Bijlage 1: Contactpersonen
Bijlage 1: Contactpersonen
Organisatie/Bedrijf | Contactpersoon | |||
Algemeen: | VNO-NCW en MKB-Nederland | Xxx xxx xxx Xxxxx | ||
BNSB | Beroepsvereniging van Nederlandse Stedebouwkundigen en Planologen | Xxxx Xxxxxxx | ||
XXXXX | XXxx Xxx Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx en Garagehouders | Xxx Xxxxxxxxxxxxx | ||
Bouwen met staal | KMU, FME, Tata Steel IJmuiden, Staalfederatie Nederland (SFN), Vereniging Toeleveranciers Metalen Dak- en Gevelmaterialen (MDG), Samenwerkende Nederlandse Staalbouw (SNS), Stichting Bouwen met Staal | Xxxxx Xxxxxxxxxx | ||
BRBS | Branchevereniging Breken en Sorteren | Xxxxx Xxxxxx | ||
Cumela | Brancheorganisatie voor ondernemers in groen, grond en infra | Xxxxx xxx Xxxx | ||
Detailhandel Nederland | Xxx Xxxxxx | |||
DSM en CSP | DSM Nederland B.V., DSM Industriegrond B.V en Site Grond B.V. (DSM) en Chemelot Site Permit B.V. (CSP) | Xxxxxx xxx Xxxxxxxx- Xxxxxxx, | ||
EVO | Vereniging van en voor verladers, ontvangers en eigen vervoerders, gespecialiseerd in logistiek | Xxxx Xxxxxxxxx | ||
ExxonMobil | Xxxx xxx Xxxxxxxx | |||
FME-CWM | Ondernemersorganisatie voor de technologische industrie | Xxxxx Xxxxxx | ||
FODI | Federatie van Oppervlaktedelfstoffenwinnende Industrieën | Xxxxxx xxx xxx Xxxxx | ||
Heineken | Xxxxxx Xxxxxx |
Hiswa | Hiswa Vereniging | Xxxxx Xxxxx | ||
ION | Vereniging XXX | Xxxxxx Xxxxxxxxxxx | ||
KHN | Koninklijke Horeca Nederland | Xxxxx Xxxxxxx | ||
KMU | Koninklijke Metaalunie | Xxxx Xxx Xxxxxx | ||
KNV | Koninklijk Nederlands Vervoer | Ad Toet | ||
KVGO | Koninklijk Verbond van Grafische Ondernemingen | Xxxxxxx Xxxxxxxxx | ||
KWA | Kwa Bedrijfsadviseurs | Xxxxxxx Xxxxxxxx | ||
LTO | LTO Noord Glaskracht | Xxxxxx Xxxxxxxx | ||
MKB- Nederland | Brancheorganisatie voor het midden- en kleinbedrijf | Xxx xxx xxx Xxxxx | ||
Nederlandse Brouwers | Nederlandse Brouwers, VEMW, FNLI en FWS | Xxxx-Xxxxx Xxxx | ||
NOGEPA | Nederlandse Olie en Gas Exploratie en Productie Associatie | Xxx Xxxxx | ||
NOVE | Nederlandse Organisatie voor de Energiebranche | Xxx Xxxxxxxx | ||
NRK | Federatie Nederlandse Rubber- en Kunststofindustrie NRK | Xxxxxxx Xxxxx | ||
NS | Nederlandse Spoorwegen | Xxxxxxx Xxxxxxx | ||
NVLB | Nederlandse Vereniging van Leveranciers van Bouwgrondstoffen | Xxxx xxx Xxxxxx | ||
Peutz | Geluidsadviesbureau | Xxx Xxxxxxxxx | ||
Xxxxxxx | Xxxxxxx Xxxxx- Xxxxxxxxx | |||
RECRON | Brancheorganisatie voor recreatieondernemers in Nederland | Xxxxxx Xxx | ||
RRN | Regiegroep Recreatie en Natuur | Xxxxxxx Xxxxxx | ||
Shell | Shell Global Solutions International B.V. | Xxxxxx xxx Xxxxxxx | ||
SNR | Shell Nederland Raffinaderij BV | A.H. Halman | ||
Staalindustrie | Tata Steel | Xxx Xxxxxxxx | ||
TLN | Transport en Logistiek Nederland | Babiche van de Loo |
Uneto-vni | Harm van den Oever | |||
Velin | Vereniging van Leidingeigenaren in Nederland | Xxxxxx Xxxxxx | ||
VHG | Branchevereniging voor ondernemers in het groen | Xxxxxx Xxxxxxx | ||
VNCI | Branchevereniging van de chemische industrie | Xxx Xxxxxx | ||
VNO-NCW | Verbond van Nederlandse Ondernemingen- Nederlands Christelijk Werkgeversverbond | Xxx xxx xxx Xxxxx | ||
VNK | Vereniging Nederlands Kalkzandsteenplatform | Xxxxxxx Xxxxxxxxxxx | ||
VOBN | Vereniging van Ondernemingen van Betonmortelfabrikanten in Nederland | Xxxxx xxx xxx Xxxx |
Bijlage 2: Omgevingsbesluit
Omgevingsbesluit (Ob) | |||
Artikel AMvB | Reactie | Inbreng | Mogelijke oplossing |
Algemeen | Instemming op hoofdlijnen inbouw Ontgrondingenwet en relevante milieuwetgeving voor grootschalige zand- en grindwinning. | FODI | |
Algemeen | Geen extra kop Europees beleid. De RRN maakt zich zorgen om het politieke decentrale krachtenveld. Mede omdat op verschillende plaatsen in de Nota’s van Toelichting wordt opgeroepen tot het credo”strenger mag” (EU beginselen). Door maatwerkvoorschriften, de (extra) aangewezen provinciale gebieden (Wnb) en de diverse decentrale verordeningen en beleidsregels , is de vrees gerechtvaardigd dat verordeningen en misschien zelfs AMvB’s toch wel sneller van inhoud kunnen wisselen vanwege een gewisselde politieke kleur van de betreffende overheid. Wie bewaakt dit proces van optopping en hoe verhoudt dit zich tot de afspraken op landelijk niveau met het oog op de Europese vereisten? Maar ook het vraagstuk van een consistente overheid in het belang van het bedrijfsleven speelt hier een rol. | RRN | |
Algemeen | Overgangsrecht en het borgen vergunde rechten uit Programma’s Van belang bij het vormgeven van het overgangsrecht is het beginsel van rechtszekerheid. Het materiële rechtszekerheidsbeginsel bepaalt ook de reikwijdte van het op te nemen overgangsrecht. De kern van het materiële rechtszekerheidsbeginsel is dat burgers gerechtvaardigde verwachtingen mogen hebben over de duurzaamheid van algemeen verbindende voorschriften en er in beginsel op mogen vertrouwen dat algemeen verbindende voorschriften niet abrupt en lichtvaardig in hun nadeel worden gewijzigd of ingetrokken. Zowel vanuit maatschappelijk als vanuit economisch perspectief is het goed dat burgers en bedrijven erop kunnen vertrouwen dat hun rechtspositie niet van de ene op de andere dag aanmerkelijk wijzigt. | RRN | |
Algemeen | Er is een sterke opkomst van particuliere aanbieders van logies (zoals aanbieders AirBnB). Deze groep wordt vaak ontzien als het gaat om wet- en regelgeving. Ten onrechte omdat particulieren eigenlijk een soort hotel runnen. Een manier om regelgeving tussen professionele en particuliere aanbieders van logies meer gelijk | KHN | Gelijke behandeling particulieren/professionals. Ook op het gebied van bijv. milieu. Toetsen of minder regelgeving ook voor |
te trekken is om te bezien of er ook minder regelgeving professionele aanbieders mogelijk is. | professionele aanbieders mogelijk is. | ||
Algemeen | Kostenverhaal NS leidt uit de NvT op het Omgevingsbesluit af dat de in bijlage IV bij dit besluit aangewezen kostensoorten grotendeels overeen met de kostensoorten die in het voormalige Besluit ruimtelijke ordening waren opgenomen. De toevoeging van een extra kostenpost “kosten noodzakelijk in het belang van de fysieke leefomgeving” kan beter worden weggelaten. Deze is dusdanig ruim geformuleerd dat dit een open post wordt. Wanneer is er sprake van een belang? Wat is noodzakelijk? En het begrip fysieke leefomgeving is heel breed. Daarnaast zit de kostenpost sloopkosten er integraal in. Zonder dat ze samen hoeven te hangen met het in ontwikkeling brengen van gronden (nu of in de toekomst). Dat is te ruim. Daarnaast kan de huidige systematiek uit de grondexploitatiewet met betrekking tot het vereiste van een duidelijke exploitatieopzet (rekenregels), een duidelijk afgebakend exploitatiegebied (in plaats van een mogelijk ruimer begrip zoals “locatie”), het leerstuk ‘macroaftopping’, het onderscheid tussen binnenplans- en gebiedsoverstijgend en de getaxeerde inbrengwaarde worden gehandhaafd. Het is NS nog niet duidelijk hoe de regeling inzake kostenverhaal er uiteindelijk uit gaat zien, ook in relatie tot de concept Aanvullingswet grondeigendom (artikel 13.14). De verhouding tussen artikel lid 1 en lid 2 van dat artikel is niet duidelijk. Daarnaast zal er ingevolge lid 3 nog een algemene maatregel van bestuur worden opgesteld. Het zou goed zijn als artikel 13.14 en de algemene maatregel van bestuur aansluiten op de huidige systematiek. Ook met inachtneming van het algemene uitgangspunt dat niet meer kosten verhaald kunnen worden dan dat er profijt is c.q. opbrengsten zijn als die lager zijn dan het profijt. | NS | |
Algemeen Ob | Aansluiting bij Europees recht Het lijkt gunstig voor Nederland, dat de milieueffectenrapportage (“Mer”) alleen behoeft te worden doorlopen als sprake is van een project dat op de bijlage bij het Omgevingsbesluit staat. Echter, dit lijkt geen correcte implementatie van de Europese richtlijn betreffende milieueffectbeoordeling. Daarmee zou (evenals als | NS |
in 2009) opnieuw een vraag aan het HvJ EU moeten worden voorgelegd, waarvan (opnieuw) het antwoord zou (kunnen) zijn, dat er ook buiten deze categorieën spraken zijn van zodanig (mogelijke) negatieve gevolgen voor het milieu dat (voorgeschreven moet kunnen worden dat) een Mer moet worden doorlopen. Wij verwijzen naar HvJ 15 oktober 2009, ECLI:EU:C:2009:630, AB/2009 m.nt. Backes, in het bijzonder naar rechtsoverwegingen 32-35. Naar aanleiding van deze uitspraak is het Besluit milieueffectenrapportage voorzien van artikel 2 lid 5 sub b. Deze vangnetclausule luidt als volgt: “in overige gevallen waarin op grond van selectiecriteria als bedoeld in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Hiervan zijn uitgezonderd de categorieën D 49.1, D 49.2 en D 49.3 van de bijlage bij dit besluit.” | |||
3.2.9 | NvT algemeen (het omgevingsplan, milieubelastende activiteiten en het reguleren van (milieu)gebruiksruimte). In de NvT staat vermeld: “Als algemene regel in de uitvoeringsregelgeving is daarom gekozen om de gebruiksruimte in beginsel via het omgevingsplan te reguleren.” Gelet op het bovenstaande is nu niet helder wat op welke wijze wordt gereguleerd en hoeverre hierbij voor IPPC-installaties rekening moet worden gehouden met de (sommatie van) via BBT-conclusies afgegeven BAT-AEL-waarden. Verzocht wordt om hierover duidelijkheid te verschaffen. | DSM en CSP | |
3.13 | Advies Instemmingsrecht juist naar de gemeenteraad. In art. 3.13 worden de adviesrechten van B&W besproken. Zij adviseren bij afwijkingen ten behoeve van nationaal of provinciaal belang maar ook bij afwijken van het bestemmingsplan zelf. Dit adviesrecht met instemming komt in de plaats van de verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad voor afwijken van het bestemmingsplan, zoals deze voortvloeide uit de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Door de decentralisatie zijn de organisaties van de RRN meer dan ooit afhankelijk | RRN | Opname van een advies met instemmingsrecht van de gemeenteraad voor het programma en de omgevingsvergunning voor een (buitenplanse) afwijkactiviteit. Dit ongeacht |
van gemeenteraden en Staten. Het is dus belangrijk dat deze gremia voldoende instrumenten bij de hand hebben om bij te sturen, hetgeen betekent dat men met behulp van adviesrecht daarover nog iets te zeggen kan hebben. | wie bevoegd gezag is (= huidige systeem verklaring van geen bedenkingen gemeenteraad in de Wabo). In beide gevallen de mogelijkheid om op voorhand aan te geven wanneer instemming niet nodig is. | ||
9.5 lid 2 | In art 9.5 lid 2 en bijlage 5 Ob zijn de ondergrenzen voor de m.e.r beoordeling verdwenen. Dit is wellicht een uitvloeisel van een uitspraak van het HvJEU maar of dat de reden is, is niet toegelicht. Het voorstel betekent in praktijk dat bij elke vergunningaanvraag een m.e.r-beoordeling hoort, dus ook als het een kleine wijziging betreft. Dat zou een forse extra last voor bedrijven met vergunningplichtige activiteiten betekenen. Bovendien is niet vastgelegd binnen welke termijn over die beoordeling moet worden beslist. Het bedrijf moet volgens art. 16.45 Ob de overheid overigens wel zo spoedig mogelijk over een voornemen informeren. Wij vrezen dat hier de lastendruk stijgt en het vergunningsproces weer wordt verlengd. | VNCI | Xxxxx horen wij hoe hier, mede in het kader van de terugdringing van de regeldruk, mee zal worden omgegaan. |
9.5 lid 2 | De m.e.r.-procedure zal onder de nieuwe regelgeving een belangrijkere rol gaan spelen bij meer projecten, door het vervallen van drempelwaarden voor de m.e.r.- (beoordelings)plicht. Daarom is een regeling, die (rechts)zekerheid biedt over doorlooptijden van groot belang: tijd is voor veel initiatiefnemers geld en onzekere uitkomsten gaan ten koste van investeringsklimaat. Daarom stelt XxX stelt voor de procedure op de volgende manieren 'SMARTER' te maken: • Het formaliseren van het vooroverleg in m.e.r.-beoordelingsplichtige gevallen. Bijvoorbeeld door in de mededeling voornemen een gemotiveerde (vormvrije) beoordeling op te nemen t.a.v. van de noodzaak om een MER te maken, waarna het bevoegd gezag verplicht zou zijn om op basis hiervan een voorlopig (niet bindend) oordeel te geven binnen bijv. 6 weken na de mededeling voornemen. • Een termijn verbinden aan de m.e.r.-beoordeling door het bevoegd gezag (conform huidig 7.17, eerste lid, Wm) | HbR |
• Een termijn verbinden aan het advies over reikwijdte en detail. | |||
9.7 lid 2 | Op grond van artikel 9.7, tweede lid, kan het bevoegd gezag, bij gebreke aan m.e.r.-(beoordelings)-plichtig besluit een ander besluit aanwijzen om hieraan alsnog de m.e.r.(beoordeling) te koppelen. Hierbij zou moeten worden bepaald dat dit niet kan indien het aangewezen besluit in het betrokken geval niet genomen hoeft te worden omdat dat al in een eerder stadium is genomen (en aan een m.e.r. is onderworpen). Dit betreft in het bijzonder een (als besluit) aangewezen Omgevingsplan. Anders ontstaan namelijk onnodige (want dubbele) onderzoekslasten voor initiatiefnemers. | HbR | |
9.7 lid 3 | Samenloop omgevingsplan en afwijkactiviteit. Art. 9.7 lid 3 lijkt (ook gelet op de toelichting) te zien op de situatie dat voor een project zowel een omgevingsvergunning voor een afwijkactiviteit wordt verleend als het omgevingsplan wordt aangepast. Onduidelijk is wanneer die situatie zich zou kunnen voordoen, afgezien van de situatie dat een omgevingsplan wordt aangepast om een afwijkactiviteit in te passen, als bedoeld in artikel 4.17 Ow, maar in dat geval volgt de aanpassing van het omgevingsplan op het verlenen van de omgevingsvergunning en is een plan-m.e.r. voor het omgevingsplan, anders dan in de toelichting beschreven, niet aan de orde. | HbR |
9.15-9.24 | In afd. 9.3 (art. 9.15-9.24) moet voor plannen, programma’s, besluiten en projecten met grensoverschrijdende gevolgen contact worden opgenomen met desbetreffende autoriteiten in de andere staat. Dat is precies waar het is misgegaan met de Wet Basisnet Vervoer Gevaarlijke Stoffen. Er is een Nederlandse wet gemaakt met grensoverschrijdende effecten zonder overleg met andere staten (vooral Duitsland). | KNV | Zou het een optie zijn om in de werking van dit hoofdstuk ook ‘wetgeving’ op te nemen? |
16.43 | Artikel 16.43 leden 1, 2 en 3 Omgevingswet luiden: Artikel 16.43 (aanwijzen mer-(beoordelings)plichtige projecten en besluiten) 1. Bij algemene maatregel van bestuur worden de projecten en de daarvoor benodigde besluiten aangewezen: a. die aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben en waarvoor bij de voorbereiding van het besluit een milieueffectrapport moet worden gemaakt, en b. waarvoor moet worden beoordeeld of die aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben, en, als dat het geval is, waarvoor bij de voorbereiding van het besluit een milieueffectrapport moet worden gemaakt. 2. Het bevoegd gezag beoordeelt of sprake is van aanzienlijke milieueffecten als bedoeld in het eerste lid, onder b, tenzij het een: a. besluit op aanvraag betreft en degene die voornemens is het project uit te voeren bij de mededeling, bedoeld in artikel 16.45, verklaart dat hij bij de voorbereiding van het besluit een milieueffectrapport maakt, of b. ambtshalve te nemen besluit betreft en het bevoegd gezag zonder een voorafgaande beoordeling een milieueffectrapport maakt. 3. Bij de beoordeling houdt het bevoegd gezag rekening met de relevante criteria van bijlage III bij de mer-richtlijn. Als er geen milieueffectrapport hoeft te worden gemaakt, wordt dat bij het besluit gemotiveerd. Het ontwerp Omgevingsbesluit voorziet in Bijlage V een uitgebreide lijst categorieën die moeten worden onderworpen aan de Mer(-beoordeling). Een vergelijkbare clausule als artikel 2 lid 5 sub b Besluit milieueffectrapportage lijkt in het Ontwerp Omgevingsbesluit niet te zijn teruggekeerd. | NS |
Nu kan men wellicht betogen dat een Mer kan ook worden doorlopen buiten de in het Omgevingsbesluit expliciet aangeduide gevallen. In zoverre kunnen artikel 16.43 Omgevingswet en het Omgevingsbesluit EU-conform worden uitgelegd. Het zou echter de duidelijkheid dienen, als er met zoveel woorden in de wet/het Omgevingsbesluit zou komen te staan, dat de bijlage een hulpmiddel is, maar dat de criteria van de Richtlijn onverkort gelden. | |||
Afd. 8.1 | Artikel 8.1 (en afdeling 8.1) stelt regels omtrent de publieksparticipatie bij het vaststellen van het Omgevingsplan. Dit omgevingsplan ‘vervangt’ het bestemmingsplan, ook waar het gaat om de toetsing van middels een omgevingsvergunning aangevraagde activiteiten aan het planologisch regime. Is het omgevingsplan het enige toetselement c.q. toetsingskader voor de planologische toelaatbaarheid van activiteiten? Welk planologisch toetsingskader wordt er gehanteerd indien er voor het gebied waarbinnen de activiteiten plaatsvinden nog geen Omgevingsplan is vastgesteld? | BRBS | |
Bijlage V | Mer-(beoordelings)plichtige besluiten Categorie B3 in bijlage V Ob bevat de mer- (beoordelings)plicht voor ondergrondse mijnbouw, inclusief oppervlakte- installaties. Uit de NvT1 blijkt dat met deze categorie een aantal verschillende categorieën uit het huidige Besluit-mer worden geïntegreerd. Gevolg van deze samenvoeging is dat voor wat betreft oppervlakte-installaties een mer-plicht wordt geïntroduceerd, daar waar het huidige Besluit-mer hiervoor slechts een mer- beoordelingsplicht kent. XXXXXX vraagt zich af waarom deze verruimde mer- plicht is geïntroduceerd, eens te meer nu in de NvT bij het Ob staat vermeld dat een beleidsneutrale omzetting wordt beoogd: “Inhoudelijk is geen wijziging beoogd van de zogenoemde C- en D-lijsten in de bijlage bij het Besluit Milieueffectrapportage” (p. 68). | NOGEPA | |
Bijlage V | In tegenstelling tot het voormalige Besluit milieueffectrapportage bevat kolom 3 van bijlage V Ob (gevallen waarin de mer-beoordeling geldt) geen drempelwaarden. In plaats daarvan geldt voor ondergrondse mijnbouw (categorie B3) de mer-beoordelingsplicht voor alle winningen – alsmede wijzigingen of uitbreidingen daarvan – die betrekking hebben op een gewonnen hoeveelheid van | NOGEPA | NOGEPA verzoekt dan ook deze begrippen (al dan niet met drempelwaarden) nader te specificeren en zo mogelijk de NvT van |
1 Zie Tabel 2 (p. 96) - projecten van bijlage V in relatie tot de mer-richtlijn en het voormalige Besluit milieu-effectrapportage (omzettingstabel).
