REGLEMENT BASISPENSIOEN
REGLEMENT BASISPENSIOEN
STICHTING PENSIOENFONDS ALLIANCE
INHOUDSOPGAVE REGLEMENT BASISPENSIOEN
BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN 3
Artikel 1. DEELNEMERS 6
Artikel 2. AANSPRAKEN 6
Artikel 3. DEELNEMERSJAREN 7
Artikel 4. PENSIOENGRONDSLAG 7
Artikel 5. OUDERDOMSPENSIOEN 8
Artikel 6. PARTNERPENSIOEN 9
Artikel 7. UITRUIL PARTNERPENSIOEN 10
Artikel 8. WEZENPENSIOEN 10
Artikel 9. BIJZONDERE BEPALINGEN INZAKE PARTNER- EN WEZENPENSIOEN. 11
Artikel 10. FLEXIBELE PENSIONERING 13
Artikel 11. VOORWAARDELIJKE TOESLAGVERLENING 15
Artikel 12. UITKERING 16
Artikel 13. HERVERZEKERING 16
Artikel 14. FINANCIERING EN OPBOUW VAN DE PENSIOENAANSPRAKEN. 17
Artikel 15. VERMINDERING VAN AANSPRAKEN. 18
Artikel 16. BEËINDIGING VAN HET DEELNEMERSCHAP 18
Artikel 17. VERPLICHTINGEN RECHTHEBBENDEN 19
Artikel 18. DEELTIJDPENSIONERING 20
Artikel 19. WAARDEOVERDRACHT 21
Artikel 20. KLEIN PENSIOEN 22
Artikel 21. ONVOORZIENE GEVALLEN EN BESLECHTING VAN GESCHILLEN 22
Artikel 22. SAMENLOOP MET ANDERE PENSIOENVOORZIENINGEN 22
Artikel 23. FISCALE MAXIMA 23
Artikel 24. VERBOD VAN VERVREEMDING EN MOGELIJKHEID VAN VOLMACHT 24
Artikel 25. UITGESLOTEN RISICO’S 24
Artikel 26. VOORBEHOUD 24
Artikel 27. OVERGANGSBEPALINGEN. 25
Artikel 28. INWERKINGTREDING 25
Bijlage 1
Bijlage 2
Bijlage 3
Bijlage 4
Bijlage 5
2
BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN
De begripsomschrijvingen van de Statuten zijn overeenkomstig van toepassing op de Reglementen. Voorts gelden de volgende begripsomschrijvingen:
Fonds Stichting Pensioenfonds Alliance.
Bestuur het bestuur van het Fonds.
Deelnemer de werknemer die overeenkomstig artikel 1 als deelnemer is opgenomen in dit Reglement Basispensioen.
Gewezen deelnemer degene, van wie het deelnemerschap in dit Reglement Basispensioen, anders dan door overlijden of pensionering, is beëindigd en die op grond van dit voormalige deelnemerschap anders dan als gepensioneerde nog reglementaire aanspraken jegens het Fonds kan doen gelden.
Pensioengerechtigde degene die op grond van de bepalingen van de statuten en het Reglement Basispensioen recht heeft verkregen op een ingegaan pensioen.
Gepensioneerde een pensioengerechtigde voor wie het ouderdomspensioen is ingegaan.
AOW de Algemene Ouderdomswet.
AOW-overbruggings-
pensioen een tijdelijk ouderdomspensioen ter overbrugging van de AOW overeenkomstig artikel 10 lid 5.
WAO de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering.
WIA de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen.
Statuten de Statuten van het Fonds.
Werkgever Nestlé Nederland B.V. alsmede de aangesloten ondernemingen.
Aangesloten
onderneming de ondernemingen die met instemming van Nestlé Nederland B.V. met het Fonds een uitvoeringsovereenkomst zijn aangegaan.
Werknemer degene die krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht in dienst is van de werkgever.
Parttimer is de deelnemer voor wie de arbeidstijd korter is dan de normale voor vergelijkbare werknemers bij de werkgever geldende arbeidstijd.
Partner echtgenoot, geregistreerd partner of degene met wie de (gewezen) deelnemer die niet gehuwd is of een geregistreerde partner heeft een gemeenschappelijke huishouding voert. De bepalingen die in dit reglement van toepassing zijn op een (beëindiging van een) huwelijk zijn tevens van toepassing op een (beëindiging van een) geregistreerd partnerschap. In dat geval dient voor
• “huwelijk” gelezen te worden “geregistreerd partnerschap”;
• “echtgenoot/echtgenote” gelezen te worden “geregistreerde partner”
• “tijdens het huwelijk” gelezen te worden “de beide partners”;
• voor “echtscheiding” gelezen te worden “beëindiging van het “ geregistreerd partnerschap”;
• voor “huwelijkse voorwaarden” gelezen te worden “voorwaarden van een geregistreerd partnerschap”.
Nabestaande de partner van de deelnemer, gepensioneerde of gewezen deelnemer bij zijn overlijden.
Kind ieder kind van de (gewezen) deelnemer, c.q. gepensioneerde (onder voorbehoud van de bepaling van artikel 9 lid 3) tot wie hij in een familierechtelijke betrekking staat alsmede - in de zin van de Algemene Kinderbijslagwet - ieder aangehuwd en pleegkind of het kind dat is opgenomen in de gezamenlijke huishouding en geheel of in belangrijke mate op kosten van de partners wordt onderhouden.
Peildatum 1 januari van enig jaar.
Pensioenaanspraak het recht op een nog niet ingegaan pensioen, uitgezonderd overeengekomen voorwaardelijke toeslagverlening.
Pensioendatum de eerste van de maand waarin de pensioengerechtigde leeftijd bedoeld in artikel 7a van de AOW wordt bereikt.
Toetredingsdatum de datum waarop het deelnemerschap aanvangt, zoals nader bepaald in artikel 1 lid 1.
Pensioenrecht het recht op een ingegaan pensioen, uitgezonderd overeengekomen voorwaardelijke toeslagverlening.
Pensioenrekenleeftijd de eerste van de maand waarin de 68-jarige leeftijd wordt bereikt.
Gewijzigde
pensioendatum de datum waarop alle ouderdomspensioensoorten daadwerkelijk zijn ingegaan.
Pensioengevend
salaris is gelijk aan 12 keer de som van het schaalsalaris en de eventuele persoonlijke toeslag, vermeerderd met de hierbij behorende vakantietoeslag en eindejaarsuitkering.
.
Voor parttimers wordt het salaris herleid tot het salaris dat bij volledige arbeidstijd van kracht is.
Het pensioengevend salaris bedraagt niet meer dan het pensioengevend salaris dat krachtens artikel 18ga van de Wet op de loonbelasting 1964 ten hoogste in aanmerking mag worden genomen en is per 1 januari 2024 gelijk aan € 137.800. Bij dienstbetrekkingen in deeltijd wordt dit bedrag verminderd overeenkomstig het parttime percentage.
Franchise dat deel van het pensioengevend salaris waarover de deelnemer geen bijdrage verschuldigd is en waarover geen pensioen wordt opgebouwd overeenkomstig artikel 4 lid 3.
Pensioengrondslag het pensioengevend salaris verminderd met de franchise overeenkomstig artikel 4.
Loonontwikkeling de loonontwikkeling in de CAO 1 van Nestlé Nederland B.V., voorzover deze in de salarisschalen is verwerkt. In geval de loonontwikkeling in de CAO 1 van Nestlé Nederland B.V. in een bedrag wordt uitgedrukt, wordt dit omgerekend naar een gemiddeld percentage.
Prijsindexcijfer het over de maand oktober geldende consumentenprijsindexcijfer van alle huishoudens, zoals op zijn laatst vóór 30 november daaropvolgend is gepubliceerd door het CBS.
PW de Pensioenwet.
Uitkerings-
overeenkomst een pensioenovereenkomst inzake een vastgestelde pensioenuitkering.
Uitvoerings-
overeenkomst de overeenkomst tussen de werkgever en het Fonds over de uitvoering van de pensioenregelingen van de werkgever.
DNB De Nederlandsche Bank N.V.
AFM de Stichting Autoriteit Financiële Markten.
Toezichthouder de AFM of DNB zover belast met de uitoefening van het toezicht bij of krachtens artikel 151 PW.
Verzekeraar een verzekeraar die op grond van de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van levens- of schadeverzekeraar mag uitoefenen.
Artikel 1. DEELNEMERS
1. Een werknemer wordt als deelnemer in het Reglement Basispensioen van het Fonds opgenomen met ingang van de eerste dag waarop zijn dienstverband aanvangt.
2. Het Fonds stelt de werknemer schriftelijk op de hoogte van zijn/haar toetreding als deelnemer.
3. Het deelnemerschap eindigt door:
a. het bereiken van de (vervroegde) pensioendatum;
b. overlijden van de deelnemer;
c. het beëindigen van het dienstverband met de werkgever anders dan wegens arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO/WIA;
d. het beëindigen van de arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO/WIA, ingeval het dienstverband met de werkgever op een eerder tijdstip is beëindigd.
Artikel 2. AANSPRAKEN
1. De pensioenaanspraken uit hoofde van de in dit Reglement Basispensioen vastgelegde pensioenovereenkomst worden opgebouwd uit hoofde van een uitkeringsovereenkomst en wel volgens het middelloonstelsel.
De aanspraken van deelnemers bestaan uit:
a. ouderdomspensioen;
b. partnerpensioen;
c. tijdelijk partnerpensioen;
d. wezenpensioen.
Artikel 3. DEELNEMERSJAREN
1. Het aantal deelnemersjaren is gelijk aan het te bereiken aantal jaren en maanden tussen de toetredingsdatum en de pensioendatum. Voor de vaststelling van het aantal deelnemersjaren wordt geen correctie toegepast voor een eventueel afwijkende arbeidstijd of gedeeltelijke voortzetting van het deelnemerschap in verband met arbeidsongeschiktheid of een afwijkende arbeidstijd in verband met ouderschapsverlof en (aanvullend) geboorteverlof als bedoeld in de Wet arbeid en zorg.
2. a. Voor parttimers wordt een parttime percentage vastgesteld teneinde de op fulltime basis berekende aanspraken te corrigeren.
b. Het parttime percentage is gelijk aan de verhouding tussen de werkelijke arbeidstijd en de normale voor vergelijkbare werknemers bij de werkgever geldende arbeidstijd.
3. a. Voor ( gedeeltelijk) arbeidsongeschikte deelnemers in de zin van de WAO/WIA wordt een voortzettingspercentage vastgesteld teneinde de bij voortzetting de op fulltime basis te berekenen aanspraken te corrigeren.
b. Het voortzettingspercentage is voor een arbeidsongeschikte deelnemer die uit dienst is bij de werkgever, voor de deelnemersjaren gelegen tussen de datum van berekening en de pensioendatum gelijk aan het laagste arbeidsongeschiktheidspercentage van de WAO/WIA dat geldt op: de datum van ontslagdatum tot de datum van berekening vermenigvuldigd met het parttime percentage zoals die van toepassing is op de ontslagdatum.
Het voortzettingspercentage is voor een arbeidsongeschikte deelnemer die in dienst is bij de werkgever, voor de deelnemersjaren gelegen tussen de datum van berekening en de pensioendatum gelijk aan de som van:
• het arbeidsongeschiktheidspercentage van de WAO/WIA dat geldt op de datum van berekening, voor wat betreft het gedeelte dat hij arbeidsongeschikt is vermenigvuldigd met het parttime percentage;
• het percentage waarmee de arbeidsongeschikte deelnemer werkzaam is bij de werkgever, vermenigvuldigd met het parttimepercentage;
en bedraagt niet meer dan parttimepercentage voor ingang arbeidsongeschiktheid.
c. Een wijziging in arbeidsongeschiktheidsklasse leidt tot een wijziging van het voortzettingspercentage, met dien verstande dat een verhoging van de mate van arbeidsongeschiktheid alleen wordt erkend indien deze verhoging plaatsvindt binnen 12 maanden na beëindiging van het dienstverband met de werkgever of verlaging van arbeidsongeschiktheidspercentage.
