REXEL NEDERLAND REGELING
REXEL NEDERLAND REGELING
2014
Stichting Pensioenfonds Sagittarius
Inhoudsopgave
Artikel 1 Begripsomschrijvingen 3
Artikel 3 Pensioenaanspraken 5
Artikel 5 Deeltijd dienstbetrekking 6
Artikel 7 Verevening van ouderdomspensioen na echtscheiding 7
Artikel 9 Bijzonder partnerpensioen 8
Artikel 11 Toeslagverlening 10
Artikel 12 Premievrije voortzetting wegens arbeidsongeschiktheid 10
Artikel 13 Financiering van de pensioenregeling 11
Artikel 14 Verlaging toe te kennen aanspraken 12
Artikel 15 Kortingsbepaling 12
Artikel 16 Informatieverstrekking 13
Artikel 17 Waardeoverdracht 14
Artikel 18 Uitbetaling van de pensioenen 14
Artikel 19 Vervroeging van het ouderdomspensioen 14
Artikel 20 Deeltijdpensionering 15
Artikel 21 Uitstel van het ouderdomspensioen 15
Artikel 22 Variatie in hoogte ouderdomspensioen 16
Artikel 23 Omzetting van ouderdomspensioen in partnerpensioen 17
Artikel 24 Omzetting van partnerpensioen in ouderdomspensioen 17
Artikel 25 Afkoop, vervreemden en prijsgeven van pensioen 18
Artikel 26 Fiscale maximering 18
Artikel 27 Onvoorziene gevallen en beslechting van geschillen 19
Artikel 28 Onbetaald verlof 19
Artikel 29 Algemene bepalingen 19
Artikel 30 Overgangsbepalingen 20
Artikel 31 Datum inwerkingtreding 21
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In dit pensioenreglement zijn naast de begripsomschrijvingen van de statuten, waarvan sommige hieronder ook zijn opgenomen, de volgende begrippen van toepassing:
Aanspraakgerechtigde : de persoon die begunstigde is voor een nog niet
ingegaan pensioen.
AOW : Algemene Ouderdomswet.
Bestuur : het bestuur van het pensioenfonds.
Deelnemer : de werknemer of gewezen werknemer die pensioenaanspraken in deze pensioenregeling verwerft.
Echtscheiding : einde van het huwelijk door echtscheiding of ontbinding na scheiding van tafel en bed dan wel beëindiging van het bij de burgerlijke stand geregistreerd partnerschap.
Echtscheidingsdatum : de datum waarop de echtscheidings- of
ontbindingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Einddatum gezamenlijke
huishouding : de datum waarop de gezamenlijke huishouding is beëindigd.
Gepensioneerde : pensioengerechtigde voor wie het ouderdoms- pensioen is ingegaan.
Gewezen deelnemer : de werknemer of gewezen werknemer door wie
op grond van een pensioenovereenkomst geen pensioen meer wordt verworven en die bij beëindiging van de deelneming een pensioen- aanspraak heeft behouden jegens het pensioenfonds.
Gewezen partner : degene wiens partnerschap met de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde is beëindigd.
Gezamenlijke huishouding : 1. het samenlevingsverband dat de
ongehuwde (gewezen) deelnemer of gepensioneerde met zijn of haar partner volgens een notarieel verleden samenlevingscontract voert; in dit contract dienen enige vermogensrechtelijke aangelegenheden te worden geregeld; een kopie van het samenlevingscontract dient aan het pensioenfonds te worden overlegd;
2. | het samenlevingsverband dat de ongehuwde (gewezen) deelnemer of gepensioneerde aantoonbaar met zijn of haar partner voert zonder een notarieel verleden samenlevingscontract te hebben, als zij minimaal vijf jaar in de gemeentelijke basisadministratie op één adres zijn ingeschreven. Dit samenlevingsverband dient aan het pensioenfonds te worden gemeld. | |
Kind : | 1. | het kind dat is geboren uit een vóór de pensioeningangsdatum door de (gewezen) deelnemer aangegaan huwelijk of bij de burgerlijke stand geregistreerd partnerschap, alsmede het kind dat reeds vóór de pensioeningangsdatum op een andere wijze in familierechtelijke betrekking tot de (gewezen) deelnemer is komen te staan; |
2. | het pleeg- of stiefkind van de (gewezen) deelnemer dat door hem of haar als eigen kind wordt onderhouden en opgevoed, mits dit onderhoud en deze opvoeding zijn begonnen vóór de pensioeningangsdatum. | |
Partner : | 1. | de man of de vrouw met wie de (gewezen) deelnemer vóór de pensioeningangsdatum een huwelijk is aangegaan; |
2. | de man of de vrouw met wie de (gewezen) deelnemer vóór de pensioeningangsdatum een bij de burgerlijke stand geregistreerd partnerschap is aangegaan; | |
3. | de ongehuwde persoon die geen bloed- of aanverwant in de rechte lijn van de ongehuwde (gewezen) deelnemer is en met hem of haar een gezamenlijke huishouding voert. De gezamenlijke huishouding dient te zijn begonnen vóór de pensioeningangs- datum. |
Pensioenaanspraak : recht op een nog niet ingegaan pensioen. Pensioenfonds : Stichting Pensioenfonds Sagittarius.
Pensioengerechtigde : degene aan wie volgens dit reglement een
pensioen wordt uitgekeerd.
Pensioeningangsdatum : de datum waarop het pensioen ingaat.
Pensioenovereenkomst : hetgeen tussen werkgever en werknemer is
overeengekomen betreffende pensioen.
Pensioenrecht : recht op een ingegaan pensioen.
Pensioenregeling : de regeling op grond van de pensioen- overeenkomst.
Pensioenrichtdatum : de eerste dag van de maand waarin de
(gewezen) deelnemer 67 jaar wordt.
Persoonlijke toeslag : het salaris boven het maximum in de voor de
werknemer geldende schaal.
Prijsindex : het percentage waarmee het consumentenprijs- indexcijfer (alle huishoudens afgeleid) over de maand oktober van het voorafgaande kalenderjaar is gestegen ten opzichte van het consumentenprijsindexcijfer over de maand oktober van het daaraan voorafgaande kalenderjaar.
Werkgever : Rexel Nederland B.V
Werknemer : degene die op basis van een arbeids- overeenkomst in dienst is bij de werkgever.
WIA : Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
De overige begrippen in dit reglement hebben de betekenis zoals deze in artikel 1 van de Pensioenwet is opgenomen of zoals gedefinieerd in de Pensioenwet zelf.
Artikel 2 Deelnemerschap
1. Deelnemer aan deze pensioenregeling is de werknemer van 18 jaar of ouder die in dienst is van de werkgever en die met de werkgever is overeengekomen dat hij of zij deelnemer wordt in deze pensioenregeling.
2. De werknemer die eerst na de ingangsdatum van deze pensioenregeling aan de gestelde opnemingsvereisten voldoet, wordt opgenomen op de eerste van de maand waarin aan die vereisten is voldaan.
