nr. 59 302 van 5 april 2011 in de zaak RvV X/ II
nr. 59 302 van 5 april 2011 in de zaak RvV X/ II
In zake: X
in eigen naam en als wettelijke vertegenwoordiger van haar minderjarige kinderen X
X X X X X
Gekozen woonplaats: ten kantore van advocaat X. XXXXXX Xxxxxxxxx 000
0000 XXXXXXX
tegen:
de Belgische staat, vertegenwoordigd door de staatssecretaris voor Migratie- en asielbeleid.
DE WND. VOORZITTER VAN DE IIde KAMER,
Gezien het verzoekschrift dat X, in eigen naam en als wettelijke vertegenwoordiger van haar minderjarige kinderen X en X en X en X en X en X, die verklaren van Russische nationaliteit te zijn, op 16 december 2010 heeft ingediend om de schorsing van de tenuitvoerlegging en de nietigverklaring te vorderen van de beslissing van de gemachtigde van de staatssecretaris voor Migratie- en asielbeleid van 16 november 2010 tot weigering van verblijf met bevel om het grondgebied te verlaten (bijlage 26quater).
Gezien titel I bis, hoofdstuk 2, afdeling IV, onderafdeling 2, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
Gezien de nota met opmerkingen en het administratief dossier.
Gelet op de beschikking van 19 januari 2011, waarbij de terechtzitting wordt bepaald op 23 februari 2011.
Xxxxxxx het verslag van rechter in vreemdelingenzaken X. XXXXXX.
Gehoord de opmerkingen van advocaat X. XXXXXX, die verschijnt voor de verzoekende partij en van advocaat D. XXX XXX XXXXX, die loco advocaten X. XXXXXXXX en X. XXXXX XXXX verschijnt voor de verwerende partij.
WIJST NA BERAAD HET VOLGENDE ARREST:
1. Nuttige feiten ter beoordeling van de zaak
Op 15 september 2010 dient verzoekster een asielaanvraag in bij de Belgische autoriteiten. Zij is vergezeld van haar zes minderjarige kinderen.
Uit het Eurodac-verslag van 15 september 2010 blijkt dat verzoekster een asielaanvraag heeft ingediend te Polen op 23 augustus 2007.
Op 4 november 2010 stemt de Poolse overheid in met de vraag tot terugname van verzoekster en haar kinderen, bij toepassing van artikel 16, § 1, e van de Europese verordening nr. 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: Dublin-II-Verordening).
Op 16 november 2010 neemt de gemachtigde van de staatssecretaris voor Migratie- en asielbeleid de beslissing tot weigering van verblijf met bevel om het grondgebied te verlaten, aan verzoekster ter kennis gebracht op dezelfde datum. Dit is de bestreden beslissing waarvan de motivering luidt als volgt:
“In uitvoering van artikel 71/3, § 3, van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, ingevoegd door het koninklijk besluit van 11 december 1996 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 27 april 2007, wordt het verblijf in het Rijk geweigerd
aan de genaamde I. M. geboren te (…)
van nationaliteit : Rusland (Federatie van) die een asielaanvraag ingediend heeft.
Reden van de beslissing :
Xxxxxxxxxx heeft op 15/09/2010 een asielaanvraag ingediend bij de bevoegde autoriteiten in België. Xxxxxxxxxx verklaarde op 14/09/2010 in België te zijn aangekomen. Zij verklaarde de Russische nationaliteit te hebben en geboren te zijn op 23/05/1979.
Uit het Eurodacverslag van 15/09/2010 blijkt dat betrokkene eerder asiel vroeg te Polen op 23/08/2007. Xxxxxxxxxx verklaart tijdens haar interview op de Dienst Vreemdelingenzaken dat ze Tsjetsjenië verlaten heeft op 19/08/2007 en per trein naar Moskou reisde. Ze verklaart dat ze op 21/08/2007 Moskou verliet en per trein naar Brest reisde waar ze op 22/08/2007 aankwam. Xxxxxxxxxx verklaart dat ze een dag later per trein naar polen reisde. Betrokkene verklaart dat ze er inderdaad asiel vroeg. Xxxxxxxxxx verklaart dat ze eerst in Warschau verbleef van 23/08/2007 tot 24/08/2007 samen met haar kinderen en man. Xxxxxxxxxx verklaart dat ze daarna van 24/08/2009 tot april 2009 in Lublin in een opvangcentrum verbleef. Xxxxxxxxxx verklaart dat ze daarna bij kennissen in één woning verbleef in Lublin waar ze verbleef tot 13/09/2010. Xxxxxxxxxx verklaart dat haar man verdween in Polen. Xxxxxxxxxx verklaart dat ze daarna nog 2 weken in Warschau verbleef en dat ze op 13/09/2010 per minibus naar België reisde waar ze aankwam op 14/09/2010.
Op basis van hogervermelde gegevens werd op 28/10/2010 een terugnameverzoek gestuurd aan de Poolse autoriteiten en zij hebben op datum van 05/11/2010 ingestemd met terugname van bovengenoemd persoon op basis van art. 16.1.e van de Europese Verordening (EG) 343/2003. Ook voor betrokkenes 6 kinderen : (…) geven de Poolse autoriteiten hun akkoord tot terugname op datzelfde artikel. Met betrekking tot de verantwoordelijkheid van Polen voor de behandeling van betrokkene haar asielaanvraag dient te worden benadrukt dat polen een volwaardig lid is van de Europese Unie en door dezelfde internationale verdragen als België is gebonden zodat er geen enkele reden bestaat om aan te nemen dat betrokkene voor de behandeling van haar asielaanvraag minder waarborgen in Polen dan in België zou genieten. Polen heeft eveneens de Vluchtelingenconventie van Genève dd. 28/07/1951 ondertekend en neemt net als België een beslissing over een asielaanvraag op basis van deze Vluchtelingenconventie en beslist op eenzelfde objectieve manier over de aangebrachte gegevens in een asielverzoek. Verder moet worden vastgesteld dat Polen aan betrokkene de mogelijkheid zal geven
om een nieuwe asielaanvraag in te dienen. De asielaanvraag van de betrokkene zal door de Poolse autoriteiten worden behandeld volgens de standaarden die voortvloeien uit het gemeenschapsrecht en
die ook gelden in andere Europese lidstaten. Er is dan ook geen enkele aanleiding om aan te nemen dat de Poolse autoriteiten de minimumnormen inzake de asielprocedure en inzake de erkenning als vluchteling of als persoon die internationale bescherming behoeft, zoals die zijn vastgelegd in de Europese richtlijnen 2004/83/EG en 2005/85/EG, niet zouden respecteren. Bovendien kan een terugkeer naar Polen, indien de betrokkene dat wenst, door onze diensten worden georganiseerd. De Poolse autoriteiten zullen tenminste drie werkdagen vooraf in kennis gesteld worden van de overdracht van betrokkene en haar kinderen (indien betrokkene wenst gebruik te maken van deze mogelijkheid) zodat aangepaste opvang kan voorzien worden.
