Artikel
Artikel
20 Toelating in Koninkrijksperspectief: één koninkrijk, vier landen, vijf
vreemdelingenwetten en één nationaliteit
Deel I: Het vreemdelingenrecht op Sint-Maarten en Curaçao
Xxxxxxxxx Xxxxxxxx, Xxxxxxx Xxxxxxx-Xxxx en Xxxxxx xxx Xxxxxxxxxxx0
Inleiding
Sint Maarten en Curaçao zijn de jongste landen van het Koninkrijk. Sint Maarten is voor de helft een overzeese gemeenschap van Frankrijk. In paragraaf 1 van dit artikel wordt ingegaan op de Landsverordening Toelating en Uitzetting (LTU) die (vrijwel) identiek is voor Sint Maar- ten en Curaçao.2 In paragraaf 2 wordt de regel- geving met betrekking tot arbeidsmigratie toe- gelicht, waarbij ook de pogingen van de overheden van Curaçao en van Sint Maarten om de lokale arbeidsparticipatie te bevorderen wor- den besproken. In paragraaf 3 wordt ingegaan op gezinsmigratie en in paragraaf 4 zullen enke- le migratierechtelijke actualiteiten in de juris- prudentie van de twee eilanden worden bespro-
1 Xx. X. Xxxxxxxx is advocaat bij HBN Law te Sint Maarten, mr. D. Xxxxxxx-Xxxx is advocaat bij HBN Law te Cura- çao en xx. X. xxx Xxxxxxxxxxx is advocaat bij Xxxxxxxx advocaten te Amsterdam.
2 Overigens heeft Aruba vergelijkbare bepalingen, maar de praktijk aldaar is anders vanwege het feit dat Aruba al sinds 1 januari 1986 een land binnen het Koninkrijk is. In deel II van deze kroniek zal aandacht worden besteed aan Aruba.
xxx, die betrekking hebben op de doorwerking van internationale verplichtingen als het Neder- lands-Amerikaans Vriendschapsverdrag (4.1), de Europese (associatie)verdragen (4.2) en vluchtelingen (4.3). Uiteindelijk zal in paragraaf 5 een voorlopige conclusie van dit deel van de kroniek volgen.
1. De Landsverordening Toelating en Uitzetting
De Landsverordening Toelating en Uitzetting (hierna: LTU) vormt de ruggengraat van het vreemdelingenrecht op Sint Maarten en Cura- çao. Deze is ook van toepassing voor de toela- ting van niet op één van de voormalige Antillen geboren Nederlanders, ondanks het feit dat zij vanwege hun paspoort in beginsel vrij kunnen reizen door het gehele Koninkrijk. De Hoge Raad achtte dit geen verboden onderscheid, omdat er voor het onderscheid een redelijke en objectieve rechtvaardiging bestaat. Volgens de Hoge Raad kan bescherming van het econo- misch welzijn van de Antilliaanse bevolking een onderscheid rechtvaardigen, temeer daar het Koninkrijk bij de vaststelling van de bepaling in
het Vierde Protocol bij het EVRM, die het wei- geren van toegang aan de eigen onderdanen verbiedt, de mogelijkheid had opengehouden dat bij wettelijke regeling onderscheid nog altijd kon worden gemaakt tussen “Nederlanders naargelang zij behoren tot Nederland of de Nederlandse Antillen”.3 In het volgende artikel in deze reeks zal overigens worden ingegaan op de vraag of en zo ja in hoeverre het Europese deel van het Koninkrijk ook toelating zou kun- nen beperken voor Nederlanders afkomstig van de voormalige Antillen. Rechtmatig verblijf op Sint Maarten of Curaçao kan langs drie wegen ontstaan: 1) de LTU kan niet van toepassing zijn,
2) de toelating kan van rechtswege zijn en 3) toelating kan bij vergunning geschieden. Deze wegen worden hieronder besproken.
1.1 N.v.t.-verklaring
In artikel 1 LTU is bepaald dat deze verordening niet van toepassing is op vier categorieën van personen. Het betreft: personen die zijn gebo- ren op Curaçao (onder a), personen geboren op één van de andere eilanden die voor 10 oktober 2010 al woonachtig waren op Curaçao of Sint Maarten (onder b en c) en hun kinderen (onder d). Op grond van artikel 8 lid 1 sub 2 Toelatings- besluit (TB) kunnen zij een zogenoemde ‘n.v.t.- verklaring’ krijgen, wat staat voor: ‘niet van toepassing verklaring’. Deze verklaring heeft met name betekenis voor personen die onder deze categorieën vallen, die niet in het bezit zijn van een Nederlands paspoort. Met een n.v.t.- verklaring kunnen zij zich inschrijven in het bevolkingsregister en hun rechtmatig verblijf aantonen. Het document is niet verplicht, maar dient zo als bewijs van rechtmatig verblijf, bij- voorbeeld in gevallen waarin aan de grens niet goed kan worden vastgesteld of een persoon met een andere dan de Nederlandse nationaliteit, die zelf niet op de eilanden is geboren, wel mag wor-
den toegelaten, terwijl hij of zij bijvoorbeeld een ouder heeft die is geboren op Curaçao.