3. Het deelnemerschap eindigt op de laatste dag van de maand waarin de deelnemer overlijdt of op de laatste dag van de maand waarin de arbeidsovereenkomst tussen de werknemer en de werkgever eindigt, maar uiterlijk op de pensioeningangsdatum.
Artikel 3 Pensioenaanspraken
1. De pensioenregeling wordt op grond van de Pensioenwet gekarakteriseerd als uitkeringsovereenkomst. Het betreft een middelloonregeling.
De deelnemer heeft aanspraak op:
- ouderdomspensioen;
- partnerpensioen;
- wezenpensioen.
De deelnemer met een partner heeft aanspraak op partnerpensioen voor één partner.
2. Voor de financiering van de in lid 1 genoemde pensioenaanspraken betaalt de werkgever, met inachtneming van artikel 13 van dit pensioenreglement, een voor 3 jaar vastgestelde vaste doorsneepremie van de pensioengrondslag aan het pensioenfonds.
3. De hoogte van de toe te kennen aanspraken, zoals genoemd in lid 1 van dit artikel, is afhankelijk van de in lid 2 van dit artikel genoemde premie en kan worden verlaagd met inachtneming van artikel 14 van dit pensioenreglement.
Artikel 4 Pensioengrondslag
1. Op de dag van aanvang van het deelnemerschap en vervolgens jaarlijks op 1 januari wordt voor elke deelnemer de pensioengrondslag vastgesteld.
2. De pensioengrondslag is gelijk aan het pensioengevend salaris verminderd met de franchise.
3. Het pensioengevend salaris bestaat uit 12 maal het tussen de deelnemer en de werkgever overeengekomen vaste bruto maandsalaris inclusief een eventuele persoonlijke toeslag, vermeerderd met de daarbij behorende vakantietoeslag en
– indien en voor zover dit een vaste beloningscomponent is – de dertiende maand. Het maximum in aanmerking te nemen pensioengevend salaris is gebonden aan een maximum dat gelijk is aan het WIA-grenssalaris. Per
1 januari 2014 is dit bedrag vastgesteld op € 51.414,00. De werkgever kan echter beslissen een hoger salaris in aanmerking te nemen.
4. Een daling van het pensioengevend salaris als gevolg van ziekte wordt niet in aanmerking genomen.
5. De franchise is per 1 januari 2014 gelijk aan € 14.500 en zal jaarlijks per 1 januari op basis van de prijsindex worden aangepast, tenzij het bestuur
anders besluit en met inachtneming van de hieromtrent geldende wettelijke en fiscale beperkingen. De franchise wordt normaal afgerond op hele euro’s.
Artikel 5 Deeltijd dienstbetrekking
1. Indien de tussen de deelnemer en de werkgever overeengekomen arbeidsuren minder bedraagt dan de arbeidsuren bij een voltijd dienstbetrekking, wordt voor de vaststelling van de hoogte van de pensioenaanspraken gehandeld als aangegeven in dit artikel.
2. Voor de vaststelling van de pensioengrondslag wordt het pensioengevend salaris over de overeengekomen arbeidsuren herleid tot een fictief pensioengevend salaris over de arbeidsuren bij een voltijd dienstbetrekking.
3. De deeltijdfactor is gelijk aan het aantal overeengekomen arbeidsuren gedeeld door het aantal arbeidsuren bij een voltijd dienstbetrekking. Overuren beïnvloeden de deeltijdfactor niet.
4. De aanspraak op ouderdomspensioen wordt van de in lid 2 bedoelde pensioengrondslag afgeleid, waarbij het jaarlijkse ouderdomspensioen wordt vermenigvuldigd met de volgens lid 3 vastgestelde deeltijdfactor.
De aanspraken op partner- en wezenpensioen worden van het ouderdomspensioen afgeleid.
5. Bij de wijziging van de overeengekomen arbeidsuren zal de deeltijdfactor opnieuw worden vastgesteld. Hierbij zal er voor de toekomstige diensttijd steeds van worden uitgegaan dat de mate van deeltijd of voltijd van de dienstbetrekking onveranderd blijft.
Bij de vaststelling van de aanspraken op ouderdoms-, partner- en wezenpensioen worden de deeltijdfactoren die in de afzonderlijke perioden hebben gegolden, evenals de duur van de perioden waarin deze van kracht zijn geweest, in aanmerking genomen.
6. Wijzigingen van de deeltijdfactor worden in aanmerking genomen per de eerste dag van de maand waarin de wijziging plaatsvindt.
Artikel 6 Ouderdomspensioen
1. Het ouderdomspensioen gaat in op de pensioeningangsdatum en wordt uitgekeerd tot het einde van de maand waarin de gepensioneerde overlijdt.
2. De jaarlijks te verkrijgen aanspraak op ouderdomspensioen bedraagt 1,75% van de pensioengrondslag in dat kalenderjaar, tenzij de opbouw is verlaagd met inachtneming van artikel 14. Het ouderdomspensioen is op de pensioenrichtdatum gelijk aan de som van de verkregen aanspraken op ouderdomspensioen, vermeerderd met toeslagen als bedoeld in artikel 11.
Artikel 7 Verevening van ouderdomspensioen na echtscheiding
1. In geval van echtscheiding heeft de gewezen partner die met de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde gehuwd is geweest recht op verevening van het ouderdomspensioen volgens het bepaalde in de “Wet verevening pensioenrechten bij scheiding”, tenzij de toepasselijkheid van deze wet is uitgesloten. Deze wet bepaalt dat de gewezen partner recht krijgt op uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde.
2. Het recht op verevening kan rechtstreeks tegenover het pensioenfonds geldend worden gemaakt indien het verzoek hiertoe binnen 2 jaar na de echtscheidingsdatum aan het pensioenfonds plaatsvindt door middel van het daartoe bestemde en correct ingevulde “Formulier Mededeling van scheiding
in verband met verdeling van ouderdomspensioen”. Na dit verzoek verkrijgt de gewezen partner van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde een aanspraak op ouderdomspensioen. Het aan de gewezen partner toekomende deel van het ouderdomspensioen gaat in op de pensioeningangsdatum van de (gewezen) deelnemer, dan wel 1 maand na de ontvangst van het verzoek voor de gewezen partner van een gepensioneerde. Het pensioenfonds betaalt het aan de gewezen partner toekomende deel van het ingegane ouderdomspensioen rechtstreeks uit aan de gewezen partner. De uitbetaling aan de gewezen partner eindigt bij overlijden van de gepensioneerde, maar uiterlijk bij het eerdere overlijden van de gewezen partner.
3. Het pensioenfonds kan uitsluitend worden aangesproken voor dat deel van het te verevenen ouderdomspensioen dat het pensioenfonds nog moet uitkeren
1 maand nadat zij het daartoe bestemde en correct ingevulde “Formulier Mededeling van scheiding in verband met verdeling van ouderdomspensioen” heeft ontvangen. Indien dit formulier niet tijdig aan het pensioenfonds is overhandigd of door het pensioenfonds is ontvangen, kan de gewezen partner het recht op verevening uitsluitend tegenover de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde uitoefenen.
