OVEREENKOMST
OVEREENKOMST
betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika
INHOUD
Preambule
Artikel 1 Onderwerp en doel
Artikel 2 Definities
Artikel 3 Reikwijdte van deze overeenkomst met betrekking tot bilaterale rechtshulpverdragen met lidstaten en bij gebreke daarvan
Artikel 4 Identificatie van bankgegevens
Artikel 5 Gemeenschappelijke onderzoeksteams
Artikel 6 Videoconferenties
Artikel 7 Versnelde toezending van verzoeken
Artikel 8 Rechtshulp aan administratieve autoriteiten
Artikel 9 Gebruiksbeperkingen met het oog op bescherming van persoons- en andere gegevens Artikel 10 Verzoek om geheimhouding dat uitgaat van de verzoekende staat
Artikel 11 Overleg
Artikel 12 Toepassing in de tijd
Artikel 13 Non-derogatie
Artikel 14 Toekomstige bilaterale rechtshulpverdragen met lidstaten Artikel 15 Aanwijzing en kennisgeving
Artikel 16 Territoriale toepassing
Artikel 17 Herziening
Artikel 18 Inwerkingtreding en beëindiging Toelichting
DE EUROPESE UNIE EN DE VERENIGDE STATEN VAN AMERIKA,
VERLANGEND de samenwerking tussen de lidstaten van de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika verder te vergemakkelijken;
VERLANGEND de criminaliteit doeltreffender te bestrijden teneinde hun democratische samenlevingen en gemeenschap- pelijke waarden te beschermen;
MET INACHTNEMING VAN de rechten van het individu en de rechtsstaat;
INDACHTIG de waarborgen die hun respectieve rechtsstelsels bieden inzake het recht van een verdachte op een eerlijk proces, waaronder het recht te worden gevonnist door een onpartijdig gerecht, dat is ingesteld bij de wet;
VANUIT DE WENS een verdrag betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken te sluiten,
HEBBEN OVEREENSTEMMING BEREIKT OMTRENT DE VOLGENDE BEPALINGEN:
Artikel 1
Onderwerp en doel
De overeenkomstsluitende partijen verbinden zich ertoe in overeenstemming met de bepalingen van deze overeenkomst de samenwerking en wederzijdse rechtshulp te verbeteren.
Artikel 2
Definities
1. Onder „overeenkomstsluitende partijen” wordt verstaan: de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika.
2. Onder „lidstaat” wordt verstaan: een lidstaat van de Europese Unie.
Artikel 3
Reikwijdte van deze overeenkomst met betrekking tot bilaterale rechtshulpverdragen met lidstaten en bij gebreke daarvan
1. De Europese Unie, krachtens het Verdrag betreffende de Europese Unie, en de Verenigde Staten van Amerika waar- borgen dat de bepalingen van deze overeenkomst in samen- hang met bilaterale rechtshulpverdragen tussen de lidstaten en de Verenigde Staten van Amerika die op het moment van inwerkingtreding van deze overeenkomst gelden, op de volgende wijze worden toegepast:
a) artikel 4 wordt toegepast om te voorzien in de identificatie van financiële rekeningen en transacties, naast de rechts- gronden die reeds vervat zijn in bilaterale verdragsbepa- lingen;
b) artikel 5 wordt toegepast om te voorzien in de instelling en het functioneren van gemeenschappelijke onderzoeksteams, naast de rechtsgronden die reeds vervat zijn in bilaterale verdragsbepalingen;
c) artikel 6 wordt toegepast om erin te voorzien dat personen die zich in de aangezochte staat bevinden, kunnen worden gehoord met gebruikmaking van een videoverbinding tussen de verzoekende en de aangezochte staat, naast de rechts- gronden die reeds vervat zijn in bilaterale verdragsbepa- lingen;
d) artikel 7 wordt toegepast om te voorzien in het gebruik van snelle communicatiemiddelen, naast de rechtsgronden die reeds vervat zijn in bilaterale verdragsbepalingen;
e) artikel 8 wordt toegepast om te voorzien in rechtshulp aan de betrokken administratieve autoriteiten, naast de rechts- gronden die reeds vervat zijn in bilaterale verdragsbepa- lingen;
f) behoudens artikel 9, leden 4 en 5, wordt artikel 9 toegepast in plaats van, of indien in bilaterale verdragen bepalingen ontbreken over de beperking van het gebruik van gegevens of bewijsmateriaal die aan de verzoekende staat worden verstrekt, en over het verbinden van voorwaarden aan rechtshulp of de weigering ervan om redenen van gegevens- bescherming;
g) artikel 10 wordt toegepast indien in bilaterale verdragen bepalingen ontbreken over omstandigheden waaronder de verzoekende staat de geheimhouding van zijn verzoek kan verlangen.
