JU
Overeenkomst van Dublin TBV 1997/7
JU
Circulaire aan korpschefs en staf Marechaussee
7 augustus 1997/Nr. 630207/97/IND (Code TBV 1997/7)
Stafafdeling Uitvoeringsbeleid en Documentatie
Aan:
– de Korpschefs Politieregio’s
– de Staf van de Koninklijke Marechaussee
i.a.a.: de Procureurs-Generaal Ministerie van Justitie
Xxxx: bekendmaking van voorschriften Juridische achtergrond: Vreemdelingencirculaire 1994, hoofd-
stuk B7/ 8.1
Geldig van/tot: 1 september 1997 t/m 1
september 1998
Met dit Tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire wordt met ingang van 1 september 1997 para- graaf B7/8.1.1 van de Vreemdelingen- circulaire van 1994 aangevuld. Op deze datum treedt de Overeenkomst van Dublin in werking, en wordt de Asielparagraaf van de Uitvoeringsover- eenkomst bij het Akkoord van Schen- gen buiten werking gesteld voor asielverzoeken die vanaf 1 september 1997 worden ingediend. Op asiel- verzoeken die zijn ingediend vóór 1 september 1997, zijn in beginsel de SUO-bepalingen van toepassing.
De tekst van de Overeenkomst van
Dublin wordt bij de eerstvolgende gelegenheid als bijlage C18-8 in de Vreemdelingencirculaire verwerkt.
Een ander land is verantwoordelijk voor de behandeling.
Regeling
Op grond van art. 15b, eerste lid, aan- hef en onder a, Vw wordt een aan- vraag om toelating als vluchteling niet ingewilligd wegens de niet-ontvanke- lijkheid ervan, als een ander land inge- volge een verdrag of een dit land en Nederland bindend besluit van een vol- kenrechtelijke organisatie verant- woordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De wet stelt daarbij als vereiste dat dit andere land Partij is
bij het Vluchtelingenverdrag van Genève.
Vanaf 26 maart 1995 tot 1 september
1997 is titel 2, hoofdstuk 7 van de Uit- voeringsovereenkomst bij het Akkoord van Schengen (SUO) als een dergelijk verdrag aangemerkt. Deze regeling is in werking gesteld voor Nederland, België, Luxemburg, Duitsland, Frankrijk, Spanje en Portugal. Met ingang van 1 september 1997 is de Overeenkomst van Dublin (OvD) van kracht voor deze landen, uitgebreid met Italië, Griekenland, Groot- Brittannië, Ierland en Denemarken.
Deze staten zijn alle partij bij het Vluchtelingenverdrag en aldus aan te merken als ’ander land’ in de zin van de wet.
De Overeenkomst van Dublin geeft een verdeling van de ’Verantwoorde- lijkheid voor de behandeling van asiel- verzoeken’ tussen de Partijen bij deze Overeenkomst. De Overeenkomst van Dublin is opgenomen als bijlage C18-8.
Overgangsrecht
Op 19 december 1996 heeft het Uitvoerend Comité van de SUO een verklaring aangenomen die op 25 april 1997 formeel is goedgekeurd, aan- gaande de vaststelling van de verant- woordelijkheid voor de behandeling van een asielverzoek ingediend vóór de inwerkingtreding van de OvD. Deze verklaring heeft als gevolg dat asielver- zoeken ingediend vóór de inwerking- treding van de OvD en die op dat moment onder de werking van Titel II, Hoofdstuk 7 van de SUO vielen, onder de SUO-bepalingen zullen worden afgehandeld als ze na 1 september 1997 nog in behandeling zijn.
Afhandeling algemeen
Wil de asielzoeker afzien van een asiel- aanvraag in het gehele grondgebied van de lidstaten van de Overeenkomst van Dublin, dan dient hij zulks uitdruk- kelijk schriftelijk te verklaren.
Eerste gehoor
Het eerste gehoor wordt afgenomen volgens de gebruikelijke procedure in het Aanmeldcentrum. Er wordt dus gevraagd naar de personalia, de reis-
route en de reden waarom betrokkene naar Nederland is gekomen. Deze gegevens moeten ook (volledig) wor- den vermeld op het ’Dublinformulier’.
Dublinclaim
De IND in het Aanmeldcentrum onder- zoekt aan de hand van de ter beschik- king staande gegevens of een ander Dublinland verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek op grond van de artikelen 4 tot en met 8 van de Overeenkomst van Dublin. De criteria van deze artikelen zijn van toe- passing in de volgorde waarin zij voor- komen.
