie op minder dan vijf minuten rijdafstand van de gemelde locatie.
5.9. Annulering
Van een annulering is sprake als een opdracht van het LCM binnen een minuut wordt ingetrokken of als de berger zelf kan vaststellen dat geen bergingsopdracht nodig is, bijvoorbeeld bij ontvangst van een dubbele melding. Voor een geannu- leerde opdracht ontvangt de bergingsonderneming geen vergoeding.
6. Uitvoering van de werkzaamheden
6.1. Opdrachtverlening
6.1.1. Opdrachten aan de bergingsonderneming in het kader van deze overeenkomst wor- den door het LCM of de alarmcentrales gegeven. Opdrachten van andere partijen, behoudens politie-opdrachten zoals beschreven in 5.5 en standby-opdrachten zoals beschreven in 5.7, vallen buiten de werkingssfeer van deze overeenkomst.
6.1.2. Bij het verstrekken van de opdracht zal het LCM, voor zover mogelijk, de omvang van de opdracht alsmede de gegevens welke het te bergen voertuig en de verzeke- raar identificeren, vermelden. De bergingsonderneming zal uitrukken met één ber- gingsvoertuig, behalve wanneer het LCM om de inzet van meer voertuigen vraagt.
6.1.3. Bergingsopdrachten worden verstrekt met behulp van het Elektronisch Meldsys- teem Incident Management ("EMI"). EMI is een applicatie die kan worden geïnstal- leerd op desktopcomputers en op de mobiele platforms iOS en Android. Het sys-
teem is eigendom van Stichting IMN en wordt aan de bergingsonderneming ter be- schikking gesteld. De bergingsonderneming dient EMI in haar bedrijfsvoering op te nemen en bekend te zijn met de werking van het systeem.
6.1.4. Een opdracht dient door de bergingsonderneming in EMI te worden geopend om te kunnen worden gelezen. Vervolgens dient de opdracht in EMI te worden geaccep- teerd waarmee ontvangst aan het LCM wordt bevestigd. Als de opdracht niet binnen dertig seconden na verzending door het LCM wordt geaccepteerd, wordt de op- dracht telefonisch doorgegeven.
6.1.5. De bergingsonderneming zal tenminste 95% van de in elk kwartaal ontvangen op- drachten in EMI accepteren, zodat deze meldingen door het LCM niet telefonisch doorgegeven hoeven te worden.
6.1.6. Correcties van en aanvullingen op eerder in EMI verstrekte opdrachten worden door het LCM telefonisch aan de bergingsonderneming doorgegeven.
6.2. Veiligheid
Werkzaamheden worden zoveel als mogelijk uitgevoerd conform de Richtlijn Eer- ste Veiligheidsmaatregelen bij Incidenten ("REVI").
6.3. Beveiliging incidentlocatie
6.3.1. Als de bergingsonderneming als eerste op de plaats van het incident arriveert zal zij, naar gelang het met de verkeerscentrale gevoerde overleg,
- ofwel voorbij het te bergen voertuig stoppen en, al dan niet na arriveren van de weginspecteur, tot berging overgaan
- ofwel met behulp van het bergingsvoertuig zorgen voor beveiliging van de incidentlocatie; zodra een weginspecteur of de politie ter plaatse arriveert, neemt deze de beveiligingstaak over; uitgangspunt hierbij is dat het wachten op beveiliging niet langer duurt dan tien minuten.
6.3.2. Als het nodig is dat de incidentlocatie wordt beveiligd en als niet tijdig een wegin- specteur ter plaatse kan zijn en ook geen andere partij de beveiligingstaak uit kan voeren, zal de wegbeheerder de berger vragen om de inzet van een extra voertuig om de incidentlocatie te beveiligen.
