PREPENSIOENREGLEMENT PERSONENVERVOER
PREPENSIOENREGLEMENT PERSONENVERVOER
Stichting bedrijfstakpensioenfonds voor het beroepsvervoer over de weg
Juli 2021
Inhoudsopgave
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN 3
Artikel 1.1 Begripsbepalingen 3
Artikel 1.5 Prepensioengrondslag 7
Artikel 1.6 Wettelijke bepalingen 7
Artikel 2.1 Jaarlijks Prepensioen 9
Artikel 2.2 Aanvullend prepensioen 9
Artikel 3.1 Voorwaarden voor toeslagverlening op prepensioenrechten en prepensioenaanspraken 12
Hoofdstuk 4 Premiecompensatie Ziektekosten 13
Hoofdstuk 5 Premievrije aanspraken 14
Artikel 5.1 Premievrije aanspraken bij beëindiging van de deelneming 14
Hoofdstuk 6 Premievrije deelneming bij re-integratie 15
Artikel 6.1 Premievrije deelneming bij re-integratie na arbeidsongeschiktheid 15
Hoofdstuk 7 Samenloop met uitkeringen of neveninkomsten 16
Artikel 7.1 Samenloop ZW/(T)AIP/WAO/WIA-uitkering en prepensioenuitkering 16
Artikel 7.2 Samenloop inkomsten uit nevenwerkzaamheden en aanvullende prepensioenuitkering 16
Artikel 8.1 Premievaststelling 18
Artikel 8.2 Premie afdracht 18
Hoofdstuk 9 Bijzondere bepalingen 19
Artikel 9.1 Deeltijd-prepensioen 19
Artikel 9.2 Vervroegen en uitstellen prepensioendatum (tot pensioendatum) 19
Artikel 9.3 Plicht tot waardeoverdracht 21
Artikel 9.3A Bevoegdheid tot waardeoverdracht 21
Artikel 9.3B Verval van aanspraken na waardeoverdracht 21
Artikel 9.3C Inkomende waardeoverdracht 21
Artikel 9.4 Verevening prepensioen na scheiding 22
Artikel 9.5 Aanvraag en toekenning van prepensioen 23
Artikel 9.6 Uitbetaling van prepensioen 23
Artikel 9.6A Afkoop van prepensioenen, algemene bepalingen 23
Artikel 9.6B Afkoop van klein prepensioen op de ingangsdatum van het prepensioen 24
Artikel 9.6C Afkoop van klein prepensioen op de prepensioendatum bij beëindiging van de deelneming voor 1 januari 2007 24
Artikel 9.6D Afkoop van fiscaal bovenmatig prepensioen 24
Artikel 9.7 Verplichtingen van de aangesloten werkgevers, de deelnemers en de prepensioengerechtigden 25 Artikel 9.8 Vervallen. 25
Hoofdstuk 10 Korting van prepensioen 25
Artikel 10.1 Aanpassing van de te verwerven aanspraken 25
Artikel 10.2 Korting van prepensioenaanspraken en prepensioenrechten 25
Hoofdstuk 11 Premievergoeding ouderdomspensioen 27
Artikel 12.1 Vrijstelling wegens gemoedsbezwaren 28
Artikel 12.2 Spaarbijdragen bij vrijstelling wegens gemoedsbezwaren 28
Artikel 12.3 Uitkeringen (bij overlijden) gemoedsbezwaarde 29
Artikel 12.4 Van kracht worden prepensioenregeling 30
Artikel 12.5 Intrekking vrijstelling 30
Hoofdstuk 13 Bijzondere regelingen 31
Artikel 13.1 Bijzondere regelingen 31
Artikel 13.2 Omzetting van de aanspraken op prepensioen in extra aanspraken op ouderdomspensioen op 1 januari 2018 31
Hoofdstuk 14 Hardheidsclausule, slotbepaling en inwerkingtreding 32
Artikel 14.1 Hardheidsclausule 32
Artikel 14.3 Inwerkingtreding 32
Tabel E: Ruiltarief voor omzetting prepensioen in ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 13.2 36
Sekseneutrale afkoopfactoren 37
Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Begripsbepalingen
In dit reglement wordt verstaan onder:
a. het fonds: Stichting Prepensioenfonds voor het Personenvervoer.
b. het bestuur: het bestuur van het fonds.
c. deelnemer: de werknemer als bedoeld in artikel 17 lid 1 onder a of b van de statuten.
d. gewezen deelnemer: degene die zijn deelneming anders dan door overlijden of het
ingaan van het prepensioen heeft beëindigd en die zijn prepensioenaanspraken niet heeft overgedragen aan een andere pensioenuitvoerder.
e. geprepensioneerde: degene die prepensioen ontvangt.
x. xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx: hetgeen tussen werknemer en werkgever is overeengekomen
betreffende prepensioen.
g. aangesloten werkgever: de werkgever als bedoeld in artikel 16 van de statuten.
x. xxxxxxxxxxxx werkgever: de niet bij het fonds aangesloten werkgever aan wie ten behoeve
van zijn werknemers vrijstelling van verplichting tot aansluiting bij het fonds is verleend.
i. bedrijfstak: de bedrijfstak Personenvervoer als omschreven in de verplichtstelling.
j. de Wet: de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000.
x. xxxxxxxxxxxxxxxx: de eerste dag van de maand, waarin de deelnemer of gewezen
deelnemer 62 jaar wordt.
l. pensioendatum: de eerste dag van de maand, waarin de deelnemer of gewezen
deelnemer 65 jaar wordt.
m. premiebetalingsperiode: elk kalenderjaar of deel van een kalenderjaar waarover premie is
betaald en waarvoor eenzelfde prepensioengrondslag geldt.
n. scheiding: hieronder wordt in dit reglement verstaan:
- beëindiging van het huwelijk door echtscheiding;
- ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed;
- beëindiging van het wettig geregistreerd partnerschap.
o. scheidingsdatum: - in geval van echtscheiding en beëindiging van het wettig
geregistreerd partnerschap: de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand;
- in geval van scheiding van tafel en bed: de datum van de inschrijving van de beschikking in het huwelijksgoederenregister.
p. Wet Pensioenverevening: de Wet Verevening pensioenrechten bij scheiding (Stb. 1994,
q. partner: de persoon waarmee de deelnemer, gewezen deelnemer of geprepensioneerde:
- is gehuwd; of,
- een partnerrelatie is aangegaan die is geregistreerd in de registers van de Burgerlijke stand.
r. gewezen partner: de partner als bedoeld onder p, met wie;
- het huwelijk is geëindigd door echtscheiding of scheiding van tafel en bed; of,
- de partnerrelatie in de registers van de Burgerlijke stand is beëindigd, anders dan door dood of vermissing.
s. toeslag: een verhoging van;
- een prepensioenrecht;
- een prepensioenaanspraak van een deelnemer, mits de verhoging geen verband houdt met een verhoging van de prepensioengrondslag, de toename van het in aanmerking te nemen aantal jaren of een wijziging van de prepensioenovereenkomst;
- prepensioenaanspraak van een gewezen deelnemer.
x. xxxxxxxxxxxxxxxx: het recht op een ingegaan prepensioen, uitgezonderd
overeengekomen voorwaardelijke toeslagverlening.
u. prepensioenaanspraak: het recht op een nog niet ingegaan prepensioen, uitgezonderd
overeengekomen voorwaardelijke toeslagverlening.
v. aanspraakgerechtigde: persoon die begunstigde is voor een nog niet ingegaan prepensioen.
w. prepensioengerechtigde: persoon voor wie op grond van een prepensioenovereenkomst
het prepensioen is ingegaan.
x. uitvoeringsreglement: de door het fonds opgestelde regeling met betrekking tot de
verhouding tussen het fonds en de werkgever.
y. actuaris: een actuaris als bedoeld in artikel 148 van de Pensioenwet.
z. lidstaat: een lidstaat van de Europese Unie alsmede een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij de Overeenkomst betreffende Europese Economische Ruimte.
aa. toezichthouder: de Stichting Autoriteit Financiële Markten of De Nederlandsche Bank N.V., ieder voor zover belast met de uitoefening van het toezicht bij of krachtens artikel 151 van de Pensioenwet.
Artikel 1.2 Deelneming
1. De bepalingen van dit reglement zijn van toepassing op degenen, die deelnemer zijn in de zin van artikel 17 lid 1 onder a en b van de statuten.
2. In dit prepensioenreglement wordt onder deelneming, respectievelijk deelneming in het fonds verstaan de deelneming voor zover deze is gelegen op of na 1 januari 2004, tenzij anders vermeld.
3. Voor zover de werknemer niet behoort tot werknemers als bedoeld in het vierde lid, vangt de deelneming aan op de eerste dag van de maand waarin de werknemer de 21-jarige leeftijd bereikt, dan wel op de latere datum van indiensttreding bij een aangesloten werkgever. Voor de werknemers van 21 jaar en ouder die op 1 januari 2004 in dienst zijn van een aangesloten werkgever vangt de deelneming aan op 1 januari 2004.
4. Van deelneming zijn uitgezonderd:
Werknemers die op 31 december 2003 62 jaar of ouder waren.
5. De deelneming in het fonds van een deelnemer als bedoeld in het eerste lid eindigt:
a. zodra hij niet meer behoort tot de werknemers bedoeld in artikel 2, onder z, van de statuten;
b. door zijn overlijden;
c. door het bereiken van de prepensioendatum, dan wel in geval van uitstel van het prepensioen, op de datum waarop het prepensioen ingaat.
Artikel 1.3 Aanspraken
1. De deelneming geeft aanspraak op tijdelijk ouderdomspensioen voor de deelnemer of gewezen deelnemer, hierna te noemen: prepensioen.
2. Het prepensioen gaat in op de prepensioendatum en het eindigt op de pensioendatum, dan wel op de laatste dag van de maand waarin de geprepensioneerde overlijdt. Bij overlijden van de deelnemer of gewezen deelnemer vóór de ingang van het prepensioen vervallen de aanspraken op prepensioen. De deelnemer of gewezen deelnemer op wie het pensioenreglement Pensioenfonds Vervoer of – indien het een gewezen deelnemer betreft – pensioenreglement VI van toepassing is en van wie het prepensioen nog niet is ingegaan, kan ervoor kiezen de einddatum van het prepensioen te stellen op de eerste dag van de maand waarin de deelnemer of gewezen deelnemer de AOW- gerechtigde leeftijd bereikt. Ingeval hiervoor wordt gekozen wordt de op basis van de eerste volzin van dit lid vastgestelde prepensioenuitkering verlaagd aan de hand van een door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgestelde sekseneutrale tabel die is gebaseerd op algemeen aanvaarde actuariële grondslagen, (bijlage I behorende bij dit reglement, tabel D). De tabel is vastgesteld voor de periode van 1 juli 2021 tot en met 30 juni 2022.
