Voor de EER relevante tekst)
Bekendmaking overeenkomstig artikel 19, lid 3, van Verordening nr. 17 van de Raad (1) betreffende een verzoek om een negatieve verklaring of een vrijstelling overeenkomstig artikel 81, lid 3, van het EG-Verdrag
(Zaak COMP/C2/38.014 — IFPI ÐSimulcasting”)
(2001/C 231/04)
(Voor de EER relevante tekst)
I. DE AANMELDING
1. Op 16 november 2000 verzocht de Internationale Be- roepsvereniging van platen- en cd-fabrikanten (IFPI) de Commissie overeenkomstig artikel 4 van Verordening nr. 17 om een negatieve verklaring of, zoniet, een vrijstelling uit hoofde van artikel 81, lid 3, van het EG-Verdrag ten aanzien van een model-wederzijdse overeenkomst (hierna: de „wederzijdse overeenkomst”) tussen de maatschappijen voor collectief auteursrechtenbeheer van platenfabrikanten om het verstrekken te vergemakkelijken van internationale vergunningen aan radio- en televisiezendstations die via internet klankopnames in ØØn kanaal samen met de origi- nele vrije uitzending van de radio- en/of TV-signalen ter- zelfder tijd willen doorgeven, in overeenstemming met de terzake geldende regulering inzake het verstrekken van uitzendingen („simulcasting”).
2. Op 21 juni 2001 diende IFPI een gewijzigde versie van de wederzijdse overeenkomst in. De wijziging houdt in dat
„simulcasters” in de EER bij eender welke van de in de EER gevestigde maatschappijen voor collectief auteursrech- tenbeheer een multiterritoriale vergunning kunnen aanvra- gen en verkrijgen om simulcast te verdelen in het territo- rium van de ondertekenaars.
3. IFPI deed aanmelding namens een aantal beheermaatschap- pijen die het uitzendrecht en het recht tot uitvoering van de bij hen aangesloten platenmaatschappijen beheren.
II. DE PARTIJEN
IFPI
4. IFPI is een internationale beroepsvereniging die haar hoofdkantoor heeft in Zwitserland en die voornamelijk vanuit London worden bestuurd en waarbij een groot aan- tal platen- en muziekvideoproducenten zijn aangesloten. Deze zijn op hun beurt aangesloten bij nationale maat- schappijen voor collectief auteursrechtenbeheer die in hun naam de auteursrechten en naburige rechten beheren waarvan zij de rechtmatige houder zijn.
5. IFPI doet de aanmelding namens de beheermaatschappijen van de platenfabrikanten, die de overeenkomst hebben on- dertekend maar is zelf geen partij bij de overeenkomst, aangezien de organisatie niet belast is met het in ontvangst nemen van inkomsten namens haar leden. IFPI hielp de beheermaatschappijen met het tot stand brengen van de overeenkomsten die het voorwerp van de aanmelding vor- men als de internationale vertegenwoordiger van de pla- tenfabrikanten die bij haar zijn aangesloten.
(1) PB 13 van 21.2.1962, blz. 204/62.
De maatschappijen voor collectief auteursrechtenbeheer
6. De partijen bij de modelovereenkomst zoals oorspronkelijk aangemeld zijn 40 beheermaatschappijen van platenprodu- centen in West- en Oost-Europa, Aziº, Noord-Amerika en Latijns-Amerika, Australiº, Nieuw-Zeeland en Zuid-Afrika. Op de datum waarop de wijziging in de overeenkomst werd aangemeld hadden elf van de deelnemende maat- schappijen deze ondertekend. IFPI zal de Commissie op de hoogte houden wanneer nog meer beheermaatschap- pijen de gewijzigde overeenkomst ondertekenen.
7. De belangrijkste functie van de beheermaatschappijen is het beheer van de uitzend- en uitvoeringsrechten van de bij hen aangesloten platenfabrikanten. Dit omvat onder meer het afgeven van vergunningen op basis van de au- teursrechten op de geluidsopnamen van hun leden aan gebruikers, het vaststellen van tarieven voor dat gebruik, het in ontvangst nemen en verdelen van de royalty’s, toe- zicht op het gebruik van het materiaal waarop auteurs- recht rust en, indien noodzakelijk, ervoor zorgen dat de rechten van hun leden in acht worden genomen.
III. PRODUCTIE/DIENSTEN
8. De zaak heeft betrekking op de volgende diensten:
a) de diensten in verband met het beheer van de rechten;
b) verlenen van licenties ten aanzien van het simulcasting- recht.