6.4. Berging en afmelding
6.4.1. Bergingswerkzaamheden dienen professioneel, veilig en snel te worden uitgevoerd.
6.4.2. Medewerkers van de bergingsonderneming dienen tijdens het uitvoeren van ber- gingswerkzaamheden oranje bergingskleding te dragen in overeenstemming met de norm EN 471 klasse 3 of, bij kleding aangeschaft na 1 juli 2022, EN ISO 20471 klasse 3.
6.4.3. De bergingsonderneming aanvaardt tegenover de eigenaar van een te bergen of ver- plaatsen voertuig aansprakelijkheid voor schade die als gevolg van de berging aan het voertuig wordt toegebracht. Dit gebeurt volgens een desgevraagd aan de be- stuurder van het voertuig te overleggen regeling van vervoersvoorwaarden.
6.4.4. Alvorens de plaats van het incident te verlaten, dient de bergingsonderneming losse voorwerpen en rommel op het wegdek, die de doorstroming van het verkeer be- lemmeren, op te ruimen.
6.4.5. Binnen een uur na afloop van de berging meldt de bergingsonderneming aan het LCM het kenteken van elk geborgen voertuig en het type berging: ongeval, pech- verplaatsing, onbeheerd achtergelaten voertuig, beveiliging of loze rit. Een afmel- ding mag tot 72 uur na de berging gewijzigd worden. Als de correcte afmelding van een berging niet binnen 72 uur is ontvangen, kan de betaling van de factuur worden geweigerd.
6.4.6. Informatie en beeldmateriaal welke door de berger op de plaats van het incident wordt verkregen, mag niet aan derden ter beschikking worden gesteld.
6.5. Stalling
6.5.1. Als het voertuig naar het terrein van de bergingsonderneming wordt vervoerd, draagt de bergingsonderneming zorg voor stalling van het voertuig en beveiliging van de autosleutels. De bergingsonderneming spant zich in om het aantal stallings- dagen te beperken. Daartoe zal de bergingsonderneming het LCM én, als het om een verzekerd voertuig gaat, de betrokken alarmcentrale binnen 4 uur (buiten kan- tooruren 12 uur) na de berging op de hoogte brengen van een stalling.
6.5.2. Elektrische voertuigen of de daaruit verwijderde batterij worden buiten gestald. Bij ernstige beschadiging worden zij gestald in een container, tussen betonnen of stalen wanden of op 10 meter afstand van andere objecten.
6.6. Doortransport
6.6.1. De bergingsonderneming maakt geen aanspraak op uitvoering van het doortransport van de in het kader van een incident geborgen voertuigen.
6.6.2. De bergingsonderneming verleent medewerking aan het laden van het voertuig door de transporteur. Onder medewerking wordt verstaan het door de week tijdens kan- tooruren (08.00 - 18.00 uur) en op zaterdag overdag (09.00 - 15.00 uur) aanbieden van het voertuig. Bij afgifte van het voertuig wordt aan de transporteur een onderte- kend exemplaar van de vrachtbrief verstrekt. Kosten voor medewerking aan het doortransport zijn inbegrepen in het bergingstarief. Aan de transporteur worden geen kosten in rekening gebracht.
7. Aanrijdtijden
7.1. De bergingsonderneming dient in iedere rapportageperiode zoals gedefinieerd in artikel 7.10 voor tenminste 90,00% van de bergingsopdrachten een aanrijdtijd bin- nen de normtijd te behalen. Voor opdrachten die worden verstrekt in de dagelijkse periode van 05:00:00 tot en met 22.59:59 uur ligt de normtijd op 20:00 minuten. Voor opdrachten die worden verstrekt in de nachtelijke uren van 23:00:00 tot en met 04:59:59 ligt de normtijd op 25:00 minuten. Als tijdstip van opdrachtverlening geldt de starttijd van de melding zoals gedefinieerd in artikel 7.7.
7.2. De bergingsonderneming dient in iedere rapportageperiode zoals gedefinieerd in artikel 7.10 bovendien een gemiddelde aanrijdtijd te behalen die niet hoger is dan de geoffreerde maximale gemiddelde aanrijdtijd zoals vermeld in Bijlage 1.