3. De opbouw en de financiering van de prepensioenaanspraken vinden gedurende het deelnemerschap ten minste evenredig in de tijd plaats.
4. In afwijking van het bepaalde in het vorige lid vindt met ingang van 1 januari 2006 geen opbouw van prepensioenaanspraken meer plaats voor deelnemers die geboren zijn op of na 1 januari 1950.
5. De aanspraak op prepensioen dient voor de deelnemer in elk geval steeds aan het einde van ieder kalenderjaar dan wel, indien dat eerder is, bij beëindiging van de deelneming, volledig te zijn gefinancierd.
6. Deze prepensioenregeling is een uitkeringsovereenkomst in de zin van artikel 10 van de Pensioenwet.
Artikel 1.4 Loon
1 Onder loon wordt verstaan: het op de datum van de vaststelling van de prepensioengrondslag voor de deelnemer geldende:
a. vaste loon in geld vermeerderd met de provisie, de OV-toeslag, de HAP-toeslag en de vakantietoeslag indien de deelnemer als taxichauffeur werkzaam is;
b. vaste loon in geld vermeerderd met de vakantietoeslag, indien de deelnemer xxxxxx xxx als taxi-chauffeur werkzaam is;
x. xxxxxxxxxxx in geld vermeerderd met de diplomatoeslag, de onregelmatigheidstoeslag
de onderbrekingstoeslag en de vakantietoeslag, indien de deelnemer in het besloten busvervoer werkzaam is;
waarbij onder vakantietoeslag dient te worden verstaan het op de datum van de vaststelling van de prepensioengrondslag geldende vakantietoeslagpercentage.
2. a. Voor de toepassing van het bepaalde in het eerste lid, onder a, wordt met inachtneming van het bepaalde in artikel 1.5, vijfde lid, onder OV-toeslag verstaan:
- het geldend uurloon voor het openbaar vervoer, minus het uurloon voor het regulier taxivervoer maal het aantal uren dat de taxichauffeur in het kalenderjaar van vaststelling van de prepensioengrondslag openbaar vervoer heeft verricht;
b. Voor de toepassing van het bepaalde in het eerste lid, onder a, wordt onder provisie verstaan: de geldende provisie voor de taxi-chauffeur die aan de taxi-chauffeur in het jaar voorafgaand aan de vaststelling van de prepensioengrondslag is toegekend. Hierbij geldt:
- indien de deelnemer gedurende het gehele voorgaande jaar als taxi-chauffeur bij zijn werkgever werkzaam is geweest: de provisie, die hij gedurende het kalenderjaar heeft genoten;
- indien de deelnemer niet gedurende het gehele voorgaande kalenderjaar als taxi-chauffeur bij zijn werkgever is geweest: de provisie, die een gelijksoortige werknemer die wel aan het vereiste heeft voldaan, in het voorgaande jaar heeft genoten.
c. Voor de toepassing van het bepaalde in het eerste lid, onder c, wordt met inachtneming van het bepaalde in artikel 1.5, vijfde lid, onder onregelmatigheidstoeslag verstaan:
- voor rijdend personeel: de geldende onregelmatigheidstoeslag die het rijdend personeel in het kalenderjaar van vaststelling van de prepensioengrondslag is toegekend voor de uitvoering van tourwagenritten, ongeregeld vervoer en pendelvervoer op zaterdag, op zon- en feestdagen en/of op doordeweekse dagen tussen 00.00 uur en 06.00 uur. Tevens wordt hieronder verstaan de geldende onregelmatigheidstoeslag die aan het rijdend personeel in het kalenderjaar van vaststelling van de prepensioengrondslag is toegekend voor de uitvoering van groepsvervoer op zaterdag, zon- en feestdagen tussen 00.00 uur en 24.00 uur en/of op doordeweekse dagen tussen 20.00 uur en 06.00 uur;
- voor technisch en niet-rijdend personeel: de geldende onregelmatigheidstoeslag die aan het technisch en niet-rijdend personeel in het kalenderjaar van vaststelling van de prepensioengrondslag is toegekend voor arbeidsuren op zaterdag, zon- en feestdagen tussen
00.00 uur en 24.00 uur en /of op doordeweekse dagen tussen 20.00 uur en 06.00 uur.
d. Voor de toepassing van het bepaalde in het eerste lid, onder c, wordt met inachtneming van het bepaalde in artikel 1.5, vijfde lid, onder onderbrekingstoeslag verstaan:
- de geldende onderbrekingstoeslag die aan het rijdend personeel in het kalenderjaar van vaststelling van de prepensioengrondslag is toegekend voor onderbreking van de dienst.
3. Indien op de datum van vaststelling van de prepensioengrondslag de werkgever aan de werknemer tijdelijk geen loon of niet het normale loon is verschuldigd, omdat de werknemer:
a. ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, zwangerschap of bevalling; of,
b. wegens gehele of gedeeltelijke werkloosheid tijdens het dienstverband een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet geniet; dan wel,
c. om redenen als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965, tijdelijk geen of niet gedurende de voor hem geldende werktijd arbeid verricht in dienst van de aangesloten werkgever,
wordt met inachtneming van het bepaalde in de voorgaande leden als het loon van de deelnemer beschouwd het loon, dat zonder verzuim voor hem zou hebben gegolden.
4. Voor de toepassing van het bepaalde in het eerste lid, onder a, met betrekking tot de HAP-toeslag is het volgende van belang:
Huisartsenvervoer: HAP-toeslag
a. Onder het vervoer van huisartsen wordt verstaan het in opdracht van een huisartsenpost vervoeren en assisteren van huisartsen in een speciaal daartoe uitgerust en als zodanig herkenbaar voertuig. Het voertuig is eventueel uitgerust met optische en geluidssignalen.
b. Chauffeurs die het hierboven beschreven werk verrichten, hebben met ingang van 1 juli 2005 recht op een HAP-toeslag op het voor hen geldende uurloon van € 1,25 bruto voor de tijd die zij daadwerkelijk met de uitvoering van HAP-vervoer belast zijn.
Artikel 1.5 Prepensioengrondslag
1. De prepensioengrondslag van de deelnemer wordt vastgesteld op 1 januari van elk kalenderjaar. In geval van aanvang of hernieuwde aanvang van de deelneming of bij verandering van de overeengekomen wekelijkse arbeidsduur wordt de prepensioengrondslag vastgesteld in de loop van het kalenderjaar.
2. De prepensioengrondslag van de deelnemer is gelijk aan het op de vaststellingsdatum voor hem geldende tot een jaarbedrag herleide en op een hele euro naar boven afgerond loon.
3. De prepensioengrondslag wordt gemaximeerd op 260 maal het geldende maximum-dagloon waarover ingevolge de Wet financiering sociale verzekeringen de WW-premie wordt berekend. Hierbij wordt geen rekening gehouden met een wijziging in bedoeld bedrag met terugwerkende kracht.
4. Bij een structurele verhoging van het in het derde lid bedoelde bedrag, zal het bestuur zich beraden over een wijziging van dat lid. De wijziging zal in het reglement worden vastgelegd.
5. Het loon in verband met OV-toeslag, onregelmatigheidstoeslag dan wel onderbrekingstoeslag, als bedoeld in artikel 1.4, lid 2, wordt eerst na afloop van het kalenderjaar, respectievelijk bij het eerdere einde van de deelneming, gerekend tot het loon waarnaar de prepensioengrondslag van dat kalenderjaar wordt vastgesteld.
6. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, eerste volzin, geldt in geval van oproeparbeid dat de prepensioengrondslag van elk kalenderjaar, respectievelijk bij eerdere einde van de deelneming, eerst na afloop van dat kalenderjaar wordt vastgesteld op basis van het loon over dat kalenderjaar.
7. Indien een deelnemer met zijn werkgever een arbeidstijd is overeengekomen die minder bedraagt dan 40 uren per week en de deelnemer in een werkweek meer werkt dan het met zijn werkgever overeengekomen aantal uren, dan wordt de deelnemer voor de toepassing van dit lid geacht gedurende die week het hogere aantal uren met zijn werkgever te zijn overeengekomen.
Het loon in verband met meerwerk als bedoeld in dit lid, wordt na afloop van het kalenderjaar, respectievelijk bij het eerdere einde van de deelneming, alsnog gerekend tot het loon waarnaar de prepensioengrondslag van dat kalenderjaar wordt vastgesteld. Het aantal uren dat is overeengekomen inclusief het aantal uren meerwerk kan daarbij niet hoger zijn dan 40 uren per werkweek.
Artikel 1.6 Wettelijke bepalingen
1. Een aanspraak op prepensioen kan niet bij overeenkomst tussen de
(gewezen) deelnemer en het fonds worden verminderd zonder schriftelijke toestemming van de partner. Dit geldt niet als de vermindering het gevolg is van een wettelijke bepaling.
2. Prepensioenen en aanspraken kunnen niet worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden, anders dan in de gevallen voorzien bij of krachtens de Pensioenwet.
3. Verpanding is toegestaan voor het verlenen van zekerheid voor het verkrijgen van uitstel van betaling als bedoeld in artikel 25, vijfde lid, van de Invorderingswet 1990.
4. Volmacht tot invordering van uitkeringen uit hoofde van een prepensioenrecht, onder welke vorm of welke benaming ook verleend, is steeds herroepelijk.
5. Beslag op prepensioen is slechts mogelijk indien en voor zover dit wettelijk is toegestaan.
6. In geval van beslaglegging op prepensioen is het fonds bevoegd de daarmee gepaard gaande kosten geheel of gedeeltelijk bij de prepensioengerechtigde in rekening te brengen, al dan niet door verrekening met dat prepensioen.
7. Elk beding, strijdig met het bepaalde in een van de voorgaande leden van dit artikel, is ten opzichte van het fonds nietig.
8. Bij de vaststelling van prepensioenen en aanspraken worden de in de Wet op de loonbelasting 1964 en het Uitvoeringsbesluit op de Loonbelasting 1965 aangegeven maxima en begrenzingen mee in aanmerking genomen.
Hoofdstuk 2
Prepensioen
Artikel 2.1 Jaarlijks Prepensioen
1. Het verzekerde jaarlijkse prepensioen van de deelnemer bedraagt 85/41 % (2,073) van de som van de prepensioengrondslagen, waarover de premie aan het fonds is betaald.
