Bergingsovereenkomst 2019 - 2022
Bergingsovereenkomst 2019 - 2022
Bergingsovereenkomst 2019 – 2022 180608/IWW/iww
’s-Gravenhage, 8 juni 2018
Xxxxxxxxxxx 0 • 0000 XX ‘s Gravenhage • Telefoon 000 000 00 00 • Fax 000 000 00 00
X. xxx Xxxxxxxx Bankiers Amsterdam 63 26 97 245 • K.v.K. Amsterdam 33 302 701
Inhoudsopgave
Partijen en overweging 3
1. Definities 3
2. Incidenten en bergingsopdrachten 4
3. Rayon 4
4. Bereikbaarheid en beschikbaarheid 5
5. Typen bergingsopdrachten 6
6. Uitvoering van werkzaamheden 8
7. Aanrijdtijden 11
8. Kwaliteitseisen 14
9. Tarieven 15
10. Facturering en betaling 17
11. Duur van de overeenkomst 19
12. Overige bepalingen 20
Bijlage 1. Offerte bergingsonderneming 21
Bijlage 2. Definitief gunningsbesluit Stichting IMN 22
Partijen en overweging
1. Stichting Incident Management Nederland, hierna te noemen: "Stichting IMN", en
2. De bergingsonderneming genoemd in bijlagen 1 en 2, hierna te noemen: "de bergingsonderneming",
overwegende dat Stichting IMN verantwoordelijk is voor de afhandeling van inci- denten met personenvoertuigen op de wegen in Nederland waarop incident ma- nagement van toepassing is, waarbij Stichting IMN optreedt (mede) namens de par- ticiperende alarmcentrales, te weten Allianz Global Assistance, ANWB, Eurocross Assistance, SOS International, VHD Alarmcentrale en ZLM Verzekeringen, verkla- ren te zijn overeengekomen als volgt:
1. Definities
1.1. Landelijk Centraal Meldpunt (“LCM”)
De door Stichting IMN ingerichte alarmcentrale voor de afhandeling van incident- meldingen op IM-wegen.
1.2. Alarmcentrale
Een in Stichting IMN participerende alarmcentrale, zoals genoemd in deze over- eenkomst of middels later bericht aan de bergingsonderneming bekend gemaakt.
1.3. Incident
Een gebeurtenis waarbij één of meer personenvoertuigen op een IM-weg zijn be- trokken en die leidt tot een bergingsopdracht in het verband van deze overeenkomst.
1.4. IM-wegen
Wegen die door de verantwoordelijke wegbeheerder zijn aangewezen als wegen waarop incident management in samenwerking met Stichting IMN wordt toegepast.
1.5. Personenvoertuig of voertuig
Een motorvoertuig met een toegestane maximum massa van 3.500 kilogram.
1.6. Kwaliteitseisen
De Kwaliteitseisen 2019 - 2022 (’s-Gravenhage, 12 april 2018).
2. Incidenten en bergingsopdrachten
2.1. Stichting IMN ontvangt van politie, wegbeheerders, ANWB, alarmcentrales en an- dere bronnen meldingen van incidenten met personenvoertuigen die zich voordoen op IM-wegen. Stichting IMN zal de aan haar gemelde incidenten in het rayon aan de bergingsonderneming doorgeven. Stichting IMN spant zich in om als centraal meldpunt op te treden voor incidenten op IM-wegen. Stichting IMN kan echter niet garanderen dat incidenten ook daadwerkelijk bij haar worden gemeld. Incidenten in het rayon die niet bij Stichting IMN of een in Stichting IMN participerende alarm- centrale worden gemeld, vallen buiten de werkingssfeer van deze overeenkomst.
2.2. Incidenten die aan een in Stichting IMN participerende alarmcentrale worden ge- meld, maar niet aan het LCM, kunnen door de betrokken alarmcentrale rechtstreeks aan de bergingsonderneming worden doorgegeven. Zij vallen binnen de werkings- sfeer van deze overeenkomst. Voor deze meldingen vindt geen automatische regi- stratie plaats van aanrijdtijden conform artikel 7.
2.3. De bergingsonderneming kan bij het zelf waarnemen van een incident contact leg- gen met de Verkeerscentrale van Rijkswaterstaat. Uitvoering van een berging is al- leen toegestaan nadat de Verkeerscentrale daartoe opdracht heeft gegeven. Betaling van de opdracht zal alleen geschieden als de Verkeerscentrale de melding doorgeeft aan het LCM en het LCM vervolgens opdracht verleent aan de bergingsonderne- ming om de berging uit te voeren.
3. Rayon
3.1. De overeenkomst heeft betrekking op het rayon dat is genoemd in het definitieve gunningsbesluit (Bijlage 2), hierna aangeduid als "het rayon". De wegvakken waar
dit rayon uit bestaat zijn beschreven in het document Xxxxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxx 0000 - 0000 ('x-Xxxxxxxxxx 12 april 2018, hierna "de Rayonindeling"). De Rayon- indeling kan na 12 april 2018 worden aangepast ingevolge het bepaalde in artikel
3.3. Wijzigingen worden door Stichting IMN tijdig bekend gemaakt in een nieuwe versie van de Rayonindeling.
3.2. Voor het beoordelen van de vraag of een incident zich voordoet op een IM-weg in het rayon, laat Stichting IMN zich leiden door de locatie die zij bij ontvangst van de melding van de meldende instantie doorkrijgt.