IV. DE AANGEMELDE OVEREENKOMST
Toepassingsgebied
9. Dank zij de digitale technologie en internet kunnen om- roepen, die van oudsher op nationale of regionale basis met een vergunning voor een beperkt gebied hun activi- teiten verrichten, nu de geluidsopnamen die door de be- heermaatschappijen worden beheerd wereldwijd exploite- ren door hun programma tegelijkertijd op het digitale net- werk van internet uit te zonden. Volgens de partijen wordt met de wederzijdse overeenkomst beoogd het verlenen van een multiterritoriale vergunning voor deze activiteit te ver- gemakkelijken.
10. Beheermaatschappijen hebben van oudsher het recht li- cencties te verlenen voor de exploitatie van geluidsopna- men op hun eigen nationale grondgebied. Aangezien het recht om te „simulcasten” de transmissie van signalen in een aantal gebieden met zich brengt, wordt dit niet bestre- ken door bestaande vergunningen die door beheermaat- schappijen aan omroepen zijn afgegeven. Volgens de par- tijen is de wederzijdse overeenkomst dan ook bedoeld om het opzetten van een nieuwe categorie van vergunningen te vergemakkelijken.
11. Met de aangemelde wederzijdse overeenkomst wordt be- oogd een kader tot stand te brengen om het efficiºnte beheer en de efficiºnte bescherming van de rechten van producenten te vrijwaren met het oog op de verwachte exploitatie wereldwijd via internet. Terzelfder tijd zal het de beheermaatschappijen mogelijk maken om „one- stop”-vergunningen af te geven die alle gebieden bestrijken waar de beheermaatschappij van de plaatselijke producen- ten bij de wederzijdse overeenkomst is aangesloten. Op deze wijze zullen „simulcasters” een eenvoudig alternatief hebben voor het bekomen van een licentie bij de plaatse- lijke beheermaatschappij in ieder land waar hun uitzendin- gen via internet toegangelijk zijn, alhoewel deze laatste manier van handelen nog steeds mogelijk zal zijn.
12. De bedoeling is dat de wederzijdse overeenkomst gedu- rende een proefperiode van slechts ØØn jaar van kracht is, na welke periode aard, toepassingsgebied en werking ervan zullen worden onderzocht. De gewijzigde versie van de overeenkomst werd op 1 juni 2001 van kracht en is geldig tot 31 mei 2002.
Inhoud
13. In de wederzijdse overeenkomst is bepaald dat iedere deel- nemende auteursrechtenorganisatie het recht heeft (wat het repertoire van haar leden betreft) aan de andere deel- nemende auteursrechtenorganisatie toestemming te geven voor „simulcasting” of op haar grondgebied een (naar ver- houding) billijke vergoeding te vragen op niet-exclusieve basis van de andere deelnemende beheermaatschappijen om het afgeven van vergunningen voor „simulcasting” aan omroepen te vergemakkelijken. Elke partij bij de we- derzijdse overeenkomst zal individueel en afzonderlijk met iedere andere partij een bilaterale overeenkomst aangaan voor de formulering waarvan het model van de weder- zijdse overeenkomst wordt gevolgd.
14. Meer in het bijzonder zal de wederzijdse overeenkomst iedere deelnemende beheermaatschappij in staat stellen:
a) om, waar het een exclusief recht betreft, hetzij in eigen naam hetzij in naam van de betrokken rechthebbende, toestemming te geven voor het „simulcasten” van ge- luidsopnamen in het repertorium van de andere partij bij de overeenkomst en, indien zij een billijke vergoe- ding verlangt, de gehele vergoeding in ontvangst te nemen, alle bedragen te innen die als schadeloosstelling moeten worden betaald, en naar behoren kwijting te verlenen voor de bovenbedoelde ontvangen bedragen;
b) alle in ruil voor toegestane „simulcast” te betalen om- roepsbijdragen te innen en alle uit hoofde van ongeoor- loofde „simulcasts” verschuldigde schadeloosstellingen in ontvangst te nemen;
c) hetzij in eigen naam, hetzij in naam van de betrokken houder van de rechten, op diens verzoek en met zijn uitdrukkelijke toestemming (in volledige samenwerking met de overige beheermaatschappijen die partij zijn bij de overeenkomst) gerechtelijke stappen te ondernemen tegen elke natuurlijke of rechtspersoon en elke admini- strative of andere instantie die voor een illegale „simul- cast” verantwoordelijk is.