Wanneer aan betrokkene de vraag gesteld wordt of er een specifieke reden is waarom ze haar asielaanvraag in België wilde indienen, verklaart ze dat ze altijd al naar België wilde komen maar dat ze in polen werden tegengehouden. Het volgen van betrokkene in diens keuze van het land waar zij asiel wil vragen komt neer op het ontkennen van het objectief dat europa voor ogen heeft in zijn Verordening waarbij de criteria en de mechanismen worden vastgelegd om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielaanvraag en om ene vrije keuze van de asielzoeker te stuiten. Bovendien neemt Polen, net als België, een beslissing over een aanvraag op basis van de Conventie van Genève en beslist op eenzelfde objectieve manier over de aangebrachte gegevens in een asielverzoek. De Belgische asielinstantie kan onder geen enkel beding voldoen aan de wil van betrokkene om haar asielaanvraag in België te behandelen.
Betrokkene verklaart geen familie te hebben in België of elders in Europa. Een behandeling van de asielaanvraag op basis van art. 7 of art. 15 van de Verordening is derhalve niet aan de orde. In verband met haar gezondheidstoestand verklaart betrokkene dat haar gezondheid goed is. Ze verklaart dat haar dochtertje X. xxxxxx neemt tegen hoofdpijn. In het administratief dossier zijn echter geen medische verslagen aanwezig die de verklaringen van betrokkene kunnen staven.
Bijgevolg moet de bovengenoemde persoon en haar kinderen het grondgebied van het Rijk verlaten binnen de tien (10) dagen en dient hij zich aan te bieden bij de Poolse overheid. “
2. Over de ontvankelijkheid
In de nota met opmerkingen wijst verweerder op de afstand die verzoekster heeft gedaan van haar asiel en dat hierdoor de vordering tot schorsing en het beroep tot nietigverklaring geen voorwerp meer hebben. Verweerder verwijst naar het stuk in bijlage van de nota gevoegd.
De Raad stelt vast dat in een ‘interne’ e-mail van 27 december 2010 van de Dienst Vreemdelingenzaken het volgende is vermeld: “Mevrouw X. verklaart afstand te doen van haar asielaanvraag en kiest voor vrijwillig vertrek naar Rusland met steun van IOM. Er werd haar duidelijk gemaakt dat, indien zijn niet meewerkt aan dit vertrek en nogmaals uit de woning ontsnapt riskeert om opgesloten te worden in een gesloten centrum. Mevrouw gaat hiermee akkoord.”
Ter terechtzitting wijst de raadsvrouw van verzoekster erop dat zij haar ‘verklaring van afstand van asielaanvraag en vrijwillig vertrek’ heeft ingetrokken en dat zij niet weet waar verzoekster zich thans bevindt.
De Raad stelt vast dat uit de stukken van het administratief dossier niet blijkt dat verzoekster effectief vrijwillig is vertrokken en zou gebruik hebben gemaakt van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) waardoor niet met zekerheid kan worden vastgesteld of verzoekster haar verklaring van afstand heeft ingetrokken. Verweerder verwijst echter naar een stuk dat niet is ondertekend door verzoekster. Het stuk betreft een ‘interne’ e-mail binnen de diensten van de Dienst Vreemdelingenzaken. Aangezien het mandaat ad litem van de raadsvrouw van verzoekster moet worden vermoed en dat de contacten tussen de advocaat en haar cliënt onder het beroepsgeheim vallen, neemt de Raad aan dat verzoekster haar belang in de vordering tot schorsing en het beroep tot nietigverklaring behoudt.
3. Onderzoek van het beroep
3.1 In het eerste en enige middel zet verzoekster het volgende uiteen:
“Schending van art. 2 par. 2 en 3 van de Wet van 29 juli 1991 en van artikel 19.2. van de verordening 343/2003 van de Raad tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend, betreffende de formele motiveringsplicht van administratieve akten, schending van artikels 3§2, 3§4, 15 en 16 van de verordening 343/2003 van de Raad tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten ? wordt ingediend; Schending van het artikel 1, A (2) van het Internationaal Verdrag betreffende de status van Vluchtelingen, ondertekend te Genève op 28 juli 1951 en van artikel 48/3 en 48/4 en artikel 62 van de Wet van 15.12.1980 betreffende de toegang, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdeling; Schending van artikel 51/5 § 2, 62 en 71/3 van de Wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. Schending van de principes van behoorlijk bestuur, principes van machtsoverschrijding en de schending van de algemene principes van behoorlijk bestuur, meer specifiek de zorgvuldigheidsverplichting. Schending van het principe van redelijkheid en evenredigheid van de maatregel; Schending van het principe van een goede rechtsbedeling en van de zorgvuldigheidsplicht die op de Administratie rust. Schending van het redelijkheidsbeginsel dat beveelt dat de in het dossier voorhanden zijnde feitelijke gegevens verenigbaar zijn met het door de verweerder genomen besluit. Manifeste beoordelingsfout. Schending van artikel 3 en 8 van de Conventie van de Mens;
Dat echter de motivering moet betrekking hebben op de ingeroepen feiten, waarbij melding moet worden gemaakt van de toepasselijke juridische regels en waarbij dient gemeld te worden hoe en waarom deze juridische regels hebben aanleiding gegeven tot de genomen beslissing;
Bovendien stelt de wet dat de motivering afdoende dient te zijn.
Teneinde als afdoende kunnen beschouwd te worden dient de motivatie steun te vinden in het administratief dossier en alle elementen die ter kennis van de administratie werden gebracht in overweging te nemen.
De algemene beginselen van behoorlijk bestuur veronderstellen eveneens dat de administratie bij het uitoefenen van enige weigeringsbevoegdheid, zorgvuldig en redelijk te werk moet gaan;
Deze zorgvuldigheidsplicht houdt in dat het bestuursorgaan alle rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen moet afwegen en dat de voor de belanghebbende nadelige gevolgen niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen;
Overwegende dat de artikelen 2 en 3, van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen, bepalen dat elke éénzijdige rechtshandeling met individuele strekking die uitgaat van een bestuur en die beoogt rechtsgevolgen te hebben voor één of meer bestuurder of voor een ander bestuur, in de akte de juridische en feitelijke overwegingen moet vermelden die aan de beslissing ten grondslag liggen, en dat de opgelegde motivering afdoende moet zijn; dat de in de voornoemde bepalingen neergelegde uitdrukkelijke motiveringsplicht tot doel heeft de bestuurde, zelfs wanneer een beslissing niet is aangevochten, in kennis te stellen van de redenen waarom de administratieve overheid ze heeft genomen, zodat kan worden beoordeeld of er aanleiding toe bestaat de beroepen in te stellen waarover zij beschikt; dat aan de door voornoemde wetsbepalingen opgelegde motiveringsplicht is voldaan wanneer de weigering tot machtiging duidelijk de redenen vermeldt waarop de beslissende overheid haar beslissing steunt en waaruit blijkt dat zij is uitgegaan van gegevens die in rechte en in feite juist zijn, dat zij die correct heeft beoordeeld en dat zij op grond daarvan in redelijkheid tot haar besluit is kunnen komen;
Teneinde als afdoende kunnen beschouwd te worden dient de motivatie steun te vinden in het administratief dossier en alle elementen die ter kennis van de administratie werden gebracht in overweging te nemen.