3.3. Wegbeheerders kunnen besluiten tot het opheffen van bestaande of aanwijzen van nieuwe IM-wegen. Dit kan ertoe leiden dat de lijst van wegvakken waaruit het ray- on bestaat na de startdatum van de overeenkomst wordt aangepast. Dit kan ook ge- beuren als gevolg van de aanleg of reconstructie van wegen. De bergingsonderne- ming zal dergelijke aanpassingen accepteren. Stichting IMN is vrij om nieuwe IM- wegen naar eigen inzicht in rayons in te delen.
4. Bereikbaarheid en beschikbaarheid
4.1. De bergingsonderneming draagt zorg voor bereikbaarheid en beschikbaarheid van de bergingsonderneming gedurende 365 dagen per jaar en 24 uur per dag. De ber- gingsonderneming dient per telefoon en email bereikbaar te zijn via de op het Uni- form Europees Aanbestedingsdocument ingevulde contactgegevens. De bergings- onderneming dient Stichting IMN tijdig op de hoogte te stellen van eventuele wijzi- ging van de contactgegevens.
4.2. Het is de bergingsonderneming alleen toegestaan om de uit de opdrachten voort- vloeiende werkzaamheden door een andere partij te laten verrichten als deze partij aan de Kwaliteitseisen voldoet en vooraf schriftelijk als vervanger bij Stichting IMN is aangemeld. De bergingsonderneming mag maximaal twee vervangende ber- gers voor het rayon aanwijzen. De bergingsonderneming mag niet meer dan 20% van het totaal aantal opdrachten in elk kwartaal door de vervanger(s) laten uitvoe- ren. De bergingsonderneming draagt de verantwoordelijkheid voor bergingen die door de vervanger worden uitgevoerd.
5. Typen bergingsopdrachten
5.1. Berging schadevoertuig
5.1.1. De bergingsonderneming dient een in het verband van een ongeval gestrand voer- tuig met inzittenden van de plaats van het ongeval te vervoeren naar een vestiging van de bergingsonderneming ofwel een door het LCM, de betrokken alarmcentrale of de politie opgegeven andere locatie die zich over de weg gemeten op niet meer dan 25 kilometer afstand bevindt van de plaats van het incident.
5.1.2. Indien het ingezette bergingsvoertuig over onvoldoende zitplaatsen beschikt om alle betrokkenen te vervoeren, dient de bergingsonderneming in overleg met het LCM voor een passende oplossing te zorgen.
5.1.3. Als het voertuig naar een vestiging van de bergingsonderneming wordt gebracht, zal de bergingsonderneming de inzittenden ontvangen in de daarvoor op de vestiging ingerichte wachtruimte en behulpzaam zijn bij het bellen van een taxi of het regelen van vervangend vervoer.
5.1.4. Als de bergingsonderneming het aangetroffen schadevoertuig door een eenvoudige reparatie zodanig weet te herstellen dat het op eigen kracht en op verantwoorde wij- ze de incidentlocatie kan verlaten, kan deze verrichting als bergingsopdracht wor- den gedeclareerd.
5.1.5. Als het schadevoertuig de incidentlocatie zonder hulp van de bergingsonderneming kan verlaten of reeds heeft verlaten, is sprake van een loze rit (zie 5.7).
5.2. Berging onbeheerd achtergelaten voertuig
De berging van een onbeheerd achtergelaten voertuig dient door de bergingsonder- neming zo snel mogelijk te worden gemeld bij het LCM. Vanaf dat moment gaat de verantwoordelijkheid voor het beheer van het voertuig over op het LCM, die daarbij optreedt namens de wegbeheerder. Als een onbeheerd achtergelaten voertuig niet binnen drie dagen na aanmelding bij het LCM is opgehaald door zijn eigenaar, dient de bergingsonderneming het LCM te voorzien van de volgende gegevens: het chas- sisnummer van het voertuig, een schatting van de waarde van het voertuig en ten- minste vier foto's van voorkant, achterkant en beide zijkanten van het voertuig. De bergingsonderneming zal het voertuig na ontvangst van een daartoe strekkend ver- zoek van het LCM voor transport overdragen aan een door het LCM aangewezen autodemontagebedrijf ofwel op haar terrein door een door het LCM aangewezen
partij laten verkopen. Zolang het onbeheerd achtergelaten voertuig zich op het ter- rein van de bergingsonderneming bevindt, komen de stallingskosten voor rekening van het LCM.
5.3. Pechverplaatsing
Pechgevallen op IM-wegen kunnen als incident bij Stichting IMN worden gemeld. De bergingsonderneming dient deze voertuigen af te voeren naar de dichtstbijzijnde plek waar op een veilige manier pechhulp verleend kan worden. Dit kan een par- keerterrein of carpoolplaats zijn, maar ook het terrein van de bergingsonderneming. Als de bergingsonderneming, bij ontvangst van de melding, voor de locatie waarop de pechverplaatsing moet worden uitgevoerd, al een opdracht van derden heeft ge- kregen voor het verrichten van pechhulp, dient zij dit aan het LCM te melden. Het LCM kan dan besluiten om beveiliging aan te vragen of om de IM-melding te annu- leren.
5.4. Beveiliging
De bergingsonderneming kan van het LCM opdracht krijgen om te zorgen voor beveiliging van een incident. Dit betekent dat de bergingsonderneming dient uit te rukken met een extra voertuig. Dit kan een bergingsvoertuig of een beveiligings- voertuig zijn. De eisen die worden gesteld aan beveiligingsvoertuigen zijn opgeno- men in artikel 3I van de Kwaliteitseisen. Het extra voertuig dient op de incidentlo- catie te worden opgesteld conform de Richtlijn Eerste Veiligheidsmaatregelen bij Incidenten.