Artikel 8 Partnerpensioen
1. Het partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde overlijdt en wordt uitgekeerd tot het einde van de maand waarin de partner overlijdt.
2. Het partnerpensioen bedraagt 70% van het ouderdomspensioen. Voor de tijdens het deelnemerschap overleden deelnemer is dit het ouderdomspensioen, waarop deze bij voortzetting van de deelneming tot de pensioenrichtdatum volgens de laatst vastgestelde pensioengrondslag aanspraak zou hebben verkregen.
Artikel 9 Bijzonder partnerpensioen
1. Indien het partnerschap van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde xxxxxx xxxxxxx dan door overlijden, heeft de gewezen partner aanspraak op een bijzonder partnerpensioen.
2. Het bijzonder partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde overlijdt en wordt uitgekeerd tot het einde van de maand waarin de gewezen partner overlijdt.
3. De grootte van het bijzonder partnerpensioen is gelijk aan het partnerpensioen dat de deelnemer zou hebben verkregen als op de echtscheidingsdatum of de einddatum van de gezamenlijke huishouding het deelnemerschap zou zijn geëindigd. Indien de echtscheiding of de beëindiging van de gezamenlijke huishouding plaatsvindt na beëindiging van het deelnemerschap, dan is het bijzonder partnerpensioen gelijk aan het op de datum van beëindiging van het deelnemerschap vastgestelde partnerpensioen.
4. Een volgende partner heeft aanspraak op een verlaagd partnerpensioen. Het verlaagde partnerpensioen is gelijk aan het partnerpensioen overeenkomstig artikel 8 lid 2, verminderd met het bijzonder partnerpensioen.
5. Eindigt het partnerschap na beëindiging van de deelneming, dan heeft een volgende partner geen aanspraak op partnerpensioen.
6. Indien een partnerschap eindigt wegens het aansluitend aangaan van een ander partnerschap met dezelfde partner, vindt het bepaalde in de voorgaande leden geen toepassing. De aanspraak op partnerpensioen blijft dan ongewijzigd voor deze partner.
Artikel 10 Wezenpensioen
1. Bij overlijden van een (gewezen) deelnemer of gepensioneerde heeft het kind dat op dat moment jonger is dan 21 jaar recht op een wezenpensioen.
Het wezenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde overlijdt. Het wezenpensioen wordt uitgekeerd tot het einde van de maand waarin het kind de 21-jarige leeftijd bereikt.
2. Indien en zolang een kind studeert of invalide is heeft het kind recht op een wezenpensioen tot het einde van de maand waarin het kind 27 jaar wordt. Een studerend kind is een kind dat recht heeft op studiefinanciering of dat studerend is volgens de normen van de Algemene Kinderbijslagwet. De toets of een kind invalide is vindt plaats volgens de normen van de Algemene Kinderbijslagwet.
3. Het wezenpensioen wordt uitgekeerd tot en met de maand waarin niet meer aan de in lid 2 genoemde voorwaarden wordt voldaan. Bij overlijden van het kind eindigt het wezenpensioen aan het einde van de maand van overlijden.
4. Het wezenpensioen bedraagt 14% van het ouderdomspensioen. Voor de tijdens het deelnemerschap overleden deelnemer is dit het ouderdomspensioen waarop deze bij voortzetting van de deelneming tot de pensioenrichtdatum volgens de laatst vastgestelde pensioengrondslag aanspraak zou hebben verkregen.
5. Het wezenpensioen wordt verdubbeld indien er geen partner (meer) is die aanspraak heeft op partnerpensioen.
Artikel 11 Voorwaardelijke toeslagverlening
1. Op de pensioenrechten en pensioenaanspraken wordt jaarlijks een toeslag verleend van maximaal de prijsindex.
2. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Het bestuur is te allen tijde bevoegd de systematiek van toeslagverlening aan de omstandigheden aan te passen.
3. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit beleggingsrendement gefinancierd.
4. Indien het bestuur in enig jaar besluit een lagere toeslag toe te kennen dan de prijsindex, kan het bestuur besluiten het verschil met de prijsindex later alsnog toe te kennen.
Artikel 12 Premievrije voortzetting wegens arbeidsongeschiktheid
1. Van gehele respectievelijk gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid is voor de toepassing van dit artikel sprake indien en voor zolang recht bestaat op een WIA-uitkering, maar uiterlijk tot de pensioenrichtdatum.
2. Bij ingang van de WIA-uitkering wegens algehele arbeidsongeschiktheid wordt voor de toepassing van dit reglement het deelnemerschap premievrij voortgezet tot de pensioenrichtdatum dan wel eerdere gehele of gedeeltelijke reïntegratie. Zolang de premievrije voortzetting van toepassing is, zal de pensioengrondslag waarover de aanspraken worden berekend op het moment van aanvang van deze periode jaarlijks worden aangepast met een toeslag conform artikel 11.
3. Bij ingang van een WIA-uitkering wegens gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid tijdens het deelnemerschap geldt het in lid 2 bepaalde naar evenredigheid, uitgaande van de in lid 4 opgenomen tabel. Voor het deel dat de arbeidsovereenkomst voortduurt en arbeid wordt verricht, gelden de bepalingen betreffende deeltijdarbeid. Het voorgaande geldt ook bij latere wijziging van het arbeidsongeschiktheidspercentage.
4. De mate waarin het deelnemerschap premievrij wordt voortgezet wordt afgeleid van het arbeidsongeschiktheidspercentage waarop in de toekenningsbeslissing op grond van de WIA de mate van arbeidsongeschikt- heid is vastgesteld en wel aan de hand van de volgende tabel:
Indien het arbeidsongeschiktheids- percentage op grond van de WIA is vastgesteld op… 80 of meer 65 tot 80 55 tot 65 45 tot 55 35 tot 45 minder dan 35 | …dan bedraagt het voortzettingspercentage 100 72,5 60,0 50,0 40,0 0,00 |
5. Als de deelnemer na (gedeeltelijke) beëindiging van het dienstverband revalideert, stopt of vermindert de premievrije voortzetting. Als de mate van arbeidsongeschiktheid daarna weer toeneemt, wordt de premievrije voortzetting niet meer vermeerderd of hervat.
6. Er vindt geen premievrije voortzetting plaats als de deelnemer bij aanvang van het deelnemerschap al recht had op een WIA-uitkering.
7. Als de deelnemer gebruik maakt van de mogelijkheid om de pensioeningangsdatum te vervroegen, vervalt de premievrije voortzetting op de vervroegde pensioeningangsdatum.
8. Ingeval wegens arbeidsongeschiktheid van de deelnemer premievrije voortzetting van toepassing is, zijn de werkgever en de deelnemer geen bijdrage verschuldigd voor het percentage van voortzetting gedurende de periode dat de premievrije voortzetting van kracht is.