Dat artikel 19.2 van de verordening 343/2003 van de Raad tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend eveneens voorziet in de motivering van de beslissing getroffen bij toepassing van artikel 19.1.
De zorgvuldigheidsplicht die uiteraard ook op de motiveringsplicht houdt in dat de overheid zich op afdoende wijze dient te informeren over alle relevante elementen om met kennis van zaken een beslissing te kunnen nemen (X.x.Xx., nr. 107.624, 11 juni 2002).
Er werd vooreerst in casu niet aan behoorlijke feitenvinding gedaan, en zeker niet voor wat betreft de vrees van verzoekende partij om naar POLEN terug te keren en haar medische toestand;
In de mate dat verzoekende partij geen gelegenheid had gekregen om iets te vertellen op DVZ behoudens haar reisroute, werd inderdaad op 15.11.2010 een fax gestuurd naar DVZ die als volgt luidt:
“Ik heb de eer U dit schrijven te richten als raadsman van:
Mevrouw I.M.
In ballingschap geboren te C. in ex VSSR thans Republiek KAZAKHSTAN, Op (…)
Van Russische Staatsburgerschap maar Tsjetsjeense origine, met registrering in Tsjetsjenië En haar minderjarig samenwonende kinderen: (…)
Waarvan afschrift van de bijlage 26 hierbij gevoegd, die zich bij U diensten dient aan te bieden op 16.11.2010.
Tot hiertoe heeft het verhoor van mijn cliënte zich beperkt tot het relaas van haar aankomst in het Rijk en haar vertrekpunt, met als gevolg de vaststelling dat mijn cliënte via Polen de EU was binnengetreden.
Cliënte heeft dit spontaan aangegeven en haar verblijfstitel in Polen getoond (pobeta of tolerantie status).
Cliënt kreeg echter tot hiertoe geen kans om U de reden uiteen te zetten waarom zij Polen diende te verlaten en waarom zij U eerbiedig verzoekt dat België haar asielaanvraag zou behandelen en gebruik zou maken van zijn soevereiniteitsclausule omwille van humanitaire redenen.
Mijn cliënte is erg getraumatiseerd met hetgeen zij reeds in haar oorsprongsland jarenlang heeft moeten ondergaan en is psychologisch uitgeput en zwak.
De problemen die in Polen gerezen zijn hebben haar thans volledig afgebroken, destemeer dat mijn cliënte alleen diende te vluchten met haar kinderen.
Het volledige gezin heeft Tsjetsjenië moeten verlaten in de zomer 08 en is ook in de zomer 2008 in Polen aangekomen, waar asiel aangevraagd werd.
Na een zestal maand verblijf in Lublin, in het CENTRUM LEONOVA werd de echtgenoot van verzoekende partij aangesteld als "afgevaardigde" van de Tsjetsjeense residenten.
Dit is een algemeen gebruik in de Poolse kampen en gebeurt met de stilzwijgende instemming van de directie van de kampen, die zo eigenlijk een deel van het coördinatiewerk op de benoemde afdraait: de afgevaardigde dient het interne reglement aan nieuwelingen bekend te maken, moet in het algemeen voor het naleven van de regels zorgen en voor de handhaving van de orde zorgen.
De echtgenoot van verzoekster werd als dusdanig aangesproken na enkele maanden door afgevaardigden van de Tsjetsjeense vertegenwoordiging die in Polen aanwezig is en ook jammer genoeg regelmatig de kampen bezoekt.
Haar echtgenoot diende collecten te organiseren met als doel geld te verzamelen om de Tsjetsjeense vluchtelingen materieel te steunen.
De man stond hier eerder weigerachtig over, maar kon ook niet strikt weigeren gelet op de druk die op hem geoefend werd.
Verschillende collecten werden georganiseerd.
Het gezin verliet het kamp in Lublin toen het de "POBETA" kreeg en ging op een privé-appartement wonen.
Het gezin kreeg er echter het bezoek van die afgevaardigden van de Tsjetsjeense vertegenwoordiging. Het werd echter beschuldigd fondsen te hebben verzameld om de Tsjetsjeense rebellie te steunen!
Bij het vierde bezoek werd de woning bezocht om de afwezige echtgenoot op te zoeken.
Dezelfde nacht kwam de echtgenoot verzoekster en de zes kinderen afhalen en verliet het gezin Lublin voor Warschau waar verzoekster en de kinderen ondergedoken bleven bij vrienden tot het vertrek naar België.
Ook bij deze vrienden kwamen eveneens mannen naar de echtgenoot van verzoekende partij vragen. De echtgenoot van verzoekende partij verbleef afwisselend bij diverse kennissen.
Mijn cliënte had voor het vertrek haar echtgenoot benaderd met de vraag of er geen klacht kon worden ingediend.
Haar echtgenoot stelde echter dat dit niet mogelijk was gelet op het risico dat zulke demarche inhield voor het gezin zelf en voor het in Tsjetsjenië achtergebleven gezin.
Haar echtgenoot stelde tevens dat de Poolse autoriteiten hen in Polen zelf niet effectief kon beschermen
vermits deze autoriteiten de Tsjetsjeense delegatie volledig vrij liet rondlopen in de kampen ... en dat hijzelf als afgevaardigde van de Tsjetsjeense vluchtelingen gelast was om de orde tussen de Tsjetsjeense vluchtelingen te handhaven.
Ik wens te benadrukken dat noch de veiligheid, noch de gezondheid van mijn cliënte in Polen kan worden gewaarborgd, ondanks de (steeds) mogelijke inspanningen die door Polen geleverd worden.
Ik verwijs in dit verband naar de aanbevelingen die door ECRE nog bevestigd werden en herhaald werden, in het verslag van maart 2007. xxxx://xxx.xxxx.xxx/xxxxx/xxxxxxx guidelines.pdf die steeds actueel blijft;
" "II CHECHEN ASYLUM SEEKERS AND REFUGEES IN EUROPE
Protection Concerns in the European Union (EU)
69. Since 2003 asylum seekers from the Russian Federation (presumed to be primarily of Chechen origin) have become one of the largest groups of asylum seekers in Europe and other industrialised countries.