Commerciºle voorwaarden
15. In de wederzijdse overeenkomst komen commerciºle voor- waarden niet aan de orde. Hierover zullen de gebruiker en de beheermaatschappijen onafhankelijk moeten onderhan- delen; deze voorwaarden zullen onder meer het niveau omvatten van de aan te rekenen royalty of het aan te rekenen tarief. De berekening van het niveau van de roy- alty’s is dus een kwestie die door iedere afzonderlijke be- heermaatschappij moet worden geregeld.
16. In de wederzijdse overeenkomst wordt bepaald dat op geschillen tussen deelnemende beheermaatschappijen en omroepen in verband met royalty’s de nationale arbitra- geprocedure van toepassing zijn, indien dergelijke proce- dures bestaan. Onder omstandigheden waar het nationale arbitragestelsel niet bestaat of waar het niet waarschijnlijk is dat dit daadwerkelijk kan worden toegepast, leggen de partijen de zaak voor een aan een forum voor internatio- nale arbitrage, zoals het centrum voor arbitrage en media van de WIPO.
De wijziging
17. In het kader van de aanvankelijk aangemelde overeen- komst was een maatschappij voor collectief auteursrech- tenbeheer alleen bevoegd om een internationale vergun- ning voor „simulcasting” af te geven aan zenders waarvan de signalen in het eigen land tot stand komen. De omroe- pen in de EER moesten zich derhalve tot een beheermaat- schappij in de eigen lidstaat wenden om een vergunning van „simulcasting” voor verscheidene landen te verkrijgen.
18. Na voorafgaande discussies met de Commissie, deed IFPE op 21 juni 2001 bij de Commissie aanmelding van een wijziging op de wederzijdse overeenkomst op grond waar- van in de EER gevestigde omroepen zich tot iedere in de EER gevestigde EER-beheermaatschappij kunnen wenden om een wereldwijde „simulcasting”-vergunning aan te vra- gen en te verkrijgen.
19. De desbetreffende bepaling (een nieuwe alinea is ingevoegd onder artikel 3, lid 1 — „wederzijdse toestemming ten aanzien van het beheer”) luidt als volgt:
Niettegenstaande de bepalingen van het voorgaande lid, stemt iedere partij bij de overeenkomst ermee in dat het in artikel 2 bedoelde recht ten aanzien van simulcasting op een naar zijn eigen grondgebied op niet-exclusieve basis wordt verleend aan iedere overeenkomstsluitende partij die in de Europese Economische Ruimte („EER”) is gevestigd ten aan- zien van de omroepzenders waarvan de signalen in de EER worden geproduceerd. Om iedere twijfel uit te sluiten, zijn zenders, waarvan de signalen in de EER ontstaan, derhalve gerechtigd om zich tot eender welke in de EER gevestigde overeenkomstsluitende partij te wenden voor de verkrijging van zijn vergunning voor multiterritoriale simulcasting.
V. ARGUMENTEN VAN DE PARTIJEN
20. Volgens de partijen wordt in de wederzijdse overeenkomst het volgende beoogd:
— een basis verschaffen voor de wettige exploitatie van geluidsopnamen in de gehele wereld en een cultuur van wettigheid op internet tot stand brengen;
— de meest doelmatige en efficiºnte wijze bieden om de exploitatie van de rechten van producenten op multi- territoriale basis mogelijk te maken;
— een flexibele oplossing te bieden die zich aan de markt- ontwikkeling kan aanpassen;
— ervoor zorgen dat de producenten hun individuele rechten ten aanzien van de elektronische levering be- houden. De aan de beheermaatschappijen verstrekte mandaten moeten derhalve niet op exclusiviteit berus- ten;
— een markt tot stand te brengen die omroeporganisaties stimuleert om hun signalen via internet op basis van noodzakelijke en wettige vergunningen te exploiteren;
— de administratiekosten voor zowel beheermaatschap- pijen als gebruikers zo laag mogelijk te houden; en
— een waardevolle dienst voor „simulcasters” te verschaf- fen in de vorm van ØØn enkele globale of multiterrito- riale vergunning.