minder dan 500 ton aardolie of 500.000 mᶟ aardgas per dag. Op pagina 69 van de NvT (artikelsgewijs) bij het Ob valt bovendien te lezen dat de begrippen ‘wijziging of uitbreiding’ ruim moeten worden geïnterpreteerd. Met deze terminologie is echter niet voldoende duidelijk welke situaties nu wel/niet onder de mer-beoordelingsplicht moeten worden geschaard. Dit zou namelijk betekenen dat iedere wijziging, hoe klein ook, mer-beoordelingsplichtig wordt. Dit kan volgens NOGEPA niet de bedoeling zijn geweest. | voorbeelden te voorzien, teneinde onduidelijke situaties te voorkomen. | ||
Bijlage V | Ten opzichte van de huidige MER-systematiek voor omgevingsvergunningen zoals thans neergelegd in het Besluit milieueffectrapportage (meer specifiek de bijlage onderdelen C en D) strekt bijlage V van het ontwerp Omgevingsbesluit in veel meer gevallen tot het moeten opstellen van een mer-beoordeling (artikel 16.43 lid 1 sub b Ontwerp-omgevingswet). | BRBS | Verzocht wordt de MER(- beoordelings)plicht aan te laten sluiten bij de verplichtingen zoals die voortvloeien uit de bijlage, onderdelen C en D, van het huidige Besluit mer. |
Bijlage V, J8 | In de nadere toelichting van de m.e.r.-plichtige projecten onder J8 Industrieterrein is het volgende opgenomen: 'tot de oppervlakte van een industrieterrein worden ook eventuele zones om dat terrein gerekend'. Het is HbR onduidelijk wat met de opmerking wordt bedoeld en welk (rechts)gevolg wordt beoogd. | HbR |
Bijlage 3: Besluit activiteiten leefomgeving
Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) | |||
Artikel AMvB | Reactie | Inbreng door | Mogelijke oplossing |
ALGEMEEN | |||
Algemeen | In het algemeen geldt dat HISWA Vereniging pleit voor: • een nadere duiding tussen scheepswerven en jachtwerven. • een nadere duiding voor perslucht flessen, met onderscheid tussen werkvoorraad en opslag. • nadere duiding voor particuliere verantwoordelijkheden in relatie tot de verantwoordelijkheden van de houder van de inrichting zoals genoemd in het BAL. • afstemming van regelgeving voor drijvende brandstofstations. • afstemming van de richtlijn van de VNG op het BAL, daar de ‘versimpelde’ klasseindeling geen relatie lijkt te hebben met de later geldende eisen in het BAL. • verduidelijking dat de bepaalde eisen die worden gesteld zoals opslag van stoffen betrekking hebben op de (houder van) de inrichting en niet op de aanwezige objecten die eigendom zijn van particulieren (huisjes, caravans, pleziervaartuigen). | Hiswa | |
Algemeen | 1. In het Bal wordt vaak verwezen naar allerhande normen, richtlijnen, etc. Opgepast moet worden dat deze informele regelgeving, waar bedrijven in de praktijk toch keihard mee te maken krijgen, disproportioneel zware eisen stellen omdat m.n. het aan die norm verdienende deel van het bedrijfsleven de dienst uitmaakt bij de normontwikkeling en er totaal geen sprake is van all parties concerned. | Metaalunie, KHN, ION, BOVAG | Verwijzing naar normen richtlijnen beperken tot: die gevallen waar het noodzakelijk/handig is én dan alleen als normen en richtlijnen all parties concerned tot stand zijn gekomen én deze normen en richtlijnen worden gratis beschikbaar gesteld. |
2. Het kunnen kennen van de wetgevingseisen waar je aan moet voldoen, kost heel veel geld als deze normen niet gratis beschikbaar zijn. | |||
Algemeen | Artikel 13 Wbb voorziet in generieke zin in het aanpakken van nieuwe bodemverontreiniging, waarin onder meer een redelijkheidstoets zit. Deze is ook te vinden in de NRB. Thans vindt overleg plaats over de formulering waarin de zorgplicht in de Omgevingswet zal worden vormgegeven. Het is de vraag waar deze redelijkerwijs nu terugkomt. IPPC en Seveso inrichtingen moeten voldoen aan paragraaf 5.4.2. Deze paragraaf legt geen koppeling met de NRB die wel is aangewezen in het BKL Bijlage XX (BBT documenten). Dat vinden wij ongewenst. Dit zou betekenen dat de ruimte die de NRB biedt voor maatwerk en die toch nog vrij onlangs is herzien niet meer geldt. De status van de NRB is nu ook onduidelijk. In de toelichting wordt gesteld dat de NRB als document komt te vervallen terwijl zij wel is opgenomen in Bijlage XX. De NRB geeft meer nuances dan de regels die in het besluit her en der zijn opgenomen. Volgens de toelichting is het beschermingsniveau van de NRB het uitgangspunt (verwaarloosbaar bodemrisico.) Waar de NRB vloeistofkerend toestaat, wordt in het voorstel alleen vloeistofdicht geaccepteerd. Dit is een onnodige en ongewenste aanscherping | VNCI |
Algemeen | Beschermen van de bodem - Vervallen NRB In de Nota van toelichting (NvT) staat met betrekking tot bodembescherming vermeld: “Dit beschermingsniveau wordt ingevuld door per activiteit de minimale voorzieningen voor te schrijven, waarbij de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming 2012 als uitgangspunt heeft gediend. Xx XXX 0000 komt hiermee als document te vervallen.” (NvT, p. 87) Niet alle in de NRB opgenomen activiteiten zijn naar het BAL overgeheveld. Als de NRB vervalt, komen de in de NRB genoemde en als BBT erkende combinaties van maatregelen en voorzieningen voor specifieke bodembedreigende activiteiten waarmee een verwaarloosbaar bodemrisico wordt verkregen, te vervallen. Deze als BBT erkende combinaties zijn relevant voor de bodem-RIE’s van de chemie. Denk hierbij aan combinaties van verpompen, gesloten proces of bewerking, half open proces of bewerking, open proces of bewerking. De vraag is hoe op basis van het BAL aantoonbaar is dat het gewenste beschermingsniveau is gerealiseerd. De noodzakelijke duidelijkheid hierover ontbreekt in het BAL. Het gevaar van het vervallen van de NRB is dat bodembeschermende maatregelen enkel met keurmerken van certificerende instanties geaccordeerd worden door een bevoegd gezag. Dit zal juist leiden tot overregulering en verhoging van administratieve lasten hetgeen in tegenspraak is met het beleid van I&M. | DSM en CSP | |
Algemeen | Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) Het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) bevat de rechtstreeks werkende regels voor de activiteiten die plaatsvinden op de | VHG |
bedrijfslocaties van de ondernemers in de hoveniers- en groenvoorzieningsbranche. Positief hierin is dat deze regels zijn gebundeld in één besluit, en niet zoals in het verleden in het Activiteitenbesluit én de Activiteitenregeling. Voor de activiteiten die plaatsvinden binnen de branche, is geanalyseerd wat de verschillen zijn tussen de huidige situatie en de toekomstige situatie. In onderstaande tabel is gepresenteerd waar we relevante verschillen zien en waar een aanvulling of aanpassing gewenst is. Voor het overgrote deel zien wij echter dat regels in Bal vergelijkbaar zijn met de huidige situatie of dat er sprake is van een geringe afname van de regeldruk, dit laatste wordt toegejuicht door VHG. | |||
Algemeen | bestaande en nieuwe installaties Voor nieuwe installaties, riolen, tanks en dergelijke zijn nieuwe normen acceptabel mits gelijkwaardigheid mogelijk is. Voor bestaande situaties mag dat niet zonder meer worden aangenomen. De concept besluiten hebben daar onvoldoende oog voor. Als voorbeeld geldt bijvoorbeeld tanks of riolen die geen installatiecertificaat hebben of meetverplichtingen die in bestaande installaties niet kunnen worden uitgevoerd. Ook beoordeling door eigen inspecteurs 4.903 moet mogelijk blijven. | VNCI | |
Algemeen | Bij de artikelen inzake aanwijzing van vergunningplichtige activiteiten wordt in het tweede artikellid (bijv. 3.143 tweede lid) bepaald dat ‘andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie’ die ‘rechtstreeks samenhangen met’, ‘in technisch verband staan met’ en gevolgen kunnen hebben voor de emissies en verontreinigingen óf de primaire milieubelastende activiteiten functioneel ondersteunen mede worden gezien als milieubelastende activiteit. Voor activiteiten die functioneel ondersteunend zijn geldt dat hiervoor niet de eis is opgenomen dat deze gevolgen kunnen | BRBS |
hebben voor emissies en verontreinigingen. Waar ligt de grens voor functionele ondersteuning? | |||
Algemeen | De AMvB’s bevatten instructieregels en instructies hoe het bevoegd gezag zijn taken of bevoegdheden moet uitvoeren. De algemene zorgplicht zorgt voor het verdwijnen van veel gedetailleerde regels. Dit is op zich een positieve ontwikkeling maar geeft tegelijk ook zorgen over de ruimte die het bevoegd gezag krijgt en/of neemt om eigen interpretatie er op na te houden. Het is goed dat rekening gehouden kan worden met locatie specifieke omstandigheden in de vorm van maatwerkvoorschriften, tegelijk moet er sprake zijn van een duidelijk en gelijkvormig beoordelingskader om te voorkomen dat er met meerdere maten wordt gemeten. Teksten over geluid, lucht en afvalstoffen moeten nog worden uitgewerkt en zijn in die zin nog niet in een AMvB opgenomen. Ten aanzien van de productie van betonproducten en betonmortel is in de huidige situatie sprake van een zogenoemde OBM (Omgevingsvergunning Beperkte Milieutoets) voor de aspecten luchtkwaliteit, geluid en afvalstoffen. In de nieuwe situatie zal er sprake zijn van een “lichte” omgevingsvergunning: Zaak is het dat het bevoegd gezag zich in het kader van de vergunningverlening beperkt tot de aspecten luchtkwaliteit, geluid en afvalstoffen. Dit moet klip en klaar worden vastgelegd. | VOBN |
Voor betonmortelbedrijven geldt dat deze gelet op hun capaciteit (meer dan 100 ton/hr.) vrijwel allemaal aangemerkt zijn als zogenoemde grote lawaaimakers en daardoor zijn gevestigd op gezoneerde bedrijfsterreinen. Vanwege de aanvoer van grondstoffen liggen de betonmortel centrales veelal ook aan grootvaarwater. Voor betonproducten geldt een capaciteit van 100 ton/dag om te worden aangemerkt als grote lawaaimaker. Een kleiner percentage betonproductenbedrijven zijn gesitueerd op gezoneerde industrieterreinen. In de praktijk zullen voor deze aspecten ook maatwerkregels kunnen worden afgesproken. Producenten die minder produceren dan het genoemde grens hebben in de toekomst alleen met de BAL te maken. Handhaving & bodemvoorziening Naast de vergunningverlening is het aspect van handhaving aandachtsgebied. Het komt voor dat omgevingsdiensten hun eigen accenten leggen. Dit betekent in de praktijk verschillen in handhaving. Een concreet voorbeeld is hierbij de wijze waarop een bodemvoorziening moet zijn uitgevoerd in relatie met slibwater uit de menger en mixer, alsmede het aanbrengen van ontkistingsmiddel op bekisting. Verheugend is het dan ook dat er gewerkt wordt aan een praktischer en hanteerbare definities. (voorstellen hiervoor zijn van de zijde van BFBN en VOBN ingebracht). Zo is de eis voor het aanbrengen van ontkistingsmiddel boven een vloeistofdichte voorziening geschrapt. Productie processen Betonmortel is een halffabricaat. Het product bestemd voor verwerking op de bouwplaats wordt per truckmixer getransporteerd. Voor de productie van betonproducten wordt ook betonmortel gebruikt. Het gereed product wordt met een |
vrachtwagen getransporteerd naar de bouwplaats. Er zijn wat betreft de productie van betonmortel tussen de betonmortelindustrie en de betonproducten industrie overeenkomsten. In de systematiek van de AMvB´s zou waar relevant er zorg voor moeten worden gedragen dat in de betreffende artikelen de teksten niet wezenlijk verschillen. Artikel 4.113 (preventie en hergebruik afvalwater) sluit niet aan bij de praktijk. Droog xxxxxxxx is niet aan de orde en zou overigens strijdig zijn met het beperken van (respirabel kwarts)stof vanuit arbeid hygiënische overwegingen. Ook is het niet mogelijk om alleen maar spoelwater te gebruiken bij het uitwassen van beton. Tevens is sprake van een middelvoorschrift. In het kader van de gekozen systematiek dienen waar mogelijk middelvoorschriften te worden vermeden. Lozingen: Voor de productielocaties die zijn gelegen aan groot vaarwater is er in sommige gevallen ook sprake van lozen op rijkswater. Voor de ondernemer moet het duidelijk zijn welke kaders gelden en wie het bevoegd gezag is. Afvalwater wordt zoveel mogelijk weer ingezet als aanmaakwater (proceswater). Bij extreme hoeveelheden hemelwater, kan het zijn dat opvanginstallaties (bezinkbasins) overstromen en het water zich vermengt met hemelwater en in het oppervlaktewater terecht komt. In de praktijk geeft dit geen echte problemen met de handhaving. Dit willen we graag zo houden. | |||
Algemeen | De herziening van het omgevingsrecht om te komen tot bundeling en vereenvoudiging wordt gesteund door Branchevereniging VHG. In de huidige situatie wordt door de ondernemers in de hoveniers- en groenvoorzieningsbranche veel regeldruk ervaren en is voor ondernemers niet altijd duidelijk welke regelgeving van toepassing is. | VHG |
De bundeling in één Omgevingswet, uitgewerkt in vier AMvB ‘s ziet Branchevereniging VHG als een enorme verbetering ten opzichte van het huidige omgevingsrecht. Een belangrijk aspect voor vereenvoudiging is ook de wijze waarop wet- en regelgeving te raadplegen is. Hoewel nu nog niet duidelijk is hoe dit uitgewerkt gaat worden, wil Branchevereniging VHG wel de wens uitspreken om regelgeving eenvoudig centraal op te kunnen vragen. In de huidige situatie is het voor ondernemers bijvoorbeeld erg tijdrovend om te achterhalen wanneer binnen een gemeente een kapvergunning aangevraagd moet worden. | |||
Algemeen | De NRB is een document dat door SIKB beheerd wordt. Het document is wetenschappelijk niet onderbouwd en is gestoeld op een ‘gut feeling’ van benodigd geachte maatregelen welke veelal al jaren worden toegepast. Het opnemen van stukken uit de NRB in de besluiten maakt dat voortschrijdend inzicht en verbeteringen van de NRB waarbij rekening gehouden kan worden me innovaties en nieuwe inzichten, geen waarde meer hebben. Ook is bij het overnemen van de NRB-delen in verschillende artikelen onjuist en onvolledig gewerkt. Bij verschillende artikelen is de omschrijving onjuist en onvolledig en is de mogelijkheid voor het gebruik van maatwerk niet of onvoldoende opgenomen. Indien enkel zou worden verwezen de NRB en andere vergelijkbare documenten wordt hetzelfde beschermingsniveau geboden en blijft de mogelijkheid om verbetering en nieuwe inzichten op het juiste niveau goed te herzien en door te voeren. Een van de omissies bij de overname van delen van de NRB is dat er in de NRB veelal verschillende combinaties van voorzieningen en maatregelen staan aangegeven en maatwerk ook mogelijk was. Dit is niet overgenomen in de besluiten en hierbij is enkel een | Shell | In de artikelen enkel verwijzen naar de NRB, en vergelijkbare documenten, als document en niet delen uit de NRB opnemen in de besluiten. Hiermee wordt voorkomen dat de NRB foutief/onvolledig etc. wordt overgenomen en wordt tevens de mogelijkheid geboden dat onder het beheer van SIKB de NRB kan worden geactualiseerd en aangepast aan nieuwe inzichten en ontwikkelingen zonder dat de besluiten moeten worden herzien. |
variant opgenomen. Daarnaast zijn voorschriften voor aanvullende inspecties opgenomen welke niet in de NRB staan. Dit is zowel een beperking van de mogelijkheden om tot een verwaarloosbaar beschermingsniveau te komen als een verzwaring van de inspectieverplichtingen. | |||
Algemeen | Decentrale afwegingsruimte De hoofdregel uit de Omgevingswet is ‘decentraal, tenzij’. Het concept Omgevingsbesluit geeft invulling aan de ‘tenzij’ door helder te maken wat de uitzonderingen daarop zijn. Er is daarbij gezocht naar aansluiting op de huidige praktijk en verbetering. Voor het gebruik van spoorwegen is van belang, dat er in de praktijk regelmatig projecten zijn, waarvan plaatselijk de pijn wordt ervaren, maar waarvan evident is, dat het landelijke belang ervan (veel) groter is, dan het plaatselijk nadeel. Bovendien kan deze decentralisatie leiden tot een gebrek aan uniformiteit en transparantie. Regeldruk en lasten nemen onevenredig toe als in iedere gemeente andere voorwaarden gelden; dat wordt onwerkbaar. In die situaties moeten de bevoegdheden bij voorkeur niet liggen bij het plaatselijk bestuur, maar bij het Rijk. Er moet in ieder geval een mogelijkheid zijn voor de rijksoverheid om regels en besluiten die als (hoofd)onderwerp hebben de hoofdrailinfrastructuur, de emplacementen/ rangeerterreinen en werkplaatsen die landelijk van belang zijn, door te zetten. Dat laatste kan via het Projectbesluit. Het is dan echter wel aan het Rijk om hier daadwerkelijk invulling aan te geven. Een meer structurele oplossing voor de spoorsector die ook meer rechtszekerheid biedt, zou kunnen zijn het vastleggen, dat de Minister bevoegd gezag is. | NS |
Algemeen | Deze (concept)regelgeving maakt deel uit van een omvangrijk wetgevingsproces dat moet leiden tot een volledige herziening (herschikking) van het omgevingsrecht. De daartoe strekkende Omgevingswet waar onderhavige AMvB’s onder komen te hangen, is gepubliceerd in het Staatsblad. Een invoeringswet en - besluit zijn thans in voorbereiding. Deze bevatten overgangsbepalingen, de intrekking van wetgeving en nadere invulling van de Omgevingswet. Een (concept)tekst van deze invoeringsregelgeving is evenwel nog niet beschikbaar; deze wordt thans op ambtelijk niveau voorbereid. Dit is niet zonder belang omdat voor NS relevante onderwerpen uit het Besluit activiteiten leefomgeving nog niet bekend zijn en deel zullen gaan uitmaken van deze invoeringsregelgeving. Dat betreft § 3.8.9 over Spoorwegemplacementen en Hoofdstuk 9 over Activiteiten rond spoorwegen. De regelgeving voor deze onderwerpen is nog in voorbereiding en zal zorgvuldig moeten worden afgestemd op de regels die in het voorziene Aanvullingsbesluit geluid Omgevingswet zullen worden opgenomen over de doorgaande hoofdspoorwegen. Wij begrijpen dat de Invoeringswet en alle overige regelingen die daarbij worden gepresenteerd, ook aan een OIM-consultatie zullen worden onderworpen. NS zal graag in het kader van de t.z.t. te houden OIM-consultatie van deze instellingswet hierop reageren. | NS | |
Algemeen | Door knip en plakwerk is de terminologie voor de verschillende druktechnieken in de bepalingen niet op elkaar afgestemd wat tot verwarring leidt evenals de toelichtingen. Verder zijn er druktechnieken weggevallen. Verder zijn de digitale druktechnieken niet opgenomen | KVGO |
Algemeen | Doordat de wetgeving per activiteit is beschreven, zijn diverse milieuthema’s versnipperd in het besluit opgenomen. Hierdoor zijn onbedoelde veranderingen t.o.v. de vigerende wetgeving minder zichtbaar en is een check daarop zeer tijdrovend. Doorgevoerde veranderingen zijn niet in alle gevallen beleidsneutraal uitgevallen, terwijl tegelijkertijd de tijd ontbreekt om de impact van alle veranderingen in de, praktisch gezien, te korte consultatieperiode te toetsen. De AMvB’s mogen er niet toe leiden dat een bedrijf als gevolg van de omzetting plotseling in overtreding is, waar het op dit moment wel voldoet aan alle eisen. | SNR | Een algemene disclaimer opnemen, waarin wordt vastgelegd dat de beleidsintentie van de Omgevingswet en de 4 AmvB’s was om uitsluitend beleidsneutrale wijzigingen door te voeren en dat waar dit in een later stadium in de praktijk anders blijkt te zijn, de oude regels inhoudelijk leidend zullen zijn en als maatwerkregels toegepast mogen/zullen worden. |
Algemeen | Er is een sterke opkomst van particuliere aanbieders van horeca (zoals aanbieders AirBnB). Deze groep wordt vaak ontzien als het gaat om wet- en regelgeving. Ten onrechte omdat particulieren eigenlijk een soort hotel of restaurant runnen. | KHN | Gelijke behandeling particulieren/professionals. Ook op het gebied van bijv. milieu. |
Algemeen | Er is een sterke opkomst van particuliere aanbieders van logies (zoals aanbieders AirBnB). Deze groep wordt vaak ontzien als het gaat om wet- en regelgeving. Ten onrechte omdat particulieren eigenlijk een soort hotel runnen. Een manier om regelgeving tussen professionele en particuliere aanbieders van logies meer gelijk te trekken is om te bezien of er ook minder regelgeving professionele aanbieders mogelijk is. | KHN | Gelijke behandeling particulieren/profesionals. Ook op het gebied van bijv. milieu. Toetsen of minder regelgeving ook voor professionele aanbieders mogelijk is. |
Algemeen | Er wordt in diverse artikelen verwezen naar PGS normen, zonder versie / datum toevoeging. Er worden geen overgangstermijnen genoemd. Ook wordt in de huidige PGS normen geen onderscheid gemaakt tussen bestaande en nieuwe installaties. Hierdoor wordt een herziene PGS versie meteen van kracht. Bestaande installaties kunnen hier vaak niet meer op aangepast worden. | Heineken | Onderscheid tussen bestaande en nieuwe installaties opnemen in de regels of in de PGS normen zelf (zoals ook bij bouwregels is gebeurd). Zorg dat controles worden uitgevoerd op beëindiging van activiteiten. |
Controle op beëindiging van meldingsplichtige activiteiten dient wel plaats te vinden. Op b.v. beëindiging gesloten bodemsysteem vindt dit vaak onvoldoende plaats, | |||
Algemeen | Het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) bevat de rechtstreeks werkende regels voor de activiteiten die plaatsvinden op de bedrijfslocaties van de ondernemers in de hoveniers- en groenvoorzieningsbranche. Positief hierin is dat deze regels zijn gebundeld in één besluit, en niet zoals in het verleden in het Activiteitenbesluit én de Activiteitenregeling. Voor de activiteiten die plaatsvinden binnen de branche, is geanalyseerd wat de verschillen zijn tussen de huidige situatie en de toekomstige situatie. In onderstaande tabel is gepresenteerd waar we relevante verschillen zien en waar een aanvulling of aanpassing gewenst is. Voor het overgrote deel zien wij echter dat regels in Bal vergelijkbaar zijn met de huidige situatie of dat er sprake is van een geringe afname van de regeldruk, dit laatste wordt toegejuicht door VHG. | VHG | |
Algemeen | Het toestaan dan wel uitsluiten van maatwerk wordt onvoldoende begrenst. Het toestaan zou ten allen tijde moeten worden beargumenteerd, zowel bij extra en aanvullende regels/voorschriften als bij het niet van toepassing verklaren van regels/voorschriften. | SNR | |
Algemeen | Hotels kunnen op diverse terreinen te maken krijgen met het BAL (energie, zwemwater etc.). Het verdient aanbeveling om in het bijzonder rekening te houden met de totale nieuwe hoeveelheid regeldruk en lastenverzwaring die op deze groep afkomt. | KHN | Extra regeldruk en lastenverzwaring toetsen hotels. |