70. Due to difficulties obtaining visas the possibilities for Chechens to travel to Europe are limited. Many Chechens travel overland through Belarus or Ukraine to Poland or the Slovak Republic. A lack of access to asylum procedures in the Slovak Republic and lack of access to integration programmes in Poland, mean that often Chechens travel on further west.
71. Throughout Europe the treatment of Chechens seeking protection varies considerably, with refugee recognition rates in 2005 ranging from 0% (Slovakia) to over 90% (Austria),86 showing that for many
80
Return can only be cIassed as voluntary when an individual with a legal basis for remaining has made an informed choice and freely consented to do so, without pressure of any kind. See ECRE Position on Return, paragraphs 7-8. xxx.xxxx.xxx
81
xxxx://xxx.xx!xxxxxx.xxx/xxxx _ol/pub/idp gp/idp.html 82
Ibid., Paragraphs 25-27 for a more detailed description of conditions that need to be in place to ensure physical, legal and material safety for returnees.
83
Principle 15 of the UN Guiding Principles on Internal Displacement, 1998. 84
See Principle 18 of the UN Guiding Principles on Internal Displacement, 1998, for more detail on the minimum services and provisions that should be made available for IDPs by the competent authorities. 85
And Switzerland and Norway. 86
UNHCR Global Refugee Trends 2005 xxxx://xxxxx.xxx/xxxxxxxxxx In general high recognition rates exist in Austria, Belgium and France, whilst it is more difficult for Chechens to be granted status in Finland, Poland, Sweden, Germany and the Slovak Republic. See also ECRE/Elena Summary Report
16 PP1/03/2007/EXT/CR
Xxxxxxxx, the outcome of the 'asylum lottery' will very much depend on the country in which they seek asylum. In the case of Germany, it can even depend on the region of the country where the application is made.87
72. In several EU countries, Chechens are not granted refugee status when they have been officiaIly registered in the Russian Federation, outside of Chechnya. 88 Other countries view Xxxxxxxx as fleeing generally from armed conflict and not at risk of individual persecution so they do not grant refugee status and/or grant subsidiary forms of protection for this reason.89
73. Some Member States give subsidiary forms of protection to those Chechens not granted refugee status.90 Whilst welcoming the protection from refoulement that subsidiary protection affords for those who have been determined not to qualify as a refugee but who require international protection, wide variances in the percentage of Chechens granted refugee status or subsidiary protection in Member States, are a cause of concern.91
74. ECRE believes that those with subsidiary forms of protection should enjoy the same rights as Convention refugees. As a minimum they should be accorded those rights guaranteed in the Qualifications Directive.92
75. In some countries Chechen refugees in this position have received no legal status, which denies them access to the labour market and any means of supporting themselves and forces them to live clandestinely.93
76. Most worryingly there are also reports of European authorities returning asylum seekers whose applications have been rejected to the Russian Federation94 or have been endorsing policies that promote
on the Application of the Dublin II Regulation in Europe, March 2006. Pages 22-23. xxxx://xxx.xxxx.xxx
87
There is a predominantly restrictive case law in Germany. Bayern, Nordrhein- Westfalen and Niedersachen have issued mainly restrictive judgements. There have been some positive decisions in Bremen, Hessen and Sachsen-Anhalt. Infonnation from ECRE Survey. See also:
"Chechen Migration to Western Europe. In the backwaters of European Migration Policies - Cause and Impact". Article by Xxxxx Xxxxxxx in KOLOR Journal of Moving Communities, 2006, Vol. 0, Xx. 0.
00
Xxxxxx, Xxxxxxx, Xxxxxxx, Xxxxxx. ECRE survey 2006. 89
For example, Poland, Czech Republic and Norway. ECRE survey 2006. 90
According to UNHCR statistics these countries are Denmark, Finland, Germany, Hungary, Norway, Poland, Spain, Sweden, Switzerland and the United Kingdom.
91
For example, in Austria many Chechens receive refugee status, whereas a high percentage of Chechens in Poland receive "tolerated stay" status. ECRE survey 2006.
92
Council Directive 2004/83/EC of 29 April 2004 on minimum standards for the qualification of third country nationals and stateless persons as refugees or as persons who otherwise need international protection and the content of the protection granted
93
For example, France. Information received from ECRE member agency, February 2007. 94
Germany, Norway (ECRE survey 2006) and Switzerland (in certain cases, see ECRE Country Report 2005).
17 PP1/03/2007/EXT/CR
this as acceptable.95 Chechens who are refused refugee status or a form of subsidiary protection should not currently be returned.
77. ECRE is also concerned about the situation in the countries which joined the EU in May 2004 and whose relatively new asylum systems are struggling to deal with the high numbers of Chechen refugees on their territories, particularly Poland.96 ECRE would like to acknowledge the fact that Poland is receiving large numbers of refugees from Chechnya, which inevitably puts pressure on reception and other services. However there is little or no support for those suffering from trauma. The "tolerated stay" status accorded to most Chechens in Poland means in practice that these refugees have to leave the reception centres without having access to integration programmes, and receiving inadequate social assistance.96 This leads many to make repeated claims for asylum in order to keep their reception benefits.97 Others may choose to leave Poland for countries where they will have access to better support facilities.98
78. With enlargement the burden on states at the Eastern borders of the EU has also increased99 as Chechen refugees are being returned to their territories by other EU Member States in application of the so-called Dublin II Regulation, which often allocates responsibility to the state in which the asylum seeker first entered the EU.100
79. NGOs in Poland report that the Dublin II system seems to have made Chechen asylum seekers less prone to abandon the asylum procedure and leave Poland irregularly.
However, they also report a decrease in the number of asylum applications made in Poland, as growing numbers of Chechens cross the Polish border and try to enter Germany (also irregularly) to seek asylum there. This group is dependent on traffickers and all the hardships and risks that that
95
As above and the Netherlands (confirmed by ECRE member agency in May 2005). 96
Xxxxxx Xxxxxxx, EU Law: The Fiction of Harmonized Standards, 8 December 2004. The full text can be found on: xxxx://xxx.xxxx.xxx/xx developments/responsibility/dublinreg.pdf. There has been a 57% drop in asylum applications in the new EU Member States between the first half of 2004 and the same priod in 2006, see Asylum Levels and Trends in lndustrialised Countries, First Quarter, 2006, UNHCR, July 2006.
96
See the article "Chechen Migration to Western Europe. In the Backwaters of European Migration Policies - Cause and Impact", by Xxxxx Xxxxxxx from Foyer in Brussels in KOLOR Journal on Moving Communities. 2006. Vol. 6 - No. 2. Page 74. Also: Xxxxxxx Xxxxx and Xxxxxxx Xxxxxxxx: Die Situation tschetchenischer Asylbewerber und Fluchtlinge in Polen und Auswirkungen der EU-Verordnung Dublin 11, February 2005, page 3.