Artikel 4. PENSIOENGRONDSLAG
1. Op de toetredingsdatum is het pensioengevend salaris gelijk aan dat per de peildatum of dat op de latere datum van indiensttreding. Wijziging van het pensioengevend salaris vindt uitsluitend plaats per de peildatum, eerstvolgend op of samenvallend met de datum van wijziging van één of meer salariselementen en voor het laatst per de peildatum voorafgaande aan de pensioendatum.
2. Voor deelnemers met gehele- of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO/WIA wordt de pensioengrondslag jaarlijks per de peildatum aangepast overeenkomstig artikel 11 lid 1, voor zover mogelijk op grond van fiscale wet- en regelgeving.
3. De pensioengrondslag is gelijk aan het pensioengevend salaris verminderd met de franchise.
De franchise is gelijk aan 100/75 maal de enkelvoudige AOW-uitkering voor een gehuwde op jaarbasis zoals deze geldt op de peildatum en is per 1 januari 2024 gelijk aan € 17.545, --.
4. Gedurende een periode van ouderschapsverlof en gedurende een periode van (aanvullend) geboorteverlof als bedoeld in de Wet arbeid en zorg wordt uitgegaan van de pensioengrondslag die van toepassing was direct voor aanvang van het verlof, waarbij een reguliere wijziging van het pensioengevend salaris en de franchise wel in aanmerking wordt genomen per de eerstkomende peildatum voor zover deze peildatum ligt binnen de periode van het verlof.
Artikel 5. OUDERDOMSPENSIOEN
1. Het ouderdomspensioen gaat in op de pensioendatum of, bij flexibele pensionering als bedoeld in artikel 10, op de gewijzigde pensioendatum en wordt uitgekeerd tot en met de maand waarin de gepensioneerde overlijdt.
2. De jaarlijkse mate van opbouw van het ouderdomspensioen is voorwaardelijk en:
a. gaat uit van de Pensioenrekenleeftijd;
b. vindt plaats volgens een middelloonregeling;
c. is afhankelijk van de stand van de beleidsdekkingsgraad per ultimo oktober van het voorgaande jaar volgens de hierna opgenomen tabel;
d. is afhankelijk van de toereikendheid van de vaste bijdrage als beschreven in artikel 14, en
e. bedraagt per deelnemersjaar een percentage van de pensioengrondslag volgens de hierna opgenomen tabel voor zover de vaste bijdrage als beschreven in artikel 14 daartoe toereikend is:
Beleidsdekkingsgraad | Opbouwpercentage |
Lager dan 104,3% | 1,531 |
Tussen 104,3% en 110% | 1,617 |
Tussen 110% en reservetekortgrens | 1,703 |
Boven reservetekortgrens | 1,875 |
Het bestuur heeft in afwijking van de tabel besloten tot dat de opbouw in het jaar 2024 1,875 procent van de pensioengrondslag bedraagt. De getallen in de tabel gelden in beginsel voor een periode van drie jaar- vanaf 1 januari 2023. Als bij het opbouwpercentage uit de tabel de premiedekkingsgraad lager zou worden dan 80%, dan wordt het opbouwpercentage dusdanig verlaagd dat de premiedekkingsgraad 80% bedraagt. De premiedekkingsgraad is de verhouding tussen de premie in het jaar (exclusief de kostencomponent) en de waarde van de opbouw en risicodekking van het jaar.
Verder is het bestuur bevoegd om tussentijds, binnnen de periode van drie jaar, af te wijken van de getallen in de tabel in geval van een ingrijpende wijziging van omstandigheden.
3. De conform lid 2 vastgestelde jaarlijkse opbouw van ouderdomspensioen wordt vermenigvuldigd met het:
a. parttime percentage voor parttimers als bedoeld in artikel 3 lid 2; of
b. voortzettingspercentage voor (gedeeltelijk) arbeidsongeschikte deelnemers als bedoeld in artikel 3 lid 3.
4. a. Xxxxxxx van echtscheiding of scheiding van tafel en bed verkrijgt de (ex-) echtgenoot/echtgenote van een (gewezen) deelnemer of gepensioneerde op grond van de Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding recht op verevening van het ouderdomspensioen. Indien binnen 2 jaar na scheiding hiervan melding wordt gemaakt via het daartoe bestemde van overheidswege opgestelde formulier ontstaat voor de (ex-) echtgenoot/echtgenote een rechtstreeks recht op uitbetaling jegens het Fonds.
b. De zogenoemde pensioenverevening in sub a. vindt niet plaats indien het aan de (ex-) echtgenoot/echtgenote uit te keren pensioen lager is dan het bedrag van het afkoopbare pensioen als bedoeld in artikel 20.
c. Het aan de ex-echtgenoot/echtgenote toekomende ouderdomspensioen wordt vanaf de datum van toekenning jaarlijks aangepast met in achtneming van het bepaalde in artikel 11 (voorwaardelijke toeslagverlening).
d. Het aan de ex-echtgenoot/echtgenote toekomende ouderdomspensioen komt inclusief de jaarlijkse aanpassing in mindering op het ouderdomspensioen ten behoeve van de (gewezen) deelnemer c.q. gepensioneerde.
e. Het ouderdomspensioen in sub a. wordt aan de ex-echtgenoot/echtgenote uitgekeerd vanaf de (gewijzigde) pensioendatum van de deelnemer indien en zolang beiden in leven zijn. Het ouderdomspensioen komt weer aan de gepensioneerde toe indien de ex-echtgenoot/echtgenote als eerste overlijdt.
f. Het Fonds kan conform de bepaling van artikel 9 lid 2 sub g op verzoek van de betrokkenen een andere regeling treffen dan hiervoor is bepaald met in acht name van de wettelijke bepalingen.
g. De ex-echtgenoot/echtgenote ontvangt een bewijs van het recht op het ouderdomspensioen; de (gewezen) deelnemer c.q. gepensioneerde ontvangt daarvan een afschrift alsmede een opgave van zijn eigen verminderde aanspraak op pensioen.
h. Het Fonds is bevoegd de kosten verbonden aan het vaststellen van het te verevenen ouderdomspensioen aan elk der betrokken partijen voor de helft in rekening te brengen.
Artikel 6. PARTNERPENSIOEN
1. Het partnerpensioen gaat in op de eerste van de maand waarin de (gewezen) deelnemer of de gepensioneerde met achterlating van een partner overlijdt en wordt uitgekeerd tot en met de maand waarin de partner overlijdt.
2. Het jaarlijkse opbouwpercentage van het partnerpensioen bedraagt per deelnemersjaar 70% van het jaarlijkse opbouwpercentage van het ouderdomspensioen. In 2024 is het opbouwpercentage voor het partnerpensioen gelijk aan 1,3125% van de pensioengrondslag (70% van 1,875).
3. Bij overlijden van de deelnemer in 2024 vóór de pensioendatum is het jaarlijkse partnerpensioen gelijk aan het reeds opgebouwde partnerpensioen vermeerderd met 1,3125% van de pensioengrondslag voor elk jaar gelegen tussen de datum van overlijden en de pensioendatum.
4. Het conform lid 2 vastgestelde partnerpensioen en de conform lid 3 bedoelde vermeerdering van het partnerpensioen wordt vermenigvuldigd met het:
a. parttime percentage voor parttimers als bedoeld in artikel 3 lid 2; of
b. voortzettingspercentage voor (gedeeltelijk ) arbeidsongeschikte deelnemers als bedoeld in artikel 3 lid 3.
5. Voorts wordt bij overlijden tijdens het deelnemerschap het partnerpensioen verhoogd met een tijdelijk partnerpensioen. Het tijdelijke partnerpensioen is gelijk aan de nominale uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet, vermeerderd met de vakantie-uitkering. Deze uitkering is in 2024 gelijk aan € 19.080, --.
Voor parttimers als bedoeld in artikel 3 lid 2, wordt het tijdelijke partnerpensioen vermenigvuldigd conform lid 4.
Het tijdelijke partnerpensioen wordt uitgekeerd tot de pensioengerechtigde leeftijd van de partner, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de AOW, of bij eerder overlijden tot de laatste van de maand van overlijden.
6. Gedurende de periode van onbetaald verlof van maximaal 18 maanden, zoals omschreven in de Wet arbeid en zorg, wordt de risicodekking van het partnerpensioen en wezenpensioen voortgezet. Het bepaalde in artikel 3 lid 2 is van overeenkomstige toepassing.
Voor sabattical leave wordt verwezen naar de afspraken in de personeelsregelingen van de werkgever.
Artikel 7. UITRUIL PARTNERPENSIOEN
1. Een (gewezen) deelnemer heeft het recht om op de (gewijzigde) pensioendatum het partnerpensioen geheel of gedeeltelijk te ruilen voor een hoger ouderdomspensioen. Bij een gedeeltelijke uitruil van partnerpensioen bedraagt het te ruilen deel 25%, 50% of 75% van het partnerpensioen,
De waarde van het uit te ruilen (deel van het) partnerpensioen wordt dan op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid aangewend voor het verwerven van extra ouderdomspensioen.
2. Voor uitruil als bedoeld in het eerste lid is instemming van de partner vereist.
3. Het ouderdomspensioen waarop recht ontstaat door de uitruil is gelijk aan het uit te ruilen (deel van het) partnerpensioen vermenigvuldigd met de geslachtsonafhankelijke ruilvoet volgens bijlage 2. Het recht op het uitgeruilde (deel van het) partnerpensioen vervalt daarbij. De mogelijkheid van uitruil partnerpensioen is op de gewijzigde pensioendatum.
4. De ruilvoeten zoals opgenomen in bijlage 2 worden jaarlijks met inachtneming van het bij of krachtens de PW bepaalde vastgesteld. Indien de samenstelling van het deelnemersbestand en/of de actuariële uitgangspunten van het Fonds daartoe aanleiding geeft/geven is het bestuur bevoegd de ruilvoeten tussentijds te wijzigen.
5. Een verzoek tot uitruil van partnerpensioen dient door de (gewezen) deelnemer en diens eventuele partner tenminste één maand voor de (gewijzigde) pensioendatum schriftelijk bij het Fonds te worden ingediend en door beiden te zijn ondertekend. Voor een deelnemer zonder partner zal het partnerpensioen geheel worden uitgeruild, tenzij de deelnemer daartegen uiterlijk één maand voor de pensioendatum schriftelijk bij het Fonds bezwaar maakt.
6. Bij het indienen van het hierboven genoemde verzoek, dient een kopie van een geldig legitimatiebewijs (paspoort of rijbewijs) van de eventuele partner te worden overgelegd.
7. De mogelijkheid tot uitruil van partnerpensioen is beperkt tot degenen die per 1 januari 2002 deelnemer zijn, of na die datum deelnemer of gewezen deelnemer worden.
8. Het bijzonder partnerpensioen ten behoeve van de gewezen partner komt niet in aanmerking voor uitruil.
9. Een eenmaal gemaakte keuze voor uitruil is onherroepelijk.
Artikel 8. WEZENPENSIOEN
1. Het wezenpensioen gaat in op de eerste van de maand waarin de deelnemer, gepensioneerde of gewezen deelnemer met achterlating van één of meer kinderen, is overleden. Wezenpensioen wordt uitgekeerd tot en met de maand waarin een kind 20 jaar wordt of voordien overlijdt. Voor elk kind voor wie na het 20ste jaar een uitkering op grond van een wettelijke voorziening in verband
met arbeidsongeschiktheid wordt uitgekeerd, of voor wie na zijn 20ste verjaardag recht heeft op de basisbeurs of de basislening (het studievoorschot) als bedoeld in de Wet Studiefinanciering 2000, wordt het wezenpensioen uitgekeerd tot en met de maand waarover deze basisbeurs of basislening (dit studievoorschot) wordt uitgekeerd, doch uiterlijk tot en met de maand waarin het kind 27 jaar wordt of voordien overlijdt.