2. Indien de premie is berekend over een evenredig gedeelte van de prepensioengrondslag, wordt bij de bepaling van de som alleen met dat gedeelte van de prepensioengrondslag rekening gehouden.
3. De aanspraak op jaarlijks prepensioen op basis van de prepensioengrondslag wordt per premiebetalingsperiode verworven. Per premiebetalingsperiode wordt een aanspraak op jaarlijks prepensioen verkregen van A x 85/41 % (2,073) x C. Hierin is:
A = de duur van de premiebetalingsperiode in het kalenderjaar;
C = de prepensioengrondslag van de desbetreffende premiebetalingsperiode, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.1.
4. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid bouwt een deelnemer die geboren is op of na 1 januari 1950 met ingang van 1 januari 2006 geen prepensioenaanspraken meer op.
Artikel 2.2 Aanvullend prepensioen
1. Het bestuur van het fonds is bevoegd om - indien en voor zover de financiële toestand van het fonds dit toelaat en gehoord de actuaris - jaarlijks extra prepensioenaanspraken toe te kennen aan degenen die in het volgende kalenderjaar de prepensioendatum bereiken en voldoen aan de onder a, b, c en d genoemde voorwaarden:
a. op 31 december 2003 als werknemer in dienstverband werkzaam zijn bij een werkgever die op die datum is aangesloten bij de Stichting Vrijwillig Vervroegde Uittreding voor het Personenvervoer over de Weg en niet geboren zijn na 1 januari 1983; en
b. vanaf 1 januari 2004 tot aan de prepensioendatum onafgebroken deelnemen aan de prepensioenregeling, waarbij, onverminderd het bepaalde in artikel 2.1, tot de periode van deelnemerschap tevens worden gerekend onderbrekingen van in totaal korter dan zes maanden; en
c. gedurende de 10 jaar direct voorafgaand aan de prepensioendatum onafgebroken als werknemer in dienst zijn geweest bij één of meer aangesloten werkgevers als bedoeld in artikel 16 van de statuten, danwel bij één of meer werkgevers aangesloten bij de Stichting Vrijwillig Vervroegde Uittreding voor het Personenvervoer over de Weg.
Diensttijd doorgebracht bij een werkgever die is vrijgesteld bij de Stichting Vrijwillig Vervroegde Uittreding voor het Personenvervoer over de Weg telt als onderbreking; en
d. vóór 1 januari 1950 zijn geboren.
Van de onder b. en c. gestelde voorwaarde kan door het fonds in gunstige zin worden afgeweken indien als gevolg van, naar het oordeel van het bestuur, bijzondere omstandigheden niet ten volle aan dat vereiste wordt voldaan.
Bij uittreden ná de prepensioendatum, maar vóór de pensioendatum, wordt
het aanvullend prepensioen pas toegekend op de datum waarop het uitgestelde prepensioen ingaat.
2. In geval van seizoensmatige arbeid geldt dat het bestuur van het fonds bevoegd is om - indien en voor zover de financiële toestand van het fonds dit toelaat en gehoord de actuaris - jaarlijks extra prepensioenaanspraken toe te kennen aan degenen die in het volgende kalenderjaar de prepensioendatum bereiken en voldoen aan de onder a tot en met g genoemde voorwaarden:
a. in 2003 als werknemer in dienstverband werkzaam zijn bij een werkgever die op 31 december 2003 is aangesloten bij de Stichting Vrijwillig Vervroegde Uittreding voor het Personenvervoer over de Weg en niet geboren zijn na 1 januari 1983; en
b. vanaf 1 januari 2004 tot aan de prepensioendatum ieder vol kalenderjaar gedurende minimaal
6 maanden per kalenderjaar deelnemen aan de prepensioenregeling, waarbij, onverminderd het bepaalde in artikel 2.1, tot de periode van deelneming tevens worden gerekend onderbrekingen van in totaal korter dan 3 maanden; en
c. in de laatste 7 maanden voorafgaande aan de datum waarop het prepensioen ingaat als werknemer in de bedrijfstak werkzaam zijn geweest; en
e. gedurende 120 maanden als werknemer in de bedrijfstak werkzaam zijn geweest, en
f. in elk van de vijf jaren voorafgaande aan het einde van de arbeidsovereenkomst arbeid hebben verricht bij één of meer aangesloten werkgevers als bedoeld in artikel 16 van de statuten, dan wel bij één of meer werkgevers aangesloten bij de Stichting Vrijwillig Vervroegde Uittreding voor het Personenvervoer over de Weg; en
g. vóór 1 januari 1950 zijn geboren.
Diensttijd doorgebracht bij een werkgever die is vrijgesteld bij de Stichting Vrijwillig Vervroegde Uittreding voor het Personenvervoer over de Weg telt als onderbreking.
Van de onder b. tot en met e. gestelde voorwaarde kan door het fonds in gunstige zin worden afgeweken indien als gevolg van, naar het oordeel van het bestuur, bijzondere omstandigheden niet ten volle aan dat vereiste wordt voldaan.
Bij uittreden ná de prepensioendatum wordt het aanvullend prepensioen pas toegekend op de datum waarop het uitgestelde prepensioen ingaat.
1. Een eenmaal toegekende aanvullende prepensioenuitkering is onvoorwaardelijk. De aanvullende prepensioenuitkering gaat in op de prepensioendatum van de werknemer of, bij uitstel van de prepensioendatum, op de datum waarop het uitgestelde prepensioen ingaat en wordt aan betrokkene uitgekeerd tot de pensioendatum, doch uiterlijk tot de eerste dag van de maand volgend op het overlijden van de geprepensioneerde deelnemer.
2. Op een eenmaal toegekende aanvullend prepensioen wordt toeslag verleend overeenkomstig artikel 3.1.
3. De jaarlijkse aanvullende prepensioenuitkering bedraagt ten hoogste A x B : C. Hierin is:
A = het aantal fictieve deelnemingsjaren vanaf de eerste van de maand waarin de 21 jarige leeftijd ligt tot 1 januari 2004;
B = het opgebouwde prepensioen; C = 41 – A
In 2004 geldt voor de bepaling van het aanvullend prepensioen de volgende maximering: Indien de prepensioengrondslag, zoals vastgesteld volgens artikel 1.5, meer zou bedragen dan 110% van het bedrag dat als prepensioengrondslag zou zijn vastgesteld indien de datum van uittreding één jaar eerder zou liggen, wordt die grondslag tot dit maximale verhogingspercentage beperkt.
4. Het bestuur is bevoegd om de aanvulling te matigen als de middelen van het fonds daartoe nopen.
Hoofdstuk 3
Toeslagen
Artikel 3.1 Voorwaarden voor toeslagverlening op prepensioenrechten en prepensioenaanspraken
Op de prepensioenrechten en de prepensioenaanspraken wordt jaarlijks een toeslag verleend van maximaal de loonindex in de bedrijfstakken voor het Besloten Busvervoer en Taxivervoer. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre prepensioenrechten en prepensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit beleggingsrendement gefinancierd.
Hoofdstuk 4
Premiecompensatie Ziektekosten
Artikel 4.1
1. Het bestuur besluit jaarlijks - indien en voor zover de financiële toestand van het fonds dit toelaat en gehoord de actuaris - of aan degenen die als deelnemer zijn geprepensioneerd een vergoeding kan worden verleend voor de premie voor de ziektekostenverzekering. Een vergoeding wordt uitgedrukt in een voor alle als deelnemer geprepensioneerden gelijk vast bedrag per maand. De vergoeding ingevolge deze bepaling wordt naar rato van de overeengekomen wekelijkse arbeidsduur toegekend. Ook in geval van deeltijdprepensioen als bedoeld in artikel 9.1, wordt de vergoeding ingevolge deze bepaling naar rato toegekend.
2. Het vaste bedrag zal niet meer bedragen dan de maximum werkgeversbijdrage in de premie voor de ziektekostenverzekering.
Hoofdstuk 5
Premievrije aanspraken
Artikel 5.1 Premievrije aanspraken bij beëindiging van de deelneming
1. Indien de deelneming eindigt anders dan door overlijden of het ingaan van het preprepensioen, bestaat recht op premievrije aanspraken volgens het bepaalde in artikel 2.1, lid 1 (prepensioen), met inbegrip van de daarop verkregen toeslagen ingevolge artikel 3.1.
2. Premievrije prepensioenaanspraken voortvloeiend uit verschillende deelnemingsperioden en toekomend aan dezelfde prepensioengerechtigde worden op de prepensioendatum samengeteld.
Hoofdstuk 6
Premievrije deelneming bij re-integratie
Artikel 6.1 Premievrije deelneming bij re-integratie na arbeidsongeschiktheid
1 . Indien de deelnemer op de datum van re-integratie in de bedrijfstak een onderbreking wegens arbeidsongeschiktheid in de zin van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft gehad, kan het bestuur, op grond van door het bestuur daartoe vast te stellen richtlijnen, bedoelde periode van arbeidsongeschiktheid aanmerken als een periode van deelneming. Het aanmerken van een periode van onderbreking wegens arbeidsongeschiktheid als een periode van deelneming kan enkel plaatsvinden indien de deelnemer voor de onderbreking deelnemer was in het fonds.
2. De mate waarin de periode als bedoeld in het eerste lid meetelt, bedraagt afhankelijk van de klasse van arbeidsongeschiktheid:
- 65% of meer | 100% |
- 45% tot 65%: | 50% |
- 25% tot 45%: | 25% |
- minder dan 25% | 0 |
3. De deelnemer dient de onderbreking wegens arbeidsongeschiktheid op door het bestuur te bepalen wijze aan te tonen.
4. Het bepaalde in het tweede lid vindt slechts toepassing indien de betrokken deelnemer of gewezen deelnemer de inlichtingen verstrekt, welke het fonds voor de toepassing van het in het tweede lid bepaalde nodig oordeelt.
5. Indien het bestuur gebruik maakt van de hem, in het eerste lid genoemde bevoegdheid, wordt de deelneming gebaseerd op de prepensioengrondslag die gold bij de aanvang van de termijn van 52 weken, als bedoeld in artikel 7: 629, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, respectievelijk artikel 29, vijfde lid, van de Ziektewet.
Het bestuur kan besluiten om de prepensioengrondslag, indien en voor zover de financiële positie van het fonds zulks toelaat en gehoord de actuaris, procentueel te verhogen op basis van de algemene loonstijging volgens de op betrokkene van toepassing geweest zijnde CAO.