5.5. Veiligstelling in opdracht van de politie
De politie kan de bergingsonderneming bij de uitvoering van een IM-opdracht op- dragen een voertuig veilig te stellen op een door de politie te bepalen locatie. Als die locatie zich op minder dan 25 kilometer afstand bevindt van de incidentlocatie, is daaraan geen extra vergoeding voor de bergingsonderneming verbonden. Als de politie de bergingsonderneming opdraagt het voertuig naar een plek te brengen op meer dan vijfentwintig kilometer afstand van de plaats van het incident, is dat een separate opdracht die buiten de werkingssfeer van deze overeenkomst valt.
5.6. Xxxxxxx-werkzaamheden
5.6.1. Het is mogelijk dat een wegbeheerder of een door deze ingeschakelde aannemer besluit om in (een deel van) het rayon op bepaalde tijdstippen van de dag een ber- gingsvoertuig standby te laten staan. Dit betekent dat op een door de wegbeheerder opgegeven locatie een bergingsvoertuig wordt opgesteld dat tot taak heeft om op een vastgesteld wegvak bij incidenten onmiddellijk uit te rukken. Bij de inzet van
het standby-voertuig voor de uitvoering van een berging, dient het op de standby- locatie zo snel mogelijk door een vervangend bergingsvoertuig te worden afgelost. Het standby-voertuig dient te beschikken over een schuifplateau.
5.6.2. De wegbeheerder kan besluiten, maar is daartoe niet verplicht, om standby- werkzaamheden onder de werkingssfeer van deze overeenkomst te brengen. Daar- toe zal hij, al dan niet met bemiddeling van Stichting IMN, tijdig afspraken maken met de bergingsonderneming. Bij de toewijzing van standby-werkzaamheden aan een bepaald rayon is niet de opstelplaats van het standby-voertuig bepalend, maar het wegvak waarop de standby-werkzaamheden verricht moeten worden.
5.6.3. De door het standby-voertuig verrichte bergingswerkzaamheden kunnen volgens de overeengekomen tarieven (zie artikel 9) in rekening worden gebracht. Inkomsten- derving als gevolg van standby-werkzaamheden die door een andere partij dan de bergingsonderneming worden verricht, wordt door de opdrachtgever van de stand- by-werkzaamheden aan de bergingsonderneming gecompenseerd.
5.7. Loze rit
De bergingsonderneming kan een loze rit claimen als, na een melding van het LCM, een bergingsvoertuig en/of een beveiligingsvoertuig naar de gemelde locatie is uit- gereden en in de omgeving van de gemelde incidentlocatie geen te bergen voertuig wordt aangetroffen. "In de omgeving van" dient in dit verband te worden verstaan als het wegvak tussen de aan weerszijden van de gemelde locatie gelegen oprit en afrit van de betrokken rijbaan.
5.8. Annulering
Van annulering is sprake als een opdracht van het LCM binnen een minuut wordt ingetrokken. Voor een geannuleerde opdracht ontvangt de bergingsonderneming geen vergoeding.
6. Uitvoering van de werkzaamheden
6.1. Opdrachtverlening
6.1.1. Opdrachten aan de bergingsonderneming in het kader van deze overeenkomst wor- den door het LCM of de alarmcentrales gegeven. Opdrachten van andere partijen, behoudens politie-opdrachten zoals beschreven in 5.5 en standby-opdrachten zoals beschreven in 5.6, vallen buiten de werkingssfeer van deze overeenkomst.
6.1.2. Bij het verstrekken van de opdracht zal het LCM, voor zover mogelijk, de omvang van de opdracht alsmede de gegevens welke het te bergen voertuig en de verzeke- raar identificeren, vermelden. De bergingsonderneming zal uitrukken met één ber- gingsvoertuig, behalve wanneer het LCM om de inzet van meer voertuigen vraagt.
6.1.3. Bergingsopdrachten worden verstrekt met behulp van het Elektronisch Meldsys- teem Incident Management ("EMI"). EMI is een applicatie die kan worden geïnstal- leerd op desktopcomputers en op de mobiele platforms iOS en Android. Het sys- teem is eigendom van Stichting IMN en wordt aan de bergingsonderneming ter be- schikking gesteld. De bergingsonderneming dient EMI in haar bedrijfsvoering op te nemen en bekend te zijn met de werking van het systeem.
6.1.4. Een opdracht dient door de bergingsonderneming in EMI te worden geopend om te kunnen worden gelezen. Vervolgens dient de opdracht in EMI te worden geaccep- teerd waarmee ontvangst aan het LCM wordt bevestigd. Als de opdracht niet binnen vijfenveertig seconden na verzending door het LCM wordt geaccepteerd, wordt de opdracht telefonisch doorgegeven.
6.1.5. De bergingsonderneming zal tenminste 90% van de in elk kwartaal ontvangen op- drachten in EMI accepteren, zodat deze meldingen door het LCM niet telefonisch doorgegeven hoeven te worden.
6.2. Nadere instructies
6.2.1. De bergingsonderneming is gehouden om de instructies op te volgen die door het LCM en de bij een bergingsopdracht betrokken alarmcentrale worden gegeven.
6.2.2. De bergingsonderneming zal bij uitvoering van de bergingswerkzaamheden de aanwijzingen van politie en wegbeheerder opvolgen, voor zover deze niet in strijd zijn met deze overeenkomst en de door het LCM gegeven instructies.
6.3. Werkzaamheden
6.3.1. De bergingsonderneming is gehouden om de bergingswerkzaamheden snel en vak- kundig uit te voeren. Zij zal de werkzaamheden verrichten op een wijze waarbij ad- ditionele schade aan het betrokken voertuig wordt voorkomen en zo min mogelijk gevaar voor andere weggebruikers ontstaat.