7.3. De performance-eisen in artikel 7.1 en 7.2 gelden alleen voor bergingsopdrachten (ongevalsberging, pechverplaatsing of berging onbeheerd achtergelaten voertuig). Voor beveiligingsopdrachten geldt als eis dat het beveiligingsvoertuig niet meer dan één minuut na het bergingsvoertuig op de plaats van het incident dient te arriveren. Die verplichting geldt alleen als de beveiligingsopdracht in combinatie de met ber- gingsopdracht is verstrekt.
7.4. Bergings- en beveiligingsopdrachten dienen te worden uitgevoerd met een voertuig dat is uitgerust met een goed werkende GPS-unit zoals beschreven in artikel 3H van de Kwaliteitseisen. De GPS-unit verschaft het LCM actuele gegevens over de loca- tie en de status van de door de bergingsonderneming ingezette bergingsvoertuigen. De bergingsonderneming draagt zelf verantwoordelijkheid voor het goede functio- neren van de GPS-unit.
7.5. Het LCM dient voor elk door de bergingsonderneming in te zetten gecertificeerd bergings- of beveiligingsvoertuig te beschikken over de identificatiecode van de in dat voertuig ingebouwde GPS-unit. Mutaties door verkoop en aanschaf van ber- gingsvoertuigen of door het overplaatsen van GPS-units naar andere voertuigen dienen tijdig aan het LCM te worden doorgegeven (zie ook artikel 8.6).
7.6. Stichting IMN gebruikt de gegevens die zij ingevolge artikel 7.4 van de bergings- onderneming ontvangt voor:
• het bepalen van aanrijdtijden van bergingsopdrachten
• het informeren van wegbeheerders en weggebruikers over (verwachte) aan- komsttijden van bergingsvoertuigen en het verloop van bergingsopdrachten,
• het analyseren van het verloop van de afhandeling van incidenten met perso- nenvoertuigen op IM-wegen
• het toezien op de naleving van de overeenkomst en de in verband daarmee eventueel te sluiten standby-overeenkomsten.
7.7. Het door Stichting IMN beheerde computersysteem dat aanrijdtijden registreert, heeft de naam Aanrijdtijdensysteem Incident Management "("AIM"). Stichting IMN stelt met behulp van het AIM voor iedere registreerbare bergingsopdracht (zie artikel 7.8) een aanrijdtijd vast. Aanrijdtijden worden vastgesteld door verwerking van de locatie- en statusgegevens die door de bergingsonderneming aan Stichting IMN worden geleverd. Daarbij is de starttijd gedefinieerd als het tijdstip dat ligt op 15 seconden na het moment van openen1 van een via EMI ontvangen melding of, als de elektronische melding niet geopend wordt, het moment van beëindiging van het telefoongesprek waarin de opdracht wordt verstrekt. Het moment waarop het eerste gecertificeerde bergingsvoertuig in de omgeving van het incident arriveert voor het uitvoeren van de bergingswerkzaamheden geldt als eindtijd. De aanrijdtijd is gelijk aan de tijdsperiode tussen starttijd en eindtijd. Daarbij geldt een minimum van 0:00 minuten. Bij de bepaling van de aanrijdtijd van bergingsopdrachten blijven de locatiegegevens van beveiligingsvoertuigen die niet als bergingsvoertuig kunnen worden ingezet buiten beschouwing.
7.8. Een bergingsopdracht is registreerbaar als aan de volgende voorwaarden wordt vol- daan:
• de opdracht is verstrekt door het LCM en niet door een andere alarmcentrale
1 De melding wordt geopend door op het elektronisch verzonden meldnummer te klikken waarna de gegevens van de melding gelezen kunnen worden.