Voor kinderen van een deelnemer, gepensioneerde of gewezen deelnemer, die na zijn overlijden uit zijn huwelijk/samenleving worden geboren, gaat het wezenpensioen in per de eerste van de maand waarin het kind is geboren.
2. Het jaarlijkse opbouwpercentage van het wezenpensioen bedraagt per deelnemersjaar 14% van het jaarlijkse opbouwpercentage van het ouderdomspensioen. In het jaar 2024 is het opbouwpercentage van het wezenpensioen gelijk aan 0,2625% (14% van 1,875) van de pensioengrondslag voor de daarvoor in aanmerking komende kinderen, met een maximum van 4. Bij overlijden van de deelnemer in 2024 vóór de pensioendatum is het jaarlijkse wezenpensioen gelijk aan het reeds opgebouwde wezenpensioen vermeerderd met 0,2625% van de pensioengrondslag voor elk jaar gelegen tussen de datum van overlijden en de pensioendatum. Indien er geen (bijzonder) partnerpensioen wordt uitbetaald wordt het wezenpensioen verdubbeld.
Artikel 9. BIJZONDERE BEPALINGEN INZAKE PARTNER- EN WEZENPENSIOEN
1. PARTNERPENSIOEN/GEMEENSCHAPPELIJKE HUISHOUDING
De gemeenschappelijke huishouding als vermeld bij het begrip “Partner” in de begripsomschrijvingen dient aan de volgende voorwaarden te voldoen:
- de gemeenschappelijke huishouding moet zijn vastgelegd in een notariële akte. In de bepalingen van de notariële akte dient sprake te zijn van een zorgplicht van de deelnemer jegens zijn partner. Voorts dient de akte bepalingen te bevatten omtrent de vermogensrechtelijke gevolgen van een beëindiging van de samenleving;
- de gemeenschappelijke huishouding dient te zijn aangevangen vóór de pensioendatum dan wel de gewijzigde pensioendatum indien dit eerder is;
- de deelnemer en de partner dienen aantoonbaar op hetzelfde adres te wonen;
- de partner dient schriftelijk te zijn aangemeld bij het Fonds. De aanmelding dient te geschieden bij het onstaan van het partnerschap, doch uiterlijk vóór het overlijden van de (gewezen) deelnemer dan wel de gewijzigde pensioendatum indien dit eerder is.
2. ECHTSCHEIDING OF ONTBINDING VAN HET HUWELIJK RESPECTIEVELIJK BEËINDIGING VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE HUISHOUDING
a. Indien het huwelijk van een deelnemer eindigt door echtscheiding of ontbinding na scheiding van tafel en bed, respectievelijk de gemeenschappelijke huishouding met een partner eindigt, verkrijgt zijn gewezen partner, een zodanige aanspraak op premievrij bijzonder partnerpensioen als de deelnemer overeenkomstig artikel 16 van dit reglement ten behoeve van de partner zou hebben verkregen, indien op het tijdstip van de echtscheiding, of van de ontbinding van het huwelijk, respectievelijk het einde van de gemeenschappelijke huishouding, zijn deelneming zou zijn geëindigd, anders dan door overlijden of het bereiken van de pensioendatum.
b. Indien het huwelijk van een gepensioneerde of een gewezen deelnemer eindigt door echtscheiding of ontbinding na scheiding van tafel en bed, respectievelijk de gemeenschappelijke huishouding van een gepensioneerde of een gewezen deelnemer met een partner eindigt, dan verkrijgt de gewezen partner een zodanige aanspraak op bijzonder partnerpensioen als de gepensioneerde of de gewezen deelnemer ten behoeve van de gewezen partner heeft verkregen bij het eindigen van zijn deelnemerschap.
c. Het in dit lid onder sub. a en b. bepaalde vindt geen toepassing indien de gewezen partners bij huwelijkse voorwaarden zulks overeenkomen of bij een met betrekking tot de scheiding, respectievelijk beëindiging van de samenleving, opgemaakte schriftelijke overeenkomst. Deze overeenkomst is slechts geldig indien aan de overeenkomst een verklaring van het Fonds is gehecht, dat het bereid is een uit de afwijking voortvloeiende pensioenrisico’s te dekken.
d. De gewezen partner ontvangt een bewijs van aanspraken terzake van het bijzonder partnerpensioen waarop hij aanspraak heeft.
e. Het bijzonder partnerpensioen gaat in op de eerste van de maand waarin de (gewezen) deelnemer of de gepensioneerde overlijdt en het wordt uitgekeerd tot het einde van de maand waarin de gewezen partner overlijdt.
f. De aanspraken in dit lid als bedoeld onder sub. a. en b. zullen op dezelfde wijze en onder dezelfde voorwaarden worden aangepast als bedoeld in artikel 11.
g. Bij huwelijkse voorwaarden of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst kunnen de (gewezen) deelnemer en zijn gewezen partner overeenkomen dat de aanspraak op bijzonder partnerpensioen, alsmede het ouderdomspensioen volgens het in artikel 5 lid 4 bepaalde aan te wenden voor een zelfstandige aanspraak op ouderdomspensioen ten behoeve van de gewezen partner. De overeenkomst is slechts geldig indien aan de overeenkomst een verklaring van het Fonds is gehecht dat het instemt met bedoelde omzetting. Mits de echtgenoten binnen twee jaar na het tijdstip van scheiding een gewaarmerkt afschrift of uittreksel van de overeenkomst aan het Fonds hebben overgelegd, is het Fonds gebonden aan hetgeen door de echtgenoten is overeengekomen doch slechts voor wat betreft de periode gelegen na ontvangst van het afschrift of uittreksel van de overeenkomst. Indien de echtgenoten zulks nalaten kan deze overeenkomst niet aan het Fonds worden tegengeworpen, zelfs indien de overeenkomst ingeschreven was in het openbaar huwelijksgoederenregister bedoeld in artikel 116, Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
h. Na ontvangst van het afschrift of uittreksel van de overeenkomst als bedoeld onder g van dit artikel verstrekt het Fonds aan de tot verevening gerechtigde echtgenoot een bewijsstuk van zijn eigen recht op pensioen. De andere echtgenoot ontvangt daarvan een afschrift; hij ontvangt voorts een opgave van zijn verminderd pensioen. Omrekening van de pensioenwaarde zal op actuarieel neutrale grondslagen geschieden, volgens door het Bestuur vast te stellen rekenregels.
i. Bij een eventueel volgend huwelijk of gemeenschappelijke huishouding van de deelnemer of gewezen deelnemer zal op het uit dit basispensioenreglement voortvloeiende partnerpensioen in mindering komen het bijzonder partnerpensioen ingevolge sub a. en sub b. alsmede de aanpassingen als bedoeld in sub f.
j. Indien de gewezen partner voor de (gewijzigde) pensioendatum overlijdt voordat de (gewezen) deelnemer overlijdt, maakt de aanspraak op het bijzonder partnerpensioen vanaf het moment van overlijden van de gewezen partner weer deel uit van de pensioenaanspraken van de (gewezen) deelnemer. Dit bijzonder partnerpensioen wordt daardoor weer omgezet in een regulier partnerpensioen conform het bepaalde in artikel 6.
k. Voor een gewezen deelnemer geldt de bepaling in het voorgaande sub j. alleen indien er geen sprake is geweest van waardeoverdracht van de pensioenaanspraken als bedoeld in lid 1 van artikel 19.
3. HUWELIJK OF GEMEENSCHAPPELIJKE HUISHOUDING NA DE PENSIOENDATUM
Ingeval een huwelijk c.q. een gemeenschappelijke huishouding wordt aangegaan na de (vervroegde) pensioendatum, kunnen uit dit huwelijk c.q. gemeenschappelijke huishouding, geen aanspraken op partnerpensioen worden ontleend. Eveneens ontstaan er geen aanspraken op wezenpensioen voor kinderen geboren uit of opgenomen in dit huwelijk c.q. gezamenlijke huishouding.
Artikel 10. FLEXIBELE PENSIONERING
1. Een (gewezen) deelnemer kan een verzoek indienen om de pensioendatum te wijzigen en het ouderdomspensioen geheel dan wel gedeeltelijk te laten ingaan vóór of na de pensioendatum.
Aan vervroeging van de pensioendatum waarbij de gewijzigde pensioendatum ten minste vijf jaar lager is dan de voor de betreffende (gewezen) deelnemer geldende AOW-datum, is de voorwaarde verbonden dat de arbeidsovereenkomst van de (gewezen) deelnemer is respectievelijk wordt beëindigd en de (gewezen) deelnemer de intentie heeft om zijn arbeidzame leven te beëindigen. Het Fonds zal toetsen of en in hoeverre het arbeidzame leven van de (gewezen) deelnemer is beëindigd. Hiertoe zal het Fonds de (gewezen) deelnemer verzoeken schriftelijk te verklaren dat hij niet in dienstbetrekking werkzaam is en dat hij niet de intentie heeft om een nieuwe dienstbetrekking aan te gaan.
De (gewezen) deelnemer heeft de mogelijkheid, telkens voor de duur van maximaal één jaar, om het ouderdomspensioen later te laten ingaan dan de pensioendatum. Het ouderdomspensioen kan niet later ingaan dan vijf jaar na de pensioendatum.
Door het eerder of later laten ingaan van het ouderdomspensioen zal de hoogte van het partnerpensioen en wezenpensioen niet worden gewijzigd.
2. Een verzoek tot vervroeging van de pensioendatum dient door de (gewezen) deelnemer en diens eventuele partner tenminste 6 maanden voor de beoogde pensioendatum schriftelijk bij het Fonds te worden ingediend en door beiden te zijn ondertekend. Het Fonds zal de (gewezen) deelnemer binnen redelijke termijn informeren of het verzoek al dan niet wordt ingewilligd.
Een verzoek tot uitstel van de pensioendatum dient door de (gewezen) deelnemer en diens eventuele partner tenminste 6 maanden voor de pensioendatum schriftelijk bij het Fonds te worden ingediend en door beiden te zijn ondertekend. Het Fonds zal de (gewezen) deelnemer binnen redelijke termijn informeren of het verzoek al dan niet wordt ingewilligd.
Bij vervroeging of uitstel van de pensioendatum zal de hoogte van het opgebouwde ouderdomspensioen op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid worden herrekend conform bijlage 1.
3. De (gewezen) deelnemer heeft voorts de mogelijkheid om het gehele dan wel een gedeelte van het partnerpensioen om te zetten in ouderdomspensioen. Deze uitruilmogelijkheid is opgenomen in artikel
7. De rekenregels die worden gehanteerd bij de collectieve actuariële herberekening en omzetting van de pensioenaanspraken zijn opgenomen in bijlage 2.
4. Een (gewezen) deelnemer heeft éénmalig bij ingang van het levenslang ouderdomspensioen het recht te kiezen voor variatie in de hoogte van het levenslang ouderdomspensioen.
Hierbij gelden de volgende regels:
a. de keuze kan uitsluitend eenmalig gemaakt worden 6 maanden voor het bereiken van de (gewijzigde) pensioendatum en is onherroepelijk;
b. de (gewezen) deelnemer kan zijn levenslang ouderdomspensioen tijdelijk verhogen/verlagen in ruil voor een lager/hoger levenslang ouderdomspensioen na die periode;
c. de laagste uitkering bedraagt een bepaald percentage van de hoogste uitkering. Dit percentage kan 75%, 80%, 85%, 90% of 95% zijn.
d. de (gewezen) deelnemer kan voor de tijdelijke verhoging/verlaging kiezen voor een periode van 5 jaar of voor een periode van 10 jaar vanaf de (gewijzigde) pensioendatum;
e. bij een gewijzigde pensioendatum die ligt vóór de pensioendatum mag, in de jaren tussen de gewijzigde pensioendatum en de pensioendatum, bij de toepassing van sub b buiten aanmerking blijven een bedrag dat gelijk is aan het AOW-overbruggingspensioen als bedoeld in lid 5;
f. indien er sprake is van verevend levenslang ouderdomspensioen of van conversie heeft de keuze van de (gewezen) deelnemer alleen betrekking op het deel van het levenslang ouderdomspensioen dat niet verevend of geconverteerd is;
g. de keuze voor het variëren heeft betrekking op het ouderdomspensioen.