6.3.2. De medewerkers van de bergingsonderneming moeten tijdens het uitvoeren van bergingswerkzaamheden oranje bergingskleding met CE-normering dragen (NEN- EN 471 Rijkswaterstaat normklasse 3).
6.3.3. Alvorens de plaats van het incident te verlaten, dient de bergingsonderneming voorwerpen en stoffen op het wegdek, die de doorstroming van het verkeer belem- meren, op te ruimen voor zover zij daarvoor is toegerust conform artikel 3G van de Kwaliteitseisen 2019 - 2022.
6.3.4. Binnen een uur na afloop van de berging meldt de bergingsonderneming aan het LCM het kenteken van elk geborgen voertuig en het type berging: ongeval, pech- verplaatsing, onbeheerd achtergelaten voertuig, beveiliging of loze rit.
6.3.5. Informatie en beeldmateriaal welke door de berger op de plaats van het incident wordt verkregen, mag niet aan derden ter beschikking worden gesteld.
6.3.6. De bergingsonderneming aanvaardt tegenover de eigenaar van een te bergen voer- tuig aansprakelijkheid voor schade die als gevolg van de berging aan het voertuig wordt toegebracht. Dit gebeurt in een door de eigenaar te ondertekenen vrachtbrief.
6.4. Stalling
Als het voertuig naar het terrein van de bergingsonderneming wordt vervoerd, draagt de bergingsonderneming zorg voor stalling van het voertuig en beveiliging van de autosleutels. De bergingsonderneming spant zich in om het aantal stallings- dagen te beperken. Daartoe zal de bergingsonderneming het LCM én, als het om een verzekerd voertuig gaat, de betrokken alarmcentrale binnen 4 uur na de berging op de hoogte brengen van een stalling.
6.5. Doortransport
6.5.1. De bergingsonderneming maakt geen aanspraak op uitvoering van het doortransport van de in het kader van een incident geborgen voertuigen.
6.5.2. De bergingsonderneming verleent medewerking aan het laden van het voertuig door de transporteur. Onder medewerking wordt verstaan het door de week tijdens kan- tooruren (08.00 - 18.00 uur) en op zaterdag overdag (09.00 - 15.00 uur) aanbieden van het voertuig. Bij afgifte van het voertuig wordt aan de transporteur een onderte- kend exemplaar van de vrachtbrief verstrekt.
6.5.3. De kosten van de medewerking aan het doortransport zijn inbegrepen in het ber- gingstarief. Aan de transporteur worden geen kosten in rekening gebracht.
7. Aanrijdtijden
7.1. De bergingsonderneming dient in iedere rapportageperiode zoals gedefinieerd in artikel 7.7 tenminste 90,00% van alle bergingsopdrachten binnen de normtijd uit te voeren. Voor opdrachten die worden verstrekt in de dagelijkse periode van 05:00:00 tot en met 22.59:59 uur ligt de normtijd op 20:00 minuten. Voor opdrachten die worden verstrekt in de nachtelijke uren van 23:00:00 tot en met 04:59:59 ligt de normtijd op 25:00 minuten. Als tijdstip van opdrachtverlening geldt de starttijd van de melding zoals gedefinieerd in artikel 7.7.
7.2. De bergingsonderneming dient in iedere rapportageperiode zoals gedefinieerd in artikel 7.10 bovendien een gemiddelde aanrijdtijd te behalen die niet hoger is dan de geoffreerde maximale gemiddelde aanrijdtijd zoals vermeld in Bijlage 1.
7.3. De performance-eisen in artikel 7.1 en 7.2 gelden alleen voor bergingsopdrachten (ongevalsberging, pechverplaatsing of berging onbeheerd achtergelaten voertuig). Voor beveiligingsopdrachten geldt als eis dat het beveiligingsvoertuig niet meer dan 60 seconden na het bergingsvoertuig op de plaats van het incident dient te arriveren. Die verplichting geldt alleen als de beveiligingsopdracht in combinatie en tegelij- kertijd met de betrokken bergingsopdracht aan de bergingsonderneming is verstrekt.
7.4. Bergings- en beveiligingsopdrachten dienen te worden uitgevoerd met een voertuig dat is uitgerust met een goed werkende GPS-unit van het type "Momo" zoals be- schreven in artikel 3J van de Kwaliteitseisen. De Momo verschaft het LCM actuele gegevens over de locatie en de status van de door de bergingsonderneming ingezette bergingsvoertuigen. De bergingsonderneming draagt zelf verantwoordelijkheid voor het goede functioneren van de Momo.
7.5. Het LCM dient voor elk door de bergingsonderneming in te zetten gecertificeerd bergings- of beveiligingsvoertuig te beschikken over de identificatiecode van de in dat voertuig ingebouwde Momo. Mutaties door verkoop en aanschaf van bergings- voertuigen of door het overplaatsen van Momo's naar andere voertuigen dienen tij- dig aan het LCM te worden doorgegeven (zie ook artikel 8.6).
7.6. Stichting IMN gebruikt de gegevens die zij ingevolge artikel 7.4 van de bergings- onderneming ontvangt voor:
• het bepalen van aanrijdtijden van bergingsopdrachten en, voor zover moge- lijk, van beveiligingsopdrachten
• het informeren van wegbeheerders en via hen van weggebruikers over het verloop van bergings- en beveiligingsopdrachten
• het analyseren van het verloop van de afhandeling van incidenten met perso- nenvoertuigen op IM-wegen
• het toezien op de naleving van de overeenkomst en de in verband daarmee eventueel te sluiten standby-overeenkomsten.
