MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Beveiligingsorganisaties, Particuliere 1998/1999 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
AI Nr. 9125
Bijvoegsel Stcrt. d.d. 27-11-1998, nr. 228
ALGEMEEN VERBINDENDVERKLARING VAN BEPALINGEN VAN DE COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR PARTICULIERE BEVEILIGINGSORGANISATIES
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Gelezen het verzoek van De Vereniging van Particuliere Beveiligings- organisaties als partij te ener zijde namens De Unie, de FNV Diensten- bond en de Dienstenbond CNV als partijen te anderer zijde bij de col- lectieve arbeidsovereenkomst voor Particuliere beveiligingsorganisaties, strekkende tot algemeen verbindendverklaring van bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst;
Overwegende,
dat genoemde collectieve arbeidsovereenkomst in werking is getreden;
dat van het verzoek tot algemeen verbindendverklaring mededeling is gedaan in de Staatscourant;
dat naar aanleiding van dit verzoek schriftelijke bedenkingen zijn inge- bracht door de Vereniging van bedrijven voor evenementenbegeleiding;
dat deze bedenkingen als volgt kunnen worden samengevat;
De bedenkingen zijn gericht tegen de zodanig ruime omschrijving van de werkingssfeer, dat de leden van de Vereniging van bedrijven voor evenementenbegeleiding (VBE) er eveneens onder zouden vallen. Als grond wordt aangevoerd de inwerkingtreding van de CAO voor de Eve- nementenbeleidingsbranche.
Volgens de VBE bestaat er onderscheid tussen de werkzaamheden van een beveiligingsbeamte – waarvan de werkzaamheden zijn onder te brengen in een zestal functiegebieden van vooral preventieve aanwezig- heid – en de werkzaamheden in de evenementenbegeleidingsbranche,
Sdu Uitgevers, ’s-Gravenhage 1998 CAO912598
CAO1254 1
waarvan de werkzaamheden zich richten op alle aspecten van het in goede banen leiden van grote stromen bezoekers.
overwegende ten aanzien van de bedenkingen;
Voor de evenementenbeleidingsbranche geldt een afzonderlijke CAO. Deze CAO is afgesloten tussen de Vereniging van bedrijven voor evenementenbegeleiding (VBE) en de Landelijke bedrijfsorganisatie ver- keer (LBV) aangesloten bij het Onafhankelijk verbond van bedrijfs- organisaties (OVB). De VBE en de LBV zijn conform hun statuten bevoegd om COA’s af te sluiten.
In het overleg met de Stichting is door de Stichting opgemerkt dat het afsluiten van een CAO door de LBV voor werknemers in de sector evenementenbegeleiding in strijd is met de statuten van de LBV, omdat
– volgens artikel 5 van de statuten van de LBV – lid kan zijn degene die werkzaam is op het gebied van het transport- en horecabedrijf.
De LBV heeft blijkens zijn brief van 8 september 1998 de statuten for- meel aangepast in overeenstemming met de feitelijke situatie en heeft verklaard leden te hebben in de evenementenbegeleidingsbranche. De VBE heeft zich akkoord verklaard met deze statutenwijziging.
Daar er sprake is van een rechtsgeldige en in werking getreden CAO voor de evenementenbegeleidingsbranche kan dispensatie worden ver- leend aan de leden van de VBE, indien althans het lidmaatschap van die vereniging reeds voor de inwerkingtreding van dit besluit is aangevan- gen.
dat de bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst gelden voor een belangrijke meerderheid van de in de bedrijfstak werkzame perso- nen;
Gelet op de artikelen 2, 4 en 5 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeids- overeenkomsten;
Gezien het overleg met de Stichting van de Arbeid; Besluit:
I. Verklaart algemeen verbindend tot en met 31 maart 1999 de navol- gende bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst voor de Par- ticuliere beveiligingsorganisaties alsmede de daarbij behorende statuten en het reglement van de Stichting Opleidingsfonds Beveiligingsbranche, zulks met inachtneming van hetgeen onder II, III, IV, V en VI is bepaald:
2
Beveiligingsorganisaties, Particuliere 1998/1999 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel I.1.
Definities
1. Afroepcontract: Dienstverband waarbij de werkgever de werknemer kan oproepen voor losse ongeregelde diensten, welke in onderling overleg tussen werkgever en werknemer worden geregeld, zowel wat beschikbaarstelling van de werknemer betreft als de duur en de aard van de te verrichten losse en ongeregelde arbeid.
2. Algemeen reserverooster: Het voor de werknemer voor een loon- periode vastgestelde dienstrooster, waarin vier van de acht rooster- vrije dagen (en ADV-dag) vooraf zijn opgenomen en de overige vier roostervrije dagen gedurende de loonperiode worden ingeroosterd, waarbij de resterende dagen gelden als werkdagen, die gedurende de loonperiode met diensten worden ingevuld.
3. Arbeidsuren: Alle uren waarover de werknemer loongerechtigd is: (dus zowel gewerkte uren als vakantie-uren, buitengewoon verlof- uren, ziekte-uren, ADV-uren, leegloopuren).
4. ADV-dag: In het kader van de arbeidsduurverkorting toegekende en betaalde vrije dag, die verder wordt gedefinieerd als een roostervrije dag.
5. Avonddienst: Een dienst waarvan het einde ligt na 20.00 uur en voor of op 02.00 uur.
6. Basissalaris: Het salaris per periode (4 weken of uur) zonder bijtel- ling van enige toeslag of vergoeding als genoemd in bijlage 5 van de CAO. Indien er voor een werknemer een hoger basissalaris is vast- gesteld als bedoeld in deze definitie, treedt dit hogere basissalaris in plaats van het salaris zoals is vastgesteld in deze CAO.
7. Basisuurloon: Het uurloon dat is afgeleid van het voor de werkne- mer geldende periodesalaris en als zodanig is vermeld in bijlage 5 van deze overeenkomst.
3
8. Bijzondere uren:
Maandag tot en met vrijdag tussen 00.00 uur en 07.00 uur Maandag tot en met vrijdag tussen 18.00 uur en 24.00 uur Zaterdag tot en met zondag tussen 00.00 uur en 24.00 uur
9. Bloktijden: Het tijdvak waarbinnen na de weekindeling, de aan te zeggen dienst moet voldoen.
23.00 – 09.00 uur nachtblok
13.00 – 02.00 uur avondblok
05.30 – 20.00 uur dagblok
10. Dag: Een kalenderdag van 00.00 uur tot 24.00 uur.
11. Dagdienst: Een dienst waarvan het begin ligt op of na 06.00 uur en het einde voor of op 20.00 uur.
12. Dienst: Een tijdvak van een aantal aaneengesloten uren waarin de werknemer werkzaamheden verricht op één of meerdere locaties. Dit tijdvak kan onderbroken worden door ten hoogste één onbetaalde pauze van maximaal één uur, waarin de werknemer vrij over zijn tijd kan beschikken.
13. Feestdagen: Nieuwjaarsdag, de beide Paasdagen, Koninginnedag, 5 mei als viering van de nationale bevrijding voor zover door de over- heid aangewezen (lustrumjaren), Hemelvaartsdag, de beide Pinkster- dagen, de beide Kerstdagen, de Oudejaarsdag na 16.00 uur en de door de overheid aangewezen nationale feestdagen.
14. Full-time contract: Dienstverband voor de normale arbeidstijd van gemiddeld 40 uur per week bepaald per loon- of roosterperiode.
15. Gebroken dienst: Een speciale vorm van dienst op één of meerdere locaties bestaande uit twee dienstdelen waar een onbetaalde onder- breking langer dan één uur tussen zit; deze twee dienstdelen mogen samen de 10 arbeidsuren niet te boven gaan en het begin van het eer- ste dienstdeel en het einde van het laatste dienstdeel mogen maxi- maal 12 uur uiteen liggen.
16. Invulrooster: Het voor de werknemer voor een loonperiode vastge- steld dienstrooster waarin alle voor hem geldende roostervrije dagen (en ADV-dag) vooraf zijn opgenomen en waarbij uiterlijk op de don- derdag voorafgaande aan de week waarin de diensten worden ver- richt, de bloktijden voor die week zijn vastgelegd.
17. Leegloopuren: Het verschil in contractueel overeengekomen uren en de gewerkte, vakantie-, buitengewoon verlof- alsmede ziekte- en ADV-uren.
4
Beveiligingsorganisaties, Particuliere 1998/1999 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
18. Loonperiode: Het tijdvak waarover aan de werknemer het loon wordt uitbetaald is vier weken.
19. Loontoeslag werknemer met een afroepcontract: De toeslag waar de werknemer met een afroepcontract plaatsvervangend recht op heeft, voor het niet opbouwen van vakantie-uren en het niet toekennen van ADV.
20. Meeruren: De arbeidstijd in een part-time contract waarmee in een loonperiode de overeengekomen (gemiddelde) arbeidstijd per week wordt overschreden, doch niet meer bedraagt dan gemiddeld 40 uur per week.
21. Medewerker algemeen reserve: De medewerker die aangesteld is als algemeen reserve, werkzaam is in een zgn. algemeen reserverooster, die in het bezit is van het basisdiploma beveiligingsbeambte (of een hiermee gelijkgesteld diploma), minimaal 36 maanden ervaring heeft als beveiligingsbeambte en in het bezit is van een geldig EHBO- diploma. Tevens dient hij bij werkgever in dienst te zijn op grond van een full-time contract, danwel, indien en voorzover vooraf aan- toonbaar door werkgever een full-time contract is aangeboden, bij werkgever in dienst te zijn op grond van een part-time contract voor minimaal 20 uur per week.
22. Nachtdienst: Een dienst waarvan de uren tussen 24.00 uur en 06.00 uur geheel of gedeeltelijk zijn begrepen.
23. Overwerk: in drie los van elkaar staande situaties is sprake van over- werk, te weten:
a. De arbeidsuren waarmee in een loonperiode een arbeidstijd van gemiddeld 40 arbeidsuren per week wordt overschreden;
b. De arbeidsuren waarmee in een week een arbeidstijd van 48 uur wordt overschreden;
c. De arbeidsuren waarmee in een dienst of gebroken dienst een arbeids- tijd van 10 uur wordt overschreden;
d. Ingaande 1 januari 1998 tellen ADV-dagen/uren niet meer mee als arbeidsuren in het kader van de definitie van overwerk.
24. Part-time contract: Dienstverband voor een overeengekomen gemid- deld aantal uren per week, maar minder dan de normale arbeidstijd van gemiddeld 40 uur per week, bepaald per loon- of roosterperiode.
25. Pauze: Een onderbreking van minimaal een half uur en maximaal
5
één uur gedurende welke de werknemer vrij over die tijd kan be- schikken (zie ook definitie dienst).
26. Roosterperiode: Een tijdvak van maximaal drie loonperioden waar- binnen de werknemer een vast rooster loopt, dat zich na afloop van dat tijdvak steeds weer opnieuw in hetzelfde (roulerende) patroon herhaalt.
27. Roostervrij weekend: Een aaneengesloten periode van twee rooster- vrije dagen welke uiterlijk aanvangt na de avonddienst op vrijdag, waarna de werknemer op zijn vroegst op maandag om 05.30 uur weer mag beginnen.
28. Roostervrije dag: Een dag zonder begintijd van een dienst na 00.00 en vóór 24.00 uur. De roostervrije dag is bij een voorwaarts roterend rooster
– als de laatste dienst een nachtdienst is: een periode van 32 uur zonder arbeidsuren
– als de laatste dienst een andere dienst is dan nachtdienst: 24 uur zonder arbeidsuren.
De roostervrije dag is bij een achterwaarts roterend rooster altijd een periode van 32 uur zonder arbeidsuren.
29. Transporturen: de meer dan contractueel overeengekomen gewerkte uren per loonperiode, die gereserveerd kunnen worden voor compen- satie in tijd.
30. Vakantiedag: Een aaneengesloten periode van tenminste 24 uur waar- binnen de werknemer niet hoeft te werken; deze periode van 24 uur valt voor minimaal 2/3 deel op een dag; voorzover de werknemer niet in een vast dienstrooster is opgenomen moet de werkdag voor- afgaand aan de vakantiedag uiterlijk eindigen met een avonddienst, terwijl de werkdag na een vakantiedag op zijn vroegst om 05.30 uur mag beginnen; de duur van elke eerste vakantiedag bedraagt 32 uur.
31. Vakantiejaar: Loonperiode 5 van enig jaar tot en met loonperiode 4 van het daarop volgende jaar.
32. Vakantieloon: Het loon voortvloeiend uit het basissalaris, vermeer- derd met de in de voorgaande 3 loonperioden of het voorgaande jaar (de werkgever dient voor één van deze twee systematieken in zijn onderneming te kiezen) verdiende gemiddelde toeslag bijzondere uren, feestdagentoeslag en het structurele overwerk (inclusief overwerktoeslag) in vaste dienstroosters.
33. Vakantietoeslag: De toeslag over het in het vakantiejaar verdiende basissalaris, toeslag bijzondere uren, feestdagentoeslag, het structu-
6
Beveiligingsorganisaties, Particuliere 1998/1999 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
rele overwerk (inclusief overwerktoeslag) in vaste dienstroosters, EHBO-toeslag en overige vaste toeslagen.
35. Vakvolwassen leeftijd: De leeftijd van 21 jaar en ouder.
36. Vast rooster: Het voor de werknemer voor een roosterperiode vast- gestelde dienstrooster waarin alle voor hem geldende werk- en rust- tijden en roostervrije dagen zijn opgenomen en dat zich steeds na afloop van de roosterperiode opnieuw in dezelfde vorm herhaalt; maximaal 20% van de in het vaste rooster opgenomen diensten kan bestaan uit zogenaamde invaldiensten, planningsdiensten of reserve- diensten, waarvan de werktijden gedurende de looptijd volgens de methode van het invulrooster door de werkgever worden ingevuld.
37. Week: Van zondag 00.00 uur tot zaterdag 24.00 uur.
38. Werkgever: De natuurlijke of rechtspersoon die, al of niet in hoofd- zaak, een bedrijf uitoefent als particuliere beveiligingsorganisatie.
39. Werknemer: Xxxxxx (m/v) die een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek heeft gesloten met, dan wel in aangenomen werk persoonlijk arbeid verricht voor, dan wel op afroep werkzaamheden verricht voor de werkgever, conform arti- kel III.2. van deze overeenkomst.
40. Werkoverleg: Hieronder wordt verstaan werkoverleg in de zin van de ARBO-wet, dan wel overleg op initiatief van de werkgever.
Artikel I.2.
Werkingssfeer
1. Deze overeenkomst is van toepassing op de werknemers in dienst van een werkgever die diensten verricht ten behoeve van derden als particuliere beveiligingsorganisatie.
2. Particuliere beveiligingsorganisaties in de zin van deze overeen- komst zijn:
a. particuliere beveiligingsbedrijven, die zijn toegelaten op grond van artikel 18 van het Uitvoeringsbesluit van de Wet op de Weer- korpsen van 18 augustus 1979 (Stb. 475) (of de wet die daarvoor in de plaats treedt);
7
b. particuliere alarmcentrales als bedoeld in voormeld Uitvoerings- besluit;
c. particuliere geld- en waardetransportbedrijven als bedoeld in voormeld Uitvoeringsbesluit.
Artikel I.3.
Bijzondere bepalingen werkingssfeer
Deze overeenkomst is slechts gedeeltelijk van toepassing op arbeids- overeenkomsten met werknemers die in het geheel geen beveiligings- werkzaamheden verrichten of die een functie vervullen boven het niveau van de in deze arbeidsovereenkomst opgenomen salarisschalen.
Ten aanzien van deze werknemers zijn niet van toepassing artikel II.1. lid 2, artikel III.1 lid 1, hoofdstuk IV met uitzondering van de artikelen 4 en 10, hoofdstuk V en bijlage 4.
Artikel I.4.
Gunstiger en andere bepalingen
1. In de onderneming geldende lonen en arbeidsvoorwaarden, welke in voor de werknemer gunstige zin afwijken van de bepalingen van deze overeenkomst blijven onverkort gehandhaafd. In overleg met vakorganisaties kan hiervan worden afgeweken. Tevens kan hiervan worden afgeweken in overleg met de ondernemingsraad (OR), wan- neer de OR jegens vakorganisaties en werkgever kenbaar maakt in plaats van de vakorganisaties overlegpartner te zijn.
2. In overleg met vakorganisaties kan, indien bijzondere omstandighe- den in bepaalde ondernemingen of groepen van ondernemingen daar- toe aanleiding geven, op basis van en voortbouwend op deze over- eenkomst een aparte overeenkomst worden afgesloten, welke minimaal aan de inhoud van deze overeenkomst moet voldoen.
3. Het is de werkgever toegestaan om voor de werknemer in gunstige zin van de arbeidsvoorwaarden in deze overeenkomst af te wijken.
Artikel I.5.
Algemene verplichtingen van de werkgever
2. De arbeidsovereenkomst aangegaan tussen werkgever en werknemer, alsmede een door de werkgever vastgesteld arbeidsreglement of arbeidsinstructie, mag, op straffe van nietigheid, geen bepalingen bevatten in strijd met deze overeenkomst.
5. De werkgever zal met iedere werknemer een schriftelijke individuele 8
Beveiligingsorganisaties, Particuliere 1998/1999 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
arbeidsovereenkomst aangaan, waarin alle elementen uit de model arbeidsovereenkomst van bijlage 1 zijn opgenomen.
Artikel I.6.
Algemene verplichtingen van de werknemer
1. De werknemer is gehouden de belangen van het bedrijf als een goed werknemer te behartigen, ook indien geen uitdrukkelijke opdracht daartoe is gegeven.
2. De werknemer is gehouden alle door of namens de werkgever opge- dragen werkzaamheden, voorzover deze redelijkerwijs kunnen wor- den verlangd, zo goed mogelijk uit te voeren en daarbij de voor de objecten of diensten geldende instructies, aanwijzingen en voor- schriften in acht te nemen.
3. De werknemer draagt zorg voor geheimhouding van al hetgeen omtrent het bedrijf van de werkgever of het bedrijf van de opdracht- gever te zijner kennis komt met uitzondering van mededelingen aan partijen bij deze overeenkomst, welke direct of indirect verband hou- den met de uitvoering van de bepalingen van deze overeenkomst. Indien verlangd dient de werknemer daartoe een geheimhoudings- verklaring te tekenen.
4. De werknemer die een functie vervult als vermeld in bijlage 4 dient zijn werkzaamheden in uniform te verrichten, tenzij een afwijkende regeling door werkgever wordt ingesteld. Het uniform dient op de voorgeschreven wijze gedragen en onderhouden te worden.
5. Het is de werknemer nadrukkelijk verboden alcoholhoudende dran- ken of bewustzijn beïnvloedende middelen waaronder drugs direct voor of tijdens de dienst te gebruiken of bij zich te hebben. Evenmin zal hij zijn diensten met een naar alcohol ruikende adem aanvangen.
9
HOOFDSTUK II
BEGIN EN EINDE DIENSTVERBAND
Artikel II.1.
Indiensttreding
1. Bij het in dienst treden van de werknemer sluit de werkgever met hem een schriftelijke arbeidsovereenkomst af. Een model van een schriftelijke arbeidsovereenkomst is opgenomen in bijlage 1 van deze overeenkomst. Alle elementen uit deze model arbeidsovereen- komst worden in de schriftelijke arbeidsovereenkomst opgenomen. Bepalingen in de individuele arbeidsovereenkomst in strijd met be- palingen van deze collectieve overeenkomst worden rechtens nietig geacht.
2. Het is de werkgever verboden om een concurrentiebeding op te nemen in de individuele arbeidsovereenkomst van de werknemer.
3. De arbeidsovereenkomst kan, met een proeftijd van ten hoogste twee maanden, worden aangegaan voor bepaalde of onbepaalde tijd. Bij- zondere afspraken worden in de arbeidsovereenkomst opgenomen.
4. Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd eindigt van rechtswege bij het verstrijken van de overeengekomen duur, tenzij lid 5 van toe- passing is.
5. Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van maximaal een jaar kan eenmalig voor maximaal een jaar worden verlengd. Bij bedoelde eenmalige verlenging is het bepaalde in artikel 7:668 van het Bur- gerlijk Wetboek (opzeggingsvereisten voortgezette dienstverbanden voor bepaalde tijd aangegaan) niet van toepassing.
6. Een arbeidsovereenkomst voor de duur van een project wordt na twee jaar geacht te zijn omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
7. Indien de werkgever dan wel de werknemer tijdens de proeftijd het dienstverband wenst te verbreken, dient deze wens tenminste 12 uren voordat de diensttijd begint aan de wederpartij kenbaar gemaakt te worden. Bij overtreding van deze bepaling is de overtreder schade- plichtig een bedrag van 8 uren loon.
8. Indien een full-time of part-time contract is aangegaan, is de werk- nemer verplicht om:
a. tijdens het dienstverband gedurende de voor zijn functie overeen- gekomen arbeidstijd voor de werkgever te werken;
10
Beveiligingsorganisaties, Particuliere 1998/1999 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
b. alle opdrachten van de werkgever, welke binnen het raam van zijn functie redelijkerwijs aan hem worden gegeven op de tijden en plaatsen welke de werkgever verlangt, uit te voeren.
9. Bij aanvang van de arbeidsovereenkomst heeft de werknemer met een part-time contract de keuze om een part-time contract als vast model of als groeimodel aan te gaan conform artikel III.1.5. Mits dit 1 maand van tevoren wordt aangekondigd, kan de keuze van het type part-time contract tijdens de looptijd van de arbeidsovereenkomst worden gewijzigd, met dien verstande dat een wijziging van een groeimodel naar een vast model alleen per 1 januari en 1 juli kan ingaan.
De keuze wordt door de werkgever gehonoreerd, tenzij zwaarwe- gende redenen van organisatorisch of bedrijfsbelang zich daartegen verzetten.
10. Indien een werknemer met een afroepcontract in een aaneengesloten periode van vier loonperioden een gemiddelde arbeidstijd heeft ge- kend van gemiddeld minimaal 5 uur per week, zal deze op schrifte- lijk verzoek van de werknemer vanaf de volgende loonperiode wor- den omgezet in een part-time contract. Bij de telling worden de loonperioden 7, 8, 9 en 13 uitgesloten; wel vindt doortelling plaats,
d.w.z. na loonperiode 6 volgt periode 10 en na periode 12 volgt periode 1. Indien het gemiddelde niet op hele uren uitkomt, wordt tot een half uur naar beneden afgerond, een half uur en meer naar boven.
11. Indien een werknemer met een part-time contract in een aaneenge- sloten periode van vier loonperioden een vaste structurele arbeidstijd heeft gekend van meer dan het contractuele aantal uren, zal de arbeidsovereenkomst vanaf de volgende periode in de vaste structu- rele arbeidstijd worden omgezet. Bij de telling worden de loon- perioden 7, 8, 9 en 13 uitgesloten; wel vindt doortelling plaats, d.w.z. na loonperiode 6 volgt periode 10 en na periode 12 volgt periode 1. Indien de vaste structurele arbeidstijd niet op hele uren uitkomt, wordt tot een half uur naar beneden afgerond, en een half uur en meer naar boven.
