Inhoud
Pensioenreglement Bakkers 2006 (versie 2023) |
Stichting Bedrijfspensioenfonds voor het Bakkersbedrijf |
Dit is een uitgave van Stichting Bedrijfspensioenfonds voor het Bakkersbedrijf |
datum |
1 januari 2023 |
Versie |
23.1 |
Voortzetting pensioenopbouw bij (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid | ||
Afkoop van vóór 1 januari 2007 vastgestelde aanspraken en ingegane pensioenen |
Aanvullend reglement excedentvoorziening 43
Bijlage behorend bij het pensioenreglement 2006 van de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor het Bakkersbedrijf45 ADDENDUM 58
A. Algemene bepalingen
Artikel A1 Algemene bepalingen
In dit reglement wordt verstaan onder:
a. de stichting: Stichting Bedrijfspensioenfonds voor het Bakkersbedrijf.
b. de statuten: de statuten van de stichting.
c. het bestuur: het bestuur van de stichting.
d. de administrateur: TKP Pensioen B.V., gevestigd te Groningen.
e. het Bakkersbedrijf: de onderneming behorende tot de bedrijfstak zoals gedefinieerd in artikel 2 van de
statuten.
x. xx (aangesloten) werkgever: de natuurlijke persoon of rechtspersoon of vennootschap onder firma of
commanditaire vennootschap, die in Nederland een onderneming of instelling drijft die behoort tot het Bakkersbedrijf en die krachtens het bepaalde in artikel 5 van de statuten bij de stichting is aangesloten.
g. de werknemer: iedere persoon in dienst van de werkgever.
h. de deelnemers: de werknemers die ingevolge artikel A2 als deelnemers zijn toegelaten.
i. de gewezen deelnemers: de personen van wie het dienstverband met een aangesloten werkgever is
beëindigd en die recht of aanspraak op pensioen jegens de stichting hebben.
j. de parttime deelnemer: de werknemer die in enig jaar minder dan het normaal bij de werkgever geldende
aantal arbeidsuren in dienst is.
k. het normale aantal uren: het in de CAO voor een volledig dienstverband vastgestelde aantal wekelijkse uren.
l. de partner: x. xx xxxxxxxx(o)t(e) van de (gewezen) deelnemer;
x. xx xxxxxxxxx persoon van wie de relatie met de ongehuwde (gewezen) deelnemer is geregistreerd in de registers van de Burgerlijke Stand op grond van artikel 1:80a van het Burgerlijk Wetboek (geregistreerd partnerschap);
c. de ongehuwde persoon, niet zijnde een partner als bedoeld onder b. of een bloed- of aanverwant in de rechte lijn, met wie de ongehuwde (gewezen) deelnemer een gezamenlijke huishouding voert en die in een notarieel
bekrachtigd samenlevingscontract is aangewezen als begunstigde van het partnerpensioen.
m. de kinderen: de kinderen van de (gewezen) deelnemer die tot deze in familierechtelijke betrekking staan, alsmede de pleegkinderen, van een (gewezen) deelnemer; onder pleegkinderen worden verstaan personen die door de deelnemer of gewezen deelnemer zowel ten tijde van het einde van zijn deelnemerschap als ten tijde van zijn overlijden als zijn eigen kinderen worden onderhouden en opgevoed, één en ander ter beoordeling van het bestuur en mits deze personen door de deelnemer als pleegkind bij het bestuur zijn aangemeld.
n. arbeidsongeschiktheid: arbeidsongeschiktheid conform de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering
(WAO), de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) of de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) voorzover ontstaan tijdens het dienstverband met de werkgever.
o. mate van arbeidsongeschiktheid: de mate van arbeidsongeschiktheid op basis waarvan de uitkering ingevolge de
WAO, Wajong of WIA is vastgesteld.
x. xx xxxxxxxxxxxxxxxxxx: de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer 68 jaar wordt.
q. de AOW ingangsdatum: de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de (gewezen) deelnemer de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.
r. de ingangsdatum: de eerste dag van de maand waarin het ouderdomspensioen ingaat.
s. boekjaar: het voor de pensioenopbouw in aanmerking te nemen kalenderjaar waarin de werknemer heeft deelgenomen aan de pensioenregeling.
t. pensioensalaris: het loon in de zin van hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen in de
verloningsperioden van het boekjaar, met uitzondering van:
a. uitkeringen en verstrekkingen ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen of de Werkloosheidswet en hierop door de werkgever verstrekte aanvullingen;
b. het genot van een door de werkgever ter beschikking gestelde auto;
c. het loon dat betrekking heeft op de periode vanaf het moment waarop de pensioenrichtdatum wordt bereikt.
d. het gedeelte van het loon dat uitgaat boven het fiscaal toegestane maximale pensioensalaris (per 1.1.2023 is dit bedrag € 128.810,00).
Voor het berekenen van de pensioenopbouw wordt uitgegaan van het
pensioensalaris over de verloningsperioden van het jaar waarover pensioen wordt opgebouwd. | ||
Het pensioensalaris wordt tot en met iedere verloningsperiode opnieuw vastgesteld evenals de parttimefactor en de duur van de verloningsperiode. Het vastgestelde pensioensalaris van de deelnemer wiens deelneming aan de | ||
pensioenregeling op grond van artikel A2 lid 4 onder a en b wordt voortgezet, kan telkens op 1 januari van enig jaar worden aangepast indien en voor zover, naar het oordeel van het bestuur en het advies van de actuaris van de stichting, de middelen | ||
beschikbaar zijn. | ||
u. | het grenssalaris: | het voor de pensioenberekening maximaal in aanmerking te nemen pensioensalaris |
(2023: € 60.200,00); dit bedrag kan in enig jaar per 1 januari bij bestuursbesluit worden aangepast en zal aan de deelnemers bekend worden gemaakt. Over iedere verloningsperiode wordt het grenssalaris vastgesteld rekening houdende met de duur | ||
van de verloningsperiode en de parttimefactor. | ||
v. | de loonsom: | het totaal van de pensioensalarissen van de bij de werkgever in dienst zijnde |
deelnemers in de regeling, waarbij het per individuele deelnemer in aanmerking te nemen pensioensalaris wordt gemaximeerd op het grenssalaris. | ||
w. | de parttimefactor: | de verloonde uren in de verloningsperiode gedeeld door het normale aantal uren dat |
in de in aanmerking te nemen periode van deelneming geldt. De parttimefactor kan niet meer dan 1 bedragen. | ||
x. | de CAO: | de Collectieve Arbeidsovereenkomst, geldend voor het Bakkersbedrijf. |
y. | de afkoopgrens: | het grensbedrag bedoeld in artikel 66, eerste lid, van de Pensioenwet (2023: € 594,89 per jaar). |
In de bepalingen in dit reglement wordt gelijkgesteld met:
▪ huwelijk: geregistreerd partnerschap;
▪ ontbinding van het huwelijk: beëindiging van het geregistreerd partnerschap anders dan door de dood of vermissing;
▪ echtscheiding: beëindiging van het geregistreerd partnerschap anders dan door de dood of vermissing;
▪ gescheiden echtgenoot: geregistreerde partner, van wie het geregistreerde partnerschap is beëindigd, anders dan door de dood of vermissing;
▪ huwelijkse voorwaarden: voorwaarden van geregistreerd partnerschap.
Artikel A1A Karakter van de pensioenregeling
De pensioenregeling als omschreven in “Pensioenreglement 2006” is een uitkeringsovereenkomst als omschreven in artikel 1 van de Pensioenwet.
Artikel A2 Deelname aan de pensioenregeling
1. Deelnemer in de pensioenregeling zijn die werknemers die:
a. in dienst zijn van de werkgever die verplicht is tot deelneming in de stichting krachtens artikel 2 Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000;
b. in dienst zijnde van een aangesloten werkgever, groepsgewijs als deelnemers zijn toegetreden.
2. De deelname aan de pensioenregeling vangt aan op het moment dat de tussen de aangesloten werkgever en werknemer gesloten arbeidsovereenkomst in gaat, doch niet eerder dan de eerste dag van de maand, waarin de werknemer de 20-jarige leeftijd bereikt.
3. Het deelnemerschap eindigt:
a. bij overlijden van de deelnemer;
b bij beëindiging van het dienstverband tussen de deelnemer en de werkgever;
c. op de datum waarop de werkgever, bij wie betrokkene in dienst is, niet meer als aangesloten werkgever kan worden beschouwd;
d. op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen echter niet indien en voor zolang de deelnemer bij het bereiken van de eerder pensioeningangsdatum tot de werknemers als bedoeld onder lid 1 blijft behoren. De deelnemer van wie de deelneming bij het bereiken van de eerdere ingangsdatum is beëindigd, verkrijgt opnieuw de status van deelnemer vanaf het moment dat ij voor de pensioenrichtdatum gaat behoren tot de werknemers als bedoeld onder lid 1. Hij behoudt die status tot uiterlijk de pensioenrichtdatum.
4. In tegenstelling tot het bepaalde in lid 3 onder b wordt het deelnemerschap voortgezet:
a. indien de deelnemer ten tijde van de eindiging van het dienstverband (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt is; dan blijft het deelnemerschap bestaan zolang de (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid voortduurt;
b. indien de deelnemer gebruik maakt van een regeling betreffende voortzetting onder nader door het bestuur vast te stellen voorwaarden.
5. Het deelnemerschap wordt geacht onafgebroken te zijn, indien het deelnemerschap na beëindiging wordt hervat binnen een termijn van maximaal 3 maanden en zonder dat feitelijke overdracht van pensioenaanspraken heeft plaatsgevonden. Indien aan het in de vorige volzin bepaalde toepassing wordt gegeven, blijft de periode gelegen tussen het moment van beëindiging en het moment van hervatting van de deelneming buiten beschouwing bij de berekening van het ouderdomspensioen als bedoeld in artikel C1.
Artikel A3 Informatieverstrekking
1. Deelnemers worden bij de toetreding tot de regeling schriftelijk op de hoogte gesteld van de inhoud van geldende statuten en reglementen.
2. Het bestuur zal de deelnemers op de hoogte stellen van wijzigingen in de statuten en reglementen. Tevens stelt het bestuur alle belanghebbenden in staat desgewenst kennis te nemen van de geldende statuten en reglementen.
3. Het bestuur zal de deelnemers jaarlijks schriftelijk mededeling doen van de hoogte van de door hem opgebouwde en de door hem reglementair te bereiken pensioenaanspraken en een opgave van de aan het voorafgaande kalenderjaar toe te rekenen
waardeaangroei van pensioenaanspraken overeenkomstig artikel 3.127 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de daarop rustende bepalingen. Daarnaast informeert het bestuur de deelnemer jaarlijks over de toeslagverlening.
Het bestuur verstrekt op verzoek aan een (gewezen) deelnemer binnen drie maanden een opgave van de hoogte van de opgebouwde pensioenaanspraken. De stichting kan voor de opgave aan een gewezen deelnemer een vergoeding vragen.
4. Het bestuur zal aan de deelnemer, voor wie sprake is van waardeoverdracht naar de stichting, zoals bedoeld in artikel H2, een opgave verstrekken van de op basis van de overgedragen waarde toegekende extra premievrije pensioenaanspraken.
5. Het bestuur zal aan de deelnemer bij beëindiging van het deelnemerschap een schriftelijk bewijs verstrekken, waarin de hoogte van zijn premievrije pensioenaanspraken is vermeld, alsmede, een opgave verstrekken van de over te dragen waarde, als bedoeld in artikel H2. Daarnaast verstrekt het bestuur de in de vorige volzin bedoelde deelnemer informatie over de toeslagverlening alsmede alle informatie die in het kader van de beëindiging specifiek voor hem van belang is en informatie over de omstandigheden die betrekking hebben op het functioneren van de pensioenuitvoerder.
Wanneer de werkgever niet langer als werkgever in de zin van dit reglement kan worden beschouwd wordt binnen 14 dagen na het bekend worden van dit feit bij de administrateur de deelnemer op de hoogte gesteld van het beëindigen van het deelnemerschap.
6. Iedere (gewezen) deelnemer is verplicht het bestuur in kennis te stellen van wijzigingen in zijn burgerlijke staat, relatie met zijn pensioengerechtigde partner, gezinssamenstelling, adres en/of mate van arbeidsongeschiktheid.
Artikel A4 Omschrijving van de pensioenaanspraken
1. Met inachtneming van de bepalingen van dit pensioenreglement geeft het deelnemerschap recht op:
a. ouderdomspensioen ten behoeve van de (gewezen) deelnemer;
b. partnerpensioen ten behoeve van de partner van de (gewezen) deelnemer, uit te keren na diens overlijden voor zover de (gewezen) deelnemer zijn partnerpensioen overeenkomstig het bepaalde in artikel D2 niet volledig heeft omgezet in ouderdomspensioen;
x. xxxxxxxxxxxxx ten behoeve van de kinderen van de (gewezen) deelnemer, uit te keren na diens overlijden.
2. a. Xxxxxx een werknemer nog niet in aanmerking komt voor het deelnemerschap, omdat hij de leeftijd van 20 jaar nog niet heeft bereikt, geeft het dienstverband met de werkgever aanspraak op partner- en wezenpensioen. Het dienstverband vóór het bereiken van de 20-jarige leeftijd geeft tevens, bij intreden tijdens het dienstverband van (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid, aanspraak op pensioenopbouw overeenkomstig het bepaalde in artikel G1, vanaf de datum waarop de uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen is ingegaan, doch niet eerder dan de eerste dag van de maand waarin de 20-jarige leeftijd wordt bereikt, ook indien op die datum het dienstverband met de werkgever is beëindigd. De voornoemde aanspraken worden vastgesteld alsof de werknemer deelnemer zou zijn.
b. Bij beëindiging van het dienstverband voor de aanvang van het deelnemerschap, anders dan door overlijden of ten gevolge van arbeidsongeschiktheid, vervallen alle aanspraken op pensioen.
Artikel A5 Klachten en geschillen
1. Klachtenregeling
Een deelnemer, gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde heeft het recht bij de administrateur een klacht in te dienen over de uitvoering van dit reglement. De klacht kan zowel mondeling als schriftelijk als per e-mail worden ingediend. De klacht bevat zo duidelijk mogelijk een omschrijving van de wijze van uitvoering van de werkzaamheden waarover geklaagd wordt. Indien klager het niet eens is met de beslissing van de administrateur, heeft xxxxxx het recht in beroep te gaan bij het bestuur.
2, Een klacht is iedere vorm van ontevredenheid van de (gewezen) deelnemer, andere aanspraak gerechtigde of pensioengerechtigde met betrekking tot de uitvoering van de pensioenreglementen, waarbij het kan gaan om de behandeling, bejegening of dienstverlening die door de (gewezen) deelnemer, andere aanspraakgerechtigde en pensioengerechtigde als onjuist wordt ervaren. De uiting van ontevredenheid kan geen voorwerp zijn van een geschil in de zin van dit reglement.
3. Beroep op de Geschillencommissie
Indien deelnemer, gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde het niet eens is met een op grond van de het pensioenreglement genomen beslissing van het bestuur die gevolgen heeft voor de rechtspositie van betrokkene, dan is er sprake van een geschil. Een deelnemer, gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde die een geschil heeft met het fonds, kan in beroep gaan bij de Geschillencommissie. De voorwaarden en de procedure staat beschreven in het Reglement Geschillencommissie.
B. Grondslagen berekening pensioen
Artikel B1 Berekening pensioenen
Voor de vaststelling van de hoogte van het ouderdomspensioen, het partnerpensioen en het wezenpensioen dient als uitgangspunt:
a. het pensioensalaris;
b. het grenssalaris;
c. de franchise;
d. parttimefactor;
e. de pensioenrichtdatum;
f. de periode van deelneming gelegen tussen het tijdstip van de aanvang van het deelnemerschap en de pensioenrichtdatum;
g. de eventuele inbreng uit waardeoverdracht.
C. Ouderdomspensioen
Artikel C1 Vaststelling van de hoogte van het ouderdomspensioen
1. Voor de berekening van de aanspraak op jaarlijks ouderdomspensioen wordt per jaar van deelneming vanaf 1 januari 2023 1,35% van de pensioengrondslag toegekend. De aanspraak op jaarlijks ouderdomspensioen wordt gedurende de periode van deelneming opgebouwd over maximaal 48 jaren van deelneming, uiterlijk tot de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de 68-jarige leeftijd bereikt.,
Het in de vorige volzin bepaalde vindt toepassing over elke pensioengrondslag die in het boekjaar wordt vastgesteld. De aanspraak op jaarlijks ouderdomspensioen is gelijk aan het totaal van de pensioenaanspraken die in het desbetreffende boekjaar zijn vastgesteld.
2. De pensioengrondslag is:
- het pensioensalaris dan wel – indien het pensioensalaris hoger is dan het grenssalaris – het grenssalaris, verminderd met
- de franchise.
De franchise is in enig jaar gelijk aan het – naar de in aanmerking te nemen verloningsperioden herleide - bedrag als omschreven in artikel 18a lid 7 onder a Wet op de loonbelasting 1964 zoals dit voor het betreffende jaar is vastgesteld (2023: € 16.322,-). De pensioengrondslag wordt vastgesteld op basis van voortschrijdend cumulatief rekenen.
3. Voor de vaststelling in enig boekjaar van de hoogte van het ouderdomspensioen van de parttime deelnemer worden het grenssalaris en de franchise vermenigvuldigd met de parttimefactor(en) als bedoeld in artikel A1 die in enige periode in het desbetreffende boekjaar geld(t)(en).
4. Aan het in het vorige lid bepaalde wordt iedere periode gedurende welke een parttimefactor heeft gegolden, toepassing gegeven.
Artikel C2 Uitkering van het ouderdomspensioen
1. Het ouderdomspensioen gaat in op de pensioenrichtdatum, mits de (gewezen) deelnemer op dat moment in leven is, en wordt in maandelijkse termijnen uitbetaald tot en met de maand van zijn overlijden.
2. De (gewezen) deelnemer kan het ouderdomspensioen naar keuze op een eerder tijdstip of later tijdstip laten ingaan dan op de pensioenrichtdatum. De ingangsdatum dient zowel bij een eerdere of latere ingang van het ouderdomspensioen gelegen te zijn op de eerste dag van een kalendermaand.