Indien gekozen is voor variatie in hoogte van het ouderdomspensioen wordt de aanspraak op ouderdomspensioen in de gekozen periode als bedoeld in lid 4.d. verhoogd respectievelijk verlaagd en daarna verlaagd respectievelijk verhoogd met een percentage dat wordt bepaald aan de hand van de rekenregels en de variabiliseringsfactoren uit de tabel uit bijlage 5 behorend bij dit pensioenreglement. De variatie in hoogte van het levenslange ouderdomspensioen heeft geen gevolgen voor het levenslange partnerpensioen.
5. De (gewezen) deelnemer heeft de mogelijkheid om een deel van het ouderdomspensioen om te zetten in een AOW-overbruggingspensioen.
Dit AOW-overbruggingspensioen zal uitgekeerd worden vanaf de gewijzigde pensioendatum tot de pensioendatum. Daarbij geldt dat het AOW-overbruggingspensioen niet groter zal kunnen zijn dan tweemaal de enkelvoudige AOW-uitkering voor een gehuwde zoals deze geldt per 1 januari van het jaar waarin de vervroegde pensioendatum valt. Wanneer het ouderdomspensioen gedeeltelijk ingaat, geldt de maximering van het AOW-overbruggingspensioen naar de mate waarin het ouderdomspensioen vervroegd ingaat. De rekenregels die worden gehanteerd bij de collectieve actuariële herberekening en omzetting van een deel van het ouderdomspensioen in een AOW-overbruggingspensioen zijn opgenomen in bijlage 1.
Artikel 11. VOORWAARDELIJKE TOESLAGVERLENING
1. Op de opgebouwde pensioenaanspraken van deelnemers wordt jaarlijks op de peildatum toeslag verleend van maximaal de loonontwikkeling in het voorafgaande kalenderjaar. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre de opgebouwde pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit beleggingsrendement gefinancierd.
2. Op de pensioenrechten van pensioengerechtigden en de pensioenaanspraken van gewezen deelnemers wordt jaarlijks op de peildatum toeslag verleend van maximaal de procentuele stijging van het prijsindexcijfer in het voorafgaande kalenderjaar. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit beleggingsrendement gefinancierd.
3. Het bestuur kan evenwel van de toeslag in lid 2 afwijken indien in het prijsindexcijfer prijsstijgingen zijn begrepen die reeds op een andere wijze (bijvoorbeeld door overheidsmaatregelen) worden gecompenseerd.
4. Een daling van het prijsindexcijfer zal niet leiden tot een verlaging van de pensioenrechten of de pensioenaanspraken. Deze niet doorgevoerde verlaging zal eerst weer moeten worden ingelopen door een toekomstige stijging van de prijsindex, alvorens een nieuwe toeslag wordt toegekend.
5. Voor de voorwaardelijke toeslagen in dit artikel geldt krachtens artikel 137 PW het volgende:
a. bij een beleidsdekkingsgraad als bedoeld in artikel 133a PW die ligt onder het bij of krachtens de PW te bepalen niveau wordt geen toeslag verleend (per 1 januari 2015 is dit niveau een beleidsdekkingsgraad van 110%);
b. er wordt niet meer toeslag verleend dan naar verwachting in de toekomst te realiseren is.
In december 2022 hebben sociale partners de intentie uitgesproken om in te varen in het nieuwe pensioen contract. Op basis daarvan heeft het bestuur besloten om gebruik te maken van de in 2022 en 2023 geldende verruimde indexatiemogelijkheden op basis van artikel 15c Besluit FTK ‘Toeslag vanwege voorgenomen transitie’.
6. Het bestuur kan krachtens artikel 137 PW besluiten tot incidentele toeslagverlening om in het verleden niet toegekende toeslagen of in het verleden doorgevoerde vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten te compenseren indien die toeslagverlening:
a. de beleidsdekkingsgraad het niveau van het vereist eigen vermogen behoudt;
b. geen gevolgen heeft voor de toeslagverlening in de toekomst overeenkomstig onderdeel b uit lid 5; en
c. in enig jaar ten hoogste een vijfde van het vermogen dat voor deze toeslagverlening beschikbaar is, wordt aangewend.
Artikel 12. UITKERING
1. Alle pensioenuitkeringen worden door het Fonds rechtstreeks aan de rechthebbende uitbetaald, tenzij de gepensioneerde c.q. uitkeringsgerechtigde het Fonds machtigt aan een derde uit te betalen.
2. Betalingen vinden giraal plaats. De pensioenen worden uitgekeerd in maandelijkse termijnen bij achterafbetaling.
3. Indien een pensioen op de pensioendatum niet meer bedraagt dan het bij of krachtens de PW toegestane afkoopbedrag wordt de uitkering vervangen door uitbetaling van een bedrag ineens aan de rechthebbende met in achtneming van het bepaalde in artikel 20. Indien dit een ouderdomspensioen betreft dan wordt de eventuele aanspraak op partnerpensioen eveneens afgekocht en uitbetaald in een bedrag ineens aan de rechthebbende op het ouderdomspensioen.
4. Alvorens een pensioen uit te keren is het Bestuur bevoegd overlegging te eisen van alle stukken die het voor de vaststelling van het recht op en de hoogte van het pensioen nodig acht.
5. Een vordering op een pensioentermijn verjaart niet zolang de pensioengerechtigde in leven is.
6. Ten onrechte genoten uitkeringen moeten aan het Fonds worden terugbetaald.
7. De uitbetalingen zullen worden verminderd met die belastingen en heffingen, welke het Fonds gerechtigd is in te houden en verplicht is af te dragen ingevolge de op het tijdstip van uitbetaling van kracht zijnde wetten en besluiten.
Artikel 13. HERVERZEKERING
Tot dekking van de verleende pensioenaanspraken kan het Fonds verzekeringen afsluiten bij één of meer verzekeraars.
Artikel 14. FINANCIERING EN OPBOUW VAN DE PENSIOENAANSPRAKEN
1. Met inachtneming van het hierna bepaalde, bedraagt de door de werkgever aan het Fonds verschuldigde vaste bijdrage, een bijdragepercentage van de som der pensioengevende salarissen en een percentage van de som der pensioengrondslagen. De bijdragepercentages worden vastgesteld op basis van de systematiek als omschreven in de Actuariële en Bedrijfstechnische Nota van het Fonds.
2. De deelnemersbijdrage wordt gebaseerd op de pensioengrondslag.
3. De deelnemersbijdrage is gelijk aan een percentage van de pensioengrondslag, welk percentage wordt vastgesteld door de werkgever. Voor parttimers wordt de bijdrage verminderd in de verhouding waarin de werkelijke arbeidstijd staat tot de normale arbeidstijd. De verschuldigde deelnemersbijdrage wordt in gelijke maandelijkse termijnen ingehouden op het salaris.
Indien een deelnemer in de zin van de WAO/WIA langer dan 2 jaar volledig arbeidsongeschikt is, is hij/zij geen deelnemersbijdrage meer verschuldigd. Ingeval van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid wordt gedeeltelijke premievrijstelling verleend. Dit geschiedt naar rato van het voortzettingspercentage als bedoeld in artikel 3 lid 3.
4. De werkgeversbijdrage is gebonden aan de uitvoeringsovereenkomst tussen de werkgever en het Fonds welke bij het Fonds ter inzage ligt.
5. De jaarlijkse opbouw en de financiering van de pensioenaanspraken zal zodanig plaatsvinden dat op elk tijdstip de opgebouwde pensioenaanspraken welke betrekking hebben op de achterliggende deelnemersjaren steeds volledig zijn gefinancierd. Het op enig tijdstip nog niet opgebouwde deel
van het in uitzicht gestelde partner- en wezenpensioen wordt op risicobasis gedekt.
Indien een deelnemer in de zin van de WAO/WIA langer dan 2 jaar volledig arbeidsongeschikt is, is de werkgever geen werkgeversbijdrage meer verschuldigd. Ingeval van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid wordt gedeeltelijke premievrijstelling verleend. Dit geschiedt naar rato van het voortzettingspercentage als bedoeld in artikel 3 lid 3.
6. De in enig kalenderjaar volgens het Reglement Basispensioen toe te kennen aanspraken op ouderdoms,- partner,- en wezenpensioen kunnen niet uitgaan boven die, welke gefinancierd kunnen worden uit de in dat jaar voor inkoop van pensioenaanspraken bestemde vaste werkgevers- en deelnemersbijdrage vermeerderd met de door het Fonds, gehoord de actuaris, voor inkoop van pensioenaanspraken bestemde algemene middelen van het Fonds een en ander met inachtneming van de systematiek als omschreven in de Actuariële en Bedrijfstechnische nota van het Fonds. Indien de, in enig kalenderjaar, op te bouwen pensioenaanspraken niet gefinancierd kunnen worden uit de werkgevers- en deelnemersbijdragen volgens de hiervoor genoemde systematiek, wordt de toe te kennen pensioenaanspraken zodanig vastgesteld dat de omvang van de dan verlaagde pensioenaanspraken gefinancierd kan worden met de ontvangen bijdrage.
7. Ingeval lid 6 leidt tot een verlaging van de in enig jaar toe te kennen pensioenaanspraken ten opzichte van de tabel als opgenomen in artikel 5, lid 2, informeert het Fonds de deelnemers en de werkgever schriftelijk van het besluit tot vermindering van de pensioenaanspraken van de deelnemers.
8. De werkgever heeft zich het recht voorbehouden om zijn bijdrage, als bedoeld in lid 1, in geval van ingrijpende wijziging van omstandigheden, zoals financieel onvermogen, te verminderen of de betaling daarvan geheel te staken. Indien de werkgever van deze bevoegdheid gebruik maakt, zal hij onverwijld degenen wier pensioen wordt getroffen schriftelijk op de hoogte stellen en met het bestuur in overleg treden over de wijze waarop de wijziging van zijn bijdrage wordt doorgevoerd. De pensioenovereenkomst zal dan worden gewijzigd of beëindigd. Het Fonds zal na wijziging van de pensioenovereenkomst het Reglement Basispensioen aanpassen aan de gewijzigde pensioenovereenkomst, met inachtneming van het bepaalde in de uitvoeringsovereenkomst.
Artikel 15. VERMINDERING VAN AANSPRAKEN
1. In het geval de financiële middelen van het Fonds nadat korting op de toekomstige opbouw (zoals omschreven in artikel 14 leden 6 en 7) heeft plaatsgevonden onvoldoende blijken om de reeds opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten ingevolge het Reglement Basispensioen te dekken zal het bestuur overgaan tot vermindering van de reeds opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten en indien nodig beëindiging van de op risicobasis verzekerde pensioenen conform artikel 134 PW.
Vermindering van de pensioenaanspraken en pensioenrechten vindt alleen plaats indien:
- het Fonds gezien de beleidsdekkingsgraad niet voldoet aan de bij of krachtens artikel 131 PW gestelde eisen ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen of de bij of krachtens artikel 132 PW gestelde eisen ten aanzien van het vereist eigen vermogen; en
- het Fonds niet in staat is binnen een redelijke termijn te voldoen aan artikel 131 of artikel 132 PW zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de werkgever onevenredig worden geschaad; en
- alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet in het herstelplan, bedoeld in artikel 138 of artikel 139 PW.
2. Het Fonds informeert de (gewezen) deelnemers, gewezen partners, pensioengerechtigden en de werkgever onverwijld schriftelijk over het besluit tot korting als bedoeld in lid 1.