2. a) De Europese Unie, krachtens het Verdrag betreffende de Europese Unie, waarborgt dat iedere lidstaat in een schriftelijk instrument tussen die lidstaat en de Verenigde Staten van Amerika bevestigt dat hij zijn bilateraal rechtshulpverdrag dat geldt in de relatie met de Verenigde Staten van Amerika op de in onderhavig artikel uiteengezette wijze zal toepassen.
b) De Europese Unie, krachtens het Verdrag betreffende de Europese Unie, waarborgt dat nieuwe lidstaten die na de inwerkingtreding van deze overeenkomst tot de Europese Unie toetreden en die bilaterale rechtshulpverdragen hebben gesloten met de Verenigde Staten van Amerika, de onder a) bedoelde maatregelen nemen.
c) De overeenkomstsluitende partijen beijveren zich om het onder b) omschreven proces te voltooien vóór, dan wel zo spoedig mogelijk na, de geplande toetreding van een nieuwe lidstaat. De Europese Unie stelt de Verenigde Staten van Amerika in kennis van de datum van toetre- ding van nieuwe lidstaten.
3. a) De Europese Unie, krachtens het Verdrag betreffende de Europese Unie, en de Verenigde Staten van Amerika waarborgen tevens dat de bepalingen van deze overeen- komst worden toegepast als er tussen een lidstaat en de Verenigde Staten van Amerika geen bilateraal rechtshulp- verdrag van kracht is.
b) De Europese Unie, krachtens het Verdrag betreffende de Europese Unie, waarborgt dat een dergelijke lidstaat middels een schriftelijk instrument tussen de lidstaat en de Verenigde Staten van Amerika erkent dat de bepa- lingen van deze overeenkomst van toepassing zijn.
c) De Europese Unie, krachtens het Verdrag betreffende de Europese Unie, waarborgt dat nieuwe lidstaten die na de inwerkingtreding van deze overeenkomst tot de Europese Unie toetreden en geen bilaterale rechtshulpverdragen hebben gesloten met de Verenigde Staten van Amerika, de onder b) bedoelde maatregelen nemen.
4. Indien het in lid 2, onder b), en lid 3, onder c), bedoelde proces niet vóór de datum van toetreding is voltooid, zijn de bepalingen van deze overeenkomst van toepassing in de betrek- kingen tussen de Verenigde Staten van Amerika en de betrokken nieuwe lidstaat met ingang van de datum waarop zij elkaar en de Europese Unie in kennis hebben gesteld van de voltooiing van hun interne procedures die daartoe moeten leiden.
5. De overeenkomstsluitende partijen komen overeen dat deze overeenkomst alleen tot rechtshulp tussen de betrokken staten strekt. Een particulier kan aan de bepalingen van deze overeenkomst niet het recht ontlenen bewijs te verkrijgen, te weren of uit te sluiten, de uitvoering van een verzoek te beletten, of de anderszins krachtens de nationale wetgeving beschikbare rechten uit te breiden of te beperken.
Artikel 4
Identificatie van bankgegevens
1. a) Op verzoek van de verzoekende staat onderzoekt de aangezochte staat terstond, in overeenstemming met dit artikel, of de op zijn grondgebied gevestigde banken weten of een met name genoemde natuurlijke of rechts- persoon die verdacht wordt van of in staat van beschul- diging is gesteld wegens een strafbaar feit, houder is van een of meer bankrekeningen. De aangezochte staat deelt het resultaat van zijn onderzoek terstond aan de verzoe- kende staat mee.
b) De onder a) omschreven handelingen kunnen ook worden uitgevoerd teneinde
i) gegevens over veroordeelde of anderszins bij een strafbaar feit betrokken natuurlijke of rechtspersonen te achterhalen,
ii) gegevens die in het bezit zijn van andere financiële instellingen dan banken te achterhalen, of
iii) niet aan rekeningen gebonden financiële transacties op te sporen.