12. Het is de werknemer, met wie een arbeidsovereenkomst voor be- paalde of onbepaalde tijd is aangegaan, verboden, anders dan met schriftelijke toestemming van zijn werkgever, tegen beloning voor derden of voor eigen rekening arbeid te verrichten. Toestemming zal slechts worden onthouden wanneer bedoelde nevenactiviteiten ver-
11
band houden met beveiligings- en/of bewakingswerkzaamheden of naar het oordeel van werkgever op andere wijze schadelijk kunnen zijn voor het bedrijf van werkgever. Dit verbod geldt niet voor werk- nemers met een part-time of afroepcontract.
13. Het dienstverband kan slechts worden aangegaan en bestendigd indien van overheidswege de vereiste toestemming voor het uitoefe- nen van de functie van beveiligingsbeambte wordt verstrekt en niet wordt ingetrokken.
Artikel II.2.
Schorsing
1. De werkgever kan de werknemer schorsen:
a. in het geval, dat een vermoeden bestaat van een ernstig vergrijp;
b. bij overtreding van de door de werkgever vastgestelde voor- schriften en reglementen, met name die met betrekking tot de veiligheid en geheimhouding.
2. De schorsing zal de betreffende werknemer onverwijld schriftelijk worden medegedeeld met vermelding van de reden(en) en kan ten hoogste zeven dagen bedragen.
3. Blijkt het vermoeden, dat tot schorsing heeft geleid, juist, dan kan ontslag op staande voet volgen. Blijkt het vermoeden onjuist dan volgt schriftelijke rehabilitatie.
4. De schorsing ontslaat de werkgever niet van de verplichting het loon van de werknemer door te betalen tijdens de periode van schorsing.
Artikel II.3.
Ontslag om dringende redenen
Met het bepaalde in artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek wordt, gelet op de inhoud van de beveiligingsfunctie en de daaraan verbonden specifieke taken, onder meer als dringende reden in de zin van deze wet beschouwd al die gevallen, waarin de werknemer:
a. zich schuldig maakt aan, dan wel direct betrokken is bij, diefstal, verduistering en/of bedrog en/of andere strafbare feiten anders dan verkeersovertredingen, waardoor hij het vertrouwen van de werkge- ver en/of haar opdrachtgever(s) onwaardig wordt;
b. zich, ondanks waarschuwing, overgeeft aan dronkenschap of ander liederlijk gedrag, waardoor hij de belangen van de werkgever en/of haar opdrachtgever(s) schaadt of kan schaden;
c. opzettelijk of ondanks waarschuwing roekeloos eigendommen van de werkgever en/of opdrachtgever(s) beschadigt dan wel zichzelf,
12
Beveiligingsorganisaties, Particuliere 1998/1999 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
anderen en/of voornoemde eigendommen aan ernstig gevaar bloot- stelt;
d. het alleen door hem te beveiligen object onbeheerd achterlaat, dan wel het mede door hem te beveiligen object vroegtijdig verlaat, zon- der dat hiertoe een dringende noodzaak aanwezig is en/of de desbe- treffende instructies in voldoende mate zijn opgevolgd;
e. door opzet of grove onachtzaamheid bijzonderheden en aangelegen- heden, waarvan met redelijke zekerheid kan worden aangenomen dat zij voor de werkgever en/of opdrachtgever(s) een geheim karakter hebben, bekend maakt.
Alvorens over te gaan tot het om dringende redenen beëindigen van de arbeidsovereenkomst kan de werkgever, afhankelijk van de noodzaak tot het instellen van een onderzoek, besluiten de werknemer te schorsen als omschreven in artikel II.2. Een onmiddellijke beëindiging van een ar- beidsovereenkomst zal de betreffende werknemer onverwijld schriftelijk, met vermelding van de reden(en), worden medegedeeld.
Artikel II.4.
Beëindiging
1. Een full-time of part-time contract voor bepaalde tijd eindigt van rechtswege op het vooraf schriftelijk vastgestelde tijdstip.
2. Een full-time of part-time contract voor onbepaalde tijd eindigt met inachtneming van de in de wet vastgelegde opzegtermijn. De werk- gever kan met de werknemer in de individuele arbeidsovereenkomst een langere opzegtermijn overeenkomen. Opzegging kan slechts geschieden tegen het einde van de lopende loonperiode.
4. Het dienstverband eindigt in ieder geval van rechtswege op de eer- ste dag van de maand waarin de werknemer de 65-jarige leeftijd bereikt, dan wel deelnemer wordt in het vut-fonds van de particuliere beveiligingsorganisaties.
13
HOOFDSTUK III
ALGEMENE REGELS ARBEIDSDUUR EN ARBEIDSTIJD
Artikel III.1.
Algemeen
1. Arbeidsduurverkorting
Met inachtname van het bepaalde in en bij deze overeenkomst, is per eerste dag van de eerste loonperiode van 19971) bij een full-time contract een arbeidsduurverkorting van kracht van 52 uur per jaar toegekend in hele dagen (bij 8-urige roosters overeenkomend met 6,5 dag op jaarbasis). Per 1 januari 19981) wordt de ADV vermeerderd met 3 dagen, derhalve totaal 9,5 dag. Per 1 januari 1999 wordt de ADV vermeerderd met 3,5 dag, derhalve totaal 13 dagen. In de perioden 7, 8, 9 en 13 behoeven geen ADV-dagen in het dienstroos- ter te worden opgenomen.
Aan werknemers met een part-time contract zal de arbeidsduur- verkorting naar evenredigheid worden toegewezen.
Aan werknemers met een afroepcontract zal vanwege het karakter van zijn overeenkomst geen arbeidsduurverkorting worden toegewe- zen, deze ontvangen plaatsvervangend hiervoor een toeslag van 2,5% over het basisloon; als element opgenomen in de loontoeslag werk- nemer met een afroepcontract. Aldus wordt deze loontoeslag per 1 januari 1998 3,5%1) en per 1 januari 1999 5%.
Voor maximaal vijf ADV-dagen geldt dat deze worden vastgesteld en medegedeeld aan de werknemer bij de donderdagse weekindeling, voorafgaand aan de week waarin de ADV-dag wordt vastgesteld.
Voor de overige ADV-dagen geldt dat deze tenminste 28 dagen tevo- ren worden vastgesteld en medegedeeld aan de medewerker.
Onverminderd het bepaalde in de volgende alinea kan de werkgever per loonperiode meerdere ADV-dagen inroosteren, tot een maximum van 3 ADV-dagen per loonperiode.
De werkgever kan slechts met de instemming van de werknemer een ADV-dag intrekken. Deze ingetrokken ADV-dag zal in overleg met de werknemer uiterlijk in de volgende loonperiode in tijd worden gecompenseerd, door het toekennen van een vervangende ADV-dag; naast een eventueel eerder toegekende ADV-dag.
Een vastgestelde ADV-dag vervalt (wordt niet gecompenseerd) als
1) Avv heeft geen terugwerkende kracht.
14
Beveiligingsorganisaties, Particuliere 1998/1999 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
deze wegens arbeidsongeschiktheid of bijzonder verlof niet kan wor- den genoten.
2. Arbeidsduur
a. De arbeidsduur bedraagt, met inachtname van lid 1, bij een vol- ledig dienstverband gemiddeld 40 uur per week.
b. Tot de arbeidsduur behoren alle arbeidsuren.
3. Uitbetaling minimum-uren per oproep
Indien bij oproep door de werkgever bij opkomst van de werknemer geen gebruik wordt gemaakt van zijn diensten, is de werkgever ver- plicht om aan de werknemer drie basisuurlonen met de daarop van toepassing zijnde reiskosten en reistijdenvergoeding te verstrekken.
4. Uitbetaling bij dienst korter dan 3 uur
Indien een dienst wordt verricht die korter duurt dan 3 uur, niet zijnde een gebroken dienst, dan worden aan de werknemer toch drie gewerkte uren berekend en betaald.
Voor een gebroken dienst geldt, dat één van de twee dienstdelen minimaal 3 uur lang moet zijn. Indien dit niet het geval is geldt dat voor één van de twee dienstdelen toch 3 gewerkte uren berekend en betaald worden.
5. Vormen van part-time contract
Het part-time contract wordt aangegaan of volgens een ,,vast mo- del’’, waarbij het aantal overeengekomen uren niet mag worden overschreden, of volgens een ,,groeimodel’’, waarbij het aantal uren tot een maximum van 176 uur per loonperiode wel mag worden overschreden.
6. De werknemer heeft per loonperiode recht op toekenning van acht roostervrije dagen. De toekenning van acht roostervrije dagen per loonperiode geldt ook voor de werknemer met een part-time con- tract.
Artikel III.2.
Arbeidstijd
a. Full-time contract.
1. Bij een een full-time contract is de normale arbeidstijd van de werknemer gemiddeld 40 uur per week.
2. Voor een werknemer met een full-time contract wordt de arbeids-
15
tijd via een vast rooster, via een invulrooster of via een algemeen reserverooster voorafgaand aan de werkzaamheden vastgelegd.
b. Part-time contract.
Voor een werknemer met een part-time contract wordt de arbeidstijd via een vast rooster, via een invulrooster of via een algemeen reserve- rooster voorafgaande aan de werkzaamheden vastgelegd.
c. Afroepcontract.
Bij een werknemer met een afroepcontract wordt de arbeidstijd in onderling overleg tussen werkgever en werknemer per dienst vastge- steld.
Artikel III.3.
Overwerk
Voor zover de bepalingen in deze regelingen, deze overeenkomst en de wettelijke bepalingen dit toestaan, is de werknemer verplicht langer dan gemiddeld 40 uur te werken, indien zulks in het belang van de onderne- ming noodzakelijk is. De verplichting tot overwerk geldt tot een maxi- male arbeidstijd van 176 uur per loonperiode. De werkgever zal over- werk overigens zoveel mogelijk voorkomen.
Artikel III.4.
Algemene normen arbeids- en rusttijden
1. Met inachtname van het bepaalde in deze overeenkomst en de Arbeidstijdenwet gelden de volgende regelingen terzake arbeids- en rusttijden.
2. Wekelijkse onafgebroken rusttijd:
a. de werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer een onafgebroken rusttijd heeft van hetzij tenminste 36 uren in elke aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uur, hetzij tenmin- ste 60 uren in elke aaneengesloten tijdruimte van 9 maal 24 uren, welke rusttijd eenmaal in elke periode van 5 achtereenvolgende weken mag worden bekort tot 32 uren;
b. de in onder lid a. bedoelde tijdruimte vangt aan op het eerste tijd- stip van de dag, waarop de werknemer arbeid verricht.
3. Dagelijkse onafgebroken rusttijd:
De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer een onafgebroken rusttijd heeft van tenminste 11 uren in een aaneenge- sloten tijdruimte van 24 uren, welke eenmaal in elke aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren mag worden ingekort tot tenminste 8 uren. De in de vorige volzin bedoelde tijdruimte vangt aan op het eerste tijdstip van de dag, waarop de werknemer arbeid verricht.
16
Beveiligingsorganisaties, Particuliere 1998/1999 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
4. Zondagsarbeid:
De werknemer heeft minimaal 16 vrije zondagen per 52 weken. Bij de inroostering daarvan gelden de navolgende uitgangspunten :
* Er wordt minimaal 1 zondag per loonperiode ingeroosterd, mede in het kader van het roostervrije weekend van art. III.5, lid 3.
* Desgewenst kan de medewerker verzoeken om 3 roostervrije zondagen vast te stellen in de aaneengesloten vakantie (art. VI.1, lid 2).
5. Maximum arbeidstijden (structureel):
De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werknemer ten hoogste 10 uren per dienst, in elke periode van 4 achtereenvolgende weken gemiddeld 50 uren en in elke periode van 13 achtereenvol- gende weken gemiddeld 45 uren per week arbeid verricht.
6. Arbeid in nachtdienst:
Met inachtname van lid 5 van dit artikel geldt ten aanzien van de werknemer, die arbeid verricht in nachtdienst, dat hij:
a. ten hoogste 9 uren per nachtdienst en in elke periode van 13 ach- tereenvolgende weken gemiddeld 40 uren per week arbeid ver- richt;
b. in elke periode van 13 achtereenvolgende weken:
– niet meer dan ten hoogste 32 maal arbeid in nachtdienst ver- richt. Daarenboven kan door CAO-partijen dispensatie wor- den verleend tot maximaal 35 nachtdiensten per 13 weken; hetzij
– indien de arbeid eindigt voor of op 02.00 uur: niet meer dan ten hoogste 52 maal arbeid in nachtdienst verricht; hetzij
– in een aaneengesloten periode van 2 weken maximaal 20 uren arbeid verricht tussen 00.00 uur en 06.00 uur.
c. voor de werknemer die werkzaamheden verricht die uitsluitend of in hoofdzaak uit mobiele surveillance bestaan, organiseert de werkgever de arbeid zodanig, dat de werknemer die arbeid ver- richt in nachtdienst in elke periode van 13 achtereenvolgende weken:
– niet meer dan ten hoogste 35 maal arbeid in nachtdienst ver- richt. Daarenboven kan door CAO-partijen dispensatie wor- den verleend tot maximaal 42 nachtdiensten per 13 weken; hetzij
– in een aaneengesloten periode van 2 weken maximaal 38 uren arbeid verricht tussen 00.00 uur en 06.00 uur.
d. na het verrichten van arbeid in nachtdienst, welke arbeid eindigt na 02.00 uur, een onafgebroken rusttijd van tenminste 14 uren,
17
welke rusttijd eenmaal in elke aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren mag worden bekort tot tenminste 8 uren.
e. na een reeks van tenminste 3 en ten hoogste 7 maal achtereen arbeid te hebben verricht in nachtdienst, een onafgebroken rust- tijd heeft van tenminste 48 uur.
f. Procedure bij dispensatieverlening ad b) en c): Op ondernemings- niveau neemt de werkgever het initiatief naar vakbonden. Inhou- delijk overleg vindt plaats binnen 2 tot 4 weken na dat initiatief; na inhoudelijk overleg en accoord wordt een dispensatie-verzoek ingediend bij CAO-partijen. Na marginale toetsing verlenen CAO-partijen binnen 2 weken dispensatie.
7. Maximum arbeidstijden bij overwerk (incidenteel):
Van de leden 5 en 6 van dit artikel kan, uitsluitend ten aanzien van de arbeidstijd, worden afgeweken, indien zich een onvoorziene wij- ziging van omstandigheden, incidenteel en niet-periodiek, voordoet, of de aard van de arbeid, incidenteel en voor korte tijd, dergelijke afwijkingen noodzakelijk maakt. In dat geval verricht de werknemer arbeid ten hoogste 12 uur per dienst, 60 uren per week en in elke periode van 13 achtereenvolgende weken gemiddeld 48 uren per week. Indien die arbeid geheel of gedeeltelijk wordt verricht in nachtdienst, geldt, onverminderd hetgeen in de vorige volzin is bepaald, dat de werknemer ten hoogste 10 uren per nachtdienst en in elke periode van 13 achtereenvolgende weken gemiddeld 40 uren per week arbeid verricht.
8. Pauze:
a. De arbeid van een werknemer wordt, indien hij meer dan 5,5 uren arbeid per dienst verricht, afgewisseld door een pauze.
b. Met inachtname van het vorige lid en de wettelijke bepalingen wordt de arbeid van een werknemer:
– indien hij niet meer dan 8 uren arbeid per dienst verricht, afgewisseld door xxxxxx van tezamen tenminste een half uur;
– indien hij meer dan 8 uren, doch niet meer dan 10 uren arbeid verricht, afgewisseld door pauzes van tezamen tenminste 45 minuten;
– indien hij meer dan 10 uren arbeid per dienst verricht, afge- wisseld door xxxxxx van tezamen tenminste 1 uur.
c. Een van de pauzes bedoeld in onderdeel b., bedraagt tenminste een half uur aaneengesloten.
d. De hierboven bedoelde pauzes, vangen aan en eindigen in de periode, gelegen tussen 2 uren na aanvang en 2 uren voor het einde van de arbeid.
e. Voor de werknemers werkzaam als objectbeveiliger/receptionist organiseert de werkgever de in lid a. bedoelde pauze per dienst in twee delen van 15 minuten.
f. Uitsluitend de werknemer die beveiligingswerkzaamheden ver- richt zonder enig direct contact met een andere werknemer die
18
Beveiligingsorganisaties, Particuliere 1998/1999 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
vergelijkbare werkzaamheden verricht, kent geen pauze. De werk- gever organiseert dan wel de arbeid zodanig, dat de werknemer in elke periode van 13 achtereenvolgende weken gemiddeld ten hoogste 40 uren per week arbeid verricht.
9. Consignatie:
a. 1. Onder consignatie wordt in dit artikel verstaan: een tijdruimte tussen twee elkaar opeenvolgende diensten of tijdens een pauze, waarin de werknemer uitsluitend verplicht is bereik- baar te zijn om in geval van onvoorziene omstandigheden op oproep zo spoedig mogelijk de bedongen arbeid te verrichten.
2. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat de werkne- mer:
a. ten minste gedurende 2 maal een aaneengesloten tijd- ruimte van 7 maal 24 uren in elke periode van 4 achter- eenvolgende weken geen consignatie wordt opgelegd;
b. tijdens de in deze overeenkomst voorgeschreven onafge- broken rusttijd direct voorafgaand aan een nachtdienst en direct volgend op een nachtdienst geen consignatie wordt opgelegd;
c. ten hoogste 13 uren in elke periode van 24 achtereenvol- gende uren en 60 uren per week arbeid verricht;
d. ten hoogste gemiddeld 45 uren per week in elke periode van 13 achtereenvolgende weken arbeid verricht.
3. Indien de consignatie geheel of gedeeltelijk de periode van
00.00 uur tot 06.00 uur bestrijkt, organiseert de werkgever in afwijking van onderdeel 2. sub d., de arbeid zodanig, dat de werknemer ten hoogste gemiddeld 40 uren per week in elke periode van 13 achtereenvolgende weken arbeid verricht.
4. Voor de toepassing van onderdeel 2. en 3. vangt de arbeids- tijd aan op het moment van oproep als bedoeld in onderdeel
1. Indien binnen een half uur na beëindiging van de arbeids- tijd die voortvloeit uit een oproep als bedoeld in onderdeel 1., opnieuw een dergelijke oproep wordt gedaan, is de tussenlig- gende tijd arbeidstijd. Indien binnen een half uur één of meer keren arbeid voortvloeiend uit een oproep als bedoeld in onderdeel 1. wordt verricht, wordt de arbeidstijd geacht ten minste een half uur te bedragen.
5. De arbeid die voortvloeit uit een oproep als bedoeld in onder- deel 1. wordt voor de toepassing van de leden 2., 3., 6. onder- deel d. en e., 8. onderdeel a., b. en e. buiten beschouwing gelaten.
19
b. Met inachtname van het bepaalde in deze overeenkomst en de wettelijke bepalingen:
– kan de werknemer niet verplicht worden tot consignatie- diensten langer dan een week. Per twee weken geldt een con- signatie van maximaal een week. Bij consignatie tussen 00.00 en 06.00 uur maximaal eenmaal per drie weken.
– Een werknemer kan niet worden geconsigneerd gedurende de wettelijke rusttijden.
– Een werknemer kan niet worden geconsigneerd gedurende de vier vastgestelde respectievelijk gegarandeerde roostervrije dagen.
Artikel III.5.
Aanvullende regels bij een vast rooster
1. Toepassing van een lid van dit artikel mag niet leiden tot overtreding van een andere bepaling in deze overeenkomst of de wettelijke regels.
2. Een vast rooster kan slechts in overleg met de betrokken werknemers tot stand komen of gewijzigd worden en wordt minimaal 7 dagen voor aanvang van de eerste roosterperiode door de werkgever schrif- telijk aan de werknemer bevestigd.
3. Voor de werknemer met een vast rooster zijn de roostervrije dagen opgenomen in het dienstrooster, waarbij de werknemer recht heeft op toekenning van gemiddeld acht roostervrije dagen per vier weken, waarbij minimaal sprake is van twee perioden van twee aaneenge- sloten roostervrije dagen, waarvan één periode als een roostervrij weekend wordt aangewezen.
4. Voor de werknemer met een full-time contract geldt dat wanneer een vast rooster meer arbeidsuren bevat dan de in artikel III.2. sub A. genoemde arbeidstijd, met een maximum per roosterperiode van gemiddeld 42 uur per week, de werknemer verplicht is dit rooster te aanvaarden.
5. Voor de werknemer met een vast rooster worden de ADV-dagen in het dienstrooster opgenomen.
6. De werkgever kan de werknemer éénmaal per loonperiode verplich- ten werkzaamheden te verrichten op een eerder vastgestelde rooster- vrije dag.
7. De werkgever wordt aanbevolen een zogenaamd ,,voorwaarts- rotatieschema’’ aan te houden (dag-avond-nacht).
20
Beveiligingsorganisaties, Particuliere 1998/1999 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
8. De werkgever zal verzoeken van de werknemer om zijn dienstroos- ter aan te passen in verband met zijn opvoedingstaken in het gezin honoreren, indien dit organisatorisch mogelijk is en dit past in de bedrijfsvoering.
9. Indien in het vaste rooster zgn. invaldiensten zijn opgenomen, ver- plicht de werkgever zich met inachtname van de bepalingen in deze CAO en de wettelijke bepalingen, uiterlijk op de donderdag vooraf- gaande aan de week waarin de invaldienst is gepland, de bloktijd voor deze dienst schriftelijk vast te leggen.
10. Indien de bloktijd door de werkgever niet of niet tijdig is vastgesteld, wordt er van uitgegaan dat dagblokken zijn vastgesteld.
Artikel III.6.
Aanvullende regels bij een invulrooster
1. Toepassing van een lid van dit artikel mag niet leiden tot overtreding van een andere bepaling in de overeenkomst of de wettelijke regels.
2. Bij de vaststelling van de roostervrije dagen bij een invulrooster heeft de werknemer, verdeeld over een periode van vier achtereen- volgende weken, recht op toekenning van acht roostervrije dagen waarvan minimaal twee perioden twee aaneengesloten roostervrije dagen zijn, waarvan één periode een roostervrij weekend is.
3. De werkgever stelt uiterlijk 28 dagen voorafgaande aan de loon- periode, de binnen deze periode vallende 8 roostervrije dagen vast. De werknemer die volgens een invulrooster arbeid verricht, heeft het recht om zijn voorkeur voor deze 8 roostervrije dagen kenbaar te maken door middel van een schriftelijk verzoek. Dit schriftelijke ver- zoek dient de werknemer uiterlijk 35 dagen voorafgaande aan de loonperiode bij de werkgever in te dienen. Indien de werkgever niet uiterlijk 28 dagen voorafgaande aan de loonperiode schriftelijk be- zwaar tegen het verzoek indient en dienaangaande geen alternatieve roostervije dagen worden aangewezen, gelden de door de werknemer aangevraagde dagen als roostervije dagen.