7.7. Het door Stichting IMN beheerde computersysteem dat aanrijdtijden registreert, heeft de naam Aanrijdtijdensysteem Incident Management "("AIM"). Stichting IMN stelt met behulp van het AIM voor iedere registreerbare bergingsopdracht (zie artikel 7.8) een aanrijdtijd vast. Aanrijdtijden worden vastgesteld door verwerking van de locatie- en statusgegevens die door de bergingsonderneming aan Stichting IMN worden aangeleverd. Daarbij is de starttijd gedefinieerd als het tijdstip dat ligt op 15 seconden na het moment van openen1 van een via EMI ontvangen melding of, als de elektronische melding niet geopend wordt, het moment van beëindiging van het telefoongesprek waarin de opdracht wordt verstrekt. Het moment waarop het eerste gecertificeerde bergingsvoertuig in de omgeving van het incident arriveert voor het uitvoeren van de bergingswerkzaamheden geldt als eindtijd. De aanrijdtijd is gelijk aan de tijdsperiode tussen starttijd en eindtijd. Daarbij geldt een minimum van 0:00 minuten. Bij de bepaling van de aanrijdtijd van bergingsopdrachten blijven de locatiegegevens van beveiligingsvoertuigen die niet als bergingsvoertuig kunnen worden ingezet buiten beschouwing.
7.8. Een bergingsopdracht is registreerbaar als aan de volgende voorwaarden wordt vol- daan:
• de opdracht is verstrekt door het LCM en niet door een andere alarmcentrale
• er is geen sprake van een zogenaamde achterafmelding, ofwel een melding die de bergingsonderneming meer dan zestig minuten na de start van de ber- gingswerkzaamheden van het LCM ontvangt
• de opdracht wordt verricht op niet meer dan twee kilometer afstand van de door het LCM opgegeven locatie
• de opdracht leidt tot een berging en niet tot een loze rit of een annulering
• de opdracht wordt verstrekt op een tijdstip waarop het AIM normaal functi- oneert en niet tijdelijk buiten gebruik is
1 De melding wordt geopend door op het elektronisch verzonden meldnummer te klikken waarna de gegevens van de melding gelezen kunnen worden.
• de opdracht heeft betrekking op een locatie die door het AIM kan worden geïdentificeerd (bij aanpassing van wegen of ingebruikneming van nieuwe wegen is identificatie van de locatie soms tijdelijk niet mogelijk).
7.9. Als de bergingsonderneming bij het bereiken van het incident wordt gehinderd door files of stremmingen op A-wegen en op N-wegen, zal de opgetreden vertraging door Stichting IMN worden vastgesteld en in mindering worden gebracht op de ge- meten aanrijdtijd. Met stremmingen op het onderliggend wegennet wordt geen re- kening gehouden. Als Stichting IMN door nalatigheid aan de zijde van de bergings- onderneming voor een bepaalde berging geen locatie- en tijdgegevens van het inge- zette xxxxxxxxxxxxxxxx ontvangt, zal voor de betrokken berging een aanrijdtijd wor- den geregistreerd die gelijk is aan 25:01 minuten.
7.10. Na afloop van elk kwartaal stelt het LCM een rapportage op van de aanrijdtijden die de bergingsonderneming heeft behaald voor de door haar uitgevoerde registreerbare bergingsopdrachten. Onder kwartaal wordt verstaan iedere periode van drie maan- den die begint op 1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober. Als zich in een kwartaal minder dan twintig registreerbare opdrachten voordoen, wordt de beoordeling van de prestaties opgeschort. De aanrijdtijden van de bergingsonderneming worden dan gerapporteerd over de eerste opeenvolgende reeks van kwartalen met wel minstens twintig registreerbare opdrachten.
7.11. De bergingsonderneming ontvangt na elke rapportageperiode een overzicht van de behaalde aanrijdtijden. Als de bergingsonderneming van mening is dat dit rapport geen juist beeld geeft van de geleverde prestaties, dient zij dit binnen drie weken na ontvangst van het rapport schriftelijk aan Stichting IMN bekend te maken. Stichting IMN zal zo nodig overgaan tot vaststelling van een aangepast rapport.
7.12. Als de bergingsonderneming in een rapportageperiode niet aan één van de in artikel
7.1 en 7.2 genoemde eisen voldoet of niet aan beide eisen tegelijk voldoet, dan kan Stichting IMN binnen drie maanden na afloop van de betrokken rapportageperiode de bergingsonderneming per gewone post en per email een waarschuwing sturen. Als desondanks ook in een volgende rapportageperiode aan één van beide eisen of aan beide eisen tegelijk niet wordt voldaan, heeft Stichting IMN het recht om de overeenkomst met onmiddellijke ingang en zonder ingebrekestelling te ontbinden.
7.13. Stichting IMN is gehouden om het systeem waarmee de aanrijdtijden worden vast- gesteld jaarlijks te laten keuren door een onafhankelijke EDP auditor. Als het AIM in een kwartaal gedurende maximaal tweeënzeventig uur zodanig buiten gebruik
raakt dat geen aanrijdtijden kunnen worden bepaald, worden kwartaalscores bere- kend met weglating van de gegevens uit de betrokken periode. Als het systeem in enig kwartaal gedurende een periode langer dan 72 uur buiten gebruik raakt, is arti- kel 7.12. op dat kwartaal niet van toepassing. Dit doet niet af aan de verplichtingen voor de bergingsonderneming uit hoofde van de artikelen 7.1 en 7.2.
7.14. De aanrijdtijden van beveiligingsvoertuigen (zie artikel 7.3) worden door Stichting IMN door middel van steekproeven en, zo mogelijk, automatisch gecontroleerd.