Hoofdstuk 7
Samenloop met uitkeringen of neveninkomsten
Artikel 7.1 Samenloop ZW/(T)AIP/WAO/WIA-uitkering en prepensioenuitkering
1. Indien de geprepensioneerde een aanvulling op grond van de in Pensioenreglement II van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg bedoelde (tijdelijke) invaliditeitspensioenregeling (AIP), een ZW-uitkering en/of een bedrijfstak gerelateerde WAO/WIA- uitkering ontvangt, wordt deze aanvulling, ZW-uitkering en/of WAO/WIA-uitkering op het prepensioen en de eventueel op grond van artikel 2.2 verstrekte aanvulling in mindering gebracht indien en voor zover het totaal van de uitkeringen meer bedraagt dan 85% van het laatste loon als omschreven in artikel 1.4 lid 1, vermeerderd met de na de ingang van het prepensioen ingegane cao-loonstijgingen. Onder het laatste loon wordt in dit lid verstaan het loon dat de deelnemer zou ontvangen op basis van een 100% dienstverband in het jaar van prepensionering. De reglementaire maxima met betrekking tot het prepensioengevend loon zijn hierop van overeenkomstige toepassing.
2. Bij wijziging van het in voorgaande lid bedoelde aanvulling, ZW-uitkering en/of WAO/WIA-uitkering zal het prepensioen en de eventuele aanvulling daarop overeenkomstig het bepaalde in het vorige lid worden aangepast.
Artikel 7.2 Samenloop inkomsten uit nevenwerkzaamheden en aanvullende prepensioenuitkering
1. Indien de geprepensioneerde op de ingangsdatum van het prepensioen een aanvullende prepensioenuitkering ingevolge artikel 2.2 ontvangt en tegen of zonder beloning werkzaamheden verricht of gaat verrichten, dan is hij verplicht dit aan het fonds te melden op of vóór de ingangsdatum van het prepensioen of vóór de latere ingangsdatum van de deze werkzaamheden.
2. Ten aanzien van de sector Besloten Busvervoer geldt dat de neveninkomsten uit nevenwerkzaamheden die al ten minste twee jaar vóór de ingangsdatum van het prepensioen bestonden niet op de aanvullende prepensioenuitkering in mindering zullen worden gebracht.
3. a. de neveninkomsten die het gevolg zijn van een uitbreiding van de nevenwerkzaamheden die in het tweede lid worden bedoeld en neveninkomsten uit nevenwerkzaamheden die nog geen twee jaar vóór de ingangsdatum van het prepensioen bestonden, zullen worden gekort op de aanvullende prepensioenuitkering, indien en voor zover de som van deze bruto neveninkomsten, de bruto aanvullende prepensioenuitkering en de bruto prepensioenuitkering op maandbasis méér bedraagt dan ééntwaalfde deel van 100% van de prepensioengrondslag als bedoeld in artikel 1.5. Een korting geschiedt na afloop van het kalenderjaar waarin over één of meerdere maanden een korting dient plaats te vinden;
b. indien de geprepensioneerde op de ingangsdatum van het prepensioen een aanvullende prepensioenuitkering ontvangt en zonder beloning werkzaamheden gaat verrichten in de bedrijfstak, dan geldt het volgende. Als het naar het oordeel van het bestuur in het maatschappelijk verkeer gebruikelijk is dat de betreffende werkzaamheden tegen beloning worden verricht, dan zal het bestuur de werkzaamheden naar redelijkheid en billijkheid op geld waarderen. In die gevallen is het bestuur bevoegd overeenkomstig het bepaalde onder a dan wel b de aanvullende prepensioenuitkering te verminderen.
4. Als een werkgever en een geprepensioneerde die conform het eerste lid meldingsplichtig is, ieder voor zich of gezamenlijk niet tijdig aan het fonds melden dat zij met elkaar een arbeidsrelatie zijn aangegaan of zullen aangaan, dan zijn zij ieder een direct opeisbare boete aan het fonds verschuldigd van € 4.500,- per geval.
5. In geval van deeltijd-prepensioen als bedoeld in artikel 9.1:
x. xxxxxx de werkzaamheden uit de resterende deeltijd-arbeidsovereenkomst tussen de werkgever en de deeltijd-geprepensioneerde niet als werkzaamheden in de zin van het eerste lid;
b. is het bepaalde in het eerste en ten aanzien van de sector Besloten Busvervoer, het tweede en derde lid slechts van toepassing wanneer de werkzaamheden worden verricht of zullen worden verricht naast de werkzaamheden die voortvloeien uit de tussen werkgever en werknemer met ingang van het deeltijd-prepensioen geldende deeltijd-arbeidsovereenkomst;
c. vindt het vierde lid slechts toepassing wanneer de arbeidsrelatie wordt aangegaan naast de deeltijd-arbeidsovereenkomst die met ingang van het deeltijd-prepensioen geldt .
6. Het bepaalde in het tweede tot en met vijfde lid geldt niet voor degenen van wie het prepensioen vóór 1 januari 2005 is ingegaan en geldt voor degenen voor wie het prepensioen is ingegaan op of na 1 januari 2005 met ingang van 1 juli 2005 of, indien het prepensioen is ingegaan na 1 juli 2005: met ingang van de latere ingangsdatum van het prepensioen.
7. Voor de toepassing van het derde lid onder a van dit artikel, wordt de prepensioengrondslag van artikel 1.5 jaarlijks verhoogd met de toeslag als bedoeld in artikel 3.1.
Hoofdstuk 8
Premie
Artikel 8.1 Premievaststelling
1. Aan het fonds is voor de deelnemer een premie verschuldigd. De periode waarover de premie verschuldigd is, vangt aan op de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de 21-jarige leeftijd bereikt respectievelijk de latere datum van indiensttreding en eindigt uiterlijk met ingang van de prepensioendatum, dan wel in geval de deelnemer het prepensioen uitstelt, op de datum waarop het prepensioen ingaat. De verschuldigde premie bedraagt per 1 januari 2006:
- voor een deelnemer geboren vóór 1 januari 1950 7,81% van de prepensioengrondslag;
- voor een deelnemer geboren op of na 1 januari 1950 3,93% van de prepensioengrondslag. Vanaf 1 januari 2012 is voor de deelnemer geboren op of na 1 januari 1950 geen premie meer verschuldigd.
2. Voor een gedeelte van een jaar wordt de premie berekend over een evenredig gedeelte van de prepensioengrondslag.
Artikel 8.2 Premie afdracht
1. De aangesloten werkgever is de premie voor de in zijn dienst zijnde deelnemer verschuldigd aan het fonds.
2. De aangesloten werkgever is gerechtigd bij elke loonbetaling 2,6% van de prepensioengrondslag op het loon in te houden, ter zake van de periode waarop de loonbetaling betrekking heeft. Indien en voor zover de aangesloten werkgever geen loon aan de deelnemer is verschuldigd, moet de deelnemer zijn aandeel in de premie aan de aangesloten werkgever betalen.
Hoofdstuk 9
Bijzondere bepalingen
Artikel 9.1 Deeltijd-prepensioen
1. Op verzoek van de deelnemer gaat het prepensioen op of na de prepensioendatum gedeeltelijk in. De gedeeltelijke ingang kan uitsluitend plaatsvinden in eenheden van 20%. Wanneer het prepensioen gedeeltelijk is ingegaan, kan één maal per jaar voor een hoger percentage worden gekozen. Het aantal uren in de arbeidsovereenkomst van de deelnemer dient met eenzelfde percentage te worden verminderd als het percentage waarvoor de deelnemer met prepensioen gaat.
2. Het gedeelte van het prepensioen dat op de prepensioendatum ingaat wordt berekend overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.1. Het gedeelte van het opgebouwde prepensioen dat ingaat na de prepensioendatum, wordt herrekend aan de hand van een door het bestuur, gehoord de actuaris vastgestelde tabel (bijlage I behorende bij dit reglement, tabel B). Deze tabel geldt voor de periode van 1 juli 2021 tot en met 30 juni 2022.
Artikel 9.2 Vervroegen en uitstellen prepensioendatum (tot pensioendatum)
1. Op verzoek van de deelnemer gaat het prepensioen in vóór de prepensioendatum, doch niet vóór het bereiken van de 55-jarige leeftijd. In geval van vervroeging wordt het prepensioen inclusief de daarop verleende verhogingen verlaagd aan de hand van een door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgestelde sekseneutrale tabel die is gebaseerd op algemeen aanvaarde actuariële grondslagen, (bijlage I behorende bij dit reglement, tabel A). De tabel geldt voor de periode van 1 juli 2021 tot en met 30 juni 2022. Een verzoek tot vervroeging wordt slechts gehonoreerd indien de dienstbetrekking, voor het fonds aantoonbaar, geheel wordt beëindigd.
In geval het prepensioen op verzoek van de deelnemer ingaat vóór de prepensioendatum, kan geen aanspraak worden gemaakt op aanvullend prepensioen, als bedoeld in artikel 2.2.
Voor de (gewezen) deelnemer die in het bezit is van een (gedeeltelijke) WW-uitkering gaat het prepensioen in op de prepensioendatum.
Een verzoek om het prepensioen in te laten gaan vóór de prepensioendatum dient 6 maanden vóór de gewenste ingangsdatum bij het fonds te zijn ingediend.
2. Op verzoek van de (gewezen) deelnemer gaat het prepensioen in ná de prepensioendatum, indien en voor zover hij nog werkzaam is. In geval van uitstel wordt het prepensioen inclusief de daarop verleende toeslagen verhoogd aan de hand van een door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgestelde sekseneutrale tabel die is gebaseerd op algemeen aanvaarde actuariële grondslagen (bijlage I behorende bij dit reglement, tabel B). De tabel geldt voor de periode van 1 juli 2021 tot en met 30 juni 2022. Uitstel van het prepensioen is alleen mogelijk indien het dienstverband wordt voortgezet. Indien daarna het dienstverband wordt beëindigd, gaat het prepensioen direct in.
In geval het prepensioen op verzoek van de (gewezen) deelnemer ingaat ná de prepensioendatum, blijft het recht op aanvullend prepensioen, als bedoeld in artikel 2.2, bestaan. Bij uittreden ná de prepensioendatum wordt het aanvullend prepensioen pas toegekend op de datum waarop het uitgestelde prepensioen ingaat. Het prepensioen kan alleen ingaan, indien de werknemer het dienstverband heeft beëindigd. Indien de werknemer het dienstverband niet beëindigt volgt automatisch uitstel van het prepensioen.
Het aanvullend prepensioen inclusief de daarop verleende toeslagen wordt verhoogd aan de hand van een door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgestelde sekseneutrale tabel die is gebaseerd op algemeen aanvaarde actuariële grondslagen (bijlage I behorende bij dit reglement, tabel B). De tabel geldt voor de periode van 1 juli 2021 tot en met 30 juni 2022.