4. Van de in lid 2 van dit artikel genoemde acht roostervrije dagen is de werkgever verplicht tenminste één roostervrij weekend en twee andere roostervrije dagen als vaststaand vast te leggen. De werkge- ver kan de werknemer niet verplichten op deze vier speciaal vastge-
21
legde roostervrije dagen werkzaamheden te verrichten. De werkne- mer kan aan de werkgever zijn voorkeur voor deze speciaal vast te stellen roostervrije dagen opgeven.
5. Van de na toepassing van lid 4 van dit artikel overblijvende vier roostervrije dagen, kan de werkgever gedurende de loonperiode maximaal twee roostervrije dagen wijzigen door deze dagen te ver- schuiven of in te trekken. Het verschuiven van een roostervrije dag dient te geschieden door het in overleg met de werknemer vaststel- len van een vervangende roostervrije dag elders in dezelfde loon- periode. Tot het intrekken van een roostervrije dag, zonder het vast- stellen van een vervangende roostervrije dag, is de werkgever echter slechts éénmaal per loonperiode gerechtigd.
6. Voor de werknemer met een invulrooster worden de ADV-dagen uiterlijk 28 dagen voorafgaande aan de loonperiode in het dienst- rooster opgenomen.
7. De werkgever wordt aanbevolen een zogenaamd ,,voorwaarts- rotatieschema’’ aan te houden (dag-avond-nacht).
8. De werkgever zal verzoeken van de werknemer om zijn dienstroos- ter aan te passen in verband met zijn opvoedingstaken in het gezin honoreren, indien dit organisatorisch mogelijk is en dit past in de bedrijfsvoering.
9. De resterende dagen worden aangemerkt als werkdagen. De werkge- ver verplicht zich met inachtname van de bepalingen in deze CAO en de wettelijke bepalingen, uiterlijk voor donderdag voorafgaande aan de week waarin deze werkdagen zijn gepland, de bloktijden voor deze diensten schriftelijk vast te leggen.
10. Indien de bloktijd door de werkgever niet of niet tijdig is vastgesteld, wordt er van uitgegaan dat dagblokken zijn vastgesteld.
Artikel III.7.
Aanvullende regels bij een algemeen reserverooster
1. Toepassing van een lid van dit artikel mag niet leiden tot overtreding van een andere bepaling in de overeenkomst of de wettelijke regels.
2. De werkgever stelt uiterlijk 28 dagen voorafgaande aan de loon- periode, binnen deze periode vier van de acht roostervrije dagen vast. De werknemer die volgens een algemeen reserverooster arbeid ver- richt, heeft het recht om zijn voorkeur voor deze 4 roostervrije dagen kenbaar te maken door middel van een schriftelijk verzoek. Dit schriftelijke verzoek dient de werknemer uiterlijk 35 dagen vooraf-
22
Beveiligingsorganisaties, Particuliere 1998/1999 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
gaande aan de loonperiode bij de werkgever in te dienen. Indien de werkgever niet uiterlijk 28 dagen voorafgaande aan de loonperiode schriftelijk bezwaar tegen het verzoek indient en dienaangaande geen alternatieve roostervrije dagen worden aangewezen, gelden de door de werknemer aangevraagde dagen als roostervrije dagen.
3. De overige 4 roostervrije dagen worden door de werkgever vastge- steld.
4. Vier in het rooster vastgestelde roostervrije dagen dienen in twee perioden van twee aaneengesloten roostervrije dagen plaats te vin- den, waarvan een periode een roostervrij weekend is.
5. De werkgever kan de in lid vier bedoelde roostervrije dagen gedu- rende de loonperiode verschuiven door het in overleg met de werk- nemer vaststellen van een vervangende roostervrije dag elders in dezelfde loonperiode.
6. Van de 8 roostervrije dagen mag de werkgever, zonder het vaststel- len van een vervangende roostervrije dag elders binnen dezelfde periode 1 roostervrije dag intrekken.
7. Voor de werknemer met een algemeen rooster worden de ADV- dagen uiterlijk 28 dagen voorafgaande aan de loonperiode in het dienstrooster opgenomen.
8. De werkgever wordt aanbevolen een zogenaamd ,,voorwaarts- rotatieschema’’ aan te houden (dag-avond-nacht).
9. De werkgever zal verzoeken van de werknemer om zijn dienstroos- ter aan te passen in verband met zijn opvoedingstaken in het gezin honoreren, indien dit organisatorisch mogelijk is en dit past in de bedrijfsvoering.
10. Naast een consignatieregeling is er een zogenaamde bereikbaarheids- regeling. Kenmerk van de bereikbaarheidsregeling is dat betrokken werknemer niet geacht wordt feitelijk voor het uitvoeren van werk- zaamheden op te komen, anders dan voor de eerstvolgende dienst. De bereikbaarheidsregeling sluit een consignatieregeling niet uit.
23
Artikel III.8.
Recht op part-time dienstverband
Een werknemer met een full-time contract kan bij zijn werkgever schrif- telijk het verzoek doen zijn arbeidsovereenkomst om te zetten in een part-time contract. De werkgever zal dit toestaan indien dit organisato- risch mogelijk is en dit past binnen de bedrijfsvoering.
Een eventuele afwijzing van het verzoek zal door de werkgever schrif- telijk en met redenen omkleed geschieden.
Artikel III.9.
Transporturen
a. Per periode kan de werkgever besluiten om, indien meer is gewerkt dan de contractuele arbeidsduur, maximaal acht uur te reserveren voor compensatie in tijd. De bepaling in dit artikel gaat boven het gestelde in artikel IV.11.5.
b. In totaal kan maximaal 16 uur worden gereserveerd voor compensa- tie in tijd.
c. Indien gedurende 13 periodes eenzelfde tegoed blijft staan, wordt dit uitbetaald.
d. Per periode vindt altijd betaling van het aantal overeengekomen contracturen plaats, en wel volgens het basisuurloon plus werkelijke onregelmatigheidtoeslag. De toeslag voor overwerk wordt altijd uit- betaald.
HOOFDSTUK IV
SALARISBEPALINGEN
Artikel IV.1.
Functiegroepen
1. De werknemer wordt naar de aard van de door hem te verrichten arbeid en vereiste bekwaamheid door de werkgever als beveiligings- beambte aangesteld in één van de functies uit de zes functiegroepen als genoemd in bijlage 4 van deze overeenkomst. Bepalend voor de aanstelling is de aard van de werkzaamheden die de beveiligings- beambte grotendeels (d.w.z. minstens 50% van de overeengekomen arbeidstijd) verricht.
2. De werknemer wordt als regel in de functiegroep van objectbeveiliger/receptionist aangesteld. Aanstelling in een andere functiegroep vindt plaats zodra de werknemer aan de vereisten van
24
de andere functiegroep voldoet. Bij dit laatste wordt het in lid 1 van dit artikel genoemde 50%-criterium in acht genomen, evenals de eis dat de werkzaamheden van de werknemer een structureel karakter moeten hebben. Is dit laatste niet het geval, dan kan artikel IV.5. omtrent functiewaarneming van toepassing zijn.
3. Iedere functiegroep is op basis van kennis, ervaring en leidingge- vende aspecten onderverdeeld in een aantal functies. De voorwaar- den die verbonden zijn aan de aanstelling in de juiste functie zijn vermeld in bijlage 4 van deze overeenkomst.
4. De werknemer ontvangt bij indiensttreding schriftelijk mededeling in welke functie en functiegroep hij is ingedeeld. Bij tussentijdse wij- ziging wordt de werknemer daarvan schriftelijk in kennis gesteld.
5. De in bijlage 4 genoemde keuzebevorderingen voor verantwoorde- lijke en leidinggevende functies liggen bij de werkgever en zijn afhankelijk van de organisatorische ruimte in een onderneming.
Artikel IV.2.
Salarisschalen
1. Bij de functiegroepen behoort een salarisgebouw dat voor elke func- tie een salarisschaal omvat gebaseerd op periodieken. Voor de werk- nemer beneden de vakvolwassen leeftijd zijn in plaats van periodie- ken leeftijdsjaren van toepassing. Het salarisgebouw is opgenomen in bijlage 5 van deze overeenkomst.
2. De werknemer ontvangt bij indiensttreding schriftelijk mededeling in welke salarisschaal hij is ingedeeld, zijn basissalaris en het aantal periodieken of leeftijdsjaren waarop zijn basissalaris is gebaseerd.
3. Voor de werknemer die met de werkgever een leer- arbeidsovereenkomst in het kader van de Wet op het Leerlingwezen heeft afgesloten, geldt in afwijking van het basissalaris genoemd in bijlage 5, dat hij uitsluitend gedurende de eerste 4 weken van de opleiding een basissalaris ontvangt, dat 50% van het in de salaris- schalen vermelde basissalaris bedraagt.
25
Toepassing van de salarisschalen
1. De werknemer met een full-time contract die de vakvolwassen leef- tijd heeft bereikt:
a. Deze werknemer ontvangt het basissalaris zoals aangegeven in de salarisschaal behorende bij zijn functie in de functiegroep waarin hij is ingedeeld;
b. de werknemer ontvangt bij indiensttreding als regel het aan- vangssalaris van de voor hem geldende salarisschaal. Aan een nieuwe werknemer kunnen op grond van elders verkregen vaar- digheden en/of opgedane ervaring één of meer extra periodieken worden toegekend.
c. het basissalaris wordt éénmaal per jaar opnieuw vastgesteld, door toekenning van een extra periodiek, voorzover het einde van de schaal nog niet is bereikt. Deze periodieke verhoging vindt jaar- lijks plaats op de datum van indiensttreding van de werknemer bij werkgever. Aan de werknemer die voor of op 1 april 1991 in dienst is getreden, wordt deze periodieke verhoging in afwijking van het hiervoor gestelde jaarlijks op de eerste dag van de eerste loonperiode toegekend.
2. De werknemer met een full-time contract beneden de vakvolwassen leeftijd:
a. Deze werknemer ontvangt het basissalaris behorende bij zijn leeftijd en bij zijn functie in de functiegroep waarin hij is inge- deeld, zoals aangegeven in de leeftijdschaal;
b. verhogingen op grond van de leeftijd worden toegekend met ingang van de loonperiode waarin de werknemer xxxxx is.
3. De werknemer met een part-time contract:
Deze werknemer ontvangt het basissalaris als vastgesteld onder lid 1 respectievelijk lid 2 naar evenredigheid berekend aan de hand van de overeengekomen arbeidstijd.
4. De werknemer met een afroepcontract:
Deze werknemer ontvangt het basissalaris als vastgesteld onder lid 1 respectievelijk lid 2 naar evenredigheid berekend aan de hand van het aantal daadwerkelijke arbeidsuren;
5. Bevordering van een werknemer naar een hogere salarisschaal:
a. Plaatsing in een hogere salarisschaal vindt plaats met ingang van de loonperiode waarin bevordering naar een hogere salarisschaal plaats vindt. Bevordering naar een hogere salarisschaal op basis van het behalen van een daarvoor vereist diploma (bijv. het basis- diploma beveiligingsbeambte), vindt plaats met ingang van de
26
loonperiode volgende op die, waarin de werknemer het diploma overhandigt aan de werkgever;
b. bij bevordering van een werknemer naar een hogere salarisschaal behoudt de werknemer minimaal het door hem opgebouwde aan- tal periodieken of leeftijdsjaren. De werknemer schuift binnen de salarisschalen horizontaal door, tenzij het aantal periodieken of leeftijdsjaren verhoogd moet worden omdat anders geen inscha- ling in de nieuwe salarisschaal kan plaatsvinden;
c. indien tegelijkertijd met de bevordering een periodieke verhoging of leeftijdsverhoging van toepassing is, wordt deze tegelijkertijd met de bevordering aan de werknemer toegekend;
d. in het geval van een keuzebevordering naar een hoger functie- niveau kan in afwijking van het voorgaande eerst sprake zijn van een tijdelijke aanstelling van maximaal zes maanden, waarna een beslissing volgt omtrent effectuering van de bevordering of terug- plaatsing. Gedurende deze tijdelijke aanstelling ontvangt de werk- nemer een salaris gebaseerd op functiewaarneming.
Artikel IV.4.
Prijscompensatie en overige loonwijzigingen
1. Op de eerste dag van de eerste loonperiode van 19981) worden alle salarissen verhoogd met eenzelfde percentage als blijkt uit de pro- centuele stijging van de consumentenprijsindex (CPI) werknemers laag-afgeleid vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek voor de maand september 1997 ten opzichte van de maand septem- ber 1996.
2. Op de eerste dag van de achtste loonperiode van 1998 (13 juli)1) worden de salarisschalen verhoogd met 0,50%
3. Op de eerste dag van de eerste loonperiode van 1999 worden alle salarissen verhoogd met een percentage dat als volgt is opgebouwd:
* 0,50%; en
* de procentuele stijging van de consumentenprijsindex (CPI) werk- nemers laag-afgeleid vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek voor de maand september 1998 ten opzichte van de maand september 1997.
1) Avv heeft geen terugwerkende kracht.
27
Functiewaarneming
1. De werknemer die op verzoek van de werkgever een organiek be- paalde functie waarneemt die in een hogere salarisschaal is ingedeeld dan zijn eigen functie, ontvangt gedurende de tijd van waarneming per arbeidsuur een toeslag op zijn basisuurloon. Deze waarneming kan maximaal zes maanden duren, waarna conform artikel IV.3. lid
5. sub d. een besluit tot bevordering of terugplaatsing genomen moet worden.
2. Bij waarneming van een functie die één salarisschaal hoger is inge- deeld bedraagt deze toeslag per basisuurloon f 0,30. Bij waarneming van een functie die twee salarisschalen hoger is ingedeeld bedraagt de toeslag per basisuurloon f 0,70. Bij waarneming van een functie die drie of meer salarisschalen hoger is ingedeeld bedraagt de toe- slag per basisuurloon f 1,20.
3. De werknemer die tijdelijk geplaatst wordt in een lagere salaris- schaal ingedeelde functie blijft in zijn oude salarisschaal ingedeeld.
Artikel IV.6.
Berekening toeslagen
1. De in artikel IV.7. tot en met artikel IV.11. van deze overeenkomst genoemde toeslagen worden alle berekend over het voor de werkne- mer geldende basisuurloon.
2. De toeslagen worden ook over delen van een uur uitbetaald en kun- nen niet met elkaar verrekend worden tenzij anders vermeld.
Artikel IV.7.
Betaling van arbeid op bijzondere uren
1. Indien dienst wordt gedaan op weekenddagen tussen zaterdag 00.00 uur en zondag 24.00 uur, zal boven het basissalaris een toeslag wor- den verstrekt van 35% over deze uren.
2. Indien dienst wordt gedaan op maandag tot en met vrijdag tussen
00.00 uur en 07.00 uur, zal boven het basissalaris een toeslag wor- den verstrekt van 20% over de gewerkte uren.
3. Indien dienst wordt gedaan op maandag tot en met vrijdag tussen
18.00 uur en 24.00 uur, zal boven het basissalaris een toeslag wor- den verstrekt van 10% over de gewerkte uren.
28
Artikel IV.8.
Xxxxxxxx van arbeid op eerder vastgestelde roostervrije dagen
1. Voor de werknemer die in het voor hem vastgestelde vast rooster of invulrooster door de werkgever verplicht wordt om op een eerder vastgestelde roostervrije dag een dienst te verrichten, geldt een toe- slag van 30% over het voor hem geldende basisuurloon.
2. Voor de werknemer algemeen reserve die werkzaam is in een alge- meen reserverooster en die door de werkgever verplicht wordt op de in het rooster vastgelegde vier roostervrije dagen een dienst te ver- richten, geldt een toeslag van 70% over het voor hem geldende basis- uurloon.
3. In geval de werkgever verzuimt de roostervrije dagen in het rooster op te nemen, danwel als na afloop van de loonperiode blijkt dat de werknemer de acht roostervrije dagen niet heeft genoten, geldt voor het verrichten van arbeid op alle dagen boven de 20 per loonperiode, de toeslag welke geldt voor werken op een eerder vastgestelde vrije dag. In dit kader wordt verwezen naar de regeling opgenomen onder artikel III.3. en III.4.
4. Desgewenst kan de werknemer de gewerkte uren in vervangende vrije tijd opnemen met behoud van de toeslag. Het tijdstip van opname van de vervangende vrije tijd wordt in overleg met de werk- gever vastgesteld.
5. Indien na de donderdagse weekindeling een werknemer een dienst verricht die geheel of gedeeltelijk buiten de vastgestelde bloktijden valt, geldt over de hele diensttijd een toeslag van 10% over het gel- dende basisuurloon.
Artikel IV.9.
Toeslag werknemer algemeen reserve
1. De werknemer met een rooster als beschreven in artikel III.7. ont- vangt een toeslag van 10% over het voor hem geldende basissalaris.
2. De duur van de toeslag is gekoppeld aan de duur van een aanstel- ling, die schriftelijk geschiedt voor een periode van minimaal 1 jaar
29
en die telkens met een periode van minimaal 1 jaar kan worden ver- lengd.
3. De aanstelling kan na afloop van iedere termijn worden beëindigd door een wijziging in de structuur of ingrijpende wijziging in de organisatie van de onderneming, door hergunning c.q. contracts- wisseling, disfunctioneren van de werknemer, of door omstandighe- den van vergelijkbare aard.
4. Tussentijdse wijziging om andere redenen is slechts met instemming van de werknemer mogelijk.
5. De benoeming wordt schriftelijk in een aanvullende overeenkomst vastgelegd en aan de werknemer verstrekt.
Artikel IV.10.
Betaling van arbeid op feestdagen
1. a. Tijdens de arbeid op feestdagen, vallend op een doordeweekse dag, geldt een toeslag van 50% op ieder gewerkt uur tussen 00.00 en 24.00 uur. Op Oudejaarsdag geldt de toeslag na 16.00 uur. Indien de toeslag samenvalt met de toeslag uit artikel IV.7. wordt slechts de toeslag uit dit lid uitbetaald en vervalt de toeslag uit artikel IV.7.
1. b. Tijdens de arbeid op feestdagen, vallend in het weekend, geldt een toeslag van 50% op ieder gewerkt uur tussen 00.00 uur en
24.00 uur, naast de (weekend)toeslag, zoals vermeld in artikel
IV.7.1. Op Oudejaarsdag geldt de toeslag na 16.00 uur.
2. Voor de werknemer met een full-time contract geldt naast het be- paalde in lid 1, dat voor iedere feestdag, die valt op een doorde- weekse dag, het tegoed aan vakantie-uren, in de loonperiode waarin deze feestdag valt, wordt verhoogd met 8 uur. Voor de werknemer met een full-time contract die op een dergelijke feestdag geen arbeid verricht en niet roostervrij is, zal deze feestdag worden aangemerkt als vakantiedag.
3. Voor de werknemer met een part-time contract geldt naast het be- paalde in lid 1, dat indien hij arbeid verricht op een doordeweekse feestdag, het tegoed aan vakantie-uren, in de loonperiode waarin deze feestdag valt, wordt verhoogd met het aantal op de betreffende feestdag verrichte arbeidsuren, met een maximum van 8 uren. Voor de werknemer met een part-time contract geldt naast het be- paalde in lid 1, dat indien hij geen arbeid verricht op een doorde- weekse feestdag, het tegoed aan vakantie-uren, in de loonperiode waarin deze feestdag valt, wordt verhoogd met het aantal uren gelijk aan het aantal uren zoals gepland in het rooster, met een maximum
30
van 8 uur. Indien er sprake is van een roostervrije dag zal het tegoed aan vakantie-uren, in de loonperiode waarin deze feestdag valt, wor- den verhoogd met 20% van de in artikel III.2. overeengekomen arbeidstijd per week.
Voor de werknemer met een part-time contract geldt voorts dat indien hij op een dergelijke feestdag geen arbeid verricht en niet roostervrij is, deze feestdag aangemerkt wordt als een vakantiedag.
4. Voor de werknemer met een afroepcontract geldt op feestdagen een toeslag van 100% op ieder gewerkt uur tussen 00.00 en 24.00 uur. Op Oudejaarsdag geldt de toeslag na 16.00 uur. Indien de toeslag van dit lid samenvalt met de toeslag uit art. IV.7. wordt slechts de toe- slag uit dit artikel uitbetaald en vervalt de toeslag uit art. IV.7.
Artikel IV.11.
Betaling van overuren
1. Los van elkaar worden overuren op basis van het in dit artikel bepaalde, normen en toeslagen vastgesteld en vergoed. De toeslagen worden berekend over het voor de werknemer geldende basisuurloon.
2. Voor de arbeidsuren in een dienst of een gebroken dienst boven 10 uren geldt een toeslag van 50%.
3. Voor de arbeidsuren in een week boven 48 uren geldt naast de toe- slag in lid 2 een toeslag van 50%.
4. Voor de arbeidsuren in een loonperiode boven 160 uren geldt naast de toeslagen in lid 2 en 3 een overwerktoeslag van 35%. Na 176 arbeidsuren bedraagt deze toeslag 50% voor de meerdere uren.
5. Desgewenst kunnen werkgever en werknemer in onderling overleg besluiten de gewerkte overuren in vervangende vrije tijd op te nemen, echter met behoud van de toeslag.
Artikel IV.12.
Bijzondere beloningen
1. Met ingang van de eerste dag van de eerste loonperiode van 1997 ontvangt de werknemer voor het behalen van het EHBO-diploma en telkens bij de verlenging van het EHBO-diploma een eenmalige toe-
31
slag van f 90,– bruto. De toeslag ontvangt de werknemer tegen over- leggen van het diploma dan wel bewijs van verlenging.
2. Naast de toeslag van lid 1 wordt voor de werknemer met een full- time contract het bezit van een geldig EHBO-diploma beloond met een toeslag van f 28,00 bruto per loonperiode.
3. Naast de toeslag van lid 1 wordt voor de werknemer met een part- time contract of afroepcontract het bezit van een geldig EHBO- diploma beloond met een toeslag van f 0,18 bruto per arbeidsuur, met een maximum van f 28,00 bruto per 4 weken.
Artikel IV.13.
Werkoverleg
Indien werkoverleg plaatsvindt, hieronder wordt verstaan werkoverleg in de zin van de ARBO-wet, dan wel overleg op initiatief van de werkge- ver, gelden de daaraan bestede uren als arbeidsuren.
Artikel IV.14.
Loonopgave
Onverminderd het bepaalde in artikel 7:624, 626 van het Burgerlijk Wet- boek en de handleiding loonbelasting en premieheffing, die jaarlijks door het Ministerie van Financiën wordt uitgegeven, verplicht de werkgever zich bij elke loonbetaling aan de werknemer een schriftelijke loon- opgave te verstrekken. In bijlage 3 van de CAO is een overzicht opge- nomen van de gegevens die minimaal in de loonopgave dienen te wor- den vermeld.
Artikel IV.15.
Afbouwregeling
1. Voor de werknemer in een vast rooster of met een andere vaste inkomensstructuur wordt een afbouwregeling getroffen voor beloningselementen m.u.v. die bedoeld onder hoofdstuk IV.1. t/m IV.4., indien door de werkgever, buiten de schuld van de werknemer om, de functie of de roosters worden gewijzigd.