97
ECRE survey 2006.
98
Xxxxxxx Xxxxx and Xxxxxxx Xxxxxxxx: Die Situation tschetchenischer Asylbewerber und Fluchtlinge in Polen und Auswirkungen der EU- Verordnung Dublin 11,February 2005, page 3.
99
According to UNHCR incoming transfers far exceeded outgoing transfers in Greece, Hungary, Italy, Poland, Slovakia and Spain in their study: The Dublin II Regulation. A UNHCR Discussion Paper. Page
8. xxxx://xxxxx.xx/xxx/000.xxx 100
Council Regulation (EC) No 343/2003 of 18February 2003 establishing the criteria and mechanisms for determining the Member State responsible for examining an asylum application lodged in one of the Member States by a third-country national. For more information on how this regulation works, please see the ECRE/EIena Summary Report on the Application of the Dublin II Regulation in Europe. xxxx://xxx.xxxx.xxx.
18 PP1/03/2007/EXT/CR
entails.101 NGOs in the Czech Republic also report a decrease in asylum applications from Chechens since the Czech Republic joined the EU in 2004.102
80. The Dublin II regulation causes suffering, distress and hardship for refugees and asylum seekers in other ways too. Both UNHCR and ECRE have highlighted concerns, including: the increased use of detention by some Member States to ensure the effective transfer of asylum seekers to the responsible Member State; 103 the transfer of children to Member States where they have no ties or family members; 104 a reluctance by some Member States to use the Humanitarian Clause to allow families to be together; 105 a reluctance by some Member States to use the sovereignty clause to take responsibility for processing applications for asylum from individuals suffering from extreme distress and trauma. 106
81.XXXX is also concerned at reports that asylum seekers who are detained pending determination of and transfer to the responsible member state under Dublin II are not guaranteed access to legal advice and counselling.107
82. Many refugees from Chechnya suffer from trauma and may have been tortured. This could disadvantage their chances of being awarded refugee status in accelerated procedures. Unless torture victims are identified and supported during asylum procedures they find it more difficult to talk about their experiences, have more problems in recounting what has happened to them and need more time to "trust" the person taking the interview.108 In ECRE's refugee story project, Chechen refugees in Poland confirmed their fear and anxiety during asylum interviews, saying: "Everyone who comes from Chechnya is afraid if what he says during the interview might be a threat to anyone still there. So we had doubts, because when you live there [in Chechnya] you are used to the fact that every piece of information can be sold and bought".
101
Information from ECRE survey, July 2006. 102
NGOs report that this decrease in applications may have resulted in a higher recognition rate for Chechens in the Czech Republic in 2006 (over 20%) compared with a 1% recognition rate up until last year. ECRE NGO Survey 2006.
103
Chechen refugees are routinely detained in Belgium, Czech Republic and Germany, see ECRE/EIena Summary Report on the Application of the Dublin II Regulation in Europe, Page
22. Austrian NGOs report increased detentions of Chechen asylum seekers pending identification of responsible member states under Dublin II in 2006 following the implementation of the new Asylum Law. 104
ECRE/EIena Summary Report on the Application of the Dublin II Regulation in Europe, Page 11.
105
ECRE/EIena Summary Report on the Application of the Dublin II Regulation in Europe,
Page 16
106
See illustration 9 in The Dublin II Regulation, UNHCR Discussion Paper. Page 33. 107
For example, Austria. ECRE survey 2006. 108
See Traumatised Refugees in the EU. Analysis of Institutional Developments, Identification of Protection Systems, Best Practices and Recommendations (TraRef). Report about the Final Conference. Berlin Institute for Comparative Social Research.
109
ECRE Interview No. 11 Poland 2006
19 PP1/03/2007/EXT/CR
83. Reception conditions are critical for traumatised refugees. Transferring Chechen refugees to new EU member states under Dublin U not only puts more pressure on already stretched resources in those countries 110 but can cause significant harm to the individual in question. ECRE notes with concern that the new Asylum Law adopted in Austria in 2005111 no longer foresees exemptions from Dublin U upon diagnosis of trauma.112 ECRE considers that this was good practice and would urge Austria and other Member States to use the sovereignty clause in Dublin II to process claims for asylum for Chechens who are suffering from trauma.
84. Transfers under Dublin U do not just affect the psychological health of refugees. Chechen refugee groups have highlighted the case of Xxx who died in Poland shortly after being released after being transferred there from Belgium under Xxxxxx XX.000 According to refugee groups, and extracts from Isa's journal published in a Polish newspaper,114 Xxx received unsatisfactory medical treatment for Hepatitis C during the transfer process, which may have contributed to his death.
85. The recognition rate of almost 0% in Slovakia, reports of chain deportations from Slovakia to Russia through Ukraine; 115 reports of limited access to asylum procedures in Greece, Belgium, France, Ireland, Italy, the Netherlands, Slovenia and Spain;116 the restricted right of appeal in some countries and the absence of a suspensive right of appeal117 for those transferred under Dublin II: all mean that Chechen refugees also face a very real threat of refoulement from some EU Member States. Recommendations
86. ECRE urges European states to adopt a full and inclusive interpretation of the 1951 Convention with regard to asylum seekers from Chechnya. Flight from armed conflict or a "civil war" like situation should not be a reason to deny Chechens refugee protection as many who flee conflict, do so in fact for Convention reasons. Subsidiary forms of protection should only be accorded to those Chechens whose reason for flight
110
Both the Czech Republic and Poland have limited capacity for caring for traumatized refugees. See: ECRE/EIena Summary Report on the Application of the Dublin II Regulation in Europe, Page 8.
111
Which came into effect on 1 January 2006. 112
Although the European Convention on Human Rights needs to be taken into account in cases of transfers to Dublin States. In cases of severe traumatisation a psychiatrist' s opinion needs to be obtained by law. Psychiatrists have been appointed in all of the 11 pre-expulsion centres. See Traumatised Refugees in the EU, Berlin Institute for Comparative Social Research. October 2006. (Section on Austria). Despite these provisions, Austrian NGOs report that Chechen asylum seekers are being transferred to other states under Dublin II, mainly Poland and the Slovak Republic, even when they are suffering from trauma. ECRE Survey 2006
113
Information from World Chechen Congress and the Association of Chechens in Belgium. 114
See, "Xxx who liked to be a human being", Article in Gazeta Wyborcza, January 30 2007. 115
ECRE Survey, 2006
116
ECRE/Xxxxx Summary Report on the Application of the Dublin II Regulation in Europe.
Page 6. The Transfer of Chechen Asylum Seekers from Norway to Greece In Accordance with the Xxxxxx Xxxxxxxxxx, 0000.
xxxx://xxx.xxxx.xxxXXxxxx/xxx/xxxxxxXxx Transfer of Chechen Asyl.shtml . 117
ECRE/Xxxxx Summary Report on the Application of the Dublin II Regulation in Europe. Page 21.