3. Bij ingang van het ouderdomspensioen op een later tijdstip dan op de pensioenrichtdatum (uitstel) zal het ouderdomspensioen actuarieel worden herrekend. Het ouderdomspensioen kan niet later ingaan dan de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de 70-jarige leeftijd bereikt. Bij uitstel van het ouderdomspensioen blijft het pensioenreglement van toepassing op de deelnemer met dien verstande dat gedurende de periode van uitstel geen pensioenopbouw meer plaatsvindt.
4. Het ouderdomspensioen kan slechts eerder ingaan dan op de pensioenrichtdatum voor zover de dienstbetrekking met de werkgever is beëindigd en de (gewezen) deelnemer verklaart niet de intentie te hebben weer in dienstbetrekking te gaan
werken. Het bepaalde in de vorige volzin is alleen van toepassing voor zover het ouderdomspensioen eerder ingaat dan de leeftijd die vijf jaar lager is dan de voor de betreffende (gewezen) deelnemer geldende AOW-leeftijd.
5. Bij eerdere ingang van het ouderdomspensioen is de vroegst mogelijke ingangsdatum gelegen op de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de 55-jarige leeftijd bereikt. Het alsdan uit te keren ouderdomspensioen zal op actuariële basis worden herrekend.
6. Op verzoek van de (gewezen) deelnemer gaat het ouderdomspensioen op enig moment vanaf de eerste dag van de maand waarop de 55-jarige leeftijd wordt bereikt gedeeltelijk (vervroegd) in. Het ouderdomspensioen kan daarbij uitsluitend voor 10 procent of een veelvoud daarvan ingaan.
Voor het deel waarvoor het ouderdomspensioen gedeeltelijk (vervroegd) is ingegaan, is wijziging niet meer mogelijk.
Een nadere keuze voor gedeeltelijke (vervroegde) ingang van het ouderdomspensioen kan slechts eenmaal per kalenderjaar worden gemaakt, voor het eerst in het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin het ouderdomspensioen voor de eerste maal gedeeltelijk (vervroegd) is ingegaan.
Indien het ouderdomspensioen eerder gedeeltelijk ingaat dan de leeftijd die vijf jaar lager is dan de voor de betreffende (gewezen) deelnemer geldende AOW-leeftijd, dan dient het contractueel overeengekomen aantal uren in gelijke mate te worden beëindigd.
7. Bij een keuze voor ingang van het ouderdomspensioen vóór op of na de pensioenrichtdatum, dient de deelnemer dit uiterlijk drie maanden vóór de gekozen ingangsdatum of - in geval van uitstel - de pensioenrichtdatum, schriftelijk aan het bestuur te melden.
8. Het pensioen kan op verzoek van de (gewezen) deelnemer en met inachtneming van navolgende voorwaarden in een gevarieerde hoogte worden uitgekeerd . De periode gedurende welke het ouderdomspensioen tijdelijk wordt verhoogd of verlaagd wordt op maanden nauwkeurig vastgesteld. De betreffende periode bedraagt minimaal een jaar en maximaal 15 jaar. De (gewezen) deelnemer die op grond van het bepaalde in lid 6 van dit artikel gebruik maakt van de mogelijkheid van deeltijdpensionering kan de keuze voor een in hoogte gevarieerde uitkering slechts maken drie maanden voor hij zijn ouderdomspensioen geheel in laat gaan.
De voorwaarden waaronder variatie in de hoogte van ingegane pensioenuitkeringen is toegestaan zijn:
▪ de keuze voor een in hoogte gevarieerde uitkering van het ouderdomspensioen is eenmalig en onherroepelijk en dient ten minste drie maanden vóór de ingangsdatum van het ouderdomspensioen aan de stichting te worden gemeld;
▪ de (gewezen) deelnemer kan onder inachtneming van het in dit lid en lid 10 bepaalde kiezen voor een in hoogte gevarieerde uitkering van het ouderdomspensioen over de door hem te kiezen periode;
▪ de verhouding waarbinnen in hoogte kan worden gevarieerd, bedraagt maximaal 100:75 met dien verstande dat het gedeelte van het pensioen dat overeenkomt met het AOW-bedrag als bedoeld in artikel 18 d lid 3 van de Wet op de loonbelasting 1964 bij de beoordeling van deze verhouding gedurende de uitkeringsduur tot aan de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de AOW-ingangsdatum is gelegen, buiten beschouwing blijft.
▪ de vast te stellen pensioenuitkeringen zullen op actuariële basis worden berekend.
De keuze voor een variatie als bedoeld in dit lid heeft geen invloed op de hoogte van het (bijzonder) partnerpensioen en wezenpensioen.
9. De (gewezen) deelnemer kan ervoor kiezen (een deel van) het ouderdomspensioen om te zetten in een tijdelijk ouderdomspensioen. Dit tijdelijk ouderdomspensioen gaat in op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen en eindigt op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de AOW-leeftijd wordt bereikt of bij eerder overlijden. Het door uitruil van ouderdomspensioen te verkrijgen tijdelijk ouderdomspensioen bedraagt maximaal het AOW-bedrag als bedoeld in artikel 18d lid 3 van de Wet op de loonbelasting 1964. De keuze voor een tijdelijk ouderdomspensioen heeft geen invloed op de hoogte van het (bijzonder) partnerpensioen en wezenpensioen.
10. De wijze waarop van de in dit artikel geboden mogelijkheid tot vervroeging en uitstel van het pensioen, variatie van de hoogte van het pensioen en de omzetting van ouderdomspensioen in tijdelijk ouderdomspensioen gebruik kan worden gemaakt is uitgewerkt in een bij dit pensioenreglement behorende bijlages.
Artikel C3 Volgorde keuzes
1. Indien combinaties van mogelijkheden als bedoeld in artikel C2 lid 2, 8 en 9, artikel D2 en artikel D3 zich voordoen, wordt de volgende volgorde in acht genomen:
1. deeltijdpensioen (artikel C2 lid 6);
2. omzetting van ouderdomspensioen in extra partnerpensioen (artikel D2 ) en
3. omzetting van partnerpensioen in extra ouderdomspensioen (artikel D3) en
4. vervroeging en uitstel ten opzichte van de pensioenrichtdatum (artikel C2 lid 2); en
5. omzetting van ouderdomspensioen in tijdelijk ouderdomspensioen (artikel C2 lid 9) en
6. een gevarieerde hoogte van het ouderdomspensioen (artikel C2 lid 8)
2. Een keuze voor deeltijdpensioen sluit een keuze voor omzetting van ouderdomspensioen in tijdelijk ouderdomspensioen als bedoeld in artikel C2 lid 9 en een keuze voor variatie van het ouderdomspensioen als bedoeld in artikel C2 lid 8 uit. De in de vorige volzin bedoelde keuzes alsmede de overige in het eerste lid genoemde keuzes zijn – met inachtneming van het bepaalde in het eerste lid - wel mogelijk ten aanzien van het deel van het ouderdomspensioen waarmee het ouderdomspensioen na een gedeeltelijke ingang, volledig ingaat. Bij ingang van het deeltijdpensioen of bij een verhoging daarvan voor de ingangsdatum kan van de keuzes genoemd onder punt 2 en 3 in het eerste lid gebruik worden gemaakt naar rato van het gekozen percentage deeltijdpensioen.
D. Partnerpensioen
Artikel D1 Partnerpensioen
Algemene bepalingen
1. De partner als bedoeld in artikel A1 onder l sub c heeft - onverminderd het bepaalde in dit artikel - recht op partnerpensioen indien hij na het overlijden van de (gewezen) deelnemer de volgende stukken aan het fonds kan overleggen:
▪ een notariële samenlevingscontract als bedoeld in artikel A1 onder l sub c dat tenminste zes maanden voor het overlijden van de (gewezen) deelnemer is verleden en
▪ een uittreksel uit het bevolkingsregister waaruit blijkt dat hij en de (gewezen) deelnemer op de datum van het overlijden van de (gewezen) deelnemer tenminste zes maanden op hetzelfde adres hebben gewoond.
2. Indien recht op bijzonder partnerpensioen is ontstaan overeenkomstig het bepaalde in artikel I1, wordt dit pensioen inclusief de op grond van artikel F1 toegekende toeslagen, ongeacht het in leven zijn van de gewezen partner, in mindering gebracht op het partnerpensioen als bedoeld in lid 6.
3. De aanspraak op partnerpensioen ten behoeve van de partner of een ten behoeve van de partner ingegaan partnerpensioen kan zonder diens toestemming niet bij overeenkomst tussen de deelnemer en het fonds of de werkgever worden verminderd anders dan bij zoals voorzien bij of krachtens de Pensioenwet. Elk beding strijdig met het bepaalde in de vorige zin is nieti g.
Partnerpensioen beperkt tot één partner
4. De (gewezen) deelnemer heeft op elk moment slechts aanspraak op partnerpensioen voor één partner. Indien tegelijkertijd meer dan één persoon aan de in artikel A1 sub l gegeven omschrijving van partner voldoet, wordt uitsluitend als partner aangemerkt de persoon die het eerst aan de omschrijving van partner voldoet. Als meerdere personen tegelijkertijd aan de omschrijving van partner zijn gaan voldoen, dan is bepalend met welke persoon de samenwoning volgens het bevolkingsregister als eerste is aangevangen. Indien blijkt dat de gezamenlijke huishouding tegelijkertijd met meerdere partners is aangevangen, is het bestuur bevoegd om te bepalen hoe de aanspraken en rechten worden verdeeld. Een eenmaal ingegaan recht op partnerpensioen eindigt bij overlijden van de partner en zal niet overgaan naar een volgende partner.
Overlijden van de (gewezen) deelnemer vóór de ingangsdatum van het ouderdomspensioen
5. Bij overlijden van de (gewezen) deelnemer vóór de ingangsdatum van het ouderdomspensioen, heeft de partner - met inachtneming van het in dit artikel bepaalde - recht op partnerpensioen.
6. Het partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand waarin het overlijden van de (gewezen) deelnemer plaatsvindt. Het partnerpensioen wordt uitgekeerd tot het einde van de maand waarin de nabestaande overlijdt.
7. Het jaarlijkse levenslange partnerpensioen bedraagt met inachtneming van het ter zake bepaalde in artikel P7, 70% van het jaarlijks ouderdomspensioen dat de overleden (gewezen) deelnemer ingevolge dit pensioenreglement vanaf 1 januari 2006 heeft opgebouwd vermeerderd met het partnerpensioen waar ingevolge het bepaalde in artikel P5 lid 2 aanspraak op bestaat. Indien het overlijden een deelnemer betreft wordt het ouderdomspensioen dat de deelnemer ingevolge dit pensioenreglement heeft opgebouwd gelijkgesteld aan het ouderdomspensioen dat de deelnemer had kunnen bereiken op basis van het naar jaarbasis herleide pensioensalaris dat krachtens het pensioenreglement op de datum van overlijden geldt en het aantal jaren van deelneming dat voor de deelnemer zou hebben gegolden indien hij vanaf 1 januari 2006 of latere datum aanvang van het deelnemerschap tot de pensioenrichtdatum in leven en in dienst van de werkgever zou zijn gebleven. Het in de vorige volzin bedoelde ouderdomspensioen dat betrekking heeft op de periode gelegen na het overlijden, zal worden vastgesteld met inachtneming van de gemiddelde parttimefactor en het gemiddelde pensioensalaris over de verloningsperioden van de laatste 12 maanden direct voorafgaande aan het overlijden alsmede het percentage waarvoor ten tijde van het overlijden recht bestond op voortzetting van de deelneming als bedoeld in artikel G1.
Indien de periode van deelname minder dan een jaar bedraagt, wordt de gemiddelde parttimefactor en het gemiddelde pensioensalaris over die kortere periode van deelname bepaald.
De in de eerste zin bedoelde opbouw betreft de opbouw vóór de eventuele omzetting als bedoeld in artikel D2.
Overlijden van de gewezen deelnemer ná de ingangsdatum van het ouderdomspensioen
8. Bij overlijden van de gewezen deelnemer ná de ingangsdatum van het ouderdomspensioen heeft de partner voor zover geen gebruik is gemaakt van de mogelijkheid tot omzetting als bedoeld in artikel D2 of D3 - recht op partnerpensioen dat 70% van het laatst genoten ouderdomspensioen bedraagt dat ingevolge dit pensioenreglement vanaf 1 januari 2006 is opgebouwd, vermeerderd met het partnerpensioen waar ingevolge het bepaalde in artikel P5 lid 2 aanspraak op bestaat. Bij gebruikmaking van de mogelijkheid tot omzetting als bedoeld in artikel D2 of D3 wordt het partnerpensioen vastgesteld overeenkomstig het in dit lid bepaalde met dien verstande dat afleiding plaats vindt van het ouderdomspensioen dat direct voorafgaand aan de omzetting gold, welk partnerpensioen wordt verlaagd dan wel verhoogd op basis van artikel D2 of D3. De aldus vastgestelde aanspraak op partnerpensioen wordt aangepast overeenkomstig het bepaalde in artikel F1 lid 1.
9. Recht op partnerpensioen bij overlijden van de gewezen deelnemer op of na de ingangsdatum bestaat uitsluitend indien het huwelijk dan wel geregistreerd partnerschap is aangevangen voor de ingangsdatum van het pensioen dan wel - als het partner als bedoeld in artikel A1, l onder c betreft - vóór de ingangsdatum aan de aldaar alsmede de in het eerste lid van dit artikel opgenomen voorwaarden is voldaan.
Artikel D2 Omzetting van ouderdomspensioen in (extra) partnerpensioen
1. De stichting biedt de deelnemer bij beëindiging van de deelneming anders dan wegens pensionering of overlijden en in het laatste jaar voor de ingangsdatum van het ouderdomspensioen standaard de mogelijkheid om onder inachtneming van het bepaalde in de vorige leden een gedeelte van zijn premievrije aanspraak of recht op ouderdomspensioen om te zetten in extra aanspraken op partnerpensioen die door de partner geldend gemaakt kunnen worden bij overlijden van de (gewezen) deelnemer voor dan wel na ingang van het ouderdomspensioen.
2. Het totale partnerpensioen waar na de toepassing van het bepaalde in het vorige lid aanspraak op ontstaat, kan op enig in dat lid bedoelde moment niet meer bedragen dan 70% van het ouderdomspensioen dat resteert na omzetting. Het extra partnerpensioen dat ingevolge het bepaalde in het vorige lid na omzetting kan worden verworven en de daarmee verband
houdende verlaging van de aanspraak of recht op ouderdomspensioen is nader vastgelegd in een bij dit reglement opgenomen bijlage met omzettingsfactoren.
De verlagings- en verhogingsfactoren als bedoeld in de vorige volzin zijn door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgesteld op basis van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen en collectieve actuariële gelijkwaardigheid.
3. De gewezen deelnemer die bij beëindiging van de deelneming anders dan door pensionering of overlijden of in het laatste jaar voor de ingangsdatum van het ouderdomspensioen een aanbod heeft gekregen als bedoeld in het eerste lid dient binnen 6 maanden na ontvangst van het aanbod schriftelijk aan te geven of gebruik wordt gemaakt van het aanbod. Indien het fonds binnen de hiervoor gestelde termijn geen schriftelijke reactie ontvangt, wordt de (gewezen) deelnemer geacht geen gebruik te maken van de in dit artikel bedoelde omzettingsmogelijkheid.
Bij gebruikmaking van het aanbod door de gewezen deelnemer zal het partnerpensioen dat door de omzetting is ontstaan worden toegevoegd aan de premievrije aanspraak op partnerpensioen waar ingevolge artikel H1 recht op bestaat.
4. Het ouderdomspensioen waar ingevolge het bepaalde in artikel I2 een recht op uitbetaling op rust van de gescheiden echtgenoot kan niet worden omgezet in extra partnerpensioen.
Artikel D3 Omzetting partnerpensioen in extra ouderdomspensioen
1. De (gewezen) deelnemer heeft het recht om het op de pensioenrichtdatum dan wel de eerdere ingangsdatum opgebouwde recht op partnerpensioen (gedeeltelijk) om te zetten in een hoger recht op ouderdomspensioen. In dat geval wordt het recht op ouderdomspensioen verhoogd en de aanspraak op partnerpensioen verlaagd aan de hand van door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgestelde factoren op basis van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen en collectief actuariële gelijkwaardigheid.
Het extra ouderdomspensioen dat ingevolge het bepaalde in dit artikel na omzetting kan worden verworven alsmede de daarmee verband houdende verlaging van het partnerpensioen zijn nader vastgelegd in een bij dit pensioenreglement opgenomen bijlage.
2. Als op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen een partner in leven is, dan is, bij een keuze voor een omzetting van partnerpensioen in extra ouderdomspensioen de schriftelijke toestemming van die partner voor die keus vereist.
De omvang en samenstelling van het aldus vastgestelde ouderdoms- en partnerpensioen zijn onherroepelijk.
3. De omvang en samenstelling van het op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen geldende ouderdoms- en partnerpensioen zijn onherroepelijk.
E. Wezenpensioen
Artikel E1 Wezenpensioen
1. Bij overlijden van de (gewezen) deelnemer, gaat op de eerste dag van de maand waarin het overlijden van de
deelnemer plaatsvindt het wezenpensioen in, dat wordt uitgekeerd tot het einde van de maand waarin het kind 18 jaar oud wordt of waarin het eerder overlijdt. Indien het kind na zijn 18e verjaardag een dagopleiding volgt aan een mbo-, een hbo- of een universitaire instelling of een daarmee (naar het oordeel van het bestuur) gelijk te stellen opleiding, , dan wordt het wezenpensioen uitgekeerd zolang de opleiding wordt gevolgd. In ieder geval zal het wezenpensioen niet langer worden uitgekeerd dan tot het einde van de maand waarin het kind zijn 27ste verjaardag bereikt.