2. Voor de bepaling van de afbouwregeling worden de voor de afbouw in aanmerking komende bedragen bij elkaar opgeteld en als één bedrag buiten het salaris gebracht. De afbouw vindt vervolgens plaats per loonperiode.
3. Voor de vaststelling van de afbouwregeling komt in aanmerking de 32
gemiddelde toeslag bijzondere uren (avond, nacht en weekend) als- mede de toeslag voor structureel overwerk en de toeslag medewer- ker algemeen reserve.
4. De afbouwregeling gaat in, indien het brutoverschil tussen het oude en het nieuwe inkomen groter is dan f 50,– bruto per loonperiode en nadat de hogere vaste inkomensstructuur tenminste 13 loon perioden heeft bestaan.
5. Indien voldaan is aan de hierboven genoemde voorwaarden geldt de navolgende afbouw:
Bij ingang van de eerste wijziging direct f 50,– bruto en het restant conform het navolgende schema:
duur van de beloning zoals bedoeld in lid 1
aantal afbouwperioden
na één jaar 6 perioden
van twee tot vier jaar 9 perioden
vier jaar en langer 12 perioden
Bij een toeslag van twee jaar en meer wordt voor de berekening van het aantal afbouwperioden de duur van de toeslag in hele jaren naar boven afgerond.
6. Indien gedurende de periode van de afbouw het inkomen wordt ver- hoogd anders dan door loonindexering in verband met de prijscom- pensatie, wordt de verhoging in mindering gebracht op het af te bou- wen bedrag.
HOOFDSTUK V
VERGOEDINGEN
Artikel V.1.
Reiskostenvergoeding
1. a. Voor het woon-werkverkeer ontvangt de werknemer een tege- moetkoming in de reiskosten op basis van de volgende tabel:
33
afstand woning-werk- woning
vergoeding per opkomst 19971)
vergoeding per opkomst met ingang van de eerste dag van de eerste loon- periode van 19981)
t/m 20 km – –
meer dan 20 t/m 30 km
meer dan 30 t/m 40 km
meer dan 40 t/m 60 km
f 5,65 f 5,76
f 7,35 f 7,50
f 10,18 f 10,38
meer dan 60 t/m 80 km
meer dan 80 t/m 100 km
meer dan 100 t/m 160 km
f 14,69 vermeerderd met f 0,23 per km xxxxx xx 00 xx
f 19,29 vermeerderd met f 0,35 per km xxxxx xx 00 xx
f 26,29 vermeerderd met f 0,45 per km xxxxx xx 000 xx
f 14,98 vermeerderd met f 0,23 per km xxxxx xx 00 xx
f 19,68 vermeerderd met f 0,35 per km xxxxx xx 00 xx
f 26,82 vermeerderd met f 0,45 per km xxxxx xx 000 xx
meer dan 160 km f 53,29 vermeerderd met f 0,55 per km xxxxx xx 000 xx
f 54,36 vermeerderd met f 0,55 per km boven de 160 km
De afstand woning-werk-woning dient gemeten te worden langs de meest gebruikelijke of snelste weg. De door de ANWB gehanteerde
c.q. door hen aangeboden systematiek (thans AND) is hierbij maat- gevend.
2. Indien de werknemer voor het woon-werkverkeer gebruik maakt van het openbaar vervoer, zal de werkgever de werknemer op diens ver- zoek de werkelijke reiskosten openbaar vervoer interlokaal 2e klas tegen overlegging van de vervoersbewijzen vergoeden, waarbij de tegemoetkoming uit lid 1 van dit artikel vervalt. De werknemer dient voor de toepassing van dit lid 2 zoveel mogelijk te reizen op basis van abonnementen openbaar vervoer.
3. De in dit artikel genoemde vergoedingen gelden ook voor de afzon- derlijke dienstdelen vallende in een gebroken dienst.
4. De werknemer die binnen de contractueel overeengekomen arbeids- tijd in één dienst werkzaamheden verricht op twee of meer lokaties,
1) Avv heeft geen terugwerkende kracht.
34
ontvangt een reiskostenvergoeding van f 0,61 per kilometer geba- seerd op de enkele afstand tussen de lokaties.
5. Uitbetaling van de in dit artikel genoemde reiskostenvergoedingen geschiedt met inachtname van de regels die de belastingwetgeving hieraan stelt. Dit betekent dat de in dit artikel genoemde vergoedin- gen afhankelijk van die regels netto en/of bruto worden uitbetaald.
6. a. Indien de werknemer op eigen initiatief en zonder toestemming van de werkgever gaat verhuizen naar een andere woonplaats dan hij woonde ten tijde van het afsluiten van de arbeidsovereen- komst, zal de werkgever niet verplicht zijn het meerdere aan reis- kostenvergoeding uit te betalen.
b. Indien de werkgever de toestemming onthoudt, zal de hoogte van de reiskostenvergoeding telkens worden vastgesteld vanuit de oude woonplaats van de werknemer, waarna de aldus vastge- stelde vergoeding conform de regels van de belastingwetgeving (waarbij wordt uitgegaan van de werkelijke woonplaats) aan de werknemer wordt uitbetaald. Op enig moment dat de werkgever dit bedrijfseconomisch noodzakelijk acht, kan de werkgever als- nog bepalen dat de nieuwe woonplaats als uitgangspunt voor de reiskostenvergoeding zal gelden.
Artikel V.2.
Reistijdenvergoeding
1. Wanneer de afstand tussen de woning en het werk van de werkne- mer meer bedraagt dan 40 kilometer vindt er een reistijdenvergoeding plaats. De reistijdenvergoeding vindt plaats op basis van het voor de werknemer geldende bruto basisuurloon. De hoogte van de vergoe- ding is als volgt:
afstand woning-werk-woning | reistijdenvergoeding per dienst | |
meer dan 80 tot en met 110 km | 1⁄2 uur | |
meer dan 110 tot en met 150 km | 1 uur | |
meer dan 150 tot en met 190 km | 11⁄2 uur | |
meer dan 190 tot en met 230 km | 2 uur | |
meer dan 230 tot en met 270 km | 21⁄2 uur | |
meer dan 270 tot en met 310 km | 3 uur | |
meer dan 310 tot en met 350 km | 31⁄2 uur | |
35 |
voor elke 40 km of gedeelte van 40 km meer dan 350 km één reisuur extra per dienst
2. Voor een gebroken dienst worden de afzonderlijke afstanden woning- werk-woning voor elk dienstdeel dat van de gebroken dienst deel uit- maakt bij elkaar opgeteld, waarna op basis van de dan tot stand gekomen afstand woning-werk-woning reistijdenvergoeding conform dit artikel plaatsvindt.
3. a. Indien de werknemer op eigen initiatief en zonder toestemming van de werkgever gaat verhuizen naar een andere woonplaats dan hij woonde ten tijde van het afsluiten van de arbeidsovereen- komst, zal de werkgever niet verplicht zijn het meerdere aan reistijdenvergoeding uit te betalen.
b. Indien de werkgever de toestemming onthoudt, zal de hoogte van de reistijdenvergoeding telkens worden vastgesteld vanuit de oude woonplaats van de werknemer, waarna de aldus vastge- stelde vergoeding aan de werknemer wordt uitbetaald. Op enig moment dat de werkgever dit bedrijfseconomisch noodzakelijk acht, kan de werkgever alsnog bepalen dat de nieuwe woonplaats als uitgangspunt voor de reistijdenvergoeding zal gelden.
Artikel V.3.
Maaltijdvergoeding
1. Indien de dienst voor 13.00 uur aanvangt en tevens na 19.00 uur ein- digt, ontvangt de werknemer op declaratiebasis een maaltijd- vergoeding van maximaal f 12,50 netto.
2. Indien na aanvang van de dienst blijkt, dat deze dienst 2 uur meer of langer duurt dan was gepland, ontvangt de werknemer op declaratie- basis een maaltijdvergoeding van maximaal f 12,50 netto, tenzij de vergoeding uit lid 1 van dit artikel al wordt uitbetaald.
Artikel V.4.
Vergoeding voor beschikbaarheid tijdens pauze
1. Met inachtname van het bepaalde in deze overeenkomst en de wet- telijke bepalingen, ontvangt de werknemer met de functie mobiele surveillant of winkelsurveillant, indien hij werkzaam in zijn rooster tijdens zijn onbetaalde pauze toch beschikbaar moet zijn en derhalve niet geheel vrij over zijn pauzetijd kan beschikken, een vaste toeslag van f 0,65 bruto per 1/2 uur.
2. Indien de in lid 1 bedoelde werknemer tijdens die pauze werkelijk werkzaamheden moet verrichten, zal de pauzetijd worden verscho-
36
ven. Indien de pauze vervalt wordt de pauzetijd beschouwd als werk- tijd.
3. De in lid 2 bedoelde beschikbaarheid zal in het rooster moeten zijn aangegeven.
Artikel V.5.
Consignatievergoeding
1. De werknemer die een consignatie, als bedoeld in III.4. lid 9, is opgelegd, ontvangt een consignatievergoeding.
2. De in lid 1 genoemde vergoeding bedraagt f 1,00 bruto per uur. Op zaterdag t/m zondag tussen 00.00 en 24.00 uur bedraagt deze ver- goeding f 1,35 bruto per uur en op feestdagen bedraagt deze vergoe- ding f 2,00 bruto per uur. De consignatievergoeding bedraagt mini- maal 3 uur.
3. Bij een daadwerkelijke oproep worden de gewerkte uren naast de consignatievergoeding betaald. Indien bij een daadwerkelijke oproep een dienst wordt verricht, die korter duurt dan 3 uur, dan worden aan de werknemer toch drie gewerkte uren betaald. Indien deze 3 uur samenvalt met een reeds aangezegde dienst, wordt desalniettemin deze 3 uur onverkort vergoed.
4. De aan de consignatie verbonden voorwaarden worden in overleg met de ondernemingsraad c.q. het (de) personeel(s-vertegenwoordi- ging) vastgelegd.
5. Indien de werknemer bereikbaar moet zijn, anders dan bedoeld in lid 1, om op deze manier telefonisch opvolging te kunnen geven in het kader van te nemen actie, ontvangt de werknemer een vergoeding van f 50,– bruto per loonperiode.
Artikel V.6.
Studiekostenvergoeding
1. De werknemer is verplicht de door de werkgever, al dan niet van- wege wettelijke eisen ten aanzien van (toekomstige) functie- uitoefening, voor zijn functie noodzakelijk geachte opleidingen te volgen aan het door de werkgever aan te wijzen opleidingsinstituut
37
en de instructies van dat instituut xxxxxxxxxxx op te volgen, alsmede de werkgever periodiek op de hoogte te houden van het resultaat der studie.
2. Indien de werkgever daarmee schriftelijk instemt, kan de werknemer op eigen verzoek een bedrijfs- of bedrijfstakopleiding volgen. Indien de werkgever niet akkoord gaat met een dergelijk verzoek, zal hij de afwijzing schriftelijk motiveren.
3. De kosten van inschrijfgeld, lesgeld en examengeld voor een oplei- ding bedoeld in lid 1 en 2, worden, indien de werknemer zich houdt aan het gestelde in lid 1 en 2, door de werkgever betaald voor zover deze niet op andere wijze worden vergoed (zoals bijvoorbeeld bij de EHBO-vergoeding). De aan de opleiding verbonden kosten komen slechts éénmaal voor rekening van de werkgever.
4. De werknemer is alleen gehouden de in lid 3 van dit artikel ge- noemde kosten van de opleiding aan de werkgever terug te betalen, indien hij vanaf het begin van de opleiding tot één jaar na het beha- len van het diploma de arbeidsovereenkomst op eigen verzoek beëin- digt of deze wegens dringende redenen ingevolge art. 7:624 van het Burgerlijk Wetboek door de werkgever wordt beëindigd, dan wel wegens gewichtige redenen door de kantonrechter wordt ontbonden.
5. Bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst op eigen verzoek of wegens dringende redenen ingevolge art. 7:678 van het Burgerlijk Wetboek door de werkgever, dan wel wegens gewichtige redenen door de kantonrechter wordt ontbonden, is de werknemer gehouden vanaf één jaar tot twee jaar na het behalen van het diploma de helft van de in lid 3 van dit artikel genoemde kosten terug te betalen. Na het verstrijken van twee jaar na het behalen van het diploma is geen terugbetaling meer verschuldigd.
6. Het bepaalde in de leden 4 en 5 van dit artikel is niet van toepassing als het dienstverband buiten de schuld van de werknemer beëindigd moet worden. In dat geval is geen terugbetaling verschuldigd.
Artikel V.7.
Hondenvergoeding
1. De werknemer die dienst(en) (gaat) verrichten met een door de werk- gever aan de werknemer ter beschikking gestelde gecertificeerde hond, heeft recht op een bruto toeslag van f 161,54 per loonperiode (f 175,00 per maand) voor training van de hond. Bovendien ontvangt de werknemer maandelijks voldoende hondevoer en kan hij de nood- zakelijk te maken overige verzorgingskosten bij de werkgever decla- reren.
38
2. De werknemer die in uitdrukkelijke opdracht van de werkgever meestentijds dienst(en) verricht met een eigen gecertificeerde hond, heeft recht op een netto vergoeding van f 168,46 per loonperiode (f 182,50 per maand) voor aanschaf, huisvesting en verzorging van de hond.
3. De werknemer die incidenteel in uitdrukkelijke opdracht van de werkgever met een eigen gecertificeerde hond dienst(en) verricht, ontvangt een netto vergoeding van f 1,44 per gewerkt uur, met een maximum van f 168,46 per loonperiode (f 182,50 per maand), voor aanschaf, huisvesting en verzorging van de hond.
4. Voor de werknemer die een vergoeding ontvangt als genoemd in lid 2 en 3 van dit artikel geldt dat hij op verzoek van de werkgever moet aantonen dat tegenover deze netto vergoeding daadwerkelijk ge- maakte kosten staan.
5. Voor de in lid 1, 2 en 3 beschreven werknemers die diensten verrich- ten met een gecertificeerde hond geldt dat zij in het bezit moeten zijn van een toetsingsbewijs zoals vereist ingevolge de Wet op de Weer- korpsen (of de wet die daarvoor in de plaats treedt).
6. In geval de werknemer genoemd in lid 1, 2 of 3 voor het woon- werkverkeer extra kosten moet maken voor het vervoer van de hond, worden deze kosten door de werkgever vergoed.
7. De werkgever zal op verzoek van werknemers in de zin van lid 1, 2 en 3 van dit artikel voor hen en de hond trainingsfaciliteiten in de nabijheid van hun woonplaats regelen waar zij gebruik van kunnen maken.
Artikel V.8.
Stomerijvergoeding
De werkgever vergoedt op declaratiebasis éénmaal per vier weken aan de werknemer de kosten verbonden aan het chemisch reinigen van de uniformkleding. Indien de werkgever bijzondere omstandigheden aan- wezig acht, kan deze vergoeding vaker plaatsvinden.
39
HOOFDSTUK VI
VAKANTIE EN VERLOF
Artikel VI.1.
Vakantiedagen
1. Iedere werknemer met een full-time contract voor bepaalde of onbe- paalde tijd bouwt 200 uren of 25 dagen op jaarbasis op. Dit betekent dat per 4 weken 1,92 vakantiedagen of 15,38 vakantie-uren worden opgebouwd. De werkgever stelt de vakantiedagen en -duur vast na overleg met de werknemer, rekening houdend met het bedrijfs- belang, zo veel mogelijk in overeenstemming met de wens van de werknemer.
2. De werknemer heeft recht op drie weken aaneengesloten vakantie, doch dient minimaal twee weken aaneengesloten op te nemen. In afwijking respectievelijk in aanvulling hierop geldt dat de werkne- mer recht heeft op vier weken aaneengesloten vakantie mits deze niet later eindigt dan 30 juni van enig jaar en niet eerder aanvangt dan 7 september van enig jaar.
3. De toekenning of afwijzing van de vakantiedagen geschiedt schrif- telijk door de werkgever; een eenmaal toegekende vakantiedag kan niet eenzijdig door de werkgever worden ingetrokken.
4. Indien verlof betreffende de zomerperiode voor 1 januari voor enig jaar is aangevraagd, dient de werkgever hierop voor 31 januari schriftelijk te antwoorden. Als op 1 februari geen antwoord is ont- vangen en de werknemer de aanvraag aantoonbaar tijdig bij de werk- gever had ingediend respectievelijk aan hem had toegezonden, is de aanvraag toegekend.
5. Indien een meerdaagsverlof is aangevraagd, dient de werkgever hierop binnen 1 maand schriftelijk te antwoorden. Indien na deze ter- mijn geen antwoord is ontvangen en de werknemer de aanvraag aan- toonbaar tijdig bij de werkgever had ingediend respectievelijk aan hem had toegezonden, is de aanvraag toegekend.
6. Indien een eendagsverlof is aangevraagd, dient de werkgever hierop binnen 7 dagen schriftelijk te antwoorden. Indien na deze termijn geen antwoord is ontvangen en de werknemer de aanvraag aantoon- baar tijdig bij de werkgever had ingediend respectievelijk aan hem had toegezonden, is de aanvraag toegekend.
7. Voor de werknemer met een part-time contract geldt een vakantie-
40
recht naar rato van de arbeidsuren per loonperiode. Het vakantierecht wordt opgebouwd over maximaal 160 arbeidsuren per loonperiode.
8. Voor de werknemer met een afroepcontract wordt het recht op vakantiedagen per loonperiode omgezet in een geldelijke uitkering. Deze uitkering bedraagt 9,62% van het voor hem geldende basis- uurloon en de daarop van toepassing zijnde toeslag bijzondere uren en de EHBO-toeslag.
9. Gedurende zijn vakantie heeft de werknemer met een full-time of part-time contract recht op betaling van zijn vakantieloon en vaste toeslagen.
10. Als uitgangspunt geldt dat de opgebouwde vakantierechten binnen één kalenderjaar worden opgenomen. De werkgever stelt de werkne- mer in redelijkheid in staat vakantie op te nemen.
Uitgezonderd die gevallen waar de werknemer door omstandighe- den, zoals arbeidsongeschiktheid, dan wel door toedoen van de werkgever niet in redelijkheid in de gelegenheid is geweest zijn vakantierechten op te nemen, geldt dat aan het eind van het kalen- derjaar maximaal 5 dagen (40 uur) verlof naar het nieuwe jaar mag worden meegenomen.
Het recht tot het meenemen van meer dan 5 vakantiedagen aan het eind van het kalenderjaar, kan in afwijking tot het hierbovenstaande, in individuele gevallen in onderling overleg tussen werkgever en betrokken werknemer schriftelijk worden bepaald.
11. Bij het einde van het dienstverband heeft de werknemer met een full- time of part-time contract recht op uitbetaling van alle op dat tijdstip nog niet genoten vakantiedagen.
12. Tijdens de dienstbetrekking zal de werkgever de niet genoten vakan- tiedagen niet uitbetalen, anders dan in lid 8 vermeld.
Artikel VI.2.
Extra vakantiedagen
Voor iedere vijf onafgebroken dienstjaren bij werkgever geldt één extra vakantiedag. Voor de vaststelling hiervan is 1 januari van ieder jaar bepalend. Het aantal dagen wordt vastgesteld volgens onderstaande tabel:
41
aantal onafgebroken dienstjaren | aantal extra vakantiedagen per jaar |
5 t/m 9 | 1 |
10 t/m 14 | 2 |
15 t/m 19 | 3 |
20 t/m 24 | 4 |
25 t/m 29 | 5 |
30 t/m 34 | 6 |
35 t/m 39 | 7 |
40 of meer | 8 |
Artikel VI.3.
Vakantietoeslag
1. De werknemer heeft recht op een vakantietoeslag van 8%. De uitbe- taling van de vakantietoeslag vindt plaats in uiterlijk de maand juni.
2. Voor de werknemer met een part-time contract geldt een vakantie- toeslag naar rato van de arbeidsuren per loonperiode. De vakantie- toeslag wordt opgebouwd over maximaal 160 arbeidsuren per loon- periode.
3. Bij het einde van het dienstverband heeft de werknemer recht op uit- betaling van de op dat tijdstip nog niet ontvangen vakantietoeslag.
Artikel VI.4.
Buitengewoon verlof en kort verzuim
1. Het in dit artikel gestelde is van toepassing op de werknemer met een full-time of part-time contract. Het is eveneens van toepassing voor alternatieve samenlevingsvormen, mits het bestaan hiervan tenmin- ste een jaar voor een eventuele aanspraak door middel van een schriftelijke opgaaf van naam, adres en geboortedatum van de part- ner aan de werkgever is bekend gemaakt.