7.15 De aan de bergingsonderneming gerapporteerde aanrijdtijden zijn vertrouwelijk. Stichting IMN heeft na afloop van een rapportageperiode wel het recht om bekend te maken in welke rayons de aanrijdtijden aan een nader te bepalen generieke norm voldeden.
8. Kwaliteitseisen
8.1. De bergingsonderneming dient gedurende de gehele looptijd van de overeenkomst te voldoen aan de door Stichting IMN gestelde kwaliteitseisen. De eisen zijn vastge- legd in het document Kwaliteitseisen 2019 - 2022 ('s-Gravenhage, 12 april 2018, hierna "de Kwaliteitseisen"). De bergingsonderneming dient gedurende de gehele looptijd van de overeenkomst te beschikken over een geldig kwaliteitscertificaat. De eisen waar het certificaat aan moet voldoen, zijn beschreven in Hoofdstuk 5 van de Kwaliteitseisen. Ook certificaten volgens de Kwaliteitseisen voor Bergingson- dernemingen. Bijlage bij de Bergingsovereenkomst Stichting IMN 2016 - 2019 ('s- Gravenhage, 22 mei 2015) die zijn afgegeven vóór 15 mei 2018 en waarvan de looptijd niet is verstreken worden door Stichting IMN als geldig geaccepteerd.
8.2. Als de bergingsonderneming gedurende de looptijd van deze overeenkomst haar vestigingsplaats of bedrijfsnaam verandert, een vestiging sluit of als om andere re- denen verandering komt in de op het certificaat vermelde gegevens, is zij gehouden Stichting IMN hierover tijdig te informeren. In de genoemde gevallen dient uiterlijk dertig dagen na inwerkingtreding van de mutatie een nieuw certificaat te worden aangeboden dat de nieuwe situatie documenteert.
8.3. Stichting IMN heeft het recht de bergingsonderneming aan een keuring te onder- werpen. Aan deze keuring zal de bergingsonderneming medewerking verlenen.
8.4. Als wordt vastgesteld dat de bergingsonderneming op enig moment niet voldoet aan de Kwaliteitseisen en/of als het kwaliteitscertificaat dat aan de bergingsonderne- ming is verstrekt op enig moment wordt ingetrokken, heeft de bergingsonderneming maximaal dertig dagen de tijd om te zorgen dat zij opnieuw aan de eisen voldoet én over een geldig kwaliteitscertificaat beschikt.
8.5. Bergingswerkzaamheden mogen uitsluitend worden uitgevoerd door medewerkers die voldoen aan de opleidingseisen (Hoofdstuk 2 van de Kwaliteitseisen). De be- trokken medewerkers dienen op verzoek van Stichting IMN of haar vertegenwoor- diger hun rijbewijs en bergingsdiploma te tonen.
8.6. Bergingswerkzaamheden mogen uitsluitend worden uitgevoerd met bergingsvoer- tuigen die aan de door Stichting IMN gestelde kwaliteitseisen voldoen (Hoofdstuk 3 van de Kwaliteitseisen). De kentekens van bergingsvoertuigen die worden ingezet voor de uitvoering van bergingswerkzaamheden dienen te zijn vermeld op het meest recente kwaliteitscertificaat dat aan Stichting IMN is overgelegd. Mutaties in de vloot van bergingsvoertuigen dienen onverwijld aan Stichting IMN te worden ge- meld door het overleggen van een kopie van een actueel kwaliteitscertificaat. Keu- ringsrapporten van deze voertuigen dienen binnen de bergingsonderneming aanwe- zig te zijn en bij navraag aan Stichting IMN getoond te worden.
8.7. Het opvangen van automobilisten en het opslaan van geborgen voertuigen dient plaats te vinden op een bedrijfsvestiging die voldoet aan de kwaliteitseisen en die is gelegen op niet meer dan veertig kilometer rijdafstand van de incidentlocatie.
9. Tarieven
9.1. Basistarief en specifieke tarieven
Voor de uitvoering van bergingswerkzaamheden gelden de tarieven die zijn geba- seerd op het basistarief als vermeld in Bijlage 1. Deze tarieven zijn van toepassing op alle bergingen behalve op zogenaamde bijzondere bergingen zoals beschreven in artikel 9.2.
9.1.1. Berging
Voor de berging van één schadevoertuig overeenkomstig artikel 5.1 of één onbe- heerd achtergelaten voertuig overeenkomstig artikel 5.2. geldt het basistarief. In het basistarief zijn de volgende kosten inbegrepen:
- de kosten voor de uitvoering van de bergingswerkzaamheden, uitgaande van een maximale totale tijdsbesteding van 1,5 uur
- de kosten voor het bieden van onderdak aan de inzittenden gedurende maximaal een uur
- de kosten voor het gedurende maximaal 72 uur stallen van het voertuig. Het basistarief kan voor elk geborgen voertuig in rekening worden gebracht.
9.1.2. Pechverplaatsing en beveiliging
Voor de uitvoering van een pechverplaatsing overeenkomstig artikel 5.3 of een be- veiligingsopdracht overeenkomstig artikel 5.4 geldt een tarief dat gelijk is aan 85% van het basistarief. In het tarief voor dit type berging zijn de volgende kosten inbe- grepen:
- de kosten voor de uitvoering van de bergings- of beveiligingswerkzaamhe- den, uitgaande van een maximale totale tijdsbesteding van 1,5 uur.
Het tarief geldt voor elk in het verband van een pechverplaatsingen verplaatst voer- tuig en voor elk op verzoek van het LCM ingezet beveiligingsvoertuig.