Het totaal van het prepensioen (inclusief de verleende toeslagen) en de aanvullende prepensioenuitkering mogen het fiscale maximum als bedoeld in artikel 38a van de Wet op de Loonbelasting 1964, te weten 100 procent van het laatste prepensioengevend loon, niet overschrijden.
Indien door een vervroegde ingang van het ouderdomspensioen het uitgestelde prepensioen tezamen met het ouderdomspensioen meer zou bedragen dan 85% van het laatste pensioengevende loon, wordt een zo groot deel van het prepensioen geruild voor een hoger ouderdomspensioen dat het prepensioen tezamen met het ouderdomspensioen 85% van het laatste pensioengevend loon bedraagt.
3. Op verzoek van de (gewezen) deelnemer wordt het prepensioen uitgesteld tot op de pensioendatum. Hierbij worden de aanspraken op prepensioen inclusief de daarop verleende toeslagen omgezet in ouderdomspensioen, ingaand op leeftijd 65 van de deelnemer, in combinatie met 70% nabestaandenpensioen, met toepassing van de factor 0,2091. het aldus verkregen ouderdoms- en nabestaandenpensioen wordt verzekerd bij het fonds. Voor deelnemers geboren vóór 1950 zijn hierop de bepalingen van pensioenreglement VI van toepassing. Voor deelnemers geboren in of na 1950 zijn hierop de bepalingen van het pensioenreglement Pensioenfonds Vervoer van toepassing.
In geval het prepensioen op verzoek van de (gewezen) deelnemer wordt uitgesteld tot op de pensioendatum, dan komt het recht op aanvullend prepensioen, als bedoeld in artikel 2.2, te vervallen.
4. a. Indien de dienstbetrekking na de prepensioendatum eindigt, gaat het prepensioen onmiddellijk in.
b. De gewezen deelnemer die het prepensioen uitstelt als bedoeld in het tweede en derde lid, dient jaarlijks een verklaring te overleggen waaruit volgt in welke mate hij nog werkzaam is. Indien een dergelijke verklaring niet door het fonds ontvangen wordt, verleent het fonds geen verder uitstel en zal het prepensioen ingaan.
c. Indien de gewezen deelnemer de verklaring als bedoeld onder b niet heeft overgelegd aan het fonds, is hij aan het fonds een direct opeisbare boete verschuldigd. Deze boete is gelijk aan het financiële nadeel, daaronder begrepen (na)heffing van belastingen, dat het fonds lijdt ten gevolge van het hiervoor bedoelde nalaten van de deelnemer.
5. Indien het nog niet ingegane prepensioen hetgeen fiscaal is toegestaan dreigt te overschrijden, wordt het meerdere omgezet in ouderdomspensioen, ingaand op leeftijd 68 van de (gewezen) deelnemer, in combinatie met 70% nabestaandenpensioen, met toepassing van de factoren zoals vermeld op bijlage I, tabel C. De tabel is vastgesteld voor de periode van 1 juli 2021 tot en met 30 juni 2022. Het aldus verkregen ouderdoms- en nabestaandenpensioen wordt verzekerd bij het fonds. Hierop zijn de bepalingen van pensioenreglement VI van toepassing.
Het totaal van het ouderdomspensioen en het omgerekende prepensioen inclusief de daarop verleende toeslagen en de aanvullende prepensioenuitkering met inbegrip van de fiscaal minimaal in te bouwen AOW mag het fiscale maximum als bedoeld in artikel 38a van de Wet op de Loonbelasting 1964, te weten 100 procent van het laatste pensioengevende loon, niet overschrijden. Bij overschrijding van deze grens gaat het prepensioen terstond in.
Artikel 9.3 Plicht tot waardeoverdracht
1. Bij verandering van dienstverband is de pensioenuitvoerder van de oude werkgever verplicht mee te werken om de opgebouwde prepensioenaanspraken van de gewezen deelnemer, over te dragen naar de pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever. Ook in het geval er geen sprake is van een verandering van dienstverband, maar wel van een verandering van pensioenuitvoerder is de oude pensioenuitvoerder verplicht mee te werken om de opgebouwde prepensioenaanspraken van de gewezen deelnemer over te dragen naar de nieuwe pensioenuitvoerder. De hiervoor genoemde plicht tot waardeoverdracht is van toepassing bij een individuele waardeoverdracht. De artikelen 71, 72, 73, 74, 76, 85, 86 en 91 van de Pensioenwet zijn van overeenkomstige toepassing.
2. De gewezen deelnemer dient de waardeoverdracht binnen 6 maanden na aanvang van de deelneming in de pensioenregeling van de nieuwe pensioenuitvoerder aan te vragen bij laatstgenoemde.
3. Voor de bepaling van de overdrachtswaarde, de extra prepensioenaanspraken uit waardeoverdracht en dergelijke worden de vastgestelde wettelijke reken- en procedureregels als genoemd in Hoofdstuk 6 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling en paragraaf 2 van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling door het fonds toegepast.
4. Bij liquidatie van het fonds is de plicht tot collectieve waardeoverdracht als genoemd in artikel 84 van de Pensioenwet van toepassing.
Artikel 9.3A Bevoegdheid tot waardeoverdracht
Bij een verzoek om inkomende of uitgaande waardeoverdracht die niet onder de plicht tot waardeoverdracht valt, is het fonds bevoegd mee te werken aan de waardeoverdracht. Het fonds is bevoegd een opslag wegens dekkingsgraad te vragen. De verdere afhandeling van de bevoegdheid tot waardeoverdracht vindt plaats volgens de artikelen 75, 78, 83, 87, 88, 90 en 92 van de Pensioenwet.
Artikel 9.3B Verval van aanspraken na waardeoverdracht
Na vervanging van de opgebouwde prepensioenaanspraken door een uitkering ineens, kan door de betrokkene tegenover het fonds geen enkel recht meer worden ontleend aan de periode van deelneming waarop de opgebouwde prepensioenaanspraken betrekking had en wordt bij hernieuwde deelneming met die periode geen rekening gehouden.
Artikel 9.3C Inkomende waardeoverdracht
Indien er waarden naar het fonds worden overgedragen, zullen deze worden aangewend ter verwerving van prepensioenaanspraken als bedoeld in dit prepensioenreglement. De aanspraken worden berekend overeenkomstig de regels die daartoe bij of krachtens de Pensioenwet zijn
gesteld.
Artikel 9.4 Verevening prepensioen na scheiding
1. Dit artikel is van toepassing in geval van een scheiding waar de Wet Pensioenverevening op van toepassing is. Geen recht op verevening bestaat indien op de scheidingsdatum het deel van het prepensioen, waarop recht op uitbetaling ontstaat, minder is dan het bedrag bedoeld in artikel 66, eerste lid van de Pensioenwet.
2. De (gewezen) partner van de deelnemer, de gewezen deelnemer danwel de geprepensioneerde krijgt een recht op uitbetaling van een deel van elke uit te betalen termijn van het jaarlijkse prepensioen, mits het fonds binnen twee jaar na de scheidingsdatum het wettelijk voorgeschreven meldingsformulier heeft ontvangen.
3. Het in het tweede lid bedoelde deel, bedraagt de helft van het prepensioen waarop volgens dit reglement aanspraak zou hebben bestaan indien de deelnemer/gewezen deelnemer/geprepensioneerde uitsluitend gedurende de deelnemingsperiode tussen de huwelijkssluiting en de scheidingsdatum zou hebben deelgenomen aan het fonds, vermeerderd met de daarover ingevolge artikel 3.1 verleende toeslagen.
4. De deelnemer/gewezen deelnemer/geprepensioneerde en zijn (gewezen) partner kunnen bij huwelijkse voorwaarden of in een schriftelijke overeenkomst met het oog op de scheiding, afwijken van het gestelde in het derde lid wat betreft de deelnemingsperiode die bij de berekening in aanmerking wordt genomen en wat betreft het percentage van de berekende aanspraken dat aan de gewezen partner wordt toegekend. Dit binnen het kader van de in de Wet Pensioenverevening gestelde voorwaarden.
5. De echtgenoten kunnen bij huwelijkse voorwaarden of bij een schriftelijke overeenkomst gesloten met het oog op de echtscheiding, overeenkomen dat het recht van de gewezen partner op uitbetaling van een deel van het prepensioen wordt geconverteerd in een recht op eigen prepensioen op naam van de gewezen partner, onder de voorwaarden als omschreven in artikel 5 van de Wet Pensioenverevening. Deze overeenkomst is slechts geldig indien het fonds zijn schriftelijke goedkeuring aan deze conversie hecht. De conversie moet voor het fonds verzekeringstechnisch neutraal zijn. Het bestuur van het fonds kan aan zijn goedkeuring voorwaarden verbinden.
6. Op het gedeelte van het prepensioen waarop ten behoeve van de (gewezen) partner een recht op uitbetaling is ontstaan, danwel de geconverteerde aanspraak op een eigen prepensioen, wordt vanaf de scheidingsdatum jaarlijks een toeslag verleend met eenzelfde percentage als de toeslag op de premievrije aanspraken. Vanaf de ingangsdatum van het prepensioen worden toeslagen verleend conform de ingegane prepensioenen.
7. De uitkering van een op basis van dit artikel toegekende aanspraak gaat in op de ingangsdatum van het prepensioen van de deelnemer of de gewezen deelnemer, danwel in geval van conversie op de eerste dag van de maand waarin de gewezen partner de 62-jarige leeftijd bereikt. De uitkering gaat echter niet eerder in dan met ingang van de eerste dag van de tweede maand volgend op de datum waarop het meldingsformulier is ontvangen.
8. Indien geen conversie heeft plaatsgevonden wordt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op het overlijden van de (gewezen) partner, doch niet eerder dan vanaf de ingangsdatum van het prepensioen, het gehele prepensioen (weer) aan de geprepensioneerde uitbetaald.
9. Indien conversie heeft plaatsgevonden is het bestuur bevoegd om in het kader van waardeoverdracht de aanspraken op eigen prepensioen vermeerderd met de ingevolge artikel 3.1 verleende toeslagen van de gewezen partner te vervangen door de uitkering van een bedrag ineens. Hierbij gelden de gelijke voorwaarden als genoemd in artikel 9.3A.
10. Het fonds verstrekt de deelnemer/gewezen deelnemer/geprepensioneerde en zijn (gewezen) partner een opgave van de aanspraken die op grond van dit artikel zijn verkregen.
11. Het fonds kan de kosten van een verevening in rekening brengen bij de deelnemer/gewezen deelnemer/geprepensioneerde en zijn (gewezen) partner.