1.2 Toelating van rechtswege
Artikel 2 LTU bepaalt dat toelating ofwel via een vergunning kan geschieden ofwel van rechts- wege. In artikel 3 LTU bevindt zich het hart van de regelgeving: wie komt in aanmerking voor toelating van rechtswege en wie moet een ver- gunning aanvragen? Artikel 3 lid 1 sub f LTU bepaalt bijvoorbeeld dat:
“de meerderjarige Nederlanders, niet genoemd in artikel 1, die ten genoege van de Minister van Justitie, hierna te noemen: de minister, aantonen dat zij beschikken over: 1° een verklaring van goed gedrag gedurende de laatste vijf jaar, afgegeven door het bevoeg- de gezag binnen twee maanden voor hun aankomst in Sint Maarten of een schriftelijke verklaring waaruit genoegzaam van hun gedrag blijkt;
2° huisvesting en voldoende middelen van bestaan om in hun levensonderhoud te voor- zien overeenkomstig bij landsbesluit, hou- dende algemene maatregelen, nader te stellen regels.”,
toelating van rechtswege hebben. Van rechts- wege toelating hebben bijvoorbeeld ook militai- ren die op Curaçao zijn gestationeerd, diploma- tiek personeel en de minderjarige kinderen die onder het ouderlijk gezag van Nederlanders staan, mits zij de Nederlandse nationaliteit bezitten. Nederlanders hebben overigens ook een vrije termijn van maximaal zes maanden binnen een jaar. Indien zij voldoen aan de voor- waarden is er dus wel toelating van rechtswege, alleen wordt daarvan geen verklaring afgege- ven. Op grond van het Nederlands-Amerikaans Vriendschapsverdrag (hierna: NL-VS)4 kunnen
3 HR 24 november 2000, XXX 0000/000, x.x. 5.4.
4 Verdrag van vriendschap, handel en scheepvaart tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika (Trb. 1956, 40).
Amerikaanse staatsburgers zich ook op dit arti- kel beroepen; Nederlanders en Amerikanen moeten immers gelijk worden behandeld op grond van artikel II lid 1 van het Dutch Ameri- can Friendship Treaty (DAFT) en artikel 3 lid 1 van het daarbij horende Protocol. Dit is in 2014 door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, St. Eustatius en Saba (hierna: Gemeen- schappelijk Hof) uitgemaakt.5 Dit is inmiddels ook vastgelegd in de op 1 september 2016 vrij- gegeven Herziene instructie voor de gezagheb- ber inzake de toepassing van de LTU en het TB (HIG). Amerikanen mogen niet slechter wor- den behandeld dan Nederlanders, waardoor ook zij een vrije termijn van zes maanden per jaar hebben.6
1.3 Verblijfsvergunning
Alle andere vreemdelingen moeten op grond van artikel 6 lid 1 LTU een verblijfsvergunning aanvragen als zij niet als toerist op Sint Maarten of Curaçao willen verblijven. De soorten ver- blijfsvergunning vallen uiteen in een vergun- ning tot tijdelijk verblijf en een vergunning tot verblijf (onbepaalde tijd). Bijzondere voorwaar- den kunnen worden gesteld voor geneeskundi- gen en bemanningsleden van schepen en lucht- vaartuigen, indien hun verblijf ter bevordering van het toerisme is. De algemene voorwaarden voor toelating zijn duurzame middelen van bestaan en de vreemdeling mag geen gevaar voor de openbare orde vormen Wat betreft de middelen van bestaan valt op dat personen met
5 Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 15 december 2014, ECLI:NL:OGHACMB:2014:92, HLAR 69566/14.
6 Overige visumvrije nationaliteiten hebben een vrije ter- mijn van 90 dagen per zes maanden en visumplichtige nationaliteiten 30 dagen per zes maanden. Zie voor de lijst met visumvrije nationaliteiten: xxxxx://xxx.xxxxx- xxxxxxxx.xx/xxxxxxxxxxx/xxxxxxxxx-xxxxx/xxxxxxx- ten/publicaties/2013/02/01/niet-visumplichtige-natio- naliteiten-caribische-koninkrijksdelen.
de Nederlandse nationaliteit7 die een vreemde- ling naar de eilanden willen laten overkomen aan een lager normbedrag hoeven te voldoen dan vreemdelingen met een verblijfsvergun- ning. Ook moet er, afhankelijk van de leeftijd van het kind, voldoende inkomen per kind beschikbaar om in hun bestaan te kunnen voor- zien. Het normbedrag is overigens nog inclusief vakantiegeld. De duurzaamheid van het inko- men moet worden aangetoond door middel van een werkgeversverklaring. Garantstellingen van de referent of een derde (een solvabele ingeze- tene van de eilanden) zijn ook mogelijk, zowel voor arbeids- als gezinsmigratie. Wanneer de aanvrager van gezinsvorming of -hereniging in loondienst is, kan hij de garantstelling niet zelf ondertekenen omdat hij voor zijn middelen van bestaan afhankelijk is van zijn werkgever.