20 PP1/03/2007/EXT/CR
does not meet Convention criteria, but who nevertheless require international protection.
87. ECRE urges European states to ensure that all those accorded subsidiary protection enjoy the same rights as Convention refugees, in particular with regard to family unity and socio-economic rights and as a minimum should grant those rights detailed in the Qualifications Directive.118 Those Chechens who are refused refugee status or a form of subsidiary protection should be granted a legal status, which affords them housing, welfare support, and access to the labour market and a dignified standard of living in the host country.
88. ECRE would urge Member States not to transfer Xxxxxxxx to other Member States through use of the EU Dublin II Regulation if they are not guaranteed to have access to a fair asylum procedure. The risk of refoulement from some EU Member States means that extreme care must be taken in such cases in order to not expose refugees to this danger in breach of States' obligations under Article 33 (2) of the 1951 Convention and Article 3 of the European Convention on Human Rights and the Convention Against Torture.
89. In the spirit of solidarity and responsibility-sharing inherent in UNHCR ExCom Conclusion No. 15
(XXX) 1979, ECRE urges Member States to support new Member States receiving more refugees from Chechnya, because of their geographical Iocation.119
90. This support could be achieved through utilising Article 3 (2) (the Sovereignty Clause) of the Dublin II Regulation to adopt responsibility for examining all asylum claims from Chechen asylum seekers lodged on the territory of the Member State and not transfer them to the first country of arrival in the European Union (particularly when processing the asylum applications of Chechen refugees suffering from trauma, unless the refugee him or herself specifically requests to be transferred to another Member State for family reunification or other reasons); and by utilising Article 15 of the Regulation (the Humanitarian Clause) to ensure that family unity is preserved and that applications from family members and other dependent relatives can be processed in the same country if the asylum seeker so requests.
91. ECRE is strongly opposed to the forced or mandatory returns of Chechen asylum seekers by European countries to the Russian Federation for the following reasons: The fact that Russian Federal forces are reported to have committed widespread human rights abuses in Chechnya; the atmosphere of impunity and lack of prosecution of these abuses; the lack of a federal response to local
118
Council Directive 2004/83/EC of 29 April 2004 on minimum standards for the qualification of third country nationals and stateless persons as refugees or as persons who otherwise need international protection and the content of the protection granted
119
texis/vtx/doc1ist/+cwwBmeBxnI AwwwhFqhOkgZTtFqnnLnqAFqhOkgZTMzmecxwww Dzmpwww5Fql IZu2g0acoAnaeT6GMgZN geTGktqmRbZOzmpwww/
21 PP1/03/2007/EXT/CR
and regional authorities introducing legislation that contradicts both national and international law; the tide of "anti-Chechen" feeling and an increase in racially motivated attacks; discriminatory treatment toward Chechens by law-enforcement agencies, arbitrary arrests and detention; the discriminatory and authorising nature of registration at place of residence and sojourn, and the violation of rights during checks on identity documents.
92. Any returns of Chechens to Chechnya should be voluntary120 and asylum seekers and refugees should be allowed to return to their homes or habitual places of residence in safety and with dignity, which implies more than a lack of physical coercion or overt intimidation and inc1udes genuine and informed consent.
93. UNHCR should continue to only facilitate voluntary return and not promote it.
94. EU Member States should also not transfer Chechen asylum seekers or Xxxxxxxx who have had their applications for asylum rejected to third countries such as Azerbaijan, Belarus, Georgia, Moldova or Ukraine, where relatively new asylum systems are under added pressure due to the presence of other large groups of refugees and/or IDPs and to the proximity of the Russian Federation. Those returned to Belarus and Ukraine may also be at risk of refoulement. "
Mijn cliënte wenst tevens te benadrukken dat zij als Tsjetsjeens in Polen het voorwerp was van discriminatie:
De kinderen A. en K. waren het voorwerp van provocaties van andere kinderen.
Toen zij uiteindelijk reageerden kwam de vader met een hond naar huis met bedreigingen en beledigingen.
Ook werd de toegang tot sommige winkels hen verboden, hetgeen duidelijk was door de aanwezigheid van een bord" aan Polen voorbehouden".
Deze discriminatie was uiteraard moeilijk te verdragen maar was geen rechtstreekse reden om Polen te verlaten: het is de volledige onveiligheid en gebrek aan effectieve bescherming tov de in Polen aanwezige Kadyrovtsi die de rechtstreekse aanleiding was voor het vertrek van het gezin.
Ik dank U bij voorbaat hierbij rekening te willen houden en vooral de mogelijkheid te laten aan mijn cliënte om zich uit te spreken ivm de reden waarom zij wenst dat de Belgische autoriteiten zich voor haar asielaanvraag zouden verantwoordelijk verklaren, hetgeen tot hiertoe niet is gebeurd.
Ik informeer U tevens dat een aanvraag tot medische regularisatie zal worden ingediend gelet op de medische problemen van mijn cliënte, die tot hiertoe in Polen niet verzoergd werden.
