Zitting 1968-1969 - 10 125
Zitting 1968-1969 - 10 125
Overeenkomst, op 21 januari 1969 te 's-Gravenhage ondertekend, tussen het Xxxxxxxxxx xxx Xxxxxxxxxxx xx xx Xxxxxxxxxxxxxx Xxxxxxxxx inzake de invordering van premies voor de sociale zekerheid
BRIEF VAN DE MINISTER VAN
BUITENLANDSE ZAKEN Nr. 1
Ter griffie van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen: 12 mei 1969.
De wens, dat deze overeenkomst aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal zal worden onder- worpen, kan door of namens de Kamer of door ten minste dertig leden der Kamer te kennen worden ge- geven uiterlijk op 11 juni 1969.
's-Gravenhage, 9 mei 1969.
Ter voldoening aan het bepaalde in artikel 60, lid 2, en onder verwijzing naar artikel 61, lid 3, van de Grondwet, de Raad van State gehoord, heb ik de eer U Hoogedelgestrenge hierbij de tekst over te leggen van de op 21 januari 1969 te 's-Gravenhage ondertekende Overeenkomst tussen het Konink- rijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland inzake de invordering van premies voor de sociale zekerheid, met Bij- lage (Trb. 1969, 8) *).
Een toelichtende nota bij deze overeenkomst gelieve u hier- nevens aan te treffen.
Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, zal de overeen- komst alleen voor Nederland gelden.
De Minister van Buitenlandse Zaken a.i.,
XX XXXX.
Aan
de Heer Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Toelichtende nota
De vrijheid van het personen-, goederen- en kapitaalverkeer in de E.E.G.-landen heeft tot gevolg, dat het aantal gevallen waarin de uitvoeringsorganen der sociale verzekeringspremies te vorderen hebben van in het buitenland wonende of verblij- vende debiteuren, groeiende is. Enerzijds immers worden door verschillende ondernemingen werknemers in het buitenland te- werkgesteld onder zodanige omstandigheden, dat deze werk- nemers aan de buitenlandse wettelijke regelingen inzake sociale zekerheid onderworpen zijn en voor hen aan de buitenlandse verzekeringsorganen premies verschuldigd zijn, anderzijds zijn er ondernemers die om uiteenlopende redenen hun bedrijf of hun woonplaats naar een ander land overbrengen, terwijl nog premieschulden te voldoen zijn.
Ten einde te voorkomen, dat deze premiedebiteuren zich al te gemakkelijk zouden kunnen onttrekken aan hun betalings- verplichtingen en aan de maatregelen, welke overeenkomstig de nationale wetgeving ten dienste staan van de organen, welke sociale verzekeringspremies van hen te vorderen hebben, is met de Bondsrepubliek Duitsland de onderhavige overeen- komst gesloten, welke voorziet in wederkerige bijstand bij de invordering van deze premies.
Tevens is hiermede uitvoering gegeven aan het bepaalde in artikel 51 van Verordening nr. 3 van de Raad van de E.E.G. inzake de sociale zekerheid van migrerende werknemers (Pb. EG. nr. 30/58), voor zover wordt geregeld op welke wijze de invordering van aan een orgaan van een bepaalde lid-staat ver- schuldigde premies op het grondgebied van een andere lid-staat kan geschieden.
De tekst van de overeenkomst is in grote mate gelijk aan een soortgelijke met België gesloten Overeenkomst (Trb. 1968, 31; Bijlage Handelingen I, 1967-1968 - nr. 161; Bijlage Handelin- gen II, 1967-1968 - 9675, nr. 1). Van de aanvang der met de beide buurlanden gevoerde onderhandelingen af is daarnaar ge-
l ) Nedergelegd ter griffie, ter inzage van de leden.
10125 1
2
streefd. Slechts op enkele punten - bij de toelichting op artikel
8 wordt hierop nader ingegaan - bleek gelijkvormigheid niet mogelijk. In dit verband moge nog opgemerkt worden, dat een overeenkomst met Luxemburg tot regeling van deze materie in voorbereiding is. Het aangaan van overeenkomsten ter zake met Frankrijk en Italië wordt vooralsnog niet overwogen.
Artikel 1. Deze bepaling geeft aan welke premies op de in de overeenkomst aangegeven wijze kunnen worden ingevorderd. Het gaat hier, wat Nederland betreft, dus om premies zowel voor de werknemersverzekeringen als voor de volksverzeke- ringen. Hoewel de premies voor de volksverzekeringen worden ingevorderd overeenkomstig de regels welke gelden voor de invordering van de directe belastingen, zijn de bepalingen van de overeenkomst toch op hun invordering in het buitenland van toepassing, omdat voor de toepassing van de door het Konink- rijk met andere landen gesloten verdragen nopens wederkerige bijstand inzake de invordering van belastingschulden, deze premies niet met belastingschulden zijn gelijkgesteld.
Artikel 2. Tot de „bevoegde organen" in de zin van deze overeenkomst wordt ook gerekend de Rijksbelastingdienst, voor zover deze is belast met de invordering van premies, verschul- digd ingevolge de sociale verzekeringswetten.