De termijn waarbinnen op een aanvraag moet worden beslist is vier maanden, dit volgt uit arti- kel 3 lid 2 van de Landsverordening op de Admi- nistratieve Rechtspraak(LAR) van zowel Cura- çao als Sint Maarten. Tegen een afwijzende beschikking kan binnen zes weken bezwaar worden gemaakt (art. 55 LAR) en tegen de beschikking kan binnen dezelfde termijn beroep worden aangetekend bij het Gerecht (art. 7 LAR). In bezwaar wordt ex nunc getoetst, terwijl de rechter ex tunc toetst, net als de Neder- landse bestuursrechter. Wenst de houder van één van de twee vergunningen uit te reizen, dan moet hij op grond van artikel 12 TB een uitreis- vergunning krijgen. De verblijfsvergunningen komen op basis van artikel 12 aanhef en onder d LTU te vervallen wanneer het hoofdverblijf een jaar of langer buiten Curaçao of Sint Maar- ten wordt verplaatst, bij toelating van rechts- wege (bijv. door naturalisatie) of door intrek- king en uitzetting.
7 Ten aanzien van een Nederlander die voor zijn/haar echtgeno(o)t(e) of partner een verklaring tot toelating van rechtswege aanvraagt, is geen normbedrag vereist.
1.3.1 Vergunning tot tijdelijk verblijf
Een aanvraag voor een tijdelijke vergunning, die in de regel wordt afgegeven voor een jaar, moet in het buitenland worden afgewacht. Wanneer een persoon reeds illegaal op Curaçao of Sint Maarten verblijft is dat, volgens het beleid, een reden om de aanvraag op grond van artikel 9 LTU af te wijzen. Die bepaling bevat de afwij- zingsgronden. Deze vallen uiteen in het alge- meen belang – economische belangen daaron- der begrepen – de openbare orde en het niet beschikken over voldoende middelen van bestaan. Uit deze bepaling kan worden afgeleid dat eerder illegaal verblijf wordt aangemerkt als strijdig met de openbare orde c.q. met het alge- meen belang. Onder het algemeen belang kan veel worden geschaard, dat blijkt ook uit de voorwaarden voor een tijdelijke vergunning, opgenomen in artikel 3 TB: de aanvrager moet bewijs overleggen dat hij is ingeënt tegen pok- ken8 en bovendien moet worden aangetoond dat hij of zij weer zal vertrekken naar een derde bestemming of het land van herkomst. Op grond van artikel 3 lid 1 sub 4 TB mogen vreem- delingen in het bezit van een tijdelijke vergun- ning in beginsel niet werken, tenzij de vergun- ningverlenende autoriteit daar uitdrukkelijk toestemming voor heeft verleend doordat een gelijktijdig ingediende aanvraag om een tewerk- stellingsvergunning is ingewilligd. Opvallend genoeg blijkt niet uit de wet- en regelgeving dat voor dit type vergunning geen bewijs van goed gedrag nodig is. Dit wordt overigens wel ver- meld in de lijst met benodigde documenten voor het doen van een aanvraag. De vergunning voor tijdelijk verblijf vervalt direct van rechts- wege bij het verlaten van Curaçao of Sint Maar- ten, op grond van artikel 12 aanhef en onder b LTU. Aan de eerdergenoemde ‘beëindigings- grond’ van artikel 12 aanhef en onder d LTU komt men voor deze vergunning dus niet toe, zo lijkt deze bepaling te suggereren. Het is
8 Het is onduidelijk of deze eis in de praktijk nog op deze manier wordt toegepast.
immers niet goed voor te stellen dat wie de in de vorige paragraaf genoemde uitreisvergun- ning verkrijgt, ook zijn verblijfsrecht op deze grond zou verliezen. Verlenging moet plaats- vinden vóór het aflopen van de vergunning, om ervoor te zorgen dat de persoon aaneengesloten rechtmatig verblijf heeft. Een aanvraag tot ver- lenging wordt tot drie maanden na het aflopen van de verblijfsvergunning beschouwd als een verlengingsaanvraag. De consequentie is wel dat het rechtmatig verblijf weer van nul af aan- vangt. Bij een verlengingsaanvraag wordt getoetst aan de intrekkingsgronden ex. artikel 14 LTU. Een aanvraag tot wijziging wordt ove- rigens als regel ingewilligd, mits de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden voor het andere type verblijfsvergunning. Wanneer de vreemde- ling niet meer voldoet aan de beperking van zijn vergunning moet hij of zij dit aan de Vreemde- lingendienst melden of een wijziging aanvra- gen. Verblijf op Curaçao of Sint Maarten zonder te voldoen aan de daarvoor gestelde voorwaar- den is een strafbaar feit, waar een gevangenis- straf van ten hoogste een maand of een geld- boete op staat, zo blijkt uit artikel 23 lid 2 LTU.