Ik dank U mij op de hoogte te willen houden van het verdere gevolg en verblijf, inmiddels, "
Kort samengevat heeft verzoekende partij derhalve argumenten laten gelden die van drie verschillende aard zijn :
- veiligheidsproblemen
- discriminatieproblemen
- gezondheidsproblemen die in Polen niet verzorgd werden, drie jaar lang
De beslissing zegt met geen woord, waarom deze argumenten niet zouden van aard zijn om de asielaanvraag in België te behandelen;
De argumenten worden gewoon nagelaten en blijven onbeantwoord;
De motivering dat verzoekende partij geen specifieke argumenten zou hebben aangehaald vindt geen objectieve steun in het dossier, gelet reeds op het feit dat de beslissing toch meldt dat de man van verzoekende partij in Polen "verdween" (hij schuilt eerder ... ) hetgeen op zich nadere vragen moest doen rijzen en gelet op de inhoud van de fax dd.15.11.10
Verzoekende partij heeft drie specifieke redenen aangehaald op basis van dewelke zij meende dat België zich verantwoordelijk zou kunnen verklaren voor de behandeling van haar asielaanvraag;
Het feit dat de medische regularisatieaanvraag ontvankelijk doch ongegrond werd verklaard is niet van aard om het gebrek aan formele motivatie van huidige beslissing te dekken, in de mate dat de beslissing 9 ter a posteriori getroffen werd, nl op 02.12.2010;
Alleszins werden de overige argumenten onbeantwoord gelaten ( veiligheid en discriminatie problematiek)
De beslissing is niet afdoende gemotiveerd in de mate de DVZ er zich toe beperkt tot een volledig gestereotypeerd antwoord die de persoonlijke uiteengezette problematiek van verzoekende partij geenszins beantwoord;
De beslissing schendt derhalve de aangehaalde middelen;
Dat deze motivering, die in de beslissing te lezen staat als een loutere gestereotypeerde motivatie dient te worden aanzien;
CFR (…)
Dat verzoekende partij niet inzient welk van haar argument hierbij beantwoord wordt;
Verzoekende partij heeft haar vrees geuit tov Polen ivm de bedreigingen en de mishandelingen waarvan zij slachtoffer werd in Polen en derhalve het gebrek aan een mogelijke effectieve bescherming van de Poolse autoriteiten op het Poolse grondgebied:
Dit deel van de motivatie slaat op geen enkel argument of verklaring van verzoekende partij terug en houdt geen verband met de uiteindelijke reden van haar komst in België, reden die ook niet onderzocht werd;”
3.2 Artikel 62 van de Vreemdelingenwet en de artikelen 2 en 3 van de wet van 29 juli 1991 voorzien dat de beslissingen van de besturen uitdrukkelijk moeten worden gemotiveerd, dat de motivering de juridische en de feitelijke overwegingen dient te vermelden die aan de beslissing ten grondslag liggen en dat deze motivering afdoende moet zijn. De uitdrukkelijke motiveringsplicht heeft tot doel de bestuurde, zelfs wanneer een beslissing niet is aangevochten, in kennis te stellen van de redenen waarom de administratieve overheid deze heeft genomen, zodat kan worden beoordeeld of er aanleiding toe bestaat de beroepen in te stellen waarover hij beschikt. Het begrip “afdoende” zoals vervat in de artikelen 2 en 3 van de wet van 29 juli 1991, impliceert dat de opgelegde motivering in rechte en in feite evenredig moet zijn aan het gewicht van de genomen beslissing. Een eenvoudige lezing van de bestreden beslissing leert dat het determinerende motief op grond waarvan de beslissing is genomen wordt aangegeven. Xxxxxxxxxxx maakt niet duidelijk op welk punt de motivering van de bestreden beslissing haar niet in staat stelt te begrijpen op welke juridische en feitelijke gegevens de bestreden
beslissing is genomen derwijze dat hierdoor niet zou zijn voldaan aan het doel van de formele motiveringsplicht (RvS 26 maart 2002, nr. 105.103).
In de mate dat verzoeker betoogt dat de motivering incorrect is en er een manifeste beoordelingsfout werd gemaakt, voert hij een schending aan van de materiële motiveringsplicht, die in het raam van de toepassing van artikel 51/5 van de Vreemdelingenwet en de bepalingen van de Dublin-II-Verordening dient onderzocht te worden.
De Raad is bij de beoordeling van de materiële motiveringsplicht niet bevoegd zijn beoordeling in de plaats te stellen van die van de administratieve overheid. De Raad is bij de uitoefening van zijn wettelijk toezicht enkel bevoegd om na te gaan of deze overheid bij de beoordeling van de aanvraag is uitgegaan van de juiste feitelijke gegevens, of zij die correct heeft beoordeeld en of zij op grond daarvan niet onredelijk tot haar besluit is gekomen (RvS 7 december 2001, nr. 101.624).
Uit het administratief dossier blijkt dat de Poolse autoriteiten bevestigden verantwoordelijk te zijn voor de behandeling van verzoeksters asielaanvraag en instemden met haar terugname, gelet op artikel 16.1.e van de Dublin-II-Verordening. Verzoekster betwist de juistheid van deze gegevens niet. Xxxxxxxxxxx maakt daarnaast met haar uiteenzetting die voornamelijk bestaat uit een opsomming van citaten uit allerhande verslagen, ook niet aannemelijk dat de bestreden beslissing werd genomen op kennelijk onredelijke wijze of met overschrijding van de appreciatiebevoegdheid waarover het bestuur beschikt krachtens artikel 51/5 van de Vreemdelingenwet.
Xxxxxxxxxxx stelt dat er niet aan behoorlijke feitenvinding is gedaan met betrekking tot haar vrees terug te moeten keren naar Polen en haar medische toestand. Verzoekster verwijst naar de fax van 15 november 2010, die door haar raadsvrouw is ingediend en waarmee verweerder geen rekening heeft gehouden.
De Raad stelt vast dat de bestreden beslissing ter kennis is gebracht aan verzoekster op 16 november 2010. Het is bijgevolg niet onredelijk dat verweerder niet uitdrukkelijk heeft geantwoord op de elementen die verzoekster in de fax heeft aangehaald. Echter, waar verzoekster verwijst naar haar medische toestand stelt de Raad vast dat de aanvraag om machtiging tot verblijf op grond van artikel 9ter van de Vreemdelingenwet ontvankelijk doch ongegrond is verklaard en dat de vordering tot schorsing en het beroep tot nietigverklaring bij arrest nr. 59 301 van 5 april 2011 door de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen is verworpen. Uit de beslissing van 2 december 2010 met betrekking tot verzoeksters medische toestand blijkt dat haar ziekte, hoewel deze beschouwd kan worden als een aandoening die een reëel risico kan inhouden voor het leven of de fysieke integriteit indien die niet adequaat behandeld en opgevolgd wordt, er geen reëel risico is op een onmenselijke of vernederende behandeling, gezien de behandeling en opvolging beschikbaar is in Polen. Verzoekster maakt dan ook niet aannemelijk dat verweerder op kennelijk onredelijke wijze handelt, wanneer de thans bestreden beslissing zou worden uitgevoerd.
Xxxxxxxxxxx laat verder na de precieze bepaling aan te geven waarop zij zich baseert om te stellen dat haar vrees voor vervolging dient onderzocht te worden. De Belgische autoriteiten dienen immers, overeenkomstig artikel 51/5 van de Vreemdelingenwet en de bepalingen van de Dublin-II-Verordening, alvorens te beslissen een asielverzoek inhoudelijk te onderzoeken, eerst te verifiëren welke lidstaat bevoegd is voor de behandeling van het asielverzoek. Nu werd vastgesteld dat de Poolse autoriteiten bevoegd zijn voor de behandeling van het asielverzoek en niet werd aangetoond dat de Poolse autoriteiten niet in staat zouden zijn verzoeksters rechten te waarborgen en haar de vereiste bescherming te bieden, kan niet worden ingezien op welke grond de Belgische instanties een verder onderzoek dienden door te voeren. Waar zij thans verwijst naar de fax van 15 december 2010 en de problemen van haar echtgenoot terwijl zij tijdens het interview totaal geen gewag maakte van deze problemen in Polen, is het niet kennelijk onredelijk dat verweerder niet heeft geantwoord op deze elementen, te meer nu de bestreden beslissing reeds de dag nadien werd betekend aan verzoekster. Xxxxxxxxxxx heeft op 15 september 2010 een asielaanvraag ingediend en werd gehoord op 22 oktober 2010. Verzoekster biedt geen verklaring waarom zij tot 15 december 2010 heeft gewacht om verweerder in te lichten betreffende de problemen van haar echtgenoot en haar vrees voor Polen.