2. Het jaarlijks wezenpensioen bedraagt met inachtneming van het ter zake bepaalde in artikel P7, voor elk kind 14% van het jaarlijks ouderdomspensioen dat ingevolge dit pensioenreglement vanaf 1 januari 2006 is opgebouwd vermeerderd met het wezenpensioen waar ingevolge het bepaalde in artikel P5 lid 2 aanspraak op bestaat. Indien het overlijden een deelnemer betreft is het in de vorige volzin bedoelde jaarlijks ouderdomspensioen gelijk aan het ouderdomspensioen dat de overleden deelnemer met inachtneming van het terzake bepaalde in artikel D1 lid 6 onder ongewijzigde omstandigheden had kunnen bereiken, indien hij tot de pensioenrichtdatum in leven en in dienst van de werkgever zou zijn gebleven. De eventuele omzetting als bedoeld in de artikelen D2 en D3 dan wel de keuze tot vervroeging of de keuze tot variatie als bedoeld in artikel C2 lid 2 en lid 6 hebben geen invloed op de hoogte van het wezenpensioen. De vastgestelde aanspraak op wezenpensioen wordt aangepast overeenkomstig het bepaalde in artikel F1 lid 1.
3. Met ingang van de eerste dag van de maand waarin het kind volle wees wordt, vindt verdubbeling van het jaarlijks wezenpensioen plaats van het ingevolge het vorige lid vastgestelde wezenpensioen. Van een volle wees is sprake bij achterblijven van een kind na overlijden van de deelnemer, terwijl er geen gerechtigde op partnerpensioen in leven is.
F. Aanpassing van de pensioenen
Artikel F1 Aanpassing van de pensioenen
1. Onder pensioenrechten wordt in dit artikel verstaan: pensioenaanspraken van gewezen deelnemers verkregen op basis van de bepalingen in de voorgaande hoofdstukken en ingegane pensioenen.
Onder pensioenaanspraken wordt in dit artikel verstaan: opgebouwde pensioenaanspraken van deelnemers.
2. Op de pensioenrechten en pensioenaanspraken wordt jaarlijks toeslag verleend van maximaal de in artikel F1 lid 4 genoemde maatstaf. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit het beleggingsrendement gefinancierd.
3. Indien en voor zover, naar het oordeel van het bestuur en het advies van de actuaris van de stichting, de middelen beschikbaar zijn, kunnen toeslagen worden verleend op:
▪ de opgebouwde ouderdomspensioenen, partnerpensioenen en wezenpensioenen van de deelnemers, gedurende het deelnemerschap;
▪ de opgebouwde ouderdomspensioenen, partnerpensioenen en wezenpensioenen van deelnemers voor wie op grond van artikel G1 (arbeidsongeschiktheid) de pensioenopbouw wordt voortgezet;
▪ de opgebouwde ouderdomspensioenen, partnerpensioen en wezenpensioenen van deelnemers die worden opgebouwd op grond van artikel A4 lid 2a (arbeidsongeschiktheid ingetreden vóór het bereiken van de 20-jarige leeftijd);
▪ de extra premievrije aanspraken op ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen bedoeld in artikel H2 (premievrije aanspraken voortvloeiend uit waardeoverdracht).
de ingegane ouderdomspensioenen;
▪ de ingegane partnerpensioenen en de ingegane bijzondere partnerpensioenen;
▪ de ingegane wezenpensioenen;
▪ het ingegane dan wel het nog niet ingegane deel van het ouderdomspensioen dat aan de gescheiden echtgenoot overeenkomstig het bepaalde in artikel I2 wordt of zal worden uitbetaald;
▪ de aanspraken op ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen van gewezen deelnemers;
▪ de aanspraken op bijzonder partnerpensioen die overeenkomstig het bepaalde in artikel I1 zijn vastgesteld ten behoeve van de partner als bedoeld in het eerste lid van dat artikel.
4. De aanpassingen als bedoeld in het derde lid vinden – uitsluitend indien het bestuur van oordeel is dat er voldoende middelen beschikbaar zijn- jaarlijks per 1 januari plaats op basis van de door het Centraal Bureau voor de Statistiek gepubliceerde consumentenprijsindex alle huishoudens afgeleid (CPI) over de periode april tot april.
G. Arbeidsongeschiktheid
Artikel G1 Voortzetting pensioenopbouw bij (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid
1. Bij (een toename van) arbeidsongeschiktheid van een (gewezen) deelnemer voor wie de eerste dag van ziekte als bedoeld in artikel 629 lid 1 Burgerlijk Wetboek 7 is gelegen in de periode van deelneming vindt, zolang de arbeidsongeschiktheid voortduurt, (gedeeltelijke) voortzetting
van pensioenopbouw plaats vanaf de datum waarop de uitkering ingevolge de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) of de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) is ingegaan. De voortzetting van pensioenopbouw is gerelateerd aan de (toename van de) mate van arbeidsongeschiktheid die tijdens de periode van deelneming dan wel – indien het een gewezen deelnemer betreft na beëindiging van de deelneming - optreedt. De mate waarin voortzetting van pensioenopbouw plaatsvindt, is gelijk aan de verhouding tussen de feitelijke mate van arbeidsongeschiktheid dan wel de toename daarin en volledige arbeidsongeschiktheid. De voortzetting van de pensioenopbouw vindt plaats aan de hand van onderstaande tabel:
Bij een uitkering ingevolge de WIA op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van: | bedraagt de premievrije voortzetting van de pensioenopbouw: |
65% of meer | 100% |
45% - 65% | 50% |
35% - 45% | 40% |
Bij een WAO- en/of Wajong-uitkering op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van: | bedraagt de premievrije voortzetting van de pensioenopbouw: |
65% of meer | 100% |
45% - 65% | 50% |
35% - 45% | 40% |
25% - 35% | 30% |
15% - 25% | 20% (alleen bij WAO) |
Toepassing van het in dit lid bepaalde ter zake een gewezen deelnemer vindt plaats op basis van de mate van arbeidsongeschiktheid dan wel de toename daarin die eerst volgend op de beëindiging van de deelneming wordt vastgesteld. Het in de eerste volzin bepaalde ten aanzien van de gewezen deelnemer is van toepassing op degene die op of na 1 januari 2014 deelnemer wordt.
2. a. De voortzetting van de pensioenopbouw vindt plaats overeenkomstig het bepaalde in het pensioenreglement en op basis van het gemiddelde van het pensioensalaris van het voorafgaande jaar en de gemiddelde parttimefactor over de verloningsperioden van het laatste jaar direct voorafgaande aan de datum van aanvang van de voortzetting. De financiering van de voortzetting van pensioenopbouw komt voor rekening van de stichting.
b. Het bestuur kan de pensioengrondslag die volgens het onder a bepaalde direct voorafgaande aan de datum van aanvang van de voortzetting is vastgesteld, gedurende de periode van voortzetting telkens op 1 januari verhogen indien naar het
oordeel van het bestuur en het advies van de actuaris van de stichting, de middelen daartoe beschikbaar zijn. De verhoging van de pensioengrondslag vindt plaats overeenkomstig de in artikel F1 lid 4 omschreven maatstaf.
3. In geval van pensioenopbouw tijdens en naast de gedeeltelijke voortzetting wegens arbeidsongeschiktheid wordt voor dat deel uitgegaan van het pensioensalaris als bedoeld in artikel A1 onder t. Het totaal aan opbouw uit de voortzetting wegens arbeidsongeschiktheid en de resterende opbouw zal niet meer bedragen dan hetgeen op basis van de in lid 2 bedoelde parttimefactor zou zijn verkregen. Bij overschrijding van het in de vorige volzin bedoelde maximum zal de parttime factor van de opbouw uit de voortzetting wegens arbeidsongeschiktheid worden verlaagd zodanig dat die parttime factor en parttime factor voor de resterende opbouw tezamen niet meer bedragen dan de in lid 2 bedoelde parttime factor. In geval toepassing van dit lid leidt tot naar het oordeel van het bestuur onbillijke uitkomsten kan ten gunste van de deelnemer hiervan worden afgeweken.
4. Zodra de mate van arbeidsongeschiktheid wijzigt, wijzigt de mate van voortgezette pensioenopbouw dienovereenkomstig indien en voor zover de (gedeeltelijke) arbeidsongeschikte deelnemer op basis van een (nieuw of aangepast) dienstverband wordt dan wel is herplaatst bij een aangesloten werkgever. Zodra het dienstverband van de deelnemer met de werkgever wordt verbroken wijzigt bij een verlaging van de mate van arbeidsongeschiktheid de mate van voortzetting van pensioenopbouw dienovereenkomstig. Indien en zodra de mate van arbeidsongeschiktheid wordt verhoogd, blijft de mate van voortzetting van de pensioenopbouw in de vorige volzin bedoelde situatie ongewijzigd.
5. De deelnemer, die werkloos is en voor wie tot aan het tijdstip van intreden van de werkloosheid premie aan de stichting is voldaan, dan wel geacht wordt te zijn voldaan, voor zover en zolang de deelnemer uit het Wachtgeldfonds van het UWV een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet wordt toegekend, kan bij arbeidsongeschiktheid gedurende deze periode aanspraak maken op premiebijboekingen ten laste van de stichting, een en ander op basis van de situatie direct voorafgaande aan de werkloosheid.
Bij overlijden van deze deelnemer gedurende de hiervoor omschreven periode kunnen de partner en kinderen in de zin van dit reglement aanspraak maken op een pensioen dat gebaseerd is op de bedoelde continuering van de deelneming na intreden van de werkloosheid. De rechthebbende dient hiertoe een aanvraag bij de stichting in te dienen.
6. Het bestuur kan van het in dit lid bepaalde afwijken indien het ter zake bepaalde in het ‘Convenant dekking arbeidsongeschiktheidsrisico’s’ daartoe naar zijn oordeel aanleiding geeft.
H. Einde dienstverband
Artikel H1 Beëindiging van het deelnemerschap
1. Indien het deelnemerschap na twee maanden na aanvang van het deelnemerschap eindigt anders dan wegens pensionering of overlijden, behoudt de gewezen deelnemer recht op premievrij ouderdomspensioen, partnerpensioen, en wezenpensioen.
2. Bij beëindiging van het deelnemerschap, anders dan door overlijden, binnen twee maanden na aanvang van het deelnemerschap vervallen alle aanspraken op pensioen. De betaalde premies worden dan geacht te zijn betaald ten behoeve van het partner- en wezenpensioen gedurende deze periode alsmede voor de opbouw van pensioen overeenkomstig het bepaalde in artikel G1 indien tijdens deze periode (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid intreedt.
3. De evenredige premievrije aanspraken op ouderdomspensioen als bedoeld in lid 1 is gelijk aan het verschil tussen:
- de aanspraak op pensioen die de gewezen deelnemer zou hebben verkregen als hij zou hebben deelgenomen tot de pensioenrichtdatum en
- de aanspraak op pensioen die de gewezen deelnemer zou hebben verkregen indien hij zou hebben deelgenomen vanaf het tijdstip waarop zijn deelneming eindigde tot de pensioenrichtdatum, uitgaande van dezelfde persoonlijke gegevens als gelden op het tijdstip van beëindiging van het deelnemerschap.
4. De evenredige premievrije aanspraken op partnerpensioen en wezenpensioen als bedoeld in het eerste lid worden vastgesteld op basis van het tot de beëindiging van de deelneming op grond van het bepaalde in dit pensioenreglement opgebouwde partner- cq. wezenpensioen onder inachtneming van het terzake bepaalde in de Pensioenwet.
5. De overeenkomstig het in dit artikel bepaalde vastgestelde premievrije pensioenaanspraken worden - voor zover van toepassing - verhoogd met de extra pensioenaanspraken op grond van artikel H2 lid 1 en artikel H4.
6. Indien het deelnemerschap na enige tijd van onderbreking wordt hervat, dan worden de voordien verworven premievrije aanspraken zoveel mogelijk geïntegreerd in het volgens de overige artikelen te berekenen ouderdoms-, partner- en wezenpensioen.
7. In afwijking van het eerste lid vervallen de pensioenaanspraken van een deelnemer bij beëindiging van diens deelneming aan het fonds, indien op basis van de tot het tijdstip van beëindiging opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen, de uitkering van het ouderdomspensioen op jaarbasis op de pensioendatum niet meer zal bedragen dan € 2,- per jaar. Het bepaalde in de vorige volzin is van overeenkomstige toepassing op vergelijkbare aanspraken die zijn ontstaan bij beëindiging van de deelneming vóór 1 januari 2019.
Op het verval van de pensioenaanspraken als bedoeld in de vorige volzinnen is het bij of krachtens de Pensioenwet ter zake bepaalde, van toepassing.
8. De in het vorige lid bedoelde pensioenaanspraken vervallen niet aan het fonds indien de deelneming is beëindigd voor 1 januari 2019 en de gewezen deelnemer heeft ingestemd met het voorstel tot afkoop van zijn pensioenaanspraken dat hem overeenkomstig artikel 66 Pensioenwet in 2018 is gedaan..
Artikel H2 Waardeoverdracht
1. Indien een deelnemer voorafgaande aan zijn deelnemerschap premievrije pensioenaanspraken heeft verworven uit hoofde van een voorgaande dienstbetrekking en de waarde van deze aanspraken aan de stichting is overgedragen, zullen aan de deelnemer hiervoor extra premievrije pensioenaanspraken worden toegekend die worden vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in het onderhavige pensioenreglement.
Indien de waardeoverdracht mede omvat een recht op uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen aan de gewezen partner van de deelnemer, verkrijgt deze gewezen partner tegenover de stichting een recht op uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen, dat gelijkwaardig is aan het uitbetalingsrecht dat door de vorige pensioenverzekeraar is vastgesteld. Het aldus vastgestelde recht op uitbetaling wordt voor de toepassing van dit pensioenreglement aangemerkt als een recht op uitbetaling bedoeld in artikel I2 lid 1.
2. De premievrije pensioenaanspraken die door de gewezen deelnemer jegens de stichting zijn verworven, zullen op zijn verzoek worden overgedragen aan de pensioenuitvoerder in de zin van de Pensioenwet waar de nieuwe werkgever van de gewezen deelnemer de pensioenaanspraken van betrokkene heeft verzekerd.
In andere dan de in de vorige volzin bedoelde situaties draagt het bestuur de premievrije pensioenaanspraken – na een daartoe strekkend verzoek van de gewezen deelnemer – over indien daartoe op het bestuur een verplichting rust krachtens het ter zake bepaalde in de Pensioenwet.
3. a. Indien de waardeoverdracht naar een andere pensioenuitvoerder premievrije aanspraken betreft als bedoeld in artikel 70a Pensioenwet, verleent het bestuur daaraan zijn medewerking ongeacht het tijdstip waarop de deelneming is geëindigd. Een waardeoverdracht als bedoeld in dit lid vindt plaats zonder voorafgaand verzoek van de gewezen deelnemer. Het bestuur doet na beëindiging van de deelneming dan wel vanaf 1 januari 2019 indien de deelneming vóór deze datum is geëindigd, uiterlijk vijf opeenvolgende jaren een jaarlijkse poging de premievrije aanspraak als bedoeld in dit lid over te dragen.
b. Het bestuur kan in voorkomende gevallen besluiten dat het bepaalde in dit artikel niet van toepassing is op een premievrije aanspraak als bedoeld onder a. In dat geval zal het reglement zoals dat luidde op 31 december 2018, op de betreffende premievrije aanspraak van toepassing zijn.
4. Het bestuur stelt beleid vast ter zake de in de Pensioenwet omschreven situaties waarin het bevoegdheid heeft tot overdracht van premievrije pensioenaanspraken naar een andere pensioenuitvoerder.
5. De overdracht van de waarde van de premievrije aanspraken als bedoeld in dit artikel vindt plaats onder inachtneming van de voorwaarden die bij of krachtens de Pensioenwet zijn vastgesteld. De vaststelling van de waarde van premievrije aanspraken vindt plaats door de actuaris onder inachtneming van de krachtens of bij de Pensioenwet vastgestelde (reken)regels. Overdracht van een aanspraak op partnerpensioen in verband met het bepaalde in dit lid vindt uitsluitend plaats na schriftelijke instemming van de partner.’
Artikel H3 Afkoop klein ouderdomspensioen bij beëindiging deelneming
1. Aanbod tot afkoop aanspraak onder wettelijke afkoopgrens
Indien de premievrije aanspraken als bedoeld in artikel H2 lid 3 na verloop van vijf jaar nog niet naar een pensioenuitvoerder in de zin van de Pensioenwet zijn overdragen, zal het fonds deze aanspraken met inachtneming van het bepaalde in dit artikel afkopen. Het fonds gaat daartoe over in het jaar volgend op het vijfde jaar als bedoeld in de vorige volzin. De periode van vijf jaar vangt aan op 1 januari 2020 indien de deelneming is beëindigd vóór 1 januari 2018. Indien de premievrije aanspraak ná die datum is vastgesteld dan vangt de periode van vijf jaar aan op het moment dat de deelneming is beëindigd doch niet eerder dan 1 juli 2019.
2. Het fonds koopt de in het vorige lid bedoelde premievrije aanspraken af indien op basis van de premievrije aanspraak op ouderdomspensioen, de uitkering van het ouderdomspensioen op jaarbasis op de pensioenrichtdatum, getoetst op 1 januari van het jaar van afkoop, minder is dan de in het jaar van afkoop geldende wettelijke afkoopgrens. De bij het ouderdomspensioen behorende aanspraak op partnerpensioen wordt eveneens afgekocht. Het bepaalde in de leden 4 t/m 7 is van overeenkomstige toepassing op de afkoop als bedoeld in dit lid.
3. Afkoop na geen bezwaar of met instemming
Het fonds gaat alleen tot afkoop als bedoeld in het vorige lid over indien de gewezen deelnemer van wie de deelneming vóór 1 januari 2007 is geëindigd geen bezwaar maakt tegen de afkoop dan wel de gewezen deelnemer van wie de deelneming na 1 januari 2007 is geëindigde deelneming instemt met de afkoop.
4. Afkoop op ingangsdatum
Het fonds kan (opnieuw) besluiten op de ingangsdatum de navolgende (premievrije) aanspraken op ouderdomspensioen af te kopen:
a. de premievrije aanspraak die vanwege het bepaalde in lid 3 niet is afgekocht;
b. de premievrije aanspraak als bedoeld in artikel H2 lid 3 ten aanzien waarvan het fonds op de ingangsdatum nog geen vijf pogingen tot overdracht heeft gedaan en
c. de aanspraak van de deelnemer van wie de deelneming door het bereiken van de ingangsdatum eindigt.