Algemeen | In 2008 zijn de regels waaraan activiteiten in de horecasector moeten voldoen opgenomen in het Activiteitenbesluit. Een belangrijke toetssteen is steeds geweest, dat de sector daarvan niet slechter mocht worden. Dat is na veel debat geregeld, onder meer in het overgangsrecht, door het onmogelijk maken van gebiedsgericht maatwerk en door het voorkomen dat maatwerk kon worden gebaseerd op algemene zorgplicht. Het is voor de horecasector van levensbelang, dat zij als gevolg van de stelselherziening niet in een slechtere positie komt. Dat zou het geval kunnen zijn, als gemeenten in omgevingsplannen geluidsvoorschriften gaan stellen die tot extra kosten voor de sector leiden. Elke dB reductie kost de ondernemer globaal 8000 euro. | KHN | Om te voorkomen dat de sector er slechter van wordt, zou aan artikel 5.43 een instructieregel kunnen worden toegevoegd, waarin wordt aangegeven dat in een omgevingsplan bepaalde regels in acht moeten worden genomen inzake het geluid door bedrijfsmatige activiteiten in de horecasector. Van die regels mag dan ook niet ten nadele van de sector worden afgeweken bij de beoordeling van een afwijkactiviteit. Dit naast andere (overgangs)regels die ervoor moeten zorgen, dat de sector niet slechter wordt van de stelselherziening. Graag treedt KHN in overleg over artikel 5.43 BKL en de uitwerking daarvan in de Nota van toelichting. |
Algemeen | In de hoofdstukken 3 en 4 worden een groot aantal termen gebruikt die niet nader gedefinieerd zijn in bijlage I van het Ontwerpbesluit activiteiten leefomgeving. Tot deze termen behoren (niet limitatief opgesomd) onder andere de begrippen ‘mechanisch bewerken’, ‘recyclen’, ‘bewerken’, ‘breken van puin’, ‘verkleinen’ en ‘sorteren’. Verzocht wordt alle thans niet in bijlage I gedefinieerde termen alsnog op te nemen in deze bijlage. Meer concreet: valt de activiteit sorteren onder de definitie van ‘recycling’ of de definitie van ‘verwerken’? | BRBS | |
Algemeen | In de NvT staat: “Er is een beleidsmatige voorkeur voor brongerichte maatregelen en voorzieningen ter bescherming van de bodem. Hierbij kan gedacht worden aan procedures om het | Shell | Het voor alle betrokkenen eenieder, eigenaar/operator, vergunningverlener en handhaver helder, maken dat |
risico op verontreiniging van de bodem te voorkomen, zoals het vervangen van bodembedreigende stoffen door stoffen met minder risico, vermindering van voorraden, en het bundelen van bodem bedreigende activiteiten.” NRB-voorzieningen die zijn opgenomen zijn allen voorzieningen die tot doel hebben een mogelijke lekkage uit het primaire systeem op te vangen. Doordat deze voorzieningen nu verplicht zijn, wordt innovatie ter voorkoming van primaire lekkages niet gestimuleerd: investeringen in preventieve maatregelen en voorzieningen aan het primaire systeem, worden niet gecompenseerd met een reductie van het secondaire systeem. Derhalve wordt onderzoek naar verbeteringen aan het primaire systeem beperkt gestimuleerd en worden innovaties beperkt. Verder worden bij betere primaire systemen voorzieningen aangelegd welke geen significante reductie hebben in het risico, waardoor deze in feite enkel een nadelig milieu-effect hebben: Het aanleggen en onderhouden van niet nuttige voorzieningen heeft een negatieve impact, zonder dat er een positieve impact tegenover staat. Natuurlijk is het wenselijk dat er naast een maatwerk optie ook een ‘kant-en-klaar’ pakket aan voorzieningen en maatregelen kan worden toegepast om te voorkomen dat iedere eigenaar/operator een maatwerk-optie moet uitwerken. | helder heeft wat afdoende bescherming is, zonder dat dit leidt tot het ‘dichtzetten’ van vernieuwing en het onnodig (zonder milieu-winst) aanleggen en onderhouden van voorzieningen. Hiervoor zijn drie zaken: 1) een heldere definitie van het minimale beschermingsniveau (meetbaar en aantoonbaar) 2) een methode (helder, consistent en met meetbare/berekenbare criteria) om aan te geven hoe het behalen van het beschermingsniveau kan worden aangetoond. 3) Verder een pakket aan voorzieningen en maatregelen waarmee bij toepassing het benodigde beschermingsniveau zeker wordt gehaald (bv combinaties van voorzieningen en maatregelen uit de NRB). | ||
Algemeen | In het Bal wordt vaak verwezen naar (PGS) normen en richtlijnen. Deze krijgen daarmee de status van regelgeving, terwijl ze nooit met dat oogmerk zijn opgesteld. Dit leidt in enkele gevallen tot disproportionele zware eisen. In vele gevallen wordt ook verwezen naar een gehele norm of richtlijn en niet een specifiek deel daaruit, waarmee onvoldoende duidelijk is welke verplichting in het concrete geval uit die norm of richtlijn voort zou moeten vloeien. Tevens wordt vaak verwezen naar normen en richtlijnen zonder versie/datum toevoeging en zonder overgangstermijnen. Een | SNR | Verwijzing naar (gehele) normen en richtlijnen beperken. Waar tussen de betrokkenen consensus bestaat dat de gerefereerde norm/richtlijn als eis waarde toevoegt, deze specifieke eis (en versie) opnemen. Onderscheid tussen bestaande en nieuwe installaties opnemen in de regels. |
herziene versie wordt meteen van kracht, terwijl bestaande installaties hier vaak niet meer op kunnen worden aangepast en ook niet automatisch aan nieuwe (organisatorische) maatregelen kunnen voldoen. | |||
Algemeen | instemming op hoofdlijnen Ob, Bkl en Bal inbouw Ontgrondingenwet en relevante Milieuwetgeving voor grootschalige zand- en grindwinning | FODI | |
Algemeen | Leges De heffing van leges is nog onvoldoende transparant geregeld. Bovendien zou de hoogte van de leges naar beneden kunnen worden bijgesteld als gevolg van de hele stelselherziening van de Omgevingswet. Door de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen vervalt de toets aan het Besluit bouwwerken leefomgeving (“Bbl”). Door de invoeringswet vervalt (mogelijk en misschien deels) de toets aan het omgevingsplan. Daarvoor hoeven dan ook geen leges meer te worden geheven. Daarnaast begrijpt NS dat voor de omgevingsvergunning milieu straks ook leges geheven zouden mogen worden. Ook het legesverbod uit de Wet bodembescherming verdwijnt eveneens, op grond van de Aanvullingswet bodem. NS is geen voorstander van het uitbreiden van de grondslagen voor leges. Positief is het voornemen om vast te leggen dat voor meldingen geen leges verschuldigd zijn (NvT Bbl, p. 205). | NS | |
Algemeen | Maak een lijst van (niet)appellabele besluiten Wij stellen voor een lijst op te stellen met typen beslissingen die kwalificeren als een ‘besluit’ in de zin van de Algemene wet bestuursrecht met rechtsbescherming en een lijst van besluiten | NS |
waarvan niet evident is dat dit besluiten zijn waar rechtsbescherming tegen open staat. Voorbeelden zijn het flexibiliseringsbesluit tot overdracht van bevoegdheid op grond van artikel 5.16 Omgevingswet en de voorkeursbeslissing als bedoeld in afdeling 4.1 Omgevingsbesluit. | |||
Algemeen | Maak een transponeringstabel Voorts stellen wij voor om een transponeringstabel op te stellen, waarmee bepalingen uit de “oude regelgeving” gekoppeld worden aan de nieuwe bepalingen uit de Omgevingswet en de voorliggende regelgeving. Dit maakt deze nieuwe regelgeving veel toegankelijker. Ook helpt dit om vigerende en ook onder het nieuwe recht nog relevante rechtspraak te koppelen aan de nieuwe bepalingen. | NS | |
Algemeen | Meldingsplicht Een aantal regels uit het huidige Activiteitenbesluit gaat over naar het Bal, andere regels (geluid, geur en externe veiligheid) gaan naar instructieregels onder het Besluit kwaliteit leefomgeving (“Bkl”). Die keren dus weer terug via het omgevingsplan. Nieuw is het opnemen van een algemeen verbod in het omgevingsplan om een activiteit te starten zonder dit eerst te hebben gemeld. In het kader van de verplichting om te melden merkt NS het volgende op. Er dient duidelijk te worden vastgelegd wat de status is van een melding. Dit zodat duidelijk is wat de gevolgen zijn van het wel of niet melden en of er een bevestiging van de melding moet worden afgewacht of niet en wat de status daarvan is. Wel of geen Awb besluit (beschikking). Indien sprake is van een beschikking zou moeten worden vastgelegd binnen welke termijn deze dient te worden genomen en bij gebreke waarvan de melding wordt geacht te zijn goedgekeurd. Dan weet de initiatiefnemer waar hij aan toe is. (zie o.a. over de melding de conclusie van Xxxxxxxxxxxx: ECLI:NL:RVS:2014:4116 en de | NS |
daaruit voortvloeiende uitspraak ABRvS 14-01-2015, AB 2015/218.). Dit moet duidelijk worden geregeld. | |||
Algemeen | Met betrekking tot bodemenergiesystemen, merken wij op dat de beschrijving van lozing niet aansluit bij de handreiking lozingen die wordt gebruikt in de branche. | KWA | |
Algemeen | Milieubelastende activiteit De term “milieubelastende activiteit” geeft een negatief beeld van de zaken die in dit besluit geregeld zijn, waarbij er ook activiteiten zijn die niet milieubelastend zijn. Wellicht is “milieuactiviteit” of “activiteit” een betere omschrijving. | DSM en CSP | |
Algemeen | Op diverse plaatsen wordt maatwerk voor meet- of rekenmethoden uitgesloten. Dit is te beperkend. Juist in meet- en rekenmethodes vindt veel ontwikkeling plaats, waardoor het uitsluiten van maatwerk tevens leidt tot het stopzetten van innovatie en ontwikkeling of zelfs het terugdraaien van ontwikkelingen die reeds hebben plaatsgebonden. | SNR | Maatwerk ten allen tijde toestaan bij meet- en regelmethoden, waarbij de gebruikte methode altijd te herleiden moet kunnen zijn naar standaard methoden indien dat relevant is. |
Algemeen | Overgangsrecht Met betrekking tot het in de invoeringswetgeving vast te leggen overgangsrecht vraagt NS zich met enige zorg af of er geen problemen ontstaan in de periode dat de Omgevingswet al van kracht is terwijl er nog gewerkt moet worden met de huidige bestemmingsplannen, die alleen in naam en van rechtswege Omgevingsplan zijn geworden. Het overgangsrecht zal derhalve op dit aspect een regeling moeten bevatten om te voorkomen dat discrepantie of onduidelijkheid ontstaat. | NS | |
Algemeen | Participatie In de Omgevingswet wordt ingezet op het bieden van mogelijkheden aan het publiek tot “vroegtijdige participatie”. Als dat betekent, dat er voorafgaande aan de mogelijkheid een zienswijze in te dienen op een ontwerpbesluit een extra inspraakronde rond komt, is dat een verzwaring van de huidige | NS |
procedure. NS gaat daar niet vanuit. NS vindt het wel nuttig dat er een handreiking komt inzake de (benodigde) participatie die kan worden georganiseerd door de initiatiefnemer, afhankelijk van de aard en gevolgen van een project. | |||
Algemeen | PGS-en benoemen als BBT documenten In het BAL worden een aantal PGS-en worden genoemd waaronder PGS 30 en 31. PGS 29 is niet genoemd. Dit lijkt niet volledig. Daarnaast wijzen wij er nadrukkelijk op dat een PGS een richtlijn is waarbij gelijkwaardigheid en maatwerk op basis van een inschatting van de risico’s voorop staat en secundair middelvoorschriften. | DSM en CSP | |
Algemeen | Pseudoregelgeving NS kan niet overzien of en in hoeverre alle (pseudo)regelgeving die bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt te vervallen wel gemist kan worden. Het is niet duidelijk of bijvoorbeeld de brochure van de VNG “Bedrijven en milieuzonering” en de Handleiding Industrielawaai blijft bestaan. Kan daar duidelijkheid over worden verschaft? | NS | |
Algemeen | Richtlijn bodembescherming atmosferische bovengrondse opslagtanks De verwijzing naar de richtlijn bodembescherming atmosferische bovengrondse opslagtanks ontbreekt. Deze richtlijn wordt in alle vergunningen op de Chemelot Site gebruikt waar sprake is van opslag in atmosferische bovengrondse opslagtanks om te toetsen of afdoende maatregelen aanwezig zijn om bodembescherming te waarborgen. Voornoemde richtlijn geeft veel duidelijkheid op voorhand aan het bevoegd gezag inzake welke maatregelen genomen kunnen worden. Verzoek is om de richtlijn toe te voegen. | DSM en CSP |
Algemeen | Verbeter de toegankelijkheid Een grote hoeveelheid nu nog bestaande lagere regelgeving wordt op een geharmoniseerde wijze gestroomlijnd en ondergebracht in deze vier AMvB’s. Dat is een verbetering die NS toejuicht. Niettemin bevatten de bepalingen uit de Omgevingswet en onderhavige AMvB’s veel verwijzingen naar andere bepalingen en naar andersoortige documenten, zoals NEN 5725 en 5740 (zie artikel 5.2, bodemonderzoek), NTA 8029 (artikel 5.13), AS SIB 6700 en BRL SIKB 7700 (artikel 5.16), de BBT conclusies van artikel 13 leden 5 en 7 van de Richtlijn Industriële Emissies (artikel 5.18a), de lange reeks ISO- en NEN-normen die in artikelen als 4.263 (normbladen bemonstering, conservering en analyse) 4.268, 4.281 en 5.26 (meetmethoden) wordt genoemd. Samen met de keuze voor korte teksten maakt dit de regelgeving niet makkelijk leesbaar en niet goed toegankelijk. Het zou de gebruiker kunnen helpen indien het Ministerie toelichtende documentatie ter beschikking stelt met (eventueel per onderwerp) een geïntegreerde lijst van begrippen, hun betekenis en de plaats in de regelgeving, waar dit onderwerp primair wordt geregeld. Daarnaast is het wenselijk als de overheid de vrije (d.w.z.: gratis) toegang zou bieden tot alle documenten, waarvan zij zelf het gebruik verplicht stelt. Dit is een onderwerp dat met betrekking tot NEN-normen tot aan de Hoge Raad is uitgeprocedeerd, met een afloop in het voordeel van de Staat. Naar het oordeel van NS is het thans aan de wetgever om te bepalen dat ook dergelijke algemene verbindende voorschriften kosteloos aan een ieder ter beschikking worden gesteld. | NS |
Algemeen | Verduidelijking diverse begrippen in het Bal Op een aantal plaatsen introduceert het Bal het begrip “locatie”. Gezien het veelvoudige gebruik stelt NS voor om een definitie van ”locatie” in het Bal op te nemen. Daarbij zou NS graag de visie van de opsteller van het Bal vernemen op de onderlinge relatie tussen de begrippen “activiteit”, “activiteit, die activiteiten omvat (artikel 3.243)”, en “functioneel ondersteunen” en (in tegenstelling tot?) “direct samenhangen.” NS ziet met belangstelling uit naar een heldere uiteenzetting van het verschil tussen activiteiten die op een locatie rechtstreeks samenhangen en elkaar ondersteunen etc. en daarmee een “milieubelastende activiteit” vormen enerzijds en het nu bekende (en door de rechter nauwkeurig afgebakende) begrip “inrichting”. Zo mogelijk kan daarbij worden ingegaan op de voordelen van deze wijziging. Daarnaast lijkt het niet gewenst als het Bal gaat leiden tot per gemeente verschillende bouweisen en duurzaamheidseisen ten aanzien van energiebesparing en duurzaamheid. | NS | |
Algemeen | Vergunningplichtige en vergunningvrije milieubelastende activiteiten In de Voorpublicatie tot wijziging van het Besluit Omgevingsrecht, het Besluit Milieueffectrapportage en het Besluit algemene regels milieu mijnbouw2 (“Voorpublicatie”) wordt voor wat betreft de vergunningplicht voor milieuaspecten in de opsporingsfase vooruitgelopen op de Ow. Zo regelt de Voorpublicatie dat voor mobiele installaties op land en in oppervlaktewater (waaronder de territoriale zee), waarmee een boorgat wordt aangelegd, uitgebreid of gewijzigd in de | NOGEPA | - |
2 Zie Staatscourant 2016 nr. 22395, Voorpublicatie tot wijziging van het Besluit omgevingsrecht, het Besluit milieu-effectrapportage en het Besluit algemene regels milieu mijnbouw (vergunning aanleg boorgat), 3 mei 2016.
opsporingsfase een omgevingsvergunning vereist zal zijn.3 Het resultaat van dit besluit is dat de minister meer regie kan voeren op de locatie en de aanleg, wijziging of uitbreiding van een boorgat, waardoor recht wordt gedaan aan het belang van veiligheid en de maatschappelijke vragen rond mijnbouwactiviteiten. | |||
Algemeen | Voor bestaande horeca is behoud van het overgangsrecht van het activiteitenbesluit essentieel. Bedrijven moeten gevrijwaard blijven van extra maatregelen door normaanscherping. Omdat niet duidelijk is hoe dit overgangsrecht precies vorm gaat krijgen, is een nauwkeurige beoordeling voor de eventuele gevolgen onvoldoende te overzien. | KHN | Nauw aansluiten bij het activiteitenbesluit. |
Algemeen | Wij hebben gekeken naar uw vragen en kunnen aangeven dat wij voor veel activiteiten geen veranderingen zien. Wij merken wel op dat door alle wetgeving per activiteit onder te verdelen diverse milieuthema’s versnippert in het besluit zijn opgenomen. Hierdoor is het moeilijk te doorgronden wat het exacte beleid is ten aanzien van een thema en of veranderingen zijn doorgevoerd ten opzichte van de vigerende wetgeving. Bij een eerste publicatie van het besluit liggen de specifieke thema’s voor de diverse activiteiten nog op één lijn. Wij achten de kans groot dat een thema, op termijn, voor een specifieke activiteit uit de maat gaat lopen bij aanpassingen van de wetgeving. Bijvoorbeeld: de luchtemissiegrenswaarden zijn nu vanuit een algemeen hoofdstuk (hoofdstuk 2 Activiteitenbesluit) per activiteit opgenomen. In het Bal is dit niet het geval. Luchtemissie-eisen zijn per activiteit opgenomen. Dit betekent dat het lastiger is om de achterliggende algemene gedachten voor het opstellen van bepaalde emissiegrenswaarden te doorgronden. | KWA |
3 Zie voor deze nieuwe vergunningplicht Artikel I onder A van de Voorpublicatie.
Er dient nu per activiteit te worden bepaald of er bijzondere/andere emissiegrenswaarden gelden of niet. | |||
Algemeen | Wij worden graag meer direct betrokken (dan tot nog toe) bij de verdere uitwerking, met name van het (te vage) begrip ‘activiteit’. Onduidelijke en multi-interpretabele begrippen zijn verlammend voor de praktijk en leiden tot eindeloze procedures en slepende rechtszaken. | FME-CWM | |
Algemeen | Wij zouden graag duidelijk in de wetgeving vastgelegd zien dat het bevoegd gezag haar besluiten goed en duidelijk motiveert. Nu krijgt het bevoegd gezag mogelijkheden tot het stellen van strengere en aanvullende voorschriften. De criteria waar onder zij dit mogen doen zijn erg ruim geformuleerd. Dit gaat ongetwijfeld toe leiden dat lokale verschillen ontstaan in opgelegde voorschriften. | KWA | |
HOOFDSTUKKEN | |||
Hfds. 3 | BAL hfd 3 ExxonMobil voert een aantal bedrijfstakoverstijgende activiteiten uit afdeling 3.2 BAL uit en valt daarmee onder de algemene regels voor deze activiteiten. Daarnaast valt ExxonMobil voor wat betreft de raffinaderij en de chemische fabrieken onder de specifieke activiteiten “Raffinaderij” uit § 3.3.1 respectievelijk “Chemische industrie” uit § 3.4.3. Het is onduidelijk of daarnaast nog andere algemene regels van toepassing kunnen zijn, omdat de ExxonMobil raffinaderij als onderdeel van de bedrijfsvoering activiteiten uitvoert die (deels) overeenkomen met activiteiten uit een andere sector, bijv. de metaalindustrie (§3.4.1) of laboratoriumdiensten (§3.7.5). Indien de activiteiten van ExxonMobil ook onder de algemene regels zouden vallen van deze andere milieubelastende activiteiten die wij niet als hoofdactiviteit uitvoeren, zou dat leiden tot een veelvoud aan algemene regels. Het zou voor ons ondoenlijk zijn de bijbehorende honderden extra bepalingen na te gaan. ExxonMobil | ExxonMobil |
pleit er daarom voor om standaard alleen de regels met betrekking tot de hoofdactiviteit (Raffinaderij of Chemische Industrie) en de bedrijfstakoverstijgende activiteiten (zoals Seveso-inrichting) van toepassing te verklaren en alle overige regels standaard niet van toepassing te verklaren. Dit voorkomt verwarring en zorgt voor een duidelijke en overzichtelijke structuur. Bij de vergunning kunnen dan andere regels worden betrokken als daar behoefte aan is. | |||
Hfds. 3 | Hoofdstuk 3 algemeen: De activiteit is bepalend voor de vraag of sprake is van vergunningplicht en het is dus van belang dat deze activiteit helder en eenduidig is beschreven. In een aantal afdelingen in Hoofdstuk 3 Bal is dat ook zo. Op veel plaatsen is dat niet het geval, daar wordt tot de activiteit mede gerekend een aantal werkzaamheden/installaties ‘die er om een of andere reden een beetje bij horen’. Hoe dat moet worden bepaald, en tot hoe ver dat gaat, is onduidelijk. Een voorbeeld is art. 3.54 Bal: Artikel 3.54 (milieubelastende activiteit) 1. Het raffineren van aardolie en gas is een milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1. 2. Deze activiteit omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die: a. hiermee rechtstreeks samenhangen, in technisch verband staan, en gevolgen kunnen hebben voor de emissies en verontreiniging, of b. deze functioneel ondersteunen. Deze passage is in bijna alle afdelingen in hoofdstuk 3 Bal identiek toegepast. Zoeken op trefwoord levert bijna 90 treffers, nagenoeg alle binnen de artikelen maar helaas niet in de NvT. In enkele regels duiken er daardoor meerdere compleet nieuwe begrippen op: | FME-CWM | - |
- Locatie Daarvan wordt geen definitie gegeven. De NvT is daarin tegenstrijdig. In de toelichting op art. 2.8 Bal wordt bijvoorbeeld opgemerkt dat: Met de locatie die in het artikel wordt genoemd, wordt de begrenzing van de milieubelastende activiteit bedoeld. Deze begrenzing van de activiteit zal bij aanvraag van de omgevingsvergunning door de aanvrager moeten worden aangegeven. Elders worden andere definities van ‘locatie’ gegeven. Bij gasdrukmeet- en regelstations is dat de perceelsgrens, ook het voorbeeld met betrekking tot een grafisch bedrijf geeft aan dat aldaar met ‘locatie’ het gehele bedrijf wordt bedoeld. Evenzo de bedrijven met een IPPC-installatie waarover wordt aangegeven dat de locatie in de meeste gevallen overeenkomt met de feitelijke begrenzing van de inrichting zoals dat nu geldend recht is: de feitelijke situatie bij veel bedrijven met een IPPC-installatie is echter dat deze installatie maar een beperkt deel uitmaakt van de gehele inrichting dus die vooronderstelling is sowieso niet juist. Verwarrend is daarnaast, dat in de Hoofdstukken 3 en 4 Bal ook her en der wordt gesproken van ‘bedrijfslocatie’ waarvan de artikelsgewijze toelichting van de NvT op p. 74/75 aangeeft: Een bedrijfslocatie is een locatie waar bedrijfsmatige activiteiten in een zekere omvang en zekere begrenzing worden ondernomen. De reikwijdte van bedrijfslocatie is vergelijkbaar met die van een inrichting onder de Wet milieubeheer. - Rechtstreeks samenhangen, in technisch verband staan, en gevolgen kunnen hebben voor de emissies en verontreiniging Dit samenstel van criteria is kennelijk bedoeld als opvolger van het huidige criterium ‘technische bindingen’. Een eerste vraag is |