Een schending van artikel 3.2 van de Dublin-II-Verordening wordt evenmin aangetoond. Deze bepaling die voorziet dat een staat toch de mogelijkheid heeft om een asielaanvraag te behandelen wanneer deze hiertoe op grond van de voormelde verordening niet verplicht is, houdt op zich immers geen enkele verplichting in en de gemachtigde van de staatssecretaris voor Migratie- en asielbeleid heeft duidelijk
aangegeven waarom hij van oordeel was dat hij geen gebruik diende te maken van deze proceduremogelijkheid. Verweerder heeft hierbij de verschillende door verzoekster aangebrachte inlichtingen onderzocht en toegelicht waarom deze geen reden vormen om toepassing te maken van artikel 3.2 van de Dublin-II-Verordening. Verzoekster kan evenmin voorhouden dat artikel 3.2 van de Dublin-II-Verordening is geschonden omdat geen rekening gehouden werd met de inlichtingen die zij zelf niet voldoende belangrijk achtte om verweerder hiervan tijdig ter kennis te brengen. Verzoekster biedt geen verklaring waarom zij bijna twee maanden heeft gewacht om verweerder in te lichten over de problemen van haar echtgenoot. Verzoekster maakt niet aannemelijk dat een manifeste beoordelingsfout werd gemaakt, dat de materiële motiveringsplicht werd miskend of dat de bestreden beslissing in strijd is met de artikelen 3.2 en 16 van de Dublin-II-Verordening of met artikel 51/5 van de Vreemdelingenwet.
In zoverre verzoekster aanvoert dat er in Polen – het land dat verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielverzoek- gevaar is voor Xxxxxxxxxxx, moet worden gesteld dat verzoekster weliswaar verwijst naar allerhande rapporten en publicaties doch deze geenszins op haar persoonlijke situatie betrekt en zij niet aannemelijk maakt dat haar rechten in Polen niet gevrijwaard zijn of dat zij persoonlijk enig gevaar zou lopen nu zij eveneens heeft verklaart drie jaar in Polen te hebben verbleven.
Verzoekster geeft nog te kennen dat het percentage van vreemdelingen aan wie een beschermingsstatus verleend wordt in Polen laag is. Zij toont hiermee evenwel niet aan dat de Poolse autoriteiten de internationale, Europese en nationale regelgeving niet of incorrect toepassen. Elke asielaanvraag dient immers individueel onderzocht te worden en het erkenningspercentage is uiteraard afhankelijk van de vraag of de vreemdelingen die een aanvraag indienen ook aan de, in de regelgeving voorziene, voorwaarden voldoen.
Verzoekster toont niet aan dat Polen – een land dat lid is van de Europese Unie – haar rechten niet zou respecteren en dat zij bijgevolg dreigt te worden onderworpen aan folteringen of onmenselijke of vernederende behandelingen of straffen zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM.
Het zorgvuldigheidsbeginsel, dat verzoekster ook geschonden acht, legt de overheid de verplichting op haar beslissingen op een zorgvuldige wijze voor te bereiden en te stoelen op een correcte feitenvinding (RvS 14 februari 2006, nr. 154.954; RvS 2 februari 2007, nr. 167.411). Het respect voor het zorgvuldigheidsbeginsel houdt derhalve in dat de overheid bij het nemen van een beslissing moet steunen op alle gegevens van het dossier en op alle daarin vervatte dienstige stukken.
Uit de gegevens van het dossier en uit hetgeen voorafgaat, blijkt dat de gemachtigde van de staatssecretaris voor Migratie- en asielbeleid op basis van een correcte feitenvinding tot zijn conclusie is gekomen, zodat geen schending van het zorgvuldigheidsbeginsel kan vastgesteld worden. In de mate verzoekster doelt op de fax die door haar raadsvrouw is verstuurd de avond vóór de bestreden beslissing ter kennis werd gebracht, is het niet onzorgvuldig dat verweerder geen rekening kon houden met deze fax. Bovendien verklaart verzoekster niet waarom zij bijna twee maanden heeft gewacht om verweerder in te lichten over de problemen die haar echtgenoot zou hebben ondervonden in Polen vóór zij naar België vertrok.
De Raad wijst er voorts op dat de rechten van verdediging in administratiefrechtelijke zaken enkel van toepassing zijn op tuchtzaken doch niet op administratieve beslissingen die worden genomen in het raam van de Vreemdelingenwet (RvS 20 december 2001, nr. 102.201; RvS 3 november 2003, nr. 124.957; RvS 8 december 2004, nr. 138.181). Een schending van de rechten van de verdediging kan in casu derhalve niet op ontvankelijke wijze worden aangevoerd.
Tot slot dient nog te worden opgemerkt dat verzoekster, wat de schending van artikel 8 van het EVRM, de artikelen 3.4, 15 en 19.2 van de Dublin-II-Verordening betreft en de artikelen 51/5, § 2 en 71/3 van de Vreemdelingenwet, zich beperkt tot het louter aanvoeren van deze door haar geschonden geachte bepalingen. Verzoekster licht evenwel niet toe waarom zij van oordeel is dat deze bepalingen werden geschonden of aan welk onderdeel van deze bepalingen verweerder precies is te kort gekomen, zodat dit onderdeel van het middel niet ontvankelijk is.
Het middel is, in de mate dat het ontvankelijk is, ongegrond.
4. Korte debatten
De verzoekende partij heeft geen gegrond middel dat tot de nietigverklaring van de bestreden beslissing kan leiden aangevoerd. Aangezien er grond is om toepassing te maken van artikel 36 van het koninklijk besluit van 21 december 2006 houdende de rechtspleging voor de Raad voor Vreemdelingen- betwistingen, wordt de vordering tot schorsing, als accessorium van het beroep tot nietigverklaring, samen met het beroep tot nietigverklaring verworpen. Er dient derhalve geen uitspraak gedaan te worden over de exceptie van onontvankelijkheid van de vordering tot schorsing, opgeworpen door de verwerende partij.
OM DIE REDENEN BESLUIT DE RAAD VOOR VREEMDELINGENBETWISTINGEN:
Enig artikel
De vordering tot schorsing en het beroep tot nietigverklaring worden verworpen.
Aldus te Brussel uitgesproken in openbare terechtzitting op vijf april tweeduizend en elf door: mevr. X. XXXXXX, xxx. voorzitter, rechter in vreemdelingenzaken
xxx. X. XXXXX, xxxxxxxx.
De griffier, De voorzitter,
M. XXXXX X. XXXXXX