5. Op de afkoop in het vorige lid is het bepaalde in leden 2 en 3 van overeenkomstige toepassing.
6. Hoogte van de afkoopwaarde
De hoogte van de afkoopwaarde is afhankelijk van de leeftijd van degene wiens aanspraken worden afgekocht. De afkoopwaarde is voor mannen en vrouwen gelijk. De afkoopwaarde wordt vastgesteld door de af te kopen pensioenaanspraken te vermenigvuldigen met het percentage in de in de bijlage opgenomen tabel dat overeenkomt met de leeftijd van de gewezen deelnemer dan wel de gepensioneerde wiens pensioenaanspraken worden afgekocht op de datum dat de afkoopwaarde wordt uitbetaald.
7. Uitbetaling afkoopwaarde
Het fonds informeert de (gewezen) deelnemer over zijn besluit tot afkoop. Indien de (gewezen) deelnemer geen bezwaar tegen de afkoop heeft of daarmee heeft ingestemd, gaat het fonds over tot de uitbetaling van de afkoopwaarde binnen zes maanden nadat het de (gewezen) deelnemer over de afkoop heeft geïnformeerd. Het fonds stelt de afkoopwaarde van de
pensioenaanspraken ter beschikking aan de (gewezen) deelnemer. De afkoopwaarde wordt verminderd met wettelijke inhoudingen.
8. Gevolgen afkoop
Door uitbetaling van de afkoopwaarde aan de gewezen deelnemer of gepensioneerde vervallen alle rechten die ontleend zouden kunnen worden aan de perioden van de deelneming, waarop de pensioenaanspraak of het ingegane pensioen betrekking hadden. Bij hervatting van de deelneming blijven die perioden buiten beschouwing.
9. Bijzondere situaties
Het bestuur kan – met inachtneming van het ter zake bij of krachtens bepaalde in de Pensioenwet - in voorkomende gevallen bepalen dat een premievrije aanspraak op ouderdomspensioen als bedoeld in dit artikel wordt afgekocht overeenkomstig het pensioenreglement zoals dat vóór 1 januari 2019 gold. Indien de afkoop geen doorgang kan vinden omdat de gewezen deelnemer daarmee niet instemt zal op de premievrije aanspraak het bepaalde in dit artikel van overeenkomstige toepassing zijn.
Artikel H4 Afkoop klein partnerpensioen of wezenpensioen bij ingang
1. Het fonds kan een klein partnerpensioen en wezenpensioen van de nabestaanden bij de ingang daarvan afkopen. Partner- en wezenpensioen komt voor afkoop in aanmerking als de uitkering daarvan op jaarbasis op de ingangsdatum minder is dan de in het jaar van afkoop geldende wettelijke afkoopgrens.
2. Het fonds informeert de partner en wees binnen zes maanden na de ingangsdatum van het partnerpensioen over de wijze waarop het partner- of wezenpensioen kan worden uitgekeerd. De partner en/of wees kan ervoor kiezen een aanspraak op partnerpensioen of wezenpensioen die lager is dan de wettelijke afkoopgrens af te kopen of periodiek te ontvangen. Het fonds gaat binnen deze termijn van zes maanden tot uitbetaling over.
3. De afkoopsom of periodieke betaling van het partnerpensioen of wezenpensioen wordt aan de partner/wees ter beschikking gesteld.
4. Uitbetaling afkoopwaarde
Het fonds stelt de afkoopwaarde van het recht op partnerpensioen of wezenpensioen ter beschikking aan de partner, met dien verstande dat de afkoopwaarde van het recht op wezenpensioen ter beschikking wordt gesteld aan de wees indien deze meerderjarig is. Het fonds betaalt de uitkering op de dag dat de aanspraken vervallen in verband met de afkoop. De afkoopwaarde wordt verminderd met wettelijke inhoudingen.
5. Hoogte van de afkoopwaarde
De hoogte van de afkoopwaarde is afhankelijk van de leeftijd van degene wiens pensioenrecht wordt afgekocht. De afkoopwaarde is voor mannen en vrouwen gelijk. De afkoopwaarde wordt vastgesteld door het af te kopen pensioenrecht te vermenigvuldigen met het percentage in de in de bijlage opgenomen tabel dat overeen komt met de leeftijd van de partner dan wel de wees op de datum dat de afkoopwaarde wordt uitbetaald.
6. Gevolgen afkoop
Door uitbetaling van de afkoopwaarde aan de nabestaande vervallen alle rechten, die ontleend zouden kunnen worden aan de perioden van de deelneming, waarop het ingegane pensioen betrekking had.
Artikel H5 Afkoop klein bijzonder partnerpensioen bij ingang
1. Het fonds kan een klein bijzonder partnerpensioen van de nabestaanden bij de ingang daarvan afkopen. Bijzonder partnerpensioen komt voor afkoop in aanmerking als de uitkering daarvan op jaarbasis op de ingangsdatum minder is dan de in het jaar van afkoop geldende wettelijke afkoopgrens .
2 Het fonds informeert de gewezen partner binnen zes maanden na de ingangsdatum van het bijzonder partnerpensioen over de wijze waarop het bijzonder partnerpensioen kan worden uitgekeerd. De gewezen partner kan ervoor kiezen een aanspraak op bijzonder partnerpensioen die lager is dan de wettelijke afkoopgrens af te kopen of periodiek te ontvangen. Het fonds gaat binnen deze termijn van zes maanden tot uitbetaling over.
3. De afkoopsom of periodieke betaling van het bijzonder partnerpensioen wordt aan de gewezen partner ter beschikking gesteld.
4. Uitbetaling afkoopwaarde
Het fonds stelt de afkoopwaarde van de aanspraak op bijzonder partnerpensioen ter beschikking aan de gewezen partner. Het fonds betaalt de uitkering op de dag dat de aanspraak vervalt in verband met de afkoop. De afkoopwaarde wordt verminderd met wettelijke inhoudingen.
5. Hoogte van de afkoopwaarde
De hoogte van de afkoopwaarde is afhankelijk van de leeftijd van degene wiens aanspraken worden afgekocht. De afkoopwaarde is voor mannen en vrouwen gelijk. De afkoopwaarde wordt vastgesteld door de af te kopen pensioenaanspraak te vermenigvuldigen met het percentage in de in de bijlage opgenomen tabel dat overeen komt met de leeftijd van de gewezen partner op de datum dat de afkoopwaarde wordt uitbetaald.
6 Gevolgen afkoop
Door uitbetaling van de afkoopwaarde aan de gewezen partner vervallen alle rechten, die ontleend zouden kunnen worden aan de perioden van de deelneming, waarop de pensioenaanspraak betrekking had.
Artikel H6 Afkoop van vóór 1 januari 2007 vastgestelde aanspraken en ingegane pensioenen
1. Aanbod tot afkoop aanspraken en ingegaan pensioen. lager dan 50% van de wettelijke afkoopgrens
Het fonds biedt de gewezen partner en de nabestaande van wie respectievelijk de beëindiging van het huwelijk of het samenlevingsverband vóór 1 januari 2007 heeft plaatsgevonden danwel het partnerpensioen is ingegaan voor 1 januari 2007 de mogelijkheid tot afkoop van de aanspraken op bijzonder partnerpensioen danwel het ingegane partnerpensioen indien het bijzonder partnerpensioen op jaarbasis, getoetst op het tijdstip van de scheiding, danwel het ingegane partnerpensioen op 1 januari van het jaar van afkoop minder bedraagt dan 50% van de wettelijke afkoopgrens.
2. Recht tot afkoop pensioen hoger dan 50% van de wettelijke afkoopgrens en lager dan de afkoopgrens
Het bestuur behoudt zich het recht voor om – onder inachtneming van het ter zake bepaalde in de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet – tot afkoop over te gaan van aanspraken op bijzonder partnerpensioen welke aanspraken voor 1 januari 2007 zijn vastgesteld en die op jaarbasis meer zal bedragen dan 50% van de wettelijke afkoopgrens en minder dan de afkoopgrens. Het in de vorige volzin bepaalde geldt eveneens voor de partnerpensioenen die voor 1 januari 2007 zijn ingegaan.
3. Uitbetaling en hoogte afkoopwaarde
De hoogte van de afkoopwaarde wordt overeenkomstig het gestelde in de artikelen H3 tot en met H5 vastgesteld. De uitbetaling gebeurt overeenkomstig het gestelde in de artikelen H3 tot en met H5.
4. Gevolgen afkoop
Door uitkering van de afkoopsom aan de rechthebbende, vervallen alle rechten, die ontleend zouden kunnen worden aan de perioden van de deelneming, waarop de pensioenaanspraak of het ingegane pensioen betrekking hadden.
Bij hervatting van de deelneming blijven die perioden buiten beschouwing.
I. Beëindiging huwelijk of samenlevingsverband
Artikel I1 Bijzonder partnerpensioen
1. De gewezen partner heeft aanspraak op bijzonder partnerpensioen indien:
- het huwelijk is geëindigd door echtscheiding of is ontbonden na scheiding van tafel en bed,
- het geregistreerd partnerschap is geëindigd anders dan door dood, vermissing of omzetting van een geregistreerd partnerschap in een huwelijk, óf
- de gezamenlijke huishouding anders dan door dood, vermissing of omzetting van de gemeenschappelijke huishouding in een huwelijk of geregistreerd partnerschap is geëindigd. Het fonds zal in de volgende situaties de beëindiging van de gezamenlijke huishouding aannemen:
a. de (gewezen) deelnemer of de gepensioneerde en de gewezen partner hebben een notariële akte overgelegd waarin de datum waarop de gezamenlijke huishouding is beëindigd, is vastgelegd;
b. de (gewezen) deelnemer of de gepensioneerde en de gewezen partner hebben een onderhandse overeenkomst waarin de datum waarop de gezamenlijke huishouding is beëindigd, vastgelegd en waarbij de handtekeningen onder de overeenkomst door een notaris zijn gewaarmerkt;
c. de (gewezen) deelnemer of de gepensioneerde en de gewezen partner hebben een gezamenlijke verklaring overgelegd waarin de datum waarop de gezamenlijke huishouding is beëindigd is vastgelegd en waarbij de handtekeningen onder de verklaring door een notaris zijn gewaarmerkt;
d. de (gewezen) deelnemer, gepensioneerde of gewezen partner xxxxx een kopie van een aangetekende brief die hij/zij aan de andere partner heeft gestuurd met daarin opgenomen de datum waarop de gezamenlijke huishouding is beëindigd, aan het fonds. Indien de beëindigingsdatum die is opgenomen in de aangetekende brief door de andere partner wordt betwist, zal de datum waarop partners volgens de Basisregistratie Personen niet meer op het zelfde adres woonachtig zijn, bepalend zijn.
e. uit een melding uit de Basisregistratie Personen blijkt dat partners niet meer op hetzelfde adres woonachtig zijn en de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde heeft – na daarover door het fonds schriftelijk in kennis te zijn gesteld –
niet binnen de door het fonds gestelde termijn schriftelijk aan het fonds aangetoond dat de gezamenlijke huishouding niet is beëindigd. Het fonds hanteert als beëindigingsdatum de datum waarop partners volgens de Basisregistratie Personen niet meer op hetzelfde adres woonachtig zijn.
2. Indien de beëindiging van het huwelijk een gewezen deelnemer betreft, zal een eerder vastgesteld recht op partnerpensioen worden omgezet in een recht op bijzonder partnerpensioen. Indien toepassing wordt gegeven aan het in de vorige volzin bepaalde kan geen recht meer ontstaan op partnerpensioen ten behoeve van een volgende partner van de gewezen deelnemer.
3. Het bijzonder partnerpensioen wordt vastgesteld over de periode van deelneming tot aan de in het eerste lid bedoelde echtscheiding of ontbinding. De hoogte van het bijzonder partnerpensioen bedraagt met inachtneming van het ter zake bepaalde in artikel P7, 70% van het ouderdomspensioen dat de (gewezen) deelnemer vanaf 1 januari 2006 heeft opgebouwd tot de datum van echtscheiding of ontbinding na scheiding van tafel en bed vermeerderd met het partnerpensioen waar ingevolge artikel P5 lid 2 aanspraak op bestaat. Op het overeenkomstig dit lid vastgestelde recht wordt een eventueel eerder vastgesteld recht op bijzonder partnerpensioen in mindering gebracht..
4. Het bijzonder partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand van overlijden van de (gewezen) deelnemer en wordt, zolang de in het eerste lid bedoelde partner leeft, uitgekeerd in maandelijkse termijnen tot en met de maand waarin de partner overlijdt.
5. Het bepaalde in lid 2 vindt geen toepassing indien de (gewezen) deelnemer en diens partner als bedoeld in het eerste lid, bij huwelijkse voorwaarden of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding anders overeenkomen. De overeenkomst is slechts geldig indien aan de overeenkomst een verklaring van het fonds is gehecht, dat het bereid is een uit de afwijking voortvloeiend pensioenrisico te dekken.
6. De gewezen partner heeft het recht om het bijzonder partnerpensioen dat overeenkomstig het bepaalde in dit artikel is vastgesteld, te vervreemden aan een eerdere of latere partner van de overleden deelnemer, gewezen deelnemer, mits:
a. het bestuur bereid is een eventueel uit die overdracht voortvloeiende wijziging van het risico te dekken;
b. de vervreemding onherroepelijk is; en
c. dit wordt overeengekomen bij notarieel verleden akte.
Artikel I2 Verevening van pensioen bij scheiding
1. Indien het huwelijk van de deelnemer op of na 1 mei 1995 eindigt door echtscheiding dan wel in geval van scheiding van tafel en bed, heeft de gescheiden echtgenoot een rechtstreeks recht op uitbetaling jegens de stichting van een deel van het aan de deelnemer toekomende ouderdomspensioen.
Dit deel is gelijk aan de helft van het ouderdomspensioen dat zou gelden indien:
a. de tot verevening verplichte deelnemer uitsluitend zou hebben deelgenomen gedurende de jaren van deelneming gelegen tussen de datum van huwelijk en het tijdstip van de echtscheiding of de scheiding van tafel en bed, en
b. hij op het tijdstip van scheiding zijn deelnemerschap zou hebben beëindigd anders dan door pensionering of overlijden.
2. Indien het tijdstip van de beëindiging van het deelnemerschap ligt vóór het tijdstip van de echtscheiding of de scheiding van tafel en bed heeft de gescheiden echtgenoot een rechtstreeks recht op uitbetaling jegens de stichting op de helft van het
ouderdomspensioen, dat zou gelden indien de tot verevening verplichte gewezen deelnemer uitsluitend zou hebben deelgenomen gedurende de periode van deelneming gelegen tussen de datum van huwelijk en het tijdstip van beëindiging van het deelnemerschap.
3. De aanspraak op verevening van het ouderdomspensioen geldt niet of vindt plaats volgens een andere dan de in lid 1 of 2 bedoelde verdeling, indien de (gewezen) deelnemer en de gescheiden echtgenoot dit bij schriftelijke overeenkomst in verband met de scheiding zijn overeengekomen of dit reeds bij huwelijkse voorwaarden waren overeengekomen. Ten bewijze hiervan dient een gewaarmerkt afschrift of uittreksel van de afwijkende overeenkomst aan de stichting te worden overgelegd.
4. Zolang de uitkering aan de gescheiden echtgenoot toekomt wordt deze in mindering gebracht op het ingegane ouderdomspensioen van de gewezen deelnemer. De uitkering van het aan de gescheiden echtgenoot toegerekende ouderdomspensioen vervalt op de laatste dag van de maand waarin de gewezen deelnemer aan wie ouderdomspensioen wordt uitgekeerd, overlijdt, dan wel, zo dit eerder is, op de laatste dag van de maand waarin de gescheiden echtgenoot overlijdt.
5. De aanspraak op ouderdomspensioen van een (gewezen) deelnemer kan zonder toestemming van diens echtgenoot niet bij overeenkomst tussen de (gewezen) deelnemer en de stichting of de werkgever worden verminderd anders dan bij afkoop zoals voorzien bij of krachtens artikel 66 lid 1 Pensioenwet, tenzij de echtgenoten het recht op pensioenverevening ingevolge de Xxx verevening pensioenrechten bij scheiding hebben uitgesloten. Elk beding, strijdig met het bepaalde in dit lid, is nietig.
6. Bij de toepassing van dit artikel zullen de bepalingen van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding steeds in acht worden genomen.
J. Financiering van de regeling en de premiebijdragen
Artikel J1 Verplichte bijdragen werkgever en deelnemers
1. De werkgever is de premie voor de in zijn dienst zijnde werknemers die deelnemer zijn in de regeling verschuldigd aan de stichting. De premie bedraagt een telkenjare door het bestuur vast te stellen percentage van de pensioengrondslag. Voor 2023 is dit percentage vastgesteld op 26,9%.
2. De werkgever is gerechtigd de werknemersbijdrage van het salaris in te houden in evenveel termijnen als waarin het salaris wordt uitbetaald.
3. Indien de middelen van het fonds naar oordeel van het bestuur toereikend zijn kan het bestuur besluiten tot het verlenen van een reductie op de reglementaire premie. Het bestuur is voorts bevoegd om ten aanzien van de verantwoording, afdracht van premiebijdragen en de vaststelling van het premiepercentage afwijkende of nadere regelingen te treffen. Aan deze regelingen kan het bestuur nadere voorwaarden verbinden. De aangesloten ondernemingen zullen tijdig van een dergelijk besluit op de hoogte worden gebracht.
Artikel J2 Financiering
1. De financiering van de pensioenaanspraken van de deelnemers vindt plaats door betaling van een per 1 januari van enig kalenderjaar vervallend bedrag dat bestaat uit:
a. de koopsom benodigd voor de in het betreffende jaar van deelneming op te bouwen aanspraak op ouderdoms- , partner- en wezenpensioen;
b. de risicopremies ter dekking van het overlijdensrisico met betrekking tot het partner- en wezenpensioen;
c. de risicopremies met betrekking tot de voortzetting van de pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid.