• er is geen sprake van een zogenaamde achterafmelding, ofwel een melding die de bergingsonderneming meer dan zestig minuten na de start van de ber- gingswerkzaamheden van het LCM ontvangt
• de opdracht wordt verricht op niet meer dan twee kilometer afstand van de door het LCM opgegeven locatie
• de opdracht leidt tot een berging en niet tot een loze rit of een annulering
• de opdracht wordt verstrekt op een tijdstip waarop het AIM normaal functi- oneert en niet tijdelijk buiten gebruik is
• de opdracht heeft betrekking op een locatie die door het AIM kan worden geïdentificeerd (bij aanpassing van wegen of ingebruikneming van nieuwe wegen is identificatie van de locatie soms tijdelijk niet mogelijk).
7.9. Als de bergingsonderneming bij het bereiken van het incident wordt gehinderd door files of stremmingen op A-wegen en op N-wegen, zal de opgetreden vertraging door Stichting IMN worden vastgesteld en in mindering worden gebracht op de ge- meten aanrijdtijd. Met stremmingen op het onderliggend wegennet wordt geen re- kening gehouden. Als Stichting IMN door nalatigheid aan de zijde van de bergings- onderneming voor een bepaalde berging geen locatie- en tijdgegevens van het inge- zette xxxxxxxxxxxxxxxx ontvangt, zal voor de betrokken berging een aanrijdtijd wor- den geregistreerd die gelijk is aan 25:01 minuten.
7.10. Aanrijdtijden worden beoordeeld per kwartaal. Onder kwartaal wordt verstaan iede- re periode van drie maanden die begint op 1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober. De Stichting IMN kan, als daar aanleiding toe is, besluiten om de aanrijdtijden per ka- lendermaand te beoordelen. Als zich in een kwartaal minder dan twintig registreer- bare opdrachten voordoen, vindt de beoordeling plaats over de eerste opeenvolgen- de reeks van kwartalen met wel minstens twintig registreerbare opdrachten.
7.11. De bergingsonderneming ontvangt na elke rapportageperiode een overzicht van de behaalde aanrijdtijden. Als de bergingsonderneming van mening is dat dit rapport geen juist beeld geeft van de geleverde prestaties, dient zij dit binnen drie weken na ontvangst van het rapport schriftelijk aan Stichting IMN bekend te maken. Stichting IMN zal zo nodig overgaan tot vaststelling van een aangepast rapport.
7.12. Als de bergingsonderneming in een rapportageperiode niet aan één of beide van de in artikel 7.1 en 7.2 genoemde eisen voldoet, dan kan Stichting IMN binnen drie maanden na afloop van de betrokken rapportageperiode de bergingsonderneming per gewone post en per email een waarschuwing sturen. Als desondanks ook in een volgende rapportageperiode aan één of beide van de genoemde eisen niet wordt
voldaan, heeft Stichting IMN het recht om de overeenkomst met onmiddellijke in- gang en zonder ingebrekestelling te ontbinden.
7.13. Als de bergingsonderneming in een rapportageperiode een gemiddelde aanrijdtijd behaalt die meer dan een minuut hoger is dan de geoffreerde maximale gemiddelde aanrijdtijd, dan kan Stichting IMN, onverminderd het bepaalde in artikel 7.12, be- sluiten het basistarief te verlagen met een bedrag dat gelijk is aan het aantal gehele minuten (naar beneden afgerond) van het verschil tussen geoffreerde en gerealiseer- de aanrijdtijd, vermenigvuldigd met € 25,00. Dit betekent dat een overschrijding met 59 seconden of minder niet leidt tot een tariefverlaging. De wijziging werkt door in alle van het basistarief afgeleide tarieven. De wijziging geldt voor het kwar- taal dat begint na het moment waarop zij aan de bergingsonderneming wordt mede- gedeeld en duurt één kwartaal.