1.3.2 Vergunning tot verblijf (onbepaalde tijd) Wanneer een vreemdeling tien jaar onafgebro- ken op Curaçao of Sint Maarten heeft verbleven, komt hij of zij in aanmerking voor een vergun- ning tot verblijf, vergelijkbaar met de verblijfs- vergunning voor onbepaalde tijd. Voor een vergunning tot verblijf moet een verklaring van goed gedrag worden overgelegd (art. 4 lid 1 onder 1 sub e LTU). Ook moet de aanvrager een garantieverklaring overleggen van een werk- gever die over ten minste f. 36.000,- (zo’n
€ 8.000,-) aan inkomen of winst beschikt, tenzij de aanvrager om een ander bedrag verzoekt en dat verzoek wordt ingewilligd. Uit artikel 4 lid 4 TB volgt bovendien dat die garantieverklaring ertoe strekt dat de werkgever de onkosten dekt als de vreemdeling ‘armlastig’ of ziek wordt, om te voorkomen dat de vreemdeling een beroep moet doen op de openbare kas. Dit vereiste geldt
ook voor de werkgever van vreemdelingen met een tijdelijke vergunning, alleen is dan geen minimumbedrag vermeld voor het inkomen en de winst van die rechtspersoon. Dit lijkt te bete- kenen dat een vergunning tot verblijf in beginsel niet kan worden verleend zonder werkgever. Verder moet een pokkenvaccinatiebewijs, een verklaring van een arts dat de vreemdeling niet lijdt aan een besmettelijke of geestesziekte wor- den overgelegd, een waarborgsom (art. 10 TB) worden gestort en voor bepaalde typen werkne- mers9 moet een officiële verklaring worden overgelegd waaruit blijkt dat de betrokkene ongehuwd is. Voor het overige zijn de gronden voor beëindiging uit artikel 12 LTU hier ook aan de orde: verplaatsing van het hoofdverblijf en het feitelijk langer dan een jaar buiten Curaçao of Sint Maarten verblijven brengen met zich dat een vergunning tot verblijf van rechtswege komt te vervallen.
1.3.3 Intrekking
Wanneer de vreemdeling niet langer voldoet aan de vereisten, kunnen beide typen vergun- ningen worden ingetrokken ingevolge artikel 14 lid 1 sub f LTU. Opmerkelijk is dat de verblijfs- vergunning ook “met het oog op de goede zeden” kan worden ingetrokken. Het is niet helemaal duidelijk wat daar precies mee bedoeld wordt, ook het beleid geeft daar geen uitsluitsel
9 “Huishoudelijk personeel, schoonmakers en andere ongeschoolde of halfgeschoolde arbeiders, en andere zo nodig door de Minister van Justitie aan te geven werk- nemers zonder volledige school- of vakopleiding, met uitzondering van arbeiders die werkzaam zijn in de land- en tuinbouw en de veeteelt”.
over.10 Als de vreemdeling wordt veroordeeld tot een onherroepelijke gevangenisstraf van drie maanden of langer voor een misdrijf, is ook dat een grond voor intrekking. In beginsel speelt de duur van rechtmatig verblijf van die persoon dus geen rol, want de gronden voor intrekking zijn voor beide typen verblijfsvergunning het- zelfde. Het verstrekken van onjuiste inlichtin- gen is volgens artikel 14 lid 1 sub a jo. artikel 24 LTU ook een grond voor intrekking. Na intrek- king moet de vreemdeling het grondgebied bin- nen een redelijke termijn verlaten.
2. Arbeidsmigratie11
Van rechtswege toegelaten vreemdelingen heb- ben op grond van artikel 3 aanhef en onder a van de Landsverordening arbeid vreemdelin- gen (Lav) geen tewerkstellingsvergunning nodig. Wanneer een Nederlander in de vrije termijn van zes maanden zit, moet wel een ver- klaring van toelating van rechtswege worden afgegeven voordat deze kan werken. Een werk- gever die een andere werknemer te werk wil stellen, moet voor hem of haar een tewerkstel- lingsvergunning (twv) aanvragen en zich voor de werknemer garant stellen. Op grond van artikel 3 aanhef en onder d Lav hoeft degene met
10 In een recente uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten van 26 november 2015 (LAR 135/2015) kwam de rechtsgeldigheid van de intrekking van ver- blijfsvergunningen van zogenaamde ‘animeermeisjes’ aan de orde. De verblijfsvergunningen zouden ingetrok- ken zijn onder meer met het oog op de goede zeden (art. 14 LTU). De rechter oordeelde echter dat de motivering “dat er vermoeden bestaat dat de seksexploitant van Casa Blanca zich bezig houdt met criminele activiteiten” de intrekking op zich zelf niet zonder meer kan dragen. Zie tevens: prof. mr. L.J.J. Xxxxxx, Annotatie bij de voorlopige voorziening van Gerecht in eerste aanleg te Sint Maar- ten, 26 november 2015, Lar 135/2015, uitspraak 142, CJB 2016, p. 70-80.