9. Ingang en wijziging van de arbeidsongeschiktheid worden in aanmerking genomen per de laatste dag van de maand waarin de ingang en wijziging plaatsvinden.
Artikel 13 Financiering van de pensioenregeling
1. Met inachtneming van de tussen het pensioenfonds en de werkgever gesloten uitvoeringsovereenkomst worden de kosten van de pensioenregeling door de werkgever gedragen door betaling van een driejaarlijks vast te stellen doorsneepremie.
2. De deelnemersbijdrage in de in lid 1 genoemde kosten bedraagt een door de werkgever vast te stellen percentage van de pensioengrondslag. Deze bijdrage wordt door de werkgever op het salaris van de betrokken deelnemer ingehouden in 12 maandelijkse termijnen.
3. De in lid 1 bedoelde premie wordt achtereenvolgens aangewend voor:
- financiering van de risicopremies ter dekking van de aanspraken in de artikelen 8 lid 2, 10 lid 4, 12 en 30 lid 1 en 2;
- financiering van de pensioenuitvoerings- en administratiekosten en de solvabiliteitsopslag;
- financiering van de in enig kalenderjaar op te bouwen aanspraken op ouderdomspensioen, partner- en wezenpensioen;
- het vormen van een premiereserve.
4. De werkgever kan de betaling van zijn premie verminderen of geheel staken indien naar zijn oordeel het bedrijfsbelang dit noodzakelijk maakt als gevolg van een ingrijpende wijziging van omstandigheden.
Wordt van dit recht gebruik gemaakt, dan zullen de op te bouwen pensioenaanspraken aan de gewijzigde omstandigheden worden aangepast en zal het pensioenreglement worden aangepast.
5. Indien de werkgever tot het in lid 4 vermelde wenst over te gaan, stelt hij de deelnemers en het pensioenfonds hiervan onmiddellijk schriftelijk in kennis.
Artikel 14 Verlaging toe te kennen aanspraken en inhaal van verlaagde aanspraken
1. Indien in enig kalenderjaar de door de werkgever betaalde doorsneepremie van dat jaar, zoals omschreven in artikel 3 lid 2, lager is dan de voor dat jaar benodigde kostendekkende premie, wordt de opbouw van ouderdomspensioen, partner- en wezenpensioen als bedoeld in de artikelen 6 lid 2, 8 lid 2 en 10 lid 4 van dit pensioenreglement voor dat jaar verlaagd.
2. Indien in enige kalenderjaar de door de werkgever betaalde doorsneepremie van dat jaar, zoals omschreven in artikel 3 lid 2, hoger is dan de voor dat jaar benodigde kostendekkende premie, kan het bestuur besluiten tot inhaal van de eerder verlaagde pensioenaanspraken, als bedoeld in artikel 14 lid 1.
3. Het pensioenfonds informeert de deelnemers en de werkgever schriftelijk over het besluit tot verlaging van de in dat jaar toe te kennen pensioenaanspraken. Het pensioenfonds informeert de deelnemers, de gewezen deelnemers, de werkgever en de pensioengerechtigden waarvan eerder de pensioenaanspraken zijn verlaagd schriftelijk over het besluit tot inhaal van de eerder verlaagde pensioenaanspraken.
Artikel 15 Kortingsbepaling
1. Het pensioenfonds zal verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten verminderen indien:
- de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen niet meer volledig door waarden zijn gedekt;
- het pensioenfonds niet in staat is binnen een redelijke termijn de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen door waarden te dekken zonder dat de belangen van aanspraakgerechtigden, pensioengerechtigden of de werkgever onevenredig worden geschaad.
2. Het pensioenfonds informeert de (gewezen) deelnemers, gewezen partners, pensioengerechtigden en de werkgever schriftelijk over het besluit tot vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten.
3. De vermindering, bedoeld in lid 1, kan op zijn vroegst een maand nadat de (gewezen) deelnemers, gewezen partners, pensioengerechtigden, werkgever en toezichthouder hierover geïnformeerd zijn, worden gerealiseerd.
4. In het geval van vermindering als bedoeld in lid 1 kan het bestuur besluiten de bedoelde vermindering geheel of ten dele ongedaan te maken, indien in de volgende jaren het vermogen van het pensioenfonds dat toelaat.
Artikel 16 Informatieverstrekking
1. Iedere pensioen- of aanspraakgerechtigde is verplicht tot medewerking aan de goede uitvoering van dit pensioenreglement en dient aan het pensioenfonds alle gevraagde inlichtingen die voor de uitvoering van de pensioenregeling van belang zijn te verstrekken, zo nodig onder overlegging van officiële bescheiden.
2. Iedere pensioen- of aanspraakgerechtigde is in ieder geval verplicht aan het pensioenfonds - al dan niet via de werkgever - ten spoedigste schriftelijk melding te doen en de daartoe benodigde bewijsstukken te overleggen van een aanvang of beëindiging van een gezamenlijke huishouding.
3. De deelnemer wordt jaarlijks geïnformeerd over de stand van zijn of haar pensioenaanspraken.
Bij beëindiging van de deelname aan de pensioenregeling, en daarna minimaal eens in de vijf jaar, ontvangt de gewezen deelnemer van het pensioenfonds de in de Pensioenwet omschreven informatie.
Het pensioenfonds verstrekt aan de pensioengerechtigde bij pensioeningang en daarna jaarlijks de in de Pensioenwet omschreven informatie.
4. Het pensioenfonds verstrekt aan de partner op het moment dat deze de status van gewezen partner als bedoeld in artikel 9 verkrijgt, en daarna minimaal eens in de vijf jaar, de in de Pensioenwet omschreven informatie.
Het pensioenfonds verstrekt aan de gewezen partner bij verevening van ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 7, en daarna minimaal eens in de vijf jaar, ten minste de in de Pensioenwet omschreven informatie.
5. Pensioen- of aanspraakgerechtigden kunnen op verzoek bepaalde, in de Pensioenwet omschreven, informatie opvragen (zoals het geldende pensioenreglement).
Artikel 17 Waardeoverdracht
1. Op verzoek van de gewezen deelnemer zal de waarde van de bij het pensioenfonds opgebouwde pensioenaanspraken naar de pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever worden overgedragen, met inachtneming van de voorwaarden en de termijnen zoals vermeld in de Pensioenwet.
De overgedragen waarde wordt omgezet in aanspraken volgens de pensioenregeling van de nieuwe werkgever.
2. Op verzoek van de deelnemer zal de waarde van de pensioenaanspraken, die bij de pensioenuitvoerder van de vorige werkgever zijn verkregen, worden overgedragen naar het pensioenfonds. Overdracht vindt plaats met inachtneming van de voorwaarden en de termijnen zoals vermeld in de Pensioenwet. De overgedragen waarde wordt omgezet in pensioenaanspraken volgens dit pensioenreglement.