7.14. Stichting IMN is gehouden om het systeem waarmee de aanrijdtijden worden vast- gesteld jaarlijks te laten keuren door een onafhankelijke EDP auditor. Als het AIM in een kwartaal gedurende maximaal 72 uur (of bij rapportage per maand gedurende maximaal 24 uur) zodanig buiten gebruik raakt dat geen aanrijdtijden kunnen wor- den bepaald, worden kwartaalscores berekend met weglating van de gegevens uit de betrokken periode. Als het systeem in enig kwartaal gedurende een periode langer dan 72 uur (of bij rapportage per maand gedurende maximaal 24 uur) buiten ge- bruik raakt, is artikel 7.12. op die rapportageperiode niet van toepassing. Dit doet niet af aan de verplichtingen voor de bergingsonderneming uit hoofde van de artike- len 7.1 en 7.2.
7.15. De gerapporteerde aanrijdtijden zijn vertrouwelijk. Stichting IMN heeft na afloop van een rapportageperiode wel het recht om bekend te maken in welke rayons de aanrijdtijden aan een nader te bepalen generieke norm voldeden.
8. Kwaliteitseisen
8.1. De bergingsonderneming dient gedurende de looptijd van de overeenkomst te vol- doen aan de door Stichting IMN gestelde kwaliteitseisen. De eisen zijn vastgelegd in het document Kwaliteitseisen 2023 - 2026 (II) ('s-Gravenhage, 28 februari 2023, hierna "de Kwaliteitseisen") of Kwaliteitseisen 2023 – 2026 (’s-Gravenhage, 20 mei 2022). De bergingsonderneming dient gedurende de gehele looptijd van de over- eenkomst te beschikken over een geldig kwaliteitscertificaat. Ook certificaten vol-
gens de Kwaliteitseisen 2019 - 2022 ('s-Gravenhage, 8 juni 2018) die zijn afgegeven vóór 15 mei 2022 en waarvan de looptijd niet is verstreken worden door Stichting IMN als geldig geaccepteerd.
8.2. Als gedurende de looptijd van deze overeenkomst verandering komt in de op het certificaat vermelde gegevens, is de bergingsonderneming gehouden Stichting IMN hierover onverwijld te informeren. In de genoemde gevallen dient uiterlijk vier we- ken na inwerkingtreding van de mutatie een nieuw certificaat te worden aangeboden dat de nieuwe situatie documenteert.
8.3. Stichting IMN heeft het recht de bergingsonderneming aan een keuring te onder- werpen. Aan deze keuring zal de bergingsonderneming medewerking verlenen.
8.4. Als wordt vastgesteld dat de bergingsonderneming op enig moment niet voldoet aan de Kwaliteitseisen en/of als het kwaliteitscertificaat dat aan de bergingsonderne- ming is verstrekt op enig moment wordt ingetrokken, heeft de bergingsonderneming maximaal dertig dagen de tijd om te zorgen dat zij opnieuw aan de eisen voldoet én over een geldig kwaliteitscertificaat beschikt.
8.5. Bergingswerkzaamheden mogen uitsluitend worden uitgevoerd door medewerkers die voldoen aan de opleidingseisen (Hoofdstuk 2 van de Kwaliteitseisen). De be- trokken medewerkers dienen op verzoek van Stichting IMN of haar vertegenwoor- diger hun rijbewijs en bergingsdiploma te tonen.
8.6. Bergingswerkzaamheden mogen uitsluitend worden uitgevoerd met bergingsvoer- tuigen die aan de kwaliteitseisen voldoen (Hoofdstuk 3 van de Kwaliteitseisen). De kentekens van deze voertuigen dienen te zijn vermeld op het meest recente kwali- teitscertificaat dat aan Stichting IMN is overgelegd. Mutaties in de vloot van ber- gingsvoertuigen dienen onverwijld te worden gemeld door het overleggen van een actueel kwaliteitscertificaat. Keuringsrapporten van deze voertuigen dienen binnen de bergingsonderneming aanwezig te zijn en bij navraag getoond te worden.
8.7. Het opvangen van automobilisten en opslaan van geborgen voertuigen gebeurt op een bedrijfsvestiging die voldoet aan de kwaliteitseisen.