11 Het is overigens ook mogelijk een vergunning te ver- krijgen onder de beperking ‘student’, ‘stagiair’ of ‘pensi- onado/rentenier’. Het voert te ver om deze vormen hier nader toe te lichten.
een verblijfsvergunning voor het verrichten van arbeid als zelfstandige geen twv aan te vragen. Zij kunnen volstaan met een vergunning tot (tijdelijk) verblijf; dit geldt in principe ook voor de directeur van een rechtspersoon die in het bezit is van een vestigings- en directievergun- ning op grond van de Landsverordening vesti- gingsregeling voor bedrijven. Het is van belang aan te geven dat de werkgever, gelet op artikel 6 lid 2 Lav, inspanningen moet verrichten om de arbeidsplaats te vullen met het arbeidsaanbod op de lokale arbeidsmarkt.12 Dat is dan ook, gelet op artikel 8 lid 1 aanhef en onder a en arti- kel 9 aanhef en onder a en b van de Lav, een afwijzingsgrond voor een twv; net als in Neder- land onder de Wav. De verblijfsvergunning wordt onder de beperking arbeid afgegeven voor de duur van de twv. Wanneer een vreemde-
12 Uitgezonderd van deze verplichting tot werving op de lokale arbeidsmarkt is voor Sint Maarten de categorie van commerciële sekswerkers. In Sint Maarten bestond sinds 2003 een gedoogbeleid (Beleid tot regulering van seksbe- drijven en stripclubs op Sint Maarten). Het gedoogbeleid ging gepaard met een specifieke immigratieprocedure voor de commerciële sekswerker die er voor koos om in de ‘Adult Entertainment Clubs’ van Sint Maarten te wer- ken. Voor het verkrijgen van een tewerkstellingsvergun- ning voor commerciële sekswerkers golden afwijkende voorwaarden. Voor sekswerkers werd een tewerkstel- lingsvergunning verleend voor een termijn van zes maanden, gedurende welke de commerciële sekswerker werkzaam kon zijn bij een exploitant. De vergunning was strikt clubgebonden. Dit beleid is onder zware kritiek komen te staan nadat het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten op 6 maart 2015 (ECLI:NL:OGEAM:2015:3) oordeelde dat de voorwaarde van clubgebondenheid de sekswerkers zou belemmeren in hun vrijheid met de prostitutie bij de exploitant op te houden en waardoor de exploitant in kwestie misbruik kon maken van het uit de feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht. Gelet op deze omstandigheid, in samenhang met de andere omstandigheden van het geval, was het Gerecht van oor- deel dat sprake was van vrouwenhandel zoals bedoeld in art. 000 Xx. Xxxx Xxxxxxx geeft thans geen tewerkstel- lingsvergunningen af aan commerciële sekswerkers. Op 27 mei 2016 oordeelde het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten dat aanvragen voor werkvergunningen voor sekswerkers wel weer in behandeling dienen te worden genomen door het land Sint Maarten.
xxxx vijf jaar een vergunning onder deze beper- king heeft gehad, is het mogelijk een zelfstan- dige vergunning te verkrijgen op de grond arbeid. De vreemdeling wordt dan dus, in Nederlandse termen, ‘arbeid vrij’. Deze vergun- ning wordt voor twee jaar verleend en de daar- opvolgende verlenging kan voor drie jaar wor- den verleend.
2.1 Maatregelen ter bevordering inzet lokale werknemers
Op Curaçao is met de Landsverordening 80/20 concreet invulling gegeven aan hetgeen hierbo- ven is beschreven. Deze – controversiële – wet is aangenomen door de Staten (het Parlement), maar de Gouverneur van Curaçao heeft de wet vooralsnog niet ondertekend. Wanneer zij in werking treedt, verplicht de verordening om op 80% van de bezette arbeidsplaatsen lokale arbeidskrachten arbeid te laten verrichten. Vol- gens de definitie in die wet geldt als ‘lokale arbeidskracht’ een persoon met de Nederlandse nationaliteit die op Curaçao is geboren, en zijn kinderen, iemand van de Nederlandse nationa- liteit geboren op één van de andere eilanden die vóór 10 oktober 2010 zijn verblijfplaats had op Curaçao en iedereen van 18 jaar of ouder die vijf jaar onafgebroken in het bezit is van een ver- blijfsvergunning. Voor die laatste eis geldt dat hij of zij voldoende moet zijn ingeburgerd (ken- nis moet hebben van het Papiaments en de Curaçaose samenleving). Op Sint Maarten is met de invoering van de ‘Counterpart regeling ter uitvoering van artikel 10 van het uitvoerings- besluit arbeid en vreemdelingen’ in 201513 de mogelijkheid gecreëerd om bij het verlenen van een tewerkstellingsvergunning de voorwaarde te stellen dat aan de vreemdeling een zogenaam- de “counterpart” wordt toegevoegd. Een coun- terpartis eendoor Dienst Arbeidszakengeschikt bevonden en aan de werkgever ter beschikking gestelde lokale werknemer die door de vreem-