2. Een verzoek om de in lid 1 omschreven gegevens omvat:
a) de identiteit van de natuurlijke of rechtspersoon die van belang is om rekeningen en transacties op te sporen, en
b) voldoende gegevens op grond waarvan de bevoegde autori- teit van de aangezochte staat:
i) redelijkerwijs kan vermoeden dat de betrokken natuur- lijke of rechtspersoon bij een strafbaar feit is betrokken en dat banken en niet-bancaire instellingen op het grond- gebied van de aangezochte staat over de verlangde gege- vens zouden kunnen beschikken, en
ii) kan vaststellen dat de verlangde gegevens betrekking hebben op het strafrechtelijk onderzoek of de strafvervol- ging.
c) voorzover mogelijk, gegevens over de mogelijk betrokken bank of andere niet-bancaire financiële instelling, en andere gegevens die dienstig kunnen zijn om de reikwijdte van het onderzoek te kunnen beperken.
3. Verzoeken om rechtshulp uit hoofde van dit artikel worden verzonden tussen
a) de centrale autoriteiten die bevoegd zijn voor rechtshulp in de lidstaten of de nationale autoriteiten van de lidstaten die bevoegd zijn voor het onderzoek naar en de vervolging van strafbare feiten, zoals aangewezen overeenkomstig artikel 15, lid 2, en
b) de nationale autoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika die bevoegd zijn voor het onderzoek naar en de vervolging van strafbare feiten, zoals aangewezen overeen- komstig artikel 15, lid 2.
Na de inwerkingtreding van deze overeenkomst kunnen de overeenkomstsluitende partijen door middel van een diploma- tieke notawisseling overeenkomen de kanalen waarlangs verzoeken uit hoofde van dit artikel worden verstuurd, te wijzigen.
4. a) Behoudens het bepaalde onder b), kan een staat krach- tens artikel 15 zijn plicht om uit hoofde van dit artikel rechtshulp te verlenen, beperken tot:
i) feiten die zowel in de aangezochte als in de verzoe- kende staat strafbaar zijn gesteld;
ii) feiten die in de verzoekende staat strafbaar zijn gesteld met een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbe- neming strekkende maatregel met een maximum van ten minste vier jaar, en in de aangezochte staat met een maximum van ten minste twee jaar, of
iii) aangewezen ernstige feiten die zowel in de aange- zochte als in de verzoekende staat strafbaar zijn gesteld.
b) Een staat die zijn verplichtingen overeenkomstig het bepaalde onder a), ii) of iii), beperkt, moet ten minste de identificatie mogelijk maken van rekeningen in verband met terroristische activiteiten en het witwassen van de opbrengsten uit een groot aantal ernstige criminele acti- viteiten die zowel in de verzoekende als in de aange- zochte staat strafbaar zijn gesteld.
5. In het kader van dit artikel mag rechtshulp niet worden geweigerd op grond van het bankgeheim.
6. De aangezochte staat beantwoordt een verzoek tot het overleggen van stukken betreffende de rekeningen of transacties die conform dit artikel zijn geïdentificeerd, in overeenstemming met de bepalingen van het toepasselijke rechtshulpverdrag dat tussen de betrokken staten van kracht is of, bij gebreke daarvan, in overeenstemming met de vereisten van zijn natio- nale wetgeving.
7. De overeenkomstsluitende partijen nemen maatregelen om te voorkomen dat aangezochte staten door de toepassing van dit artikel buitengewoon worden belast. Indien een aange- zochte staat, met inbegrip van banken of de communicatieka- nalen waarin dit artikel voorziet, niettemin buitengewoon worden belast, plegen de overeenkomstsluitende partijen onmiddellijk overleg teneinde de toepassing van dit artikel te vergemakkelijken, en teneinde de maatregelen te treffen die nodig zijn om de bestaande en toekomstige belasting te verminderen.
Artikel 5
Gemeenschappelijke onderzoeksteams
1. De overeenkomstsluitende partijen nemen, voorzover zij zulks nog niet hebben gedaan, de nodige maatregelen om gemeenschappelijke onderzoeksteams te kunnen instellen en te laten optreden op het grondgebied van respectievelijk elke lidstaat en de Verenigde Staten van Amerika, teneinde strafrech- telijke onderzoeken of strafvervolgingen waarbij een of meer lidstaten en de Verenigde Staten van Amerika betrokken zijn te vergemakkelijken, voorzover de betrokken lidstaat en de Verenigde Staten van Amerika dit nodig achten.