2. Onverminderd het bepaalde in artikel 7:629b van het Burgerlijk Wet- boek wordt bij verzuim, voor zover dit binnen arbeidstijd noodzake- lijk is en mits hiervan behoorlijk op tijd aan de werkgever kennis is gegeven, het loon – waaronder hier wordt verstaan vakantieloon – aan de werknemer doorbetaald in de hierna te noemen gevallen (na overlegging van het nodige bewijsmateriaal):
a. bij overlijden van familieleden:
– het aantal dagen van de dag van overlijden t/m de dag der begrafenis/crematie, bij het overlijden van de echtgeno(o)t(e)
42
of van een tot het gezin behorend kind, pleegkind of stiefkind van de werknemer;
– het aantal dagen van de dag van overlijden t/m de dag der begrafenis/crematie bij het overlijden van één der (schoon)- ouders of een niet tot het gezin behorend kind, pleegkind of stiefkind van de werknemer indien deze zorg draagt voor alles dat met de begrafenis/crematie van doen heeft;
– twee dagen bij het overlijden van één der (schoon)ouders of een niet tot het gezin behorend kind, pleegkind of stiefkind van de werknemer;
– één dag op de dag van de begrafenis/crematie van (over)groot- ouders, (over)grootouders van de echtgeno(o)t(e), kleinkinde- xxx, broers, zusters, xxxxxxxxxxx, xxxxxxxxxxxxxx, zwagers en schoonzusters;
b. bij huwelijk:
– één dag bij ondertrouw van de werknemer en twee achtereen- volgende dagen bij huwelijk van de werknemer;
– één dag bij huwelijk van één der kinderen, pleegkinderen, stiefkinderen, kleinkinderen, broers, zusters, ouders en schoonouders, zwagers en schoonzusters van de werknemer;
– één dag bij 25-, 40-, 50-, 60- of 70-jarig huwelijksjubileum van de werknemer, diens ouders of schoonouders;
c. bij geboorte:
– twee dagen bij bevalling van de echtgenote van de werkne- mer;
d. bij adoptie:
– één dag bij adoptie van een kind door de werknemer;
e. bij bezoek medische specialisten:
– de noodzakelijk te verzuimen uren bij bezoek aan specialist, na verwijsbrief voor verdere behandeling. In verband met de wisselende werktijden van beveiligingsbeambten is hier het bezoek aan huisarts, tandarts en therapeut buiten beschou- wing gelaten. Dit dient zoveel mogelijk in de eigen tijd van de werknemer te geschieden; indien dit laatste niet mogelijk is wordt het loon doorbetaald alsof er geen verzuim zou zijn geweest;
f. bij verhuizing:
– één dag bij verhuizing van de werknemer, met een maximum van eens per twee jaar;
– twee dagen bij verhuizing van de werknemer, als dit ge- schiedt op verzoek van werkgever;
g. bij examens:
– één dag voor het afleggen van examens Algemeen Beveili-
43
gings Medewerker, vakdiploma en certificaten kaderdiploma. Voor die examens van andere cursussen, die zijn gemeld aan en goedgekeurd door de werkgever, wordt verlof verleend voor de noodzakelijk te verzuimen uren. Voorafgaande aan de dag van het examen zal door de werknemer geen nachtdienst behoeven te worden verricht;
h. pensioneringscursussen:
– in de drie jaar voorafgaand aan het bereiken van de pensioen- gerechtigde leeftijd heeft de werknemer recht op verlof met behoud van salaris voor het bijwonen van cursussen als voor- bereiding op de aanstaande pensionering, afhankelijk van de duur van de cursussen tot een maximum van 5 dagen;
i. stemrecht:
– bij uitoefening van het stemrecht, voor zover dit niet buiten de diensttijd heeft kunnen plaatsvinden, maximaal twee uur;
x. xxxxxxxxxxxxxx: aan werknemers die lid zijn van de vakorgani- saties wordt, mits de aanvraag daartoe tijdig door de vakorgani- satie tot de onderneming is gericht, voor de volgende activitei- ten:
– het bijwonen van congressen, algemene groeps- en bestuurs- vergaderingen van een der vakorganisaties, indien de werk- nemer deel uitmaakt van een der besturende organen of afge- vaardigde van een afdeling is, tot ten hoogste acht dagen in een kalenderjaar;
– het volgen of bijwonen van door of namens een der vakorga- nisaties georganiseerde cursussen, studiedagen of vergaderin- gen, voor ten hoogste zes dagen per kalenderjaar, mits de dienst de afwezigheid wegens dit verlof dit toestaat.
x. bij wettelijke of overheidsverplichtingen:
– bij de vervulling van een bij wettelijk voorschrift of door de overheid zonder geldelijke vergoeding opgelegde verplich- ting voor zover deze persoonlijk moet worden nagekomen en dit niet in de vrije tijd kan geschieden en het niet betreft oproeping van Raad voor de Kinderbescherming, de sociale diensten, belastinginstanties e.d. of een rechtsgeding waarbij de werknemer als verdacht is gedagvaard, de naar redelijk- heid te bepalen noodzakelijke tijd, met een maximum van één dag;
l. overige gevallen:
– in andere bijzondere gevallen kan verlof worden verleend in overleg met de werkgever.
44
Artikel VI.5.
Calamiteitenverlof
De werknemer heeft het recht – in overleg met de werkgever – zonder behoud van loon tot een maximum van drie dagen per jaar verlof op te nemen in verband met dringende omstandigheden in het gezin of naaste familie, voor die gelegenheden, niet genoemd bij buitengewoon verlof.
HOOFDSTUK VII
ARBEIDSONGESCHIKTHEID
Artikel VII.1.
Uitkering bij Arbeidsongeschiktheid
1. Indien een werknemer ten gevolge van ziekte, zwangerschap of bevalling niet in staat is de bedongen arbeid te verrichten, gelden voor hem de bepalingen van artikel 7:629 van het Burgerlijk Wet- boek (voorheen 1638c B.W.), de Wet Uitbreiding Loondoorbetalings- plicht bij Ziekte (WULBZ), de Ziektewet, de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de Arbeidsonge- schiktheidsverzekering (WAO), voor zover hierna niet anders is bepaald.
2. a. Bij arbeidsongeschiktheid zal aan de werknemer die bij aanvang van de arbeidsongeschiktheid korter dan 13 loonperioden in dienst is, het volgende worden verstrekt:
1. Gedurende maximaal 52 weken 70% van het salaris (tot maximaal het voor de werknemer geldende maximum dag- loon inzake de Coördinatiewet SV).
De eerste dag geldt als wachtdag.
Wachtdagen gelden niet, indien de arbeidsongeschiktheid het gevolg is van een bedrijfsongeval dan wel een beroepsziekte, als bedoeld in artikel 9 van de Arbowet, dan wel wanneer er sprake is van zwangerschap of bevalling, orgaandonatie of ziekte van een ex-arbeidsongeschikte werknemer.
2. Indien de arbeidsongeschiktheid daarna voortduurt, ontvangt de werknemer uitsluitend de uitkering krachtens de AAW/ WAO.
45
b. Bij arbeidsongeschiktheid zal aan de werknemer die ten minste 13 loonperioden in dienst is, het volgende worden verstrekt:
1. Gedurende maximaal 52 weken 70% van het salaris (tot maximaal het voor de werknemer geldende maximum dag- loon inzake de Coördinatiewet SV). Daarenboven ontvangt de werknemer een aanvulling tot 100% van het salaris.
2. Bij volledige arbeidsongeschiktheid wordt de AAW/WAO- uitkering maximaal gedurende 52 weken aangevuld tot 90% van het salaris. Deze aanvulling zal nooit meer bedragen dan 20% van het salaris.
Voor de berekening hiervan wordt uitgegaan van een onge- korte uitkering.
De aanvullingsperiode bedraagt in dit geval maximaal twee jaar, gerekend vanaf het tijdstip van de aanvang van de arbeidsongeschiktheid.
3. Bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid zal de werkgever aan de werknemer die in passende arbeid is tewerkgesteld, een aanvulling verstrekken op het dan geldende salaris en de uit- kering krachtens AAW/WAO tot 90% van het salaris.
Voor de berekening hiervan wordt uitgegaan van een onge- korte uitkering.
De aanvullingsperiode bedraagt in dit geval maximaal twee jaar, gerekend vanaf het tijdstip van de aanvang van de arbeidsongeschiktheid.
4. Bij gedeeltelijk arbeidsongeschiktheid zal de werkgever aan de werknemer die niet in passende arbeid kan worden tewerk- gesteld, indien de werknemer een AAW/WAO-uitkering en een WW-uitkering ontvangt, op deze uitkeringen een aanvul- ling verstrekken tot 90% van het salaris.
Voor de berekening hiervan wordt uitgegaan van een onge- korte uitkering.
De aanvullingsperiode bedraagt in dit geval maximaal twee jaar, gerekend vanaf het tijdstip van de aanvang van de arbeidsongeschiktheid.
5. Voor de berekening van de hiervoor bedoelde aanvulling AAW/WAO wordt er van uitgegaan dat de werknemer deel- neemt aan de verzekering van het zogenaamde WAO-gat.
3. Onder salaris, bedoeld in dit artikel, wordt verstaan dat bedrag dat de werknemer zou hebben ontvangen, indien hij arbeidsgeschikt zou zijn geweest, vermeerderd met een gemiddelde onregelmatigheids- toeslag.
De gemiddelde onregelmatigheidstoeslag wordt berekend door de som van de avond-, nacht-, weekend-, en feesttoeslagen over de drie hele perioden direct voorafgaande aan de ziekte te delen door de som van het aantal overeengekomen contracturen van de medewerker.
4. De in lid 2 bedoelde loondoorbetaling en de aanvullingen worden 46
beëindigd, wanneer de dienstbetrekking met de werknemer eindigt en de aanvullingen worden niet toegekend aan werknemers van 65 jaar en ouder.
5. De werkgever heeft het recht om, gehoord hebbende de Arbodienst, de in dit artikel bedoelde loondoorbetaling en aanvulling te weige- ren ten aanzien van de werknemer die:
a. door opzet arbeidsongeschikt is geworden;
b. arbeidsongeschikt is geworden als gevolg van een gebrek waar- over hij in het kader van een aanstellingskeuring valse informa- tie heeft verstrekt en daardoor de toetsing van de voor de functie opgestelde belastbaarheidseisen niet juist kon worden uitgevoerd;
c. zijn genezing heeft belemmerd of vertraagd en/of zonder deug- delijke grond geen passend werk verricht;
de loondoorbetaling en aanvulling op te schorten en de aanvulling te weigeren ten aanzien van de werknemer die:
d. zich niet houdt aan de voor hem geldende regels en aanwijzin- gen bij ziekte (controlevoorschriften);
de aanvulling te weigeren ten aanzien van de werknemer die
x. xxxxxxx zijn medewerking te verlenen aan een door de werkge- ver gevraagde second opinion
x. xxxxxxx gebruik te maken van voorhanden zijnde veiligheidsmid- delen dan wel de voorschriften met betrekking tot veiligheid en gezondheid overtreedt en als gevolg daarvan arbeidsongeschikt is geworden;
x. xxxxxxxx maakt van de voorziening.
6. In geval de werkgever xxxxxxx van de arbeidsongeschiktheid van de werknemer tegen een of meer derden een vordering van schadever- goeding kan doen gelden, zal de werknemer daaraan zijn medewer- king verlenen.
7. In overleg met de ondernemingsraad of een gelijkgesteld overlegor- gaan, dan wel bij afwezigheid daarvan de Arbodienst, zal de werk- gever een beleid ontwikkelen gericht op het voorkomen van onnodig ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid. Uitgangspunt hierbij zijn de navolgende onderdelen:
1. Ziekmelding
2. Inzending eigen verklaring
3. Telefonisch gesprek met de bedrijfsverpleegkundige
4. Telefonisch gesprek met de bedrijfsarts
5. Raadpleeg de huisarts
6. Thuisblijven
47
7. Bezoek mogelijk maken
8. Het juiste adres
9. De genezing niet belemmeren
10. Het verrichten van werkzaamheden
11. Op het spreekuur komen
12. Specialistisch onderzoek
13. Werkhervatting bij herstel
14. Bezwaren tegen hersteldverklaring
15. Sancties
In bijlage 8 is opgenomen het protocol inzake voorschriften bij ziekte.
Artikel VII.2.
Herverzekering daling wettelijke uitkering WAO
1. De werkgever is verplicht, naar aanleiding van de door de Wet Terugdringing Beroep op de Arbeidsongeschiktheidsregeling, d.d. 25 januari 1993, het ontstane zogenaamde WAO-gat, via een erkende verzekeringsmaatschappij aan de werknemer een arbeidsongeschikt- heidsverzekering aan te bieden waarmee de werknemer, indien hij in aanmerking komt voor een AAW/WAO uitkering, dit WAO gat vol- ledig kan repareren op het niveau van het door het LISV vastgestelde WAO dagloon.
2. De premie voor de onder 1. bedoelde verzekering zal worden bere- kend en geheven over de WAO-grondslag.
3. De onder 1. bedoelde verzekering dient een indexering van de uit- kering te kennen, minimaal ter grootte van 2 %, danwel op basis van overrentedeling.
4. De werknemer, die in dienst treedt ontvangt het aanbod vanaf datum indiensttreding. Voor de nieuwe werkgever geldt het aanbod vanaf de eerste dag dat personeel in dienst wordt genomen.
5. Bij aanvang van de onder 1. bedoelde verzekering zullen alle in dienst zijnde werknemers, zonder acceptatiekeuring deel kunnen nemen. Werknemers die later in dienst treden danwel om andere oor- zaken later deel wensen te nemen, kunnen deelnemen op basis van de zogenaamde aanstellingskeuring.
6. De premie van de onder 1. bedoelde verzekering komt voor rekening van de werknemer.
7. De werknemer is vrij om van het onder 1. bedoelde werkgevers- aanbod gebruik te maken.
8. Indien de in lid 1 bedoelde verzekering ten gevolge van overrente 48
dan wel ten gevolge van andere oorzaken een premierestitutie dan wel premieverlaging kent, komt dit ten gunste van de werknemer.
HOOFDSTUK VIII
VUT, PENSIOEN EN OUDERENBELEID
Artikel VIII.3.
Overige regelingen ten behoeve van oudere werknemers
1. Aangepast dienstrooster op medische indicatie
Werknemers van 55 jaar en ouder hebben het recht om op basis van een medische indicatie met een aangepast dienstrooster te mogen werken.
2. Verval verplichting tot overwerk
Werknemers van 55 jaar en ouder kunnen niet verplicht worden tot het verrichten van diensten langer dan 8 uur of tot werkzaamheden waarbij het totaal aantal arbeidsuren meer dan 40 uur per week bedraagt.
3. Verval verplichting van werken op roostervrije dag
Werknemers van 55 jaar en ouder kunnen niet verplicht worden tot het werken op een vooraf vastgestelde roostervrije dag.
4. Verval verplichting van uitvoering nachtdiensten
Werknemers van 60 jaar en ouder kunnen, indien zij daartoe schrif- telijk de wens te kennen geven, niet worden verplicht tot het uitvoe- ren van nachtdiensten.
5. Aangepaste loonregeling
In de 1., 2. en 4. van dit artikel genoemde gevallen zal een loonre- geling met betreffende werknemers worden getroffen, met als uit- gangspunt dat de inkomensachteruitgang wordt beperkt.
6. Vrije dagen voor oudere werknemers
Vanaf de leeftijd van 57 jaar wordt de werknemer met een full-time contract in de gelegenheid gesteld korter te werken met behoud van loon. De arbeidstijdverkorting vindt plaats in de vorm van hele dien- sten en wel als volgt:
49
bij 57 jaar 1 dag per jaar
bij 58 jaar 2 dagen per jaar
bij 59 jaar 3 dagen per jaar
bij 60 jaar 4 dagen per jaar
bij 61 jaar 5 dagen per jaar
bij 62 jaar 6 dagen per jaar
bij 63 jaar 7 dagen per jaar
bij 64 jaar 8 dagen per jaar
De arbeidstijdverkorting dient volledig te worden opgenomen in het jaar waarvoor ze geldt. Dit artikel geldt uitsluitend indien de werk- nemer voorafgaand aan de arbeidstijdverkorting minimaal tien aan- eengesloten dienstjaren in de bedrijfstak particuliere beveiliging werkzaam is geweest.
7. De werknemer van 55 jaar en ouder zal op zijn verzoek elke twee jaar een medische keuring ondergaan op kosten van de werkgever.
HOOFDSTUK IX
VEILIGHEIDSPROCEDURES EN ARBO- AANGELEGENHEDEN
Artikel IX.1.
Veiligheidsprotocol
1. In het kader van veiligheidsmanagement van het bedrijf ter bevorde- ring van de persoonlijke veiligheid van beveiligingsbeambten be- schikken, zoals hieronder verder uitgewerkt, beveiligingsbeambten tijdens de uitvoering van hun dienst over deugdelijke communicatie- middelen waarmee zij directe communicatie hebben voor vaste mel- dingen en/of assistentie in te roepen en/of onregelmatigheden kun- nen melden, dan wel een noodsignaal te kunnen geven.
Verder werken zij, zoals hieronder verder uitgewerkt, mee aan de procedures voor veiligheid in het bedrijf.
2. Vaste post
a. Vanaf een vaste post dient directe communicatie permanent mo- gelijk te zijn met een (centraal) meldpunt.
b. ieder uur (buiten kantooruren) dient een controlemelding te wor- den verricht tussen vaste post en het (centrale) meldpunt.
c. In geval van calamiteiten (b.v. te ondernemen actie op alarm- meldingen) dient hiervan melding gemaakt te worden aan het (centrale) meldpunt. Vervolgens ieder kwartier contact met meld- punt tot einde calamiteit.
50
d. Medio 1997, wordt voorgesteld op welke wijze nadere invulling van het veiligheidsprotocol ten aanzien van de vaste post verder gestalte kan krijgen. Dit betreft het incidenteel verlaten van de vaste post tijdens de dienstuitvoering.
3. Mobiele surveillance
a. Vanuit het voertuig dient directe communicatie permanent moge- lijk te zijn met een (centraal) meldpunt.
b. Aanvang en einde van iedere controleronde dient te worden gemeld aan het meldpunt.
c. Op het meldpunt dient de gemiddelde tijdsduur per controleronde bekend te zijn. Indien bij een controleronde met een gemiddelde tijdsduur < 15 minuten, de vastgestelde tijdsduur voor die ronde wordt overschreden met meer dan 5 minuten, dient zulks gesig- naleerd te worden door het meldpunt.
Indien de controleronde een gemiddelde tijdsduur heeft > 15 minuten, dient er iedere 15 minuten een contact tussen mobiel surveillant en meldpunt te zijn.
d. In geval van calamiteiten: onmiddellijke melding en vervolgens zo frequent mogelijk tot einde calamiteit.
e. De mobiele surveillant belast met alarmopvolging dient, indien hij het voertuig verlaat permanent over een deugdelijk commu- nicatiemiddel te beschikken.
f. De mobiele surveillant, belast met zowel inpandige als uitpan- dige controleronden dient, indien hij het voertuig verlaat perma- nent over een deugdelijk communicatiemiddel te beschikken.
g. De mobiele surveillant, uitsluitend belast met uitpandige controle- ronden dient, uiterlijk 1 januari 1997, indien hij het voertuig ver- laat permanent over een deugdelijk communicatiemiddel te be- schikken.
4. Winkel surveillance
a. Indien een winkelsurveillant een één-mans surveillance verricht dient hij over een communicatiemiddel te beschikken.
b. Indien een winkelsurveillant, niet zijnde een éénmans-surveillant, surveillance verricht in een winkelcentrum, dient hij uiterlijk 1 januari 1997 over een deugdelijk communicatiemiddel te be- schikken.
c. Indien een winkelsurveillant, niet zijnde een éénmans-surveillant, surveillance verricht in een winkel, dient hij uiterlijk 1 juli 1997 over een deugdelijk communicatiemiddel te beschikken.
d. De winkelsurveillant dient met voornoemd communicatiemiddel direkte communicatie te hebben met een meldpunt zoals om-
51
schreven onder punt 6 dan wel met een meldpunt in de direkte werkomgeving dat voldoet aan het gestelde bij punt 6a.
5. Geld- en waardetransport
Gezien het specifieke karakter en geldende wettelijke regime is de geld- en waardetransportsector van dit protocol uitgezonderd. Dit zal op bedrijfs- c.q. sectorniveau worden vormgegeven.
6. Meldpunt
a. Het (centrale) meldpunt dient te beschikken over deugdelijke en voldoende communicatiemiddelen om de meldingen te kunnen ontvangen en in staat te zijn de meldingen en calamiteiten te sig- naleren en registreren.
b. Indien het (centrale) meldpunt een eenpersoons-bezetting heeft per dienst, dient een signalering en/of tijdscontrole als bedoeld onder 2.b. bij een PAC plaats te vinden.
c. Indien vanaf een vaste post of door een mobiel surveillant geen contact kan worden verkregen met het (centrale) meldpunt, dient men rechtstreeks contact op te kunnen nemen met bedoelde PAC.
7. Communicatiemiddelen
Een deugdelijk communicatiemiddel dient minimaal aan de volgende eisen te voldoen:
* korte opbouwtijd verbinding
* de dekking dient voldoende te zijn; onder normale omstandighe- den dient het (centraal) meldpunt bereikt te worden
* de stroomvoorziening moet over voldoende capaciteit beschikken om permanente communicatie mogelijk te maken
8. Veiligheidsmanagement
a. Veiligheidsmanagement voor objecten met een verhoogd risico en daarbij te hanteren procedures, maatregelen en in te zetten middelen en materialen zal door het bedrijf in overleg met de ondernemingsraad worden vastgesteld. Indien een ondernemings- raad niet aanwezig is, is hiervoor te lezen de personeels- vertegenwoordiging. Indien deze laatste niet aanwezig is, vindt overleg plaats in het werkoverleg.
De ondernemingsraad c.q. personeelsvertegenwoordiging heeft ten aanzien van bedoelde procedures, maatregelen en in te zetten middelen en materialen een initiatief-recht bij objecten met een verhoogd risico.
Bij de aanduiding van wat als een object – bestaande en nieuwe
– met een verhoogd risico moet worden beschouwd, kan het bedrijf en/of ondernemingsraad zich laten leiden door de uitkom- sten van een risico-inventarisatie, opgesteld door een Arbo- deskundige.
b. Het bedrijf kan conform het hierboven bepaalde met betrekking tot overleg en initiatief-recht bij gewijzigde omstandigheden, dan
52
wel op grond van xxxxx inzicht, overleg voeren over aanvullende maatregelen en/of voorzieningen voor een object.
c. De werkgever heeft de plicht er voor te zorgen dat bij aanvang van de dienst deugdelijke middelen ten behoeve van de veilig- heid van de werknemer ter beschikking staan. De werknemer heeft de plicht bij aanvang dienst de middelen op het functione- ren te controleren en indien hij/zij gebreken constateert deze onmiddellijk te melden, waarna de gebreken direct hersteld die- nen te worden.
9. Overleg vakorganisaties
Vakorganisaties zullen minimaal eenmaal per jaar met de werkgever overleg voeren over de veiligheid van de werknemers. Ten behoeve van dit overleg verstrekt werkgever gegevens over calamiteiten, ongevallen en de genomen initiatieven.
HOOFDSTUK X
WERKGELEGENHEID EN STRUCTUURWIJZIGING IN DE ONDERNEMING
Artikel X.3.
Vacature melding
Ten einde de inzichtelijkheid van de arbeidsmarkt te bevorderen zal de werkgever alle daarvoor relevante vacatures kenbaar maken aan desbe- treffende Regionaal Bureau voor de Arbeidsvoorziening. Dit geldt als een continu aandachtspunt. Een en ander krijgt dan een bijzonder accent in het kader van reorganisatie en wijzigingen in het personeelsbestand, zoals hieronder verder bedoeld.
Vooraleer de vacatures naar buiten toe opengesteld worden zal er eerst intern in het bedrijf de mogelijkheid tot sollicitatie geboden worden.
Artikel X.4.
Werkgelegenheid
De werkgevers hebben een inspanningsverplichting tot de plaatsing van 250 personen, behorende tot de groep gedeeltelijk arbeidsongeschikten, langdurig werklozen en/of allochtonen. Partijen hebben hiertoe een meld- en coördinatiepunt ingericht op het secretariaat van de VPB.
53
Artikel X.5.
Uitzendkrachten in sector of onderneming
1. Partijen bij deze overeenkomst melden de overeenkomst aan bij de Stichting Meldingsbureau Uitzendbranche. Voor uitzendkrachten gel- den de arbeidsvoorwaarden conform deze overeenkomst.1)
2. Met ingang van 1 juli 1997 zal ten hoogste 20% van het vaste per- soneelsbestand (op bedrijfsniveau) mogen bestaan uit uitzendkrach- ten.
3. De omvang van het uitzendwerk binnen de branche wordt jaarlijks gecommuniceerd naar de vakbonden.
Artikel X.6.
Werkgelegenheid bij contractswisseling
De Beveiligingsbranche opereert in het kader van privatisering en uit- besteding. Contractswisselingen zijn derhalve een vast kenmerk in de sector. Werkgever zal betrokkenen incl. vakbonden op de hoogte stellen en inzicht geven omtrent de omvang van het contract, in het kader van lid 1.
In geval van contractswisseling geldt het volgende.