13 Gepubliceerd in de Staatscourant van Sint Maarten, Jrg. 15, nr. 7 (2 april 2015).
deling opgeleid zal worden zodat deze op ter- mijn voldoende kennis en ervaring heeft om de functie van de betreffende vreemdeling zelf- standig te vervullen. De opleiding van de coun- terpart mag maximaal drie jaar duren. De kos- tengemoeidmethetopleidenvandecounterpart zijn voor rekening van de werkgever. Dit beleid is onder hevig protest van werkgevers aangeno- men. Ook de Sociaal Economische Raad van Sint Maarten adviseerde negatief.14 De minister besloot de brede implementatie van dit beleid afhankelijk te maken van de resultaten van een door Dienst Arbeidszaken uit te voeren pilot.
3. Gezinsmigratie
In het beleid wordt expliciet aangegeven dat het algemeen belang zwaarder weegt dan het indi- vidueel belang. Niettemin zoekt het beleid rechtstreeks aansluiting bij vaste jurisprudentie van het EHRM over artikel 8 EVRM door te wijzen op de noodzaak om te komen tot een fair balance tussen de belangen van het individu en die van de staat. Bij echtelieden met de Neder- landse nationaliteit geldt, dat wanneer zij korter dan vijf jaar zijn gehuwd, de vergunning tot tij- delijk verblijf wordt afgegeven voor de duur van een jaar. Zijn zij langer dan vijf jaar gehuwd, dan wordt de verblijfsvergunning afgegeven voor vijf jaar. Dit stramien geldt ook voor de verlen- ging. Deze vergunning kan ook worden ver- leend aan een ongehuwde partner in een duur- zame relatie, mits deze is bezegeld met een notariële samenlevingsovereenkomst. LAT- relaties voldoen dan ook niet aan de vereisten, omdat een samenwoningseis geldt: niet (feite- lijk) samenwonen wordt als strijdig met de
Kinderen geboren uit een rechtsgeldig huwelijk of die feitelijk tot het gezin behoren, komen ook voor toelating in aanmerking. Voor meerderja- rige kinderen (tot 27 jaar) moet worden aange- toond dat zij financieel afhankelijk zijn van het gezin én nog studeren. Bij een universitaire stu- die geldt dit ook voor meerderjarige kinderen die in het buitenland studeren.
4. Jurisprudentie
Hieronder volgt een selectie van jurisprudentie die betrekking heeft op de doorwerking van internationale verplichtingen
4.1 Geen onderscheid tussen Nederlanders en Amerikanen
In de hierboven al even aangehaalde uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire Sint Eustatius en Saba,15 had een Amerikaanse gevraagd om een toelating van rechtswege, waarbij zij zich beriep op het NL-VS Verdrag. De minister betoogde dat uit de toelichting van artikel 3 Protocol NL-VS Verdrag – de bepaling die verplicht Nederlanders en Amerikanen gelijk te behandelen – zou blijken dat dit artikel niet van toepassing was op immigratie. In de lijn van eerdere uitspraken in eerste aanleg16 volgde het Hof de minister hierin niet. Volgens het Hof is artikel 3 Protocol “onvoorwaardelijk en vol- doende bepaald”. Dit betekende volgens het Hof dat het:
“verzoek van de vreemdeling diende te wor- den beoordeeld met inachtneming van de Nederlandse onderdanen, die niet in het deel
openbare orde in de zin van artikel 9 LTU
geacht. Om aan de voorwaarden te voldoen geldt, naast het algemene criterium voor de middelen van bestaan, dat men daadwerkelijk moet beschikken over passende huisvesting.
14 Letter of Advice d.d. 22 oktober 2013.
15 Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 15 december 2014, ECLI:NL:OGHACMB:2014:92, HLAR 69566/14.
16 Gerecht in eerste aanleg te Aruba van 11 juni 2008 (LAR 4055/2007), Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten van 26 mei 2014 (LAR 132/2013), Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten van 11 september 2012 (LAR 28/12), etc.
van het Koninkrijk buiten Europa zijn gebo- ren, geldende bepalingen van toelating en verblijf in Sint Maarten, te weten artikel 3, aanhef en onder f van de Ltu. Het gerecht heeft de minister derhalve terecht niet gevolgd in het betoog dat artikel 3 van het Protocol geen verblijfsrechtelijke betekenis heeft.”