9.1.3. Loze rit
Voor de uitvoering van een loze rit overeenkomstig artikel 5.7 geldt een tarief dat gelijk is aan 60% van het basistarief. Dit tarief geldt voor elk bergingsvoertuig of beveiligingsvoertuig dat in opdracht van het LCM is uitgereden.
9.1.4. Nachttarief
De in artikel 9.1.1 tot en met 9.1.3 genoemde tarieven zijn dagtarieven. Voor mel- dingen op werkdagen vóór 08.00 uur 's ochtends of na 18.00 uur ’s avonds alsook voor meldingen in het weekend of op nationale feestdagen geldt het nachttarief. Dit tarief is 25% hoger dan het dagtarief. Als tijdstip van de melding geldt de starttijd zoals gedefinieerd in artikel 7.5.
9.2. Stalling
Voor zover de stalling van een geborgen voertuig een tijdsduur van 72 uur te boven gaat, gerekend vanaf het moment waarop de stalling door de bergingsonderneming aan het LCM en de betrokken alarmcentrale is gemeld, geldt een tarief van € 12,00 per periode van 24 uur.
9.3. Bijzondere bergingen
9.3.1. In de volgende gevallen is sprake van een bijzondere berging:
- berging van een geheel te water geraakt voertuig,
- berging van een voertuig dat is beklemd geraakt onder een zwaar voertuig en daardoor zwaar is beschadigd en niet rolbaar meer is,
- berging van een voertuig waarbij op de incidentlocatie meer dan drie kwar- tier wachttijd ontstaat als gevolg van technisch onderzoek door de politie of medische hulpverlening aan slachtoffers.
9.3.2. Voor de facturering van extra kosten voor een bijzondere berging dient de ber- gingsonderneming vooraf toestemming te verkrijgen van het LCM of de betrokken alarmcentrale, tenzij het spoedeisend karakter van de werkzaamheden dit niet toe- laat. De bergingsonderneming zal in alle gevallen achteraf de noodzaak van een af- wijkende berging aantonen middels een rapportage, die ook situatiefoto’s bevat.
9.4. Xxxxxxx-werkzaamheden
Voor de uitvoering van standby-werkzaamheden geldt een tarief van € 65,00 per uur ongeacht het tijdstip van de dag waarop de werkzaamheden worden verricht. Dit tarief geldt alleen voor de uren dat het voertuig daadwerkelijk standby staat en niet voor de reistijd naar en van de standby-locatie. Als een standby-opdracht niet tenminste drie weken vóór het moment van uitvoering van de werkzaamheden wordt aangekondigd, of als het gaat om een opdracht van korte duur (minder dan 50 uur) of met onevenredig veel nachturen, kan in overleg met de opdrachtgever een hoger tarief worden vastgesteld.
9.5. De overeengekomen tarieven worden jaarlijks, te beginnen op 1 april 2020, aange- past op basis van de jaarmutatie van het prijsindexcijfer voor het "goederenvervoer over de weg" op 31 december van het voorgaande jaar, zoals gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek (“CBS”). Mocht de bepaling van deze index worden gestaakt, dan zal de indexering worden bepaald op basis van de jaarmutatie van de Dienstenprijzenindex (DPI) van het CBS.
10. Facturering en betaling
10.1. De bergingsonderneming wordt, voor zover nodig, door het LCM of door een in Stichting IMN participerende alarmcentrale binnen een uur na doorgifte van het kenteken geïnformeerd over de identiteit van de voor de berging en eventuele stal- ling verantwoordelijke opdrachtgever en het factuuradres.
10.2. De berging van verzekerde voorvallen dient in rekening te worden gebracht bij de alarmcentrale van de betrokken verzekeraar. Pechverplaatsingen, beveiligingsop- drachten, bergingen van onbeheerd achtergelaten voertuigen en loze ritten kunnen worden gefactureerd aan het LCM. Standby-opdrachten worden afhankelijk van de gemaakte afspraken ofwel aan de wegbeheerder ofwel aan het LCM in rekening ge- bracht. Voor een geannuleerde opdracht ontvangt de bergingsonderneming geen vergoeding.
10.3. Met uitzondering van de situatie bedoel in artikel 10.4 zal de bergingsonderneming zich onthouden van het sturen van rekeningen naar de eigenaar of inzittenden van de betrokken personenvoertuigen dan wel naar verzekeraars.
10.4. Als blijkt dat een voertuig, geborgen na een ongeval, niet is verzekerd bij een Ne- derlandse verzekeraar, dan kan de bergingsonderneming de bergingskosten en even- tuele andere kosten verhalen op de eigenaar van het voertuig. Als dit niet lukt, be- staan er twee mogelijkheden. Als de berging plaatsvond op een A-weg kan het voer- tuig worden behandeld volgens de procedure die geldt voor onbeheerd achtergelaten voertuigen (zie artikel 5.2). Dit betekent dat bergings- en stallingkosten worden voldaan door het LCM. Als de berging plaatsvond op een IM-weg in het onderlig- gend wegennet (dus geen A-weg), kan de bergingsonderneming de bergingskosten in rekening brengen bij het LCM. In dat geval geldt voor te factureren stallingskos- ten een maximum van 7 dagen.
10.5. De factuur van de bergingsonderneming met betrekking tot uitgevoerde werkzaam- heden zal als kenmerk het meldingsnummer dragen dat het LCM of een participe- rende alarmcentrale als opdrachtgever aan de bergingsonderneming heeft verstrekt. Dit meldingsnummer dient overeen te stemmen met de opdrachtbevestiging.