2. De procedures voor het functioneren van het team, zoals samenstelling, duur, plaats, organisatie, functies en doel, en de voorwaarden voor deelneming van leden van het team aan onderzoekshandelingen op het grondgebied van een andere staat, worden overeengekomen tussen de bevoegde autoriteiten belast met het onderzoeken en vervolgen van strafbare feiten die door de respectieve betrokken staten zijn bepaald.
3. De bevoegde autoriteiten aangewezen door de respectieve staten treden rechtstreeks met elkaar in contact met het oog op de instelling en de werking van het team. Echter wanneer vanwege de uitzonderlijke complexiteit, de grote omvang of andere omstandigheden een meer centrale coördinatie nodig wordt geacht voor bepaalde of voor alle aspecten, kunnen de staten overeenkomen daartoe andere passende communicatie- kanalen te gebruiken.
4. Wanneer het gemeenschappelijk onderzoeksteam het noodzakelijk acht dat in een van de staten die het team hebben ingesteld, onderzoekshandelingen plaatsvinden, kan een uit die staat afkomstig lid van het team zijn eigen bevoegde autori- teiten vragen die handelingen te verrichten zonder dat de andere staten daartoe een verzoek om rechtshulp behoeven in te dienen. Aan de toepassing van de maatregel in die staat zullen dezelfde juridische eisen worden gesteld als aan nationale onderzoekshandelingen.
Artikel 6
Videoconferenties
1. De overeenkomstsluitende partijen nemen, voorzover dergelijke hulp niet al beschikbaar is, de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat tussen iedere lidstaat en de Verenigde Staten van Amerika videoconferenties kunnen worden gehouden om personen die zich in de aangezochte staat bevinden als getuige of deskundige in een procedure waarin rechtshulp wordt verstrekt, te horen. Voorzover niet specifiek in dit artikel bepaald, gelden voor die procedure de voor- waarden van het tussen de betrokken staten toepasselijke rechtshulpverdrag of van de wet van de aangezochte staat.
2. Tenzij de verzoekende en de aangezochte staat anders zijn overeengekomen, draagt de verzoekende staat de kosten van het totstandbrengen en het functioneren van de videoverbin- ding. De overige kosten die voortvloeien uit de uitvoering van de maatregel (met inbegrip van de reiskosten van de deelne- mers in de aangezochte staat) worden gedragen in overeen-
stemming met de toepasselijke bepalingen van het tussen de betrokken staten toepasselijke rechtshulpverdrag, dan wel, bij gebreke van zodanig verdrag, zoals overeengekomen tussen de verzoekende en de aangezochte staat.
3. De verzoekende en de aangezochte staat kunnen met elkaar in overleg treden om de oplossing van juridische, techni- sche of logistieke kwesties die zich bij de uitvoering van het verzoek kunnen voordoen, te vergemakkelijken.
4. Onverminderd de rechtsmacht krachtens de wet van de verzoekende staat, dient het met opzet afleggen van een valse verklaring of een ander wangedrag van de persoon die als getuige of deskundige tijdens de videoconferentie wordt gehoord, door de aangezochte staat op dezelfde wijze gestraft als in het kader van nationale procedures zou gebeuren.
5. Dit artikel doet niet af aan het gebruik van andere middelen die krachtens het toepasselijke verdrag of de toepasse- lijke wet beschikbaar zijn om getuigen te horen.
6. Dit artikel doet geen afbreuk aan de toepassing van bepa- lingen van bilaterale rechtshulpovereenkomsten tussen de lidstaten en de Verenigde Staten van Amerika die het gebruik van videoconferenties voor andere dan de in lid 1 aangegeven doelen verplicht stellen of toestaan, daaronder begrepen ten behoeve van de identificatie van personen of voorwerpen of het afnemen van verklaringen in het kader van een onderzoek. Wanneer een toepasselijke overeenkomst of wet niet reeds daarin voorziet, kan een staat het gebruik van videoconferenties in die gevallen toestaan.
Artikel 7
Versnelde toezending van verzoeken
Verzoeken om rechtshulp, en mededelingen dienaangaande, kunnen worden gedaan met behulp van snelle communicatie- technieken, daaronder begrepen faxapparatuur of elektronische post, gevolgd door een formele bevestiging wanneer de aange- zochte staat zulks vereist. De aangezochte staat kan het verzoek met behulp van zulke snelle communicatietechnieken beant- woorden.