1. Bij contractswisseling van een object met een omvang van 11.000 commerciële contract-uren op jaarbasis geldt het volgende:
In de situatie bij contractswisseling ten gevolge van heraanbesteding, respectievelijk hergunning door de cliënt, zal de werkgever de con- tinuVteit van de arbeidsverhouding binnen zijn onderneming zoveel mogelijk trachten te waarborgen. Hiertoe zal zoveel mogelijk ver- vangende werkgelegenheid binnen de onderneming, respectievelijk het concern worden gezocht en aangeboden, terwijl tevens de werk- gever bereid is in overleg te treden met de ander in het geding zijnde werkgever, teneinde zoveel mogelijk werkgelegenheid te behouden. De werknemer zal hieraan zijn medewerking verlenen.
2. De beveiligingsorganisatie, die bij contractswisseling als hier be- doeld, een project verwerft, heeft de plicht bij het (de) andere betrok- ken bedrijf(ven) informatie in te winnen met betrekking tot de per- soneelssterkte, -samenstelling en arbeidsvoorwaarden van de betrokken werknemers op het desbetreffende project. Het bedrijf dat
1) Deze bepaling vindt geen toepassing wanneer en voorzover het uitzendbureau gehouden is de (algemeen verbindend verklaarde bepalingen van de) CAO voor uitzendkrachten na te leven. Zie in dit verband art. 15 van de CAO voor Uitzendkrachten.
54
het project verliest, heeft zelfstandig de plicht de hierbovenbedoelde informatie met betrekking tot het project te verstrekken.
De informatie-opvraag respectievelijk -verstrekking, zal geschieden zodra het (de) betrokken bedrijf(ven) zekerheid over de gunning van de cliënt heeft (hebben) ontvangen. De te verstrekken informatie heeft betrekking op de situatie, 3 maanden voorafgaand aan het moment van de offerte-aanvraag, of bij gebreke daarvan, de gunning, en geeft de sindsdien opgetreden mutaties aan.
3. Indien de beveiligingsorganisatie – die het project verwerft – een werknemer, in dienst van de beveiligingsorganisatie die het project verliest, een arbeidsovereenkomst aanbiedt, zijn hierop tenminste de navolgende bepalingen van toepassing:
a. er geldt geen proeftijd, tenzij de werknemer bij het bedrijf dat het project verliest nog in de proeftijd werkzaam was;
b. het arbeidscontract geldt voor onbepaalde tijd, tenzij de werkne- mer bij het bedrijf dat het project verliest nog op een contract voor bepaalde tijd werkzaam was;
c. voor part-time werknemers bij aanvang tenminste een gelijk aan- tal uren per periode zal gelden;
d. aan de hand van het niveau van het basissalaris wordt de werk- nemer in de CAO-functiegroepen op een gelijk salarisniveau ingedeeld en worden functiejaren, voor zover nog van toepas- sing, verder opgebouwd.
Artikel X.7.
Werkgelegenheid en de structuurwijziging in de onderneming
a. Fusies, reorganisaties, sluiting.
Overeenkomstig het S.E.R.-besluit Fusiegedragsregels (1975) en de Wet op de Ondernemingsraden zullen:
a. bij voorgenomen fusie, ingrijpende reorganisatie, inkrimping of sluiting van de onderneming, waarbij ontslag of overplaatsing van werknemers naar een andere standplaats het gevolg is, direct de ondernemingsraad en de vakorganisaties tijdig ingelicht en in de gelegenheid gesteld worden advies uit te brengen;
b. in overleg met de vakorganisaties regelingen worden getroffen voor eventuele afvloeiing, alsmede garanties voor sociale bege- leiding van de betrokken werknemers;
c. de vakorganisaties onmiddellijk door de werkgever in kennis worden gesteld van een aanvrage tot surséance van betaling of van een ingediend verzoek tot faillissement.
55
b. Sociaal plan.
1. Inhoud sociaal plan
Het totaal van maatregelen gericht op het in sociaal opzicht in goede banen leiden van de voorgenomen fusie, ingrijpende reor- ganisatie, inkrimping of al dan niet gehele liquidatie (van afzon- derlijke onderdelen) van de onderneming, waaronder de voorzie- ningen gericht op het voorkomen, verminderen of wegnemen van eventuele nadelige gevolgen voor de werknemers, wordt neerge- legd in een sociaal plan. Dit sociaal plan kan van toepassing zijn op de gevolgen hetzij van een bepaald voorgenomen besluit, het- zij van alle binnen een bepaalde periode vallende voorgenomen besluiten als bedoeld in dit artikel.
2. De werkgever voert overleg met de werknemersorganisaties, in- dien de werkgever dit wenst in het bijzijn van de werkgevers- organisatie, over de inhoud van het sociaal plan ten minste voor zover het betreft:
– maatregelen ter voorkoming van gedwongen ontslag;
– procedure ten behoeve van het vaststellen van overcompleet, waarbij zowel aan het anciënniteitsprincipe als aan het afspiegelingsprincipe zoveel mogelijk recht wordt gedaan;
– de overplaatsingsregeling;
– regeling van arbeidsvoorwaarden bij funktiewijziging;
– maatregelen op financieel en sociaal terrein voor de werkne- mers die overcompleet zijn, waaronder tevens begrepen kan zijn een afvloeiingsregeling.
Indien de ondernemingsraad zulks wenst, wordt het overleg uit- gebreid tot alle aspecten van het sociaal plan. In dit overleg wordt er naar gestreefd om tot afspraken te komen. Indien deze inderdaad worden gemaakt, zullen zij in het vervolg van de adviesprocedure met de ondernemingsraad, ex artikel 25 WOR, geen verandering meer kunnen ondergaan. Blijkt het niet moge- lijk binnen een redelijke termijn tot afspraken te komen dan zal de werkgever in het vervolg van de adviesprocedure zijn voorge- nomen besluit ter zake van de onder b.2. genoemde arbeids- voorwaardelijke regelingen aan de ondernemingsraad kenbaar maken, waarbij het standpunt van de werknemersorganisatie ter zake zal weergeven.
HOOFDSTUK XII
DIVERSE BEPALINGEN
Artikel XII.2.
Ongevallenverzekering
1. De werkgever is verplicht een collectieve ongevallenverzekering met 56
een 24-uurs dekking af te sluiten voor alle werknemers in dienst bij de werkgever. Deze verzekering geeft minimaal het recht op een één- malige uitkering aan de werknemer in geval van een ongeval van:
a. 1x het jaarloon in geval van overlijden;
b. 11⁄2x het jaarloon (maximaal), in geval van algehele blijvende invaliditeit.
2. De voorwaarden en de begunstiging zijn opgenomen in de verzeke- ringspolis welke voor een ieder ter inzage ligt op het kantoor van de werkgever.
Artikel XII.4.
Scholing
Er is een Stichting Opleidingsfonds Beveiligingsbranche, hierna te noe- men SOBB. De werkgever is een bijdrage verschuldigd van 0,1% van de loonsom t.b.v. SOBB.1) De grondslag voor de heffing is de loonsom WW. De statuten en in het kader hiervan vastgesteld reglement van SOBB worden geacht onverbrekelijk deel uit te maken van deze over- eenkomst. CAO-partijen zullen het bestuur van het SOBB-fonds vragen te bevorderen dat het ontwikkelde cursusmateriaal daadwerkelijk wordt benut.
HOOFDSTUK XIII
PROTOCOLLAIRE BEPALINGEN
Artikel XIII.3.
Functie-roulatie
De werkgever zal verzoeken van de werknemer om in aanmerking te komen voor het vervullen van verschillende functies overwegen, indien dit organisatorisch mogelijk is en past binnen de bedrijfsvoering.
1) Avv heeft geen terugwerkende kracht een evenmin nawerking.
57
MODEL-ARBEIDSOVEREENKOMST
De ondergetekenden:
naam: .........................................................................................................
adres: ..........................................................................................................
plaats: .........................................................................................................
hierna te noemen ,,de werkgever’’,
en
naam: .........................................................................................................
adres: ..........................................................................................................
woonplaats: ................................................................................................
geboortedatum en -plaats: .........................................................................
hierna te noemen ,,de werknemer’’,
verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
Artikel 1
De werknemer treedt met ingang van bij de werkgever in dienst als
beveiligingsbeambte in de functie van .....................................................
De functie is ingedeeld in functiegroep . en salarisschaal . met . perio- dieken en een basissalaris van f 4 weken/uur*
Artikel 2
Het dienstverband tussen werkgever en werknemer betreft:
*a. een full-time contract;
*b. een part-time contract voor gemiddeld .. uur per week volgens vast model/groeimodel*
*c. een afroepcontract;
voor:
*d. de tijd van ................................... tot en met ;
*e. de duur van het project ................ in huidige omvang te ;
*f. onbepaalde tijd;
met:
*g. een proeftijd van maanden/weken*.
58
Artikel 3
De werknemer verbindt zich om de instructies, welke door de werkge- ver zijn uitgevaardigd in verband met een juiste uitoefening van het bedrijf, te zullen naleven. Voormelde instructies zijn aan de werknemer bekend en worden geacht geen deel uit te maken van deze arbeidsover- eenkomst.
Aldus overeengekomen en in tweevoud opgemaakt te ......., datum .......
de werkgever, de werknemer,
*doorhalen wat niet van toepassing is.
59
LOONOPGAVE
Bij elke loonbetaling is de werkgever de werknemer verplicht een schrif- telijke opgave te verstrekken waarop minimaal de volgende gegevens dienen te worden vermeld:
– naam en adres werkgever en werknemer
– geboortedatum werknemer
– datum indiensttreding
– de overeengekomen arbeidsduur
– xxx xxxxxxxxxx
– sofinummer
– het voor de werknemer geldende wettelijke minimumloon over de uitbetalingstermijn
– de termijn waarop de uitbetaling betrekking heeft
– het bestand aan opgebouwde vakantie-uren
– de opgebouwde vakantietoeslag
– het bedrag van het bruto loon in geld
– de samenstelling van dit loon: basisloon, overwerkgeld, de voor de werknemer geldende toeslagen (b.v. avond-, nacht-, en weekend- toeslag e.d.) en vergoedingen (b.v. reiskosten, reisuren, EHBO- vergoeding)
– de overhevelingstoeslag
– de bedragen die op het loon zijn ingehouden, zoals loonbelasting/ premie volksverzekeringen, premies werknemersverzekeringen, loon- beslag, pensioenpremie e.d.
60
BIJLAGE 4
FUNCTIEGROEPEN EN VOORWAARDEN
I. Functiegroepen
Het vak van beveiligingsbeambte wordt uitgeoefend binnen zes functie- groepen, welke gebaseerd zijn op zogenaamde beroepsprofielen. Deze functiegroepen (of beroepsprofielen) zijn:
1. Objectbeveiliger/receptionist
Deze beveiligingsbeambte verricht beveiligings-, portiers- en/of receptiediensten op een bepaald object. Door het verrichten van con- troles en het signaleren van onregelmatigheden oefent de beambte preventief toezicht uit, waarbij het kunnen omgaan met of het optre- den tegen personen een vereiste is. Toegangscontrole, sleutelbeheer, het ontvangen en registreren van bezoekers, het beantwoorden van de telefoon, etc. behoort tot de taken.
2. Mobiel surveillant
Deze beveiligingsbeambte voert in een rayon controleronden uit bij diverse objecten, zowel binnen als buiten. Sluit- en openrondes in de avond en ochtend zijn tevens mogelijke taken. De beambte verplaatst zich overwegend per auto, voorzien van communicatie-apparatuur. Ook alarmopvolging en het uitrukken na een alarmmelding behoort tot de taken.
3. Winkelsurveillant
Deze beveiligingsbeambte loopt controleronden in winkelcentra en/ of door winkels waarbij men alert is op winkeldiefstal en ordever- storingen. Het kunnen omgaan met en actief optreden tegen perso- nen zijn belangrijke vereisten. Het publiek is men zonodig van dienst voor het beantwoorden van vragen en het geven van informatie. De beambte kan ook controlerende taken hebben ten opzichte van het winkelpersoneel, zoals bijvoorbeeld visitatie. Burgersurveillance kan tot de taken behoren.
4. Brandwacht
Deze beveiligingsbeambte bewaakt objecten waar speciale eisen ge- steld worden omtrent kennis van brandpreventie en brandbestrijding, gevaarlijke stoffen, ontploffingsgevaar, etc. De beambte moet gekwa- lificeerd zijn om bij calamiteiten als brandwacht dan wel brandweer- man repressief op te kunnen treden.
61
5. Geld- en waardetransporteur
Deze beveiligingsbeambte wordt als chauffeur en/of bijrijder ingezet op geld- en waardetransporten. Het transport vindt plaats met behulp van gepantserde voertuigen, welke voorzien zijn van moderne communicatie-apparatuur. De overdracht van waarden geschiedt zo- wel vanuit de auto via kluizen, als door het overlopen van de waar- den door de beambte.
6. Centralist
Deze beveiligingsbeambte neemt meldingen aan van o.a. mobiele surveillanten en coördineert de alarmopvolging bij binnenkomende signalen van het stil alarm. De werkzaamheden worden verricht in een PAC-alarmcentrale of daarmee verbonden satelliet meldkamer en/of in een centrale meldkamer. Goede kennis van en omgang met moderne communicatie- en computerapparatuur zijn vereist.
Toelichting van CAO-partijen:
De werkgever deelt de werknemer in één van de bovenstaande functie- groepen in. Bepalend daarbij is de aard van de werkzaamheden die de werknemer verricht. Indien deze werkzaamheden voor 50% of meer van de overeengekomen arbeidstijd overeenkomen met de beschrijving van één van de hierboven genoemde functiegroepen, zal aanstelling in deze functiegroep plaatsvinden.
II. Functies
Iedere functiegroep is onderverdeeld in functies, gebaseerd op kennis, ervaring en leidinggevende aspecten. Per functiegroep ziet deze onder- verdeling en de daarbij behorende voorwaarden tot aanstelling in een functie er als volgt uit:
1. Objectbeveiliger/receptionist
1.1.: Aspirant beveiligingsbeambte A
De beveiligingsbeambte die geen beroepservaring heeft en niet in het bezit is van het basisdiploma beveiligingsbeambte (of een hiermee gelijkgesteld diploma).
1.2: Aspirant beveiligingsbeambte B
De beveiligingsbeambte die (nog) niet in het bezit is van het basisdiploma beveiligingsbeambte (of een hiermee gelijkgesteld diploma), daarvoor aanwijsbaar studeert en 8 maanden ervaring heeft in beveiligingswerk.
1.3: Beveiligingsbeambte A
De beveiligingsbeambte die in het bezit is van het basisdiploma beveiligingsbeambte (of een hiermee gelijkgesteld diploma) of
62
xxxxxxx van dit diploma een permanente ontheffing van de Minis- ter van Justitie bezit.
1.4: Beveiligingsbeambte B
De beveiligingsbeambte die in het bezit is van het vakdiploma beveiligingsbeambte, een geldig EHBO-diploma en 24 maanden ervaring heeft als objectbeveiliger/receptionist.
1.5: Beveiligingsbeambte C
Een keuzebevordering door de werkgever waarbij de beveiligings- beambte, mits die voldoet aan het gestelde onder 1.4 of daarmee gelijk te stellen kennis en/of ervaring, wordt aangewezen om op één object coördinerende werkzaamheden te verrichten, waarbij de beambte beperkte organisatorische bevoegdheden en verant- woordelijkheden heeft gekregen. Voorbeelden o.a. objecthoofd en adjunct-groepsleider.
1.6: Beveiligingsbeambte D
Een keuzebevordering door de werkgever waarbij de beveiligings- beambte, mits die voldoet aan het gestelde onder 1.4 of daarmee gelijk te stellen kennis en/of ervaring, wordt aangewezen om over één of meerdere objecten coördinerende werkzaamheden te verrichten, waarbij de beambte een aantal leidinggevende en organisatorische bevoegdheden en verantwoordelijkheden krijgt en beperkt van zijn directe uitvoerende beveiligingstaak ontheven kan zijn. Voorbeelden o.a. objectcoördinator en groepsleider.
1.7: Beveiligingsbeambte E
Een keuzebevordering door de werkgever waarbij de beveiligings- beambte, mits die voldoet aan het gestelde onder 1.4 en in het bezit is van het kaderdiploma beveiligingsbeambte of daarmee gelijk te stellen kennis en/of ervaring, wordt aangewezen om over één of meerdere objecten of een groot aantal beveiligings- beambten leiding te geven, waarbij de beambte voor een aanzien- lijk deel wordt ontheven van zijn directe beveiligingstaak. Voor- beelden o.a. hoofd en (adjunct-)inspecteur.
2. Mobiel surveillant
2.1: Aspirant beveiligingsbeambte A
De beveiligingsbeambte die geen beroepservaring heeft en niet in het bezit is van het basisdiploma beveiligingsbeambte (of een hiermee gelijkgesteld diploma).
63
2.2: Aspirant mobiel beveiligingsbeambte B
De beveiligingsbeambte die (nog) niet in het bezit is van het basisdiploma beveiligingsbeambte (of een hiermee gelijkgesteld diploma), daarvoor aanwijsbaar studeert en 8 maanden ervaring heeft in beveiligingswerk.
2.3: Mobiel beveiligingsbeambte A
De beveiligingsbeambte die in het bezit is van het basisdiploma beveiligingsbeambte (of een hiermee gelijkgesteld diploma) of terzake van dit diploma een permanente ontheffing van de Minis- ter van Justitie bezit.
2.4: Mobiel beveiligingsbeambte B
De beveiligingsbeambte die in het bezit is van het vakdiploma beveiligingsbeambte, een geldig EHBO-diploma en 24 maanden ervaring heeft als mobiel surveillant.
2.5: Mobiel beveiligingsbeambte C
Een keuzebevordering door de werkgever waarbij de beveiligings- beambte, mits die in het bezit is van het vakdiploma beveiligings- beambte of daarmee gelijk te stellen kennis en/of ervaring en een geldig EHBO-diploma, aangewezen kan worden om collega mo- biel surveillanten in te werken en te begeleiden bij hun werk- zaamheden, alsmede de groepsleider of rayoncoördinator te ver- vangen. Voorbeelden o.a. adjunct-groepsleider en adjunct- rayoncoördinator.
2.6: Mobiel beveiligingsbeambte D
Een keuzebevordering door de werkgever waarbij de beveiligings- beambte, mits die voldoet aan het gestelde onder 2.5 of daarmee gelijk te stellen kennis en/of ervaring, wordt aangewezen om in een rayon coördinerende werkzaamheden te verrichten, waarbij de beambte een aantal leidinggevende en organisatorische be- voegdheden en verantwoordelijkheden krijgt en beperkt van zijn directe uitvoerende beveiligingstaken ontheven kan zijn. Voor- beelden o.a. groepsleider en rayoncoördinator.
2.7: Mobiel beveiligingsbeambte E
Een keuzebevordering door de werkgever waarbij de beveiligings- beambte, mits die voldoet aan het gestelde onder 2.5 en in het bezit is van het kaderdiploma beveiligingsbeambte of daarmee gelijk te stellen kennis en/of ervaring, wordt aangewezen om in één of meerdere rayons leiding te geven aan een groot aantal mobiel surveillanten, waarbij de beambte voor een aanzienlijk deel van zijn directe uitvoerende beveiligingstaak ontheven kan zijn. Voorbeelden o.a. hoofd en (adjunct-)inspecteur.
3. Winkelsurveillant 64
3.1: Aspirant beveiligingsbeambte A
De beveiligingsbeambte die geen beroepservaring heeft en niet in het bezit is van het basisdiploma beveiligingsbeambte (of een hiermee gelijkgesteld diploma).
3.2: Aspirant winkelsurveillant B
De beveiligingsbeambte die (nog) niet in het bezit is van het basisdiploma beveiligingsbeambte (of een hiermee gelijkgesteld diploma), daarvoor aanwijsbaar studeert en 8 maanden ervaring heeft in beveiligingswerk.
3.3: Winkelsurveillant A
De beveiligingsbeambte die in het bezit is van het basisdiploma beveiligingsbeambte (of een hiermee gelijkgesteld diploma) of terzake van dit diploma een permanente ontheffing van de Minis- ter van Justitie bezit.
3.4: Winkelsurveillant B
De beveiligingsbeambte die in het bezit is van het basisdiploma beveiligingsbeambte (of een hiermee gelijkgesteld diploma), (of terzake van dit diploma een permanente ontheffing van de Minis- ter van Justitie bezit), het certificaat detailhandel en een geldig EHBO-diploma en 12 maanden ervaring heeft als winkel- surveillant.
3.5: Winkelsurveillant C
Een keuzebevordering door de werkgever waarbij de beveiligings- beambte, mits die voldoet aan het gestelde in 3.4 en in het bezit is van het vakdiploma beveiligingsbeambte of daarmee gelijk te stellen kennis en/of ervaring, aangewezen kan worden om col- lega winkelsurveillanten in te werken en te begeleiden bij hun werkzaamheden, alsmede de groepsleider of rayoncoördinator te vervangen. Voorbeelden o.a. adjunct-groepsleider en adjunct- objectcoördinator.
3.6: Winkelsurveillant D
Een keuzebevordering door de werkgever waarbij de beveiligings- beambte, mits die voldoet aan het gestelde onder 3.5 of daarmee gelijk te stellen kennis en/of ervaring, wordt aangewezen om coördinerende werkzaamheden te verrichten, waarbij de beambte een aantal leidinggevende en organisatorische bevoegdheden en verantwoordelijkheden krijgt en beperkt van zijn directe uitvoe-
65
rende beveiligingstaken ontheven kan zijn. Voorbeelden o.a. groepsleider en objectcoördinator.
3.7: Winkelsurveillant E
Een keuzebevordering door de werkgever waarbij de beveiligings- beambte, mits die voldoet aan het gestelde onder 3.5 en in het bezit is van het kaderdiploma beveiligingsbeambte of daarmee gelijk te stellen kennis en/of ervaring, wordt aangewezen om lei- ding te geven aan een groot aantal winkelsurveillanten, waarbij de beambte voor een aanzienlijk deel van zijn directe uitvoerende beveiligingstaak ontheven kan zijn. Voorbeelden o.a. hoofd en (adjunct-)inspecteur.
4. Brandwacht
4.1: Aspirant beveiligingsbeambte A
De beveiligingsbeambte die geen beroepservaring heeft en niet in het bezit is van het basisdiploma beveiligingsbeambte (of een hiermee gelijkgesteld diploma).
4.2: Aspirant brandwacht B
De beveiligingsbeambte die niet in het bezit is van het basis- diploma beveiligingsbeambte (of een hiermee gelijkgesteld di- ploma) maar wel het rijksdiploma brandwacht bezit en 8 maan- den ervaring heeft in beveiligingswerk.
4.3: Brandwacht A
De beveiligingsbeambte die (nog) niet in het bezit is van het basisdiploma beveiligingsbeambte (of een hiermee gelijkgesteld diploma), daarvoor aanwijsbaar studeert en in het bezit is van het rijksdiploma brandwacht en een geldig EHBO-diploma.