3. Overdracht van de waarde van het partnerpensioen is slechts mogelijk na schriftelijke instemming van de partner van de (gewezen) deelnemer. Het bijzonder partnerpensioen als bedoeld in artikel 9 kan niet worden overgedragen.
4. De wijze waarop de waardeoverdracht plaatsvindt, evenals het vaststellen van de overdrachtswaarde, vindt plaats in overeenstemming met de geldende wettelijke voorschriften.
Artikel 18 Uitbetaling van de pensioenen
Het pensioen wordt uitbetaald in maandelijkse termijnen achteraf, onder aftrek van wettelijke inhoudingen.
Artikel 19 Vervroeging van het ouderdomspensioen
1. Op verzoek van de (gewezen) deelnemer kan de ingangsdatum van het ouderdomspensioen vervroegd worden. Vervroegde pensionering is toegestaan vanaf de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer 60 jaar wordt.
2. Indien het ouderdomspensioen wordt vervroegd, wordt het ouderdoms- pensioen op basis van door het pensioenfonds vastgestelde factoren verlaagd. Deze factoren zijn vastgelegd in de bij dit pensioenreglement behorende bijlage.
3. Bij vervroeging van het ouderdomspensioen en de daarbij behorende verlaging van het ouderdomspensioen, zoals bedoeld in het voorgaande lid, blijft de hoogte van het opgebouwde partnerpensioen ongewijzigd.
4. Vervroeging van de ingangsdatum van het ouderdomspensioen is uitsluitend toegestaan indien de (gewezen) deelnemer dit uiterlijk zes maanden vóór de beoogde pensioeningangsdatum schriftelijk heeft gemeld aan het pensioenfonds.
5. Een eenmaal gemaakte keuze voor vervroeging is onherroepelijk.
Artikel 20 Deeltijdpensionering
1. Een (gewezen) deelnemer heeft de mogelijkheid om uiterlijk zes maanden voor de gewenste pensioeningangsdatum het fonds schriftelijk te verzoeken het ouderdomspensioen gedeeltelijk eerder te laten ingaan.
2. Deeltijdpensionering kan vanaf de eerste dag van de maand waarin de 60- jarige leeftijd wordt bereikt en uiterlijk tot de eerste dag van de maand waarin de leeftijd wordt bereikt die vijf jaar hoger is dan de pensioengerechtigde leeftijd voor de AOW, bedoeld in artikel 7a eerste lid van de AOW.
3. Voor het gedeelte dat de deelnemer niet met pensioen gaat vindt dekking en opbouw plaats conform het bepaalde in artikel 6. De opbouw van dit pensioen blijft gebaseerd op de periode tot de pensioenrichtdatum. Na de pensioenricht- datum vindt geen opbouw meer plaats.
4. Een eenmaal gemaakte keuze voor deeltijdpensionering is onherroepelijk.
Artikel 21 Uitstel van het ouderdomspensioen
1. Op verzoek van de (gewezen) deelnemer kan de ingangsdatum van het ouderdomspensioen uitgesteld worden.
2. Uitgestelde pensionering is slechts mogelijk indien de (gewezen) deelnemer aan het pensioenfonds aannemelijk kan maken dat hij of zij gedurende de uitstel- periode in een dienstverband werkzaam is.
3. De uiterste ingangsdatum van het ouderdomspensioen is de eerste dag van de maand waarin de leeftijd wordt bereikt die vijf jaar hoger is dan de pensioen- gerechtigde leeftijd voor de AOW, bedoeld in artikel 7a eerste lid van de AOW, dan wel - indien dit eerder is - de datum waarop het ouderdomspensioen gelijk is aan het in lid 7 van dit artikel bedoelde maximum.
4. Een verzoek om uitstel van het ouderdomspensioen dient ten minste zes maanden vóór de pensioenrichtdatum te worden ingediend bij het pensioenfonds.
5. Indien het ouderdomspensioen wordt uitgesteld, wordt het ouderdomspensioen op basis van door het pensioenfonds vastgestelde factoren verhoogd. Deze factoren zijn vastgelegd in de bij dit pensioenreglement behorende bijlage.
6. Bij verhoging van het ouderdomspensioen zoals bedoeld in het voorgaande lid, blijft de hoogte van het opgebouwde wezen- en partnerpensioen op de pensioenrichtdatum ongewijzigd.
7. Het ouderdomspensioen dat de (gewezen) deelnemer na uitstel ontvangt kan nooit meer bedragen dan 100% van het laatste pensioengevend salaris van de (gewezen) deelnemer, met inbegrip van een uitkering op grond van de AOW, zoals voorgeschreven in de Wet op de loonbelasting 1964.
8. Het ouderdomspensioen gaat in per de eerste dag van de maand waarin, uitsluitend ten gevolge van uitstel, de in lid 7 van dit artikel bedoelde 100%- grens wordt bereikt.
Artikel 22 Variatie in hoogte ouderdomspensioen
1. De (gewezen) deelnemer heeft de mogelijkheid om op de pensioeningangs- datum te kiezen voor een in aanvang hoger dan wel lager ouderdomspensioen, en in de periode daarna een lager dan wel hoger ouderdomspensioen. Hierbij geldt het volgende:
a. de hogere dan wel lagere uitkering geldt voor een periode direct aansluitend op de pensioeningangsdatum uiterlijk tot de eerste dag van de maand waarin de leeftijd wordt bereikt die vijf jaar hoger is dan de pensioengerechtigde leeftijd voor de AOW, bedoeld in artikel 7a eerste lid van de AOW;
b. de hogere uitkering is maximaal één derde hoger dan de lagere uitkering.
2. Het ouderdomspensioen, verkregen als gevolg van variatie in pensioen- uitkeringen, wordt bepaald op basis van door het pensioenfonds vastgestelde factoren. Deze factoren zijn vastgelegd in de bij dit pensioenreglement behorende bijlage.
3. Bij herrekening van het ouderdomspensioen, zoals bedoeld in het voorgaande lid, blijft de hoogte van het opgebouwde wezen- en partnerpensioen ongewijzigd.
4. Het verzoek tot variatie in pensioenuitkeringen dient binnen zes maanden vóór de pensioeningangsdatum schriftelijk door de (gewezen) deelnemer bij het pensioenfonds te worden ingediend.
5. Een eenmaal gemaakte keuze voor variatie in pensioenuitkeringen is onherroepelijk.
Artikel 23 Omzetting van ouderdomspensioen in partnerpensioen
1. De (gewezen) deelnemer heeft op het moment van beëindiging van het deelnemerschap en op de pensioeningangsdatum, eenmalig het recht om een deel van het ouderdomspensioen om te zetten in een partnerpensioen voor de partner.
De omzetting vindt zodanig plaats dat het partnerpensioen na omzetting 50% of 70% bedraagt van het ouderdomspensioen dat na omzetting resteert. Bij omzetting dient rekening te worden gehouden met het eventueel al bestaande bijzonder partnerpensioen als bedoeld in artikel 9.