9. Tarieven
9.1. Basistarief en specifieke tarieven
Voor bergingswerkzaamheden gelden tarieven die zijn gebaseerd op het basistarief als vermeld in Bijlage 1. Deze tarieven zijn van toepassing op alle bergingen behal- ve op zogenaamde bijzondere bergingen zoals beschreven in artikel 9.3.
9.1.1. Berging
Voor de berging van een schadevoertuig overeenkomstig artikel 5.1 of een onbe- heerd achtergelaten voertuig overeenkomstig artikel 5.3. geldt het basistarief. In het basistarief zijn de volgende kosten inbegrepen:
- de kosten voor de uitvoering van de bergingswerkzaamheden, uitgaande van een maximale totale tijdsbesteding van 1,5 uur
- de kosten voor het bieden van onderdak aan de inzittenden gedurende maximaal een uur
- de kosten voor het gedurende maximaal 72 uur stallen van het voertuig. Het basistarief kan voor elk geborgen schadevoertuig in rekening worden gebracht.
9.1.2. Pechverplaatsing en beveiliging
Voor een pechverplaatsing of een beveiligingsopdracht geldt een tarief dat gelijk is aan 85% van het basistarief. Het tarief geldt voor elk verplaatst personenvoertuig, voor elke verplaatste aanhangwagen of caravan en voor elk in opdracht van het LCM ingezet beveiligingsvoertuig.
9.1.3. Loze rit
Voor de uitvoering van een loze rit overeenkomstig artikel 5.8 geldt een tarief dat gelijk is aan 60% van het basistarief. Dit tarief geldt voor elk bergingsvoertuig of beveiligingsvoertuig dat in opdracht van het LCM tevergeefs is uitgereden.
9.1.4. Nachttarief
De in artikel 9.1.1 tot en met 9.1.3 genoemde tarieven zijn dagtarieven. Voor mel- dingen ontvangen op werkdagen vóór 08.00 uur of na 18.00 uur alsook voor mel- dingen in het weekend (tussen vrijdag 18:00 uur en maandag 08:00 uur) en op nati- onale feestdagen geldt het nachttarief. Dit tarief is 25% hoger dan het dagtarief. Als tijdstip van de melding geldt de starttijd zoals gedefinieerd in artikel 7.7.
9.2. Stalling
Als de stalling van een voertuig een tijdsduur van 72 uur te boven gaat, gerekend vanaf het moment waarop de stalling aan het LCM en de betrokken alarmcentrale is gemeld, geldt een tarief van € 13,00 per periode van 24 uur.
9.3. Bijzondere bergingen
9.3.1. In de volgende gevallen is sprake van een bijzondere berging:
- berging van een geheel te water geraakt voertuig,
- berging van een voertuig dat is beklemd geraakt onder een zwaar voertuig en daardoor zwaar is beschadigd en niet rolbaar meer is,
- een berging waarvan de afhandeling meer dan anderhalf uur werk vergt.
9.3.2. Voor de facturering van extra kosten voor een bijzondere berging dient de ber- gingsonderneming vooraf toestemming te verkrijgen van het LCM of de betrokken alarmcentrale, tenzij het spoedeisend karakter van de werkzaamheden dit niet toe- laat. De bergingsonderneming zal in alle gevallen achteraf de noodzaak van een af- wijkende berging aantonen middels een rapportage, die ook situatiefoto’s bevat.
9.4 Brandgevaarlijk elektrische voertuigen
Voor de inzet van een salvagecontainer geldt een opslag van € 550,00 op het ber- gingstarief uitgaande van een maximale tijdsbesteding van 2,5 uur. Voor de opslag van ernstig beschadigde elektrische voertuigen geldt vanaf het moment dat stal- lingskosten in rekening gebracht kunnen worden een opslag van € 17,00 op het normale stallingstarief.