waarom dat dan niet op die manier is verwoord, maar met veel omhaal van woorden waardoor wordt gesuggereerd dat er ineens iets heel anders aan de hand is. Los daarvan leveren nieuwe termen als ‘rechtstreeks’ en ‘technisch verband’ interpretatie- discussies op waarbij het ongetwijfeld zo zal zijn dat er bij identieke situaties, door verschillende omgevingsdiensten anders geoordeeld zal worden over hetgeen binnen deze criteria valt. Ook de definitie in de begrippenlijst (Bijlage 1 Bal) schept weinig duidelijkheid. Andere milieubelastende installatie: vaste technische eenheid waarin een of meer activiteiten en processen en ook andere op dezelfde locatie ten uitvoer gebrachte en daarmee rechtstreeks samenhangende activiteiten plaatsvinden die technisch in verband staan met die activiteiten en processen en gevolgen kunnen hebben voor de emissies en de verontreiniging, maar geen ippc- installatie - Functioneel ondersteunen Daarvan wordt in het geheel geen definitie of toelichting gegeven, maar zegge en schrijve één onduidelijk voorbeeld waarbij ook de vraag is waarin het onderscheidend is van het criterium ‘in technisch verband staan’. Daarbij is de vraag wat nu eigenlijk de meerwaarde is. Het toevoegen van (mogelijk aanwezige) extra activiteiten aan de milieubelastende hoofdactiviteit heeft alleen zin, als vaststaat dat deze er inderdaad zijn én dat daar algemene voorschriften voor zouden moeten gelden dan wel dat deze extra activiteiten in het kader van een vergunning gereguleerd dienen te worden. De NvT geeft daarin weinig houvast: deze gaat slechts bij enkele hoofdactiviteiten in op de vraag wat daar dan onder zou vallen (met name bij de grafische en de landbouwprocessen) maar komt |
ook daar niet veel verder dan algemeenheden in de sfeer van “bijvoorbeeld” en “zoals”. Sterker nog: als bij de genoemde twee activiteiten wordt gekeken naar hetgeen volgens de NvT mede zou moeten worden gerekend tot de hoofdactiviteit, dan valt op dat de algemene regels geen betrekking hebben op de genoemde bijkomende activiteiten dus wat heeft dat dan voor zin. Beter is dan ook om de gehele passages over bijkomende activiteiten te laten vervallen, nu is het een schot hagel dat nagenoeg op alle hoofdactiviteiten van toepassing is verklaard, zonder dat duidelijk is of bij al die hoofdactiviteiten sprake is van verbonden of ondersteunende activiteiten en zo ja of daar wel algemene regels of vergunningvoorschriften voor nodig zijn en zo ja of dat niet beter via maatwerk of de zorgplicht geregeld kan worden. Dit temeer omdat het Bal er van uit gaat dat met algemene regels alleen – bij een zekere activiteit – wezenlijke milieugevolgen van die activiteit behoeven te worden gereguleerd en uit niets blijkt dat met het weglaten van mogelijk verbonden activiteiten er zich grote ‘vergeten’ emissies zouden kunnen openbaren. Als op AMvB-niveau al geen zicht bestaat op de reikwijdte van een dergelijke bepaling, hoe moet de uitvoeringspraktijk dat dan weten: deze wordt daarmee opgezadeld met een onuitvoerbaar stuk regelgeving. Los daarvan valt de gebrekkige afstemming op met het Bkl. Waar het Bkl kennelijk probleemloos ‘het goede van het bestaande’ omarmt, wringt het Bal zich in allerlei bochten om toch maar vooral andere termen en definities te formuleren, ook al wordt deels hetzelfde bedoeld. Dat twee AMvB’s onder één wet geheel verschillende benamingen hanteren is niet gewenst. Beter is dan ook om de activiteiten in het Bal zelf geheel uit te schrijven, er is immers al ervaring met vele tienduizenden vergunningen en voor |
de schaarse twijfelgevallen zou een faq-lijst bijgehouden kunnen worden. Een relativerende opmerking is, dat het praktische belang in zoverre beperkt is dat het bij de niet-vergunningplichtige activiteiten weinig zal uitmaken of een activiteit op zichzelf moet worden beschouwd of als deel van een andere activiteit maar bij vergunningplichtige activiteiten kan het leiden tot enorme vertragingen als in bezwaar of beroep wordt aangevoerd dat de aanvraag niet compleet is of als er bij handhaving een vermeende constatering is dat er vergunningplichtige werkzaamheden worden verricht die niet zijn vergund waarbij handhavers uiteraard het recht hebben om anders te denken over hetgeen vergunningplichtig is of niet, dan het vergunningverlenend gezag. Bij deze betere afstemming moet het Bal uiteraard niet de Bkl- benadering overnemen – hoewel de NvT bij het Bal nu reeds bij veel activiteiten opmerkt dat de activiteit de facto het hele bedrijf is, of bijna het hele bedrijf, gezien de bindingen – want dan komen we van de regen in de drup c.q. dan is de overstap voor wat betreft ‘van vergunningplichtige inrichting naar vergunningplichtige activiteit’ in zoverre alleen een cosmetische operatie. Last but not least doet zich een andere hobbel voor bij de overstap ‘van inrichting naar activiteit’. Het inrichtingenbegrip vormde een hindernis voor het kunnen reguleren (via het AB) van activiteiten met een beperkte doorlooptijd, als regel korter dan zes maanden. De NvT merkt dan ook terecht op: Onder de Omgevingswet gelden de rijksregels als een activiteit milieubelastend is, ongeacht de duur. Wel kan het zijn dat er andere voorschriften gelden als een activiteit kort duurt. |
Dit wordt echter niet consequent doorgezet. Sommige kortdurende activiteiten kunnen een enorme impact hebben op de woon- en leefomgeving zoals kermissen (waarbij de vraag is of een doorlooptijd van anderhalve week nog wel als kortdurend valt aan te merken), festivals en popconcerten: deze gaan gepaard met (voor woonomgevingen) extreem hoge geluidniveaus. Wanneer het gaat om het ‘evenwichtig toedelen van locaties’ is het niet meer dan normaal dan dat deze activiteiten een plek krijgen in het omgevingsplan. Het stellen van rijksregels ligt inderdaad niet voor de hand maar kennelijk hoeven deze zelfs niet in het omgevingsplan te worden opgenomen waar de NvT opmerkt: Als een activiteit eenmalig op een bepaalde locatie plaatsvindt, dan is deze paragraaf niet van toepassing. Hinder, milieuvervuiling en openbare orde dienen dan gereguleerd te worden op basis van het evenementenbeleid van de gemeente. Vooreerst is zelden sprake van eenmaligheid, als regel gaat het om activiteiten die met enige regelmaat op dezelfde locaties plaatsvinden maar inhoudelijk is het ook onjuist. Evenementenvergunningen hebben immers met name als doel het handhaven van de openbare orde, en een APV op basis waarvan wellicht op ad hoc basis per vergunning wat geregeld kan worden met betrekking tot openingstijden en beperking van geluidhinder, is (ook volgens de ABRvS) geen toetsingskader voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van evenementen. Ook in het Besluit kwaliteit leefomgeving en het Omgevingsbesluit kom ik niets tegen over een regulering met betrekking tot kortdurende activiteiten. Deze zijn thans niet aan te merken als ‘inrichting’ en zitten daardoor in een niet afdoende geregeld juridisch schemergebied. Dat blijft ook zo als de Omgevingswet wegduikt voor deze consequentie van de afschaffing van het |
inrichtingenbegrip c.q. het nadenken over de toelaatbaarheid van activiteiten die tot nu toe ‘onder de radar bleven’. Er is op zich ook niets op tegen om (in het kader van een omgevingsplan) nu eindelijk eens echt goed na te denken over de aanvaardbaarheid van overlastgevende activiteiten op een zekere locatie in plaats van een ad hoc beleid, met inspraak vooraf in plaats van reactief achteraf naar aanleiding van een aanvraag om een evenementenvergunning. Waar hebben we anders een Omgevingswet voor. Het is ook onverteerbaar voor bedrijven op een vaste locatie dat zij worden vastgepind op strenge geluidnormen vanwege de eis van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en wegens vermeende slaapverstoring terwijl het geen probleem is dat feesten en andere evenementen geluidniveaus produceren die een factor honderd of méér hoger liggen. Het is ook onverenigbaar met de inmiddels verfijnde jurisprudentie op basis waarvan bij locaties waaraan als (dubbel-)bestemming openbare manifestaties of andere evenementen zijn toegekend, uitgebreid moet worden gemotiveerd waarom dat aanvaardbaar wordt geacht in relatie tot een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, aan de hand van frequentie, geluidniveau, openingstijden enz. | |||
AFDELINGEN | |||
Afd. 2.2 | Afdeling 2.2 Bevoegd gezag Voorgesteld wordt om in deze afdeling direct aan te geven dat complexe bedrijven (IPPC, Seveso) en bedrijven die vallen onder verschillende gemeenten, de Provincie als bevoegd gezag hebben. Dit geeft de gewenste duidelijkheid en sluit daardoor aan bij de doelstelling van Eenvoudig Beter. | DSM en CSP | |
PARAGRAFEN | |||
Par. 3.2.2 | Paragraaf 3.2.2 en paragraaf 4.3 Grote stookinstallatie Duidelijk dient te worden aangeven dat krakerfornuizen en reformers, conform IED en BREF’s LCP, BREF LIVC en het | DSM en CSP |
laatste ontwerp BREF LVOC niet onder het BAL vallen. Deze worden aangemerkt als reactoren in de chemische industrie. | |||
Par. 3.2.7 | Paragraaf 3.2.7 Koel- of vriesinstallatie of warmtepomp met kooldioxide, koolwaterstoffen of ammoniak Deze paragraaf is alleen van toepassing op gesloten stand-alone koelsystemen. Op koelsystemen die integraal onderdeel zijn van de installatie, zoals onder andere bij naftakrakers het geval is, is deze paragraaf alsmede paragraaf 4.32 niet van toepassing. Dit dient duidelijker aangegeven te worden. | DSM en CSP | |
Par. 3.2.10 | Paragraaf 3.2.10 Opslagtank en verpakking die wordt gebruikt als opslagtank voor vloeistoffen Het is beter om in de titel al aan te geven dat dit opslagtanks <150 m3 betreft om te voorkomen dat anders eerst de hele paragraaf gelezen dient te worden. | DSM en CSP | |
Par. 3.3.6 | Buisleidingen gevaarlijke stoffen. Meldingsplicht Paragraaf 3.3.6 introduceert nieuwe eisen voor buisleidingen voor gevaarlijke stoffen, in het bijzonder een meldingsplicht waarbij het rijk bevoegd gezag is. HbR mist een motivatie van deze verzwaring van administratieve lasten en nieuwe rol voor het rijk. Ook hecht het HbR aan reëel overgangsrecht voor de meldplicht voor bestaande leidingen. | HbR | |
Par. 3.4.5 | Er is een ondergrens opgenomen (was niet) wanneer een activiteit milieubelastend is. Dit ligt voor brouwerijen (voedingsmiddel) boven de 75 ton eindproduct / dag (=750 hl/dag , ca. 270.000 hl / jaar). Dit is een zeer hoge grens. Er gelden geen algemene regels voor brouwerijen. Boven de drempel geldt meteen een vergunningplicht. | Heineken | Een ondergrens is goed, echter de grens zou lager moeten liggen (bij 15- 20 ton eindproduct per dag; “hobby brouwers”). Er zouden algemene regels moeten gelden voor brouwerijen tussen de drempel en b.v. 150 ton eindproduct per dag of de IPPC grens (300 ton/dag). |
Par. 3.5.7 | Par. 3.5.7 juncto par. 3.5.11 ism toelichting (zie ook 3.47, lid 2 onder b). Waar valt het inzamelen en bewerken/recyclen van afvalstoffen van derden onder ?? | CUMELA Advies | Verduidelijken in toelichting. Hoe om te gaan met afval (bedrijfsmatig of anderszins (van derden)) afkomstig van buiten inrichting. |
Par. 3.5.7 | Par. 3.5.7 juncto par. 3.5.11 ism toelichting . Reikwijdte niet duidelijk. In art 3.132 is bijvoorbeeld het recyclen van puin (steenachtig materieel) omschreven. Artikel 3.143 i.p. ook ? | CUMELA Advies | Verduidelijken in toelichting. |
Par. 3.7.11 | paragraaf 3.7.11 brandbestrijdingstechnieken, Het is niet duidelijk of deze activiteit geldt voor nu er geen expliciete uitzonderingsbepaling is opgenomen. Blijkens de nota van toelichting lijkt dat niet de bedoeling te zijn. De juridische basis hiervoor in de artikelen van het Bal is niet erg duidelijk. | VNCI | |
Par. 4.2 | Teksten komen overeen met huidige regels. Wel overzichtelijk bij elkaar gezet. Er zijn een aantal artikelen alleen van toepassing voor hogedrempel inrichtingen. Dit is per artikel in de eerste regel aangegeven. | Heineken | Cluster de eisen die alleen voor hogedrempel inrichtingen gelden in een paragraaf / deelparagraaf. |
Par. 4.3 | Lid 2b: de afgassen (van stookinstallaties) op technisch en economisch aanvaardbare wijze via een schoorsteen kunnen worden afgevoerd. Dit is vergelijkbaar met huidige regels, echter er is veel discussie over wanneer iets technisch mogelijk is, c.q. wat economisch nog aanvaardbaar is. | Heineken | Geen optelling toepassen, maar per losse installatie kijken: je gaat geen kleine installaties neerzetten om de richtlijnen voor grote stookinstallaties te ontlopen. Dit is economisch zeer onrendabel. |
Par. 4.19 Art. 4.325 | Verzwaring: Gesteld wordt dat het breken van steen (puinbreken) inpandig zou moeten plaatsvinden. Deze eis/norm geldt nu niet. Veelal vindt breken van steen/puin (zeker bij incidentele activiteit binnen inrichting in open lucht plaats). In toelichting staat “wanneer onmogelijk is”….. Dit is willekeur, want wanneer is iets onmogelijk ! Vervolgens is nog maatwerkvoorschrift nodig. | CUMELA Advies | Het inpandig breken van steen niet als uitgangspunt stellen |
Par. 4.30 | Voor “losse” windturbines gelden geen eisen teen aanzien van geluid of slagschaduw. | Heineken | Opnemen van geluid en slagschaduw eisen. |
Par. 4.31 | (Middel)grote stookinstallatie - Paragraaf 4.31 van het Bal (Middelgrote stookinstallatie) is momenteel nog gereserveerd voor de bepalingen uit paragraaf 3.2.1 van het Activiteitenbesluit. Op 14 juli 2016 heeft NOGEPA gebruik gemaakt van de mogelijkheid een zienwijze in te dienen op de voorgenomen wijziging van het Activiteitenbesluit m.b.t. middelgrote stookinstallaties. Wij hebben deze zienswijze als bijlage bij deze brief gevoegd en verwijzen hierbij naar de inhoud. Wij verzoeken u bij de invulling van paragraaf 4.31 van het Bal rekening te houden met de inhoud van de zienswijze d.d. 14 juli 2016. Concreet verzoeken wij het volgende op te nemen in paragraaf 4:31 van het Bal: 1. Toepassing van een emissiegrenswaarde van 225 mg/Nm3 @ 3% O2 (75 mg/Nm3 @ 15% O2) voor gasturbines; 2. Een optie om van een 3 jarige “End of field life” bepaling gebruik te kunnen maken voor die velden die uiterlijk per januari 2022 insluiten. | NOGEPA | |
Par. 4.31 | Deze zijn relevant echter nog geen concept eisen opgenomen. | Heineken | Graag inzicht in en mogelijkheid tot reageren op concept eisen, voordat deze definitief worden. |
Par. 4.32 | Goede aanvulling met Warmtepomp. Verwijzing naar PGS 13, zie algemene opmerking | Heineken | Zie algemeen |
Par. 4.32 | Koel- of vriesinstallatie of warmtepomp met kooldioxide, koolwaterstoffen of ammoniak | SNR | Toevoegen bij koolwaterstoffen "niet zijnde CFK's" |
Par. 4.39 | Verwijzing naar PGS 28, zie algemene opmerking | Heineken | Zie algemeen |
Par. 4.45 | Eisen overgenomen uit huidige Activiteitenbesluit. | Heineken | Geen opmerkingen |
Par. 4.54 | Er zijn geen lozingseisen meer voor laboratoria, alleen algemene gedragsregels. Deze kunnen leiden tot ongelijkheid en discussies. | Heineken | Opnemen van lozingseisen. |
Par. 4.6.1 | Vergunningplicht ‘OBM’ (Bal, par. 4.6.1 van de nota van toelichting) HbR begrijpt de toelichting zo dat het oogmerk is om bij Invoeringswet c.q. Invoeringsbesluit een regeling te treffen opdat voormalige 'OBM-gevallen' vergunningvrij worden, tenzij ze m.e.r.-plichtig zijn. HbR vindt het belangrijk dat er inderdaad zoveel mogelijk OBM-gevallen buiten de vergunningplicht zullen vallen. | HbR | |
Par. 4.93 | Opslagtanks dienen aan een groot aantal normen te voldoen (BRL X000, XXX X000, enz.). Er zijn geen overgangstermijnen opgenomen voor bestaande tanks, die niet direct aan de nieuwe eisen kunnen voldoen. Vanaf artikel 4.914 zijn eisen opgenomen over mobiele opslagtanks. Niet duidelijk is of de voorgaande artikelen ook gelden voor mobiele tanks. Verwijzing naar PGS 30, zie algemene opmerking | Heineken | Neem overgangstermijnen of andere normen op voor bestaande opslagtanks. Maak twee separate paragrafen, 1 voor vaste tanks en 1 voor mobiele tanks. Zie algemeen |
Par. 4.93 | Paragraaf 4.93 Opslaan van vloeibare brandstoffen in bovengrondse tanks, en, Paragraaf 4.94 Opslaan van andere vloeibare gevaarlijke stoffen dan vloeibare brandstoffen in bovengrondse opslagtanks Voorgesteld wordt om voor deze paragrafen aan te sluiten bij de indeling zoals die in de PGS-en wordt gehanteerd: vloeibare brandstoffen, brandbare vloeistoffen, overige vloeistoffen. | DSM en CSP | |
Par. 4.94 | Opslagtanks dienen aan een groot aantal normen te voldoen (BRL X000, XXX X000, enz.). Er zijn geen overgangstermijnen opgenomen voor bestande tanks, die niet direct aan de nieuwe eisen kunnen voldoen. | Heineken | Neem overgangstermijnen of andere normen op voor bestaande opslagtanks. |
Vanaf artikel 4.934 zijn eisen opgenomen over mobiele opslagtanks. Niet duidelijk is of de voorgaande artikelen ook gelden voor mobiele tanks. Verwijzing naar PGS 31, zie algemene opmerking en deze norm is nog niet definitief. Het is dus nog onduidelijk hoe de normen eruit gaan zien. | Maak twee separate paragrafen, 1 voor vaste tanks en 1 voor mobiel tanks. Voordat het besluit van kracht wordt, dient er duidelijkheid te zijn over de nieuwe PGS 31. | ||
Par. 4.96 | Geen opmerkingen. | Heineken | |
Par. 4.97 | Opslagtanks dienen aan een groot aantal normen te voldoen (BRL X000, XXX X000, enz.). Er zijn geen overgangstermijnen opgenomen voor bestande tanks, die niet direct aan de nieuwe eisen kunnen voldoen. Verwijzing naar PGS 28, zie algemene opmerking | Heineken | Neem overgangstermijnen of andere normen op voor bestaande opslagtanks. Zie algemeen |
Par. 4.98 | Verwijzing naar PGS 31, zie algemene opmerking en deze norm is nog niet definitief. Het is dus nog onduidelijk hoe de normen eruit gaan zien. | Heineken | Voordat het besluit van kracht wordt, dient er duidelijkheid te zijn over de nieuwe PGS 31. |
Par. 4.100 | Verwijzing naar PGS 15, zie algemene opmerking | Heineken | Zie algemeen |
Par. 4.106 | Stof emissie eisen vergelijkbaar met de voormalige NeR. | Heineken | Geen opmerkingen |
Par. 4.108 | De regeling met betrekking tot opstellen van voertuigen is op een aantal punten onduidelijk c.q. onuitvoerbaar: a. De paragraaf is van toepassing op het ‘tegelijkertijd korter dan 24 uur opstellen van ten hoogste drie voertuigen’. Onduidelijk is welke regels gelden er indien er meer dan drie voertuigen worden opgesteld, dan wel wanneer er meer dan 24 uur wordt geparkeerd. b. Artikel 4.1121 bevat een verbod om zonder melding, vier weken vooraf, ten hoogste drie voertuigen meer dan 24 uur op te stellen. Onduidelijk is tot wie dit verbod zich richt. HbR gaat ervan uit dat het niet, zoals de regeling naar de letter luidt, aan de chauffeur (degene die ‘opstelt’) is deze melding te doen aangezien dit onuitvoerbaar zou zijn. | HbR | |
Par. 4.109 | Geen opmerkingen. | Heineken | |
Par. 4.112 | Geen maximale lozingstemperatuur opgenomen. | Heineken | Maximale lozingstemperatuur opgeven (afhankelijk van ontvangende water). |
Par. 4.113 | Controle op verlies van koelmiddel in de bodem, inclusief meldingsplicht hiervan, wordt niet voorgeschreven. Dit kan leiden tot ernstige verontreiniging van watervoerende pakketten. Bij beëindiging van een gesloten bodemenergiesysteem worden geen eisen gesteld aan de vakbekwaamheid van de persoon / instelling die dit uitvoert. | Heineken | Opnemen voorschriften ten aanzien van controle op verlies van koelmiddel in de bodem, inclusief meldingsplicht. Zie aanpak artikel 4.1160 (eisen vakbekwaamheid) |
Par. 4.113 | Het risico op lekkage van verontreinigende circulatievloeistoffen uit gesloten bodemenergiesystemen is een zorg van de voedingsmiddelenindustrie. De voedingsmiddelenbedrijven zijn afhankelijk van voldoende schoon water voor humane consumptie. De gebieden waaruit zij water winnen, worden echter niet beschermd. | VEMW FNLI Nederlandse Brouwers FWS | Opstellen van een lijst van circulatievloeistoffen die mogen worden toegepast in een gesloten bodemenergiesysteem. Voorgemengde antivriesmiddelen niet op deze lijst toestaan i.v.m. schadelijke additieven in zoals |
Met aanpassing/aanvulling van huidige regels kan het risico en effect van lekkage worden verminderd. | corrosie-inhibitoren als benzotria- zool. In gebied waar water voor humane consumptie wordt gewonnen, enkel water toestaan als circulatievloeistof. Eigenaren van bestaand systeem >70kW tevens laten rapporteren over soort circulatievloeistof en materiaalkwaliteit van bodemenergiesysteem. Eigenaren bestaand systeem <70kW soort circulatievloeistof laten vastleggen en kwaliteitscontrole laten uitvoeren wanneer systeem bepaalde leeftijd heeft bereikt. Invoering van fysieke controle om er op toe te zien dat ontmanteling van bodemenergiesysteem op de juiste manier heeft plaatsgevonden. Dit om bodemvervuilende situaties (zoals bij huisbrandolietanks) tegen te gaan en op langere termijn kosten te besparen. | ||
Par. 4.114 | Interferentie tussen systemen moet voorkomen worden. De verantwoordelijkheid hiervoor wordt volledig bij de laatste aanvrager neergelegd. Verzwaring voor (laatste) aanvrager. | Heineken | Rol voor de overheid bij het voorkomen van interferentie, omdat alle informatie daar beschikbaar is. |
Par. 5.4.2 | Par 5.4.2 BAL Deze paragraaf over bodembeschermende voorzieningen wordt “aangezet” door o.a. § 3.3.1 “Raffinaderij” en § 3.2.2 “Grote | ExxonMobil |
stookinstallatie”. Deze paragraaf wordt niet “aangezet” door § 3.4.3 “Chemische industrie”. Dit is niet logisch. Daar komt bij dat de rol van de NRB in het BAL onduidelijk is. De NRB zelf komt in BAL niet voor. In de BAL NvT staat dat het beschermingsniveau van de NRB uitgangspunt blijft, maar dat dit beschermingsniveau wordt ingevuld door per activiteit de minimale voorzieningen voor te schrijven. Daarmee komt de NRB te vervallen. De NRB komt echter wel voor in BKL bijlage XX. Par 5.4.2 is strenger dan NRB. Dit betekent dat het BAL een aanscherping is van de huidige regelgeving. De huidige situatie is duidelijk : de NRB is van toepassing op alle relevante sectoren. De nieuwe situatie is onduidelijk en verwarrend. ExxonMobil stelt voor de NRB te behouden per BKL bijl XX. | |||
ARTIKELEN | |||
2 | Art. 2 Bevoegd gezag Decentrale overheden worden in het BAL in de gelegenheid gesteld regelgeving te schrijven. Voor watersport, dat grensoverschrijdend wordt beoefend, ontstaat hiermee een ‘lappendeken’ aan regelgeving. HISWA Vereniging pleit voor nationale regelgeving op het gebied van milieubelastende activiteiten. | Hiswa | |
2.2 | Art. 2.2: in de art.gewijze toelichting staat onder meer dat voor stofhinder en voor transportbewegingen geen rijksregels zijn opgenomen en dat deze belangen kennelijk daarom ook niet meer in de opsomming staan maar ook voor geluid, trilling en licht gelden geen rijksregels dus is de vraag waarom deze punten dan wel in de opsomming staan. Daar bestaat bij ons trouwens geen bezwaar tegen maar het zou (als het blijft staan) mogelijk beter toegelicht kunnen worden, temeer omdat (het beperken van) lichthinder wel wordt genoemd maar niet het belang van | FME-CWM |
duisternis en van het donkere landschap waar toch wel een overlap tussen zit. Wel hebben wij grote moeite met de passage in de 3e alinea “Bovendien kunnen voor het waarborgen van deze belangen op decentraal niveau regels worden gesteld”. Ten eerste is onduidelijk of ‘deze belangen’ betrekking hebben op de belangen die worden genoemd in art. 2.2 Bal, of die daar juist buiten vallen. Ook is onduidelijk welke dan de grondslag is voor deze bevoegdheid. Hoe dan ook is beide ongewenst: als er landelijke regels zijn, wordt het wettelijke systeem geheel onduidelijk als daar locaal weer van alles over geregeld kan worden en als er geen landelijke regels zijn volstaat de wettelijke zorgplicht. Verzoek om deze passage te laten vervallen omdat deze meer vragen oproept dan beantwoordt. | |||