2. De financiering van de aanspraken van de in artikel A4 lid 2 bedoelde werknemers vindt plaats door betaling van een risicopremie.
Artikel J3 Betaling van de premie
1. De werkgever is verplicht op de tijdstippen, op de wijze en over de tijdvakken als door de stichting bepaald, de gegevens te verstrekken die de stichting nodig heeft om de verschuldigde bijdrage vast te stellen.
Ingeval de werkgever niet aan het gestelde in de vorige zin voldoet, zal het bestuur bij besluit bepalen welke loonsom aangehouden moet worden ter berekening van de bijdrage van de werkgever.
2. Afhankelijk van de verloningsperiode die de werkgever hanteert (maandelijks dan wel 4 wekelijks), wordt periodiek achteraf over die periode de werkgever een door het bestuur vast te stellen bedrag in rekening gebracht, welk bedrag door de werkgever dient te worden voldaan. De verschuldigde premie, wordt door het bestuur berekend aan de hand van een kopie van de door de werkgever te verstrekken periodieke loonopgave bij de belastingdienst.
3. Bij niet-tijdige betaling van de verschuldigde bijdrage is de werkgever door het enkele verloop van de termijn in gebreke. De stichting is dan bevoegd te vorderen:
▪ rente over het verschuldigde bedrag van de dag af, dat het verschuldigde bedrag betaald had moeten zijn, en
▪ vergoeding van de buitengerechtelijke invorderingskosten, vast te stellen op een door het bestuur te bepalen percentage van de vordering, onverminderd de overige kosten van vervolging, verschuldigd volgens de wet.
De rente wordt berekend naar het percentage van de wettelijke rente bedoeld in artikel 119 jo. 120, boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, dat geldt voor de periode waarover de rente door de stichting wordt gevorderd.
Artikel J4 Door de deelnemer betaalde doch niet afgedragen premie
Indien de werkgever wel de bijdrage van de werknemer op diens loon heeft ingehouden of van de deelnemer heeft ontvangen maar de premie niet aan de stichting heeft afgedragen, wordt voor de vaststelling van de pensioenaanspraken van de deelnemer en zijn partner en kinderen in de zin van dit reglement de premie geacht aan de stichting te zijn voldaan.
Artikel J5 Voorbehoud uit hoofde van de wijze van financiering
De in enig kalenderjaar volgens de bepalingen van dit reglement toe te kennen aanspraken op pensioen kunnen niet uitgaan boven die, welke gefinancierd kunnen worden uit de in dat jaar voor inkoop van pensioenrechten beschikbare premies, vermeerderd met de door het bestuur, gehoord de actuaris, voor inkoop van pensioenaanspraken bestemde andere middelen van de stichting. Zo nodig worden alle over het kalenderjaar toe te kennen aanspraken met hetzelfde percentage verlaagd. Het reglement wordt alsdan dienovereenkomstig aangepast. Een in de vorige volzin bedoelde verlaging van de reeds toegekende aanspraken vindt uitsluitend plaats indien is voldaan aan de in artikel 134 lid 1 Pensioenwet daarvoor gestelde voorwaarden, welke zijn opgenomen in artikel K5 van het pensioenreglement.
K. Aanvullende bepalingen
Artikel K1 Uitbetaling van de pensioenen
1. Alle pensioenen worden uitgekeerd in maandelijkse termijnen telkens aan het einde van een kalendermaand. De pensioenen zullen worden uitbetaald aan de in artikel A4 lid 1 omschreven pensioengerechtigden, met dien verstande dat het wezenpensioen van het kind dat minderjarig is, zal worden uitbetaald aan de wettelijke vertegenwoordiger van het kind.
2. De uitkering van de pensioenen geschiedt tegen overlegging van een bewijs waaruit blijkt dat de rechthebbende op het pensioen in leven is, alsmede tegen overlegging van alle andere stukken, welke door het bestuur verlangd worden.
3. Een pensioentermijn waarover niet is beschikt vervalt aan het fonds na het overlijden van de pensioengerechtigde. Het bestuur kan echter besluiten, op verzoek van de wettelijke erfgenamen, de vervallen pensioentermijnen aan deze erfgenamen uit te betalen.
Artikel K2 Belastingen en heffingen
De pensioenuitkeringen zullen worden verminderd met die belastingen en heffingen, welke de stichting gerechtigd is in te houden en verplicht is af te dragen ingevolge de op het tijdstip van uitkering van kracht zijnde wetten of besluiten.
Artikel K3 Overdracht, in pandgeving van rechten
Vervreemding of elke andere handeling, waardoor de deelnemer of gewezen deelnemer enig recht op zijn pensioen of zijn aanspraak op pensioen aan een ander toekent, is slechts geldig indien toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel I1 lid 6 of wanneer er sprake is van een verpanding als omschreven in artikel 64 lid 1 onder a van de Pensioenwet.
Artikel K4 Ouderschapsverlof, levensloopverlof en andere vormen van onbetaald verlof
1. Indien een deelnemer gebruik maakt van de mogelijkheid tot onbetaald ouderschapsverlof conform de Wet arbeid en zorg of van andere vormen van onbetaald verlof geldt ten aanzien van pensioenopbouw en premiebetaling hetgeen in de navolgende leden is omschreven.
2. Tijdens de periode van onbetaald ouderschapsverlof vindt pensioenopbouw plaats op basis van de onverminderde werktijd. Voor het gedeelte van de werktijd waarvoor het ouderschapsverlof is ingegaan wordt de pensioenopbouw onverminderd voortgezet, waarbij de financiering van de voortzetting van de pensioenopbouw voor rekening komt van de stichting. De voortzetting van de pensioenopbouw vindt plaats op basis van het naar jaarbasis herleide pensioensalaris en de parttimefactor die krachtens het pensioenreglement, direct voorafgaande aan de datum van aanvang van het ouderschapsverlof, gelden.
3. Tijdens genoemde periode vindt risicodekking xxxxxxx van overlijden en arbeidsongeschiktheid plaats, op basis van het naar jaarbasis herleide pensioensalaris en de parttimefactor die krachtens het pensioenreglement, direct voorafgaande aan de datum van aanvang van het ouderschapsverlof, gelden. De financiering van de risicodekking ter zake van overlijden en invaliditeit tijdens de periode van ouderschapsverlof komt voor rekening van de stichting.
Indien een deelnemer gebruik maakt van de mogelijkheid van levensloopverlof of een andere vorm van onbetaald verlof is gedurende deze verlofperiode het in de vorige volzinnen van dit lid bepaalde van overeenkomstige toepassing. In deze periode vindt geen opbouw plaats van het ouderdomspensioen. De risicodekking van overlijden en arbeidsongeschiktheid als bedoeld in dit lid vindt plaats door overeenkomstige toepassing van de bepalingen ter zake partnerpensioen, wezenpensioen en arbeidsongeschiktheid uit dit pensioenreglement bij overlijden en arbeidsongeschiktheid tijdens onbetaald verlof. De risicodekking ter zake van overlijden als bedoeld in dit lid vindt voor uiterlijk 18 maanden plaats.
Artikel K5 Vitaliteitsregeling
Indien en voor zolang een deelnemer gebruik maakt van de vitaliteitsregeling als omschreven in de Cao, vindt de pensioenopbouw en de financiering plaats op basis van het naar jaarbasis herleide pensioensalaris en de parttimefactor die krachtens het pensioenreglement, direct voorafgaande aan de datum waarop van de vitaliteitsregeling gebruik wordt gemaakt, gelden.
Artikel K6 Vermindering van opgebouwde pensioenaanspraken
1. De ten laste van het fonds verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten kunnen door het fonds verminderd worden. Het fonds is daartoe uitsluitend bevoegd indien aan de volgende in artikel 134 lid 1 van de Pensioenwet opgenomen voorwaarden is voldaan:
a. de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen niet meer volledig door waarden zijn gedekt;
b. het fonds niet in staat is binnen een redelijke termijn de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen door waarden te dekken zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de werkgevers onevenredig worden geschaad; en
c. alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet zoals uitgewerkt in het kortetermijnherstelplan als bedoeld in artikel 140 van de Pensioenwet.
2. Indien te eniger tijd de middelen van het fonds niet toereikend mochten zijn ter dekking van de verplichtingen, kan het bestuur - onder gelijktijdige reglementswijziging en gehoord de actuaris - besluiten tot vermindering van reeds ontstane aanspraken naar evenredigheid van de waarde van ieders aanspraken ten tijde van de vermindering. De vermindering als bedoeld in de vorige volzin wordt uitsluitend uitgevoerd indien en voor zover is voldaan aan de voorwaarden die in artikel 134 lid 1 Pensioenwet zijn gesteld voor korting van pensioenaanspraken en pensioenrechten. Toepassing van het in dit lid bepaalde vindt plaats onder inachtneming van het overige in artikel 134 Pensioenwet bepaalde.
3. Indien in enig toekomstig jaar de op grond van de deelneming gedurende dat jaar te verwerven pensioenaanspraken niet kunnen worden gefinancierd met behulp van de in dat jaar beschikbaar komende bijdragen, zullen deze aanspraken
-gehoord de actuaris- onder gelijktijdige reglementswijziging, naar evenredigheid van het premietekort worden gereduceerd, tenzij op andere wijze in dit tekort kan worden voorzien zonder de reeds eerder verworven pensioenrechten aan te tasten.
L. aanvullende voorzieningen
Artikel L1 Vrijwillige voortzetting
1. Voorwaarden
Indien de deelneming anders dan door overlijden eindigt voor de pensioenrichtdatum, is het fonds bevoegd op verzoek van de gewezen deelnemer toe te staan, dat deze – direct aansluitend op de beëindiging van de deelneming - de pensioenopbouw vrijwillig voortzet. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
a. het verzoek moet zijn gedaan binnen negen maanden na het einde van de deelneming;
b. de voorzetting geldt voor een periode van maximaal drie jaar of ingeval de betrokkene winst uit de onderneming geniet als bedoeld in artikel 3.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001 voor een duur van maximaal tien jaar;
c. de pensioengrondslag wordt gebaseerd op de pensioengrondslag, die gold direct voorafgaand aan de voortzetting van de deelneming. Vanaf het vierde kalenderjaar van vrijwillige voortzetting wordt de pensioengrondslag als bedoeld in de vorige volzin gemaximeerd overeenkomstig het bij of krachtens de Wet op de Loonbelasting 1964 ter zake bepaalde;
d. aan de gewezen deelnemer wordt zowel het werkgevers- als het werknemersdeel van de premie in rekening gebracht, die geldt voor de verplichte deelneming;
e. de premie ter zake van de voortgezette deelneming wordt aan het fonds voldaan op de wijze, in de termijnen en op de tijdstippen zoals door het fonds bepaald;
f. De periode gedurende welke de deelneming vrijwillig wordt voortgezet dient ononderbroken te zijn.
2. Ter bepaling van het maximum als bedoeld in lid 1 onder c, verstrekt de betrokkene de hiertoe benodigde gegevens aan het fonds. Het fonds is niet aansprakelijk voor fiscaal bovenmatige pensioenopbouw van het niet, niet tijdig of onjuist aanleveren van gegevens door de betrokkene.
3. Nadere voorwaarden
Indien de deelneming eindigt vóór de pensioenrichtdatum, waarbij geen loongerelateerde uitkeringen ontvangen worden en de gewezen deelnemer niet buiten het bakkersbedrijf in dienstbetrekking werkzaam is, gelden de volgende aanvullende voorwaarden:
a. de deelneming heeft ten minste drie jaar geduurd;
b. de pensioenregeling wordt slechts gewijzigd als de pensioenaanspraken van de deelnemer daardoor niet worden verbeterd;
c. de vrijwillige voortzetting kan slechts plaatsvinden voor zover geen samenloop plaatsvindt met een pensioenregeling bij een eventuele nieuwe werkgever of een andere fiscaal gefacilieerde oudedagsvoorziening;
d. de voortzetting kan niet aanvangen in de drie jaar vóór de pensioenrichtdatum, tenzij degene die de pensioenregeling vrijwillig voortzet daadwerkelijk inkomen uit tegenwoordige arbeid geniet of aannemelijk maakt dat hij om medische redenen niet in staat is inkomen uit tegenwoordige arbeid te genereren.
4. Beëindiging van de voortzetting De vrijwillige voortzetting eindigt:
a. door het verstrijken van de maximale periode van drie jaar;
b. door opzegging door de deelnemer, zijn eventuele werkgever of het fonds bij aangetekend schrijven met een opzegtermijn van drie maanden;
c. indien de verschuldigde premie niet op de vervaldag is voldaan, met ingang van een door het fonds te bepalen tijdstip;
d. op het moment dat samenloop plaatsvindt met een pensioenregeling bij een eventuele nieuwe werkgever of een andere fiscaal gefacilieerde oudedagsvoorziening
e. op de dag direct voorafgaand aan de ingangsdatum van het ouderdomspensioen;
f. op de dag van overlijden van de deelnemer.
M. Extra aanspraken op pensioen
Artikel M1 Extra aanspraken op pensioen door aanwending levenslooptegoed
De (gewezen) deelnemer kan op de ingangsdatum het saldo dat op dat moment nog resteert in een levensloopregeling waarvan hij gebruik maakt, aanwenden voor de inkoop van extra pensioen overeenkomstig door het bestuur van de stichting vastgestelde actuariële normen . De aanwending als bedoeld in de vorige volzin is mogelijk voor zover de normeringen en beperkingen ten aanzien van een pensioenregeling als bedoeld in Hoofdstuk IIb Wet op de loonbelasting 1964 niet worden overschreden.
N. Vrijstelling wegens gemoedsbezwaren
Artikel N1 Vrijstelling wegens gemoedsbezwaren
1. Van de verplichting tot naleving van het bij of krachtens de statuten en dit reglement te zijnen aanzien bepaalde kan, op zijn verzoek, door het bestuur van de stichting worden vrijgesteld de deelnemer of de aangesloten werkgever, die gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering, alsmede de rechtspersoon, waarbij natuurlijke personen betrokken zijn, die zodanige bezwaren hebben.
2. Het verzoek geschiedt door indiening van een door verzoeker ondertekende verklaring. Deze verklaring houdt tenminste in, dat degene, die de verklaring indient, overwegende gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering, dat hij daarom noch zichzelf, noch iemand anders, noch zijn eigendommen heeft verzekerd. Uit een door een aangesloten werkgever ingediende verklaring moet voorts blijken of deze ook gemoedsbezwaren heeft tegen de nakoming van de hem als werkgever opgelegde verplichtingen.
3. Het verzoek om vrijstelling van een aangesloten werkgever met rechtspersoonlijkheid moet worden ingediend door het ingevolge de wet of de statuten van die rechtspersoon daartoe bevoegde orgaan onder overlegging van een verklaring, waaruit blijkt dat de natuurlijke personen, die behoren tot het orgaan dat ingevolge de wet of de statuten bevoegd is te besluiten de vrijstelling aan te vragen, in meerderheid overwegende gemoedsbezwaren hebben.
4. Bij het verzoek als bedoeld in het derde lid moet een gewaarmerkt afschrift worden overgelegd van de statuten van de rechtspersoon en van de notulen van de vergadering, waarin het besluit tot het aanvragen van de vrijstelling is genomen.
5. Het bestuur verleent, indien de verklaring naar zijn mening overeenkomstig de waarheid is, de vrijstelling. Aan een vrijstelling kunnen voorwaarden worden verbonden, welke noodzakelijk zijn in verband met de administratie van de stichting. Aan een werkgever die heeft verklaard geen gemoedsbezwaren te hebben tegen de nakoming van de hem als werkgever opgelegde verplichtingen, kan op die grond een vrijstelling van de hem anders dan in zijn hoedanigheid als werkgever opgelegde verplichtingen niet worden geweigerd.
6. Van de verleende vrijstelling wordt door het bestuur van de stichting een bewijs uitgereikt. Ieder, die vrijgesteld is van zijn verplichtingen als werkgever, is verplicht te zorgen, dat het hem uitgereikte bewijs van vrijstelling of een afschrift daarvan wordt en blijft opgehangen op een plaats, welke vrij toegankelijk is voor alle in zijn dienst zijnde werknemers, zodat door hen op gemakkelijke wijze kan worden kennis genomen van de verleende vrijstelling.
7. Ieder, die vrijstelling heeft wegens gemoedsbezwaren, is de bijdrage welke hij zonder vrijstelling zou moeten betalen aan de stichting verschuldigd in de vorm van stortingen op een daartoe voor de deelnemer geopende spaarrekening. Dat geldt ook voor een aangesloten werkgever, die geen vrijstelling heeft en die een deelnemer in dienst heeft die wel een vrijstelling heeft. Over de op de spaarrekening geboekte bedragen wordt ten gunste van de rekeninghouder door het fonds interest bijgeschreven, berekent naar een door het bestuur vastgestelde intrestvoet.
8. Degene die een spaarrekening heeft, is gerechtigd het bedrag van deze rekening op te nemen bij het bereiken van de pensioenrichtdatum of een eerdere datum, maar niet voor het bereiken van de 55-jarige leeftijd, ook indien hij/zij te voren het Bakkersbedrijf als werknemer heeft verlaten.
Indien de rekeninghouder overlijdt vóór bedoelde datum, is de nabestaande gerechtigd het bedrag der rekening op te nemen. Laat de overledene geen nabestaande na, dan wordt het bedrag gelijkelijk verdeeld over zijn c.q. haar kinderen, die de leeftijd van 18 jaar nog niet bereikt hebben; in alle andere gevallen beslist het bestuur van de stichting, wie gerechtigd is het bedrag der rekening op te nemen.
Het recht op opnemen van het bedrag der spaarrekening vervalt vijf jaren na het tijdstip, waarop de deelnemer de pensioenrichtdatum bereikt.
Het bedrag van de spaarrekening wordt in gelijke termijnen uitgekeerd gedurende 15 jaar dan wel tot de 18-jarige leeftijd van het rechthebbende kind. Bij afwezigheid van een nabestaande en kinderen wordt het bedrag van de spaarrekening aangewend voor een eenmalige uitkering aan de erfgenamen.