2. Het na een echtscheiding aan de gewezen partner toekomend deel van het ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 7, kan niet in de omzetting worden betrokken.
3. Het partnerpensioen dat verkregen wordt na omzetting van ouderdomspensioen, wordt bepaald op basis van door het pensioenfonds vastgestelde factoren. Deze factoren zijn vastgelegd in de bij dit pensioenreglement behorende bijlage.
4. Het pensioenfonds biedt de mogelijkheid tot omzetting aan binnen zes maanden vóór de pensioeningangsdatum dan wel binnen twee maanden na voortijdige beëindiging van het deelnemerschap.
5. De omzetting vindt plaats nadat de (gewezen) deelnemer de aanbieding binnen een door het fonds gestelde termijn geaccepteerd en ondertekend aan het fonds heeft teruggezonden.
6. Na de omzetting vervalt de aanspraak op het omgezette deel van het ouderdomspensioen.
7. Een eenmaal gemaakte keuze voor omzetting is onherroepelijk.
Artikel 24 Omzetting van partnerpensioen in ouderdomspensioen
1. De (gewezen) deelnemer heeft op de pensioeningangsdatum het recht om het gehele partnerpensioen of 75%, 50% of 25% om te zetten in een hoger ouderdomspensioen.
2. Het bijzonder partnerpensioen als bedoeld in artikel 9 kan niet in de omzetting worden betrokken.
3. Het ouderdomspensioen dat verkregen wordt na (gehele of gedeeltelijke) omzetting van partnerpensioen, wordt bepaald op basis van door het pensioenfonds vastgestelde factoren. Deze factoren zijn vastgelegd in de bij dit pensioenreglement behorende bijlage.
4. Het verzoek tot omzetting bedoeld in lid 1 dient uiterlijk zes maanden vóór de pensioeningangsdatum door de (gewezen) deelnemer bij het pensioenfonds te
worden ingediend. Het verzoek dient mede door de partner van de (gewezen) deelnemer te worden ondertekend.
5. Door de omzetting vervalt de aanspraak op het omgezette (deel van het) partnerpensioen.
6. Een eenmaal gemaakte keuze voor omzetting is onherroepelijk.
Artikel 25 Afkoop, vervreemden en prijsgeven van pensioen
1. Aanspraken voortvloeiend uit dit pensioenreglement kunnen niet worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden, behoudens in de gevallen voorzien bij of krachtens de Pensioenwet.
2. De aanspraak op ouderdomspensioen die een wettelijk vastgesteld bedrag niet te boven gaat (voor 2013: € 451,22 op jaarbasis) kan door het pensioenfonds na twee jaar na beëindiging van het deelnemerschap, dan wel eerder bij pensioeningang, worden afgekocht. Hierbij worden de voorwaarden van de Pensioenwet inachtgenomen.
3. Het pensioenfonds heeft de mogelijkheid om het partnerpensioen van de partner bij ingang, het wezenpensioen van het kind bij ingang en de aanspraak op bijzonder partnerpensioen van de gewezen partner bij echtscheiding of beëindiging gezamenlijke huishouding af te kopen, mits het partnerpensioen respectievelijk het wezenpensioen en de aanspraak op bijzonder partner- pensioen het in lid 2 bedoelde bedrag niet te boven gaat. Hierbij worden de voorwaarden van de Pensioenwet inachtgenomen.
4. De hoogte van de afkoopsom wordt bepaald op basis van door het pensioenfonds vastgestelde factoren. Deze factoren zijn vastgelegd in een bij dit pensioenreglement behorende bijlage.
Artikel 26 Fiscale maximering
Op grond van de Wet op de loonbelasting 1964 mag het totale pensioen op het tijdstip van ingang, behoudens enkele toegestane uitzonderingen, niet meer bedragen dan de volgende maxima:
- ouderdomspensioen: 100% van het pensioengevend salaris op de pensioeningangsdatum;
- partnerpensioen: 70% van het pensioengevend salaris dat de deelnemer op de pensioenrichtdatum binnen dezelfde functie zou kunnen bereiken;
- wezenpensioen: 14% van het pensioengevend salaris dat de deelnemer op de pensioenrichtdatum binnen dezelfde functie zou kunnen bereiken. Voor volle wezen geldt een verdubbeling van dit percentage.
Deze maxima dienen te worden opgevat met inbegrip van een uitkering op grond van de AOW, zoals voorgeschreven in de Wet op de loonbelasting 1964.
Artikel 27 Onvoorziene gevallen en beslechting van geschillen
1. In gevallen waarin dit pensioenreglement niet voorziet, beslist het bestuur van het pensioenfonds, tenzij een besluit de financiële belangen van de werkgever beïnvloedt, in welk geval het pensioenfonds beslist na overleg met de werkgever. De belangen van de overige (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden mogen door deze beslissing niet worden geschaad.
2. Indien een (gewezen) deelnemer of pensioengerechtigde het oneens is met de uitvoering van de pensioenregeling kan betrokkene schriftelijk een klacht bij het pensioenfonds indienen. Het pensioenfonds zal de klacht onderzoeken conform de klachten- en geschillenprocedure.
Artikel 28 Onbetaald verlof
1. Als de werknemer onbetaald verlof heeft, blijft de aanspraak op partner- en wezenpensioen voor de maximale duur van achttien maanden ongewijzigd in stand.
2. Met betrekking tot het ouderdomspensioen geldt dat de deelnemer de keuze heeft de opbouw volledig of niet voort te zetten.
3. Wat de gevolgen van onbetaald verlof zijn voor de deelnemersbijdrage, bepalen de werkgever en de werknemer in overleg.
Artikel 29 Algemene bepalingen
1. Het pensioenfonds is niet gehouden tot uitbetaling van partnerpensioen aan degene die met de overledene binnen twaalf maanden voor diens overlijden een partnerschap is aangegaan, terwijl de gezondheidstoestand van de overledene ten tijde van dit aangaan het overlijden redelijkerwijs moest doen verwachten.
2. Het pensioenfonds kan een onderzoek laten instellen naar de gezondheid van de deelnemer, doch uitsluitend indien zij daartoe door de wet niet wordt beperkt.
3. Het pensioenfonds is niet gehouden tot uitbetaling van partnerpensioen of wezenpensioen aan degene die op grond van een vonnis schuldig is bevonden aan het (doen) plegen of mede plegen van moord op de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde.
Artikel 30 Overgangsbepalingen
1. Voor de werknemer die op 31 december 2013 deelnemer was in de Rexel Nederland Regeling 2010 van het pensioenfonds, blijven de risico- verzekeringen voor het partnerpensioen en het wezenpensioen over de deelnemingsperiode vóór 1 januari 2014 in stand, zoals verzekerd onder de Rexel Nederland Regeling 2010. Uitgangspunt is het partnerpensioen en het wezenpensioen dat gedurende de deelnemingsjaren aan de Rexel Nederland Regeling 2010 niet is opgebouwd omdat de voormelde pensioenen op risicobasis verzekerd waren. De hoogte van het partnerpensioen en het wezenpensioen wordt eenmalig vastgesteld per 31 december 2013.