Op basis van deze uitspraak heeft nu ook de Toelatingsorganisatie van Curaçao de regels voor immigratie van Amerikanen naar dat eiland versoepeld, zo blijkt uit de recent uitge- brachte HIG van Curaçao.
4.2 Relevantie Europees burgerschap op toelating op de eilanden
Gelet op artikel 198 VWEU zijn de overzeese eilanden weliswaar geen lid van de Unie, maar dat betekent niet dat het Unierecht een dode let- ter is: de zogenoemde Landen en Gebieden Overzee (hierna: LGO’s) zijn geassocieerd met de Europese Unie door middel van het LGO- besluit.17 Curaçao, Aruba, de BES-eilanden en het Nederlandse deel van Sint Maarten komen voor op bijlage II van het VWEU.
Ten aanzien van het recht van een Unieburger op toegang tot en verblijf in een land of gebied overzee, oordeelde het HvJ EG reeds in zijn arrest van 12 december 1990 in de gevoegde zaken C-100/89 en C-101/89, Kaefer en Procacci,18 als volgt:
“13. Met betrekking tot werknemers moest volgens artikel 135 EEG-Verdrag het vrije verkeer van werknemers uit de landen en gebieden overzee in de Lid-Staten en van
17 Besluit van de Raad van 27 november 2001 betreffende de associatie van de LGO met de Europese Economische Gemeenschap, 2001/822/EG, welke werd vervangen door Besluit van de Raad van 25 november 2013 betref- fende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie, 2013/755/EU (‘LGO-besluit’). Zie: art. 355 VWEU jis, art. 198 VWEU, art. 52 VEU en bijlage II van het VWEU.
18 xxx.xxxxx.xxxxxx.xx, ECLI:EU:C:1990:456.
werknemers uit de Lid-Staten in de landen en gebieden overzee door overeenkomsten wor- den geregeld. Nu ter zake geen overeenkom- sten zijn gesloten, kunnen onderdanen van de Lid-Staten nietmet een beroep op hetgemeen- schapsrecht het recht van toegang tot en van verblijf in een land of gebied overzee verlan- gen ten einde aldaar een betrekking in loon- dienst te aanvaarden en vervullen.
14. Artikel 176 van besluit 00/000 (Xxxxxxx van de Raad van 30 juni 1986, betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Economische Gemeenschap (thans artikel 45 van het LGO-besluit)) heeft duidelijk alleen betrekking op het recht van toegang en verblijf voor zover dit verband houdt met het recht om zich te vestigen en diensten te verrichten, en niet op het recht van toegang en verblijf in het algemeen.”
In een uitspraak van 14 maart 2014 oordeelde het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten naar aanleiding van het verzoek van een Europese onderdaan om van rechtswege toelating te krij- gen als volgt:19
“dat in LGO Sint Maarten non-discriminatie als uitgangspunt geldt ten aanzien van onder- danen van lidstaten, (..), ten opzichte van Nederlanders en dat geen minder gunstige behandeling dan die van derdelanders, zoals Amerikanen, de norm is.”
Deze uitspraak is in hoger beroep vernietigd ten aanzien van het recht op gelijke behandeling van werknemers, maar ten aanzien van zelfstandi- gen is ter zake expliciet overwogen dat deze wel
19 Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten van 14 maart 2014, LAR 57/2013 (Kostelnikova/Land).
degelijk het recht op gelijke behandeling toeko- men op grond van het Unierecht:20
“De regeling inzake vestiging en verrichten van diensten in de landen en gebieden overzee, met inbegrip van het recht van toegang en verblijf, dat het noodzakelijke correlaire daarvan is, moet derhalve zonder discriminatie worden toegepast uitsluitend op de onderdanen van de Lid-Staten, die werkelijk een zelfstandig beroepsactiviteit uit- oefenen of wensen uit te oefenen, onder de voor- waarden die ook gelden voor de onderdanen van de Lid-Staten waarvan het betrokken land of gebied overzee afhangt, behoudens evenwel de in artikel 176 bedoelde wederkerigheid.”
Nu de Unieburger geen aanvraag had gedaan voor toelating als zelfstandige, maar als werkne- mer, oordeelde het Hof dat de minister in zover- re dan ook niet gehouden was de vreemdeling van rechtswege toe te laten. In een andere, ver- gelijkbare, zaak bevestigde het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten op 8 april 201521 nog eens dat “onderdanen die werkelijk een zelfstan- dige beroepsactiviteit uitoefenen of wensen uit te oefenen” gelijk dienen te worden behandeld (behoudens reciprociteit). Het Gerecht droeg het Land op om opnieuw te beslissen op de aan- vraag van de Unieburger om van rechtswege toegelaten te worden als zelfstandige.