3. De korting als bedoeld in lid 1 kan op zijn vroegst worden gerealiseerd drie maanden nadat de pensioengerechtigden hierover zijn geïnformeerd en een maand nadat de (gewezen) deelnemers, werkgever en De Nederlandsche Bank hierover geïnformeerd zijn. Het op hen van toepassing zijnde pensioenreglement wordt dienovereenkomstig aangepast en kan bij het Fonds worden opgevraagd.
4. In het geval als bedoeld in lid 1 kan, indien in de volgende jaren het vermogen van het Fonds dat toelaat, het bestuur besluiten de bedoelde korting geheel of ten dele ongedaan te maken.
Artikel 16. BEËINDIGING VAN HET DEELNEMERSCHAP
1. Indien het deelnemerschap vóór de pensioendatum, anders dan door overlijden, eindigt ontvangt de deelnemer, overeenkomstig artikel 55 PW, premievrije aanspraken op zowel ouderdoms-, partner- als wezenpensioen, ingaande op dezelfde tijdstippen als waarop de oorspronkelijke pensioenen zouden ingaan.
2. De premievrije pensioenaanspraken als bedoeld in het 1e lid van dit artikel, zijn gelijk aan de tot datum einde deelnemerschap opgebouwde pensioenaanspraken, en indien van toepassing, verhoogd met de extra aanspraken uit waardeoverdracht.
3. Bij beëindiging van het deelnemerschap vervalt de aanspraak op het tijdelijk partnerpensioen.
Artikel 17. INFORMATIEVERPLICHTINGEN EN RECHTEN AANSPRAAKGERECHTIGDEN
1. De definities Verwerking, Persoonsgegevens, Betrokkenen en Privacyregelgeving, zoals opgenomen in artikel 1 van de statuten, zijn van overeenkomstige toepassing in dit artikel.
2. De werkgever zal de werknemer bij het Fonds aanmelden en alle inlichtingen betreffende de in zijn dienst zijnde werknemers verstrekken, die voor de in dit Reglement Basispensioen vervatte pensioenregeling van belang zijn.
De werknemer die door de werkgever is aangemeld, wordt hierover binnen een maand na aanmelding door het Fonds geïnformeerd overeenkomstig de Privacyregelgeving.
3. Ieder die op grond van dit Reglement Basispensioen aanspraak of recht op pensioen heeft, is op verzoek van het bestuur verplicht aan de goede uitvoering van het in dit Reglement Basispensioen bepaalde mee te werken. Zo dient de deelnemer op verzoek van het Fonds alle gegevens en bewijsstukken te verstrekken, die het Fonds nodig acht. Het bestuur kan de verlening of verhoging van aanspraken op partner- en wezenpensioen, voorzover deze wordt herverzekerd, afhankelijk stellen van de acceptatie van de overlijdens- en arbeidsongeschiktheidsrisico’s door de herverzekeraar. Ter beoordeling van deze risico’s kan de herverzekeraar de deelnemer verzoeken zich aan een geneeskundig onderzoek te onderwerpen voorzover een en ander is toegestaan volgens de bepalingen van de Wet op de medische keuringen.
4. Iedere rechthebbende is in ieder geval verplicht aan het Fonds - al dat niet via de werkgever - ten spoedigste schriftelijk melding te doen en de daartoe benodigde bewijsstukken te overleggen van de persoonlijke leefsituatie.
5. De gevolgen van het niet nakomen van de in de leden 2 en 3 bepaalde verplichtingen zijn voor risico van de (gewezen) deelnemer, de gepensioneerde of (gewezen) partner.
6. De verstrekte informatie, waaronder Persoonsgegevens, worden door het Fonds verwerkt overeenkomstig de geldende Privacyregelgeving. In artikelen 1 en 5a van de statuten zijn de nadere bepalingen hierover opgenomen.
7. Betrokkenen hebben ten aanzien van de verstrekte Persoonsgegevens de volgende rechten:
1. Recht op inzage en correctie;
2. Recht op beperking van de Verwerking;
3. Recht op verzet tegen verwerking Persoonsgegevens;
4. Recht op vergetelheid;
5. Recht op dataportibiliteit.
Hierbij geldt dat deze rechten door Betrokkenen uitgeoefend kunnen worden tenzij het Fonds niet meer in staat is de pensioenregeling goed uit te kunnen voeren dan wel te voldoen aan wettelijke verplichtingen.
Artikel 18. DEELTIJDPENSIONERING
1. De (gewezen) deelnemer heeft de mogelijkheid om het ouderdomspensioen gedeeltelijk eerder dan wel gedeeltelijk later te laten ingaan.
Het verzoek tot het gedeeltelijk eerder laten ingaan van het ouderdomspensioen dient uiterlijk binnen 6 maanden voor de vervroegde pensioendatum schriftelijk bij het Fonds ingediend te worden. Aan het gedeeltelijk eerder laten ingaan van het ouderdomspensioen waarbij de gewijzigde pensioendatum ten minste vijf jaar lager is dan de voor de betreffende (gewezen) deelnemer geldende AOW-datum, is de voorwaarde verbonden dat de arbeidsovereenkomst van de (gewezen) deelnemer naar evenredigheid van het ingaande ouderdomspensioen is respectievelijk wordt beëindigd. Het Fonds zal toetsen of het arbeidzame leven van de (gewezen) deelnemer naar evenredigheid is beëindigd. Het verzoek tot het gedeeltelijk later in laten gaan van de pensioendatum dient door de (gewezen) deelnemer en diens eventuele partner tenminste 6 maanden voor de pensioendatum schriftelijk bij het Fonds te worden ingediend. Bij gedeeltelijk eerder of later ingaan van het ouderdomspensioen zal dat deel van het opgebouwde ouderdomspensioen dat gedeeltelijk eerder of later ingaat op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid worden herrekend conform bijlage 1.
2. Bij gedeeltelijke vervroeging geldt dat voor het gedeelte dat de deelnemer niet met pensioen gaat, de pensioenopbouw voortgezet wordt conform de bepalingen van dit Reglement Basispensioen.
3. Deeltijdpensionering kan vanaf de dag van de maand waarin de 55-jarige leeftijd wordt bereikt. De periode waarin deeltijdpensioen ontvangen wordt dient echter minimaal 1 jaar te bedragen. De (gewijzigde) pensioendatum voor het deeltijdpensioen kan hierdoor liggen tussen de eerste dag van de maand waarin de 55-jarige leeftijd valt en vier jaar na de pensioendatum.
4. De gewijzigde pensioendatum van het resterende ouderdomspensioen ligt tussen de 1 jaar volgend op de gewijzigde pensioendatum van het deeltijdpensioen als bedoeld in lid 3 en vijf jaar na de pensioendatum.
5. Het deeltijdpercentage bedraagt ten minste 20% van het op dat moment nog niet ingegane gedeelte van het ouderdomspensioen. Het ouderdomspensioen mag in maximaal drie gedeelten worden opgesplitst. Een eenmaal gekozen percentage kan niet meer worden gewijzigd.
Artikel 19. WAARDEOVERDRACHT
1. a. Overdracht van de pensioenaanspraken en de berekening van de waarde daarvan zal uitgevoerd worden overeenkomstig het terzake bij of krachtens de PW bepaalde. Indien er sprake is van een klein pensioen is artikel 20 van toepassing.
b. De deelnemer die overdracht wenst, dient na toetreding als deelnemer een verzoek in waarbij het Fonds gevraagd wordt om de pensioenaanspraken op te geven die kunnen worden verkregen uit de over te dragen waarde van elders opgebouwde pensioenaanspraken.
c. Voor een gewezen deelnemer wordt de waarde van zijn in het Fonds opgebouwde pensioenaanspraken alleen overgedragen indien hij wordt opgenomen in de pensioenregeling van een volgende werkgever en na toetreding een verzoek tot waardeoverdracht indient. Voor overdracht van de aanspraak op partnerpensioen is de afzonderlijke goedkeuring van de partner vereist.
d. Door de waardeoverdracht vervallen de daarmee corresponderende pensioenaanspraken jegens het Fonds.
2. Indien de deelnemer bij toetreding besluit tot overdracht van pensioenaanspraken opgebouwd in een voorgaande pensioenregeling, dan wordt de overgedragen waarde omgezet in pensioenaanspraken jegens het Fonds. De overgedragen waarde zal geheel aangewend worden in dit basispensioenreglement voor de aankoop van ouderdoms-, partner- en wezenpensioen. Vervolgens worden de verkregen aanspraken behandeld alsof zij in dit Reglement Basispensioen zelf zijn opgebouwd
Buiten beschouwing blijft:
a. een voor de omzetting verkregen aanspraak van een ex-partner van de deelnemer op bijzonder partnerpensioen;
b. een in de voorgaande pensioenregeling verkregen aanspraak op partnerpensioen waarvoor de partner geen toestemming voor overdracht geeft.
3. a. Heeft de (ex-)echtgenoot/echtgenote van een deelnemer in de oude pensioenregeling aanspraak op een te verevenen ouderdomspensioen dan wordt de waarde van deze aanspraak mede overgedragen.
b. De overgedragen waarde wordt omgezet in een aanspraak op te verevenen ouderdomspensioen jegens het Fonds, op basis van de daarvoor geldende wettelijke regels.
c. De verkregen aanspraak op te verevenen ouderdomspensioen wordt geacht te zijn verkregen in dit basis pensioenreglement. De bepalingen van dit Reglement Basispensioen zijn volledig van toepassing.
d. De (ex-) echtgenoot/echtgenote krijgt een bewijs van de aanspraak op te verevenen ouderdomspensioen.
Artikel 20. KLEIN PENSIOEN
1. Er is sprake van een klein pensioen indien de pensioenaanspraak onder het grensbedrag zoals geformuleerd in artikel 66 van de Pensioenwet blijft.
2. Indien bij beëindiging van de deelname aan deze pensioenregeling een klein ouderdomspensioen is opgebouwd, dan zal het Fonds gebruik maken van de wettelijke mogelijkheid om de waarde automatisch over te dragen aan de nieuwe pensioenuitvoerder van de deelnemer. De deelnemer hoeft hiervoor geen toestemming te verlenen. De overdracht zal plaatsvinden volgens de regels uit de Pensioenwet en de bijbehorende wet- en regelgeving
3. Indien op het tijdstip van ingang het pensioen het grensbedrag als bedoeld in lid 1 niet te boven gaat, kan het pensioen worden vervangen door een uitkering van de afkoopwaarde indien de (gewezen) deelnemer hiermee instemt. In een zodanig geval worden eventuele meeverzekerde pensioenaanspraken eveneens vervangen door een uitkering van de afkoopwaarde. Binnen zes maanden na het besluit tot afkoop informeert het fonds de pensioengerechtigde en gaat het fonds over tot uitkering van de afkoopwaarde.
4. Het fonds heeft jegens de nabestaanden het recht om een recht op partnerpensioen of wezenpensioen ten behoeve van de nabestaanden van dezelfde deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde af te kopen, indien de uitkering van het partnerpensioen of wezenpensioen op jaarbasis op de ingangsdatum minder bedraagt dan het in lid 1 genoemde afkoopbedrag. Het fonds heeft jegens de gewezen partner het recht om een aanspraak op bijzonder partnerpensioen af te kopen, indien de uitkering op jaarbasis van het partnerpensioen op de ingangsdatum minder zal bedragen dan het in lid 1 bedoelde afkoopbedrag. Hierbij worden de voorwaarden van artikel 67 en 68 PW en artikel 16 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplicht beroepspensioenregeling in acht genomen. Voor deze afkoop is geen toestemming van de (gewezen) partner nodig.
5. Bij beëindiging van de deelneming na 1 januari 2020, komen pensioenaanspraken van maximaal € 2,- bruto per jaar automatisch te vervallen.