2. Voor werknemer die op 31 december 2013 deelnemer was in de bij de Stichting Pensioenfonds voor de Nederlandse Groothandel (SPNG) ondergebrachte pensioenregeling A en direct aansluitend deelnemer werd in de bij SPNG ondergebrachte pensioenregeling 2013, blijven de risico- verzekeringen voor het partnerpensioen en het wezenpensioen over de deelnemingsperiode vóór 1 januari 2013 in stand, zoals verzekerd bij SPNG onder pensioenregeling A. Uitgangspunt is het partnerpensioen en het wezenpensioen dat gedurende de deelnemingsjaren aan de SPNG pensioenregeling A niet is opgebouwd omdat de voormelde pensioenen op risicobasis verzekerd waren. De hoogte van het partnerpensioen en het wezenpensioen wordt eenmalig vastgesteld per 31 december 2013 op basis van de door SPNG aangeleverde gegevens.
3. De aanspraken op partnerpensioen op basis van de voormelde risicoverzekeringen vervallen bij:
- beëindiging van het deelnemerschap anders dan door overlijden;
- echtscheiding.
De aanspraken op wezenpensioen op basis van de voormelde risico- verzekeringen vervallen bij het einde van de deelneming anders dan overlijden.
4. Voor de gewezen werknemer die op 31 december 2013 deelnemer was aan de Rexel Nederland Regeling 2010 van het pensioenfonds vanwege voortgezette pensioenopbouw tijdens arbeidsongeschiktheid gelden met ingang van
1 januari 2014 de bepalingen van het nieuwe reglement.
Artikel 31 Datum inwerkingtreding
Dit pensioenreglement treedt in werking op 1 januari 2014 en vervangt de Rexel Nederland Regeling 2010 en de voor de werkgever geldende SPNG Regeling 2013. Pensioenrechten en -aanspraken die op grond van de voormelde regelingen zijn verworven blijven behouden.
Bijlage I behorende bij het pensioenreglement van de Rexel Nederland Regeling 2014 bij Stichting Pensioenfonds Sagittarius. De factoren in deze bijlage gelden per 1 januari 2014 zowel voor deelnemers als voor gewezen deelnemers. Het bestuur kan nieuwe factoren vaststellen indien daartoe aanleiding bestaat. In dat geval zal ook deze bijlage overeenkomstig worden aangepast.
Vervroeging van het ouderdomspensioen (artikel 20)
Om de hoogte van het ouderdomspensioen na vervroeging vast te stellen, dient het ouderdomspensioen met pensioenrichtleeftijd 67 te worden vermenigvuldigd met de “correctiefactor ouderdomspensioen” uit de onderstaande tabel.
Leeftijd op pensioeningangsdatum | Correctiefactor ouderdomspensioen |
66 | 0,93 |
65 | 0,87 |
64 | 0,82 |
63 | 0,77 |
62 | 0,73 |
61 | 0,68 |
60 | 0,65 |
Uitstel van het ouderdomspensioen (artikel 21)
Om de hoogte van het ouderdomspensioen na uitstel vast te stellen, dient het ouderdomspensioen met pensioenrichtleeftijd 67 te worden vermenigvuldigd met de “correctiefactor ouderdomspensioen” uit de onderstaande tabel.
Leeftijd op pensioeningangsdatum | Correctiefactor ouderdomspensioen |
68 | 1,07 |
69 | 1,15 |
70 | 1,24 |
Variatie in hoogte ouderdomspensioen (eerst hoger, daarna lager)(artikel 22)
Om in geval van variatie in de hoogte van het ouderdomspensioen de hoge uitkering op de ingangsdatum vast te stellen, dient het pensioen vóór variatie te worden vermenigvuldigd met de
“correctiefactor tot leeftijd ..., hoog” uit de onderstaande tabel. Het pensioen bij de aanvang van de lage uitkering is vast te stellen door het pensioen vóór variatie te vermenigvuldigen met de “correctiefactor
tot leeftijd ..., laag”.
Leeftijd bij aanvang hoge uitkering | Correctiefactor tot leeftijd 65 | Correctiefactor tot leeftijd 70 | ||
hoog | laag | hoog | laag | |
60 | 1,23 | 0,92 | 1,15 | 0,86 |
61 | 1,24 | 0,93 | 1,16 | 0,87 |
62 | 1,26 | 0,95 | 1,17 | 0,88 |
63 | 1,28 | 0,96 | 1,18 | 0,89 |
64 | 1,31 | 0,98 | 1,20 | 0,90 |
65 | n.v.t. | n.v.t. | 1,21 | 0,91 |
66 | n.v.t. | n.v.t. | 1,23 | 0,92 |
67 | n.v.t. | n.v.t. | 1,25 | 0,94 |
Variatie in hoogte ouderdomspensioen (eerst lager, daarna hoger) (artikel 22)
Om in geval van variatie in de hoogte van het ouderdomspensioen de lage uitkering op de ingangsdatum vast te stellen, dient het pensioen vóór variatie te worden vermenigvuldigd met de
“correctiefactor tot leeftijd ..., laag” uit de onderstaande tabel. Het pensioen bij de aanvang van de hoge uitkering is vast te stellen door het pensioen vóór variatie te vermenigvuldigen met de “correctiefactor tot leeftijd ..., hoog”.
Leeftijd bij aanvang lage uitkering | Correctiefactor tot leeftijd 65 | Correctiefactor tot leeftijd 70 | ||
laag | hoog | laag | hoog | |
60 | 0,80 | 1,07 | 0,85 | 1,14 |
61 | 0,79 | 1,06 | 0,85 | 1,13 |
62 | 0,78 | 1,04 | 0,84 | 1,12 |
63 | 0,77 | 1,03 | 0,83 | 1,11 |
64 | 0,76 | 1,02 | 0,82 | 1,09 |
65 | n.v.t. | n.v.t. | 0,81 | 1,08 |
66 | n.v.t. | n.v.t. | 0,80 | 1,07 |
67 | n.v.t. | n.v.t. | 0,79 | 1,05 |
Omzetting van ouderdomspensioen in partnerpensioen bij beëindiging deelnemerschap (artikel 23) Om bij beëindiging van het deelnemerschap de hoogte van het ouderdomspensioen na omzetting van het ouderdomspensioen in partnerpensioen vast te stellen, dient het ouderdomspensioen vóór omzetting te worden vermenigvuldigd met de “correctiefactor ouderdomspensioen” uit de onderstaande tabel, waarbij gekozen kan worden voor een partnerpensioen van 50% of 70% van het ouderdomspensioen.