Artikel 8
Rechtshulp aan administratieve autoriteiten
1. Rechtshulp wordt ook verleend aan een nationale admini- stratieve autoriteit die, krachtens een specifieke administratieve of regelgevende bevoegdheid om dergelijke onderzoeken te doen, gedragingen onderzoekt met het oog op strafvervolging of verwijzing van dergelijke gedragingen naar autoriteiten die bevoegd zijn deze te onderzoeken of strafrechtelijk te vervolgen. Rechtshulp kan onder vergelijkbare omstandigheden ook worden verleend aan andere administratieve autoriteiten. Rechtshulp wordt niet verleend in aangelegenheden waarin de administratieve autoriteit op voorhand verklaart dat geen vervolging of, voorzover van toepassing, verwijzing zal plaats- vinden.
2. a) Verzoeken om rechtshulp uit hoofde van dit artikel worden verzonden tussen de centrale autoriteiten die zijn aangewezen krachtens het tussen de betrokken staten toepasselijke bilaterale rechtshulpverdrag, of tussen andere autoriteiten die door de centrale autoriteiten zijn overeengekomen;
b) Bij gebreke van een verdrag worden verzoeken verzonden tussen het „Department of Justice” van de Verenigde Staten van Amerika en het ministerie van Justitie of, krachtens artikel 15, lid 1, een vergelijkbaar ministerie van de betrokken lidstaat dat verantwoordelijk is voor de verzending van rechtshulpverzoeken, of tussen andere autoriteiten als overeengekomen tussen het
„Department of Justice” en het betrokken ministerie.
3. De overeenkomstsluitende partijen nemen maatregelen om buitengewone belasting van de aangezochte staten ten gevolge van de toepassing van dit artikel te voorkomen. Wanneer een dergelijke buitengewone belasting toch optreedt, plegen de overeenkomstsluitende partijen onverwijld overleg om de toepassing van dit artikel te vergemakkelijken, onder andere door die maatregelen te nemen welke nodig zijn om bestaande en toekomstige belasting te verminderen.
Artikel 9
Gebruiksbeperkingen met het oog op bescherming van persoons- en andere gegevens
1. De verzoekende staat kan van de aangezochte staat verkregen bewijsmateriaal en gegevens gebruiken:
a) ten behoeve van zijn strafrechtelijke onderzoeken en straf- procedures;
b) ter voorkoming van een onmiddellijke, ernstige bedreiging van zijn openbare veiligheid;
c) voor zijn niet-strafrechtelijke gerechtelijke en administra- tieve procedures die rechtstreeks verband houden met onderzoeken of procedures
i) als bedoeld onder a), of
ii) waarvoor rechtshulp is verstrekt krachtens artikel 8;
d) voor enig ander doel, indien de gegevens of het bewijsmate- riaal openbaar zijn gemaakt in het kader van een procedure waarvoor ze zijn verstrekt, of in enige andere situatie als beschreven onder a), b) en c), en
e) voor enig ander doel, uitsluitend na voorafgaande toestem- ming van de aangezochte staat.
2. a) Dit artikel laat onverlet de mogelijkheid van de aange- zochte staat om in een concrete zaak nadere voor- waarden te stellen wanneer het concrete rechtshulpver- zoek bij gebreke van die voorwaarden niet kan worden nagekomen. Wanneer uit hoofde van dit punt nadere voorwaarden zijn gesteld, kan de aangezochte staat van de verzoekende staat verlangen dat deze inlichtingen verstrekt over het gebruik dat wordt gemaakt van het bewijsmateriaal of de informatie.
b) Algemene beperkingen met betrekking tot de rechtsregels van de verzoekende staat voor het verwerken van persoonsgegevens mogen door de aangezochte staat echter niet als een voorwaarde uit hoofde van lid 2, onder a), worden verbonden aan het verschaffen van bewijsmateriaal of gegevens.
3. Indien de aangezochte staat, nadat hij het verlangde bewijsmateriaal en de gegevens aan de verzoekende staat heeft verstrekt, op de hoogte raakt van omstandigheden die in een concreet geval aanleiding zouden geven aanvullende voor- waarden te stellen, kan de aangezochte staat met de verzoe- kende staat overleggen om te bepalen in hoeverre het bewijs- materiaal en de gegevens kunnen worden beschermd.
4. Een aangezochte staat mag in plaats van dit artikel de bepaling inzake gebruiksbeperking van het toepasselijke bilate- rale rechtshulpverdrag toepassen, indien zulks leidt tot minder beperkingen aan het gebruik van gegevens en bewijsmateriaal dan op grond van onderhavig artikel het geval is.