6. De afkoop geldende factoren zijn opgenomen in de bijlage 4.
Artikel 21. ONVOORZIENE GEVALLEN EN BESLECHTING VAN GESCHILLEN
1. In onvoorziene individuele gevallen, niet van algemene aard zijnde waarin de statuten en/of het Reglement Basispensioen niet voorzien, of bij een verschil van inzicht over de interpretatie van enig artikel beslist het bestuur zoveel mogelijk in de geest van het bepaalde in de statuten en/of het Reglement Basispensioen.
2. Het bestuur is bevoegd ten gunste van een bepaalde deelnemer of groep van deelnemers van de bepalingen van dit Reglement Basispensioen af te wijken. De betreffende deelnemer(s) zal/zullen daarvan in kennis worden gesteld door het bestuur.
3. Alle geschillen betreffende dit Reglement Basispensioen zullen worden behandeld conform de klachtenregeling van het Fonds.
Artikel 22. SAMENLOOP MET ANDERE PENSIOENVOORZIENINGEN
De op basis van dit reglement verkregen pensioenaanspraken worden verminderd met de pensioenaanspraken die een deelnemer, tijdens het dienstverband met de werkgever, heeft verkregen op basis van enig andere pensioenovereenkomst, waarvoor de werkgever de bijdrage geheel of gedeeltelijk heeft betaald, tenzij deze aanspraken aan het Fonds zijn overgedragen.
Artikel 23. FISCALE MAXIMA
1. Voor het totaal aan pensioenen uit hoofde van de onderhavige pensioenregeling en de overige pensioenregelingen van het fonds gelden fiscale maximeringen overeenkomstig de Wet op de loonbelasting 1964, welke in samenhang moeten worden beoordeeld.
2. Onder het bereikbare pensioengevend salaris wordt verstaan het salaris dat de (gewezen) deelnemer binnen de vastgestelde loopbaanontwikkeling in zijn functie zou hebben kunnen bereiken. Onder diensttijd wordt verstaan de diensttijd als bedoeld in artikel 10a van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965.
3. Het tijdelijk partnerpensioen, hoe ook genaamd, bestaat maximaal uit het gezamenlijke bedrag van 8/7 maal de nominale uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet, vermeerderd met de vakantie- uitkering, verhoogd met premiecompensatie. De premiecompensatie is gelijk aan het verschil in verschuldigde premie voor de volksverzekeringen over het nabestaandenpensioen
voor en na de pensioengerechtigde leeftijd van de partner, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet. De premiecompensatie wordt gebruteerd indien en voorzover het netto pensioeninkomen van de partner vóór de pensioengerechtigde leeftijd,van de partner bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet lager is dan na de pensioengerechtigde leeftijd van de partner, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Xxxxxxxx Xxxxxxxxxxxx.
4. De jaarlijkse opbouw voor een ouderdoms-, partner- en wezenpensioen zal niet hoger zijn dan de in de Wet op de loonbelasting 1964 opgenomen maxima. Deze maximale pensioenopbouw kan wel worden overschreden voorzover dit het gevolg is van:
a. aanpassing van de pensioenen aan de loon- of prijsontwikkeling;
b. waardeoverdracht van pensioenaanspraken;
c. gehele of gedeeltelijke onderlinge ruil van ouderdoms-, partner- en wezenpensioen, mits de ruil uiterlijk op de ingangsdatum van het pensioen plaatsvindt op basis van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen.
d. variatie in de hoogte van de uitkeringen als gevolg van het fluctueren van het pensioen, waarbij de laagste uitkering niet meer bedraagt dan 75% van de hoogste uitkering en de mate van variatie uiterlijk op de pensioeningangsdatum wordt vastgesteld.
7. Het verlies aan pensioen door uitruil als bedoeld onder c van lid 4 kan niet worden gecompenseerd. Het partner- en wezenpensioen kunnen na ruil niet meer bedragen dan de in lid 3 en lid 4 aangegeven maxima.
6. Indien een (gewezen) deelnemer gedurende het deelnemerschap minder dan het normale aantal arbeidsuren heeft gewerkt, worden de hiervoor omschreven maxima gewijzigd vastgesteld met inachtneming van de volgende uitgangspunten:
a. het laatst voor de deelnemer vastgestelde salaris wordt herleid tot een bij het normale aantal arbeidsuren behorend jaarsalaris;
b. het desbetreffende maximum wordt berekend op basis van het onder a vastgestelde jaarsalaris en vervolgens vermenigvuldigd met de deeltijdpercentage, waarbij de deeltijdpercentage gelijk is aan het (gewogen gemiddelde) parttimepercentage.
7. In afwijking van lid 1, lid 2 en lid 4 kunnen een ouderdomspensioen, een partnerpensioen, en een wezenpensioen meer bedragen dan de aldaar opgenomen maxima voor zover zulks het gevolg is van de omstandigheid dat artikel 18ga van de Wet op de loonbelasting 1964 tot 1 januari 2015 niet van toepassing was.
8. Bij de diverse flexibiliserings- en omzettingsmogelijkheden als bedoeld in dit pensioenreglement en de andere pensioenreglementen van het Fonds wordt de fiscale wet- en regelgeving mede in acht genomen.
9. Bij toepassing van de fiscale wet- en regelgeving worden alle pensioenaanspraken en pensioenrechten jegens het Fonds in aanmerking genomen.
Artikel 24. VERBOD VAN VERVREEMDING EN MOGELIJKHEID VAN VOLMACHT
1. Vervreemding of elke andere handeling, waardoor de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde enig recht op zijn pensioenaanspraken of pensioenrechten aan een ander toekent is nietig, tenzij:
a. verpanding plaatsvindt voor het verlenen van zekerheid voor het verkrijgen van uitstel van betaling als bedoeld in artikel 25, vijfde lid, van de Invorderingswet 1990; of
b. vervreemding plaatsvindt op grond van artikel 57, vijfde lid PW.
2. Een volmacht tot invordering van uitkeringen uit hoofde van een pensioenrecht, onder welke vorm of welke benaming ook verleend, is steeds herroepelijk.
3. De pensioenaanspraken ingevolge dit Reglement Basispensioen kunnen niet worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden, anders dan in de gevallen voorzien bij of krachtens de PW.
Artikel 25. UITGESLOTEN RISICO’S
Geen aanspraak op partnerpensioen ontstaat indien de partner veroordeeld is voor een misdrijf dat de dood van de (gewezen) deelnemer respectievelijk gepensioneerde ten gevolge heeft gehad, of aan een dergelijk misdrijf medeplichtig is geweest.
Artikel 26. VOORBEHOUD
1. Het Fonds heeft, mede namens de werkgever, het recht het Basis Pensioenreglement vóór het van kracht worden daarvan ter beoordeling van de fiscale toelaatbaarheid voor te leggen aan de bevoegde inspecteur en daarop desgewenst een voor beroep vatbare beschikking te vragen. Het Fonds heeft de bevoegdheid zich neer te leggen bij deze beschikking en dit reglement, indien nodig met terugwerkende kracht, in overeenstemming te brengen met de voorwaarden van deze beschikking.
2. Het Fonds kan de inhoud van het Basis Pensioenreglement nog op verzoek van de Toezicht- houder aanpassen. Ingeval het Basis Pensioenreglement (op onderdelen) niet zou voldoen aan de door de Toezichthouder gestelde eisen, dan wel indien hierover met de Toezichthouder verschil van mening ontstaat, behoudt het Fonds zich het recht voor het Basis Pensioenreglement met terugwerkende kracht te wijzigen in een voor de Toezichthouder aanvaardbaar reglement.
Artikel 27. OVERGANGSBEPALINGEN
1. Voor degenen die op 31 december 2017 deelnemer waren aan het tot 1 januari 2018 geldende Reglement Basispensioen is het deelnemerschap aan de in dat pensioenreglement opgenomen pensioenregeling beëindigd. Deze deelnemers worden met ingang van 1 januari 2018 opgenomen in het vanaf 1 januari 2018 geldende Reglement Basispensioen.
Toeslagen voor de deelnemers per 31 december 2017:
Voor de betreffende deelnemers zijn op 31 december 2017 premievrije pensioenaanspraken vastgesteld volgens de bepalingen van het tot 1 januari 2018 geldende pensioenreglement. Indien en zolang het deelnemerschap aan de in het onderhavige pensioenreglement vastgelegde pensioenregeling voortduurt, worden alle premievrije pensioenaanspraken van de basispensioenregeling met ingang van 1 januari 2018 aangepast conform het bepaalde in artikel 11 lid 1 van dit Reglement Basispensioen.
Na beëindiging van het deelnemerschap aan de in dit Reglement Basispensioen omschreven pensioenregeling zal artikel 11 lid 2 van dit Reglement Basispensioen van toepassing zijn op alle premievrije pensioenaanspraken van de basispensioenregeling.
Toeslagen voor de gewezen deelnemer en pensioengerechtigden per 31 december 2017:
Voor de op 31 december 2017 aanwezige gewezen deelnemers en pensioengerechtigden worden alle pensioenaanspraken en pensioenrechten van de basispensioenregeling met ingang van 1 januari 2018 aangepast conform het bepaalde in artikel 11 lid 2 van dit Reglement Basispensioen.
Flexibiliseringsmogelijkheden pensioenaanspraken over de diensttijd tot 1 januari 2018:
Op de door (gewezen) deelnemers verkregen premievrije pensioenaanspraken over de diensttijd tot 1 januari 2018 blijft, met uitzondering van de hiervoor genoemde toeslagverlening, voor het overige het tot 1 januari 2018 geldende Reglement Basispensioen van toepassing, met dien verstande dat de flexibiliseringsmogelijkheden en de bijlagen als bedoeld in dit Reglement Basispensioen overeenkomstig van toepassing zijn.
2. Voor degenen die per 31 december 2014 deelnemer waren aan het tot aan 1 januari 2015 geldende Reglement Basispensioen en op wie gehele- of gedeeltelijke voortzetting van de pensioenopbouw op basis van een Sociale Begeleidingsregeling van de werkgever van toepassing was, is dit reglement van toepassing met dien verstande dat de voortzetting van de pensioenopbouw stopt op de 65- jarige leeftijd.
3. Voor degenen die per 31 december 2014 deelnemer waren aan het tot aan 1 januari 2015 geldende Reglement Basispensioen en op wie gehele- of gedeeltelijke premievrijstelling in verband met arbeidsongeschiktheid is verleend op basis van dat Reglement Basispensioen zijn per 31 december 2017 premievrije aanspraken vastgesteld.
Op deze premievrije aanspraken zijn de overgangsbepalingen overeenkomst lid 1 van dit artikel van toepassing. Op het deelnemerschap vanaf 1 januari 2018 is dit Reglement Basispensioen van toepassing, met dien verstande dat jaarlijks de pensioengrondslag per 31 december 2017 per de peildatum overeenkomstig artikel 11 lid 1 van dit Reglement Basispensioen wordt aangepast.
Artikel 28. INWERKINGTREDING
Dit reglement is in werking getreden op 1 januari 1987 en laatstelijk gewijzigd per 1 januari 2024.
Bijlage 1
Eerdere dan wel latere ingang ouderdomspensioen en uitruil ouderdomspensioen en partnerpensioen voor AOW-overbruggingspensioen als genoemd in artikel 10.
Bij eerdere ingang van het ouderdomspensioen kan een gedeelte van het opgebouwde ouderdoms- en partnerpensioen omgezet worden in een AOW-overbruggingspensioen. Het ouderdomspensioen en het partnerpensioen zullen dan actuarieel herberekend worden.
De flexibiliseringsfactoren voor de uitvoering van artikel 10 worden gebaseerd op de door het Fonds gehanteerde actuariële grondslagen als vermeld in de Actuariële en Bedrijfstechnische Nota. Dit betekent dat in 2024 de herberekening geschiedt op basis van de door het Actuarieel Genootschap gepubliceerde Prognosetafels 2022, met de starttafel 2024 en de door het fonds gehanteerde schaalfactoren op de sterftekansen. Hierbij wordt voorts de rentetermijnstructuur per 31 december 2023 toegepast. De factoren voor de herberekening zullen jaarlijks opnieuw worden vastgesteld op basis van de in dat jaar geldende actuariële grondslagen en de ultimo het voorafgaande jaar geldende rentetermijnstructuur.