9. Indien een werknemer, die geen vrijstelling heeft wegens gemoedsbezwaren, in dienst is van een aangesloten werkgever die wel een vrijstelling heeft, daartoe een verzoek doet, worden de door de werkgever reeds betaalde en door de stichting nog niet uitgekeerde, alsmede de door de werkgever nog verschuldigde spaarbijdragen omgezet in evenredige pensioenaanspraken ten behoeve van die werknemer.
10. Het bestuur is verplicht om, indien de rekeninghouder hierom verzoekt, hoogstens eenmaal per jaar de stand van de spaarrekening aan de rekeninghouder mede te delen.
11. Het bestuur is verplicht een vrijstelling in te trekken:
a. op verzoek van hem aan wie de vrijstelling is verleend;
b. indien naar het oordeel van het bestuur de gemoedsbezwaren, op grond waarvan de vrijstelling is verleend, niet langer geacht kunnen worden te bestaan.
Het bestuur is bevoegd een vrijstelling in te trekken, indien de betrokkene de daarbij gestelde voorwaarden niet of niet behoorlijk naleeft.
12. Onverminderd het bepaalde in het elfde lid vervalt de vrijstelling, welke is verleend aan een rechtspersoon, na verloop van vijf jaar na de datum van ingang van de vrijstelling. Met ingang van de datum, waarop een vrijstelling is vervallen, kan een nieuwe vrijstelling worden verleend.
13. Door de intrekking of het vervallen van de vrijstelling wordt ten aanzien van de betrokkene de pensioenregeling volledig van kracht. Het op zijn naam geboekte spaarsaldo vervalt en de voor hem betaalde spaarbijdragen worden beschouwd als voor hem betaalde premie.
14. In geval van volledige of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid is de deelnemer gerechtigd het deelnemerschap aan de regeling gemoedsbezwaren voort te zetten, waarbij geen (gedeeltelijke) vrijstelling van betaling van de spaarbijdragen zal worden verleend. De door de werkgever te betalen bijdrage zal niet langer verschuldigd zijn.
Artikel O1 Voorwaarden voor en hoogte van het extra ouderdomspensioen
1. De deelnemer die op 1 januari 2005 nog geen 55 jaar was heeft recht op extra ouderdomspensioen als nader omschreven in dit artikel en artikel O2 indien hij
- zowel op 31 december 1998 als 1 januari 1999 xxxxxxxxx was aan een door het bestuur van de Stichting of diens rechtsvoorgangers vastgestelde pensioenregeling en
- van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2005 ononderbroken deelnemer is geweest aan een door het bestuur van de Stichting vastgestelde pensioenregeling en op deze data werknemer was in de betekenis van de pensioenregeling waaraan hij op 31 december 1998 en 1 januari 1999 deelnam.
2. De deelnemer als bedoeld in het vorige lid heeft met inachtneming van het bepaalde in het derde lid over ieder deelnemingsjaar dat is gelegen tussen 1 januari 2011 en 1 januari 2021 aanspraak op 1/10 gedeelte - dan wel een naar rato vastgesteld gedeelte bij een niet volledig deelnemingsjaar - van het totale extra ouderdomspensioen vermeerderd met de toeslagen die op dat extra ouderdomspensioen krachtens het bepaalde in artikel F1 zijn verleend. De voorwaardelijke aanspraak op extra ouderdomspensioen wordt op 1 januari 2006 vastgesteld overeenkomstig de onderstaande staffel.
Voor de deelnemer als bedoeld in het eerste lid die is geboren in | wordt het totale extra ouderdomspensioen vastgesteld door het met het geboortejaar corresponderende percentage als opgenomen in deze staffel, te vermenigvuldigen met het ouderdomspensioen als omschreven in het vierde lid |
1950 | 24 |
1951 | 29 |
1952 | 35 |
1953 | 42 |
1954 | 49 |
1955 | 56 |
1956 t/m 1973 | 60 |
3. Indien het deelnemerschap van de in het eerste lid bedoelde deelnemer na 1 januari 2011 maar voor
1 januari 2021 eindigt anders dan wegens pensionering of overlijden, behoudt de gewezen deelnemer recht op een premievrije aanspraak op extra ouderdomspensioen. Deze premievrije aanspraak bestaat ter zake het extra ouderdomspensioen dat overeenkomstig het bepaalde in het tweede lid vanaf 1 januari 2011 tot de datum van de beëindiging van de deelneming is toegekend. Het deelnemerschap wordt in dit kader geacht onafgebroken te zijn, indien het deelnemerschap na beëindiging wordt hervat in hetzelfde of het volgende kalenderjaar en zonder dat feitelijke overdracht van pensioenaanspraken heeft plaatsgevonden. Indien aan het in de vorige volzin bepaalde toepassing wordt gegeven, blijft de periode gelegen tussen het moment van beëindiging en het moment van hervatting van de deelneming buiten beschouwing bij de berekening van het ouderdomspensioen als bedoeld in artikel C1.
Indien het deelnemerschap op een later moment wordt hervat dan in hetzelfde of het volgende kalenderjaar, vindt geen toekenning van rechten op extra ouderdomspensioen als bedoeld in het tweede lid meer plaats.
Aan het in dit lid bepaalde wordt overeenkomstige toepassing gegeven ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde deelnemer voor wie de pensioenopbouw ingevolge het bepaalde in artikel G1 wordt voortgezet indien en op het moment dat hij de status van werknemer verliest.
4. Het percentage als bedoeld in het tweede lid wordt genomen over het ouderdomspensioen waar de deelnemer aanspraak op heeft na inbreng in de onderhavige pensioenregeling van de per 31 december 2005 voor hem vastgestelde aanspraken op verlaagd ouderdomspensioen als bedoeld in artikel P5 lid 2 onder d en de aanspraken op overbruggingspensioen als bedoeld in artikel P5 lid 2 onder g.
5. Artikel F1 is van overeenkomstige toepassing op het extra ouderdomspensioen.
De toegekende rechten op extra ouderdomspensioen worden voor de toepassing van artikel F1 aangemerkt als opgebouwd ouderdomspensioen van de deelnemer als bedoeld in het eerste lid van dat artikel dan wel – als het een gewezen deelnemer betreft als bedoeld in het derde lid – als aanspraken op ouderdomspensioen als bedoeld in het derde lid van artikel F1. De per 1 januari 2006 vastgestelde voorwaardelijke aanspraak op het totale extra ouderdomspensioen als bedoeld in het tweede lid wordt voor de toepassing van artikel F1 aangemerkt als opgebouwd ouderdomspensioen van de deelnemer als bedoeld in het eerste lid van artikel F1.
Aan het bepaalde in artikel F1 wordt ter zake de vastgestelde voorwaardelijke aanspraak op extra pensioen als bedoeld in het tweede lid vanaf 1 januari 2006 toepassing gegeven.
6. Het extra ouderdomspensioen als bedoeld in dit artikel blijft bij de vaststelling van het (bijzonder) partnerpensioen en het wezenpensioen als bedoeld in artikel X0, X0 en I1, buiten beschouwing.
Artikel O2 Financiering en toekenning extra ouderdomspensioen
1. Vanaf 1 januari 2011 tot 1 januari 2021 wordt het gedeelte van het extra ouderdomspensioen waar de deelnemer volgens het tweede lid van artikel O 1 aanspraak op heeft, jaarlijks gefinancierd en aan hem gelijkelijk gedurende het desbetreffende jaar toegekend. Het extra ouderdomspensioen gaat in op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen.
2. Indien de ingangsdatum van het ouderdomspensioen van de deelnemer die voldoet aan de voorwaarden als bedoeld in het eerste lid van artikel O1, is gelegen vóór 1 januari 2021, wordt het nog niet aan de deelnemer toegekende gedeelte van het extra ouderdomspensioen op de ingangsdatum voor de deelnemer gefinancierd en aan hem toegekend. Het bepaalde in artikel C2 lid 3 ter zake de herrekening op actuariële basis bij een vervroeging van de ingangsdatum is op de vaststelling van het in dit lid bedoelde gedeelte van het extra ouderdomspensioen, van overeenkomstige toepassing.
Artikel P1 Hardheidsclausule
Het bestuur kan in bepaalde gevallen afwijkingen van de bepalingen van dit reglement toestaan, indien gronden van redelijkheid en billijkheid naar zijn oordeel aanleiding geven een in het belang van betrokkene afwijkende regeling te treffen, mits dit niet geschiedt in het nadeel van de overige rechthebbenden.
Artikel P2 Uitgesloten risico’s
1. Indien de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde is overleden bij of als gevolg van oorlogshandelingen, oproer of burgeroorlog, onverschillig of de betrokkene getroffen wordt in of buiten dienst van een aangesloten werkgever zal een partnerpensioen worden toegekend dat is gebaseerd op de premievrije waarde die dit pensioen direct voorafgaand aan de dag van het overlijden had. De stichting zal echter het partnerpensioen geheel uitkeren voor zover het daartoe in staat is.
2. Aan de belanghebbende door wiens opzettelijk toedoen of grove schuld de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde is overleden en voor welk feit de belanghebbende strafrechtelijk is veroordeeld, zal een partnerpensioen worden toegekend dat is gebaseerd op de premievrije waarde die dit pensioen direct voorafgaand aan de dag van het overlijden had.
Artikel P3 Beëindiging of herziening van de regeling
1. De stichting behoudt zich het recht voor de pensioenregeling te verminderen, te beperken of te beëindigen, indien:
a. wettelijke pensioenvoorzieningen van overheidswege, dan wel de wetgeving met betrekking tot pensioenvoorzieningen, zodanig ingrijpend worden gewijzigd dat een herziening of beëindiging van de pensioenregeling, gezien de opzet daarvan, noodzakelijk is;
b. de financiële positie van de stichting naar het oordeel van het bestuur, gehoord de actuaris, de uitgaven ter zake van de pensioenregeling niet meer toelaat.
2. Indien de stichting voornemens is van dit recht gebruik te maken zullen de deelnemers hiervan onverwijld in kennis worden gesteld, alsmede van de eventuele herziening van de pensioenregeling. Het deel van het pensioen dat wordt gevormd door reeds gestorte bedragen zal nimmer worden aangetast.
Artikel P4 Buitenwerkingstelling voorgaand pensioenreglement
Het op 31 december 2005 geldende pensioenreglementen van de stichting is met ingang van 1 januari 2006 buiten werking getreden onder inachtneming van het bepaalde in artikel Q3a lid 4 van dat pensioenreglement en onder inachtneming van het in artikel P5 lid 2 bepaalde.
Artikel P5 Inwerkingtreding en inbreng van aanspraken uit deelneming in de Stichting voor 1 januari 2006
1. Het onderhavige pensioenreglement is van toepassing op:
a) alle werknemers, die op of na deze datum in dienst van een werkgever treden met uitzondering van de werknemers die voor 1 januari 2005 de leeftijd van 55 jaar reeds hebben bereikt, en
b) alle werknemers die op 1 januari 2005 nog geen 55 jaar waren en op 31 december 2005 ingevolge het op die datum van kracht zijnde en door het bestuur van de stichting vastgestelde pensioenreglement de status van deelnemer hadden alsmede de werknemers die op 31 december 2005 op grond van dat pensioenreglement gewezen deelnemer waren welke status door de gewezen deelnemer is verkregen door de beëindiging van de deelneming anders dan door overlijden of het bereiken van de pensioenrichtdatum zonder dat de opgebouwde aanspraken zijn overgedragen aan de pensioenregeling van een nieuwe werkgever en
c) alle werknemers die op 31 december 1998 ingevolge het op die datum van kracht zijnde en door het bestuur van de stichting vastgestelde pensioenreglement de status van deelnemer hadden en de status van deelnemer krachtens het na 1 januari 1999 van kracht zijnde pensioenreglement hebben behouden alsmede de werknemers die op 31 december 1998 op grond van dat pensioenreglement gewezen deelnemer waren welke status door de gewezen deelnemer is verkregen door de beëindiging van de deelneming anders dan door overlijden of het bereiken van de pensioenrichtdatum zonder dat de opgebouwde aanspraken zijn overgedragen aan de pensioenregeling van een nieuwe werkgever en
d) alle personen die op 31 december 2005 respectievelijk 31 december 1998 ingevolge het op die datum van kracht zijnde en door het bestuur van de stichting vastgestelde pensioenreglement aanspraak hebben op een overeenkomstig de Wet Verevening bij scheiding vastgesteld eigen recht op pensioen;
2. De aanspraken op pensioen die door de (gewezen) deelnemers als bedoeld onder b en c van het vorige lid tot en met 31 december 2005 respectievelijk 31 december 1998 ingevolge het op die datum van kracht zijnde pensioenreglement van de stichting of diens rechtsvoorganger zijn opgebouwd alsmede de aanspraken op pensioen als bedoeld onder d in het vorige lid, worden per 1 januari 2006 ingebracht in het onderhavige pensioenreglement en omgezet in op grond van dit pensioenreglement vast te stellen aanspraken op pensioen die corresponderen met de waarde die de tot en met 31 december 1998 respectievelijk 2005 opgebouwde aanspraken op pensioen vertegenwoordigen.
De inbreng en omzetting als bedoeld in dit lid vindt plaats op de hieronder omschreven wijze:
a. de aanspraken op ouderdomspensioen die door de (gewezen) deelnemer ingevolge het op 31 december 1998 geldende pensioenreglement van de rechtsvoorganger van de stichting tot die datum zijn opgebouwd en nadien zijn aangepast worden na vaststelling per 1 januari 2006 omgezet in gelijke aanspraken op ouderdomspensioen welke aanspraken zullen worden geacht te zijn opgebouwd ingevolge het onderhavige pensioenreglement;
b. de aanspraken op partnerpensioen die door de (gewezen) deelnemer ingevolge het op 31 december 1998 geldende pensioenreglement van de rechtsvoorganger van de stichting tot die datum zijn opgebouwd en nadien zijn aangepast worden na vaststelling per 1 januari 2006 omgezet in gelijke aanspraken op partnerpensioen welke aanspraken zullen worden geacht te zijn opgebouwd ingevolge het onderhavige pensioenreglement;
c. de aanspraken op wezenpensioen die door de (gewezen) deelnemer ingevolge het op 31 december 1998 geldende pensioenreglement van de rechtsvoorganger van de stichting tot die datum zijn opgebouwd en nadien zijn aangepast worden na vaststelling per 1 januari 2006 omgezet in gelijke aanspraken op wezenpensioen welke aanspraken zullen worden geacht te zijn opgebouwd ingevolge het onderhavige pensioenreglement;
d. de aanspraken op ouderdomspensioen die door de (gewezen) deelnemer ingevolge het op 31 december 2005 geldende pensioenreglement van de stichting tot die datum zijn opgebouwd worden na vaststelling per 1 januari 2006 met 20%
verlaagd waarna deze aanspraken zullen worden ingebracht in het onderhavige pensioenreglement volgens door het bestuur –gehoord de actuaris – vastgestelde actuariële normen.. Deze aanspraken op ouderdomspensioen zullen worden geacht te zijn opgebouwd ingevolge het onderhavige pensioenreglement;
e. de aanspraken op partnerpensioen die door de (gewezen) deelnemer ingevolge het op 31 december 2005 geldende pensioenreglement van de stichting tot die datum zijn opgebouwd worden per 1 januari 2006 vervangen door aanspraken op partnerpensioen die 70% van de aanspraken op ouderdomspensioen bedragen die zijn verlaagd op de onder d in dit lid beschreven wijze, welke aanspraken op partnerpensioen na vaststelling zullen worden geacht te zijn opgebouwd ingevolge het onderhavige pensioenreglement;
f. de aanspraken op wezenpensioen die door de (gewezen) deelnemer ingevolge het op 31 december 2005 geldende pensioenreglement van de stichting tot die datum zijn opgebouwd worden per 1 januari 2006 vervangen door aanspraken op wezenpensioen die 14% van de aanspraken op ouderdomspensioen bedragen die zijn verlaagd op de onder d in dit lid beschreven wijze, welke aanspraken op partnerpensioen na vaststelling zullen worden geacht te zijn opgebouwd ingevolge het onderhavige pensioenreglement;
g. de aanspraken op overbruggingspensioen die door de (gewezen) deelnemer ingevolge het op 31 december 2005 geldende pensioenreglement van de stichting tot die datum zijn opgebouwd worden na vaststelling per 1 januari 2006 vervangen door aanspraken op ouderdomspensioen die zullen worden geacht te zijn opgebouwd ingevolge het onderhavige pensioenreglement waarbij zal gelden dat € 100 overbruggingspensioen leidt tot toekenning van € 38 ouderdomspensioen;
Artikel P6 Pensioenrichtdatum voor de tot en met 31 december 2012 verworven aanspraken op pensioen
1. Voor de aanspraken op pensioen die tot en met 31 december 2012 ingevolge dit pensioenreglement dan wel een eerder pensioenreglement van het fonds door een deelnemer zijn verworven en welke aanspraken op 31 december 2012 onder de werkingssfeer van dit reglement vallen, zal ook de pensioenrichtdatum gelden als bedoeld in artikel A1 onder p.
2. De in de vorige lid bedoelde aanspraken, alsmede de overeenkomstig artikel O1 lid 2 vastgestelde aanspraken op extra ouderdomspensioen die de deelnemer vanaf 1 januari 2013 ingevolge artikel O1 nog kan verwerven, worden omgezet naar aanspraken op de pensioenrichtdatum. De factoren voor de omzetting worden door het bestuur , gehoord de actuaris, vastgesteld op basis van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen en collectieve actuariële gelijkwaardigheid. De factoren voor de omzetting zijn opgenomen in een bijlage bij dit pensioenreglement.
3. Het in dit artikel bepaalde is van overeenkomstige toepassing op aanspraken op pensioen als bedoeld in het eerste lid, die zijn verworven door een gewezen deelnemer die deze status op 31 december 2012 had dan wel voor die datum heeft gehad.
4. Het in dit artikel bepaalde is van overeenkomstige toepassing op de vastgestelde eigen rechten op pensioen als bedoeld in artikel P5 lid 1 onder d.