5. Indien een bilateraal rechtshulpverdrag dat tussen een lidstaat en de Verenigde Staten van Amerika op de datum van ondertekening van deze overeenkomst van kracht is, beper- kingen toestaat op de verplichting om rechtshulp te verlenen bij bepaalde belastingdelicten, kan de betrokken lidstaat bij de uitwisseling van schriftelijke instrumenten met de Verenigde Staten van Amerika als bedoeld in artikel 3, lid 2, aangeven dat hij, bij dergelijke strafbare feiten, de bepaling inzake gebruiks- beperking van dat verdrag blijft toepassen.
Artikel 10
Verzoek om vertrouwelijkheid dat uitgaat van de verzoe- kende staat
De aangezochte staat stelt alles in het werk om een verzoek en de inhoud ervan vertrouwelijk te houden, indien de verzoe- kende staat daarom verzoekt. Indien het verzoek niet kan worden uitgevoerd zonder de verlangde vertrouwelijkheid te schenden, deelt de centrale autoriteit van de aangezochte staat dit mee aan de verzoekende staat, die dan bepaalt of het verzoek desalniettemin moet worden uitgevoerd.
Artikel 11
Overleg
De overeenkomstsluitende partijen plegen voorzover nodig overleg opdat zo goed mogelijk gebruik kan worden gemaakt van deze overeenkomst, daaronder begrepen overleg om de oplossing van geschillen over de uitlegging of de toepassing van deze overeenkomst te bevorderen.
Artikel 12
Toepassing in de tijd
1. Deze overeenkomst is van toepassing op strafbare feiten die vóór of na de inwerkingtreding ervan zijn gepleegd.
2. Deze overeenkomst is van toepassing op rechtshulpver- zoeken die na de inwerkingtreding ervan zijn ingediend. De artikelen 6 en 7 zijn echter van toepassing op verzoeken die in de aangezochte staat op het moment van inwerkingtreding van deze overeenkomst in behandeling zijn.
Artikel 13
Non-derogatie
Behoudens artikel 4, lid 5, en artikel 9, lid 2, onder b), laat deze overeenkomst voor de aangezochte staat de mogelijkheid onverlet ten aanzien van het verlenen van rechtshulp weige- ringsgronden in te roepen uit hoofde van een bilateraal rechts- hulpverdrag, of bij ontstentenis daarvan, van zijn toepasselijke rechtsbeginselen, onder andere wanneer de uitvoering van het verzoek schadelijk zou zijn voor zijn soevereiniteit, veiligheid, openbare orde of andere wezenlijke belangen.
Artikel 14
Toekomstige bilaterale rechtshulpverdragen met lidstaten
Deze overeenkomst belet niet dat, nadat zij van kracht is geworden, bilaterale overeenkomsten tussen een lidstaat en de Verenigde Staten van Amerika worden gesloten die verenigbaar zijn met de onderhavige overeenkomst.
Artikel 15
Aanwijzing en kennisgeving
1. Indien een ander ministerie dan het ministerie van Justitie krachtens artikel 8, lid 2, onder b), is aangewezen, stelt de Europese Unie de Verenigde Staten van Amerika van die aanwijzing in kennis, voorafgaand aan de uitwisseling van schriftelijke instrumenten tussen de lidstaten en de Verenigde Staten van Amerika zoals omschreven in artikel 3, lid 3.
2. De overeenkomstsluitende partijen stellen elkaar, op basis van onderling overleg over de aanwijzing van de nationale autoriteiten krachtens artikel 4, lid 3, die verantwoordelijk zijn voor het onderzoek naar en de vervolging van strafbare feiten, in kennis van de aldus aangewezen nationale autoriteiten, zulks voorafgaand aan de uitwisseling van schriftelijke instrumenten tussen de lidstaten en de Verenigde Staten van Amerika zoals omschreven in artikel 3, leden 2 en 3. Voor lidstaten die geen rechtshulpverdrag met de Verenigde Staten van Amerika hebben, stelt de Europese Unie de Verenigde Staten van Amerika voorafgaand aan een dergelijke uitwisseling in kennis van de identiteit van de centrale autoriteiten krachtens artikel 4, lid 3.
3. De overeenkomstsluitende partijen stellen elkaar in kennis van alle uit hoofde van artikel 4, lid 4, ingeroepen beperkingen, voorafgaand aan de uitwisseling van schriftelijke instrumenten tussen de lidstaten en de Verenigde Staten van Amerika zoals omschreven in artikel 3, leden 2 en 3.