Vervroeging en uitstel
Ingangsleeftijd | Te verkrijgen vervroegd / uitgesteld ouderdomspensioen uit 1.000 euro ouderdomspensioen (ingaand op de eerste van de maand volgend op de 67-jarige leeftijd) | Te verkrijgen vervroegd / uitgesteld ouderdomspensioen uit 1.000 euro ouderdomspensioen (ingaande op 65-jarige leeftijd) |
55 jaar | 533,2 | 602,1 |
56 jaar | 556,0 | 628,7 |
57 jaar | 580,8 | 657,5 |
58 jaar | 607,8 | 688,8 |
59 jaar | 637,2 | 722,7 |
60 jaar | 669,1 | 759,5 |
61 jaar | 704,0 | 799,6 |
62 jaar | 742,0 | 843,2 |
63 jaar | 783,6 | 890,7 |
64 jaar | 829,1 | 942,7 |
65 jaar | 878,9 | 1.000,0 |
66 jaar | 933,8 | 1.062,9 |
67 jaar | 994,7 | 1.131,7 |
67 jaar en 1 maand | 1.000,0 | 1.137,8 |
68 jaar | 1.062,0 | 1.207,6 |
Ingangsleeftijd | Te verkrijgen vervroegd / uitgesteld ouderdomspensioen uit 1.000 euro ouderdomspensioen (ingaand op 68- jarige leeftijd) |
55 jaar | 504,3 |
56 jaar | 525,6 |
57 jaar | 548,8 |
58 jaar | 573,9 |
59 jaar | 601,3 |
60 jaar | 631,2 |
61 jaar | 663,8 |
62 jaar | 699,5 |
63 jaar | 738,5 |
64 jaar | 781,2 |
65 jaar | 828,1 |
66 jaar | 879,7 |
67 jaar | 936,6 |
68 jaar | 1.000,0 |
AOW overbrugging
Ingangsleeftijd | Aantal uit te keren maanden | Te verkrijgen AOW- overbruggingspensioen - uit te keren tot 66 jaar - en 4 maanden uit 1.000 euro ouderdomspensioen |
65 | 16 | 1.063 |
66 | 4 | 4.063 |
66,25 | 1 | 16.093 |
Ingangsleeftijd | Aantal uit te keren maanden | Te verkrijgen AOW- overbruggingspensioen - uit te keren tot 66 jaar - en 7 maanden uit 1.000 euro ouderdomspensioen |
64 | 31 | 578 |
65 | 19 | 899 |
66 | 7 | 2.327 |
66,5 | 1 | 15.965 |
Ingangsleeftijd | Aantal uit te keren maanden | Te verkrijgen AOW- overbruggingspensioen - uit te keren tot 66 jaar - en 10 maanden uit 1.000 euro ouderdomspensioen |
64 | 34 | 529 |
65 | 22 | 780 |
66 | 10 | 1.632 |
66,75 | 1 | 15.838 |
Ingangsleeftijd | Aantal uit te keren maanden | Te verkrijgen AOW- overbruggingspensioen - uit te keren tot 67 jaar uit 1.000 euro ouderdomspensioen |
64 | 36 | 501 |
65 | 24 | 717 |
66 | 12 | 1.362 |
66,91666667 | 1 | 15.754 |
Ingangsleeftijd | Aantal uit te keren maanden | Te verkrijgen AOW- overbruggingspensioen - uit te keren tot 67 jaar en 3 maanden uit 1.000 euro ouderdomspensioen |
64 | 39 | 464 |
65 | 27 | 640 |
66 | 15 | 1.095 |
67 | 3 | 5.226 |
67,16666667 | 1 | 15.562 |
Bijlage 2
Uitruil partnerpensioen voor een hoger ouderdomspensioen als genoemd in artikel 7.
Op de pensioendatum kan het partnerpensioen geheel of gedeeltelijk worden uitgeruild voor een hoger ouderdomspensioen. De uitruil vindt plaats na de eventuele omzetting van een gedeelte van het ouderdoms- en partnerpensioen in een AOW-overbruggingspensioen en de vervroeging van het ouderdomspensioen. In 2024 kan op de pensioendatum uit de uitruil van 1.000 euro partnerpensioen een aanspraak op ouderdomspensioen worden verkregen ter grootte van:
Leeftijd op pensioendatum | Te verkrijgen ouderdomspensioen uit de uitruil van 1.000 euro partnerpensioen |
55 | 177 |
56 | 183 |
57 | 189 |
58 | 196 |
59 | 203 |
60 | 210 |
61 | 217 |
62 | 225 |
63 | 234 |
64 | 242 |
65 | 251 |
66 | 261 |
67 | 270 |
68 | 281 |
De factoren voor de uitruil van partnerpensioen zullen jaarlijks opnieuw worden vastgesteld op basis van de in dat jaar geldende actuariële grondslagen en de ultimo het voorafgaande jaar geldende rente- termijnstructuur.
Bijlage 3 (Deze bijlage is per 1 januari 2021 komen te vervallen. De rechten van Bijlage 3 eindigden op 31 december 2020. De rechten van deelnemers per einde 2020 zijn per 31 december 2020 toegekend)
Extra ouderdomspensioen en partnerpensioen voor deelnemers geboren op of na 1 januari 1950 en in dienst op 31 december 2005
1. Aan deelnemers geboren op of na 1 januari 1950 en in dienst van de werkgever op 31 december 2005 wordt extra ouderdomspensioen en partnerpensioen toegekend in verband met niet benutte fiscale ruimte over de deelnemersjaren aan de pensioenregeling van het Fonds tot aan 1 januari 2006.
2. Op de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de 61-jarige leeftijd bereikt, dan wel op 31 december 2020 indien deze datum is gelegen vóór de eerste dag van de maand waarin de 61-jarige leeftijd wordt bereikt, wordt aan de deelnemer een aanspraak toegekend op een ouderdomspensioen en een bijbehorend partnerpensioen ter grootte van 70% van dat ouderdomspensioen. De aanspraak wordt slechts toegekend wanneer de deelnemer op 31 december 2020 of zoveel eerder dat hij de 61-jarige leeftijd heeft bereikt, tenminste 10 jaar ononderbroken werkzaam is geweest in dienst van de werkgever. Wanneer deelname aan de
pensioenregeling eindigt voordat deze aanspraak is toegekend, bestaat er geen recht op dit deel van de toezegging. Deze aanspraak op ouderdomspensioen en bijbehorend partnerpensioen is gelijk aan de aanspraak zoals vastgesteld conform het bepaalde in lid 3, doch maximaal gelijk aan het in lid 4 beschreven ouderdomspensioen en bijbehorende partnerpensioen dat kan worden toegekend uit hoofde van niet benutte fiscale ruimte over de deelnemersjaren aan de tot aan 1 januari 2006 geldende pensioenregeling van het Fonds. Voor de deelnemers van Xxxxxx geldt deze regeling voor de 62-jarige leeftijd, waarbij het de deelnemers betreft die per 1 januari 2008 zijn toegetreden tot het Fonds.
3. De aanspraak op ouderdomspensioen en bijbehorend partnerpensioen ter grootte van 70% van dat ouderdomspensioen is in principe gelijk aan:
a. voor deelnemers geboren in de jaren 1950 tot en met 1954: viermaal de pensioenopbouw per deelnemersjaar, berekend op basis van het per 31 december 2005 geldende pensioenreglement van het Fonds en de in 2005 geldende pensioengrondslag;
b. voor deelnemers geboren in 1955 of later: driemaal de pensioenopbouw per deelnemersjaar, berekend op basis van het per 31 december 2005 geldende pensioenreglement van het Fonds en de in 2005 geldende pensioengrondslag.
4. Het ouderdomspensioen en bijbehorende partnerpensioen ter grootte van 70% van dat ouderdomspensioen dat kan worden toegekend uit hoofde van niet benutte fiscale ruimte over de deelnemersjaren aan de tot aan 1 januari 2006 geldende pensioenregeling van het Fonds is gelijk aan:
a. Het aantal deelnemersjaren tot aan 1 januari 2006 vermenigvuldigd met 2% van het per 31 december 2005 geldende pensioengevende jaarsalaris minus de fiscale minimum franchise in 2005 ter grootte van € 11.354, --; verminderd met
b. het per 31 december 2005 opgebouwde ouderdomspensioen in de tot aan 1 januari 2006 geldende pensioenregeling van het Fonds.
5. Indien een deelnemer gedurende zijn dienstverband tot aan 1 januari 2006 parttime heeft gewerkt, dan zal dat bij de vaststelling van de aanspraak op extra ouderdomspensioen en bijbehorend partnerpensioen in aanmerking worden genomen.
6. De uit de leden 2, 3 en 4 voortvloeiende pensioenaanspraken worden gedurende het deelnemerschap jaarlijks geïndexeerd conform het bepaalde in artikel 11 lid 1 van dit reglement.
Bijlage 4
In geval van afkoop in 2024 als bedoeld in artikel 20 zijn de in de onderstaande tabellen vermelde afkoopvoetfactoren van toepassing. De afkoopvoetfactoren zijn sekseneutraal bepaald en worden jaarlijks vastgesteld op basis van de in dat jaar geldende actuariële grondslagen en de ultimo het voorafgaande jaar geldende rentetermijnstructuur.