4.4: Brandwacht B
De beveiligingsbeambte die in het bezit is van het basisdiploma beveiligingsbeambte (of een hiermee gelijkgesteld diploma) (of terzake van dit diploma een permanente ontheffing van de Minis- ter van Justitie bezit), het rijksdiploma brandwacht en een geldig EHBO-diploma.
4.5: Brandwacht C
De beveiligingsbeambte die in het bezit is van het vakdiploma beveiligingsbeambte, het rijksdiploma brandwacht en een geldig EHBO-diploma en 36 maanden ervaring heeft als brandwacht. De beveiligingsbeambte die in het bezit is van het basisdiploma beveiligingsbeambte (of een hiermee gelijkgesteld diploma) (of terzake van dit diploma een permanente ontheffing van de Minis- ter van Justitie bezit), het rijksdiploma brandwacht 1e klas en een
66
geldig EHBO-diploma en 36 maanden ervaring heeft als brand- wacht.
4.6: Brandwacht D
Een keuzebevordering door de werkgever waarbij de beveiligings- beambte, mits die voldoet aan het gestelde onder 4.5 of daarmee gelijk te stellen kennis en/of ervaring en in het bezit is van het rijksdiploma hoofdbrandwacht, wordt aangewezen om coördine- rende werkzaamheden te verrichten, waarbij de beambte een aan- tal leidinggevende en organisatorische bevoegdheden en verant- woordelijkheden krijgt en beperkt van zijn directe uitvoerende beveiligingstaak ontheven kan zijn. Voorbeelden o.a. hoofd- brandwacht en bevelvoerder.
4.7: Brandwacht E
Een keuzebevordering door de werkgever waarbij de beveiligings- beambte, mits die voldoet aan het gestelde onder 4.6 en in het bezit is van het kaderdiploma beveiligingsbeambte of daarmee gelijk te stellen kennis en/of ervaring, wordt aangewezen om lei- ding te geven aan een groep brandwachten, waarbij de beambte voor een aanzienlijk deel van zijn directe uitvoerende beveiligings- taak ontheven kan zijn. Voorbeelden o.a (onder)brandmeester.
5. Geld- en waardetransporteur
5.1: Aspirant beveiligingsbeambte A
De beveiligingsbeambte die geen beroepservaring heeft en niet in het bezit is van het basisdiploma beveiligingsbeambte (of een hiermee gelijkgesteld diploma).
5.2: Aspirant transporteur B
De beveiligingsbeambte die niet in het bezit is van het basis- diploma beveiligingsbeambte (of een hiermee gelijkgesteld di- ploma) en 8 maanden ervaring heeft in beveiligingswerk.
5.3: Transporteur A
De beveiligingsbeambte die (nog) niet in het bezit is van het basisdiploma beveiligingsbeambte (of een hiermee gelijkgesteld diploma) en daarvoor aanwijsbaar studeert.
5.4: Transporteur B
De beveiligingsbeambte die in het bezit is van het basisdiploma beveiligingsbeambte (of een hiermee gelijkgesteld diploma) of
67
xxxxxxx van dit diploma een permanente ontheffing van de Minis- ter van Justitie bezit.
5.5: Transporteur C
De beveiligingsbeambte die in het bezit is van het basisdiploma beveiligingsbeambte (of een hiermee gelijkgesteld diploma) (of terzake van dit diploma een permanente ontheffing van de Minis- ter van Justitie bezit), over een groot rijbewijs beschikt en 36 maanden ervaring heeft als geld- en waardetransporteur.
5.6: Transporteur D
Een keuzebevordering door de werkgever waarbij de beveiligings- beambte, mits die voldoet aan het gestelde onder 5.5 of daarmee gelijk te stellen kennis en/of ervaring, aangewezen wordt om col- lega geld- en waardetransporteurs in te werken en te begeleiden bij hun werkzaamheden, alsmede de adjunct-inspecteur te ver- vangen. Voorbeeld o.a. senior-transporteur.
5.7: Transporteur E
Een keuzebevordering door de werkgever waarbij de beveiligings- beambte, mits die voldoet aan het gestelde onder 5.6 of daarmee gelijk te stellen kennis en/of ervaring, wordt aangewezen om coördinerende werkzaamheden te verrichten, waarbij de beambte een aantal leidinggevende en organisatorische bevoegdheden en verantwoordelijkheden krijgt, waarbij de beambte voor een aan- zienlijk deel van zijn directe uitvoerende beveiligingstaak onthe- ven kan zijn. Voorbeeld o.a. adjunct-inspecteur.
6. Centralist
6.1: Aspirant beveiligingsbeambte A
De beveiligingsbeambte die geen beroepservaring heeft en niet in het bezit is van het basisdiploma beveiligingsbeambte (of een hiermee gelijkgesteld diploma).
6.2: Aspirant centralist B
De beveiligingsbeambte die (nog) niet in het bezit is van het basisdiploma beveiligingsbeambte (of een hiermee gelijkgesteld diploma), daarvoor aanwijsbaar studeert en 8 maanden ervaring heeft in beveiligingswerk.
6.3: Centralist A
De beveiligingsbeambte die in het bezit is van het basisdiploma beveiligingsbeambte (of een hiermee gelijkgesteld diploma) of terzake van dit diploma een permanente ontheffing van de Minis- ter van Justitie bezit.
6.4: Centralist B
68
De beveiligingsbeambte die in het bezit is van het vakdiploma beveiligingsbeambte.
De beveiligingsbeambte die in het bezit is van het basisdiploma beveiligingsbeambte (of een hiermee gelijkgesteld diploma) (of terzake van dit diploma een permanente ontheffing van de Minis- ter van Justitie bezit) en 24 maanden ervaring heeft als centralist.
6.5: Centralist C
De beveiligingsbeambte die in het bezit is van het vakdiploma beveiligingsbeambte en 12 maanden ervaring heeft als centralist.
6.6: Centralist D
De beveiligingsbeambte die in het bezit is van het vakdiploma beveiligingsbeambte en 24 maanden ervaring heeft als centralist.
6.7: Centralist E
Een keuzebevordering door de werkgever waarbij de beveiligings- beambte, mits die voldoet aan het gestelde onder 6.6 en in het bezit is van het kaderdiploma beveiligingsbeambte of daarmee gelijk te stellen kennis en/of ervaring, wordt aangewezen om lei- ding te geven aan een groep centralisten, waarbij de beambte gedeeltelijk ontheven kan zijn van zijn directe uitvoerende beveiligingstaak. Voorbeeld o.a. hoofdcentralist.
Toelichting van CAO-partijen:
De eerste functies in iedere functiegroep bevinden zich op het uitvoe- rende niveau. Afhankelijk van kennis en ervaring bereikt de werknemer indien aan alle bovengenoemde voorwaarden wordt voldaan een hogere functie. Met het toenemen van die kennis en ervaring wordt van de werknemer verwacht dat aan zijn dienstuitvoering bijzondere eisen kun- nen worden gesteld ten aanzien van de dienstverlening en de te verrich- ten organisatorische en administratieve taken.
De laatste functies in iedere functiegroep bevatten naast de directe uit- voerende taken extra leidinggevende en organisatorische taken. Deze functies zijn dan ook keuzebevorderingen door de werkgever, welke bepaald worden door de organisatorische ruimte binnen een onderne- ming. Met de toename van de verantwoordelijkheid van de functie kan het zijn dat de werknemer minder direct in de uitvoerende dienst zijn werkzaamheden zal verrichten. De hieruit voortvloeiende indirecte taken zullen omschreven worden.
De benamingen van bovengenoemde functies zijn voorkeursbenamingen. Indien van deze voorkeursbenamingen wordt afgeweken, zal de werkge-
69
ver duidelijk aangegeven met welk functieniveau deze afwijkende bena- ming moet worden vergeleken.
III. Functies en salarisschalen
Iedere functie in een functiegroep is direct gekoppeld aan een salaris- schaal uit de salarisstructuur van bijlage 5. In het onderstaande schema is direct af te lezen welke functie in welke salarisschaal beloond moet worden:
salaris- schalen | functiegroepen | ||||
objectbevei- mobiel | winkel- | brand- | gelden | centralist | |
liger/ surveil- | surveil- | wacht | waarde- | ||
receptio- lant | lant | transpor- | |||
nist | teur | ||||
1 | aspirant | ||||
beveiligings- | |||||
beambte | |||||
A | |||||
2 | aspirant aspirant | aspirant | aspirant | aspirant | aspirant |
beveiligings- mobiel | winkel- | brand- | transpor- | centralist B | |
beambte beveiligings- | surveil- | wacht B | teur B | ||
B beambte | lant B | ||||
B | |||||
3 | beveiligings- mobiel | winkel- | brand- | transpor- | centralist A |
beambte beveiligings- | surveil- | wacht A | teur A | ||
A beambte | lant A | ||||
A | |||||
4 | beveiligings- mobiel | winkel- | brand- | transpor- | centralist B |
beambte beveiligings- | surveil- | wacht B | teur B | ||
B beambte | lant B | ||||
B | |||||
5 | beveiligings- mobiel | winkel- | brand- | transpor- | centralist C |
beambte beveiligings- | surveil- | wacht C | teur C | ||
C beambte | lant C | ||||
C | |||||
6 | beveiligings- mobiel | winkel- | brand- | transpor- | centralist D |
beambte beveiligings- | surveil- | wacht D | teur D | ||
D beambte | lant D | ||||
D | |||||
7 | beveiligings- mobiel | winkel- | brand- | transpor- | centralist E |
beambte beveiligings- | surveil- | wacht E | teur E | ||
E beambte | lant E | ||||
E |
70
Toelichting van CAO-partijen:
Het bovenstaande schema geeft in de bovenste rij de functiegroep aan en in de linkerkolom de van toepassing zijnde salarisschaal. Door in de kolom van de voor de werknemer geldende functiegroep diens functie- benaming op te zoeken, kan er direct op diezelfde rij de van toepassing zijnde salarisschaal worden afgelezen.
71
BIJLAGE 5
SALARISSCHALEN 19981)
M.i.v. loonperiode 1 1998 inclusief 2,27% prijscompensatie per 4 weken en per uur
perio- | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 |
dieken | |||||||
18jr | 1755,02 | 1794,93 | 1874,68 | ||||
10,97 | 11,22 | 11,72 | |||||
19jr | 2005,73 | 2051,34 | 2142,50 | 2233,66 | |||
12,54 | 12,82 | 13,39 | 13,96 | ||||
20jr | 2256,45 | 2307,75 | 2410,30 | 2512,89 | 2666,75 | ||
14,10 | 14,42 | 15,06 | 15,71 | 16,67 | |||
0 | 2507,19 | 2564,17 | |||||
15,67 | 16,03 | ||||||
1 | 2621,16 | 2678,12 | |||||
16,38 | 16,74 | ||||||
2 | 2735,12 | 2792,11 | |||||
17,09 | 17,45 | ||||||
3 | 2792,11 | 2849,09 | |||||
17,45 | 17,81 | ||||||
4 | 2849,09 | 2906,06 | 2963,04 | ||||
17,81 | 18,16 | 18,52 | |||||
5 | 2906,06 | 2963,04 | 3020,03 | 3077,01 | |||
18,16 | 18,52 | 18,88 | 19,23 | ||||
6 | 2963,04 | 3020,03 | 3077,01 | 3133,97 | 3247,95 | ||
18,52 | 18,88 | 19,23 | 19,59 | 20,30 | |||
7 | 3020,03 | 3077,01 | 3133,97 | 3190,96 | 3304,93 | ||
18,88 | 19,23 | 19,59 | 19,94 | 20,66 | |||
8 | 3077,01 | 3133,97 | 3190,96 | 3247,95 | 3361,91 | ||
19,23 | 19,59 | 19,94 | 20,30 | 21,01 | |||
9 | 3190,96 | 3247,95 | 3304,93 | 3418,88 | |||
19,94 | 20,30 | 20,66 | 21,37 | ||||
10 | 3247,95 | 3304,93 | 3361,91 | 3475,87 | |||
20,30 | 20,66 | 21,01 | 21,72 | ||||
11 | 3361,91 | 3418,88 | 3532,87 | ||||
21,01 | 21,37 | 22,08 | |||||
12 | 3475,87 | 3589,83 | |||||
21,72 | 22,44 | ||||||
13 | 3646,82 | ||||||
22,79 |
1) Avv heeft geen terugwerkende kracht.
72
perio- dieken
1 2 3 4 5 6 7
14 3703,78
23,15
Salarisschalen 1998
m.i.v. loonperiode 8 1998 inclusief 0,5% initiële verhoging per 4 weken en per uur
perio- | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 |
dieken | |||||||
18jr | 1763,79 | 1803,90 | 1884,05 | ||||
11,02 | 11,27 | 11,78 | |||||
19jr | 2015,76 | 2061,60 | 2153,21 | 2244,83 | |||
12,60 | 12,88 | 13,46 | 14,03 | ||||
20jr | 2267,73 | 2319,29 | 2422,36 | 2525,46 | 2680,08 | ||
14,17 | 14,50 | 15,14 | 15,78 | 16,75 | |||
0 | 2519,72 | 2576,99 | |||||
15,75 | 16,11 | ||||||
1 | 2634,27 | 2691,51 | |||||
16,46 | 16,82 | ||||||
2 | 2748,79 | 2806,07 | |||||
17,18 | 17,54 | ||||||
3 | 2806,07 | 2863,34 | |||||
17,54 | 17,90 | ||||||
4 | 2863,34 | 2920,59 | 2977,86 | ||||
17,90 | 18,25 | 18,61 | |||||
5 | 2920,59 | 2977,86 | 3035,13 | 3092,39 | |||
18,25 | 18,61 | 18,97 | 19,33 | ||||
6 | 2977,86 | 3035,13 | 3092,39 | 3149,64 | 3264,19 | ||
18,61 | 18,97 | 19,33 | 19,69 | 20,40 | |||
7 | 3035,13 | 3092,39 | 3149,64 | 3206,92 | 3321,45 | ||
18,97 | 19,33 | 19,69 | 20,04 | 20,76 | |||
8 | 3092,39 | 3149.,64 | 3206,92 | 3264,19 | 3378,72 | ||
19,33 | 19,69 | 20,40 | 20,40 | 21,12 | |||
9 | 3206,92 | 3264,19 | 3321,45 | 3435,98 | |||
20,04 | 20,40 | 20,76 | 21,47 | ||||
10 | 3264,19 | 3321,45 | 3378,72 | 3493,25 | |||
20,40 | 20,76 | 21,12 | 21,83 |
73
perio- | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 |
dieken | |||||||
11 | 3378,72 | 3435,98 | 3550,53 | ||||
21,12 | 21,47 | 22,19 | |||||
12 | 3493,25 | 3607,78 | |||||
21,83 | 22,55 | ||||||
13 | 3665,06 | ||||||
22,91 | |||||||
14 | 3722,30 | ||||||
23,26 |
74
BIJLAGE 8
PROTOCOL INZAKE VOORSCHRIFTEN BIJ ZIEKTE
Wetgeving
In de wetgeving is bepaald dat de werkgever verantwoordelijk is voor de verzuimbegeleiding van zijn zieke medewerkers zolang het dienstver- band duurt. Daartoe is de werkgever met ingang van 1 januari 1998 gehouden een Arbodienst in de arm te nemen, die voor de ziekteverzuim- begeleiding en controle van de medewerkers zal zorgen. Ten behoeve hiervan komt de werkgever voorschriften overeen met de werknemers. Niet naleving van deze voorschriften wordt gesanctioneerd.
Onderstaand wordt een voorbeeld gegeven van een verzuimprotocol waaraan de werknemer zich moet houden in het geval van ziekte. Dit model kan op onderdelen afwijken, afhankelijk van de situatie van het individuele bedrijf c.q. de werkwijze van de door de werkgever gecon- tracteerde Arbodienst.
VOORBEELD VERZUIMPROTOCOL
1. Ziekmelding
De ziekmelding dient zo snel mogelijk plaats te vinden, bij de direct leidinggevende (via de afdeling planning) tijdens kantooruren, bui- ten kantooruren via de meldkamer. De werknemer dient zich in ieder geval uiterlijk 2 uur voor aanvang van de dag dienst en uiterlijk 4 uur voor aanvang van de avond- of nachtdienst ziek te melden. Hier- bij dient de werknemer de xxxxx van de klacht en de geschatte duur van het verzuim op te geven. Dit geldt ook voor diegene die part- time werkt of een ADV- c.q. vakantiedag heeft als hij/zij ziek wordt. Wanneer de werknemer tijdens ziekte op een adres verblijft dat een andere is dan bekend is bij de werkgever, dan dient de werknemer dit bij de ziekmelding door te geven.
Ook als de werknemer in het buitenland verblijft en ziek wordt dient dit op dezelfde wijze gemeld te worden en tevens dienen adres en telefoonnummer(s) doorgegeven te worden waar men bereikbaar is. Bij terugkomst dienen een doktersattest en andere relevante docu- menten, zoals rekeningen, adviezen en kopieën van recepten, te kun- nen worden overlegd aan de Arbodienst.
2. Inzenden eigen verklaring
De werkgever zal de ziekmelding per fax doorgeven aan de Arbo-
75
dienst. De Arbodienst stuurt de werknemer vervolgens een Eigen Verklaring, die voorzien is van een portvrije retourenveloppe. Indien een verpleegadres aan de werkgever is doorgegeven, dan ontvangt de werknemer de Eigen Verklaring op dit opgegeven adres. Deze Eigen Verklaring dient de werknemer volledig in te vullen en per omgaande te retourneren aan de Arbodienst.
De gegevens voor deze verklaring worden op grond van het medisch beroepsgeheim uitsluitend door de bedrijfsverpleegkundige of de bedrijfsarts van de Arbodienst ingezien. Mede op basis van deze ver- klaring beslist de bedrijfsverpleegkundige of de bedrijfsarts of de werknemer het spreekuur dient te bezoeken.
3. Telefonisch gesprek met de bedrijfsverpleegkundige
De bedrijfsverpleegkundige van de Arbodienst kan op de eerste dag van de ziekmelding de werknemer telefonisch benaderen. De bedrijfs- verpleegkundige zal vragen naar de klachten. De aard van het ziek- teverzuim en de mogelijk verwachte hervattingsdatum zijn bepalend of de bedrijfsverpleegkundige de werknemer nogmaals een keer tele- fonisch zal benaderen en/of de werknemer op korte termijn de bedrijfsarts dient te bezoeken.
4. Telefonisch gesprek met de bedrijfsarts
Indien de bedrijfsverpleegkundige constateert dat de werknemer niet in staat is om te reizen en het noodzakelijk is contact te hebben met de bedrijfsarts, dan ontvangt de werknemer een brief waarin de datum en het tijdstip vermeld staan dat de arts contact opneemt. De werknemer dient op dat tijdstip thuis te blijven (ook al valt dit bui- ten de thuisblijftijden).
5. Raadpleeg de huisarts
De werknemer dient zich in geval van ziekte binnen redelijk termijn onder behandeling van de huisarts te stellen en de voorschriften van de huisarts op te volgen.
6. Thuisblijven
Om het recht op salaris of uitkering te kunnen beoordelen en om nadere gegevens te kunnen verzamelen dient de werknemer thuis te blijven tijdens de volgende uren:
’s avonds van 18.00 tot ’s morgens 10.00 uur ’s middags 12.00 tot 15.00 uur
Tijdens genoemde uren mag de werknemer alleen van huis gaan voor een bezoek aan de behandelend arts of om het werk te hervatten. De werknemer dient tijdens de eerste twee weken van de ziekte gedu- rende deze uren thuis te blijven, ook als er reeds bezoek van een rap- porteur c.q. verpleegkundige of bedrijfsarts is geweest. Dit geldt niet als de bedrijfsarts of werkgever anders beslist.
76
7. Bezoek mogelijk maken
De bedrijfsarts en de bedrijfsverpleegkundige van de Arbodienst moeten de werknemer kunnen bereiken. Daartoe is het nodig dat zij in de gelegenheid gesteld worden om de werknemer thuis of op het verpleegadres te bezoeken. Wanneer er iets bijzonders aan de hand is terwijl de werknemer thuis is (bijvoorbeeld bel defect), dan treft de werknemer zodanige maatregelen, waardoor men toch toegang tot de woning kan verkrijgen.
8. Het juiste adres
Indien de werknemer tijdens ziekte verhuist, tijdelijk elders verblijft of van verpleegadres verandert (bijvoorbeeld ten gevolge van op- name in, of ontslag uit, het ziekenhuis) dan dient de werknemer dit direct aan uw werkgever doorgeven.
9. De genezing niet belemmeren
Indien de werknemer zich tijdens de ziekte zodanig gedraagt dat genezing wordt belemmerd, dan is de werkgever en/of het GAK gerechtigd het salaris of de uitkering niet uit te betalen.
10. Het verrichten van werkzaamheden
De werknemer mag tijdens ziekte geen arbeid verrichten. Uitzonde- ringen hierop zijn werkzaamheden waarvoor schriftelijk toestem- ming is verkregen van de bedrijfsarts van de Arbodienst.
11. Op het spreekuur komen
De werknemer moet gevolg geven aan een oproep om te verschijnen op het spreekuur van de bedrijfsarts. Dat moet ook nog als de werk- nemer van plan zou zijn op de dag nadien of kort erna het werk weer te hervatten.
Als de werknemer een geldige reden heeft om niet naar het spreek- uur te gaan (bijvoorbeeld door bedlegerigheid) dan behoort de werk- nemer dit direct aan de Arbocentrale telefonisch mede te delen. Het spreekt voor zich dat de werknemer in dat geval de woning niet kan verlaten. De werknemer dient thuis te blijven om de bedrijfs- verpleegkundige of de bedrijfsarts de gelegenheid te geven hem/haar thuis te bezoeken.
De werknemer behoeft niet op het spreekuur te verschijnen indien hij/zij inmiddels de werkzaamheden heeft hervat. Dit dient ook tele- fonisch aan de Arbocentrale gemeld te worden. Dit neemt niet weg dat de bedrijfsarts de werknemer altijd nog kan uitnodigen voor zijn spreekuur. Dus ook indien de werknemer het werk al hervat heeft.
77
12. Specialistisch onderzoek
De werknemer is gehouden mee te werken aan een specialistisch onderzoek in opdracht van de bedrijfsarts, indien deze in overleg met de huisarts een dergelijk onderzoek nodig acht
13. Werkhervatting bij herstel
Zodra de werknemer weet wanneer hij/zij in staat is weer aan het werk te gaan, moet de werknemer dit direct melden bij de werkge- ver.
14. Bezwaren tegen hersteld verklaring
Heeft de bedrijfsarts verklaard dat de werknemer in staat is het werk geheel of gedeeltelijk te hervatten, maar is de werknemer het daar niet mee eens, dan moet de werknemer de bezwaren terstond mede- delen aan de werkgever. Handhaaft de bedrijfsarts de beslissing, dan kan de werknemer bij het GAK een zogenaamde second-opinion aanvragen. De bedrijfsarts geeft aan hoe en waar men het GAK kan bereikten.
Als het GAK de werknemer in het gelijk stelt, zal het GAK de werk- gever verzoeken het verschuldigde ziekengeld alsnog uit te betalen. Ook de werkgever kan een second-opinion aanvragen bij het GAK. Vrijwel zeker komen de kosten van genoemde second-opinion voor rekening van de werkgever, tenzij de werknemer zelf om de second- opinion verzocht heeft en in het ongelijk wordt gesteld.