Artikel P7 Pensioenrichtdatum voor de tot en met 31 december 2017 verworven aanspraken op pensioen
1. Voor de aanspraken op ouderdomspensioen die tot en met 31 december 2017 ingevolge dit pensioenreglement dan wel een eerder pensioenreglement van het fonds door een deelnemer zijn verworven en welke aanspraken op 31 december 2017 onder de werkingssfeer van dit reglement vallen, zal ook de pensioenrichtdatum gelden als bedoeld in artikel A1 onder p.
2. De in het vorige lid bedoelde aanspraken op ouderdomspensioen, alsmede de overeenkomstig artikel O1 lid 2 vastgestelde aanspraken op extra ouderdomspensioen die de deelnemer vanaf 1 januari 2018 ingevolge artikel O1 nog kan verwerven, worden omgezet naar aanspraken op de pensioenrichtdatum zoals deze op 1 januari 2018 luidt. De factoren voor de omzetting worden door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgesteld op basis van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen en collectieve actuariële gelijkwaardigheid. De factoren voor de omzetting zijn opgenomen in een bijlage bij dit pensioenreglement.
3. Bij de vaststelling van het partner- en wezenpensioen overeenkomstig artikel D1 en E1 dan wel het bijzonder partnerpensioen overeenkomstig artikel I1 wordt geen rekening gehouden met de (gevolgen van de) omzetting van aanspraken op ouderdomspensioen als bedoeld in het vorige lid.
4. Het in dit artikel bepaalde is van overeenkomstige toepassing op aanspraken op pensioen als bedoeld in het eerste lid, die zijn verworven door een gewezen deelnemer die deze status op 31 december 2017 had dan wel voor die datum heeft gehad.
Artikel P8 Citeertitel en inwerkingtreding
Dit reglement kan worden aangehaald als “Pensioenreglement voor het Bakkersbedrijf 2006” en is in werking getreden op 1 januari 2006. Het is laatstelijk gewijzigd op 1 januari 2023.
Aanvullend reglement excedentvoorziening
Artikel 1 Algemene Bepalingen
In dit reglement zijn de begripsbepalingen uit het “Pensioenreglement voor het Bakkersbedrijf 2006” van overeenkomstige toepassing.
Voorts geldt de volgende definitie:
Excedentsalaris: het gedeelte van het pensioensalaris dat uitgaat boven het grenssalaris met een maximum dat bij of krachtens de wet op de Loonbelasting 1964 is vastgesteld (per 1 januari 2023 € 128.810,-). Dit maximum wordt over iedere verloningsperiode vastgesteld rekening houdende met de duur van de verloningsperiode en de parttimefactor.
Artikel 1A Karakter van de excedentvoorziening
De excedentvoorziening als omschreven in dit aanvullend reglement van het “Pensioenreglement 2006” is een uitkeringsovereenkomst als omschreven in artikel 1 van de Pensioenwet.
Artikel 2 Excedentvoorziening
1. De stichting kan op verzoek van een aangesloten werkgever die een werknemer of een groep van werknemers in dienst heeft met een pensioensalaris dat uitgaat boven het grenssalaris voor die werknemer of groep van werknemers aanspraken op ouderdoms-, partner- en wezenpensioen verzekeren die uitgaan boven de aanspraken welke voortvloeien uit de toepassing van de verplicht gestelde regeling zoals vastgelegd in het “Pensioenreglement voor het Bakkersbedrijf 2006”.
2. De werknemer met een pensioensalaris dat uitgaat boven het grenssalaris heeft de volgende mogelijkheid voor de verzekering van extra aanspraken op ouderdoms-, partner- en wezenpensioen:
Over het excedentsalaris wordt de aanspraak op ouderdomspensioen gedurende de periode van deelneming opgebouwd door jaarlijkse toekenning van een percentage van het excedentsalaris in dat jaar over maximaal 48 jaren van deelneming, uiterlijk tot de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de pensioenrichtdatum bereikt.
Het in de vorige volzin bedoelde percentage bedraagt 1,875.
Artikel 3 Financiering
Het bestuur stelt, gehoord de actuaris, tarieven vast voor de verzekering van de extra aanspraken op ouderdoms-, partner- en wezenpensioen. Het bestuur is bevoegd, gehoord de actuaris, deze tarieven te wijzigen. Een gewijzigd tarief is ook van toepassing op de vóór de wijziging van het tarief ingevolge dit reglement afgesloten verzekeringen, doch niet eerder dan zes maanden na het tijdstip waarop het nieuwe tarief aan de belanghebbende is meegedeeld.
Artikel 4 Slotbepaling
De artikelen uit het “Pensioenreglement voor het Bakkersbedrijf 2006” zijn van overeenkomstige toepassing op dit reglement, met uitzondering van de artikelen C1, J1 tot en met J5 en artikel P8.
Artikel 5 Citeertitel en inwerkingtreding
Dit reglement kan worden aangehaald als “Aanvullend reglement excedentvoorziening” en treedt in werking op 1 januari 2006. Het is laatstelijk gewijzigd op 1 januari 2023.
Bijlage behorend bij het pensioenreglement 2006 van de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor het Bakkersbedrijf
De deelnemer kan kiezen voor een eerdere ingangsdatum van het ouderdomspensioen, waarbij als vroegst mogelijke pensioenleeftijd 55 geldt. Het partnerpensioen blijft daarbij ongewijzigd.
Vervroegingsfactoren op pensioenleeftijd 68 als bedoeld in artikel C2 lid 6 van het Pensioenreglement 2006 (1 juli 2022 t/m 30 juni 2023)
Indien het ouderdomspensioen ingaat bij het bereiken van de navolgende leeftijd wordt het tot die datum opgebouwde ouderdomspensioen - met de normale pensioendatum als ingangsdatum - vermenigvuldigd met het navolgende percentage | |
55 | 56,7% |
56 | 58,6% |
57 | 60,7% |
58 | 62,9% |
59 | 65,3% |
60 | 68,0% |
61 | 70,8% |
62 | 73,9% |
63 | 77,3% |
64 | 81,0% |
65 | 85,0% |
66 | 89,5% |
67 | 94,5% |
68 | 100,0% |
69 | 104,8% |
70 | 110,0% |
Vervroegingsfactoren op pensioenleeftijd 68 als bedoeld in artikel C2 lid 6 van het Pensioenreglement 2006 (1 juli 2023 t/m 30 juni 2024)
Indien het ouderdomspensioen ingaat bij het bereiken van de navolgende leeftijd wordt het tot die datum opgebouwde ouderdomspensioen - met de normale pensioendatum als ingangsdatum - vermenigvuldigd met het navolgende percentage | |
55 | 49,3% |
56 | 51,3% |
57 | 53,4% |
58 | 55,8% |
59 | 58,4% |
60 | 61,3% |
61 | 64,6% |
62 | 68,1% |
63 | 72,1% |
64 | 76,5% |
65 | 81,5% |
66 | 86,9% |
67 | 93,1% |
68 | 100,0% |
69 | 104,0% |
70 | 108,4% |
Factoren als bedoeld in artikel C2 lid 8 van het Pensioenreglement 2006 in verband met de mogelijkheid het ouderdomspensioen in een gevarieerde hoogte tot uitkering te laten komen
De deelnemer kan ervoor kiezen het ouderdomspensioen te laten variëren in hoogte. De deelnemer kan kiezen voor een in hoogte gevarieerde uitkering van het ouderdomspensioen over de periode vanaf de ingangsdatum van minimaal een jaar tot maximaal 15 jaar (in maanden nauwkeurig) later, gerekend vanaf de ingangsdatum. In de onderstaande tabellen worden de factoren getoond die gelden voor een maximale bandbreedte van 100:75.
Hoog/laag
(vermenigvuldiging van het reeds vervroegd OP met de bij de gewenste duur vermelde factor)
Factoren als bedoeld in artikel C2 lid 8 van het Pensioenreglement 2006 in verband met de mogelijkheid het ouderdomspensioen in een gevarieerde hoogte tot uitkering te laten komen, op pensioenleeftijd 68, geldig van 1 juli 2022 t/m 30 juni 2023.
Pensioenleeftijd | 1e periode tot 68: | 1e periode 5 jaar: | 1e periode 10 jaar: | |||
Hoog | Laag | Hoog | Laag | Hoog | Laag | |
55 | 116,5% | 87,4% | 126,1% | 94,5% | 119,8% | 89,9% |
56 | 117,2% | 87,9% | 125,8% | 94,4% | 119,5% | 89,6% |
57 | 117,9% | 88,4% | 125,6% | 94,2% | 119,1% | 89,3% |
58 | 118,7% | 89,0% | 125,4% | 94,0% | 118,7% | 89,0% |
59 | 119,5% | 89,6% | 125,1% | 93,8% | 118,3% | 88,7% |
60 | 120,5% | 90,4% | 124,8% | 93,6% | 117,8% | 88,4% |
61 | 121,5% | 91,1% | 124,6% | 93,4% | 117,4% | 88,0% |
62 | 122,7% | 92,0% | 124,3% | 93,2% | 116,9% | 87,7% |
63 | 123,9% | 93,0% | 123,9% | 93,0% | 116,4% | 87,3% |
64 | 125,4% | 94,0% | 123,6% | 92,7% | 115,9% | 86,9% |
65 | 127,0% | 95,2% | 123,2% | 92,4% | 115,3% | 86,5% |
66 | 128,8% | 96,6% | 122,9% | 92,2% | 114,7% | 86,1% |
67 | 130,9% | 98,2% | 122,5% | 91,8% | 114,1% | 85,6% |
67 en 1 maand | 131,1% | 98,3% | 122,5% | 91,8% | 114,1% | 85,6% |
67 en 2 maanden | 131,3% | 98,5% | 122,4% | 91,8% | 114,0% | 85,5% |
67 en 3 maanden | 131,5% | 98,6% | 122,4% | 91,7% | 114,0% | 85,5% |
67 en 4 maanden | 131,7% | 98,8% | 122,3% | 91,7% | 113,9% | 85,4% |
67 en 5 maanden | 131,9% | 98,9% | 122,3% | 91,7% | 113,9% | 85,4% |
67 en 6 maanden | 132,1% | 99,1% | 122,3% | 91,7% | 113,8% | 85,4% |
67 en 7 maanden | 132,3% | 99,2% | 122,2% | 91,6% | 113,8% | 85,3% |
67 en 8 maanden | 132,5% | 99,4% | 122,2% | 91,6% | 113,7% | 85,3% |
67 en 9 maanden | 132,7% | 99,5% | 122,1% | 91,6% | 113,7% | 85,2% |
67 en 10 maanden | 132,9% | 99,7% | 122,1% | 91,6% | 113,6% | 85,2% |
67 en 11 maanden | 133,1% | 99,8% | 122,0% | 91,5% | 113,6% | 85,1% |
68 | 100% | 100% | 122,0% | 91,5% | 113,5% | 85,1% |
Factoren als bedoeld in artikel C2 lid 8 van het Pensioenreglement 2006 in verband met de mogelijkheid het ouderdomspensioen in een gevarieerde hoogte tot uitkering te laten komen, op pensioenleeftijd 68, geldig van 1 juli 2023 t/m 30 juni 2024.
Pensioenleeftijd | 1e periode tot 68: | 1e periode 5 jaar: | 1e periode 10 jaar: | |||
Hoog | Laag | Hoog | Laag | Hoog | Laag | |
55 | 114,1% | 85,5% | 124,1% | 93,1% | 117,3% | 88,0% |
56 | 114,7% | 86,0% | 123,9% | 92,9% | 117,0% | 87,7% |
57 | 115,4% | 86,6% | 123,7% | 92,7% | 116,6% | 87,4% |
58 | 116,2% | 87,2% | 123,4% | 92,6% | 116,2% | 87,2% |
59 | 117,1% | 87,8% | 123,2% | 92,4% | 115,8% | 86,9% |
60 | 118,1% | 88,6% | 122,9% | 92,2% | 115,4% | 86,6% |
61 | 119,3% | 89,4% | 122,6% | 92,0% | 115,0% | 86,2% |
62 | 120,5% | 90,4% | 122,3% | 91,7% | 114,6% | 85,9% |
63 | 122,0% | 91,5% | 122,0% | 91,5% | 114,1% | 85,6% |
64 | 123,7% | 927% | 121,7% | 91,2% | 113,6% | 85,2% |
65 | 125,6% | 94,2% | 121,3% | 91,0% | 113,1% | 84,9% |
66 | 127,8% | 95,8% | 121,0% | 90,7% | 112,6% | 84,5% |
67 | 130,3% | 97,8% | 120,6% | 90,4% | 112,1% | 84,1% |
67 en 1 maand | 130,6% | 97,9% | 120,5% | 90,4% | 112,1% | 84,0% |
67 en 2 maanden | 130,8% | 98,1% | 120,5% | 90,4% | 112,0% | 84,0% |
67 en 3 maanden | 131,1% | 98,3% | 120,5% | 90,3% | 112,0% | 84,0% |
67 en 4 maanden | 131,3% | 98,5% | 120,4% | 90,3% | 111,9% | 83,9% |
67 en 5 maanden | 131,5% | 98,7% | 120,4% | 90,3% | 111,9% | 83,9% |
67 en 6 maanden | 131,8% | 98,8% | 120,4% | 90,3% | 111,8% | 83,9% |
67 en 7 maanden | 132,0% | 99,0% | 120,3% | 90,2% | 111,8% | 83,8% |
67 en 8 maanden | 132,3% | 99,2% | 120,3% | 90,2% | 111,7% | 83,8% |
67 en 9 maanden | 132,5% | 99,4% | 120,3% | 90,2% | 111,7% | 83,8% |
67 en 10 maanden | 132,8% | 99,6% | 120,2% | 90,2% | 111,6% | 83,7% |
67 en 11 maanden | 133,1% | 99,8% | 120,2% | 90,1% | 111,6% | 83,7% |
68 | 100% | 100% | 120,2% | 90,1% | 111,6% | 83,7% |
Laag/hoog
Factor laag periode
Pensioenleeftijd 68 jaar. Geldigheid factoren van 1 juli 2022 tot en met 30 juni 2023
Pensioenleeftijd | 1e periode tot 68: | 1e periode 5 jaar: | 1e periode 10 jaar: | |||
Laag | Hoog | Laag | Hoog | Laag | Hoog | |
55 | 84,1% | 112,1% | 78,4% | 104,5% | 81,9% | 109,2% |
56 | 83,7% | 111,5% | 78,5% | 104,7% | 82,2% | 109,5% |
57 | 83,2% | 110,9% | 78,6% | 104,8% | 82,4% | 109,9% |
58 | 82,7% | 110,2% | 78,8% | 105,0% | 82,7% | 110,2% |
59 | 82,1% | 109,5% | 78,9% | 105,2% | 82,9% | 110,6% |
60 | 81,5% | 108,7% | 79,0% | 105,4% | 83,2% | 111,0% |
61 | 80,9% | 107,9% | 79,2% | 105,6% | 83,5% | 111,4% |
62 | 80,2% | 107,0% | 79,3% | 105,8% | 83,9% | 111,8% |
63 | 79,5% | 106,0% | 79,5% | 106,0% | 84,2% | 112,3% |
64 | 78,7% | 105,0% | 79,7% | 106,3% | 84,6% | 112,8% |
65 | 77,9% | 103,9% | 79,9% | 106,5% | 85,0% | 113,3% |
66 | 77,0% | 102,7% | 80,1% | 106,8% | 85,4% | 113,8% |
67 | 76,0% | 101,4% | 80,3% | 107,1% | 85,8% | 114,4% |
67 en 1 maand | 76,0% | 101,3% | 80,3% | 107,1% | 85,8% | 114,5% |
67 en 2 maanden | 75,9% | 101,2% | 80,4% | 107,2% | 85,9% | 114,5% |
67 en 3 maanden | 75,8% | 101,0% | 80,4% | 107,2% | 85,9% | 114,6% |
67 en 4 maanden | 75,7% | 100,9% | 80,4% | 107,2% | 86,0% | 114,6% |
67 en 5 maanden | 75,6% | 100,8% | 80,4% | 107,3% | 86,0% | 114,7% |
67 en 6 maanden | 75,5% | 100,7% | 80,5% | 107,3% | 86,1% | 114,8% |
67 en 7 maanden | 75,5% | 100,6% | 80,5% | 107,3% | 86,1% | 114,8% |
67 en 8 maanden | 75,4% | 100,5% | 80,5% | 107,4% | 86,1% | 114,9% |
67 en 9 maanden | 75,3% | 100,4% | 80,5% | 107,4% | 86,2% | 114,9% |
67 en 10 maanden | 75,2% | 100,2% | 80,6% | 107,4% | 86,2% | 115,0% |
67 en 11 maanden | 75,1% | 100,1% | 80,6% | 107,5% | 86,3% | 115,0% |
68 | 100,0% | 100,0% | 80,6% | 107,5% | 86,3% | 115,1% |
Pensioenleeftijd 68 jaar. Geldigheid factoren van 1 juli 2023 tot en met 30 juni 2024
Pensioenleeftijd | 1e periode tot 68: | 1e periode 5 jaar: | 1e periode 10 jaar: | |||
Laag | Hoog | Laag | Hoog | Laag | Hoog | |
55 | 85,9% | 114,5% | 79,4% | 105,9% | 83,6% | 111,4% |
56 | 85,4% | 113,9% | 79,5% | 106,1% | 83,8% | 111,7% |
57 | 84,9% | 113,2% | 79,7% | 106,2% | 84,1% | 112,1% |
58 | 84,3% | 112,4% | 79,8% | 106,4% | 84,3% | 112,4% |
59 | 83,7% | 111,6% | 80,0% | 106,6% | 84,6% | 112,8% |
60 | 83,0% | 110,7% | 80,1% | 106,8% | 84,9% | 113,2% |
61 | 82,3% | 109,7% | 80,3% | 107,0% | 85,2% | 113,6% |
62 | 81,5% | 108,7% | 80,4% | 107,3% | 85,5% | 114,0% |
63 | 80,6% | 107,5% | 80,6% | 107,5% | 85,9% | 114,5% |
64 | 79,7% | 106,2% | 80,8% | 107,8% | 86,2% | 114,9% |
65 | 78,6% | 104,9% | 81,0% | 108,0% | 86,6% | 115,5% |
66 | 77,5% | 103,4% | 81,2% | 108,3% | 87,0% | 116,0% |
67 | 76,3% | 101,8% | 81,5% | 108,6% | 87,4% | 116,6% |
67 en 1 maand | 76,2% | 101,6% | 81,5% | 108,7% | 87,5% | 116,6% |
67 en 2 maanden | 76,1% | 101,5% | 81,5% | 108,7% | 87,5% | 116,7% |
67 en 3 maanden | 76,0% | 101,3% | 81,5% | 108,7% | 87,5% | 116,7% |
67 en 4 maanden | 75,9% | 101,2% | 81,6% | 108,7% | 87,6% | 116,8% |
67 en 5 maanden | 75,8% | 101,0% | 81,6% | 108,8% | 87,6% | 116,8% |
67 en 6 maanden | 75,7% | 100,9% | 81,6% | 108,8% | 87,6% | 116,9% |
67 en 7 maanden | 75,6% | 100,7% | 81,6% | 108,8% | 87,7% | 116,9% |
67 en 8 maanden | 75,5% | 100,6% | 81,6% | 108,8% | 87,7% | 117,0% |
67 en 9 maanden | 75,3% | 100,4% | 81,7% | 108,9% | 87,8% | 117,0% |
67 en 10 maanden | 75,2% | 100,3% | 81,7% | 108,9% | 87,8% | 117,1% |
67 en 11 maanden | 75,1% | 100,1% | 81,7% | 108,9% | 87,8% | 117,1% |
68 | 100% | 100% | 81,7% | 109,0% | 87,9% | 117,2% |
AOW-compensatie
(vermenigvuldiging van het om te zetten deel van het reeds vervroegd OP met de bij de gewenste duur vermelde factor geeft het tijdelijk OP (AOW-compensatie)).