9.5. Xxxxxxx-werkzaamheden
Voor de uitvoering van standby-werkzaamheden geldt een tarief van € 70,00 per uur ongeacht het tijdstip van de dag waarop de werkzaamheden worden verricht. Dit tarief geldt alleen voor de uren gedurende welke het voertuig daadwerkelijk standby staat en niet voor de reistijd naar en van de standby-locatie. Als een stand- by-opdracht niet tenminste drie weken vóór het moment van uitvoering van de werkzaamheden wordt aangekondigd, of als het gaat om een opdracht van korte duur (minder dan 50 uur) of met onevenredig veel nachturen, kan in overleg met de opdrachtgever een hoger tarief worden vastgesteld.
9.6. Indexering
De overeengekomen tarieven worden jaarlijks, te beginnen op 1 april 2024, aange- past op basis van de jaarmutatie van het prijsindexcijfer voor het "goederenvervoer over de weg" in het laatste kwartaal van het voorgaande jaar, zoals gepubliceerd
door het Centraal Bureau voor de Statistiek (“CBS”). Mocht de bepaling van deze index worden gestaakt, dan zal de indexering worden bepaald op basis van de jaar- mutatie van de Dienstenprijzenindex (DPI) van het CBS.
10. Facturering en betaling
10.1. De bergingsonderneming wordt, voor zover nodig, door het LCM of door een in Stichting IMN participerende alarmcentrale direct na doorgifte van het kenteken ge- informeerd over de identiteit van de voor de berging en eventuele stalling verant- woordelijke alarmcentrale.
10.2. De berging van verzekerde voorvallen dient in rekening te worden gebracht bij de alarmcentrale van de betrokken verzekeraar. Pechverplaatsingen, beveiligingsop- drachten, bergingen van onbeheerd achtergelaten voertuigen en loze ritten kunnen worden gefactureerd aan het LCM. Standby-opdrachten worden afhankelijk van de gemaakte afspraken ofwel aan de wegbeheerder ofwel aan het LCM in rekening ge- bracht. Voor een geannuleerde opdracht ontvangt de bergingsonderneming geen vergoeding.
10.3. Met uitzondering van de situatie bedoel in artikel 10.4 zal de bergingsonderneming zich onthouden van het sturen van rekeningen naar de eigenaar of inzittenden van de betrokken personenvoertuigen dan wel naar verzekeraars.
10.4. Als blijkt dat een voertuig, geborgen na een ongeval, niet is verzekerd bij een Ne- derlandse verzekeraar, dan kan de bergingsonderneming de bergingskosten en even- tuele andere kosten verhalen op de eigenaar van het voertuig. Als dit niet lukt, be- staan er twee mogelijkheden. Als de berging plaatsvond op een A-weg kan het voer- tuig worden behandeld volgens de procedure die geldt voor onbeheerd achtergelaten voertuigen (zie artikel 5.3). Dit betekent dat bergings- en stallingkosten worden voldaan door het LCM. Als de berging plaatsvond op een IM-weg in het onderlig- gend wegennet (dus geen A-weg), kan de bergingsonderneming de bergingskosten in rekening brengen bij het LCM. In dat geval geldt voor te factureren stallingskos- ten een maximum van 7 dagen.
10.5. De factuur van de bergingsonderneming met betrekking tot uitgevoerde werkzaam- heden zal als kenmerk het meldnummer dragen dat het LCM of een participerende alarmcentrale als opdrachtgever aan de bergingsonderneming heeft verstrekt. Dit meldnummer dient overeen te stemmen met de opdrachtbevestiging.
10.6. Facturen worden door de bergingsonderneming niet later verzonden dan dertig da- gen na uitvoering van de werkzaamheden.
10.7. De verantwoordelijke alarmcentrale zal bij acceptatie van de factuur binnen dertig dagen na de ontvangstdatum het factuurbedrag betalen.
10.8. Bezwaren tegen het door de bergingsonderneming berekende factuurbedrag dienen binnen dertig dagen na ontvangstdatum van de factuur door het LCM of de betrok- ken alarmcentrale aan de bergingsonderneming ter kennis te zijn gebracht.