Artikel 9.5 Aanvraag en toekenning van prepensioen
1. Toekenning van prepensioen geschiedt op schriftelijke aanvraag door of vanwege de belanghebbende, te richten aan het bestuur onder bijvoeging van de voor de regeling van het prepensioen benodigde stukken.
2. Het bestuur is bevoegd een prepensioen eigener beweging toe te kennen, indien de aanvraag tot prepensioen achterwege is gebleven.
Artikel 9.6 Uitbetaling van prepensioen
1. Het prepensioen wordt uitgekeerd in maandelijkse termijnen, voor het eerst aan het einde van de kalendermaand, waarin het is ingegaan.
2. Het jaarlijkse prepensioen wordt tot een veelvoud van twaalf eurocent naar boven afgerond.
Artikel 9.6A Afkoop van prepensioenen, algemene bepalingen
1. Afkoop bij het fonds is slechts mogelijk in geval van:
- een klein prepensioen op de ingangsdatum van het prepensioen;
- in geval van fiscaal bovenmatig prepensioen;
- korting van prepensioen en prepensioenaanspraken door het fonds indien het niet voldoet aan het minimaal vereist eigen vermogen of het vereist eigen vermoge.
2 Het fonds conformeert zicht bij afkoop van kleine prepensioenen aan het wettelijk minimumbedrag als bedoeld in artikel 66 van de Pensioenwet. In 2021 bedraagt het minimumbedrag € 503,24 op jaarbasis. Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd volgens artikel 66 lid 8 van de Pensioenwet.
3. Of een jaarlijks prepensioen onder het wettelijk minimumbedrag ligt, wordt beoordeeld op de ingangsdatum van het prepensioen.
4. Op de afkoopsom worden wettelijke inhoudingen in mindering gebracht.
5. De toe te passen afkoopfactoren zijn vastgesteld op basis van collectief actuariële gelijkwaardigheid en gelden voor de periode 1 juli 2021 tot en met 30 juni 2022. Deze afkoopfactoren zijn opgenomen in bijlage II behorende bij dit reglement. De in de tabel genoemde afkoopfactoren worden jaarlijks per 1 januari, gehoord de actuaris, door het bestuur aangepast aan de rentetermijnstructuur van 30 september van het voorafgaande jaar. Bij afkoop wordt geen onderscheid gemaakt tussen mannen en vrouwen. De afkoopfactoren zijn voor deelnemers en gewezen deelnemers dezelfde.
Artikel 9.6B Afkoop van klein prepensioen op de ingangsdatum van het prepensioen
1. Het fonds heeft het recht het prepensioen op de ingangsdatum van het prepensioen af te kopen indien het prepensioen op de prepensioendatum het wettelijk minimum bedrag niet te boven gaat.
2. Indien het fonds gebruik wil maken van het in het eerste lid bedoelde recht informeert zij de geprepensioneerde binnen 6 maanden na de ingangsdatum van het prepensioen en gaat binnen deze 6 maanden over tot uitbetaling van de afkoopwaarde. Voor afkoop na deze 6 maanden is toestemming van de geprepensioneerde nodig.
3. Het fonds zal alleen van het in lid 1 bedoelde recht gebruik maken indien de gewezen deelnemer die deze status op of na 1 januari 2007 heeft verkregen, instemt met de afkoop.
Artikel 9.6C Afkoop van klein prepensioen op de prepensioendatum bij beëindiging van de deelneming voor 1 januari 2007
1. Indien de deelneming, anders dan door pensioeningang of overlijden is geëindigd voor 1 januari 2007 heeft het fonds het recht het prepensioen op de ingangsdatum van het prepensioen af te kopen indien het prepensioen op de prepensioendatum het wettelijke minimum bedrag niet te boven gaat, tenzij de geprepensioneerde hiertegen bezwaar maakt.
2. Indien het fonds gebruik wil maken van het in het eerste lid bedoelde recht informeert zij de geprepensioneerde binnen 6 maanden na de ingangsdatum van het prepensioen en gaat, indien de geprepensioneerde geen bezwaar heeft gemaakt, binnen deze 6 maanden over tot uitbetaling van de afkoopwaarde.
Artikel 9.6D Afkoop van fiscaal bovenmatig prepensioen
Het fonds kan fiscaal bovenmatig prepensioen afkopen. Daarbij wordt de bovenmatigheid beoordeeld op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip:
- van prepensioeningang of
- waarop de deelnemer of gewezen deelnemer ophoudt binnenlandse belastingplichtige te zijn. Hierbij worden de desbetreffende bepalingen van de Wet op de loonbelasting 1964 in achtgenomen.
Artikel 9.6 E Afkoopsom
1. De afkoopsom van het af te kopen prepensioen wordt aan de deelnemer of de gewezen deelnemer ter beschikking gesteld.
2. Na afkoop kan de prepensioengerechtigde geen enkel recht meer ontlenen aan de periode van deelneming waarop de afkoop betrekking had.
Artikel 9.7 Verplichtingen van de aangesloten werkgevers, de deelnemers en de prepensioengerechtigden
1. De aangesloten werkgevers, de (gewezen) deelnemers en de prepensioengerechtigden, zijn verplicht aan het fonds de door het fonds voor een goede uitvoering van de statuten en van dit prepensioenreglement nodig geachte inlichtingen te verstrekken respectievelijk bescheiden te overleggen. Dit moet geschieden binnen de door het fonds gestelde termijn. De werkgevers zijn verplicht aan een door het fonds aan te wijzen persoon inzage te verlenen van boeken en bescheiden, waarvan de inzage door het bestuur nodig wordt geoordeeld voor een goede uitvoering van de statuten en van dit prepensioenreglement.
2. Bij niet voldoening van het bepaalde in het eerste lid is het bestuur bevoegd de nodige gegevens naar beste weten vast te stellen en zijn de betrokkenen aan deze vaststelling gebonden.
Artikel 9.8 Vervallen.
Hoofdstuk 10
Korting van prepensioen
Artikel 10.1 Aanpassing van de te verwerven aanspraken
Het prepensioenreglement kan worden aangepast wat betreft de in de toekomst te verwerven prepensioenaanspraken. Bij het aanpassen van het prepensioenreglement volgt het fonds de voorschriften hiervoor vastgelegd in het uitvoeringsreglement van het fonds. Van aanpassing van het prepensioenreglement als bedoeld in dit artikel kan met name sprake zijn als de premie voor de prepensioenregeling hoger dreigt te worden dan acceptabel is voor de CAO-partijen in de bedrijfstak.
Artikel 10.2 Korting van prepensioenaanspraken en prepensioenrechten
1. De ten laste van het fonds verworven prepensioenaanspraken en prepensioenrechten kunnen door het fonds verminderd worden. Het fonds is daartoe uitsluitend bevoegd indien:
a. het fonds niet voldoet aan het minimaal vereist eigen vermogen of het vereist eigen vermogen;
b. het fonds niet in staat is binnen een redelijke termijn te voldoen aan het minimaal vereist eigen vermogen of het vereist eigen vermogen zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, prepensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de werkgevers onevenredig worden geschaad; en
c. alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet in het herstelplan.
2. Een vermindering van de aanspraken ingevolge het vorige lid zal voor iedere deelnemer, gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde en prepensioengerechtigde worden bepaald naar evenredigheid van de hoogte van hun prepensioenaanspraken en/of prepensioenrechten ten tijde van de vermindering. Het bestuur is bevoegd de reeds ingegane prepensioenen geheel of ten dele van deze vermindering uit te zonderen.
3. Het fonds informeert de deelnemers, gewezen deelnemers, prepensioengerechtigden en de werkgevers schriftelijk over het besluit tot vermindering van prepensioenaanspraken en prepensioenrechten.
4. De vermindering kan op zijn vroegst een maand nadat de deelnemers, gewezen deelnemers, prepensioengerechtigden, werkgevers en toezichthouder hierover geïnformeerd zijn, worden gerealiseerd.
Hoofdstuk 11
Premievergoeding ouderdomspensioen
Artikel 11.1
1. Het bepaalde in dit artikel geldt uitsluitend ten aanzien van:
- degenen die zijn geboren tussen 1 januari 1942 en 1 april 1942; en,
- van wie het prepensioen is ingegaan, direct aansluitend aan hun deelneming; en,
- uitsluitend voor zover het betreft de periode vanaf de prepensioendatum, of bij uittreden na de prepensioendatum vanaf de datum waarop het uitgestelde prepensioen ingaat, tot de eerste dag van de maand waarin de geprepensioneerde 65 jaar wordt.
2. Met inachtneming van het bepaalde in het derde lid neemt het fonds de gehele pensioenpremie voor haar rekening die voor de geprepensioneerde is verschuldigd in verband met zijn deelneming in de verplichte regeling van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg (verder: het Bpf). Indien de deelnemer niet verzekerd is bij het Bpf zal het fonds de premie ten behoeve van de voor hem geldende pensioenverzekering voor haar rekening nemen tot maximaal het bedrag dat aan premie verschuldigd zou zijn indien de deelnemer verzekerd was geweest volgens de verplichte pensioenregeling van het Bpf.
3. Indien de geprepensioneerde gebruik heeft gemaakt van een mogelijkheid van deeltijd-prepensioen, dan neemt het fonds alleen de pensioenpremie voor haar rekening die evenredig is aan de mate van het deeltijd prepensioen.
Hoofdstuk 12
Vrijstelling
Artikel 12.1 Vrijstelling wegens gemoedsbezwaren
1. Op de regeling vrijstelling gemoedsbezwaren zijn de bepalingen van hoofdstuk IIB en van artikel 38a van de Wet op de loonbelasting 1964 van overeenkomstige toepassing, tenzij bij wet of ministeriële regelgeving anders bepaald is.
2. De werknemer of de werkgever, die gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering, kan op zijn aanvraag door het fonds worden vrijgesteld van de verplichting tot naleving van het bij of krachtens de statuten en dit prepensioenreglement te zijnen aanzien bepaalde.
Dit geldt ook voor de werkgever met rechtspersoonlijkheid, waarbij natuurlijke personen betrokken zijn, die zodanige bezwaren hebben.
3. Bij de indiening van de aanvraag moet gebruik worden gemaakt van een door het bestuur vastgestelde modelverklaring. Uit deze verklaring blijkt, dat degene die de verklaring indient overwegende gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering en daarom noch zichzelf, noch iemand anders, noch zijn eigendommen heeft verzekerd.
Uit de door een aangesloten werkgever in te dienen verklaring moet tevens blijken of deze ook gemoedsbezwaren heeft tegen de nakoming van hem als werkgever opgelegde verplichtingen.