Artikel 16
Territoriale toepassing
1. Deze overeenkomst is van toepassing:
a) op de Verenigde Staten van Amerika;
b) in betrekking tot de Europese Unie:
— op de lidstaten;
— op gebiedsdelen ten aanzien waarvan een lidstaat verant- woordelijk is voor de externe betrekkingen, of landen die geen lidstaat zijn en waarvoor een lidstaat andere verplichtingen heeft met betrekking tot de externe betrekkingen, indien zulks door de overeenkomstslui- tende partijen onderling is overeengekomen in een diplomatieke-notawisseling, welke naar behoren is bevestigd door de betrokken lidstaat.
2. De tot enig gebiedsdeel of land uitgebreide toepassing van deze overeenkomst krachtens lid 1, onder b), kan door elke overeenkomstsluitende partij worden beëindigd door middel van een schriftelijke, naar behoren tussen de betrokken lidstaat en de Verenigde Staten van Amerika bevestigde, kennisgeving langs diplomatieke weg die zes maanden op voorhand aan de andere partij wordt gedaan.
Artikel 17
Herziening
De overeenkomstsluitende partijen komen overeen deze over- eenkomst uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding aan een gemeenschappelijke herziening te onderwerpen. Deze herzie- ning zal in het bijzonder betrekking hebben op de praktische uitvoering van de overeenkomst en kan ook aangelegenheden behelzen zoals de gevolgen van de verdere ontwikkeling van de Europese Unie met betrekking tot het voorwerp van deze over- eenkomst.
Artikel 18
Inwerkingtreding en beëindiging
1. Deze overeenkomst treedt in werking op de eerste dag na de derde maand volgend op de datum waarop de overeen- komstsluitende partijen instrumenten hebben uitgewisseld waaruit blijkt dat zij hun daartoe strekkende interne procedures hebben voltooid. In deze instrumenten wordt tevens aange- geven dat de in artikel 3, leden 2 en 3, bedoelde procedures zijn voltooid.
2. Iedere overeenkomstsluitende partij kan deze overeen- komst te allen tijde beëindigen door de andere partij daarvan schriftelijk in kennis te stellen. De beëindiging wordt zes maanden na de datum van die kennisgeving van kracht.
Ten blijke waarvan de ondergetekende gevolmachtigden deze overeenkomst hebben onderte- kend.
Gedaan te Washington D.C., de vijfentwintigste juni tweeduizenddrie in twee exemplaren in de Deense, Duitse, Engelse, Finse, Franse, Griekse, Italiaanse, Nederlandse, Portugese, Spaanse en Zweedse taal, zijnde de teksten in ieder van deze talen gelijkelijk authentiek.
Por la Unión Europea
For Den Europæiske Union Für die Europäische Union Για την Ευρωπαϊκή Ένωση For the European Union Pour l'Union européenne Per l'Unione europea
Voor de Europese Unie Pela União Europeia Euroopan xxxxxxx xxxxxxxx
Xx Xxxxxxxxxx xxxxxxxx xxxxxx
Xxx xxx Xxxxxxx Xxxxxx xx Xxxxxxx For Amerikas Forenede Stater
Für die Vereinigten Staaten von Amerika Για τις Ηνωµένες Πολιτείες της Αµερικής For the United States of America
Pour les États-Unis d'Amérique Per gli Stati Uniti d'America
Voor de Verenigde Staten van Amerika Pelos Estados Unidos da América Amerikan yhdysvaltojen puolesta
På Amerikas förenta staters vägnar
Toelichting bij de overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Euro- pese Unie en de Verenigde Staten van Amerika
Deze nota geeft uitleg over afspraken tussen de overeenkomstsluitende partijen betreffende de toepassing van een aantal bepalingen van de overeenkomst betreffende rechtshulp tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika (hierna „de overeenkomst” genoemd).
Bij artikel 8
Met betrekking tot rechtshulp aan een administratieve autoriteit uit hoofde van artikel 8, lid 1, houdt de eerste zin van artikel 8, lid 1, de verplichting in om rechtshulp te verlenen aan federale administratieve autoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika en nationale administratieve autoriteiten van de lidstaten die daarom verzoeken. Op grond van de tweede zin kan rechtshulp ook worden verleend aan andere — niet-federale of lokale — administratieve autoriteiten. Het is echter aan de aangezochte staat om te bepalen of van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt.