11. Duur van de overeenkomst
11.1. De overeenkomst is van kracht van 1 oktober 2023 tot en met 30 september 2026.
11.2. Stichting IMN heeft het recht om de looptijd van de overeenkomst met een jaar te verlengen en wel tot en met 30 september 2027. Als Stichting IMN van dit recht gebruik wil maken, dient zij de bergingsonderneming hierover uiterlijk op 31 maart 2026 schriftelijk te informeren.
11.3. Als de bergingsonderneming haar verplichtingen ingevolge deze overeenkomst niet nakomt, zal Stichting IMN haar hierover informeren middels een schriftelijke inge- brekestelling. Binnen dertig dagen na ontvangst van dat schrijven dient de ber- gingsonderneming de dienstverlening op het vereiste niveau te brengen. Gebeurt dit niet, dan verkeert de bergingsonderneming in verzuim en kan Stichting IMN de overeenkomst ontbinden.
11.4. Ieder der partijen is gerechtigd om de overeenkomst te ontbinden indien de andere partij wordt verkocht, onder curatele wordt gesteld, surséance van betaling heeft aangevraagd, failliet wordt verklaard of onderwerp is van faillissementsaanvraag.
11.5 Stichting IMN is gerechtigd om de overeenkomst onmiddellijk te ontbinden:
• indien de bergingsonderneming zijn onderneming staakt of liquideert
• indien door dwingend opgelegde maatregelen van overheidswege of door gerechtelijke uitspraken Stichting IMN de verplichtingen uit deze overeen- komst niet meer in zijn geheel of gedeeltelijk kan nakomen
• indien de bergingsonderneming door overnames of andere mutaties een aan- deel verwerft in het totale aantal bergingsopdrachten van Stichting IMN dat
groter is dan 25%, waarbij het marktaandeel van elk rayon wordt bepaald op basis van gegevens over 2022. De betrokken cijfers zijn te vinden in het do- cument IM-opdrachten per rayon in 2022 ('s-Gravenhage, 3 februari 2022).
11.6. Als Stichting IMN geen gebruik maakt van haar bevoegdheid uit hoofde van artikel
11.4 en 11.5, dan zal in geval van een aandelen- of activatransactie de Bergings- overeenkomst overgaan op de koper van de bergingsonderneming.
12. Overige bepalingen
12.1. Deze overeenkomst komt tot stand door het aanbod van de bergingsonderneming en de aanvaarding daarvan door Stichting IMN. Het aanbod ligt besloten in het door bergingsonderneming ondertekende offerteformulier. De aanvaarding ligt besloten in het definitieve gunningsbesluit van Stichting IMN.
12.2 Deze overeenkomst wordt met de bergingsonderneming gesloten door Stichting IMN mede namens de participerende alarmcentrales. Bij wijziging van de kring van participanten ontvangt de bergingsonderneming daarvan bericht.
12.3. Ieder geschil dat naar aanleiding van deze overeenkomst en hieruit voortvloeiende overeenkomsten tussen partijen mocht ontstaan, zal uitsluitend worden voorgelegd aan de bevoegde rechter te 's-Gravenhage.
12.4. De bergingsonderneming heeft in geval van tussentijdse beëindiging van de over- eenkomst geen recht op enige (schade-)vergoeding.
12.5. Een geschil over tussentijdse beëindiging van deze overeenkomst zal aanhangig worden gemaakt uiterlijk zes maanden na dagtekening van de brief waarbij medede- ling is gedaan van de beëindiging van de overeenkomst, op straffe van verval van het recht om de beëindiging te bestrijden of schadevergoeding te vorderen. Een ge- schil is aanhangig vanaf de dag waarop de dagvaarding wordt uitgebracht.
Bijlage 1
Offerte bergingsonderneming
Bijlage 2
Definitief gunningsbesluit Stichting IMN