4. De aanvraag tot vrijstelling van een aangesloten werkgever met rechtspersoonlijkheid moet worden ingediend door het daartoe bevoegde orgaan van de rechtspersoon onder overlegging van een verklaring, waaruit blijkt, dat de natuurlijke personen, die deel uitmaken van dat orgaan in meerderheid overwegende gemoedsbezwaren hebben. Bij de aanvraag moet een gewaarmerkt afschrift worden overgelegd van de statuten van de rechtspersoon en van de notulen van de vergadering waarin het besluit tot het aanvragen van de vrijstelling is genomen.
5. De vrijstelling wordt door het fonds verleend, indien de verklaring naar zijn mening overeenkomstig de waarheid is. Aan degene, die heeft verklaard geen gemoedsbezwaren te hebben tegen de nakoming van de hem als werkgever opgelegde verplichtingen, kan op die grond een vrijstelling van de hem anders dan in zijn hoedanigheid van werkgever opgelegde verplichtingen niet worden geweigerd. Van de verleende vrijstelling wordt een bewijs uitgereikt.
6. Aan de vrijstelling kunnen voorwaarden worden verbonden, welke noodzakelijk zijn in verband met de administratie van het fonds. Een vrijgestelde werkgever is verplicht te zorgen, dat (een afschrift van) de hem verleende vrijstelling wordt en blijft opgehangen op een plaats, welke vrij toegankelijk is voor de in zijn dienst zijnde werknemers zodat door hen op gemakkelijke wijze kan worden kennis genomen van de verleende vrijstelling.
Artikel 12.2 Spaarbijdragen bij vrijstelling wegens gemoedsbezwaren
1. Voor een ieder, die vrijstelling heeft wegens gemoedsbezwaren, geschiedt de opbouw van prepensioenvervangende uitkeringen op basis van te storten spaarbijdragen. Dat geldt ook voor een aangesloten werkgever, die geen vrijstelling heeft en die een deelnemer in dienst heeft die wel een vrijstelling heeft.
2. De spaarbijdragen die voor de prepensioenvervangende uitkeringen kunnen worden gestort, worden bepaald overeenkomstig de premies die voor de niet-gemoedsbezwaarde deelnemer op
grond van dit reglement aan het fonds verschuldigd zijn.
1. De werkgever is de te storten spaarbijdragen voor de in zijn dienst zijnde gemoedsbezwaarde deelnemer verschuldigd aan het fonds. De werkgever is verplicht op het loon van de in zijn dienst zijnde gemoedsbezwaarde deelnemer de eigen bijdrage in te houden. Ook de werkgever die wel vrijstelling heeft van de deelnemer die geen vrijstelling heeft, is de te storten spaarbijdragen verschuldigd aan het fonds en verplicht op het loon van de in zijn dienst zijnde deelnemer de eigen bijdrage in te houden. De spaarbijdragen geven recht op een evenredig deel van de prepensioenaanspraken, waarop recht zou hebben bestaan, indien aan zijn werkgever geen vrijstelling zou zijn verleend. Voor een dergelijke deelnemer wordt de prepensioenregeling volledig van kracht, indien hij aan het fonds heeft gevraagd om ook de door zijn werkgever voor hem gestorte en nog te storten spaarbijdragen aan te merken als premiebijdragen in plaats van als spaarbijdragen.
4. De voor een deelnemer gestorte spaarbijdragen, met uitzondering van de spaarbijdragen bedoeld in het derde lid, worden gestort op een rekening ten name van de gemoedsbezwaarde deelnemer. Het saldo daarvan wordt verhoogd met rente. Deze rente is gelijk aan het voortschrijdende gemiddelde rendement van het fonds van de afgelopen vijf boekjaren voorafgaande aan het boekjaar waarin de rentebijschrijving plaats heeft, verminderd met een half procent en daarna naar beneden afgerond op een veelvoud van een vierde procent.
Artikel 12.3 Uitkeringen (bij overlijden) gemoedsbezwaarde
1. Het gespaarde bedrag voor de vervangende uitkering voor het prepensioen wordt aansluitend aan het bereiken van de prepensioendatum in gelijke termijnen uitgekeerd tot aan de pensioendatum. Het bestuur kan wegens de geringe hoogte van het gespaarde bedrag aan het maandelijks uit te keren bedrag een minimum verbinden dat is afgeleid van het grensbedrag voor afkoop wegens gering pensioen, waardoor het aantal uitkeringsjaren lager kan zijn.
2. Bij het overlijden van de uitkeringsgerechtigde deelnemer vóórdat de uitkeringen zijn ingegaan, worden de spaarbijdragen aangewend voor een uitkering aan de in de regeling genoemde partner, als bedoeld in artikel 18b van de Wet op de Loonbelasting 1964. De periode waarover voor de partner een uitkering wordt vastgesteld bedraagt 15 jaar. Ingeval geen sprake is van een partner maar wel van één of meer wezen als bedoeld in artikel 18c van de Wet op de Loonbelasting 1964, worden de spaarbedragen aangewend voor een uitkering aan de wezen. De periode waarover voor de wezen een uitkering wordt vastgesteld loopt tot de 18-jarige leeftijd van de wezen. Bij afwezigheid van partners of wezen worden de spaarbedragen aangewend voor een eenmalige uitkering aan de erfgenamen. Het eenmalig uit te keren bedrag wordt belast overeenkomstig het bepaalde in artikel 18a, negende lid van de Wet op de loonbelasting 1964.
3. Bij het overlijden van deelnemer nádat de uitkeringen zijn ingegaan wordt de betaling van de vastgestelde uitkeringen voor de nog resterende periode voortgezet ten behoeve van de in de regeling opgenomen partner, als bedoeld in artikel 18b van de Wet op de Loonbelasting 1964. Indien een partner ontbreekt geschiedt de uitkering ten behoeve van de in de regeling genoemde wezen, als bedoeld in artikel 18c van de Wet op de Loonbelasting 1964. Bij afwezigheid van partner of wezen wordt het nog niet tot uitkering gekomen spaarbedrag aangewend voor een eenmalige uitkering aan de erfgenamen. Het eenmalig uit te keren bedrag wordt belast overeenkomstig het bepaalde in artikel 18a, negende lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.
4. Indien de uitkeringstermijnen van de gestorte spaarbijdragen gedurende vijf achtereenvolgende jaren niet zijn opgeëist, vervalt het recht op deze uitkeringstermijnen tenzij de rechthebbende ten genoegen van het bestuur aantoont deze niet te hebben kunnen opeisen of het bestuur om andere redenen tot gehele of gedeeltelijke uitkering van de termijnen besluit.
Artikel 12.4 Van kracht worden prepensioenregeling
Indien de deelnemer, die geen vrijstelling heeft en die geen aanvraag had gedaan als bedoeld in artikel 12.1, tweede lid, uit dienst treedt van de aangesloten werkgever die wel een vrijstelling heeft, wordt voor hem de prepensioenregeling volledig van kracht. Hetzelfde geldt als een dergelijke deelnemer overlijdt of de prepensioendatum bereikt. Het op zijn naam geboekte spaarsaldo vervalt en de voor hem betaalde spaarbijdragen worden als voor hem betaalde premie beschouwd.
Artikel 12.5 Intrekking vrijstelling
1. Het fonds is verplicht een vrijstelling in te trekken:
a. indien de betrokkene dit verzoekt;
b. indien naar zijn oordeel de gemoedsbezwaren op grond waarvan de vrijstelling is verleend niet langer geacht kunnen worden te bestaan.
Het fonds is bevoegd een vrijstelling in te trekken, indien de betrokkene de daarbij gestelde voor- waarden niet of niet behoorlijk naleeft.
2. Onverminderd het bepaalde in het vorige lid vervalt de vrijstelling, welke is verleend aan een rechtspersoon, na verloop van vijf jaar na de datum van ingang van de vrijstelling. Met ingang van de datum, waarop een vrijstelling is vervallen kan een nieuwe vrijstelling worden verleend.
3. Na beëindiging van de vrijstelling wordt voor de werknemers van de vrijgestelde werkgever alsnog de pensioenregeling volledig van kracht. De voor en door hem betaalde spaarbijdragen worden dan als betaalde premies beschouwd.
Hoofdstuk 13
Bijzondere regelingen
Artikel 13.1 Bijzondere regelingen
1. Het fonds kan op verzoek van een werkgever tegen betaling van periodieke premies of koopsommen en op door het fonds vastgestelde overige voorwaarden, voor de deelnemers of een bepaalde groep van deelnemers als bedoeld in artikel 17, eerste lid, onder a, van de statuten en in dienst van de werkgever, aanspraak op prepensioen verzekeren, naast de aanspraken die voortvloeien uit de toepassing van hoofdstuk I.
2. Het fonds stelt, gehoord de actuaris, tarieven vast voor de bijzondere regelingen. Het fonds is bevoegd, gehoord de actuaris, deze tarieven te wijzigen. Een gewijzigd tarief is ook van toepassing op de vóór de wijziging van het tarief ingevolge dit hoofdstuk afgesloten verzekeringen, doch niet eerder dan zes maanden na het tijdstip waarop het nieuwe tarief aan de belanghebbenden is medegedeeld.
3. Het fonds geeft ten behoeve van de betrokken deelnemers bewijsstukken af met betrekking tot de ingevolge dit hoofdstuk verzekerde prepensioenen.
Artikel 13.2 Omzetting van de aanspraken op prepensioen in extra aanspraken op ouderdomspensioen op 1 januari 2018
1. De aanspraken op prepensioen van de deelnemer of gewezen deelnemer als omschreven in artikel 2 van de Statuten, worden op 1 januari 2018 actuarieel gelijkwaardig omgezet in aanspraken op ouderdomspensioen ingevolge het pensioenreglement Pensioenfonds Vervoer (voorheen Pensioenreglement I) dat op 31 december 2017 op de (gewezen) deelnemer van toepassing is. Bij de omzetting wordt uitgegaan van de aanspraken op prepensioen op 31 december 2017. Na een omzetting van aanspraken op prepensioen als bedoeld in dit lid kan betrokkene ingevolge dit pensioenreglement geen aanspraak meer maken op prepensioen tegenover het fonds.
2. Het bepaalde in de vorige volzin vindt alleen toepassing indien de deelnemer of gewezen deelnemer geen bezwaar tegen de omzetting heeft. De (gewezen) deelnemer wordt geacht geen bezwaar te hebben, indien hij niet binnen een door het fonds gestelde termijn het fonds schriftelijk heeft laten weten de omzetting niet te wensen.