Het komt de ondergetekenden gewenst voor, in Nederland voorshands slechts één orgaan aan te wijzen, dat op verzoek van buitenlandse bevoegde organen bijstand zal moeten verlenen. In de bij de overeenkomst behorende bijlage is als „aangezocht orgaan" vermeld de Nieuwe Algemene Bedrijfsvereniging te Amsterdam. Ten einde deze bijlage op eenvoudige wijze te kunnen aanpassen, wanneer zich de behoefte mocht doen ge- voelen om een of meer andere aan te zoeken organen aan te wijzen, is in artikel 9 bepaald, dat de bevoegde autoriteiten, in gemeen overleg, wijzigingen of aanvullingen in deze bijlage kunnen aanbrengen.
Onder het begrip „premies" vallen, wat Nederland betreft, tevens de verhoging van de premieaanslag, bedoeld in artikel 12, de aanmaningskosten bedoeld in artikel 15 en de interest, bedoeld in artikel 14 van de Coördinatiewet Sociale Verzeke- ring (Stb. 1953, 577).
Artikel 3. Dit artikel opent de mogelijkheid de sociale ver- zekeringspremies, verschuldigd aan de organen van het ene land, ook in het andere land in te vorderen. In de volgende artikelen wordt de wijze aangegeven, waarop dit dient te ge- schieden.
De onderhavige bepaling laat onverlet de bevoegdheid van het bevoegde orgaan om de premies eventueel buiten-rechtelijk in het andere land in te vorderen. In dit verband zij dan ook opgemerkt, dat de in de overeenkomst voorziene faciliteiten uiteraard slechts gelden, indien het bevoegde orgaan van de in de volgende artikelen voorziene procedure gebruik maakt.
In het tweede lid is vastgesteld, dat de waarborgen en voor- rechten, welke van toepassing zijn op de invordering van sociale verzekeringspremies, verschuldigd aan een orgaan van het land waar de invordering geschiedt, eveneens van toepas- sing zijn op de premies welke op verzoek van de andere partij worden ingevorderd.
Artikel 51 van de E.E.G.-Verordening, nr. 3, inzake de so- ciale zekerheid van migrerende werknemers bevat een overeen- komstige bepaling.
Artikel 4. Dit artikel geeft aan, op welke wijze het verzoek om bijstand moet worden ingediend. Indien nodig zal de daarbij overgelegde premiebeslissing nog moeten worden uitvoerbaar verklaard, volgens de procedure welke overeenkomstig de wet- geving van het land waar het aangezochte orgaan gevestigd is, van toepassing is. Is het aangezochte orgaan in Nederland ge- vestigd, dan zal, gezien de bestaande wettelijke voorschriften, een uitvoerbaarverklaring achterwege kunnen blijven.
Het bepaalde in het vierde lid moet gezien worden als een regel van orde en dus als een richtlijn, welke in de samen- werking tussen de onderscheiden organen dient te worden ge- volgd. Aan deze bepaling ligt de gedachte ten grondslag, dat de premieschuld bij voorkeur moet worden verhaald op zaken, welke aanwezig zijn in het land waar de schuld ontstaan is. De premiedebiteuren zullen zich in rechte op deze bepaling niet kunnen beroepen.
Voorts is in het belang van de debiteur in het vijfde lid be- paald, dat zolang een schuld nog het voorwerp uitmaakt van een nog niet onherroepelijk beslist geschil, het verzoek om bij- stand zich moet beperken tot het treffen van conservatoire maatregelen. Voorkomen dient te worden, dat een aangezocht orgaan, dat ten behoeve van een buitenlands orgaan tot invor- dering van premieschuld is overgegaan, achteraf blijkt te hebben meegewerkt aan de invordering van een niet (meer) rechtens verschuldigd bedrag.
Artikel 5. Dit artikel bevat nadere regels omtrent de door het aangezochte orgaan te verlenen bijstand. Dit orgaan gaat te werk als betrof het de invordering van eigen premies. Zo kan het aangezochte orgaan trachten de vordering langs minne- lijke weg te innen, maar het kan ook gebruik maken - wanneer het in Nederland is gevestigd - van de in artikel 15 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (Stb. 1953, 577) voor- ziene mogelijkheid, de premies bij dwangbevel in te vorderen.
Artikel 6. Indien het aangezochte orgaan van mening is, dat het verzoekende bevoegde orgaan op het eigen grondgebied nog niet alles heeft gedaan om zijn premievordering te innen, is het niettemin gehouden, de in de door hem toegepaste wettelijke regelen voorziene maatregelen te treffen ter be- veiliging van de belangen van het bevoegde orgaan.
Artikel 8. In beginsel zal de wederzijdse bijstand in zijn verschillende vormen kosteloos worden verleend. Bepaald is echter, dat bijzondere uitgaven vergoed zullen worden. Hier- onder vallen niet de arbeidskosten, maar wel briefporti, tele- foonkosten e.d. In de overeenkomst met België daarentegen is bepaald, dat wel vergoed zullen worden de onverhaalbare vervolgingskosten.
De bevoegde autoriteiten in de zin van artikel 2, onder a, kunnen echter afwijkende bepalingen overeenkomen. Aan hen is tevens de nadere regeling opgedragen van enkele aangelegen- heden welke zich in het verkeer tussen de onderscheiden organen kunnen voordoen.
De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid,
X. XXXXXXXX.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
X. XXXX.