Afkoopvoetfactoren voor ouderdomspensioen ingaand op de 65 jarige leeftijd
Leeftijd | Afkoopvoetenfactoren voor 1.000 euro ouderdomspensioen | Leeftijd | Afkoopvoetenfactoren voor 1.000 euro ouderdomspensioen |
20 jaar | 8.749 | 43 jaar | 11.056 |
21 jaar | 8.837 | 44 jaar | 11.189 |
22 jaar | 8.925 | 45 jaar | 11.326 |
23 jaar | 9.013 | 46 jaar | 11.470 |
24 jaar | 9.101 | 47 jaar | 11.622 |
25 jaar | 9.189 | 48 jaar | 11.782 |
26 jaar | 9.278 | 49 jaar | 11.951 |
27 jaar | 9.368 | 50 jaar | 12.128 |
28 jaar | 9.459 | 51 jaar | 12.316 |
29 jaar | 9.552 | 52 jaar | 12.517 |
30 jaar | 9.646 | 53 jaar | 12.730 |
31 jaar | 9.741 | 54 jaar | 12.958 |
32 jaar | 9.838 | 55 jaar | 13.199 |
33 jaar | 9.937 | 56 jaar | 13.457 |
34 jaar | 10.037 | 57 jaar | 13.730 |
35 jaar | 10.138 | 58 jaar | 14.021 |
36 jaar | 10.242 | 59 jaar | 14.328 |
37 jaar | 10.348 | 60 jaar | 14.651 |
38 jaar | 10.458 | 61 jaar | 14.994 |
39 jaar | 10.570 | 62 jaar | 15.354 |
40 jaar | 10.685 | 63 jaar | 15.733 |
41 jaar | 10.804 | 64 jaar | 16.132 |
42 jaar | 10.928 | 65 jaar | 16.560 |
Afkoopvoetfactoren voor niet ingegaan partnerpensioen
Leeftijd | Afkoopvoetenfactoren voor 1.000 euro niet ingegaan partnerpensioen | Leeftijd | Afkoopvoetenfactoren voor 1.000 euro niet ingegaan partnerpensioen |
20 jaar | 2.224 | 43 jaar | 3.175 |
21 jaar | 2.260 | 44 jaar | 3.219 |
22 jaar | 2.297 | 45 jaar | 3.262 |
23 jaar | 2.334 | 46 jaar | 3.306 |
24 jaar | 2.372 | 47 jaar | 3.349 |
25 jaar | 2.410 | 48 jaar | 3.391 |
26 jaar | 2.449 | 49 jaar | 3.432 |
27 jaar | 2.488 | 50 jaar | 3.473 |
28 jaar | 2.528 | 51 jaar | 3.514 |
29 jaar | 2.568 | 52 jaar | 3.553 |
30 jaar | 2.609 | 53 jaar | 3.591 |
31 jaar | 2.651 | 54 jaar | 3.628 |
32 jaar | 2.693 | 55 jaar | 3.664 |
33 jaar | 2.735 | 56 jaar | 3.697 |
34 jaar | 2.778 | 57 jaar | 3.729 |
35 jaar | 2.821 | 58 jaar | 3.758 |
36 jaar | 2.864 | 59 jaar | 3.785 |
37 jaar | 2.908 | 60 jaar | 3.811 |
38 jaar | 2.953 | 61 jaar | 3.832 |
39 jaar | 2.997 | 62 jaar | 3.852 |
40 jaar | 3.042 | 63 jaar | 3.868 |
41 jaar | 3.086 | 64 jaar | 3.882 |
42 jaar | 3.131 | 65 jaar | 3.892 |
Afkoopvoetfactoren voor ouderdomspensioen ingaand op de eerste maand volgend op de 67-jarige leeftijd
Leeftijd | Afkoopvoetenfactoren voor 1.000 euro ouderdomspensioen | Leeftijd | Afkoopvoetenfactoren voor 1.000 euro ouderdomspensioen |
20 jaar | 7.936 | 44 jaar | 10.030 |
21 jaar | 8.014 | 45 jaar | 10.146 |
22 jaar | 8.093 | 46 jaar | 10.266 |
23 jaar | 8.171 | 47 jaar | 10.392 |
24 jaar | 8.249 | 48 jaar | 10.523 |
25 jaar | 8.327 | 49 jaar | 10.662 |
26 jaar | 8.406 | 50 jaar | 10.809 |
27 jaar | 8.484 | 51 jaar | 10.964 |
28 jaar | 8.562 | 52 jaar | 11.129 |
29 jaar | 8.642 | 53 jaar | 11.303 |
30 jaar | 8.722 | 54 jaar | 11.490 |
31 jaar | 8.804 | 55 jaar | 11.689 |
32 jaar | 8.887 | 56 jaar | 11.903 |
33 jaar | 8.972 | 57 jaar | 12.130 |
34 jaar | 9.058 | 58 jaar | 12.374 |
35 jaar | 9.145 | 59 jaar | 12.633 |
36 jaar | 9.233 | 60 jaar | 12.909 |
37 jaar | 9.323 | 61 jaar | 13.202 |
38 jaar | 9.416 | 62 jaar | 13.513 |
39 jaar | 9.510 | 63 jaar | 13.842 |
40 jaar | 9.608 | 64 jaar | 14.190 |
41 jaar | 9.708 | 65 jaar | 14.557 |
42 jaar | 9.812 | 66 jaar | 14.946 |
43 jaar | 9.919 | 67 jaar | 15.365 |
Afkoopvoetfactoren voor ouderdomspensioen ingaand op de 68-jarige leeftijd
Leeftijd | Afkoopvoetenfactoren voor 1.000 euro ouderdomspensioen | Leeftijd | Afkoopvoetenfactoren voor 1.000 euro ouderdomspensioen |
20 jaar | 7.586 | 45 jaar | 9.645 |
21 jaar | 7.661 | 46 jaar | 9.756 |
22 jaar | 7.735 | 47 jaar | 9.872 |
23 jaar | 7.810 | 48 jaar | 9.992 |
24 jaar | 7.884 | 49 jaar | 10.119 |
25 jaar | 7.958 | 50 jaar | 10.253 |
26 jaar | 8.031 | 51 jaar | 10.395 |
27 jaar | 8.105 | 52 jaar | 10.546 |
28 jaar | 8.179 | 53 jaar | 10.705 |
29 jaar | 8.253 | 54 jaar | 10.875 |
30 jaar | 8.328 | 55 jaar | 11.057 |
31 jaar | 8.404 | 56 jaar | 11.252 |
32 jaar | 8.481 | 57 jaar | 11.461 |
33 jaar | 8.560 | 58 jaar | 11.684 |
34 jaar | 8.640 | 59 jaar | 11.923 |
35 jaar | 8.721 | 60 jaar | 12.178 |
36 jaar | 8.803 | 61 jaar | 12.450 |
37 jaar | 8.887 | 62 jaar | 12.739 |
38 jaar | 8.972 | 63 jaar | 13.046 |
39 jaar | 9.059 | 64 jaar | 13.371 |
40 jaar | 9.149 | 65 jaar | 13.716 |
41 jaar | 9.242 | 66 jaar | 14.081 |
42 jaar | 9.338 | 67 jaar | 14.468 |
43 jaar | 9.436 | 68 jaar | 14.886 |
44 jaar | 9.539 |
Bijlage 5
Bij een ‘hoog laag’ pensioen als bedoeld in artikel 10 lid 6, gelden de onderstaande verhogings- en verlagingspercentages. De eerste tabel geldt voor eerst vijf jaar hogere uitkering en vervolgens de lagere uitkering. De tweede tabel geldt voor eerst tien jaar hogere uitkering en vervolgens de lagere uitkering. De derde tabel geldt voor eerst vijf jaar lagere uitkering en vervolgens de hogere uitkering. Tot slot geldt de vierde tabel voor eerst tien jaar lagere uitkering en vervolgend de hogere uitkering. De laagste uitkering bedraagt 75% van de hoogste uitkering.
Hoog laag constructie: 5 jaar
Ingangsleeftijd ouderdomspensioen | Duur hoge uitkering | Duur lage uitkering | Hoog | Laag |
55 jaar | 5 jaar | Vanaf 60 jaar levenslang | 124,5% | 93,4% |
56 jaar | 5 jaar | Vanaf 61 jaar levenslang | 124,3% | 93,2% |
57 jaar | 5 jaar | Vanaf 62 jaar levenslang | 124,1% | 93,1% |
58 jaar | 5 jaar | Vanaf 63 jaar levenslang | 123,9% | 92,9% |
59 jaar | 5 jaar | Vanaf 64 jaar levenslang | 123,7% | 92,8% |
60 jaar | 5 jaar | Vanaf 65 jaar levenslang | 123,4% | 92,6% |
61 jaar | 5 jaar | Vanaf 66 jaar levenslang | 123,2% | 92,4% |
62 jaar | 5 jaar | Vanaf 67 jaar levenslang | 122,9% | 92,2% |
63 jaar | 5 jaar | Vanaf 68 jaar levenslang | 122,6% | 92,0% |
64 jaar | 5 jaar | Vanaf 69 jaar levenslang | 122,4% | 91,8% |
65 jaar | 5 jaar | Vanaf 70 jaar levenslang | 122,0% | 91,5% |
66 jaar | 5 jaar | Vanaf 71 jaar levenslang | 121,7% | 91,3% |
67 jaar | 5 jaar | Vanaf 72 jaar levenslang | 121,3% | 91,0% |
68 jaar | 5 jaar | Vanaf 73 jaar levenslang | 121,0% | 90,7% |
Hoog laag constructie: 10 jaar
Ingangsleeftijd ouderdomspensioen | Duur hoge uitkering | Duur lage uitkering | Hoog | Laag |
55 jaar | 10 jaar | Vanaf 65 jaar levenslang | 117,7% | 88,3% |
56 jaar | 10 jaar | Vanaf 66 jaar levenslang | 117,4% | 88,1% |
57 jaar | 10 jaar | Vanaf 67 jaar levenslang | 117,1% | 87,8% |
58 jaar | 10 jaar | Vanaf 68 jaar levenslang | 116,8% | 87,6% |
59 jaar | 10 jaar | Vanaf 69 jaar levenslang | 116,4% | 87,3% |
60 jaar | 10 jaar | Vanaf 70 jaar levenslang | 116,0% | 87,0% |
61 jaar | 10 jaar | Vanaf 71 jaar levenslang | 115,7% | 86,7% |
62 jaar | 10 jaar | Vanaf 72 jaar levenslang | 115,2% | 86,4% |
63 jaar | 10 jaar | Vanaf 73 jaar levenslang | 114,8% | 86,1% |
64 jaar | 10 jaar | Vanaf 74 jaar levenslang | 114,4% | 85,8% |
65 jaar | 10 jaar | Vanaf 75 jaar levenslang | 113,9% | 85,4% |
66 jaar | 10 jaar | Vanaf 76 jaar levenslang | 113,4% | 85,1% |
67 jaar | 10 jaar | Vanaf 77 jaar levenslang | 112,9% | 84,7% |
68 jaar | 10 jaar | Vanaf 78 jaar levenslang | 112,4% | 84,3% |
Laag hoog constructie: 5 jaar
Ingangsleeftijd ouderdomspensioen | Duur lage uitkering | Duur hoge uitkering | Laag | Hoog |
55 jaar | 5 jaar | Vanaf 60 jaar levenslang | 79,2% | 105,6% |
56 jaar | 5 jaar | Vanaf 61 jaar levenslang | 79,3% | 105,7% |
57 jaar | 5 jaar | Vanaf 62 jaar levenslang | 79,4% | 105,9% |
58 jaar | 5 jaar | Vanaf 63 jaar levenslang | 79,5% | 106,1% |
59 jaar | 5 jaar | Vanaf 64 jaar levenslang | 79,7% | 106,2% |
60 jaar | 5 jaar | Vanaf 65 jaar levenslang | 79,8% | 106,4% |
61 jaar | 5 jaar | Vanaf 66 jaar levenslang | 79,9% | 106,6% |
62 jaar | 5 jaar | Vanaf 67 jaar levenslang | 80,1% | 106,8% |
63 jaar | 5 jaar | Vanaf 68 jaar levenslang | 80,2% | 107,0% |
64 jaar | 5 jaar | Vanaf 69 jaar levenslang | 80,4% | 107,2% |
65 jaar | 5 jaar | Vanaf 70 jaar levenslang | 80,6% | 107,5% |
66 jaar | 5 jaar | Vanaf 71 jaar levenslang | 80,8% | 107,7% |
67 jaar | 5 jaar | Vanaf 72 jaar levenslang | 81,0% | 108,0% |
68 jaar | 5 jaar | Vanaf 73 jaar levenslang | 81,2% | 108,3% |
Laag hoog constructie: 10 jaar
Ingangsleeftijd ouderdomspensioen | Duur lage uitkering | Duur hoge uitkering | Laag | Hoog |
55 jaar | 10 jaar | Vanaf 65 jaar levenslang | 83,3% | 111,0% |
56 jaar | 10 jaar | Vanaf 66 jaar levenslang | 83,5% | 111,3% |
57 jaar | 10 jaar | Vanaf 67 jaar levenslang | 83,7% | 111,6% |
58 jaar | 10 jaar | Vanaf 68 jaar levenslang | 83,9% | 111,9% |
59 jaar | 10 jaar | Vanaf 69 jaar levenslang | 84,2% | 112,2% |
60 jaar | 10 jaar | Vanaf 70 jaar levenslang | 84,4% | 112,6% |
61 jaar | 10 jaar | Vanaf 71 jaar levenslang | 84,7% | 113,0% |
62 jaar | 10 jaar | Vanaf 72 jaar levenslang | 85,0% | 113,3% |
63 jaar | 10 jaar | Vanaf 73 jaar levenslang | 85,3% | 113,8% |
64 jaar | 10 jaar | Vanaf 74 jaar levenslang | 85,6% | 114,2% |
65 jaar | 10 jaar | Vanaf 75 jaar levenslang | 86,0% | 114,7% |
66 jaar | 10 jaar | Vanaf 76 jaar levenslang | 86,4% | 115,2% |
67 jaar | 10 jaar | Vanaf 77 jaar levenslang | 86,8% | 115,7% |
68 jaar | 10 jaar | Vanaf 78 jaar levenslang | 87,2% | 116,3% |