21. Bij „simulcasting” wordt een signaal grensoverschrijdend naar het publiek doorgegeven. Indien er geen wederzijdse overeenkomsten tussen maatschappijen voor collectief au- teursrechtenbeheer bestonden, zouden „simulcasters” ver- plicht zijn zich tot de beheermaatschappij of de houder van het auteursrecht in ieder gebied te wenden, waar de gebruikers toegang hebben tot hun dienst en een vergun- ning te verkrijgen. Dit zou een aanzienlijke administrative en economische last voor de „simulcasters” betekenen en dit zou kunnen leiden tot niet-naleving (en derhalve schen- ding) op grote schaal van het auteursrecht. Het systeem van de wederzijdse verstrekking van vergunningen heeft dan ook volgens de partijen een aanmerkelijke verbetering tot gevolg van de exploitatie van geluidsopnames via in- ternet, hetgeen een duidelijke bijdrage aan de technische en economische vooruitgang inhoudt. Dankzij deze afspraken wordt voorkomen dat de gebruikers een hele reeks afzon- derlijke en langdurige onderhandelingen moeten voeren met iedere maatschappij voor collectief auteursrechtenbe- heer, aangezien de wederzijdse overeenkomst de transactie- kosten aanmerkelijk verlaagt en bijdraagt aan de totstand- koming van een markt op het niveau van de EER voor het afgeven van vergunningen voor „simulcast”-uitzendingen.
22. Volgens de partijen heeft de wijziging van de wederzijdse overeenkomst tot gevolg dat het concurrentiebevorderende karakter van de afspraken nog wordt versterkt, aangezien hierdoor de concurrentie tussen de beheermaatschappijen van producenten in de EER wordt gestimuleerd. De om- roeporganisaties waarvan de signalen in een EER-lidstaat worden geproduceerd, kunnen zich voortaan voor de ver- krijging van de „simulcast”-vergunning wenden tot iedere beheermaatschappij die haar hoofdkantoor binnen de EER heeft.
23. De partijen onderstrepen voorts het feit dat het com-
staat te stellen hun signalen op wettige wijze in „simulcast” uit te zenden, maar ook om deze vergunning bij de maat- schappij voor collectief auteursrechtenbeheer van hun keuze te verkrijgen. Dit maakt concurrentie tussen de be- heermaatschappijen bij het afgeven van deze multiterrito- riale vergunningen mogelijk en zal bijdragen aan de ont- wikkeling van de eengemaakte markt.
24. Wat het onderscheid betreft tussen de maatschappijen voor collectief auteursrechtenbeheer die in gebieden binnen de EER zijn gevestigd, en die internationale „simulcast”-ver- gunningen zullen kunnen afgeven aan iedere „simulcaster” waarvan het signaal binnen de EER tot stand komt, en de maatschappijen die hun hoofdkantoor buiten de EER heb- ben en die alleen vergunningen zullen kunnen afgeven aan gebruikers waarvan de signalen op hun eigen grondgebied worden geproduceerd, zeggen de partijen dat dit onder- scheid is gebaseerd op de in de EER geldende geharmoni- seerde auteursrechtregelingen en met name het feit dat vele gebieden buiten de EER niet hetzelfde niveau van auteurs- rechtbescherming bieden en/of niet over rechtsstelsels en procedures beschikken die een daadwerkelijke vrijwaring van de rechten inzake de intellectuele eigendom mogelijk zouden maken. Rechtszekerheid en bescherming van het auteursrecht zijn onontbeerlijke elementen zonder welke het wederzijdse vergunningsysteem niet zou kunnen wer- ken. De bescherming die door de wederzijdse afspraken wordt geboden is onontbeerlijk in de bestrijding van pira- terij en zal bijdragen tot de uitbreiding van het investe- ringsprogramma van deze sector, de commercialisering van nieuwe digitale formaten en efficiºntere en doelmati- ger distributiemethoden met de daaruit voortvloeiende ex- tra voordelen voor de consument. De totstandbrenging van een legitieme markt voor „simulcasting” zal de concurren- tie stimuleren in het voordeel van de consumenten, die gemakkelijker toegang zullen hebben tot een breder mu- ziekaanbod, en zal tegelijkertijd waarborgen dat de recht- hebbenden en de kunstenaars naar behoren worden ver- goed.
25. De „simulcasting”-technologie bestaat sedert eind 1995. Sedertdien past een steeds toenemend aantal zenders deze technologie toe en zijn deze zenders begonnen hun programma’s via internet gelijktijdig met de analoge terres- trische uitzending van hetzelfde programma uit te zenden. Deze technologie wordt thans door meer dan 5 000 zen- ders overal ter wereld toegepast, waarvan 1 800 in Europa. De partijen onderstrepen het feit dat de Commissie in de richtsnoeren inzake de toepasselijkheid van artikel 81 op horizontale samenwerkingsovereenkomsten (1) erkende dat ondernemingen moeten inspelen op een „markt die snel verandert ten gevolge van de mondialisering, de snelheid van de technologische vooruitgang en de toenemende dy- namisering van de markten” (2). De wederzijdse overeen- komst is een poging door de geluidsopnamesector om een kader voor het afgeven van vergunningen tot stand te brengen uit hoofde waarvan de „simulcasting”-technologie op wettige wijze kan worden gebruikt. De overeenkomst voorziet in een lacune, door een mogelijkheid voor het afgeven van vergunningen beschikbaar te maken die voor- heen niet bestond.