Pensioenleeftijd 68 jaar. Geldigheid factoren van 1 juli 2022 tot en met 30 juni 2023.
Uitkering tot leeftijd: | ||||
Pensioenleeftijd | 65 | 66 | 67 | 68 |
55 | 295,5% | 270,0% | 248,8% | 230,9% |
56 | 317,1% | 286,9% | 262,2% | 241,7% |
57 | 344,1% | 307,5% | 278,3% | 254,4% |
58 | 378,9% | 333,3% | 298,0% | 269,8% |
59 | 425,3% | 366,6% | 322,7% | 288,6% |
60 | 490,4% | 411,1% | 354,5% | 312,1% |
61 | 588,2% | 473,4% | 396,9% | 342,5% |
62 | 751,3% | 567,0% | 456,5% | 383,0% |
63 | 1077,8% | 723,1% | 546,0% | 439,9% |
64 | 2057,9% | 1035,8% | 695,4% | 525,3% |
65 | 0,0% | 1974,6% | 994,4% | 668,0% |
66 | 0,0% | 0,0% | 1892,5% | 953,7% |
67 | 0,0% | 0,0% | 0,0% | 1811,6% |
Pensioenleeftijd 68 jaar. Geldigheid factoren van 1 juli 2023 tot en met 30 juni 2024.
Uitkering tot leeftijd: | ||||
Pensioenleeftijd | 65 | 66 | 67 | 68 |
55 | 234,7% | 225,4% | 210,1% | 197,3% |
56 | 259,9% | 237,9% | 220,0% | 205,2% |
57 | 280,3% | 253,4% | 232,1% | 214,7% |
58 | 306,7% | 273,1% | 247,0% | 226,3% |
59 | 342,2% | 298,5% | 265,9% | 240,6% |
60 | 392,3% | 332,8% | 290,4% | 258,7% |
61 | 467,9% | 381,0% | 323,3% | 282,3% |
62 | 594,3% | 453,9% | 369,8% | 313,9% |
63 | 848,0% | 575,8% | 439,9% | 358,6% |
64 | 1611,9% | 820,4% | 557,4% | 426,1% |
65 | 0,0% | 1557,20 | 793,1% | 539,1% |
66 | 0,0% | 0,0% | 1502,9% | 765,9% |
67 | 0,0% | 0,0% | 0,0% | 1449,0% |
Omzettingsfactoren als bedoeld in artikel D2 van het Pensioenreglement 2006 in verband met de mogelijkheid ouderdomspensioen (gedeeltelijk) om te zetten in partnerpensioen
Geldigheid factoren van 1 juli 2022 tot en met 30 juni 2023
Leeftijd | een uitruil van 1.000 euro ouderdomspensioen ingaand op leeftijd 68 leidt tot een verhoging van het partnerpensioen met: *) |
55 | 2.369 |
56 | 2.373 |
57 | 2.379 |
58 | 2.389 |
59 | 2.402 |
60 | 2.417 |
61 | 2.438 |
62 | 2.463 |
63 | 2.494 |
64 | 2.531 |
65 | 2.574 |
66 | 2.626 |
67 | 2.688 |
68 | 2.759 |
69 | 2.843 |
70 | 2.940 |
Geldigheid factoren van 1 juli 2023 tot en met 30 juni 2024
Leeftijd | een uitruil van 1.000 euro ouderdomspensioen ingaand op leeftijd 68 leidt tot een verhoging van het partnerpensioen met: *) |
55 | 2.473 |
56 | 2.488 |
57 | 2.507 |
58 | 2.533 |
59 | 2.565 |
60 | 2.603 |
61 | 2.647 |
62 | 2.700 |
63 | 2.760 |
64 | 2.831 |
65 | 2.913 |
66 | 3.007 |
67 | 3.117 |
68 | 3.240 |
69 | 3.382 |
70 | 3.543 |
* Het partnerpensioen(na uitruil) mag niet hoger worden dan 70% van het ouderdomspensioen na uit uitruil.
Omzettingsfactoren als bedoeld in artikel D3 van het Pensioenreglement 2006 in verband met de mogelijkheid partnerpensioen (gedeeltelijk) om te zetten in ouderdomspensioen
Geldigheid factoren van 1 juli 2022 tot en met 30 juni 2023
Leeftijd | een uitruil van 1.000 euro partnerpensioen leidt tot een verhoging van het ouderdomspensioen op 68-jarige leeftijd met: |
55 | 315 |
56 | 315 |
57 | 314 |
58 | 313 |
59 | 311 |
60 | 309 |
61 | 307 |
62 | 304 |
63 | 300 |
64 | 296 |
65 | 291 |
66 | 286 |
67 | 279 |
68 | 272 |
69 | 264 |
70 | 256 |
Geldigheid factoren van 1 juli 2023 tot en met 30 juni 2024
Leeftijd | een uitruil van 1.000 euro partnerpensioen leidt tot een verhoging van het ouderdomspensioen op 68-jarige leeftijd met: |
55 | 302 |
56 | 300 |
57 | 298 |
58 | 295 |
59 | 292 |
60 | 288 |
61 | 283 |
62 | 278 |
63 | 272 |
64 | 266 |
65 | 259 |
66 | 251 |
67 | 243 |
68 | 234 |
69 | 225 |
70 | 215 |
Factoren die gelden bij de afkoop van de aanspraken en ingegane pensioenen als bedoeld in de artikelen H3, H4 en H5 (1 januari 2023 t/m 31 december 2023)
Afkoopfactoren – 68 jaar
Leeftijd | Afkoopvoet uitgesteld OP68 | Afkoopvoet PP | Afkoopvoet ingegaan NP |
15 | 7,755 | 2,200 | 38,904 |
16 | 7,813 | 2,235 | 38,559 |
17 | 7,871 | 2,271 | 38,210 |
18 | 7,929 | 2,308 | 37,858 |
19 | 7,988 | 2,345 | 37,501 |
20 | 8,046 | 2,383 | 37,139 |
21 | 8,104 | 2,422 | 36,773 |
22 | 8,163 | 2,461 | 36,403 |
23 | 8,221 | 2,500 | 36,027 |
24 | 8,279 | 2,539 | 35,647 |
25 | 8,337 | 2,579 | 35,261 |
26 | 8,395 | 2,618 | 34,871 |
27 | 8,453 | 2,657 | 34,476 |
28 | 8,510 | 2,697 | 34,075 |
29 | 8,567 | 2,736 | 33,669 |
30 | 8,624 | 2,776 | 33,259 |
31 | 8,680 | 2,816 | 32,843 |
32 | 8,737 | 2,855 | 32,421 |
33 | 8,793 | 2,895 | 31,994 |
34 | 8,848 | 2,936 | 31,562 |
35 | 8,904 | 2,976 | 31,126 |
36 | 8,959 | 3,016 | 30,683 |
37 | 9,014 | 3,056 | 30,236 |
38 | 9,069 | 3,096 | 29,783 |
39 | 9,123 | 3,136 | 29,326 |
40 | 9,178 | 3,176 | 28,863 |
41 | 9,233 | 3,216 | 28,395 |
42 | 9,288 | 3,256 | 27,922 |
43 | 9,344 | 3,295 | 27,445 |
44 | 9,400 | 3,334 | 26,963 |
45 | 9,458 | 3,372 | 26,476 |
46 | 9,517 | 3,410 | 25,984 |
47 | 9,578 | 3,447 | 25,489 |
48 | 9,641 | 3,484 | 24,989 |
49 | 9,708 | 3,520 | 24,485 |
50 | 9,780 | 3,555 | 23,976 |
51 | 9,858 | 3,590 | 23,461 |
52 | 9,943 | 3,624 | 22,944 |
53 | 10,035 | 3,656 | 22,421 |
Leeftijd | Afkoopvoet uitgesteld OP68 | Afkoopvoet PP | Afkoopvoet ingegaan NP |
54 | 10,137 | 3,687 | 21,895 |
55 | 10,252 | 3,718 | 21,364 |
56 | 10,382 | 3,746 | 20,830 |
57 | 10,527 | 3,773 | 20,292 |
58 | 10,692 | 3,797 | 19,752 |
59 | 10,876 | 3,820 | 19,208 |
60 | 11,081 | 3,841 | 18,662 |
61 | 11,308 | 3,858 | 18,116 |
62 | 11,559 | 3,874 | 17,570 |
63 | 11,835 | 3,886 | 17,023 |
64 | 12,139 | 3,894 | 16,475 |
65 | 12,475 | 3,898 | 15,930 |
66 | 12,844 | 3,897 | 15,386 |
67 | 13,251 | 3,890 | 14,844 |
68 | 13,698 | 3,880 | 14,305 |
69 | 13,167 | 3,851 | 13,769 |
70 | 12,640 | 3,818 | 13,234 |
71 | 12,114 | 3,781 | 12,700 |
72 | 11,590 | 3,742 | 12,168 |
73 | 11,068 | 3,698 | 11,634 |
74 | 10,549 | 3,651 | 11,103 |
75 | 10,034 | 3,599 | 10,574 |
76 | 9,527 | 3,539 | 10,051 |
77 | 9,027 | 3,474 | 9,533 |
78 | 8,534 | 3,402 | 9,021 |
79 | 8,052 | 3,322 | 8,516 |
80 | 7,579 | 3,237 | 8,019 |
81 | 7,120 | 3,144 | 7,536 |
82 | 6,676 | 3,043 | 7,065 |
83 | 6,245 | 2,936 | 6,609 |
84 | 5,829 | 2,826 | 6,167 |
85 | 5,431 | 2,711 | 5,740 |
86 | 5,052 | 2,591 | 5,334 |
87 | 4,695 | 2,467 | 4,950 |
88 | 4,358 | 2,340 | 4,589 |
89 | 4,050 | 2,207 | 4,250 |
90 | 3,760 | 2,077 | 3,935 |
91 | 3,496 | 1,947 | 3,649 |
92 | 3,246 | 1,821 | 3,377 |
93 | 3,016 | 1,702 | 3,127 |
94 | 2,806 | 1,589 | 2,898 |
95 | 2,614 | 1,479 | 2,690 |
96 | 2,439 | 1,375 | 2,501 |
97 | 2,282 | 1,277 | 2,330 |
98 | 2,139 | 1,186 | 2,177 |
99 | 2,011 | 1,101 | 2,040 |
100 | 1,896 | 1,024 | 1,917 |
Leeftijd | Afkoopvoet uitgesteld OP68 | Afkoopvoet PP | Afkoopvoet ingegaan NP |
101 | 1,792 | 0,954 | 1,806 |
102 | 1,699 | 0,890 | 1,707 |
103 | 1,617 | 0,832 | 1,621 |
104 | 1,544 | 0,779 | 1,545 |
105 | 1,480 | 0,732 | 1,479 |
106 | 1,424 | 0,689 | 1,421 |
107 | 1,375 | 0,652 | 1,370 |
108 | 1,332 | 0,619 | 1,326 |
109 | 1,294 | 0,590 | 1,288 |
110 | 1,262 | 0,565 | 1,255 |
111 | 1,233 | 0,543 | 1,226 |
112 | 1,208 | 0,524 | 1,202 |
113 | 1,186 | 0,507 | 1,180 |
114 | 1,168 | 0,492 | 1,162 |
115 | 1,151 | 0,480 | 1,146 |
116 | 1,137 | 0,469 | 1,132 |
117 | 1,125 | 0,460 | 1,120 |
118 | 1,115 | 0,452 | 1,110 |
119 | 1,107 | 0,447 | 1,102 |
Factoren die gelden bij afkoop wezenpensioen als bedoeld in artikel H4 (1 januari 2023 t/m 31 december 2023)
Leeftijd | Afkoopvoet ingegaan WZP *) |
0 | 16,482 |
1 | 15,911 |
2 | 15,332 |
3 | 14,743 |
4 | 14,144 |
5 | 13,531 |
6 | 12,905 |
7 | 12,266 |
8 | 11,610 |
9 | 10,936 |
10 | 10,245 |
11 | 9,535 |
12 | 8,806 |
13 | 8,058 |
14 | 7,286 |
15 | 6,492 |
16 | 5,673 |
17 | 4,829 |
18 | 3,959 |
19 | 3,571 |
20 | 3,171 |
21 | 2,758 |
22 | 2,332 |
23 | 1,893 |
24 | 1,440 |
25 | 0,974 |
26 | 0,494 |
27 | 0,000 |
* We hebben aangenomen dat er een kans |
is van 50% dat de uitkering tussen leeftijd |
18 en 27 volledig wordt voortgezet. |
Omzettingsfactoren als bedoeld in artikel P6 lid 2
De tot en met 31 december 2012 door een deelnemer of gewezen deelnemer opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen met een pensioenrichtdatum 65 worden herrekend naar een pensioenrichtdatum 67 door de op die datum vastgestelde aanspraken te vermenigvuldigen met een factor 1,1163. De bijbehorende aanspraken op partnerpensioen en wezenpensioen worden eveneens herrekend door deze te vermenigvuldigen met een factor 1,1163.
Het in de vorige volzin bepaalde ten aanzien van de aanspraken op ouderdomspensioen is van overeenkomstige toepassing op het op 31 december 2012 vastgestelde eigen recht op pensioen van een gewezen partner als bedoeld in artikel P5 lid 1 onder d.
De tot en met 31 december 2012 door een deelnemer of gewezen deelnemer opgebouwde aanspraken op extra ouderdomspensioen als bedoeld in artikel O1 met een pensioenrichtdatum 65 worden herrekend naar een pensioenrichtdatum 67 door de op die datum vastgestelde aanspraken te vermenigvuldigen met een factor 1,1396. De overeenkomstig artikel O1 lid 2 vastgestelde aanspraken op extra ouderdomspensioen die de deelnemer ingevolge artikel O1 vanaf 1 januari 2013 nog kan verwerven worden eveneens herrekend naar een pensioenrichtdatum 67 door deze aanspraken te vermenigvuldigen met een factor 1,1396.
De tot en met 31 december 2012 door een deelnemer of gewezen deelnemer opgebouwde aanspraken op overbruggingspensioen als bedoeld in artikel P5 lid 2 onder g met een pensioenrichtdatum 65 worden herrekend naar een levenslang ouderdomspensioen met een pensioenrichtdatum 67 door de op die datum vastgestelde aanspraken te vermenigvuldigen met een factor 1,1396.
Omzettingsfactoren als bedoeld in artikel P7 lid 2
De tot en met 31 december 2017 door een deelnemer of gewezen deelnemer opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen met een pensioenrichtdatum 67 worden herrekend naar een pensioenrichtdatum 68 door de op die datum vastgestelde aanspraken te vermenigvuldigen met een factor 1,0632. De bijbehorende aanspraken op partnerpensioen en wezenpensioen blijven ongewijzigd.
Het in de vorige volzin bepaalde ten aanzien van de aanspraken op ouderdomspensioen is van overeenkomstige toepassing op het op 31 december 2017 vastgestelde eigen recht op pensioen van een gewezen partner als bedoeld in de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.
De tot en met 31 december 2017 door een deelnemer of gewezen deelnemer opgebouwde aanspraken op extra ouderdomspensioen als bedoeld in artikel O1 met een pensioenrichtdatum 67 worden herrekend naar een pensioenrichtdatum 68 door de op die datum vastgestelde aanspraken te vermenigvuldigen met een factor 1,0632.
De overeenkomstig artikel O1 lid 2 vastgestelde aanspraken op extra ouderdomspensioen die de deelnemer ingevolge artikel O1 vanaf 1 januari 2018 nog kan verwerven worden eveneens herrekend naar een pensioenrichtdatum 68 door deze aanspraken te vermenigvuldigen met een factor 1,0632.
De tot en met 31 december 2017 door een deelnemer of gewezen deelnemer opgebouwde aanspraken op overbruggingspensioen als bedoeld in artikel P5 lid 2 onder g met een pensioenrichtdatum 67 worden herrekend naar een levenslang ouderdomspensioen met een pensioenrichtdatum 68 door de op die datum vastgestelde aanspraken te vermenigvuldigen met een factor 1,0632.
bij het Pensioenreglement Bakkers 2006 van de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor het Bakkersbedrijf.
Het fonds heeft met toepassing van artikel K6 lid 1 en met inachtneming van hetgeen is bepaald in de Pensioenwet besloten conform de navolgende bepaling:
Artikel 1 Vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten per 1 april 2013
De opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten zijn per 1 april 2013 verminderd met 0,9%.