2.4 | Artikel 2.4 In aanvulling op het commentaar van VNO-NCW over de specifieke zorgplicht merken wij op dat de specifieke zorgplicht het aantal en de detaillering van de regels ook daadwerkelijk moet faciliteren. Een cultuuromslag, de paradigmashift is hier van eminent belang. Nog steeds krijgen wij signalen dat een toezichthoudende instantie bezwaar maakt tegen een vergunning omdat daarin niet specifiek genoeg maatregelen worden gesteld. Als in de uitvoering deze paradigmashift niet plaatsvindt dan wordt de specifieke zorgplicht een soort zwaard van Damocles boven de algemene regels en de vergunning. Dat brengt ook onzekerheid in de (veronderstelde) compliance status waar bedrijven zich aan willen houden | VNCI | |
2.9 | Artikel 2.9 Normadressaat Het feit dat bij de verplichtingen zelf niet is aangegeven wie de maatregelen moet nemen zal de naleving niet stimuleren. In het ontwerp Bal staat in artikel 2.9 de normadressaat: “Aan de hoofdstukken 3 tot en met 5 wordt voldaan door degene die de | VNCI |
activiteit verricht “. Bij de verplichtingen zelf wordt degene die eraan moet voldoen dan niet meer genoemd. In art 5 XXXX 0000 is dat wel het geval. Ook de richtlijn geeft dat zo aan. Wij vinden het niet helder dat dat is losgelaten. Dat past ook niet bij het tegemoet komen aan de wens zoveel mogelijk de regels bij elkaar te zetten en zo dicht mogelijk bij de EU richtlijnen te blijven. Daarom bepleiten wij het noemen van de verplichting door de exploitant bij de verplichtingen zelf, in het zelfde artikel. In art 4.3 staat de uitbreiding van de normadressaat tot andere werkgevers bij Seveso activiteiten. Hier is dus wel deels ter plekke duidelijk gemaakt wie de normadressaat is. Dat is voor de naleving duidelijker. | |||
2.10 | Art. 2.10: In de paragrafen 2.3.3 en 3.1 van de artikelsgewijze toelichting in de NvT wordt uiteengezet dat het doel van de specifieke zorgplicht – een nieuw instrument onder de Omgevingswet – er met name is om te voorkomen dat de regulering van activiteiten tot in detail uitgeschreven zou moeten worden: deze directe regulering beperkt zich tot de hoofdzaken waarbij de specifieke zorgplicht als vangnet dient voor de verplichting tot het treffen van maatregelen die eigenlijk vanzelfsprekend zijn, althans zouden behoren te zijn. Deze specifieke zorgplicht is daarmee bedoeld als het complement van de algemene zorgplicht zoals deze onder meer thans in het Act.besluit is opgenomen en dat juist dient als vangnet voor situaties die niet als activiteit of als milieugevolgen daarvan in het Act.besluit zijn beschreven. Tot op zekere hoogte kan wel met die gedachtegang worden meegegaan. Een ongelukkige passage is de eis in deze opsomming dat ‘geen significante verontreiniging wordt veroorzaakt’. Van het begrip ‘significant’ wordt geen duidelijke begrenzing aangegeven, | FME-CWM |
terwijl daar geheel verschillend over kan worden gedacht. Betoogd kan worden (en dat zal zich zeker gaan voordien bij verzoeken om handhaving) dat bij een geurimmissie van 1 ou/m3, of een stofemissie van 5 mg/m3, sprake is van ‘significante verontreiniging’, terwijl dat waarden zijn die algemeen als resultaat van BBT kunnen worden beschouwd. Ook meer algemeen zal het aanleiding geven tot de meest afgrijselijke en oeverloze discussies, en rechters daar ook niets mee kunnen omdat ieder handvat ontbreekt terwijl wordt gesuggereerd dat het objectief vast te stellen zou zijn. De passage is ook overbodig want geen zinnig mens zal betogen dat in een situatie waarin naar verkeersopvattingen sprake is van ‘significante verontreiniging’ geen sprake zou kunnen zijn van overtreding van de zorgplicht. Het voorbeeld in de NvT (op p. 85 van het algemeen deel, de ‘geschikte situering en uitvoering van een schoorsteen’) komt niet erg overtuigend over. De eis dat er ‘geen significante verontreiniging wordt veroorzaakt’ kan er beter uit. Los daarvan is het aan te bevelen om in de NvT op te nemen dat van overtreding van de zorgplicht geen sprake kan zijn indien de algemene regels resp. de vergunningvoorschriften worden nageleefd. De NvT merkt wel op dat de voorschriften in het Bal meer beperkt zijn dan in het Act.besluit maar dat neemt niet weg dat voorzover die regels in het Bal worden nageleefd, er redelijkerwijs geen sprake kan zijn van overtreding van de zorgplicht. Dat is hetzelfde als thans in het Act.besluit is geregeld en te boek staat als ‘uitputtend geregeld’. Maatwerk is de aangewezen route om daar in bijzondere situaties een mouw aan te passen. Mede door deze parallel (maatwerk is zowel mogelijk ter concretisering van de specifieke zorgplicht, alsook van de |
algemene zorgplicht) maar ook de parallel (met de algemene zorgplicht) dat er sprake kan zijn van evidente overtreding (direct handhaven) en minder duidelijke gevallen (afspraken of maatwerkvoorschrift) is sterk te overwegen om de algemene zorgplicht en de specifieke zorgplicht samen te voegen tot één begrip. Zij zijn niet elkaars complement maar er zit een grote overlap tussen beide. Het voorkomt daardoor ook discussies bij handhaving dat niet de specifieke maar hooguit de algemene zorgplicht zou zijn overtreden, of omgekeerd. | |||
2.10 | Artikel 2.10 (specifieke zorgplicht) Op grond van lid 2 onder d houdt de zorgplicht in ieder geval in dat alle passende maatregelen worden getroffen om ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan te voorkomen. De IED noemt “alle passende preventieve maatregelen”. Op grond van de Seveso III richtlijn dient de exploitant “alle nodige maatregelen” te nemen om zware ongevallen te voorkomen. Voor ongewone voorvallen geldt momenteel “treft onmiddellijk de maatregelen die redelijkerwijs kunnen worden verlangd “. Die redelijkheid met haar nuance zien wij niet terug. Het lijkt alsof er nu voor alle regimes - zware ongevallen of anderszins - hetzelfde zware regime geldt van alle passende maatregelen. Het begrip redelijkerwijs is opgenomen in bijvoorbeeld art. 2.14: “…verstrekt gegevens waar hij redelijkerwijs de beschikking over kan krijgen”. Dit zou ook bij de zorgplicht expliciet vermeld dienen te worden nu de redelijkheid hier bij uitstek bij een beoordeling geldt. De uitwerking van deze zware verplichting komt dan ook vreemd over bij lid 3 onder a houdende de verplichting om alle passende preventieve maatregelen tegen verontreiniging te treffen alsmede bij lid 3 onder c houdende de verplichting om geen significante verontreiniging te veroorzaken voor een lozing op een zuivering | DSM en CSP |
technisch werk. Bezien de functie van een zuiveringstechnisch werk zijn deze bepalingen onjuist nu het zuiveringstechnisch werk juist bedoeld is om die (significante) verontreiniging aan te pakken en grotendeels of geheel weg te nemen alvorens het water wordt doorgeleid. | |||
2.10 | Artikel 2.10 2f “Dat gekanaliseerde emissies doelmatig kunnen worden bemonsterd” is een uitbreiding die als zorgplicht te veelomvattend en generiek is. Dit is niet voor elke emissie uitvoerbaar, financieel haalbaar of zinvol en zou dan ook beperkt moeten worden tot belangrijke emissies. Dit strookt ook niet met de ERP aanpak waarbij soms in het geheel geen emissiemetingen plaats vinden. | VNCI | |
2.10 | Artikel 2.10 lid 2a zorgplicht Zorgplicht houdt volgens het voorstel in ieder geval in dat alle passende preventieve maatregelen worden genomen in verband met milieu . Voor Seveso activiteiten moeten alle passende maatregelen worden getroffen om ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan te voorkomen De IED spreekt over “alle passende preventieve maatregelen” Seveso richtlijn: dat de exploitant alle nodige maatregelen neemt om zware ongevallen te voorkomen . Waarom worden niet de termen uit de richtlijnen opnemen daar waar zij voor gelden? Voor ongewone voorvallen geldt momenteel “treft onmiddellijk de maatregelen die redelijkerwijs kunnen worden verlangd “ Die redelijkheid met haar nuance zien wij niet terug. Het lijkt alsof er nu voor alle regimes, zware ongevallen of anderszins hetzelfde zware regime geldt . Het begrip redelijkerwijs komt in de wet nog wel voor bijvoorbeeld in art | VNCI |
2.14 ( verstrekt gegevens waar hij redelijkerwijs de beschikking over kan krijgen ). Wij vinden dat dit ook bij de zorgplicht expliciet vermeld zou moeten worden omdat de redelijkheid hier bij uitstek bij een beoordeling geldt. De vreemde uitwerking van deze zware verplichting komt vreemd over bij lid 2 met de verplichting om geen significante verontreiniging te veroorzaken voor een lozing op een zuiveringstechnisch werk. Dit is een vreemde bepaling omdat het zuiveringstechnisch werk juist die significante verontreiniging wegneemt alvorens het water wordt doorgeleid. | |||
2.10 | BAL art 2.10 Artikel 2.10 van het BAL bevat de specifieke zorgplicht. In lid 2 sub c wordt verduidelijkt dat de zorgplicht in ieder geval inhoudt dat de beste beschikbare technieken (hierna: “BBT”) worden toegepast. Dit is een verscherping van de huidige wetgeving die het opleggen van BBT aan de vergunningverlener overlaat en niet rechtstreeks oplegt aan bedrijven. In de huidige situatie wordt bij de aanvraag en verlening van een vergunning een volledige BBT analyse gedaan, en worden de resultaten in de vergunning opgenomen. Europees vastgestelde BBT worden binnen een vastgestelde cyclus aan een update onderworpen, waartegen elke keer de vergunning getoetst moet worden. De algemene eis dat BBT moeten worden toegepast strookt niet met dit zorgvuldige afwegingskader en leidt bovendien tot veel onduidelijkheid en discussie. | ExxonMobil | ExxonMobil verzoekt daarom artikel 2.10 lid 2 sub c uit het BAL te schrappen. |
2.10 | Dit artikel moet o.a. Wbb-Art 13 vervangen. Onder 2.10.1.b. staat “voor zover deze niet kunnen worden voorkomen, die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken, en” Hierin is het essentiële woord “redelijkerwijs” niet opgenomen en dat is wel in Wbb-Art. 13. De concept tekst leidt tot een aanzienlijke verzwaring en geen beleidsneutrale omzetting. | Shell | 2.10.1.b vervangen door: “voor zover deze niet kunnen worden voorkomen, die gevolgen zoveel als redelijkerwijs mogelijk te beperken of ongedaan te maken, en” |
2.10 | Onder 2 a. en 3.a staat “alle passende preventieve maatregelen tegen verontreiniging worden getroffen,” Dit richt zich tegen (bestaande) verontreinigingen niet ter voorkoming van verontreiniging. | Shell | 2.a en 3.a vervangen door “alle passende preventieve maatregelen ter voorkoming van verontreiniging worden getroffen,” |
2.10 | Onder 2.c.en 3.b staat “c. de beste beschikbare technieken worden toegepast,”. Het gevolg hiervan is dat als er een nieuw BBT techniek wordt geïntroduceerd dan zou elke activiteit vanaf dat moment deze techniek per direct moeten implementeren. Echter dat kan qua bedijfscontinuïteit niet verwacht worden. Het lijkt dat het de doelstelling is dat bij aanvang van de activiteit de BBT wordt toegepast en daar waar redelijkerwijs mogelijk bij modificatie wordt aangepast. Als dat het geval is dient het ook zo omschreven te worden. | Shell | Tekst onder 2.c en 3.b. vervangen door “de beste beschikbare technieken worden bij aanvang van de activiteiten toegepast,” |
2.10 | Specifieke zorgplicht In artikel 2.10 Bal valt NOGEPA op dat onder de toepassing van de algemene regels altijd (en continue) de beste beschikbare technieken ("BBT") moeten worden toegepast (lid 2 sub c resp. lid 3 sub b). Hiermee wordt miskend dat voor de BBT die voortvloeien uit de EU Richtlijn Industriële Emissies een heel stelsel van vaststelling en implementatie is vastgelegd. Nu de specifieke zorgplicht niet terugtreedt als een vergunning van toepassing is, wordt hiermee een te ruime BBT- verplichting in het leven geroepen. Ook voor "nationale BBT" | NOGEPA |
geldt dat altijd afstemming met het bevoegd gezag evenals implementatietijd nodig is. Naleving van de BBT leent zich daarom niet voor vastlegging in een specifieke zorgplicht. Ook de andere verplichtingen, zoals het nemen van maatregelen ter voorkoming van ongevallen, hebben overigens een zeer generiek karakter waarvan de vraag is of hiermee, buiten de daarvoor geldende kaders om, niet te veel een aparte grondslag wordt gecreëerd om een bedrijf achteraf altijd op te kunnen aanspreken. Graag leest NOGEPA in de NvT dat wanneer de BBT-eisen moeten worden aangepast, dit zal geschieden middels aanpassing van die artikelen van het Bal waarin concrete BBT-eisen zijn vervat en niet via een herinterpretatie van de BBT in de specifieke zorgplicht. | |||
2.10 | Specifieke zorgplicht: Onder de toepassing van de algemene regels moeten de beste beschikbare technieken (BBT) worden toegepast. Voor de BBT die voortvloeien uit de EU Richtlijn Industriële Emissies is een stelsel van vaststelling en implementatie vastgelegd. Bij nationaal en/of lokaal verklaarde BBT is dit niet het geval, hetgeen in de praktijk leidt tot een veel te ruime en niet kosteneffectieve BBT en een ongelijk speelveld voor bedrijven die (internationaal) met elkaar concurreren. Wanneer de specifieke zorgplicht niet terugtreedt op het moment dat een vergunning van toepassing is, wordt deze veel te ruime BBT-verplichting in het leven geroepen. Naleving van de BBT leent zich daarom niet voor vastlegging in een specifieke zorgplicht. Ook andere verplichtingen, zoals het nemen van alle passende maatregelen ter voorkoming van ongevallen, hebben een te generiek karakter. Hiermee wordt, buiten de daarvoor geldende kaders om, een aparte grondslag gecreëerd om een bedrijf achteraf altijd op te kunnen aanspreken. Wat passend inhoudt is namelijk onduidelijk en daarmee is de zorgplicht oneindig. Wat | SNR | Inperken van de reikwijdte van de voorschiften onder “specifieke zorgplicht”. Vastgelegde BBT inhoudelijk specificeren in begrenste (BaL) artikelen en niet via een (her)interpretatie van de BBT in de specifieke zorgplicht. Expliciete toevoeging en vermelding van “redelijkerwijs” op iedere plaats waar “passende” maatregelen worden gehanteerd. |
werkelijk wordt bedoelt is dat de maatregelen worden genomen die redelijkerwijs kunnen worden verlangd. In het nu voorgestelde artikel kan de handhaver hier naar eigen smaak onbeperkt en tot in het kleinste detail “passende” maar niet langer redelijke maatregelen opleggen via maatwerkvoorschriften. | |||
2.10 | Zorgplicht Naast de bovenstaande algemene regels geldt de specifieke zorgplicht van artikel 2.10 van het Bal. In paragraaf 3.1 van het algemene deel van de Nota van Toelichting is de beleidskeuze toegelicht dat het voor de bescherming van de fysieke leefomgeving niet voldoende is om alleen aan de doelvoorschriften of maatregelen uit het Bal strikt na te leven. Op grond van de specifieke zorgplicht rust op degene die de activiteit verricht de verplichting om daarnaast te blijven nadenken over maatregelen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd om nadelige gevolgen voor de in het Bal geregelde belangen te voorkomen of afdoende te beperken. Verderop in paragraaf 3.1 is vermeld dat het feit dat de specifieke zorgplicht naast de meer uitgewerkte algemene regels geldt, onverlet laat dat in het algemeen het naleven van de voorschriften van het Bal voldoende zal zijn om nadelige effecten te voorkomen. Alleen wanneer degene die de activiteit verricht ongebruikelijke handelingen uitvoert of juist handelingen nalaat, waarvan ieder redelijk denkend mens kan weten dat daardoor nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving ontstaan die eenvoudig voorkomen hadden kunnen worden, heeft de zorgplicht wel betekenis naast de voorschriften. Vanuit deze toelichting en gezien het belang van een voorspelbaar omgevingsrecht vragen wij aandacht voor de wijze waarop de specifieke zorgplicht is uitgewerkt in artikel 2.10. Passages als | VHG | Met het oog op een gebruiksvriendelijk en overzichtelijk geheel van algemene regels acht Branchevereniging VHG het wenselijk dat duidelijk uit het omgevingsplan volgt of een regel als maatwerkregel moet worden gezien en zo ja, met welke algemene regel uit het Bal deze maatwerkregel samenhangt. Onze leden voeren werken uit en of hebben vestigingen in meerdere gemeenten en provincies en dan is het van belang dat snel een overzichtelijk en betrouwbaar beeld te hebben van alle centrale en decentrale algemene regels die op een bepaalde locatie van toepassing zijn. |
‘redelijkerwijs kunnen worden gevraagd’, ‘passende maatregelen’, ‘significante verontreiniging’ zijn zonder nadere toelichting niet goed te vertalen in concrete acties in de bedrijfsvoering. Uit de aangehaalde passage uit paragraaf 3.1 volgt dat ervan mag worden uitgegaan dat de zorgplicht alleen in uitzonderingsgevallen een betekenis heeft náást de algemene regels uit het Bal. Dit volgt naar onze mening nog onvoldoende uit artikel 2.10 Bal. | |||
2.10 (afd. 2.4) | Te veelomvattend, hierdoor kan dit door bevoegd gezag te gemakkelijk gebruikt worden als kapstok om toch nadere eisen te stellen in gevallen waar de ondernemer denkt aan alle 'Bal-eisen' te voldoen. Leidt tot onduidelijkheid, onzekerheid of de maatregelen wel voldoen, in strijd met rechtszekerheid en leidt tot lokale koppen/ongelijke speelveld voor bedrijven die met elkaar concurreren. Terwijl noodzaak daartoe lijkt te ontbreken. | Metaalunie, BOVAG KHN, LTO Glaskracht, ION | drastisch inperken van de reikwijdte van dit voorschift iom betalende bedrijfsleven |
2.10 lid 2.2 a | Dit kan in de praktijk leiden tot discussie tussen handhaver en ondernemer. Want waar eindigt de zorgplicht van de ondernemer? De handhaver kan hier naar eigen smaak maatregelen opsommen tot in het kleinste detail via maatwerkvoorschriften. Verder is het niet duidelijk waarin het nieuwe begrip specifieke zorgplicht afwijkt van het huidige begrip algemene zorgplicht. | BOVAG, Metaalunie, KHN, LTO Glaskracht, ION | Het zou wenselijk zijn om het begrip specifieke zorgplicht in Bijlage 1 te omschrijven, ook om het in te dammen. |
2.11 | Art. 2.11: Dit is een nieuw instrument. Met maatwerkregels kan in één keer voor een aan te wijzen gebied, worden afgeweken van de regels voor milieubelastende activiteiten, en lozingen op oppervlaktewaterlichamen en RWZI’s binnen dat gebied. Het is niet duidelijk welke leemte in de bestaande (en te verwachten) situatie hiermee nu wordt opgevuld, en of het wel ‘eenvoudig beter’ is om wéér een nieuw instrument te gaan introduceren. Uit evaluaties van het Act.besluit is gebleken dat van de mogelijkheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften een terughoudend gebruik wordt gemaakt en de NvT merkt ook al op dat wordt verwacht dat dit ook zal gelden voor de specifieke zorgplicht. In aanmerking genomen dat maatwerk op basis van het Act.besluit in de meeste gevallen betrekking had op ‘geluid’, en de specifieke zorgplicht daarop zelfs geen betrekking kan hebben, is inderdaad niet anders te verwachten dan dat maatwerkvoorschriften op basis van de specifieke zorgplicht weinig zullen voorkomen. Maatwerkregels treffen alle vergelijkbare activiteiten binnen het aan te wijzen gebied maar als dat aantal activiteiten binnen dat gebied beperkt is (hetgeen als regel het geval is) én maatwerkvoorschriften naar verwachting sowieso zelden zullen worden opgelegd, is het niet logisch om een a.v.v. vast te stellen dat de facto maar een handvol activiteiten reguleert. Daar is een a.v.v. niet voor bedoeld. Dit temeer vanwege de meer beperkte rechtsbescherming met betrekking tot een a.v.v. dan met betrekking tot een beschikking waardoor het ‘wegbestemmen’ op de loer ligt: het stellen van maatwerkregels kan immers evengoed van toepassing worden verklaard op bestaande situaties. Beter is dan ook om maatwerkregels niet op te nemen in het Bal of de introductie in ieder geval uit te stellen tot iedereen een beetje aan het Bal gewend is geraakt: dan kan uit de praktijk ook blijken of maatwerkvoorschriften met betrekking tot de specifieke zorgplicht echt van de grond gaan komen en zo ja of er inderdaad | FME-CWM |
situaties zijn die zich lenen voor clustering. Dat art. 4.6 van de Omgevingswet een basis bevat voor maatwerkregels wil niet zeggen dat deze – in termen van het Bal – ook per se meteen moeten worden ‘aangezet’, de huidige motivering in de NvT komt evenzeer niet verder dan dat het ‘soms misschien wel handig kan zijn’. | |||
2.11 | Decentrale afwegingsruimte Op decentraal niveau kunnen nadere maatwerkregels worden gesteld voor de specifieke zorgplicht en de onderwerpen in hoofdstuk 3 en hoofdstuk 5 van het Bal. Voor milieubelastende activiteiten zullen deze maatwerkregels worden gesteld in het omgevingsplan. Een maatwerkregel kan een afwijking (zowel soepeler als strenger), een nadere invulling of een aanvulling van een algemene regel uit het Bal inhouden. Uit het artikelsgewijs commentaar bij artikel 2.11 leiden wij af dat alleen bij een decentrale afwijking expliciet in het omgevingsplan moet worden aangegeven dat het om een maatwerkregel gaat. Andere maatwerkregels, die niet afwijken van de regels uit het Bal maar daarop aanvullen of een nadere invulling geven, hoeven volgens | VHG |
de toelichting strikt genomen niet expliciet als maatwerkregel te worden aangeduid. | |||
2.11 t/m 2.12c (afd. 2.5) | Deze artikelen bieden voor het bevoegd gezag veel te veel mogelijkheden voor collectief (2.11) en individueel (2.12) maatwerk, waardoor ondernemers eisen krijgen die afwijken van de algemene eisen waar we nu juist zo blij mee waren. Dit leidt tot willekeur, onduidelijkheid, onzekerheid, lokale koppen en/of ongelijk speelveld. Terwijl de noodzaak voor zo veel ruimte voor allerlei maatwerk er niet lijkt te zijn. Teveel en te gemakkelijk wordt er door de wetgever van uitgegaan dat het bevoegd gezag hier slechts zeer spaarzaam gebruik van zal maken. Het voordeel van deze nieuwe omgevingswetgeving is gelijk ongedaan gemaakt als bevoegd gezag hier wel veel gebruik van maakt en het vertrouwen dat de lokale overheid dat niet zal doen, is er niet gezien de vele ervaringen. | Metaalunie, LTO Xxxxxxxxxx, BOVAG | Drastisch inperken van de reikwijdte van dit voorschift iom betalende bedrijfsleven. |