Bovengenoemde uitspraken werden gewezen met toepassing van het oude LGO Besluit 2001. Per 1 januari 2014 is LGO-Besluit 2001 vervan- gen door LGO-Besluit 2014, dat tekstueel afwijkt van het oude LGO-Besluit. Ook in het nieuwe LGO-besluit 2014 is de hoofdregel van
20 Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Xxxxx- tius en Saba 15 december 2014, HLAR 69936/14, ECLI:NL:OGHACMB:2014:89.
21 Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten van 8 april 2015,LAR 85/2014.
non-discriminatie bevestigd.22 Deze bepalin- gen bevatten geen beperkende of bijzondere voorschriften met betrekking tot vestiging van een zelfstandige op één van de eilanden. Sterker nog: artikel 46(1) LGO-Besluit 2014 vermeldt in het hoofdstuk ‘Regelingen voor de handel in goederen en diensten en voor vestiging’: “De Unie onthoudt zich van discriminatie tussen de LGO en de LGO onthoudt zich van discrimina- tie tussen de lidstaten”. Ook onder het nieuwe LGO-Besluit lijkt een aanvraag tot toelating van rechtswege dan ook mogelijk voor Europese onderdanen die werkelijk een zelfstandige beroepsactiviteit uitoefenen of wensen uit te oefenen.
4.3 Bescherming van vluchtelingen
In de LTU zijn geen bepalingen opgenomen die zien op de bescherming van vluchtelingen, noch kan op humanitaire gronden een verblijfsver- gunning worden afgegeven. Niettemin werd de Sint-Maartense rechter wel met een dergelijke omstandigheid geconfronteerd.23 Een Syrische vreemdeling was via Haïti Sint Maarten binnen- gekomen. Toen de Sint Maartense autoriteiten voornemens waren hem uit te zetten naar Haïti, vroeg de vreemdeling een voorlopige voorzie- ning om niet te worden uitgezet, omdat hij dan de kans zou lopen om te worden teruggestuurd naar Syrië of ten onrechte zou worden geasso- cieerd met Islamitische Staat (IS). De vreemde- ling deed dus een beroep op het verbod op non- refoulement. Het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten stelde vast dat het Vluchtelingenver- drag niet geldt op Sint Maarten, maar beschouw- de het verzoek van de vreemdeling als een beroep op artikel 3 EVRM, dat wel geldt voor Sint Maarten. Het Gerecht rekende de vreemde- ling echter aan dat hij nog niets had onderno- men om zijn verblijf te legaliseren, dat onvol-
22 Zie ter zake in het LGO-besluit 2014 de Overwegingen (16), art. 3(4), 34(2), 46(1), 51(2)(a), 55(2) en 65.
23 Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, 1 februari 2016, ECLI:NL:OGEAM:2016:8.
doende informatie was overgelegd die zijn relaas geloofwaardig maakte en dat hij de beves- tiging van de UNHCR dat hij in Paraguay wél een asielstatus had, ontkende. Derhalve was er geen beletsel om hem uit te zetten. Deze uit- spraak geeft aan dat het in beginsel wel mogelijk is een vergunning op asielgronden aan te vra- gen, mits deugdelijk onderbouwd en met een beroep op het EVRM. Het is niet ondenkbaar dat dergelijke zaken vaker gaan spelen op één van de eilanden, omdat Venezuela, bijvoor- beeld, thans kampt met een grote financiële en, door een voedseltekort, zelfs humanitaire crisis. Die chaotische situatie kan leiden tot asielaan- vragen op één van de eilanden. Vooralsnog is er naar verluidt één asielzoeker op Curaçao.24
5. Conclusie
In dit eerste deel is de ruggengraat van het vreemdelingenrecht op de eilanden Sint Maar- ten en Curaçao omschreven. Daarnaast is de actuele jurisprudentie besproken, en is er aan- dacht gegeven aan arbeids- en gezinsmigratie. Het voert te ver om daar reeds allerhande con- clusies aan te verbinden, temeer daar de verge- lijking met Aruba en de BES-eilanden nog niet is gemaakt. Het is echter interessant om te con- stateren dat het Europese recht ook op de eilan- den lijkt te gaan spelen, en dat niet valt uit te sluiten dat ook het asielrecht zich gaat ontwik- kelen, gelet op de situatie in Venezuela. Tot slot blijkt het vreemdelingenrecht, met name op Curaçao, een instrument om de lokale arbeids- participatie omhoog te krijgen. Dit artikel is een eerste momentopname van de regelgeving, die zich naar verwachting in rap tempo verder zal ontwikkelen in de nog nieuwe landen binnen het Koninkrijk.
24 xxxx://xxx.xxx.xx/xxxx/0000/00/00/xxxxxxx-xxxxxxxxxx- de-een-asielzoeker-1628158.