Contract
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Oekraïne inzake de voorrechten en immuniteiten van verbindingsofficieren die door Oekraïne bij Europol gedetacheerd worden; Kiev, 20 september 2021 (Trb. 2021, 121)
TOELICHTENDE NOTA
I. Inleiding
Op 14 december 2016 is tussen de Europese Politiedienst (Europol) en Oekraïne een samenwerkingsovereenkomst gesloten, die op 18 augustus 2017 in werking is getreden.1 Op basis van deze samenwerkingsovereenkomst en Verordening (EU) 2016/794 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) en tot vervanging en intrekking van de Besluiten 2009/371/JBZ, 2009/934/JBZ, 2009/935/JBZ, 2009/936/JBZ en 2009/968/JBZ van de Raad2 worden verbindingsofficieren door Oekraïne naar Nederland (als vestigingsstaat van Europol) gezonden en bij Europol te Den Haag gedetacheerd.
De bepalingen van de oorspronkelijke Overeenkomst tot oprichting van een Europese Politiedienst, tot stand gekomen op 26 juli 1995 te Brussel3, zijn vervangen door het Besluit van de Raad van 6 april 2009 tot oprichting van de Europese politiedienst (Europol) (2009/371/JBZ).4 Dit raadsbesluit is vervolgens vervangen en ingetrokken door Verordening 2016/794. Uit artikel 63 van Verordening 2016/794 vloeit voor Nederland de verplichting voort om als vestigingsstaat van Europol de voorrechten en immuniteiten van verbindingsofficieren afkomstig uit andere lidstaten, en van hun gezinsleden, te regelen.
Door de Oekraïense autoriteiten is verzocht om aan Oekraïense verbindingsofficieren en hun familieleden voorrechten en immuniteiten toe te kennen. Daartoe is op 20 september 2021 met Oekraïne het onderhavige verdrag gesloten inzake het verlenen van voorrechten en immuniteiten.
Aan de Oekraïense verbindingsofficieren worden dezelfde voorrechten en immuniteiten toegekend die worden verleend aan de verbindingsofficieren van de lidstaten van Europol. Deze voorrechten en immuniteiten zijn geregeld in verdragen die het Koninkrijk der Nederlanden als vestigingsstaat met de lidstaten van Europol en derde landen sluit (zie laatstelijk de betreffende notawisseling met Montenegro5).
II. Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1 bevat definities van enkele veel gebruikte termen in het verdrag. De Protocolgids van het Koninkrijk der Nederland, zoals genoemd in artikel 1, onder f, is te vinden via de Rijksoverheidswebsite.6
1 “Agreement on Operational and Strategic Co-operation between Ukraine and the European Police Office” of 14 December 2016; via de website van Europol, zie: xxxxx://xxx.xxxxxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxx- agreements/operational-agreements.
2 PbEU 2016, L 135.
3 Trb. 1995, 282.
4 PbEU 2009, L 121.
5 Trb. 2018, 59.
6 Voor de meest recente versie van de Protocolgids voor Internationale Organisaties (januari 2020), zie: xxxxx://xxx.xxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxx/xxxxxxxx/0000/00/00/xxxxxxxx-xxxxx-xxx-xxxxxxxxxxxxx-xxxxxxxxxxxxx.
In artikel 2 wordt aangegeven dat aan de door Oekraïne gedetacheerde verbindingsofficieren en hun familieleden dezelfde voorrechten en immuniteiten worden verleend die op grond van het op 18 april 1961 te Wenen tot stand gekomen Verdrag inzake diplomatiek verkeer (hierna te noemen: het Verdrag van Wenen7) toekomen aan diplomatiek personeel, voor zover noodzakelijk voor het onafhankelijk uitoefenen van hun functies. Daarnaast regelt het tweede lid van artikel 2 dat de in het eerste lid genoemde immuniteit uitdrukkelijk niet geldt in geval van straf-, bestuurs- of civielrechtelijke procedures inzake verkeersongevallen. Het derde lid van artikel 2 verzekert dat Oekraïne en de Oekraïense verbindingsofficieren niet alleen rechten ontlenen aan het Verdrag van Wenen, maar dat voor hen ook de verplichtingen in dat Verdrag gelden.
De artikelen 3 en 4 bevatten bepalingen die veel voorkomen in verdragen waarmee voorrechten en immuniteiten worden verleend en waarin het Verdrag van Wenen niet expliciet voorziet. Deze bepalingen hebben tot doel eventuele visumverlening en binnenkomst van de desbetreffende personen te faciliteren en tewerkstelling van familieleden van verbindingsofficieren mogelijk te maken. Het tweede lid van artikel 4 bepaalt uitdrukkelijk dat familieleden van de gedetacheerde verbindingsofficieren geen immuniteit zullen genieten in het kader van een eventuele arbeidsrelatie.
De artikelen 5 tot en met 7 gaan in op de onschendbaarheid van de archieven van de verbindingsofficieren, op hun persoonlijke bescherming, alsmede de faciliteiten en immuniteiten betreffende communicatie. Deze onderwerpen zijn in het verdrag opgenomen gelet op de speciale positie die verbindingsofficieren bij Europol innemen.
Artikel 8 regelt de melding door Oekraïne aan de Nederlandse autoriteiten van de aankomst en het vertrek van de verbindingsofficieren, alsmede de melding indien een familielid van een verbindingsofficier niet langer deel uitmaakt van het huishouden van deze verbindingsofficier. In het tweede lid wordt de verstrekking van identiteitskaarten geregeld.
Artikel 9 bevat een geschillenbeslechtingsregeling, die in voorkomend geval – indien onderhandelingen geen uitkomst bieden – kan leiden tot oprichting van een ad hoc tribunaal. Dit betreft een vergelijkbare geschillenbeslechtingsregeling als in voorgaande verdragen inzake verbindingsofficieren die door het Koninkrijk der Nederlanden als vestigingsstaat zijn gesloten met lidstaten van Europol en derde landen. De bepalingen omtrent de oprichting van een ad hoc tribunaal voor geschillenbeslechting (artikel 9, tweede tot en met zesde lid) zijn ingevolge artikel 11, eerste lid, uitgesloten van de voorlopige toepassing van het verdrag.
Artikel 10 stelt dat het verdrag voor wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden alleen voor het Europese deel van Nederland zal gelden.
In artikel 11 wordt de datum van voorlopige toepassing en inwerkingtreding van het verdrag geregeld. Het verdrag wordt vanaf de datum van ondertekening voorlopig toegepast in verband met op korte termijn te plaatsen Oekraïense verbindingsofficieren bij Europol in Den Haag. In dat kader is van belang dat, voorafgaand aan de inwerkingtreding van het verdrag, voor die plaatsingen reeds een juridische basis aanwezig is (zie ook de inleiding).
7 Trb. 1962, 101.
III. Een ieder verbindende bepalingen
Naar het oordeel van de regering bevat het verdrag een ieder verbindende bepalingen in de zin van artikel 93 en 94 Grondwet, die aan rechtssubjecten rechtstreeks rechten toekennen of plichten opleggen, te weten (delen van) de artikelen 2 tot en met 5 en 7.
IV. Koninkrijkspositie
De Overeenkomst zal, ingevolge artikel 10 van het verdrag, wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden alleen voor het Europese deel van Nederland gelden.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
X.X. Xxxxxxxx