2.12 | Artikel 2.12 (maatwerkvoorschriften) Met artikel 2.12 lid 1 onder c worden maatwerkvoorschriften inzake meet- en rekenvoorschriften uitgesloten. Gelijkwaardige meet- en rekenvoorschriften mogen wel worden toegepast (vide NvT artikelsgewijs 2.12). In vele huidige vergunningen zijn specifieke op maat gesneden meet- en rekenmethoden opgenomen. Er zijn diverse redenen hiervoor te geven maar een van de meest belangrijke is bijvoorbeeld dat bepaalde chemische productie-installaties specifieke procescondities kennen die uniek zijn binnen Nederland dan wel binnen Europa. Er zijn emissies waar een eigen ontwikkelde methode is gesteld om de emissie te bepalen. Deze methodes zijn van oudsher voorgelegd aan bevoegd gezag waarna maatwerkvoorschriften werden opgenomen na zorgvuldige vaststelling van de validiteit van de methode. Met dit voorschrift lijkt deze mogelijkheid te vervallen. Op dit moment is | DSM en CSP | Uitdrukkelijk verzoek is om de mogelijkheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften te behouden. |
niet duidelijk welke gevolgen dit kan hebben voor de procesinstallaties op Chemelot, echter een eerste inschatting laat zien dat hier grote investeringen mee gemoeid kunnen zijn zonder toegevoegde waarde. | |||
2.12 | Artikel 2.12 lid 1 onder c (Maatwerk ) Het is voor ons onbegrijpelijk dat categorisch niet van meet- en rekenverplichtingen t kan worden afgeweken. Voor zover dit is gebaseerd op EU verplichtingen is dit begrijpelijk maar om dit voor alle huidige en toekomstige meet- en rekenverplichtingen uit te sluiten past niet bij de ruimte die de Omgevingswet wil bieden. Het werkt onnodig belemmerend. Er wordt ook voorbijgegaan aan het feit dat er nieuwe meetmethodieken of analysemethode kunnen zijn die vergelijkbare of betere resultaten opleveren of die milieuvriendelijker zijn. Ook wordt miskend dat het voor bestaande installaties vaak technisch niet eens mogelijk is om conform de voorgeschreven methode te handelen. De huidige vergunningen kennen dan ook tal van maatwerkvoorschriften. Een analyse van enkele recente vergunningen laat zien dat juist het overgrote deel van de voorschriften hierop betrekking heeft. Zou het niet kunnen afwijken, zoals volgens het voorstel, ertoe kunnen leiden dat deze recente vergunningen niet in stand kunnen blijven? Zijn de huidige vergunde afwijkingen van bepaalde meetmethoden vanwege de technische onmogelijkheid om volgens de voorgeschreven norm te meten als gelijkwaardige maatregel toegestaan? Strikt genomen zijn ze soms niet (helemaal ) gelijkwaardig. Denk aan het aanbrengen van een meetpunt in een hoge schoorsteen dat alleen bij afbraak en nieuwbouw mogelijk is. Er wordt in die gevallen gebruik gemaakt van betrouwbare metingen of berekeningen, maar of dat past binnen de | VNCI |
gelijkwaardige maatregel volgens de huidige formulering is betwistbaar. Het toestaan van een gelijkwaardige maatregel zal dan ook niet in alle gevallen een passende oplossing kunnen bieden. Omdat het (eventuele ) overgangsregime nu nog niet bekend is geeft dat bovendien rechtsonzekerheid. Met steeds meer meet- en rekenverplichtingen voor de industrie is het vereist dat maatwerk voor bijzondere omstandigheden mogelijk is. | |||
2.12 | BAL art 2.12 lid 1 sub c and BAL art. 4.24 Artikel 2.12 lid 1 sub c BAL stelt dat er geen maatwerk mogelijk is op meet-en rekenmethoden. Hiermee hangt samen artikel 4.24 BAL op grond waarvan voor grote stookinstallaties geen maatwerk mogelijk is voor meet- en rekenmethoden. Dit is een aanscherping ten opzichte van het huidige Activiteitenbesluit waarin immers wel mogelijkheden voor maatwerk zijn opgenomen voor wat betreft meet- en rekenmethoden. Met deze artikelen wordt bovendien voorbijgegaan aan het feit dat er nieuwere wijzen van meetmethodieken en analysemethode zijn die vergelijkbare of betere resultaten opleveren dan wel milieuvriendelijker zijn. Ook wordt miskend dat het voor bestaande installaties vaak technisch niet mogelijk is om conform de voorgeschreven methode te handelen. Het fixeren van meetmethoden staat derhalve innovatieve ontwikkelingen in de weg en leidt tot technische uitvoeringsproblemen. | ExxonMobil | ExxonMobil verzoekt daarom de mogelijkheid tot maatwerk alsnog te introduceren. |
2.12 en 2.18 | BAL art 2.12 lid 1 sub b en BAL art. 2.18 Artikel 2.12 lid 1 sub b BAL stelt dat er geen maatwerk mogelijk is op meldingen. Artikel 2.18 BAL bepaalt vervolgens dat er geen maatwerk mogelijk is op de verplichting om het bevoegd gezag of de Commissaris van de Koning onverwijd te informeren over een ongewoon voorval. | ExxonMobil |
Dit is een aanscherping van de huidige regels omtrent het melden van ongewone voorvallen, zoals neergelegd in artikel 17 lid 2 Wet Milieubeheer (hierna “Wm”), die het wel mogelijk maken om af te wijken van de meldplicht voor bepaalde typen (niet- significante) ongewone voorvallen. De uitzondering die artikel 17 lid 2 Wm thans biedt is een aantal jaren geleden na uitgebreid overleg tussen uw Ministerie, diverse bevoegde gezagen en de industrie in de wet opgenomen teneinde een oplossing te bieden voor de problemen die de industrie en de bevoegde gezagen in de praktijk ondervonden als gevolg van de verplichting om alle ongewone voorvallen onverwijld te melden. De afgelopen jaren hebben diverse bedrijven, waaronder ExxonMobil, gebruik gemaakt van deze uitzonderingsmogelijkheid en tezamen met het bevoegd gezag een op maat gemaakt meldschema in de vergunning verankerd. Met het BAL wordt weer teruggekeerd naar de onwerkbare situatie van voorheen, omdat de mogelijkheid voor maatwerk weer weggenomen wordt. Dit is zeer onwenselijk. ExxonMobil verzoekt daarom de mogelijkheid tot maatwerk alsnog te introduceren. | |||
2.12a en 2.12b | Art. 2.12a/2.12b: in art. 12 Bal is duidelijk aangegeven dat op rijksniveau primair is vastgelegd wat de (meldingplichtige) milieubelastende activiteiten zijn. Mutatis mutandis geldt hetzelfde voor de vergunningplichtige activiteiten in het Bkl. De NvT bij de artikelsgewijze toelichting op de art. 2.11 en 2.12 meldt terecht dat het zodanig ongewenst is dat dit bereik op decentraal niveau zou kunnen worden begrensd of uitgebreid, dat in die artikelen met nadruk is uitgesloten dat dit via maatwerk alsnog zou kunnen geschieden. Echter, in de art. 12.2a/12.b staat precies het tegenovergestelde. Op basis van art. 2.12a kan alsnog een melding verplicht worden gesteld voor activiteiten, waar dat | FME-CWM | - |
op landelijk niveau niet als noodzakelijk wordt beschouwd. Waarom dat zou moeten wordt in de NvT niet duidelijk. Dat geldt in nog sterkere mate voor art. 12.2b, daarin is een bijna ongeclausuleerde mogelijkheid opgenomen tot een verbod om milieubelastende activiteiten te verrichten zonder een vergunning, waar dat op landelijk niveau niet is vereist, en dat nog wel bij omgevingsverordening waartegen geen bezwaar en beroep mogelijk is. Met name art. 12.2b Bal is een doorkruising van al hetgeen wordt beoogd met de Omgevingswet zoals eenduidigheid, vereenvoudiging en overzichtelijkheid en is niet te rijmen met de uitgebreide evaluaties van het Act.besluit waarbij stapje voor stapje en uitgebreid is onderzocht voor welke milieubelastende activiteiten een vergunning nog zinvol of noodzakelijk moet worden geacht. Met art. 12.2b Bal wordt een bevoegdheid gecreëerd waar in de afgelopen 140 jaar nog nooit behoefde aan is geweest en waarvan de noodzaak niet is onderbouwd. Ook is het de vraag is wat een vergunningplicht dan toevoegt c.q. wat het bevoegd gezag dan ‘in de vergunning zou willen zetten’ omdat daarbij wordt uitgegaan van BBT terwijl dat ook al in de algemene regels staat. Of anders gezegd: wat voegt een vergunningplicht toe aan de bestaande mogelijkheden tot maatwerkvoorschriften of zorgplicht. Ook hier kan worden gezegd dat de Omgevingswet weliswaar daarvoor een basis biedt maar dat het wat vreemd is om dit uit te werken in een AMvB om de enige reden ‘dat het is toegelaten’. Signalen uit de praktijk met betrekking tot de noodzaak kunnen daarvoor de enige incentive zijn, en die signalen zijn in de NvT niet te vinden. Zo deze er wel zijn, zouden deze in de art. 2.12a/2.12b geclausuleerd moeten worden opgenomen, op gelijke wijze als dat is geschied in art. 2.12c. Dan weet iedereen wat de reikwijdte is, en helderheid en overzichtelijkheid waren immers belangrijke doelen van de wet. | |||
2.12c | KWA: In de huidige regelgeving wordt gesteld dat bij systemen < | KWA | Artikel verduidelijken. |
10 m3/uur kan worden afgeweken van vergunningsplicht. Nu is daar doelmatig gebruik aan toegevoegd. Dit is onvoldoende concreet en kan op allerlei manieren worden uitgelegd en biedt dus veel meer ruimte om alsnog een vergunning te vragen. | |||
2.13 | Artikel 2.13 (algemene gegevens bij een melding of het verstrekken van gegevens en bescheiden) Lid 2 stelt een tijdsperiode van ten hoogste 48 uur, maar onduidelijk is wat de noodzaak is van een dergelijke korte periode alsmede vanaf welk moment de 48 uur in werking treedt. | DSM en CSP | |
2.13 | Artikel 2.13 lid 2 (melden wijziging) Ten hoogste binnen 48 uur na wijziging van de naam moet men deze wijziging doorgeven. Dit is een vreemde bepaling nu zij is gesteld in uren terwijl niet duidelijk is vanaf welk moment dit geldt: vanaf beslissing in de bestuurskamer, persbericht, inschrijving in KvK? De toelichting is onvoldoende nu die alleen toevoegt “dit kan tot 48 uur na wijziging” | VNCI | |
2.14 | Artikel 2.14 (ambtshalve wijziging en gegevens aanleveren) De verplichting om voor een ambtshalve wijziging gegevens te moeten verschaffen als men er redelijkerwijs de beschikking over kan krijgen gaat te ver. Hierdoor wordt men gedwongen mee te werken aan strengere eisen die op initiatief van het bevoegd gezag kunnen worden genomen. De toelichting geeft aan dat deze verplichting voortvloeit uit art 4: 3 AWB, maar dat artikel zegt dat “ de aanvrager kan weigeren gegevens en bescheiden te verschaffen voor zover …(belangenafweging vertrouwelijkheid ). In dit artikel 2.14 gaat het niet meer over de aanvraag maar om een eenmaal geldende vergunning. Vanuit de toezichthoudende bevoegdheid zijn er al voldoende mogelijkheden om over de benodigde informatie te kunnen beschikken. | VNCI |
2.15 | Op grond van artikel 2.15 moet het ongewoon voorval worden gemeld door de veroorzaker. De wet gebruikt hiervoor een scala van mogelijkheden, de echte veroorzaker, de vergunninghouder etc. Dit kan tot ongecoördineerde actie leiden. Bij een aantal bedrijven gaat melden via een centraal meldpunt. | VNCI | |
2.16 | Artikel 2.16 (informeren over een ongewoon voorval) Art. 2.16 wijkt af van het bepaalde in art. 17.2 Wm. Op grond van art. 17.2 Wm dient de drijver van de inrichting het ongewone voorval zo spoedig mogelijk te melden bij het bevoegde gezag. Het bevoegd gezag meldt vervolgens onverwijld door. Zo spoedig mogelijk betekent: zodra dit mogelijk is. Hoe snel dat is hangt af van de omstandigheden van het geval. Eerst kunnen dan nog andere acties worden ondernomen zoals bijvoorbeeld het waarschuwen van hulpdiensten. Juist de mogelijkheid die deze terminologie biedt om eerst andere noodzakelijke actie te kunnen nemen, heeft geleid tot stringente jurisprudentie. Zo is het bijvoorbeeld niet toegestaan om in de vergunning nader te omschrijven wat onder zo spoedig mogelijk dient te worden verstaan door daaraan een tijdspanne te verbinden (ABRvS 12 juni 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AY3664). Artikel 2.16 stelt nu echter dat de veroorzaker onverwijld dient te melden. Onverwijld betekent: ogenblikkelijk, direct, zonder langer te wachten, wordt gelijk tot actie overgegaan. Bezien het voorgaande is dit niet wenselijk nu de veroorzaker in de gelegenheid dient te worden gesteld om eerst andere noodzakelijke actie(s) uit te voeren. Op grond hiervan wordt verzocht “onverwijld” te vervangen door “zo spoedig mogelijk”. Daarnaast geldt dat de regels voor een ongewoon voorval versnipperd in de nieuwe regels zijn opgenomen. Door de meldingsregeling versnipperd op te nemen is het onduidelijk wat nu onverwijld gemeld dient te worden. Zo beperkt art. 2.18 | DSM en CSP |
beperkt zich bijvoorbeeld tot het onverwijld melden van alleen luchtverontreiniging. De vraag die rijst is of ongewone voorvallen die betrekking hebben op andere milieucompartimenten zoals bijvoorbeeld geluid en bodem dan niet meer onverwijld behoeven te worden gemeld. | |||
2.17 2.18 | Artikel 2.17 kent geen begrenzing, er is geen drempel m.b.t. de classificatie van een ongewoon voorval. De gevraagde informatie wordt daarmee een onnodige veelvoud van wat nu in samenspraak tussen bedrijven en overheden is bepaald en als functioneel en nuttig is bestempeld. Maatwerkafspraken moeten voor 2.17 worden toegestaan om onnodige lastendruk bij bedrijven en overheden te voorkomen. | SNR | Verwijzing naar artikel 2.17 weglaten in artikel 2.18 waarmee een maatwerkregel of – voorschrift wel mogelijk wordt. |
2.18 | Artikel 2.18 (afbakening mogelijkheid maatwerkregel of maatwerkvoorschrift) De artikelen onder deze afdeling kunnen ingevolge art. 2.18 niet via een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift worden versoepeld. Wel kunnen afspraken worden gemaakt over afgesproken codes. Artikel 17.2 Wm is destijds met medewerking van overheden tot stand gekomen waardoor via de vergunning afspraken kunnen worden gemaakt over kleine ongewone voorvallen die wel worden genoteerd en ter beschikking liggen bij het bedrijf maar niet steeds gemeld dienen te worden. Het maatwerk dat daartoe in de Koepelvergunning van de Chemelot Site is vastgelegd dient behouden te blijven om onnodige lastendruk bij bedrijven en overheden te voorkomen. | DSM en CSP | |
2.18 | Artikel 2.18 (versoepeling middels maatwerk bij ongewoon voorval.) De regels voor een ongewoon voorval zijn versnipperd in de nieuwe regels opgenomen. Uitgangspunt is weliswaar steeds dat een ongewoon voorval onverwijld moet worden gemeld maar door die versnippering is het toch niet helder hoe een ongewoon voorval moet worden gemeld en of daar maatwerk voor mogelijk | VNCI |
is, zoals volgens het huidige artikel 17 lid 2 onder 4. De toelichting geeft aan dat de informatieplicht niet versoepeld kan worden via maatwerk, maar dat wel afspraken kunnen worden gemaakt over afgesproken codes. Artikel 17 lid 2 Wm is destijds met medewerking van overheden tot stand gekomen waardoor via de vergunning afspraken kunnen worden gemaakt over kleine ongewone voorvallen die wel worden genoteerd en ter beschikking liggen bij het bedrijf maar niet steeds hoeven worden gemeld. Het maatwerk dat in veel vergunningen is vastgelegd dient behouden te kunnen blijven om onnodige lastendruk bij bedrijven en overheden te voorkomen. Daarnaast is niet duidelijk of artikel 2.16 ( melding aan de CvK) betrekking heeft op elk ongewoon voorval of alleen op de gevallen bedoeld in artikel 19.12 van de wet. Uit de toelichting maken wij op dat het de bedoeling is de regeling voor voorzieningen in het geval van bijzondere omstandigheden voort te zetten. Uit de tekst van het besluit lezen wij dat dit voor elk ongewoon voorval het geval zal zijn waardoor ook dit leidt tot onnodige lastendruk. Wij zij dan ook van mening dat de emissie eisen voor grote stookinstallaties (en op termijn ook de emissie eisen voor middel grote stookinstallaties) die zijn neergelegd in paragraaf 4.3 van het BAL niet van toepassing zijn op kraakinstallaties en ammoniak reformers. Bij de vergunningverlening voor dergelijke installaties moeten, in lijn met de bepalingen van de IED en bijhorende richtsnoerdocumenten, uitsluitend de BBT conclusies van de BREF LVOC en BREF LVIC in acht worden genomen en dienen uitsluitend de emissies-eisen te worden gebaseerd op de voor deze installaties afgeleide geassocieerde emissie niveaus. Dit |
geldt ook voor de hier uit voortvloeiende monitoringsverplichtingen. De eisen in het BAL zijn deels ontleend aan bijlage V van de IED. De eisen in bijlage V van de IED, zijn op hun beurt weer ontleend aan de BREF LCP. Wellicht ten overvloede willen wij benadrukken dat bij het afleiden van geassocieerde emissieniveaus voor grote stookinstallaties in de BREF LCP nimmer de emissiegegevens van kraakinstallaties en ammoniak reformers zijn meegenomen. | |||
3.2.14 | Activiteiten bij VHG-ondernemers: Opslag kunstmest Opslag van nitraathoudende kunstmeststoffen (3.2.14) Waar nu te vinden: Activiteitenregeling § 4.1.7. Opslaan van vaste kunstmeststoffen | VHG | Het valt op dat de verwijzing naar PGS 7 algemener is en niet concreet wordt aangegeven aan welke paragrafen uit de PGS 7 moet worden voldaan. Suggestie: Door in het Bal concreet aan te geven welke paragrafen uit PGS 7 van toepassing zijn, wordt voorkomen dat ondernemers de hele PGS 7 richtlijn moeten doornemen. |
3.4 | Artikel 3.4 en Art 3.71. e.v. ( buisleiding ) De regeling rond buisleidingen op terreinen en daarbuiten vinden wij niet helder. Het is goed dat de toelichting bij artikel 3.4 stelt dat pompstations geen tankstations zijn. Als wij het goed begrijpen worden buisleiding en verpompingsstations binnen een Seveso inrichting bij de vergunning van die activiteit meegenomen. Echter in de toelichting bij artikel 3.4 lezen wij dat pompstations nu ook onder afdeling 3.2 en paragraaf 4.2 van de Seveso inrichting zijn gebracht. Komen zij daarmee ook onder het zware en andere regime van een Seveso inrichting? Daar kunnen wij niet mee instemmen. Wij lezen dat niet in artikel 3.4 lid 2 onder d. Verpompingsstations zullen als zelfstandige eenheid niet | VNCI |
boven de drempels van Seveso zullen komen maar het is ook niet wenselijk ze die stringente regels te brengen. Zij hebben nu een eigen vergunning, een eigen veiligheidssysteem. | |||
3.4 | Milieubelastende activiteiten (hoofdstuk 3) Containerterminals en opslag van gevaarlijke stoffen (artikel 3.4, 3.32 en 3.44 Bal) Containerterminals ontvangen in meer of mindere (soms in overwegende) mate containers met gevaarlijke stoffen. Dit kan gaan om zogenoemde ‘tanktainers’ waarin vloeibare stoffen in bulk worden vervoerd, maar ook om ‘gewone’ zeecontainers waarin zich gevaarlijke stoffen (verpakt) bevinden. Op dit moment (onder de vigerende regelgeving) worden dergelijke terminals niet beschouwd als BRZO-inrichtingen (omdat het gaat om ‘opslag in verband met vervoer’, artikel 2, eerste lid, onder b, BRZO 2015). Wel worden in de vergunningvoorschriften eisen opgenomen die samenhangen met het overslaan van gevaarlijke stoffen (PGS 15). Het Bal biedt onvoldoende uitsluitsel over het regime dat onder de Omgevingswet voor containerterminals (waar gevaarlijke stoffen worden overgeslagen) zal gelden. Meer in het bijzonder bestaat onduidelijkheid op de volgende punten: a. In art. 3.4 worden Seveso-inrichtingen aangewezen (‘BRZO’). De uitzondering voor opslag in verband met vervoer wordt beschreven op p. 29-30 van de artikelsgewijze toelichting. Daarbij is o.a. aangegeven '(...) (a)ls daarentegen in die bedrijven ook gevaarlijke stoffen worden opgeslagen vanwege voorraadbeheer ter bewaring in opdracht van derden, vanwege aflevering aan nog onbekende afnemers, of vanwege aflevering aan bekende afnemers op termijn waarbij het vervoersproces duidelijk wordt onderbroken, kunnen ze worden aangemerkt als lagedrempelinrichting of | HbR |
hogedrempelinrichting, wanneer de daarbij behorende drempelwaarden worden overschreden. (...) Deze passage leidt tot grens- en twijfelgevallen. Zo komt het incidenteel voor dat een container langer op een terminal blijft staan en is niet duidelijk wanneer sprake is van een ‘duidelijke onderbreking’ van het vervoersproces. HbR verzoekt de minister op dit punt meer duidelijkheid te scheppen in de toelichting. Een containterterminal zou naar zijn aard niet als BRZO-inrichting moeten gelden. b. Artikel 3.32 betreft het opslaan van gevaarlijke stoffen in verpakking. Niet evident is dat een container geen verpakking is. Bovendien kunnen zich in een container wel (in ‘verpakking’) verpakte gevaarlijke stoffen bevinden. Onduidelijk is of een containerterminal waar dergelijke containers worden overgeslagen valt onder artikel 3.32. c. Artikel 3.44 is van toepassing op het op- en overslaan van gevaarlijke stoffen in containers. Bij deze paragraaf valt op dat er géén algemene regels zijn opgenomen. Een verwijzing naar PGS15 ontbreekt (dan ook). Bovendien suggereert de toelichting (p.37 artikelsgewijze toelichting) dat dit artikel alleen betrekking heeft op zeecontainers waarin gevaarlijke stoffen onverpakt in bulk worden opgeslagen (‘tanktainers’) zodat onduidelijk is of ook zeecontainers waarin verpakte gevaarlijke stoffen zijn opgeslagen, hieronder vallen, en zo niet, waar deze dan wel onder vallen. Aanvullend wordt opgemerkt dat in de huidige praktijk de regel geldt dat in een vergunning moet worden aangegeven welk artikel van een PGS van toepassing is met de bijbehorende onderbouwing. Door nu in het Bal de PGS als geheel te noemen vervalt deze nuance. HbR gaat er van uit dat een dergelijke wijziging van beleid niet beoogd is en verzoekt om alsnog deze nuancering in de betreffende artikelen op te nemen. |
3.6.4 | Activiteiten bij VHG-ondernemers: Kleinschalige opslag groenafval en overige afvalstoffen Opslag compost Compostering Tuinbouwbedrijf met teelt in een gebouw (3.6.4). - Onderhoud van de openbare ruimte ( 3.7.7) (Het opslaan van stoffen en het onderhouden van voertuigen en werktuigen voor onderhoud van de openbare ruimte is een milieubelastende activiteit) Beide paragrafen verwijzen – o.a. – naar: - § 4.88 Composteren en opslaan van groenafval Waar nu te vinden: Activiteitenbesluit § 3.5.7 Composteren/ Activiteitenregeling § 3.5.5. Composteren. | VHG | -In artikel 4.868 van het Bal wordt een aangesloten bodemvoorziening voorgeschreven, daar waar in de Activiteitenregeling (3.9.5.lid 3.) nog kon worden volstaan met plaatsing boven een absorberende laag. Suggestie: Regeldruk rondom compostering niet nog verder verhogen. Opslag boven absorberende laag ook toestaan voor langere periodes. -Regels m.b.t. de afstand van composthopen tot gevoelige bestemmingen zijn niet opgenomen in het Bal. Deze eisen zijn echter wel opgenomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving. Suggestie: Het is gewenst dat alle eisen rondom compostering worden gebundeld en op één plek worden opgenomen. -Wat opvalt, is dat de regels composteren en opslaan van groenafval (uit hoofdstuk 4 Bal) alleen van toepassing zijn als deze plaatsvinden binnen de in hoofdstuk 3 opgenomen activiteiten waarin concreet naar paragraaf 4.88 wordt |
verwezen (naast de in de 2e kolom opgenomen activiteiten zijn dat: veehouderij, glastuinbouwbedrijf, akker- of tuinbouwbedrijf, agrarisch loonwerkbedrijf). De vraag is nu hoe omgegaan moet worden met de situatie waarin ondernemers (VHG lid) wel composteert/opslaat, maar haar bedrijf niet in hoofdstuk 3 wordt genoemd? Suggestie: Wij verzoeken u om duidelijkheid te verschaffen over bovenstaande. | |||