Aan betrokkene, of de rechtshulpverle- ner die betrokkene begeleidt, wordt gemeld dat er is vastgesteld dat een ander Dublinland mogelijk verant- woordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek en dat er mogelijk een Dublinclaim wordt gelegd.
Daarbij kan tevens aangegeven wor- den dat betrokkene toch een nader gehoor krijgt, teneinde te kunnen bepalen of Nederland de behandeling van het asielverzoek overneemt op grond van artikel 3 lid 4 van de Overeenkomst van Dublin. Betrokkene kan zich dan op dat nader gehoor voorbereiden.
Bij deze melding wordt tevens mede- gedeeld dat er nog geen keuze is gemaakt ten aanzien van de wijze van afdoening; toepassing van artikel 15b, lid 1, sub a Vw (Dublin) of ’zelf afdoen’ op grond van artikel 3 lid 4 van de Overeenkomst van Dublin.
Indien een ander land mogelijk verant- woordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek wordt dat land met behulp van het Dublin intake-formulier verzocht om de behandeling over te nemen. Betrokkene wordt hiervan schriftelijk in kennis gesteld.
N.B. Voor de vaststelling van de verant- woordelijkheid van een Dublinland voor de behandeling van het asielver- zoek is verblijf in dat land niet vereist (zie de artikelen 4 t/m 8 van de Overeenkomst van Dublin).
Verdere procedure
Niet inwilliging van de asielaanvraag
op grond van art. 15b, lid 1, onder a, Vw is pas mogelijk als de claim is geho- noreerd door het andere land.
De asielzoeker wordt zo spoedig mogelijk medegedeeld door welk land zijn asielverzoek op grond van de Overeenkomst van Dublin zal worden behandeld. Voorts wordt hem mede- gedeeld dat hij krachtens deze over- eenkomst en met inachtneming van de nationale regelgeving zal worden overgedragen. Ook wordt hem mede- gedeeld waar hij zich dient te melden in het verantwoordelijke land.
Betrokkene wordt in de gelegenheid gesteld om zijn of haar zienswijze ken- baar te maken (’Dublingehoor’). In het geval dat de afhandeling in het AC kan plaatsvinden, is de reactietermijn afge- stemd op de AC-procedure. In de overi- ge gevallen is de reactietermijn drie dagen. In de beschikking wordt het verantwoordelijke land aangewezen. Wat de overdracht van de asielzoeker betreft kunnen met de contactpersoon in het andere land afspraken worden gemaakt of hij op eigen gelegenheid naar het andere land kan reizen of dat hij begeleid dient te worden.
Verhouding SUO / Overeenkomst van Dublin
De bepalingen van de SUO die niet de verantwoordelijkheid voor het behan- delen van een asielverzoek betreffen, blijven ook na de inwerkingtreding van de OvD van kracht. Dit heeft gevolgen voor de toepassing van arti- kel 7 lid 2 van de OvD. Het tweede lid van artikel 7 bepaalt dat de lidstaat die toestemming verleent om de trans- itzone van zijn luchthaven zonder visum te passeren, niet geacht wordt verantwoordelijk te zijn voor de con- trole bij binnenkomst ten aanzien van reizigers die de transitzone niet heb- ben verlaten. Deze bepaling geldt zolang de inwerkingtreding van een overeenkomst inzake de buitengren- zen van de lidstaten van de EU nog niet heeft plaatsgevonden. De Schen- genlanden kennen echter reeds een regeling voor de controle aan de buitengrenzen. Conform art. 4 van de SUO is elk Schengenland verantwoor- delijk voor de controle bij binnenkomst van het Schengengebied ten aanzien van reizigers van vluchten uit staten die de SUO niet toepassen. Artikel 7 lid 2 van de OvD heeft daarom alleen betrekking op de gevallen waarbij een vreemdeling Nederland inreist via lid- staten die partij zijn bij de OvD, maar
geen Schengenland zijn. Pas wanneer een buitengrenzenverdrag voor alle staten partij bij de OvD in werking is getreden, is art. 7 lid 2 OvD niet meer van toepassing.
Uitzonderingen
Het is niet noodzakelijk dat alle asiel- verzoeken waarvoor een ander land verantwoordelijk is ook daadwerkelijk worden overgedragen. Op grond van artikel 3, lid 4, van de Overeenkomst van Dublin blijft iedere staat bevoegd om zelf het asielverzoek te behande- len.