10.6. Facturen worden door de bergingsonderneming niet later verzonden dan dertig da- gen na uitvoering van de werkzaamheden.
10.7. De verantwoordelijke alarmcentrale zal bij acceptatie van de factuur binnen dertig dagen na de ontvangstdatum het factuurbedrag betalen.
10.8. Bezwaren tegen het door de bergingsonderneming berekende factuurbedrag dienen binnen dertig dagen na ontvangstdatum van de factuur door het LCM of de betrok- ken alarmcentrale aan de bergingsonderneming ter kennis te zijn gebracht.
11. Duur van de overeenkomst
11.1. De overeenkomst is van kracht van 1 februari 2019 tot en met 31 maart 2022. Gedu- rende de eerste twee maanden van de looptijd maakt de bergingsonderneming geen aanspraak op bergingswerkzaamheden in het gegunde rayon. De toewijzing van bergingsopdrachten vangt aan op 1 april 2019.
11.2. Uitsluitend Stichting IMN heeft het recht om de looptijd van de overeenkomst met een jaar te verlengen en wel tot en met 31 maart 2023. Als Stichting IMN van dit recht gebruik wil maken, dient zij de bergingsonderneming hierover uiterlijk op 30 september 2021 schriftelijk te informeren.
11.3. Als de bergingsonderneming haar verplichtingen ingevolge deze overeenkomst niet nakomt, zal Stichting IMN haar hierover informeren middels een schriftelijke inge- brekestelling. Binnen dertig dagen na ontvangst van dat schrijven dient de ber- gingsonderneming de dienstverlening op het vereiste niveau te brengen. Gebeurt dit niet, dan verkeert de bergingsonderneming in verzuim en kan Stichting IMN de overeenkomst ontbinden.
11.4. Ieder der partijen is gerechtigd om de overeenkomst te ontbinden indien de andere partij wordt verkocht, onder curatele wordt gesteld, surséance van betaling heeft aangevraagd, failliet wordt verklaard of onderwerp is van faillissementsaanvraag.
11.5 Stichting IMN is tevens gerechtigd om de overeenkomst onmiddellijk te ontbinden:
• indien de bergingsonderneming zijn onderneming staakt of liquideert
• indien door dwingend opgelegde maatregelen van overheidswege of door gerechtelijke uitspraken Stichting IMN de verplichtingen uit deze overeen- komst niet meer in zijn geheel of gedeeltelijk kan nakomen
• indien de bergingsonderneming door overnames of andere mutaties een aan- deel verwerft in het totale aantal bergingsopdrachten van Stichting IMN dat groter is dan 15%, waarbij het marktaandeel wordt bepaald op basis van het aantal meldingen per rayon in 2017.
Stichting IMN zal de bergingsonderneming op de hoogte stellen als één van ge- noemde omstandigheden zich voordoet.
11.6. Als Stichting IMN geen gebruik maakt van haar bevoegdheid uit hoofde van artikel
11.4 en 11.5, dan zal in geval van een aandelen- of activatransactie de Bergings- overeenkomst overgaan op de koper van de bergingsonderneming.
11.7. Als de Bergingsovereenkomst op grond van artikel 7.12, 11.3 11.4 of 11.5 vóór het einde van de looptijd moet worden ontbonden of op verzoek van de bergingsonder- neming vervroegd wordt beëindigd, en als daarbij sprake is van aantoonbare nala- tigheid aan de kant van de bergingsonderneming, heeft Stichting IMN recht op een schadevergoeding. Van aantoonbare nalatigheid is onder meer sprake als de gereali- seerde gemiddelde aanrijdtijd in meer dan één rapportageperiode meer dan zestig seconden achterblijft bij het geoffreerde maximum. Het maximaal te vorderen scha- debedrag is gelijk is aan het aantal meldingen in het rayon in 2017 volgens het do- cument IM-meldingen per rayon in 2017 vermenigvuldigd met € 10,00.
12. Overige bepalingen
12.1. Deze overeenkomst komt tot stand door het aanbod van de bergingsonderneming en de aanvaarding daarvan door Stichting IMN. Het aanbod ligt besloten in het door bergingsonderneming ondertekende offerteformulier. De aanvaarding ligt besloten in het definitieve gunningsbesluit van Stichting IMN.
12.2 Deze overeenkomst wordt met de bergingsonderneming gesloten door Stichting IMN, mede namens de participerende alarmcentrales. Bij concentraties tussen alarmcentrales dan wel bij toetreding van een nieuwe participant tot Stichting IMN wordt deze overeenkomst geacht ook te zijn gesloten met de gefuseerde alarmcen- trale of nieuwe toetreder. Over een dergelijke gebeurtenis krijgt de bergingsonder- neming bericht.
12.3. Ieder geschil dat naar aanleiding van deze overeenkomst en hieruit voortvloeiende overeenkomsten tussen partijen mocht ontstaan, zal uitsluitend worden voorgelegd aan de bevoegde rechter te 's-Gravenhage.
12.4. De bergingsonderneming heeft in geval van tussentijdse beëindiging van de over- eenkomst geen recht op enige (schade-)vergoeding.
12.5. Een geschil over tussentijdse beëindiging van deze overeenkomst zal aanhangig worden gemaakt uiterlijk zes maanden na dagtekening van de brief waarbij medede- ling is gedaan van de beëindiging van de overeenkomst, op straffe van verval van het recht om de beëindiging te bestrijden of schadevergoeding te vorderen. Een ge- schil is aanhangig vanaf de dag waarop de dagvaarding wordt uitgebracht.
Bijlage 1
Offerte bergingsonderneming
Bijlage 2
Definitief gunningsbesluit Stichting IMN