3.6.6 | Activiteiten bij VHG-ondernemers: Kleinschalige opslag gevaarlijke stoffen (bestrijdingsmiddelen, jerrycans benzine etc.) Landbouwmechanisatiebedrijf (3.6.6) Opslaan van gevaarlijke stoffen in verpakking (3.2.11) Waar nu te vinden: Activiteitenregeling § 4.1.1. Opslaan van gevaarlijke stoffen, CMR-stoffen of bodembedreigende stoffen in verpakking, | VHG | Paragraaf 4.100 kan van toepassing zijn op ondernemers (VHG-leden). In vergelijking met de Activiteitenregeling valt op dat volgens het artikel 4.1027 Bal de PGS 15 integraal van toepassing is op de opslag(voorziening), terwijl de Activiteitenregeling in artikel 4.3 concreet verwijst naar passages uit de PGS 15. Overigens is op pagina 304 van de Nota van toelichting wel uitgelegd aan welke delen van PGS moet worden voldaan. Suggestie: Verplaats de verduidelijking uit de Nota van toelichting in het Bal. Hiermee wordt voorkomen dat |
ondernemers de hele PGS15 richtlijn moeten doornemen. | |||
3.7.8 | Activiteiten bij VHG-ondernemers: Stalling van materieel, kleine werkplaats Repareren en verhuren van gemotoriseerde werktuigen (3.7.8) Nu: Her en der regels in Activiteitenbesluit en Activiteitenregeling. Voorbeeld § 4.6.4. “Onderhouden of repareren van motoren, motorvoertuigen, spoorvoertuigen of andere gemotoriseerde apparaten of proefdraaien van verbrandingsmotoren” en § 4.5.2. Lassen van metalen. Waar nu te vinden: Het is zoeken om alle milieuregels die van toepassing zouden kunnen zijn, te vinden in het besluit en de regeling. | VHG | Regels zijn goed vindbaar via de ‘richtingaanwijzer’ in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 3 moet wel een keuze worden gemaakt tussen “Landbouwmechanisatiebedrijf” of “Repareren en verhuren van gemotoriseerde werktuigen”. Deze paragrafen sluiten elkaar uit (kunnen niet tegelijkertijd van toepassing zijn), terwijl er ondernemers (VHG leden) kunnen zijn waarbij een mix plaatsvindt van deze milieubelastende activiteiten. Aandachtpunt: Onduidelijk is hoe moet worden omgegaan met de situatie waarin de verhuur van werktuigen niet uitsluitend plaatsvindt voor agrarische activiteiten (en dus niet enkel sprake is van een landbouwmechanisatiebedrijf). |
3.8 | Artikel 3.8 Door de strekking van artikel 3.8, lid 2 kan de indruk worden gewekt dat ook een kraakinstallatie of een ammoniak reformer een grote stookinstallatie in de zin van de IED is. De eisen in het BAL zijn deels ontleend aan bijlage V van de IED. De eisen in bijlage V van de IED, zijn op hun beurt weer ontleend aan de BREF LCP. Wellicht ten overvloede willen wij benadrukken dat | VNCI |
bij het afleiden van geassocieerde emissieniveaus voor grote stookinstallaties in de BREF LCP nimmer de emissiegegevens van kraakinstallaties en ammoniak reformers zijn meegenomen. Graag zien wij dat artikel 3.8 dan wel artikel 4.22 op dit punt wordt verduidelijkt. In lijn met de titel van afdeling 3.2 zijn kraakinstallaties en ammoniak reformers geen activiteiten die een bedrijfstak overstijgen maar een hoofdactiviteit op zich. In de scope van LCP BREF(juni 2016) staat dat duidelijk dat verbranding in procesfornuizen niet in deze BREF is meegenomen. | |||
3.11 Ob | Overigens kan op grond van artikel 3.11 het bevoegd gezag ook worden overgedragen aan een ander bestuursorgaan, mits er instemming is van het andere bestuursorgaan (“flexibiliteitsregeling bevoegd gezag”). Is zo’n overdracht een besluit in de zin van de Awb waar rechtsbescherming tegen openstaat? Dat is niet duidelijk. | NS | |
3.12 | Artikel 3.12 Dit artikel vinden wij een goed voorbeeld hoe het begrip activiteit tot onduidelijkheden leidt. De activiteit lozen natte koeltoren is als zodanig niet vergunningsplichtig maar zal wel meegenomen worden als tmf bij bijvoorbeeld een IPPC installatie. Dan geldt par 4.45 over het beheerssysteem. Daarnaast rijst de vraag (voor paragraaf 4.112) waarom alleen chloorbleekloog mag worden toegevoegd en blijkbaar geen anti corrosiemiddelen. Dat laatste mag nu wel en dat is essentieel voor de goede werking van de installatie. | VNCI | |
3.23 lid 3 sub c en art. 4.1170 | KWA: De aanwijzing van vergunningsplichtige gevallen voor bodemenergie is nu niet helemaal waterdicht. Gevallen waarbij tussen 25 en 40 graden wordt geïnfiltreerd, lijken nu niet vergunningsplichtig. | KWA | Artikel aanpassen. |
3.26-3.27 | Redactioneel bij art. 3.26-3.27: er wordt gesuggereerd dat “ADR Klasse 2” een aanwijsbare groep van stoffen zou zijn (giftig, | FME-CWM | - |
brandbaar, oxiderend enz.) maar dat is niet zo. ADR Klasse 2 heeft betrekking op alle gassen: hetzij samengeperst, hetzij samengeperst en/of sterk gekoeld. De toevoeging kan er dus uit, deze staat nu ook niet in het Bor. Zelfde opmerking bij art. 3.32 en 3.33. Ook tekstueel: uit art. 3.27, onder d, in combinatie met art. 3.28 zou kunnen worden afgeleid dat de opslag van methaan/CNG/LNG tot 20 m3 vergunningvrij is én dat daar geen algemene regels voor gelden maar wellicht komen dergelijk kleine opslagen van CNGLNG in de praktijk niet voor. Ik kan mij in ieder geval niet voorstellen dat de regels voor propaan of voor inerte gassen bruikbaar zouden zijn, zeker niet voor CNG maar eigenlijk ook niet voor LNG, tot 20 m3. | |||
3.27 | Onduidelijkheid bestaat over inrichtingen waarop meerdere particuliere eigendommen aanwezig zijn waarin, mogelijkerwijs, propaantanks aanwezig zijn. Het BAL sluit niet uit dat deze kleine tanks niet meetellen bij de eis dat een vergunning nodig is bij ‘propaan in meer dan twee tanks’. Nadere duiding is vereist. | Hiswa | |
3.31 | Artikel 3.31 ( par 3.2.10): Het opslaan van deze oliën in bovengrondse opslagtanks voor zover niet vergunningsplichtig valt onder par 4.95. Wij missen in 4.95 dat tanks zijn uitgesloten indien zij zijn ingebouwd in een installatie analoog aan par 4.93. en 4.94. De genoemde eisen lijken een verscherping van de NRB die toch in het algemeen geldt omdat zij als bbt document is aangewezen? Wij gaan ervan uit dat voor een heel complex de NRB geldt ook voor activiteiten die niet onder de vergunningplicht vallen. Dat voorkomt discussie over het aan en uit zetten van deze regels. In het algemeen zien wij graag dat voor de regels voor de opslag voor gevaarlijke stoffen wordt aangesloten bij de formuleringen en aanpak van bestaande PGS-sen. Er lijkt erop dat formuleringen | VNCI |
van verschillende PGS-sen zijn vermengd ( zie ons voorbeeld bij art 4.898) Ook is er geen rekening gehouden met bestaande situaties waar de PGS dat wel doet. Dit is ongewenst. PGS richtlijnen zijn in beginsel bedoeld voor nieuwe situaties. | |||
3.31 | Het opslaan van meer dan 250 liter oliën, vetten of pekel is een milieubelastende activiteit zoals bedoeld in artikel 3.29. Voor zover de opslagtank een inhoud heeft van ten hoogste 150.000 liter (niet vergunningplichtig) moet worden voldaan aan de regels bedoeld in paragraaf 4.95. Wij missen in paragraaf 4.95 dat tanks zijn uitgesloten indien zij zijn ingebouwd in een installatie, zoals dit in paragrafen 4.93. en 4.94 wel wordt vermeld. De genoemde eisen lijken een verscherping van de NRB die toch in het algemeen geldt omdat zij als bbt document is aangewezen. Wij gaan ervan uit dat voor een heel complex de NRB geldt ook voor activiteiten die niet onder de vergunningplicht vallen. Dat voorkomt discussie over het aan en uit zetten van deze regels. | SNR | |
3.33 | Hierin worden bedrijven verguningplichtig gemaakt als ze meer dan 10.000 kg gevaarlijke stoffen in verpakking opslaan. Dat was voorheen meer dan 10 ton per opslagvoorziening | TLN | eerste lid onder a wijzigen in "van meer dan 10.000 kg in een opslagvoorziening" |
3.33 | Hierin worden bedrijven vergunningplichtig gemaakt als ze meer dan 10.000 kg gevaarlijke stoffen in verpakking opslaan. Dat was voorheen meer dan 10 ton per opslagvoorziening. | TLN | eerste lid onder a wijzigen in "van meer dan 10.000 kg in een opslagvoorziening" |
3.33 lid 1 sub a | Philips: drempel voor vergunningplicht wijkt af van huidige drempel. | Philips | meer dan 10.000 kg gevaarlijke stoffen per opslagvoorziening. |
3.35 | Onduidelijkheid bestaat over ‘pyrotechnische artikelen voor theatergebruik’. Als daarmee de ‘nautische pyrotechnische reddingmiddelen’ onder ‘vuurwerk’ valt, ontstaat er een onwerkbare situatie. Nadere duiding is vereist voor nautische pyrotechnische reddingmiddelen. Daarnaast geldt hetzelfde als genoemd onder 3.27, omdat deze reddingmiddelen mogelijkerwijs aan boord liggen binnen de inrichting. | Hiswa |
3.44 | De volgende activiteiten zijn milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.1: a. het onverpakt in bulk opslaan van meer dan 1 kg vaste gevaarlijke stoffen van ADR-klasse 4, ADR-klasse 5.1, ADR- klasse 6.1, ADR-klasse 6.2, ADR-klasse 8 of ADR-klasse 9 die het aquatisch milieu kunnen verontreinigen, of b. het overslaan van gevaarlijke stoffen in container van en naar schepen. | SNR | |
3.47 | Artikel 3.47 Het is niet helder wat wordt bedoeld met opslaan van afvalstoffen ‘op een andere locatie dan de locatie van productie’. Chemische bedrijven staan veelal op grote terreinen waar productie en opslag op een ander deel van dat terrein/ die locatie plaatsvindt. Daarnaast zijn chemische bedrijven vaak gesitueerd in clusters met meerdere bedrijven op een locatie / terrein. | VNCI | |
3.47 | Philips: op grond van MvT bij dit artikel is ook sprake van afgifte van afvalstoffen als afval van de ene vestiging naar de nevenvestiging van dezelfde rechtspersoon wordt gebracht. Dit kan ik moeilijk rijmen met art. 3.47, lid 1 sub a,b, en c: “op een andere locatie dan de locatie van productie”. Blijkbaar is het toch mogelijk om voorafgaand aan de afgifte het afval van de ene vestiging naar de andere te brengen. Waar ligt de grens tussen “wel of geen afgifte”? | Philips | Duidelijk maken wanneer sprake is van afgifte als afval binnen hetzelfde bedrijf/zelfde rechtspersoon wordt aangeboden voor opslag. Is relevant ivm eventuele vergunningplicht op grond van artikel 3.147 |
3.48 lid 2 onder b | Grens is nu gesteld op 600 m3 groenafval dat een bedrijfsafvalstof is. Er is ook sprake van groenafval van derden (particulieren, gemeenten, etc.) | CUMELA Advies | Zinsdeel ‘dat een bedrijfsafvalstof is’ verwijderen |
3.48 lid 2 onder b Zie ook artikel 4.88 | Grens is nu gesteld op groenafval tot 600 m3; Grens is niet meer actueel (dateert uit circa 1996) en milieukundig niet specifiek relevant. Ihkv duurzame inzet van groenafval ihkv biomassa / energieproductie is een grotere capaciteit noodzakelijk waarbij minimale milieurisico’s aan de orde zijn. | CUMELA Advies | Grens hoeveelheid aanpassen naar 1.500 m3 (zie ook hiervoor) |
3.71 | Artikel 3.71 Lid 3b Het onderscheid tussen leidingen die bij een station (inrichting) horen en welke leidingen niet, is niet duidelijk omschreven. Dit doet zich met name voor bij stations die niet over een milieuvergunning beschikken. Het is niet duidelijk waar de toevoerleiding van een dergelijk station qua regime onder valt. Dit heeft ook consequenties voor de toe te passen regels voor de risicoberekening. Een en ander kan leiden tot grotere risicocontouren, met name als doorgaande leidingen worden toegekend aan stations. In de toelichting op dit artikel staat: "... en mag geen toxische of explosieve componenten bevatten". Dit zou betekenen dat de geringste hoeveelheid bijgemengd waterstof er al voor kan zorgen dat de leiding niet meer als een aardgasleiding mag worden gezien. In de toelichting op artikel 3.71 staat: "Buisleidingen die zijn gelegen op een locatie waar een activiteit wordt verricht met (complexe) externe veiligheidsrisico's vallen op grond van het derde lid buiten het toepassingsbereik." Dit betekent dat alle eigen leidingen binnen de hekken van een inrichting niet onder artikel 3.71 vallen en dus tot de inrichting gerekend moeten worden. Dit kan grote gevolgen hebben voor de risicocontouren van de inrichtingen! | Xxxxx | Xxxxxxxx: VELIN kan met een verbetervoorstel komen op dit punt. Voorstel: toevoegen van een extra lid, lid 3c, waarin bepaald wordt dat waar geen extern veiligheidsrisico bestaat, geen risicoberekening noodzakelijk is. Dit is aan de orde bij het kruisen van belangrijke waterstaatswerken conform NEN 3651 met een leiding met gevaarlijke stoffen (bijvoorbeeld als het gaat om diepe boring waardoor de leiding vele meters onder maaiveld en wateroppervlak komt te liggen). Voorstel: geef een maximum percentage aan wat aan toxische of explosieve stof mag worden meegevoerd met de aardgasstroom, om nog te kunnen spreken van een aardgasleiding. Voorstel: VELIN stelt voor hier een werkbaar alternatief toe te passen dat aansluit bij de tot nu toe gehanteerde toedeling van leidingen tot ofwel de inrichting (Bevi) ofwel het bovenlokale transportsysteem (Bevb). |
3.71 | Artikel 3.71 (milieubelastende activiteit) Het exploiteren van een buisleiding op een locatie met externe veiligheidsrisico’s is geen milieubelastende activiteit. In de NvT | DSM en CSP |
staat hiertoe vermeld dat het bevoegd gezag de risico’s in samenhang met het risico van andere gevaarbronnen beoordeelt. Dat betekent in feite een cumulatie van risico’s, hetgeen hierna aan de hand van een voorbeeld toegelicht: als op een bepaalde locatie op de Site 10-6 risico is en daarnaast ook een 10-6 risico aanwezig is als gevolg van een buisleiding van bijvoorbeeld de Gasunie, zal cumulatie optreden (2 x 10-6). M.b.t NvT bij dit artikel In de NvT (artikelsgewijs) wordt gesteld: “Buisleidingen die zijn gelegen op een locatie waar een activiteit wordt verricht met (complexe) externe veiligheidsrisico’s vallen op grond van het derde lid, buiten het toepassingsbereik. Voorwaarde is dan wel dat de buisleiding daarmee samenhangt of in technisch verband staat en voor die activiteit een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit is afgegeven waarin voorschriften zijn opgenomen over die buisleiding.” 1. Wat dient te gelden als het bevoegd gezag heeft geoordeeld dat er geen vergunningsvoorschriften in de omgevingsvergunning behoeven te worden opgenomen. Dient de buisleiding dan toch als een separate milieubelastende activiteit te worden bezien? 2. Dit dient goed onder het overgangsrecht te worden geregeld (zie mede hiervoor onder a.) Immers worden drijvers van Xxxxxx inrichtingen anders geconfronteerd met vele nieuwe vergunningplichtige mileubelastende activiteiten. In veel bestaande vergunningen zullen geen bepalingen specifiek voor leidingen zijn opgenomen. |
In de NvT (artikelsgewijs) staat voorts vermeld: “Er zijn ook buisleidingen die locaties van anderen doorkruisen waar milieubelastende activiteiten plaatsvinden en waarvoor geen voorschriften zijn opgenomen in de omgevingsvergunning, omdat de vergunninghouders geen zeggenschap hebben over deze buisleidingen. In die gevallen maakt de buisleiding geen deel uit van die milieubelastende activiteit (met externe veiligheidsrisico’s) en valt de buisleiding onder het toepassingsbereik van deze paragraaf.” De laatste zinsnede is onduidelijk: in het geval van een doorkruisende leiding heeft de derde blijkbaar alsnog een omgevingsvergunning nodig. Immers wordt gesteld dat de buisleiding dan toch onder het toepassingsbereik van de paragraaf valt. Dit kan niet de bedoeling zijn. | |||
3.73 ev (paragraaf 3.4.1 Metaalindust rie, m.n. kopje) | Kopje 'Metaalindustrie is voor sommige ondernemers niet herkenbaar | Metaalunie | Wijzig naam in: Metaaindustrie/Metaalbewerking |
3.73 lid 1 h | vermeld staat 'het maken van producten van metaal'. Veel bedrijven maken zelf geen (eind)producten maar voeren bewerkingen uit aan metaal. | Metaalunie | Verbreden formulering naar 'producten van metaal en/of bewerkingen aan metaal. |
3.73 lid 3.b | deze paragraaf is niet van toepassing als … b. … of bedrijf aan huis'. Sommige bedrijven voldoen nu aan de omschrijving 'bedrijf aan huis' terwijl deze nu gewoon onder de algemene regels van het Activiteitenbesluit vallen. Er is geen goede reden om deze bedrijven nu van deze paragraaf uit te zonderen. Wat geen pleidooi is om deze bedrijven overal maar toe te staan, want als dit bedrijf op een bedrijventerrein zit, kan een buurbedrijf daar ongewenst last van hebben. | Metaalunie | Ongedaan maken van deze uitzondering |
3.73-3.81 | Art. 3.73 – 3.81: het is wat puzzelen tussen enerzijds deze artikelen en anderzijds de categorieën 11 t/m 14 Bijlage 1 Bor maar op zich maakt het ‘uit elkaar trekken’ van o.m. metaal en minerale industrie het wel veel overzichtelijker. Wel is er naar ons idee her en der wat misgegaan bij de omzetting, zo is er een geheel nieuwe vergunningplichtige categorie ‘het verwerken van metalen ..” (art. 3.77, lid 1 onder c) ontstaan en komt het criterium van de 2.000 m2 her en der op een niet- logische manier terug, of is juist weggevallen. Dat oppervlakte-criterium heeft thans te maken met het feit dat sommige grotere bedrijven zijn aangemerkt als ‘grote lawaaimaker’ en daarom zijn ingedeeld bij GS. Mutatis mutandis voor art. 3.78 lid 1 onder d waar de vrachtwagen- en busbedrijven uit cat. 13.3 er uit zijn gevallen met de 4e tranche Act.besluit (waar wij nog een opmerking over hadden gemaakt waar geen gehoor aan is gegeven). Art. 3.78, lid 1 onder c is niet correct omdat de niet-IPPC galvanobedrijven thans vergunningvrij zijn. Mutatis mutandis voor de hoofdstukken 4 en 5 waar nu voor mij de tijd ontbreekt om overal de link te leggen met het Act.besluit maar waar ik bv. aanliep tegen de niet-uitvoerbare verplichting voor scheepswerven om het testen van motoren altijd inpandig uit te voeren, en evenzeer dat stralen moet geschieden boven een vloeistofdichte voorziening waarbij ook meer algemeen opvalt dat de voorschriften m.b.t. stralen sterk afwijken van de huidige voorschriften in AB/AR. | FME-CWM | Vraag/aanbod om er een keer een middag uitgebreid voor te gaan zitten en een en ander (bij wijze van spreken) regel voor regel door te nemen van oud naar nieuw. |
3.73. lid 1d | (3d) printen ontbreekt | Metaalunie | Toevoegen |
3.78 lid a | als vergunningplichtig wordt hierin aangewezen 'het smeden met hamers', terwijl veel kunst- en siersmeden dit al sinds jaar en dag zonder problemen toepassen terwijl zij vallen onder de algemene regels van het Activiteitenbesluit (en voorganger daarvan) | Metaalunie | het smeden met hamers' weglaten óf als er om ons bekende redenen voor exceptionele gevallen toch aanleiding is om in deze lijn verder te denken iom de branche Metaalunie/NGK |
kiezen voor zodanige formulering/onderdrempel dat kaf van het koren gescheiden wordt en er niet veel bedrijven onnodig en disproportioneel de dupe zijn van deze beleidswijziging. | |||
3.92 | Artikel 3.92 De verwijzing naar par. 4.33 ontbreekt in art. 3.92. Met name producenten van farmaceutische producten vallen onder de regels van een oplosmiddeleninstallatie. (zou in analogie moeten zijn met bijv. de rubber- en kunststofindustrie, waar in art 3.103 g wel een verwijzing is opgenomen.) Wij gaan ervan uit dat de verwijzing naar de regels voor het maken van titaandioxide een omissie is. | VNCI | |
3.93 | Art 3.93 is van toepassing i.v.m. de RIE-bedrijven o.a. heatset en ilustratiediepdruk | KVGO | |
3.97 | Artikel 3.97 (Voedingsmiddelenindustrie) Onduidelijk is waarom er onderscheid wordt aangebracht tussen levensmiddelen en voeder (onder a) en het maken of bewerken van voeding voor landbouwhuisdieren (onder e) Immers voeding voor landbouwhuisdieren is ook voeder. De productie van voeder voor landbouwhuisdieren is nu altijd, ongeacht volume een milieubelastende activiteit. De productie van petfood (niet landbouwhuisdieren) ontbreekt hier. Is dat (on)bedoeld? Omdat zetmeel en suiker niet worden gemaakt maar gewonnen uit gewassen hoort de formulering: het maken van zetmeel en suiker in 3.97 onder f aangepast te worden. | VNCI |
Het uit gewassen gewonnen zetmeel kan vervolgens worden bewerkt (gemodificeerd) en afgezet worden als grondstof voor diverse toepassingen (food, feed en overig) | |||
3.99 | Artikel 3.99 (algemene regels) a) Het mechanisch bewerken van diverse materialen, bedoeld in paragraaf 4.20 Mechanische bewerkingen van de genoemde materialen moeten altijd inpandig plaatsvinden en er geldt een reeks van verplichtingen m.b.t. emissies. In de praktijk hebben bedrijven voor papier, karton en/of plastic perscontainers in gebruik. (t.b.v. van het mechanisch verdichten). Op grond van de huidige formulering is dat dan niet meer toegestaan in de buitenlucht en moet aan allerlei verplichtingen worden voldaan waarvan het milieubelang niet vaststaat (4.341 t/m 4.347). d) Het op- en overslaan van goederen, bedoeld in paragraaf 4.106 | VNCI | |
3.101 | Het maken van producten van kunststof zou, zoals het nu gesteld is, ook kunnen gelden voor polyester jachtbouw en – service. En heeft voor pleziervaartuigen een relatie met art. 3.109/3.110. Zoals de meldingsplicht voor lassen en soldeerwerk nu staat omgeschreven, kan deze opgevat worden als een meldingsplicht vier weken voor iedere keer dat een dergelijke activiteit wordt uitgevoerd en niet zoals naar alle waarschijnlijk de bedoeling is van het artikel vier weken voor de eerste keer dat de desbetreffende activiteit wordt uitgevoerd. Hetzelfde geldt voor onderhoudsmeldingen. | Hiswa |
3.105 | Art 3.105: ontbreekt verpakkingsdiepdruk, digitale druk rotatiezeefdruk (flexografie is niet hetzelfde als verpakkingsdiepdruk). In activiteitenbesluit gebruiken we het begrip flexodruk in plaats van flexografie (zie ook 4.155). Rotatie zeefdruk We hebben verpakkingsdruk met de technieken flexodruk, verpakkingsdiepdruk en waarbij nu ook digitale druk oprukt | KVGO | |
3.105 | Artikel 3.105 (milieubelastende activiteit) 1. Het bedrukken van materialen met zeefdruk, vellenoffset, rotatieoffset, illustratiediepdruk of flexografie is een milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1. 2. Deze activiteit omvat ook andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie en die: a. hiermee rechtstreeks samenhangen, in technisch verband staan, en gevolgen kunnen hebben voor de emissies en verontreiniging, of b. deze functioneel ondersteunen. 3. Deze paragraaf is niet van toepassing als alleen materialen worden bedrukt: a. bij een huishouden of bij het uitoefenen van beroep of bedrijf aan huis, of b. voor educatieve doelen (dat betekent dat een drukker die alleen educatief drukwerk maakt is uitgezonderd) controleren bij toelichting | KVGO | |
3.107 | Artikel 3.107 lid1 onder d/ moet paragraaf 4.33 zijn ( en niet 4.27 zoals er staat). | KVGO | |
3.132 | Dit artikel lijkt te suggereren dat het breken van puin vergeleken wordt met recycling van papier, karton, textiel, glas en hout. In artikel 3.133 wordt o.a verwezen naar paragraaf 4.19 (mechanisch bewerken van steen). Blijkens de definitie van mechanisch bewerken van steen zoals opgenomen in het Activiteitenbesluit valt het breken van puin | BRBS | Voor zover paragraaf 4.19 van het Ontwerpbesluit activiteiten leefomgeving mede van toepassing is op de activiteit puinbreken, sluiten deze voorschriften niet aan bij de activiteit. Verzocht wordt in de |