Van de mogelijkheid om het asielver- zoek zelf te behandelen wordt terug- houdend gebruik gemaakt. Het gaat hierbij om uitzonderlijke gevallen van humanitaire aard, die niet vallen onder artikel 9 van de Overeenkomst van Dublin. Daarnaast bestaat de mogelijk- heid om op grond van proces-economi- sche redenen de aanvraag wegens een kennelijke ongegrondheid af te wij- zen; op grond van de Overeenkomst van Dublin is Nederland dan verant- woordelijk voor de verwijdering van de betrokken asielzoeker buiten het grondgebied van de Dublinlanden.
Toepassing van art. 3 lid 4 OvD: gescheiden verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvragen van leden van één gezin
In geval twee of meer Dublinlanden, waaronder Nederland, verantwoorde- lijk zijn voor de behandeling van de asielaanvragen van leden van één gezin, zal Nederland onder bepaalde omstandigheden een asielaanvraag op grond van artikel 3, lid 4, van de Overeenkomst van Dublin zelf in behandeling nemen. Dit is het geval als zich één van de volgende omstandig- heden voordoet:
a. er is sprake van ernstige ziekte, zware handicap of andersoortige hulpbehoevendheid van een familielid, welke met een medische verklaring dient te worden onderbouwd.
b. er is sprake van zwangerschap of geboorte (daarbij wordt een periode van zes weken voor tot zes weken na de bevalling in acht genomen). De peil- datum is de datum waarop de claim is gelegd.
Als de claim is gelegd voorafgaand aan de periode van zes weken voor de bevalling of later dan zes weken na de bevalling, dan wordt de overdracht doorgezet. De feitelijke overdracht wordt echter in ieder geval opgeschort
tot zes weken na de bevalling. Kan een claim slechts worden gelegd op een moment, gelegen binnen de periode van zes weken voor of na de bevalling, dan wordt afgezien van het leggen van een claim.
De zwangerschap dient met een medi- sche verklaring te zijn aangetoond, hetgeen van belang is om vast te kun- nen stellen in welk stadium de zwan- gerschap is.
c. de gezinsleden zijn aantoonbaar gezamenlijk rechtstreeks naar Neder- land gereisd. Dit betekent dat zij gelijktijdig gereisd hebben en zich niet in een derde land hebben opgehouden vóór hun komst naar Nederland. Van een dergelijk verblijf is in ieder geval sprake indien een procedure in het ver- antwoordelijke Dublinland is of wordt gevoerd door een of meer van de gezinsleden.
d. er is sprake van een of meer minder- jarige kinderen voor wiens asielaan- vraag een ander land verantwoordelijk is, en Nederland is verantwoordelijk voor de asielaanvraag van de beide ouders (en omgekeerd). In dat geval dreigen deze kinderen zonder bege- leiding achter te blijven in een Dublin- land, hetgeen vermeden dient te wor- den.
Onder gezinsleden in de zin van de Overeenkomst van Dublin wordt ver- staan de echtgeno(o)t(e) en het onge- huwde kind beneden de 18 jaar van de asielzoeker of, indien die persoon een ongehuwd kind is beneden de 18 jaar, diens vader en moeder.
Indien nog geen claim op het verant- woordelijke Dublinland is gelegd kan de asielaanvraag, die Nederland op grond van het onder a, b, c of d gestel- de aan zich heeft getrokken, op de ge- bruikelijke wijze worden afgedaan (AC/OC-procedure).
Indien er reeds een claim is gelegd bij het verantwoordelijke land (en deze aldaar nog in behandeling is of reeds is gehonoreerd) voordat de familierelatie een rol ging spelen, dan trekt de be- handelend medewerker van het Dublinbureau de claim in met de mededeling dat Nederland het asiel- verzoek zelf in behandeling neemt.
Aanbevelingen aan andere lidstaten (art. 9 OvD)
Wanneer Nederland voor geen enkele asielaanvraag verantwoordelijk is, maar verschillende andere Dublinlan- den wel, dan zal Nederland een aanbe- veling doen om de behandeling van de
gezamenlijke asielaanvragen in één van die andere Dublinlanden te laten plaatsvinden wanneer:
1. zich één van de omstandigheden beschreven onder a of b voordoet (ern- stige ziekte, zware handicap of andere hulpbehoevendheid, alsmede xxxx- xxxxxxxx en geboorte);
2. er sprake is van een of meer minder- jarige kinderen waarvoor een ander land verantwoordelijk is voor de ouders.