15. Sancties
Als de Arbodienst een overtreding van bovengenoemde controle- voorschriften constateert, wordt de werkgever hiervan direct op de hoogte gebracht. In geval van overtreding is de werkgever gerecht- vaardigd tot het heffen van sancties tegen de werknemer. Beroep tegen een opgelegde sanctie staat open bij de burgerlijk rechter.
78
BIJLAGE 10
STATUTEN VAN DE STICHTING OPLEIDINGSFONDS BEVEILIGINGSBRANCHE (SOBB)
Artikel 1
Naam en zetel
1. De stichting draagt de naam: STICHTING OPLEIDINGSFONDS BEVEILIGINGS BRANCHE (S.O.B.B.).
2. Zij heeft haar zetel in de gemeente Geldermalsen.
Artikel 2
Doel en middelen
1. De stichting stelt zich ten doel:
a. Het bevorderen van de deelneming aan opleidingen en cursussen, alsmede het bevorderen van de kwaliteit hiervan teneinde bedrijfs- kwalificaties te bereiken om op deze wijze de vakbekwaamheid van al diegenen die belast zijn of worden met beveiligings- werkzaamheden te bewerkstelligen respectievelijk te verhogen.
b. Het bevorderen van om-, her- en bijscholing, niet-inbegrepen onder x., met name in het kader van wijzigingen in de arbeids- markt en/of arbeidsomstandigheden.
c. De met opleiding en scholing samenhangende kosten, voor alle ondernemingen, vallende onder de werkingssfeer van de Collec- tieve Arbeidsovereenkomst Particuliere Beveiligingsorganisaties, te egaliseren en te beperken;
een en ander ten behoeve van de werkgevers en (toekomstige) werknemers in de beveiligingsbranche.
2. De stichting tracht haar doel ondermeer te bereiken:
a. Door samen te werken met onder andere organisaties en instel- lingen voor het beroepsonderwijs, te bewerkstelligen dat de kwa- liteit en het rendement van de relevante beroepsopleidingen en van scholingstrajecten wordt versterkt;
b. Door het innen en beheren van gelden ter financieiring van vorengenoemde stichtingsdoelstellingen;
c. Door het financieren en/of subsidiëren van de onder lid 1 val- lende activiteiten en projecten;
79
d. Door het verrichten van onderzoek naar de verwachte behoefte in de toekomst aan werknemers met bepaalde scholing in de bedrijfstak;
e. Door het geven van voorlichting ten behoeve van de opleidingen voor de beveiligingsbranche.
Artikel 3
Vermogen
Het vermogen van de stichting zal onder meer worden gevormd door:
a. de bijdragen verschuldigd aan de stichting ingevolge de XXX voor de beveiligingsbranche (de loonsomheffing);
b. rente en subsidies;
c. vergoedingen voor verleende diensten;
d. overige inkomsten uit activiteiten van de stichting;
e. vergoedingen, verkregen uit regelingen van Arbeidsvoorziening;
f. andere baten.
Artikel 4
Bestuurssamenstelling en benoeming
1. Het Algemeen Bestuur van de stichting, hierna aangeduid met: be- stuur, bestaat uit zes leden, te weten:
a. drie leden benoemd door de werkgeversorganisatie in de beveiligingsbranche, zijnde de Vereniging van Particuliere Beveiligingsorganisaties;
b. drie leden benoemd door de vertegenwoordigende organisaties van de werknemersorganisaties, zijnde:
een lid van de Unie BLHP;
een lid van de Dienstenbond CNV; een lid van de Dienstenbond FNV.
2. De in lid 1a en b genoemde organisaties benoemen en ontslaan de bestuursleden.
3. In afwijking van het bepaalde in lid 2 van dit onderdeel worden de eerste bestuursleden bij de akte van oprichting benoemd en treden de eerste maal af volgens het aan deze akte gehechte rooster.
4. Het bestuur wijst uit zijn midden een voorzitter, een vice-voorzitter, een secretaris en een plaatsvervangend secretaris aan.
De voorzitter en vice-voorzitter moeten uit de werkgevers- groeperingen voortkomen, de secretaris en plaatsvervangend secre- taris moeten uit de werknemersgroepering komen.
Voorts wijst het bestuur uit zijn midden een penningmeester aan. In tussentijdse vacatures wordt zo spoedig mogelijk voorzien.
80
5. De aangewezen voorzitter, secretaris en penningmeester vormen het Dagelijks Bestuur van de stichting.
6. Na de eerste bestuursperiode worden de bestuursleden benoemd voor een periode van drie jaar, zij zijn hernoembaar.
7. Indien het bestuur niet voltallig is, behoudt het niettemin zijn be- voegdheden, indien tenminste twee bestuursleden van iedere groepe- ring in functie zijn.
8. De leden van het bestuur genieten geen beloning voor hun in die functie uitgeoefende werkzaamheden.
Zij hebben wel recht op vergoeding van de door hen in de uitoefe- ning van hun functie gemaakte kosten.
Artikel 5
Einde bestuurslidmaatschap
Een bestuurslid defungeert:
a. door zijn aftreden al dan niet volgens het in artikel 4 punt 3 opge- stelde xxxxxxx;
b. door zijn overlijden;
c. doordat hij failliet wordt verklaard of surséance van betaling aan- vraagt;
d. door zijn onder curatelestelling;
e. indien zijn goederen onder bewind worden gesteld;
f. door zijn ontslag, verleend door de rechtbank in de gevallen in de wet voorzien;
x. door zijn ontslag verleend door de in artikel 4 lid 1 genoemde orga- nisaties.
Artikel 6
Bestuursbevoegdheden en verantwoordelijkheden
1. Het bestuur is belast met het besturen van de stichting.
2. Het bestuur is bevoegd tot het aangaan van overeenkomsten tot ver- krijging, vervreemding en bezwaring van registergoederen.
Het bestuur is mede bevoegd tot het aangaan van overeenkomsten, waarbij de stichting zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar ver-
81
bindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidsstelling voor een schuld van een ander verbindt.
3. Het dagelijks bestuur laat zicht voor het uitvoeren van de beleids- ondersteunende, administratieve en financiële/administratieve werk- zaamheden ondersteunen door een werksecretariaat, welke geen deel uitmaakt van de werkgevers- of werknemersdelegaties, welke een adviserende stem heeft in het bestuur.
De taken en bevoegdheden van het werksecretariaat worden bij bestuursbesluit vastgesteld.
Artikel 7
Vertegenwoordiging
1. De stichting wordt vertegenwoordigd door het bestuur. De stichting kan tevens worden vertegenwoordigd door:
a. hetzij de voorzitter tezamen met de secretaris;
b. hetzij de vice-voorzitter tezamen met de secretaris;
c. hetzij de voorzitter tezamen met de plaatsvervangend-secretaris.
2. Het bestuur kan besluiten tot het verlenen van volmacht aan een of meer bestuursleden, als ook aan de vice-voorzitter, secretaris of plaatsvervangend secretaris om de stichting binnen de grenzen van die volmacht te vertegenwoordigen.
Artikel 8
Bestuursvergaderingen en bestuursbesluiten
1. De bestuursvergaderingen worden gehouden op een van te voren vastgestelde plaats.
2. Ieder halfjaar wordt tenminste een vergadering gehouden.
3. Vergaderingen zullen voorts telkenmale worden gehouden, wanneer de voorzitter dit wenselijk acht of indien een van de in artikel 4 lid 1 genoemde organisaties daartoe schriftelijk en onder nauwkeurige opgave der te behandelen punten aan de voorzitter het verzoek richt. Indien de voorzitter aan een dergelijk verzoek geen gevolg geeft in dier voege dat de vergadering kan worden gehouden binnen drie weken na het verzoek, zijn de verzoekers bevoegd zelf een vergade- ring bijeen te roepen met inachtneming van de vereiste formaliteiten.
4. De oproeping tot de vergadering geschiedt – behoudens het in lid 3 bepaalde – door of namens de voorzitter, tenminste zeven dagen tevoren, de dag der oproeping en die der vergadering niet mede- gerekend, door middel van een schriftelijke kennisgeving.
82
5. Bedoelde kennisgeving vermeldt, behalve plaats en tijdstip van de vergadering, de te behandelen onderwerpen.
6. Zolang in een bestuursvergadering alle in functie zijnde bestuursle- den aanwezig zijn, kunnen geldige besluiten worden genomen over alle aan de orde komende onderwerpen, mits met algemene stem- men, ook al zijn de door de statuten gegeven voorschriften voor het oproepen en houden van vergaderingen niet in acht genomen.
7. De vergaderingen worden geleid door de voorzitter van het bestuur; bij zijn afwezigheid treedt de vice-voorzitter op; is ook hij afwezig dan wijst de vergadering zelf haar voorzitter aan.
8. Van het verhandelde in de vergaderingen worden notulen gehouden door de secretaris of door een der andere aanwezigen, door de voor- zitter daartoe aangezocht. De notulen worden vastgesteld en gete- kend door degenen, die in de vergadering als voorzitter en secretaris hebben gefungeerd.
9. Het bestuur kan ter vergadering alleen dan geldige besluiten nemen, indien de meerderheid zijner in functie zijnde leden ter vergadering aanwezig of vertegenwoordigd is.
Een bestuurslid kan zich ter vergadering door een mede-bestuurslid laten vertegenwoordigen op overlegging van een schriftelijk, ter beoordeling van de voorzitter der vergadering voldoende, volmacht. Een bestuurslid kan daarbij slechts voor een medebestuurslid als gevolmachigde optreden.
10. Het bestuur kan ook buiten vergadering besluiten nemen, mits alle bestuursleden in de gelegenheid zijn gesteld schriftelijk, telegrafisch, per telex of per telefax hun mening te uiten. Van een aldus genomen besluit wordt onder bijvoeging van de ingekomen antwoorden door de secretaris een relaas opgemaakt dat na mede-ondertekening door de voorzitter der vergadering bij de notulen wordt gevoegd.
11. Xxxxx bestuurslid heeft het recht tot het uitbrengen van één stem. Voorzover deze statuten geen grotere meerderheid voorschrijven, worden alle betuursbesluiten genomen met volstrekte meerderheid der geldig uitgebrachte stemmen.
12. Alle stemmingen ter vergadering geschieden mondeling tenzij de voorzitter der vergadering een schriftelijke stemming gewenst acht
83
of een der stemgerechtigden dit voor de stemming verlangt. Schriftelijke stemming geschiedt bij ongetekende gesloten briefjes.
13. Blanco stemmen worden beschouwd als niet te zijn uitgebracht.
14. Bij staken van stemmen zal de beslissing worden genomen door de partijen die bij de CAO-afsluiting van de branche betrokken zijn, zulks op verzoek van de meest gerede partij.
15. Het oordeel van de voorzitter is beslissend omtrent de uitslag van een stemming en omtrent de inhoud van een genomen besluit, voor zover werd gestemd over een niet schriftelijk vastgelegd voorstel. Wordt onmiddellijk na het uitspreken van het oordeel van de voor- zitter de juistheid daarvan betwist, dan vindt een nieuwe stemming plaats, indien de meerderheid der vergadering of, indien de oorspron- kelijke stemming niet hoofdelijk of schriftelijk geschiedde, een stem- gerechtigde aanwezige dit verlangt.
Door deze nieuwe stemming vervallen de rechtsgevolgen van de oor- spronkelijke stemming.
16. Indien de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid daartoe de wens te kennen geeft, wordt, in overleg tussen het bestuur en de Minister, een waarnemer toegelaten. De waarnemer is gerechtigd tot het bijwonen van alle bestuursvergaderingen en ontvangt alle voor bestuursleden bestemde stukken.
Artikel 9
Boekjaar en jaarstukken
1. Het boekjaar van de stichting is gelijk aan het kalenderjaar.
2. Het bestuur is verplicht – onder haar verantwoording – zorgvuldig administratie te (doen) voeren en voorts van de vermogenstoestand van de stichting zodanig aantekening te houden dat daaruit te allen tijden haar rechten en verplichtingen kunnen worden gekend.
3. Door het bestuur wordt een externe register-accountant benoemd, die tot taak heeft op de boekhouding geregeld toezicht te houden.
4. Per het einde van elk boekjaar worden de boeken der stichting afge- sloten. Daaruit worden door de penningmeester een balans en een staat van baten en lasten over het geëigende boekjaar opgemaakt, welke jaarstukken, vergezeld van een rapport van de in lid 3 be- doelde register-accountant, binnen zes maanden na afloop van het boekjaar aan het bestuur worden aangeboden.
5. De jaarstukken worden door het bestuur vastgesteld.
84
6. Het bestuur is verplicht de in de voorgaande leden bedoelde beschei- den gedurende de bij de wet voorgeschreven termijn te bewaren.
Artikel 10
Reglement
1. Het bestuur is bevoegd een reglement vast te stellen, waarin die onderwerpen worden geregeld, welke niet in deze statuten zijn ver- vat.
2. Het reglement mag niet met de Wet of deze statuten in strijd zijn.
3. Het bestuur is te allen tijde bevoegd het reglement te wijzigen of op te heffen.
4. Op de vaststelling, wijziging en opheffing van het reglement is het bepaalde in artikel 13, de leden 2, 3 en 4 van toepassing.
Artikel 11
Uitbesteding ontwikkelen van opleidingen
1. De stichting kan het ontwikkelen van opleidingen opdragen aan externe onderwijsinstellingen of -organisaties.
2. Wanneer een opdracht als bedoeld onder lid 1 is verstrekt, en waar- van het de bedoeling is dat de stichting die zal financieren nadat beoordeeld is of een en ander binnen de doelstelling van de stichting valt, moet de betreffende onderwijsinstelling of -organisatie, voor het ontwikkelen van bedoelde opleidingen, cursussen en lesmateriaal, een begroting van de kosten indienen.
Voorts moet per projekt een eindafrekening worden verstrekt.
Artikel 12
Commissies/werkgroepen
1. Door het bestuur en dagelijks bestuur kunnen commissies of werk- groepen worden ingesteld.
2. De samenstelling, taken, bevoegdheden en werkwijzen van deze
85
commissies/werkgroepen worden nader bij reglement, dat door het bestuur of dagelijks bestuur wordt vastgesteld, geregeld.
Artikel 13
Statutenwijziging
1. Het bestuur is bevoegd deze statuten te wijzigen.
2. Het besluit daartoe behoeft een meerderheid van twee/derde van de stemmen, uitgebracht in een voltallige vergadering.
Is een vergadering, waarin een voorstel tot statutenwijziging aan de orde is, niet voltallig, dan wordt een tweede vergadering bijeenge- roepen, te houden niet eerder dan twee en niet later dan vier weken na de eerste vergadering. In deze tweede vergadering kan ongeacht het aantal tegenwoordige of vertegenwoordigde bestuursleden rechts- geldig omtrent het voorstel, zoals dit in de eerste vergadering aan de orde was, worden besloten, mits met een meerderheid van twee/ derde van de uitgebrachte stemmen.
3. Indien de voorzitter van het bestuur dit wenselijk acht, en geen der afzonderlijke leden daartegen bezwaar heeft, kan het bestuur, in afwijking van lid 2, het besluit tot statutenwijziging schriftelijk nemen. Alle bestuursleden dienen in dat geval hun stem schriftelijk, telegrafisch, per telex of per telefax uit te brengen. Het besluit wordt alsdan genomen met volstrekte meerderheid van stemmen. Bij sta- king van stemmen zal het besluit tot statutenwijziging door het bestuur genomen worden op de wijze als is vermeld in lid 2.
4. Bij de oproeping tot de vergadering, waarin een statutenwijziging wordt voorgesteld, dient een afschrift van het voorstel, bevattende de woordelijke tekst van de voorgestelde wijziging, te worden gevoegd.
5. Een besluit tot statutenwijziging treedt eerst in werking nadat daar- van een notariële akte is opgemaakt. Tot het doen verlijden van die akte is ieder bestuurslid bevoegd.
6. De leden van het bestuur zijn verplicht een authentiek afschrift van de wijziging, alsmede de gewijzigde statuten neer te leggen ten kan- tore van het Openbaar Stichtingenregister, gehouden door de Kamer van Koophandel en Fabrieken, binnen welker gebied de stichting haar zetel heeft.
Artikel 14
Ontbinding en vereffening
1. Het bestuur is bevoegd de stichting te ontbinden. Op het daartoe te 86
nemen besluit is het bepaalde in artikel 13 lid 2 van overeenkomstige toepassing.
2. Bij het besluit tot ontbinding wordt tevens de bestemming van het liquidatiesaldo vastgesteld, waarbij een eventueel batig saldo van de ontbonden stichting zoveel mogelijk wordt besteed overeenkomstig het doel van de stichting.
3. De stichting blijft na haar ontbinding voortbestaan voor zover dit tot vereffening van haar vermogen nodig is en de bepalingen van deze statuten blijven zoveel mogelijk van kracht.
4. Na de ontbinding geschiedt de vereffening door het bestuur, tenzij bij het besluit tot ontbinding een of meer vereffenaars zijn aangewezen.
5. De vereffenaars dragen er zorg voor, dat van de ontbinding van de stichting inschrijving geschiedt in het register, bedoeld in artikel 13 lid 6.
6. Na afloop van de vereffening worden de boeken en bescheiden van de ontbonden stichting gedurende de bij de wet voorgeschreven ter- mijn bewaard door de jongste vereffenaar, tenzij door het bestuur een andere bewaarder is aangewezen.
Artikel 15
Slotbepaling
In alle gevallen, waarin zowel de wet als deze statuten niet voorzien, beslist het bestuur.
87
BIJLAGE 11
REGLEMENT STICHTING OPLEIDINGSFONDS BEVEILIGINGS BRANCHE, TER VASTLEGGING VAN DE WIJZE WAAROP AANSPRAAK KAN WORDEN GEMAAKT OP OPLEIDINGSGELDEN VANUIT DE SCHOLINGSGIDS SOBB
Artikel 1
Begripsomschrijving
In dit reglement wordt verstaan onder:
a. CAO: de collectieve arbeidsovereenkomst particuliere beveiligings- organisaties;
b. SOBB: het bestuur van de Stichting Opleidingsfonds Beveiligings Branche;
c. Partijen: de werkgeversorganisatie en de werknemersorganisaties in de beveiligingsbranche zoals deze staan genoemd in de statuten van de SOBB;
d. Beveiligingsorganisatie: een door één of meer personen in stand gehouden particuliere organisatie die gericht is op het verrichten van beveiligingswerkzaamheden conform de voorwaarden die hiertoe gesteld zijn in de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus;
e. Opleidingskosten: de met opleiding en scholing samenhangende kos- ten voor alle ondernemingen vallende onder de werkingssfeer van de CAO particuliere beveiligingsorganisaties;
f. Opleidingen: (het bevorderen van de kwaliteit van) opleidingen, cur- sussen, her-, om- en bijscholing en seminars die tot doel hebben bedrijfskwalificaties te bereiken om op deze wijze de vakbekwaam- heid van al diegenen die belast zijn of worden met beveiligings- werkzaamheden te bewerkstelligen respectievelijk te verhogen.
g. Scholingsgids: meest recente uitgaven van de SOBB waarin opleidingenaanbod staat gepresenteerd.
Artikel 2
Benutting opleidingsfonds
Beveiligingsorganisaties kunnen bij de SOBB een aanvraag indienen voor het financieren en/of subsidiëren van kosten van opleidingen die in de scholingsgids staan vermeld.
88
Artikel 3
In behandeling nemen van aanvragen
Een in te dienen aanvraag wordt in behandeling genomen als het aan- vraagformulier compleet is ingevuld. Op basis van dit aanvraagformu- lier beslist de SOBB of indiener in aanmerking komt voor financiering en/of subsidiëring van opleidingskosten.
Artikel 4
Adressering
Aanmeldingsformulieren kunnen per post, telefoon, per fax of email worden opgevraagd. Een in te dienen aanvraag dient te zijn gericht aan het Secretariaat SOBB, Xxxxxxxxxxx xx 00, 0000 XX XXXXXX. Tel: 000- 000 00 00, Fax: 000-000 00 00, email: xxxx@xxxxxxxxxxxxxxxxx.xx.
Artikel 5
Afwijzingsgrond
Afwijzing van de aanvraag geschiedt als het jaarlijks vastgestelde subsidiebudget van de SOBB behorende bij de opleiding wordt over- schreden.
Artikel 6
Financiering en/of subsidiëring
1. Indien een aanvraag positief wordt beoordeeld door de SOBB wordt een bijdrage verstrekt in de betreffende opleidingskosten door de SOBB. Het bijdragepercentage van de SOBB kan per opleiding ver- schillen.
2. Na goedkeuring van de aanvraag wordt de hoogte van de bijdrage vastgesteld op basis van de ingediende begroting.
3. Na indiening van een kopie van de factuur van het betreffende opleidingsinstituut en een bewijs van deelname bij het secretariaat van de SOBB wordt overgegaan tot uitbetaling van het bedrag con- form het bijdragepercentage van de SOBB.
89
4. Deze gegevens dienen binnen zes maanden na afloop van de oplei- ding te worden ingediend bij de SOBB. Indien de indiener zich niet aan deze termijn houdt, kan de SOBB besluiten de toegezegde bij- drage in te trekken.
Artikel 6
Wettelijke vereisten
De bij aanvragen verstrekte gegevens dienen controleerbaar te zijn en de opleidingsonderdelen dienen te voldoen aan de wettelijk gestelde eisen van de overheden.
Artikel 7
Algemeen
1. Alleen de SOBB kan wijzigingen in dit reglement aanbrengen.
2. Indien dit reglement niet voorziet inzake een aanvraag beslist de SOBB.
3. Besluitvorming zoals genoemd in dit artikel kan alleen plaatsvinden indien van elk der partijen minstens twee leden vertegenwoordigd zijn in de vergadering van de SOBB.
90
II. Het is de werkgever toegestaan om in het kader van een verzoek om ontheffing als bedoeld in artikel 8, derde lid, van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945, af te wijken van de onder I opgeno- men bepaling(en) houdende een mutatie van het loon voorzover de onverkorte toepassing van die bepaling(en) de verlening van een onthef- fing in de weg zou staan om reden dat de personeelskosten van de betrokken onderneming onvoldoende zijn gematigd.
III. Indien en voor zover de onder I opgenomen bepalingen strijdig zijn met (mede) ter zake van de vaststelling van lonen en/of andere arbeids- voorwaarden bij of krachtens de wet gestelde of te stellen regelen, pre- valeren deze regelen.
IV. Dit besluit is niet van toepassing op leden van de Vereniging van bedrijven voor evenementenbegeleiding (VBE).
V. Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na die van publicatie in de Staatscourant.
VI. Dit besluit wordt gepubliceerd door plaatsing in een bijvoegsel bij de Staatscourant.
’s-Gravenhage, 24 november 1998
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Namens de Minister:
De Directeur van het Centraal kantoor
van de Arbeidsinspectie,
C. J. Meerhof.
91