De overeenkomstsluitende partijen komen overeen dat op grond van de eerste zin van artikel 8, lid 1, op verzoek rechtshulp wordt verleend aan een administratieve autoriteit die op het moment dat het verzoek wordt ingediend, bezig is met onderzoeken of procedures met het oog op strafvervolging of verwijzing van de onderzochte gedraging naar autoriteiten die krachtens een specifiek mandaat als direct hierna beschreven bevoegd zijn tot vervolging. Het feit dat op het moment dat het verzoek wordt ingediend, wordt overwogen de zaak voor strafrechtelijke vervolging door te verwijzen, vormt geen beletsel voor die autoriteit om andere dan strafrechtelijke sancties na te streven. Derhalve kan rechtshulp die verleend wordt op grond van artikel 8, lid 1, ertoe leiden dat de verzoekende administratieve autoriteit tot het besluit komt dat strafrechtelijke vervolging of verwijzing met het oog op vervolging niet passend is. Deze mogelijke gevolgen doen echter niets af aan de verplichting van de overeenkomstsluitende partijen om krachtens dit artikel rechtshulp te verlenen.
De verzoekende administratieve autoriteit mag artikel 8, lid 1, echter niet gebruiken om rechtshulp te vragen in gevallen waarin geen strafrechtelijke vervolging of verwijzing wordt overwogen, of voor zaken waarbij de onderzochte gedraging krachtens de wetgeving van de verzoekende staat niet in aanmerking komt voor een strafrechtelijke sanctie of verwijzing.
De Europese Unie brengt in herinnering dat de inhoud van de overeenkomst wat haar betreft valt onder de bepalingen inzake politiële en justitiële samenwerking in strafzaken van titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie, en dat de overeenkomst binnen het toepassingsgebied van die bepalingen tot stand is gekomen.
Bij artikel 9
Artikel 9, lid 2, onder b), moet ervoor zorgen dat weigering van rechtshulp op grond van gegevensbescher- ming alleen in uitzonderlijke gevallen mogelijk is. Een dergelijke situatie kan zich alleen voordoen als, na afweging van de prevalerende belangen in een specifiek geval (enerzijds de openbare belangen, waaronder een goede rechtsbedeling, en anderzijds de belangen die gemoeid zijn met de bescherming van het privé- leven), het overleggen van de door de verzoekende staat verlangde specifieke gegevens dusdanig fundamen- tele problemen zou veroorzaken dat de aangezochte staat daarin aanleiding ziet om het verzoek om essen- tiële redenen af te wijzen. Een aangezochte staat kan dus geen medewerking weigeren op grond van een ruime, categorische of systematische toepassing van de beginselen inzake gegevensbescherming. Het feit dat de verzoekende en de aangezochte staat verschillende regelingen voor gegevensbescherming hanteren (bv. als de verzoekende staat niet over een volwaardige speciale gegevensbeschermingsautoriteit beschikt) of een verschillende aanpak volgen voor de bescherming van persoonsgegevens (bv. als de verzoekende staat andere middelen dan het wissen van gegevens gebruikt om het privé-karakter of de juistheid van door de wetshandhavingsinstanties ontvangen persoonsgegevens te waarborgen), mag krachtens artikel 9, lid 2, onder a), niet als extra voorwaarde worden ingeroepen.
Bij artikel 14
Artikel 14 bepaalt dat de overeenkomst geen beletsel vormt voor de sluiting, na inwerkingtreding, van bila- terale rechtshulpovereenkomsten tussen een lidstaat en de Verenigde Staten van Amerika indien deze verenigbaar zijn met de overeenkomst.
Mochten op basis van de overeenkomst genomen maatregelen voor de Verenigde Staten van Amerika en een of meer lidstaten praktische problemen opleveren, dan moeten die problemen indien mogelijk in de eerste plaats worden opgelost via overleg tussen de betrokken lidstaat of lidstaten en de Verenigde Staten van Amerika, of, in voorkomend geval, via de in deze overeenkomst vermelde overlegprocedures. Indien dergelijke praktische problemen niet via overleg alleen kunnen worden opgelost, dan past het binnen de overeenkomst dat toekomstige bilaterale overeenkomsten tussen de lidstaat of lidstaten en de Verenigde Staten van Amerika een bruikbaar alternatief mechanisme aanreiken ten behoeve van de doelstellingen van de bepaling in kwestie waaruit de problemen zijn voortgekomen.