De behandelend ambtenaar van het Dublinbureau zal daartoe contact opnemen met de verantwoordelijke landen, nadat de betrokken vreemde- ling(en) heeft (hebben) ingestemd met het voornemen van Nederland om een aanbeveling te doen aan de verant- woordelijke Dublinlanden.
Intrekking asielverzoek
De Overeenkomst van Dublin voorziet specifiek in de volgende situaties:
1. het in Nederland ingediende asiel- verzoek wordt ingetrokken tijdens de procedure waarbij wordt vastgesteld welke staat verantwoordelijk is, en betrokkene dient elders opnieuw een asielverzoek in (art. 3 lid 7 OvD). Nederland dient de asielzoeker ’terug te nemen’ en de procedure voor de vaststelling van de verantwoordelijk- heid af te ronden;
2. het in Nederland ingediende asiel- verzoek wordt ingetrokken tijdens de inhoudelijke behandeling van dat asielverzoek, en betrokkene dient elders opnieuw een asielverzoek in (art. 10 lid 1 sub d OvD). Nederland dient op verzoek van de betreffende lidstaat de asielzoeker ’terug te ne- men’ en het asielverzoek te behande- len.
De situaties beschreven onder 1 en 2 kunnen zich uiteraard ook andersom voordoen, in die zin dat Nederland een Dublinpartner kan verzoeken om een asielzoeker terug te nemen als wordt voldaan aan de criteria van art. 3 lid 7 of art. 10 lid 1 sub d OvD.
De intrekking van de aanvraag om toe- lating als vluchteling brengt geen wij- ziging in de verantwoordelijkheidstoe- deling die ingevolge de bepalingen van de OvD tot stand is gekomen, zolang betrokkene niet geheel afziet van het aanvragen van toelating op grond van asielrechtelijk relevante gronden.
Feitelijke overdracht
De ambtenaar van het Dublinbureau
kan op grond van de instemming van de Dublinpartner een Laissez-Passer aanvragen bij het Bureau Documenten van de IND (zie bijlage). Hij legt hierbij over een pasfoto van de asielzoeker en de volgende gegevens: CRV-nummer, naam, voornamen, geboorteplaats en
-datum, nationaliteit en het adres in het andere land waar de asielzoeker zich dient te melden.
Voor het bepalen van de datum waar- op de vreemdeling zich dient te mel- den bij de autoriteiten van de overne- mende Dublinpartner is het van belang om te weten of betrokkene rechtsmid- delen heeft aangewend tegen de beschikking op grond van artikel 15b, lid 1, sub a Vw. Het aanwenden van rechtsmiddelen schort de termijn voor de overdracht op, indien aan die rechtsmiddelen schorsende werking is verbonden. De betrokken Dublinpart- ner moet hiervan in kennis worden gesteld.
Nederland heeft internationaal de ver-
plichting er zoveel mogelijk voor te zorgen dat de asielzoeker zich niet zal onttrekken aan de overdracht. Daarom dient het Dublinbureau in overleg met de verantwoordelijke Vreemdelingen- dienst te beoordelen of de asielzoeker zich zelfstandig of begeleid naar het land van bestemming dient te be- geven.
Aan de asielzoeker wordt verstrekt:
a) indien hij een A&F heeft ingediend, een beschikking met een afwijzing op grond van art. 15b, eerste lid, aanhef en onder a Vw;
b) een Kennisgeving van overdracht aan een ander land dat partij is bij de Overeenkomst van Dublin;
c) een Laissez-Passer indien hij zelfstan- dig reist; indien hij onder begeleiding reist houdt zijn begeleider het Laissez- Passer onder zich;
d) eventueel zijn reisdocument.
Naar het land van bestemming wordt gezonden:
a) een tweede exemplaar van de aan de asielzoeker afgegeven Laissez- Passer, waarvan een kopie eveneens via het snelste technische middel (meestal de fax) wordt verzonden;
b) een kopie van de eventueel beschik- bare reis- of identiteitspapieren (voor zover deze nog niet verstrekt bij het leggen van de claim).
De plaats waar de asielzoeker zich in het land van bestemming dient te mel- den wordt vermeld op de Laissez- Passer. Op de Kennisgeving van over-
dracht wordt het land van bestemming aangegeven.
N.B. Het akkoord van de overnemende Dublinpartner is slechts 1 maand gel- dig (artikel 11, vijfde lid, Overeen- komst van Dublin). Het aanwenden van rechtsmiddelen, waaraan schorsen- de werking is verbonden (de voorlopi- ge voorziening), schort de termijn van 1 maand op, tot uiterlijk 1 maand na de datum van de uitspraak.