Leeftijd op ruilmoment | Correctiefactor ouderdomspensioen (partnerpensioen 70%) | Correctiefactor ouderdomspensioen (partnerpensioen 50%) |
65 en ouder | 0,83 | 0,87 |
55 tot en met 64 | 0,80 | 0,85 |
45 tot en met 54 | 0,77 | 0,83 |
35 tot en met 44 | 0,76 | 0,81 |
25 tot en met 34 | 0,75 | 0,81 |
jonger dan 25 | 0,74 | 0,80 |
Omzetting van ouderdomspensioen in partnerpensioen op pensioeningangsdatum (artikel 23)
Om bij pensionering de hoogte van het ouderdomspensioen na omzetting van het ouderdomspensioen in partnerpensioen vast te stellen, dient het ouderdomspensioen vóór omzetting te worden
vermenigvuldigd met de “correctiefactor ouderdomspensioen” uit de onderstaande tabel, waarbij gekozen kan worden voor een partnerpensioen van 50% of 70% van het ouderdomspensioen.
Leeftijd op ruilmoment | Correctiefactor ouderdomspensioen (partnerpensioen 70%) | Correctiefactor ouderdomspensioen (partnerpensioen 50%) |
67 | 0,84 | 0,88 |
66 | 0,84 | 0,88 |
65 | 0,85 | 0,88 |
64 | 0,85 | 0,89 |
63 | 0,85 | 0,89 |
62 | 0,86 | 0,89 |
61 | 0,86 | 0,90 |
60 | 0,87 | 0,90 |
Omzetting van partnerpensioen in ouderdomspensioen (artikel 24)
Om de hoogte van het ouderdomspensioen na omzetting van het partnerpensioen in extra ouderdomspensioen vast te stellen, dient het om te zetten partnerpensioen (100%, 75%, 50% of 25% is mogelijk) te worden vermenigvuldigd met de “correctiefactor partnerpensioen” uit de onderstaande tabel en vervolgens te worden opgeteld bij het ouderdomspensioen vóór omzetting.
Leeftijd op ruilmoment | Correctiefactor partnerpensioen |
67 | 0,29 |
66 | 0,28 |
65 | 0,27 |
64 | 0,26 |
63 | 0,25 |
62 | 0,24 |
61 | 0,23 |
60 | 0,22 |
Bijlage II behorende bij het pensioenreglement van de Rexel Nederland Regeling 2014 bij Stichting Pensioenfonds Sagittarius. De afkoopfactoren in deze bijlage gelden van 1 januari 2024 tot en met
31 december 2024. Jaarlijks per 1 januari zullen nieuwe factoren worden vastgesteld. De factoren gelden zowel voor (gewezen) deelnemers als voor pensioengerechtigden.
Afkoop van pensioen (artikel 25)
Om de hoogte van het afkoopbedrag van het pensioen vast te stellen, dient het pensioen te worden vermenigvuldigd met de factoren uit de onderstaande tabel.
Leeftijd van de verzekerde | Factor niet ingegaan ouderdoms- pensioen | Factor niet ingegaan partner- pensioen | Leeftijd van de partner | Factor ingegaan partner- pensioen | Leeftijd van het kind | Factor ingegaan wezen- pensioen | ||
21 | 7,318 | 2,084 | 21 | 35,410 | 1 | 19,341 | ||
22 | 7,410 | 2,125 | 22 | 35,116 | 2 | 18,804 | ||
23 | 7,501 | 2,167 | 23 | 34,817 | 3 | 18,256 | ||
24 | 7,593 | 2,210 | 24 | 34,512 | 4 | 17,696 | ||
25 | 7,686 | 2,253 | 25 | 34,202 | 5 | 17,124 | ||
26 | 7,779 | 2,297 | 26 | 33,887 | 6 | 16,540 | ||
27 | 7,872 | 2,342 | 27 | 33,565 | 7 | 15,943 | ||
28 | 7,965 | 2,389 | 28 | 33,238 | 8 | 15,333 | ||
29 | 8,060 | 2,435 | 29 | 32,905 | 9 | 14,708 | ||
30 | 8,156 | 2,483 | 30 | 32,566 | 10 | 14,067 | ||
31 | 8,254 | 2,531 | 31 | 32,220 | 11 | 13,409 | ||
32 | 8,354 | 2,581 | 32 | 31,869 | 12 | 12,735 | ||
33 | 8,455 | 2,631 | 33 | 31,511 | 13 | 12,042 | ||
34 | 8,558 | 2,682 | 34 | 31,147 | 14 | 11,330 | ||
35 | 8,663 | 2,733 | 35 | 30,776 | 15 | 10,597 | ||
36 | 8,769 | 2,786 | 36 | 30,400 | 16 | 9,842 | ||
37 | 8,878 | 2,838 | 37 | 30,016 | 17 | 9,064 | ||
38 | 8,988 | 2,891 | 38 | 29,627 | 18 | 8,264 | ||
39 | 9,102 | 2,946 | 39 | 29,230 | 19 | 7,440 | ||
40 | 9,219 | 3,000 | 40 | 28,827 | 20 | 6,591 | ||
41 | 9,338 | 3,055 | 41 | 28,418 | 21 | 5,719 | ||
42 | 9,462 | 3,109 | 42 | 28,002 | 22 | 4,823 | ||
43 | 9,589 | 3,164 | 43 | 27,579 | 23 | 3,904 | ||
44 | 9,720 | 3,219 | 44 | 27,151 | 24 | 2,961 | ||
45 | 9,857 | 3,273 | 45 | 26,715 | 25 | 1,995 | ||
46 | 9,998 | 3,328 | 46 | 26,273 | 26 | 1,006 | ||
47 | 10,145 | 3,382 | 47 | 25,825 | 27 | 0,000 | ||
48 | 10,298 | 3,435 | 48 | 25,371 | ||||
49 | 10,458 | 3,488 | 49 | 24,911 | ||||
50 | 10,627 | 3,539 | 50 | 24,443 | ||||
51 | 10,805 | 3,590 | 51 | 23,971 | ||||
52 | 10,992 | 3,640 | 52 | 23,492 | ||||
53 | 11,190 | 3,687 | 53 | 23,007 | ||||
54 | 11,400 | 3,734 | 54 | 22,516 | ||||
55 | 11,623 | 3,778 | 55 | 22,020 | ||||
56 | 11,861 | 3,819 | 56 | 21,518 | ||||
57 | 12,114 | 3,858 | 57 | 21,011 | ||||
58 | 12,384 | 3,894 | 58 | 20,499 | ||||
59 | 12,671 | 3,927 | 59 | 19,981 | ||||
60 | 12,976 | 3,955 | 60 | 19,457 | ||||
61 | 13,299 | 3,980 | 61 | 18,930 | ||||
62 | 13,641 | 4,001 | 62 | 18,397 | ||||
63 | 14,004 | 4,016 | 63 | 17,860 | ||||
64 | 14,387 | 4,027 | 64 | 17,318 | ||||
65 | 14,792 | 4,032 | 65 | 16,771 | ||||
66 | 15,221 | 4,031 | 66 | 16,221 | ||||
67 | 15,667 | 4,036 | 67 | 15,667 |
Bijlage II Rexel Nederland Regeling 2014_2024