3. De factoren voor de omzetting worden door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgesteld op basis van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen en collectieve actuariële gelijkwaardigheid. De factoren voor de omzetting zijn opgenomen in Tabel E bij dit pensioenreglement.
4. Het bestuur kan besluiten dat het bepaalde in dit artikel niet van toepassing is op door het bestuur aan te wijzen (gewezen) deelnemers. Indien het bestuur daartoe besluit zal op deze (gewezen) deelnemers het pensioenreglement van toepassing blijven zoals dat luidde op 31 december 2017.
Hoofdstuk 14
Hardheidsclausule, slotbepaling en inwerkingtreding
Artikel 14.1 Hardheidsclausule
In gevallen waarin toepassing van de regeling tot onbillijkheden leidt, kan het bestuur een beslissing in afwijking van de bepalingen van het reglement nemen.
Artikel 14.2 Slotbepaling
In onvoorziene gevallen beslist het bestuur.
Artikel 14.3 Inwerkingtreding
Dit reglement is in werking getreden op 1 januari 2004 en laatstelijk gewijzigd op 1 juli 2021.
sekseneutrale vervroegingsfactoren
Leeftijd | Vervroegingsfactor prepensioen 62/65 |
55 | 29,60% |
56 | 33,00% |
57 | 37,20% |
58 | 42,60% |
59 | 49,80% |
60 | 59,90% |
61 | 74,90% |
62 | 100,00% |
sekseneutrale uitstelfactoren
Leeftijd | Uitstelfactor prepensioen 62/65 |
62 | 100,00% |
63 | 150,20% |
64 | 300,90% |
64 + 1/12 | 328,30% |
64 + 2/12 | 361,10% |
64 + 3/12 | 401,20% |
64 + 4/12 | 451,40% |
64 + 5/12 | 515,90% |
64 + 6/12 | 601,80% |
64 + 7/12 | 722,20% |
64 + 8/12 | 902,80% |
64 + 9/12 | 1203,70% |
64 + 10/12 | 1805,50% |
64 + 11/12 | 3611,10% |
65 | 0,00% |
De uitstelfactoren worden toegepast op het oorspronkelijke bruto jaarbedrag aan prepensioen. Dit oorspronkelijke prepensioen gaat uit van ingang van het prepensioen op leeftijd 62 jaar en een laatste uitkering in de maand voordat de deelnemer 65 jaar wordt. Door uitstel van het prepensioen wordt de ingangsdatum van het prepensioen gewijzigd. De einddatum van het prepensioen wordt door uitstel van het prepensioen niet gewijzigd. Bij uitstel van het prepensioen tot na leeftijd 64 jaar, wordt het door uitstel verkregen prepensioen verdeeld over de resterende termijnen (maanden).
Ruiltarief omzetting prepensioen in OP/NP
Inruil direct ingaand Prepensioen 60/65 in uitgesteld OP68+70%PP | |
Leeftijd | Prepensioen -> OP68/PP |
60 | 0,2230 |
61 | 0,1780 |
62 | 0,1330 |
63 | 0,0890 |
64 | 0,0440 |
65 | 0,0000 |
Toepassing van deze tabel:
De omzetting van het prepensioen in ouderdomspensioen, ingaand op leeftijd 68, inclusief bijbehorend partnerpensioen van 70%, geschiedt voor de sector personenvervoer op basis van bovenstaand ruiltarief. Het ruiltarief geeft aan hoeveel euro ouderdomspensioen, ingaand op leeftijd 68, in combinatie met 70% npartnerpensioen, kan worden verkregen bij het omzetten van 1 euro opgebouwd prepensioen op de omzettingsdatum. De omzettingsdatum is de datum waarop het prepensioen ingaat.
Bijvoorbeeld: op leeftijd 63 jaar dient € 100,- direct ingaand prepensioen te woden omgezet. Het ouderdomspensioen, ingaand op leeftijd 68, bedraagt dan € 100,- * 0,0890 = € 8,90
Het partnerpensioen bedraagt 70% * € 8,90 = € 6,23.
In het prepensioenreglement is opgenomen dat het prepensioen kan worden uitgesteld tot uiterlijk 1 maand vóór de pensioendatum (artikel 9.2 lid 2).
Bovenstaande tabellen zijn vastgesteld per 1 juli 2021 en gelden tot en met 30 juni 2022. Voor tussenliggende leeftijden dient te worden geïnterpoleerd.
Leeftijd | Verlenging van de uitkeringsduur van het prepensioen tot 1e van de maand waarin (In euro's per inruil 1,-) | |||
Prepensioen vanaf 1e maand waarin | Tot 66 jaar en 4 maanden | Tot 66 jaar en 7 maanden | Tot 66 jaar en 10 maanden | Tot 67 jaar |
55 | 0,886 | 0,867 | 0,850 | 0,838 |
56 | 0,874 | 0,854 | 0,835 | 0,823 |
57 | 0,860 | 0,838 | 0,818 | 0,804 |
58 | 0,843 | 0,819 | 0,796 | 0,782 |
59 | 0,821 | 0,794 | 0,769 | 0,754 |
60 | 0,792 | 0,762 | 0,735 | 0,718 |
61 | 0,752 | 0,719 | 0,689 | 0,670 |
62 | 0,694 | 0,657 | 0,623 | 0,603 |
63 | 0,602 | 0,560 | 0,524 | 0,502 |
63 1/12 | 0,591 | 0,550 | 0,513 | 0,492 |
63 2/12 | 0,581 | 0,539 | 0,502 | 0,480 |
63 3/12 | 0,569 | 0,527 | 0,490 | 0,469 |
63 4/12 | 0,557 | 0,515 | 0,478 | 0,457 |
63 5/12 | 0,544 | 0,502 | 0,465 | 0,444 |
63 6/12 | 0,531 | 0,488 | 0,452 | 0,430 |
63 7/12 | 0,517 | 0,474 | 0,438 | 0,416 |
63 8/12 | 0,502 | 0,459 | 0,423 | 0,402 |
63 9/12 | 0,485 | 0,443 | 0,407 | 0,386 |
63 10/12 | 0,468 | 0,426 | 0,391 | 0,370 |
63 11/12 | 0,450 | 0,408 | 0,373 | 0,353 |
64 | 0,430 | 0,389 | 0,355 | 0,335 |
64 1/12 | 0,409 | 0,368 | 0,335 | 0,316 |
64 2/12 | 0,386 | 0,346 | 0,314 | 0,295 |
64 3/12 | 0,361 | 0,323 | 0,292 | 0,274 |
64 4/12 | 0,334 | 0,297 | 0,268 | 0,251 |
64 5/12 | 0,305 | 0,270 | 0,242 | 0,227 |
64 6/12 | 0,273 | 0,241 | 0,215 | 0,201 |
64 7/12 | 0,239 | 0,209 | 0,186 | 0,173 |
64 8/12 | 0,201 | 0,174 | 0,154 | 0,143 |
64 9/12 | 0,158 | 0,137 | 0,120 | 0,112 |
64 10/12 | 0,111 | 0,096 | 0,084 | 0,077 |
64 11/12 | 0,059 | 0,050 | 0,044 | 0,040 |
Toepassing van deze tabel:
De uitsmeerfactoren worden toegepast nadat de van toepassing zijnde vervroegings- of uitstelfactoren zijn toegepast. De tabel is vastgesteld per 1 juli 2021 en geldt tot en met 30 juni 2022.
Tabel E: Ruiltarief voor omzetting prepensioen in ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 13.2
De tot en met 31 december 2017 door een deelnemer of gewezen deelnemer opgebouwde aanspraken op prepensioen worden ingevolge artikel 13.2 op 1 januari 2018 omgezet naar aanspraken op ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 38a lid 1, door deze aanspraken op prepensioen zoals die luidden op 31 december 2017 te vermenigvuldigen met de onderstaande factor/factoren.
Leeftijd | conversiefactor prepensioen 62/65 | Leeftijd | conversiefactor prepensioen 62/65 |
20 | PM | 46 | 0,208 |
21 | PM | 47 | 0,209 |
22 | PM | 48 | 0,209 |
23 | PM | 49 | 0,210 |
24 | PM | 50 | 0,210 |
25 | PM | 51 | 0,211 |
26 | PM | 52 | 0,212 |
27 | PM | 53 | 0,213 |
28 | PM | 54 | 0,214 |
29 | PM | 55 | 0,213 |
30 | 0,206 | 56 | 0,213 |
31 | 0,207 | 57 | 0,213 |
32 | 0,207 | 58 | 0,213 |
33 | 0,207 | 59 | 0,212 |
34 | 0,208 | 60 | 0,212 |
35 | 0,207 | 61 | 0,210 |
36 | 0,207 | 62 | 0,208 |
37 | 0,208 | 63 | 0,205 |
38 | 0,208 | 64 | 0,203 |
39 | 0,208 | 65 | 0,205 |
40 | 0,207 | 66 | 0,205 |
41 | 0,207 | ||
42 | 0,207 | ||
43 | 0,207 | ||
44 | 0,207 | ||
45 | 0,208 |
S E K S E N E U T R A L E A F K O O P F A C T O R E N
Leeftijd | Sekseneutrale afkoopfactor | Leeftijd | Sekseneutrale afkoopfactor | Leeftijd | Sekseneutrale afkoopfactor | Leeftijd | Sekseneutrale afkoopfactor |
21 | 2,361 | 33 | 2,654 | 45 | 2,841 | 57 | 2,965 |
22 | 2,395 | 34 | 2,682 | 46 | 2,849 | 58 | 2,971 |
23 | 2,430 | 35 | 2,709 | 47 | 2,857 | 59 | 2,976 |
24 | 2,464 | 36 | 2,733 | 48 | 2,867 | 60 | 2,980 |
25 | 2,497 | 37 | 2,756 | 49 | 2,877 | 61 | 2,983 |
26 | 2,530 | 38 | 2,776 | 50 | 2,890 | 62 | 2,988 |
27 | 2,563 | 39 | 2,793 | 51 | 2,903 | ||
28 | 2,594 | 40 | 2,807 | 52 | 2,916 | ||
29 | 2,625 | 41 | 2,818 | 53 | 2,929 | ||
30 | 2,361 | 42 | 2,825 | 54 | 2,940 | ||
31 | 2,395 | 43 | 2,829 | 55 | 2,950 | ||
32 | 2,430 | 44 | 2,834 | 56 | 2,959 |
De factoren zijn geldig van 1 juli 2021 tot en met 30 juni 2022.
Bij niet-gehele leeftijden worden de afkoopfactoren d.m.v. interpolatie tussen de afkoopfactoren behorende bij de gehele leeftijden bepaald.