Terugname
Artikel 13 van de OvD regelt de ’terug- name van een asielzoeker’ die wordt bedoeld in art. 3 lid 7 en art. 10 van de OvD. Dit heeft betrekking op de vol- gende gevallen:
– intrekking van het asielverzoek (art. 3 lid 7 en art. 10 lid 1 sub d OvD);
– illegaal verblijf in een andere lidstaat dan waar het asielverzoek in behande- ling is (art. 10 lid 1 sub c);
– illegaal verblijf in een andere lidstaat dan waar het asielverzoek is afgewe- zen (art. 10 lid 1 sub e OvD).
Het verzoek om terugname in deze gevallen dient gegevens te bevatten op grond waarvan de verantwoorde- lijkheid kan worden vastgesteld. Op dit verzoek moet in beginsel binnen acht dagen nadat het verzoek is voorgelegd worden geantwoord. Na aanvaarding van de terugname dient de asielzoeker binnen één maand te worden terugge- nomen.
Vervallen van de verantwoordelijkheid (art. 10 OvD)
Wanneer Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van een asiel- verzoek, is Nederland verplicht dit asielverzoek volledig te behandelen (behandelen in de zin van art. 1 lid 1 sub d en art. 3 lid 3 OvD). In de volgen- de gevallen kent de Overeenkomst van Dublin in verband met de beëindiging van de verantwoordelijkheid expliciet een verwijderingsverplichting:
- een vreemdeling heeft zijn asielver- zoek tijdens de inhoudelijke behande- ling daarvan ingetrokken (art. 10 lid 1 sub d OvD), of
- het asielverzoek is afgewezen (art. 10 lid 1 sub e OvD).
In deze gevallen komt de verantwoor- delijkheid pas te vervallen nadat Nederland de nodige maatregelen heeft genomen en daadwerkelijk ten uitvoer heeft gelegd opdat de vreem- deling zich begeeft naar zijn land van
herkomst, dan wel naar een ander land waar hij legaal mag binnenkomen.
Daarnaast komt de verantwoordelijk- heid voor de behandeling van het asielverzoek te vervallen onder de vol- gende specifieke omstandigheden:
a. betrokkene heeft het grondgebied van de Dublinlanden verlaten geduren- de een periode van tenminste drie maanden (art. 10 lid 3 OvD), of
b. betrokkene is door een andere lid- staat in het bezit gesteld van een ver- blijfstitel met een geldigheidsduur van meer dan drie maanden (art. 10 lid 2 OvD).
De omstandigheid onder a (betrokke- ne heeft het grondgebied van de Dublinlanden gedurende tenminste drie maanden verlaten) leidt niet tot verval van de verantwoordelijkheid wanneer een vreemdeling wiens asielverzoek is afgewezen zich illegaal in een andere lidstaat ophoudt. In dit geval komt de verantwoordelijkheid alleen te vervallen op grond van art. 10 lid 2 of art 10 lid 4 van de OvD, oftewel nadat:
– betrokkene door een andere lidstaat in het bezit is gesteld van een verblijfs- titel met een geldigheidsduur van meer dan drie maanden, of
– Nederland de nodige maatregelen heeft genomen en daadwerkelijk ten uitvoer heeft gelegd opdat de vreem- deling zich begeeft naar zijn land van herkomst, dan wel naar een ander land waar hij legaal mag binnenkomen.
De verplichting om vast te stellen welk land verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek zoals bedoeld in art. 3 lid 7 OvD, komt te vervallen in de volgende gevallen:
a. betrokkene heeft het grondgebied van de Dublinlanden verlaten geduren- de een periode van tenminste drie maanden (art. 3 lid 7 OvD);
b. betrokkene is door een andere lid- staat in het bezit gesteld van een ver- blijfstitel met een geldigheidsduur van meer dan drie maanden (art. 3 lid 7 OvD).
Het enkele verlaten van het grondge- bied van de lidstaten (korter dan drie maanden), doet slechts de verantwoor- delijkheid vervallen wanneer sprake is van een verantwoordelijkheid die
gebaseerd was op een verblijfstitel of visum waarvan de geldigheidsduur is verstreken. Zie hiervoor art. 5 lid 4 OvD in bijlage C18-8.
Den Haag, 7 augustus 1997. Namens de Staatssecretaris,
Het Hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst,
X. Xxxxxx.