pertinent niet onder deze definitie.4 In de toelichting bij het Ontwerpbesluit Activiteiten leefomgeving (meer specifiek: pagina 158) wordt echter gesteld dat paragraaf 4.19 (o.a.) ook van toepassing is of kan zijn als het breken van steen een structurele activiteit betreft. | toelichting een heldere scheiding aan te brengen. | ||
3.147 onder t | Zie hiervoor 3.48, lid 2, onder b | CUMELA | |
3.151 lid 2 onder b. | Uitzondering geldt alleen voor groenafval dat een bedrijfsafvalstof is ! Is verzwaring t.o.v. BARIM i.c. XXX, bijlage C, 28.10, sub 28 onder a en c; Sinds 1/1/2016 is opslaan van groenafval van derden ook mogelijk. Versnipperen (verkleinen) was al mogelijk. Geen onderscheid tussen ‘eigen’ groenafval of van derden . | CUMELA | Tekst aanpassen ; al dan niet in samenhang met AO/IC beleid. |
3.161 lid 2 onder b sub 2 | Het ‘verwijderen’ van niet-gevaarlijk…..Niet duidelijk waar ‘verwijderen’ betrekking op heeft? Van de bedrijfslocatie ? Uit het milieu? ….// | CUMELA | Verduidelijken |
3.178 | Regels niet volledig of niet van toepassing irt agrarisch loonwerk | CUMELA | Toevoegen: paragraaf 4.84 en 4,93. Verwijderen: paragraaf 4.103 |
3.180 | nu staat geformuleerd 'voor agrarische activiteiten van derden'. Dit is te beperkend nu veel van deze bedrijven ook of hoofdzakelijk zich richten op 'groenonderhoud', hetgeen niet als 'agrarisch' gezien wordt. | Metaalunie, LTO Glaskracht | Aanvullen formulering met 'voor agrarische en groenonderhoud activiteiten voor derden' |
3.191 | Regels niet volledig of niet van toepassing irt GWW-bedrijf | CUMELA | Toevoegen: paragraaf 4.39, 4.49 (= combinatie met paragraaf 4.19) en 4.93 Verwijderen: paragraaf 4.103 |
4 Zo ook: xxxx://xxx.xxxxxxx.xx/xxxxxxxxxxx/xxxxxxxxx/xxxxxxxxxxxxxxxxxxx/xxxxxxxxxxxx/xxxxxxxxxxxxxxxxxx/xxxxx- beton/mechanisch-bewerken/
3.201 | Laboratoria (artikel 3.201 Bal) Uit het artikel, dat betrekking heeft op ‘laboratoria’ blijkt niet duidelijk wat bedoeld wordt met een laboratorium. Is bijvoorbeeld een testfaciliteit voor scheepsmotoren een laboratorium? Dit lijkt te vallen onder het eerste lid, onder d, maar dit is vermoedelijk niet de intentie. De toelichting biedt hierover geen uitsluitsel. | HbR | |
3.208 | Regels niet volledig of niet van toepassing irt cultuurtechniek/hovenier / openbare ruimte | CUMELA Advies | Toevoegen: paragraaf 4.49 en 4.93 Verwijderen: paragraaf 4.103 |
3.218 | Art 3.218 (Brandbestrijdingstechnieken ) Als een permanente voorziening aanwezig is dat een mba en vergunningsplichtig. Inclusief een lozingsvergunning voor het lozen van het dat bluswater en regels voor emissies van zzs. Valt onder tmf maar de regels gelden. | VNCI | |
3.223 | Brandstoffenhandel en tankopslagbedrijven; milieubelastende activiteit ‘vervoer’; ADR-truckparkings In artikel 3.223 is ‘vervoer’ aangewezen als milieubelastende activiteit. Voor de uitgebreide praktijk van logistiek en transport in het havengebied is van belang wat hiervan exact de reikwijdte en het gevolg is. In dit verband enkele specifieke opmerkingen: a. Wat is de reikwijdte is van de activiteit 'vervoer': in hoeverre vallen activiteiten die geen vervoer zijn, maar wel onderdeel zijn van de vervoersketen hieronder? Het feit dat in artikel 3.224 wordt verwezen naar parkeren doet vermoeden dat die activiteit (ADR-truckparkings) in elk geval onder de aanwijzing valt. HbR ziet dit graag verduidelijkt. b. Hoe dan ook biedt het Bal niet de gewenste duidelijkheid over de regels waar ADR-truckparkings aan moeten voldoen; als zij niet onder artikel 3.223 vallen dan lijkt geen enkele regeling van toepassing. Gelet op de onduidelijkheid die er | HbR |
ook onder de huidige regelgeving al is, vraagt HbR om een heldere regeling op dit punt. c. Gelet op de aanwijzing van 'vervoer' als MBA in artikel 3.223 rijst de vraag in hoeverre bij de beoordeling c.q. verlening van de vergunningen, bedoeld in art. 3.224 ook het vervoer dat met de vergunningplichtige activiteit samenhangt, onderdeel wordt van de vergunning. Dit is met name van belang omdat door vervallen van het inrichtingenbegrip de grens van de inrichting (nog) minder helder is. d. Op grond van artikel 3.224, in samenhang met art. 3.223 onder 2, geldt een vergunningplicht voor vervoer over water van een klasse 2 container > 13 m3 (bijvoorbeeld met LPG, bedoeld als brandstof voor het schip). Dit is praktisch niet uitvoerbaar en ook vast niet de bedoeling, | |||
3.231 lid 1 | nu staat vermeld 'het onderhouden, wassen en ombouwen van motorvoertuigen voor derden …'. Dit is te beperkend doordat carroseriebouw (waar het kopje van de paragraaf wel zegt voor te zijn bedoeld) hier niet ondervalt, omdat het geen 'motorvoertuig' betreft en ook getwijfeld wordt of je moet spreken van 'ombouwen' in plaats van nieuwbouw | Metaalunie, BOVAG | Iom bedrijfsleven aanpassen van de formulering zodat carrosseriebouw er zonder discussie onder valt |
3.236 lid 2 | Dit is een ongewenste verzwaring: voor het proefdraaien met testbanken van motoren geldt nu geen vergunningplicht | BOVAG, Metaalunie | Schrappen 'motoren' of een vermogensdrempel inbouwen waarbij een vergunning verplicht is boven een vermogen van 1.500 KW. |
3.241 | Hierin wordt gesteld aan welke paragrafen een transportbedrijf moet voldoen. Er wordt echter niet verwezen naar paragraaf 4.100 (opslag gevaarlijke stoffen in verpakking). Betekent dit dat transportbedrijven geen gevaarlijke stoffen in verpakking meer mogen opslaan? Of mag dat wel en gelden er geen regels voor? | TLN | Paragraaf 4.100 toevoegen aan 3.241 of toelichten waarom deze niet wordt genoemd in 3.241 |
3.241 | Hierin wordt gesteld aan welke paragrafen een transportbedrijf moet voldoen. Er wordt echter niet verwezen naar paragraaf 4.100 (opslag gevaarlijke stoffen in verpakking). Betekent dit dat transportbedrijven geen gevaarlijke stoffen in verpakking meer mogen opslaan? Of mag dat wel en gelden er geen regels voor? | TLN | Paragraaf 4.100 toevoegen aan 3.241 of toelichten waarom deze niet wordt genoemd in 3.241 |
3.243 | Onderhoudswerkplaatsen en wasinstallaties voor trein, tram en metro De artikelen 3.243, 3.244 en 3.25 Besluit activiteiten leefomgevingen (“Bal”) bevatten bepalingen voor onderhoudswerkplaatsen voor trein, tram en metro. Een geautomatiseerde treinwasinstallatie die zich op stuk spoor bevindt op het emplacement buiten de onderhoudswerkplaats, valt onder de reikwijdte van paragraaf 4.43 (wasstraat). Hierbij is kennelijk niet beoogd om strengere of andere, materiële criteria te introduceren met dan die thans op grond van het Activiteitenbesluit voor onderhoudswerkplaatsen gelden. Dit uitgangspunt moet in het kader van de rechtszekerheid gehandhaafd worden in de definitieve toelichting bij het Bal. Het onderhoud van spoorvoertuigen wordt beschouwd als een milieubelastende activiteit in de zin van artikel 2.1 Bal (Activiteiten die onder het toepassingsbereik van het Bal vallen). Volgens de toelichting op dit artikel gaat het daarbij uitsluitend om werkzaamheden “in de werkplaats”. Onderhoud dat buiten een speciaal daarvoor ingerichte onderhoudswerkplaats plaatsvindt, valt niet onder deze bepaling. De vraag is echter waar precies de grens ligt? Valt onderhoud aan treinen die staan op een stuk spoor buiten de werkplaats maar dat wel deel uitmaakt van het werkplaatsterrein wel of niet onder de reikwijdte van deze artikelen? | NS |
Met betrekking tot de aan deze activiteiten te stellen eisen begrijpt NS dat onder het Bal de mogelijkheden voor maatwerk zijn verruimd ten opzicht van het Activiteitenbesluit Milieubeheer. Mogelijk kan in de definitieve toelichting worden opgenomen dat het de bedoeling is om zeer terughoudend om te gaan met deze extra bevoegdheid. Hoofdregel zou moeten zijn het toepassen van de regels zonder maatwerk. | |||
3.261 | Onbenoemd is dat een jachthaven veelal een samengesteld bedrijf is, waar binnen veel particuliere eigendommen aanwezig zijn. Als bij de opmerking in 3.27, is onduidelijk in hoeverre de houder verantwoordelijk is voor aanwezige producten binnen deze particuliere eigendommen alsmede door deze particulieren verrichte activiteiten. Tenslotte geldt ook dat er particulieren verblijven binnen deze inrichting. Het woord ligplaats behoeft duiding. Een plekje voor een kano of een plekje voor een bijboot kan niet opgaan als ligplaats, temeer daar er eisen aan worden gesteld als bijvoorbeeld onder 4.680. | Hiswa | |
3.274 | In de Voorpublicatie tot wijziging van het Besluit Omgevingsrecht, het Besluit Milieueffectrapportage en het Besluit algemene regels milieu mijnbouw[1] (“Voorpublicatie”) wordt voor wat betreft de vergunningplicht voor milieuaspecten in de opsporingsfase vooruitgelopen op de Ow. Zo regelt de Voorpublicatie dat voor mobiele installaties op land en in oppervlaktewater (waaronder de territoriale zee), waarmee een boorgat wordt aangelegd, uitgebreid of gewijzigd in de opsporingsfase een omgevingsvergunning vereist zal zijn.[2] Het resultaat van dit besluit is dat de minister meer regie kan voeren op de locatie en de aanleg, wijziging of uitbreiding van een boorgat, waardoor recht wordt gedaan aan het belang van veiligheid en de maatschappelijke vragen rond mijnbouwactiviteiten. | NOGEPA |
In artikel 3.274 Bal herkent NOGEPA de hierboven omschreven ‘omgevingsvergunning voor boren’, waarin het aanleggen of aanpassen van een boorgat met een verplaatsbaar mijnbouwwerk vergunningplichtig wordt gesteld. Belangrijk verschil met de Voorpublicatie is echter dat op grond van artikel 1.3 Bal deze bepaling ook zal gelden voor de Exclusieve Economische Zone (EEZ). Hierdoor zal ook voor het aanleggen/aanpassen van een boorgat in de EEZ een omgevingsvergunning moeten worden aangevraagd. Als gevolg hiervan zullen mijnbouwbedrijven die actief zijn binnen de EEZ, net als bedrijven die werkzaam zijn op land, te maken krijgen met langere doorlooptijden en hogere administratieve lasten. Voor wat betreft mijnbouwactiviteiten op land begrijpt NOGEPA de initiatie van de vergunningplicht om zo het doel hiervan – recht doen aan het belang van veiligheid en de maatschappelijke vragen rond mijnbouwactiviteiten – het best te kunnen verwezenlijken. Het om dezelfde redenen introduceren van deze vergunningplicht voor mijnbouwactiviteiten in de EEZ is echter in de ogen van NOGEPA disproportioneel, nu zowel de belangenafweging als de relevante maatschappelijke vragen rond mijnbouwactiviteiten aldaar wezenlijk anders zijn dan die op land. In de Voorpublicatie is dan ook voor wat betreft de EEZ – omdat hier geen omwonenden zijn – bewust gekozen voor een instemmingsvereiste. Dit instemmingsvereiste strekt ter vervanging van de thans geldende meldplicht, waardoor de indieningstermijn wordt verlengd van twee naar vier weken. De invoering van dit instemmingsvereiste, waardoor tevens de mer- beoordelingsplicht gaat gelden, geeft de Minister van Economische Zaken in de ogen van NOGEPA voldoende mogelijkheden om te sturen op voorgenomen mijnbouwlocaties in de EEZ. Bovendien is het handhaven van het instemmingsvereiste in lijn met de nagestreefde beleidsneutraliteit. XXXXXX stelt dan |
ook voor om het instemmingsvereiste voor wat betreft het aanleggen/aanpassen van een boorgat in de EEZ leidend te laten zijn, in plaats van de voorgestelde vergunningplicht uit artikel 3.274 Bal. | |||
4.4 | De relatie tussen activiteit, werkgever, zelfstandige en werknemer is onduidelijk nu de “exploitant”niet meer wordt genoemd. Wat is de verantwoordelijkheid van “specialised” contractors? | SNR | |
4.5 | Artikel 4.5 (informeren bij wijziging ) De toevoeging dat dit onverwijld moet gebeuren kent de richtlijn en XXXX 0000 niet. Het is niet nodig en zal leiden tot discussie bij strikte handhaving over het begrip “onverwijld “ onder d: Het informeren over “een wijziging van de gegevens die bij de aanvraag om een omgevingsvergunning zijn gevoegd” is een uitbreiding van de richtlijn en BRZO 2015.Dit vereiste geldt daarin wel voor naam, adres, zetel en wie de exploitant is maar niet voor alle gegevens van de aanvraag voor de milieuvergunning. Dit is een ongewenste uitbreiding t.o.v. het huidige art 6 lid 5 BRZO 2015/ artikel 7 lid 4 van de Seveso richtlijn en leidt tot onnodige regeldruk. | VNCI | |
4.5 | Artikel 4.5 (informeren bij wijziging) Het begrip onverwijld informeren bij BRZO wijzigingen is nieuw en is vanuit een handhavingsperspectief onduidelijk omschreven. Ook is niet duidelijk vanaf welk moment onverwijld geïnformeerd dient te worden, getuige bijvoorbeeld het bepaalde onder e: dient te worden geïnformeerd vanaf het moment dat er met vakbonden wordt gesproken of vanaf het moment dat de directie dit besluit in haar gremia of wellicht een ander moment? | DSM en CSP |
4.5 | Artikel 4.5 informeren bij wijziging - de toevoeging dat dit onverwijld moet gebeuren kent de richtlijn en XXXX 0000 niet . Het is niet nodig en zal leiden tot discussie bij strikte handhaving over het begrip “onverwijld “ - De tekst onder d, informeren over “een wijziging van de gegevens die bij de aanvraag om een omgevingsvergunning zijn gevoegd” is een uitbreiding van de richtlijn en XXXX 0000. Dit vereiste geldt voor naam, adres, zetel en wie de exploitant is maar niet voor alle gegevens van de aanvraag. Dit is een ongewenste uitbreiding tov het huidige art 6 lid 5 BRZO 2015/ artikel 7 lid 4 van de Seveso richtlijn. Dit leidt tot extra bureacratische lasten, die vanuit een risico perspectief onnodig zijn aangezien een wijziging met gevolgen al onder c) is genoemd. | SNR | |
4.5 Ob | De definitie van een Projectbesluit kan mogelijk scherper. Zie artikel 4.5 Omgevingsbesluit jo. artikel 5.51 projectbesluit en definitie van projectbesluit in de bijlage bij de Omgevingswet en artikel artikel 5.44 Omgevingswet. In toelichtende teksten wordt uitgelegd dat het projectbesluit alleen is bedoeld voor “complexe projecten die voortvloeien uit de verantwoordelijkheid van rijk of provincies.” (factsheet) of “ingrijpende en ingewikkelde projecten waarbij een publiek belang speelt” (brochure: “de Omgevingswet in beeld”, p. 19). Een simpel project, een particulier project of een project van een gemeente of waterschap kan dus niet via een projectbesluit worden gerealiseerd. Indien dit klopt zou dit scherper kunnen worden geformuleerd, bij voorkeur in één definitie. | NS | |
4.6 | artikel 4.6 ( gelijkwaardigheid): Voor voorschriften uit de Seveso paragraaf is geen maatwerk en geen gelijkwaardigheid mogelijk. | VNCI |
Dus ook geen afwijking van NTA 8620 die momenteel nog als keuze mogelijk is. De afwijking van het nog heel recente in werking getreden XXXX 0000 wordt niet toegelicht.(BRZO 2015 art 7 lid 6 ). Xx XXX 0000 gaat uit van het gebruik van veiligheidsprestatie indicatoren. De richtlijn verplicht daar niet toe maar zegt in Bijlage III dat dit kan horen tot de procedures. Zo ook in het XXXX 0000. Dit is een ongewenste uitbreiding van de huidige regelgeving. | |||
4.6 | Artikel 4.6 (geen maatwerk en geen gelijkwaardige maatregel) In dit artikel wordt gesteld dat het treffen van maatwerk of gelijkwaardigheidsregel voor paragraaf 4.2 is uitgesloten. Op grond van dit artikel is dan bijvoorbeeld ook geen afwijking toegestaan van NTA 8620 die momenteel nog als keuze mogelijk is. De afwijking van het nog heel recente XXXX 0000 wordt niet toegelicht (art. 7 lid 6 BRZO 2015). Xx XXX 0000 gaat uit van het gebruik van veiligheidsprestatie indicatoren. De richtlijn verplicht daar niet toe maar zegt in Bijlage III dat dit kan horen tot de procedures. Zo ook in het XXXX 0000. Dit is een ongewenste uitbreiding. Het is onwenselijk om dit zo hard vast te leggen. Er zijn immers mogelijk situaties bij Seveso-inrichtingen waarbij dit wel mogelijk moet zijn. Dit is nu niet te overzien. | DSM en CSP | |
4.6 | Seveso inrichtingen zijn complexe inrichtingen. Juist hier kunnen maatwerkregels of –voorschriften nodig zijn. Het verbieden van gelijkwaardige maatregelen stopt innovatie en ontwikkeling. Het verbieden van maatwerk betekent dat evenmin afgeweken zou kunnen worden van NTA 8620, die momenteel nog als keuze mogelijk is. Deze afwijking van het nog heel recente XXXX 0000 wordt niet nader toegelicht (BRZO 2015 art 7 lid 6 ). Xx XXX 0000 gaat uit van het gebruik van veiligheidsprestatie indicatoren. | SNR |
De richtlijn verplicht daar niet toe maar zegt in Bijlage III dat dit kan horen tot de procedures. Zo ook in het XXXX 0000. | |||
4.7 | Art 4.7 Het moeten treffen van alle maatregelen gaat onnodig ver. Artikel 5 van de Seveso richtlijn spreekt over het treffen van alle nodige maatregelen. Het overnemen van deze nuance is gewenst om conform het uitgangspunt dicht bij de EU richtlijnen te blijven Daarnaast is het de exploitant die de maatregelen treft. Nu is niet aangegeven voor wie de verplichting geldt. | VNCI | |
4.7 | Artikel 4.7 (algemene verplichting) Artikel 4.7 dient te worden aangepast nu hier abusievelijk staat vermeld dat voor een Seveso-inrichting alle maatregelen worden getroffen om zware ongevallen te voorkomen terwijl art. 5 van de Seveso III richtlijn staat vermeld dat de exploitant alle nodige maatregelen neemt. NvT bij dit artikel In de NvT bij de artikelgewijze toelichting dient dit ook te worden aangepast. Zie bijvoorbeeld ook de toelichting bij artikel 4.8 inzake preventiebeleid waar wel correct “alle nodige maatregelen” staat vermeld. | DSM en CSP | |
4.7 | Het is onduidelijk voor wie deze algemene verplichting geldt. Er is niet langer sprake van een exploitant, bij wie de verantwoordelijkheid tot dusverre rustte. Het moeten treffen van alle maatregelen is ongelimiteerd. Artikel 5 van de Seveso richtlijn spreekt over het treffen van alle nodige maatregelen. Het overnemen van deze nuance, of het toevoegen van “redelijkerwijs passende” is gewenst om conform het uitgangspunt dicht bij de EU richtlijnen te blijven. | SNR | |
4.8 | Art 4.8 ( preventiebeleid ) | VNCI |
Het preventiebeleid is een uitvloeisel van de richtlijn die zich beperkt tot de risico’s van zware ongevallen. Ten onrechte staat er nu dat het preventiebeleid evenredig is aan de risico’s van gevaarlijke stoffen. Het preventiebeleid richt zich niet op alle gevaarlijke stoffen maar enkel op die genoemd in Bijlage 1 van de richtlijn. | |||
4.8 | Artikel 4.8 (preventiebeleid) In de toelichting staat dat het preventiebeleid niet bij het bevoegd gezag hoeft te worden ingediend en alleen in de inrichting aanwezig moet zijn. In de NvT bij artikel 4.7 staat echter aangegeven dat de exploitant verplicht is de door hem getroffen maatregelen in het preventiebeleid en indien van toepassing, in het veiligheidsrapport op te nemen. Niet duidelijk is of het preventiebeleid nu wel of niet in het veiligheidsrapport opgenomen dient te worden. | DSM en CSP | |
4.8 t/m 4.10 | Artikel 7 van XXXX 0000 is nu verdeeld en uitgebreid over drie artikelen, 4.8 t/m 4.10. Inhoudelijk is artikel 7 uitgebreid. In lid 1 an artikel 4.8 staat bijvoorbeeld dat het preventiebeleid evenredig is aan de risico’s van de Seveso inrichting en de gevaarlijke stoffen. Dit terwijl XXXX 0000: art 7 lid 2: zich beperkt tot “is evenredig aan de gevaren van zware ongevallen“ | SNR | |
4.10 | Art 4.10 Het gaat te ver om bij elke wijziging van gegevens het beleid en het veiligheidsbeheerssysteem te moeten bijwerken. Zeker omdat het beleid zou moeten worden bijgewerkt bij elke wijziging van gegevens die bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning werden vermeld. Dat zijn er veel meer dan relevant voor dit onderwerp. Het beleid houdt in wat er in artikel 4.8 wordt genoemd en daarin past niet voortdurende wijziging n.a.v. gegevens die voor het beleid zelf niet relevant zijn | VNCI |
4.11 | 2f: De vergunninghouder van een Seveso inrichting zou volgens dit voorschrift een schatting moeten maken van de kans en de omvang van de effecten van een zwaar ongeval dat door een naburige Seveso-inrichting wordt veroorzaakt. Dit is niet overeenkomstig het gestelde in de artikelsgewijze toelichting dat degene die een Seveso inrichting exploiteert de interne en externe oorzaken van zware ongevallen analyseert. Analyse van een oorzaak staat los van het schatten van de kans op en de omvang van een zwaar ongeval door een naburige inrichting. Deze analyse moet immers door de exploitant van de desbetreffende inrichting uitgevoerd zijn en ter beschikking gesteld zijn aan de Seveso inrichting waarin een domino effect veroorzaakt wordt (zie artikel 8.29 BKL lid d). Dit strookt niet met de huidige door het BRZO bevoegd gezag geaccordeerde handelwijze. 3a&b: Dit is een verzwaring van het huidige beleid. De notitie over schillen is niet beleidsneutraal en er zijn geen zones voor interne veiligheid en voorbereiding op de rampenbestrijding; 3d: Seveso installatie? Xxxx dit geen inrichting zijn? Intern noodplan versus brandweerrapport? 3e: in een intern noodplan wordt geen rekening gehouden met (geen credits genomen voor) bescherming en interventiemiddelen. Deze eis voegt niets toe. 4b: menselijke fouten is uitgebreid tov XXXX 0000. Dit moet zijn “menselijke fouten tijdens gebruik wijziging en onderhoud”. 4d4: de kosten die zijn gemoeid moet zijn een “indicatie van de kosten”. | SNR |
4d5: moet luiden: “worden op adequate wijze beheerst met het complete stelsel van complete stelsel van technische en organisatorische maatregelen. | |||
4.11 | Artikel 4.11 (veiligheidsrapport) Op grond van lid 2 aanhef en onder e dient het VR een berekening van het groepsrisico te bevatten. Verzocht wordt om aan te geven of dit ten behoeve van het omgevingsplan zoals bedoeld in art. 5.15 BKL is. Ingevolge Lid 2 aanhef en onder f dient de vergunninghouder van een Seveso inrichting een schatting te maken van de kans en de omvang van de effecten van een zwaar ongeval dat door een naburige Seveso-inrichting wordt veroorzaakt. Dit is niet overeenkomstig de artikelsgewijze toelichting waarin wordt gesteld dat degene die een Seveso inrichting exploiteert de interne en externe oorzaken van zware ongevallen analyseert. Analyse van een oorzaak is iets anders dan het schatten van een kans en de omvang van de effecten van een zwaar ongeval door een naburige inrichting. Deze analyse moet immers door de exploitant van de desbetreffend inrichting zijn uitgevoerd en ter beschikking zijn gesteld aan de Seveso inrichting waarin een domino effect veroorzaakt kan worden (zie artikel 8.29 BKL). Verzocht wordt om de NvT bij art. 4.11 op dit punt aan te passen zodat dit enkel betrekking heeft op de schatting van de kans en de omvang van de effecten en geen betrekking heeft op de analyse. Ingevolge lid 4 aanhef en sub d onder 3 dient voor elk scenario inzicht te worden geboden in maatregelen die technisch mogelijk zijn om het risico op een zwaar ongeval te verkleinen tot een daarbij aangegeven niveau. Onduidelijk is wat hiermee wordt bedoeld. De huidige handelwijze die door het BRZO bevoegd gezag is geaccordeerd, is dat met de SIL/ Cactus-methodiek | DSM en CSP |