munautaire mededingingsrecht het fundamentele doel van
de totstandbrenging en ontwikkeling van een enkele markt dient. Dankzij de wederzijdse overeenkomst zullen zenders in de EER alleen een enkele vergunning kunnen verkrijgen voor de hele bundel van rechten die nodig zijn om hen in
(1) Mededeling van de Commissie — Richtsnoeren inzake de toepasse- lijkeid van artikel 81 op horizontale samenwerkingsovereenkomsten (PB C 3 van 6.1.2001, blz. 2).
(2) Punt 1.1.3.
26. Volgens de partijen is de ontwikkeling van een stelsel voor het afgeven van XXx enkele globale vergunning ten be- hoeve van zowel rechthebbenden als gebruikers van rech- ten gunstig voor de concurrentie. Hoewel de totstandbren- ging van de wederzijdse overeenkomst een zekere mate van medewerking tussen de beheermaatschappijen zal ver- eisen, zal deze niet in de plaats komen van een bestaande activiteit, omdat zij is gericht op de ontwikkeling van een volledig nieuw systeem voor de afgifte van vergunningen.
VI. CONCLUSIE
Op basis van het voorgaande is de Commissie voornemens een gunstige houding aan te nemen ten aanzien van de aangemelde overeenkomst. Alvorens een gunstige beschikking te geven, nodigt de Commissie alle belanghebbende derden uit haar hun opmerkingen dienaangaande binnen zes weken na de da- tum van deze bekendmaking per e-mail (Xxxxxx.Xxxxxx-Xx-
xxxxx@xxx.xx.xxx), per fax (00-0) 000 00 00) of per brief aan het volgende adres te zenden onder referentie Zaak COMP/C2/38.014 — IFPI:
Europese Commissie
Directoraat-generaal Xxxxxxxxxxxx Xxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxx
Xxxxx XX-straat 70 Kamer 0/28
X-0000 Xxxxxxx.
Indien de partij van oordeel is dat haar opmerkingen zakenge- xxxxxx bevatten, moet zij de passages aangeven die volgens haar niet openbaar moeten worden gemaakt omdat zij zaken- geheimen of andere vertrouwelijke gegevens bevatten, met een opgave van de redenen. Indien de Commissie geen met redenen omkleed verzoek ontvangt, neemt zij aan dat de opmerkingen geen vertrouwelijke informatie bevatten.
Heraanmelding van een eerder aangemelde concentratie (Zaak COMP/M.2510 — Cendant/Xxxxxxx)
(2001/C 231/05)
(Voor de EER relevante tekst)
1. Op 5 juli 2001 ontving de Commissie een aanmelding van een beoogde concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EEG) nr. 4064/89 van de Raad (1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1310/97 (2), waarbij de onderneming Cendant Corp., VS, in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van genoemde verordening, volledige zeggenschap zou verkrijgen over de onderneming Galileo International, Inc, VS, door een aandelenruil.
2. Deze aanmelding is onvolledig verklaard op 31 juli 2001. De betrokken ondernemingen hebben nu de vereiste nadere gegevens verstrekt. De aanmelding is op 9 augustus 2001 volledig geworden in de zin van artikel 10, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 4064/89. Bijgevolg is de aanmelding op 10 augustus 2001 van kracht geworden.
3. De Commissie verzoekt belanghebbende derden haar hun eventuele opmerkingen ten aanzien van de voorgenomen concentratie kenbaar te maken.
Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na dagtekening van deze bekendmaking hebben bereikt. Zij kunnen per fax ((00-0) 000 00 00 of 000 00 00) of per post, onder vermelding van referentie COMP/M.2510 — Cendant/Xxxxxxx, aan onderstaand adres worden toegezonden:
Europese Commissie
Directoraat-generaal Concurrentie Directoraat B — Taskforce Fusiecontrole Xxxxx XX-xxxxxx 00
X-0000 Xxxxxxx.
(1) PB L 395 van 30.12.1989, blz. 1. Verordening gerectificeerd in PB L 257 van 21.9.1990, blz. 13.
(2) PB L 180 van 9.7.1997, blz. 1. Verordening gerectificeerd in PB L 40 van 13.2.1998, blz. 17.