Contract
Beknopte toelichting bij de verantwoordelijkheid en de aansprakelijkheid van enkele betrokkenen (bijlage bij het contract)
1.1 De ouders
De ouders kunnen op basis van twee gronden aangesproken worden. Enerzijds kunnen ze aangesproken worden in hun hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger van hun minderjarig kind. Anderzijds kunnen ze aangesproken worden op basis van art. 1384, lid 2
B.W.1 Wanneer het gaat om een meerderjarig kind kunnen zijn ouders uiteraard niet meer
aangesproken worden in hun hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger. De leerling zal in dat geval immers zelf aansprakelijk gesteld kunnen worden. Verder zullen de ouders in een dergelijk geval ook niet aangesproken kunnen worden op basis van art. 1384, lid 2 B.W.
1.1.1 Aansprakelijkheid als wettelijke vertegenwoordiger
Als het minderjarige kind de algemene zorgvuldigheidsnorm, afgeleid uit art. 1382 B.W.2, heeft overtreden en daarbij voorzienbare schade heeft veroorzaakt, kunnen de ouders hiervoor aansprakelijk gesteld worden. De minderjarige moet dan wel schuldbekwaam zijn. Dit wil zeggen dat hij over het nodige onderscheidingsvermogen beschikt, zodat de onrechtmatige daad aan hem toerekenbaar is. Deze schuldbekwaamheid zal door de feitenrechter steeds in concreto worden beoordeeld. De rechtspraak aanvaardt bij wijze van feitelijk vermoeden dat kinderen vanaf zeven jaar toerekeningsvatbaar zijn. Dit is echter geen vaste regel. Ook andere factoren spelen hierbij een rol, zoals de opvoeding van het kind, de aard van het schadeverwekkend gedrag, het milieu waarin het kind opgroeit, …
1.1.2 Aansprakelijkheidsvermoeden van de ouder
Om de ouders op basis van art. 1384, lid 2 B.W. aansprakelijk te stellen voor de schade die hun kind veroorzaakt heeft, is vereist dat hun minderjarig kind schade heeft berokkend aan een derde door een onrechtmatige daad. Hier aanvaardt de rechtspraak een objectieve onrechtmatige daad van het kind als voldoende. Dit betekent dat de feitenrechter niet moet onderzoeken of het kind ook schuldbekwaam is. Het is bijgevolg voldoende dat het kind zich niet heeft gedragen als een normale zorgvuldige persoon in dezelfde omstandigheden geplaatst.
Wanneer het slachtoffer de toepassingsvoorwaarden van art. 1384, lid 2 B.W. heeft bewezen, worden de ouders vermoed aansprakelijk te zijn. De ouders worden dan vermoed
1 Art. 1384, lid 2 B.W.: “De vader en de moeder zijn aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door hun minderjarige kinderen.”
2 Art. 1382 B.W.: “Elke daad van de mens, waardoor aan een ander schade wordt veroorzaakt, verplicht degene door wiens schuld de schade is ontstaan, deze te vergoeden.”
Pagina 1 van 3
een fout te hebben begaan in het toezicht op of de opvoeding van hun kind. Het is voldoende dat de ouders één van beide fouten gemaakt hebben om aansprakelijk gesteld te worden. Om de ouders aansprakelijk te stellen voor de schade die hun kind veroorzaakt heeft, kan i.c. enkel het tekort schieten in de opvoedingsverplichting aangetoond worden. Op het moment dat hun kinderen naar school gaan, of deelnemen aan activiteiten georganiseerd door de school kunnen zij geen toezicht uitoefenen over hun kinderen. Het gebeurt eerder uitzonderlijk dat ouders aansprakelijk gesteld worden op basis van art. 1384, lid 2 B.W.
1.2 De leraar
Art. 1384, lid 4 B.W.3 schrijft de aansprakelijkheid van de onderwijzer voor, voor de schade die een leerling aan een derde heeft veroorzaakt gedurende de tijd dat hij onder zijn toezicht stond. Indien de school niet in toezicht door een leraar voorziet, – zoals i.c. het geval is – kan de leraar niet aansprakelijk gesteld worden voor de schade die de leerlingen veroorzaakt hebben.
1.3 De school
Wanneer een leerling schade toebrengt aan een derde, kan de school aansprakelijk gesteld worden op basis van art. 1382 B.W. Zo zou geargumenteerd kunnen worden dat de school haar algemene zorgvuldigheidsplicht niet is nagekomen door leerlingen gedurende twee dagen zonder toezicht op pad te sturen. Uiteraard kan de school argumenteren dat er duidelijke afspraken gemaakt werden (cf. contract), dat er rekening gehouden werd met het karakter en de leeftijd van de leerling, enz. De school moet m.a.w. kunnen aantonen dat ze gehandeld heeft als een goede huisvader, of dat een andere school, in dezelfde omstandigheden geplaatst, dezelfde beslissing genomen zou hebben.
1.4 De organisatie/instelling
De organisatie/instelling die toestaat dat leerlingen van het 2e leerjaar van de derde graad gedurende drie dagen meeleven en meewerken, is gehouden tot het uitoefenen van een begeleidend toezicht. De inhoud van het toezicht wordt contractueel vastgelegd. In het contract wordt dit minimaal ingevuld. Het betekent geenszins dat de organisatie/instelling instaat voor permanent toezicht tijdens de dag, ’s avonds en ’s nachts.
De organisatie/instelling kan met twee situaties geconfronteerd worden. Ofwel kan zijzelf schade lijden, bv. omdat de leerlingen iets stuk maken. Ofwel kunnen de leerlingen, op het moment dat ze verblijven in de organisatie/instelling schade toebrengen aan iemand anders.
• Wanneer de leerlingen schade toebrengen aan de organisatie/instelling kan de organisatie/instelling een schadevergoeding eisen van de meerderjarige leerling of van
3 Art. 1384, lid 4 B.W.: “De onderwijzers en de ambachtslieden, voor de schade door hun leerlingen en leerjongens veroorzaakt gedurende de tijd dat deze onder hun toezicht staan.”
de ouders, als wettelijke vertegenwoordiger van hun minderjarig kind. Eventueel kunnen zij beroep doen op hun familiale verzekeringspolis (BA privéleven).
• Wanneer de leerlingen schade toebrengen aan een derde (niet de organisatie/instelling) dan kan deze derde schadevergoeding eisen van de leerling, de ouders en eventueel de school. In dit geval zou het slachtoffer ook een aansprakelijkheidsvordering kunnen instellen tegen de organisatie/instelling. Of deze vordering slaagt, hangt uiteraard zeer sterk af van de feitelijke omstandigheden. Toch is dit o.i. niet evident, zeker wanneer contractueel duidelijke afspraken worden gemaakt. Indien de organisatie/instelling wordt aangesproken voor schade die de leerlingen zouden toegebracht hebben aan een derde, dient zij de school hiervan onmiddellijk op de hoogte te brengen. De organisatie/instelling moet aan de derde enkel meedelen dat hij de verantwoordelijke van de school, als burgerrechtelijke aansprakelijke, op de hoogte zal brengen en dat die zal zorgen voor de verdere opvolging.
Bron: VVKSO, Xxxxxxxxxxxxx 0, 0000 Xxxxxxx