Aan: sociale partners van Bpf Zoetwaren Van: Willem Reijn, ANBO-PCOB Woerden, 29 februari 2024 Geachte sociale partners,
Aan: sociale partners van Bpf Zoetwaren
Van: Xxxxxx Xxxxx, ANBO-PCOB
Woerden, 29 februari 2024
Geachte sociale partners,
Allereerst willen wij u bedanken voor de uitnodiging om het hoorrecht uit te oefenen bij de transitieplannen voor het bedrijfstakpensioenfonds Zoetwaren. U geeft daarmee aan dat u het hoorrecht bij de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel serieus neemt. Dat is in lijn met de beantwoording van minister Xxxxxxxx bij de plenaire behandeling van de Wet Toekomst Pensioenen in de Tweede Kamer in januari.
In vervolg op onze beoordeling van het transitieplan voor Bpf Bakkers geven wij ons oordeel in het kader van het hoorrecht over het transitieplan voor Zoetwaren. Wij hebben kennisgenomen van het transitieplan en in een technische briefing van de xxxx X. Xxxxxxxxxx, directeur van het bestuursbureau van Zoetwaren, een nadere toelichting gekregen. Daarna heeft hij ook nog geantwoord op nadere schriftelijke vragen.
Allereerst stellen wij vast dat het transitieplan niet compleet is. Sociale partners hebben afspraken gemaakt voor de scenario’s waarbij de dekkingsgraad tussen de 102 en 150 procent ligt. Mocht de dekkingsgraad óf lager óf hoger liggen, zullen nadere afspraken worden gemaakt. Dat is niet ongebruikelijk. Wel willen wij erop wijzen dat mocht een van die situaties zich voordoen, het hoorrecht opnieuw aan de orde komt. Wij verwijzen daarvoor naar de beantwoording van de minister op vragen over dit onderwerp.
Koopkracht
ANBO-PCOB ziet het koopkrachtig pensioen als de belangrijkste belofte van de Wet Toekomst Pensioenen. Een koopkrachtig pensioen is een basisvoorwaarde om na de werkzame periode op een waardige wijze verder te leven. Een goed inkomen is voor gepensioneerden een conditio sine qua non, zeker nu de overheid zich op het gebied van zorg en huisvesting steeds verder terugtrekt. Ouderen moeten voor zichzelf en voor hun naasten zorgen. Een koopkrachtig pensioen is daar een absolute voorwaarde voor.
In het transitieplan is aandacht voor een koopkrachtig pensioen. Echter: sociale partners zien een koopkrachtig pensioen niet als een doelstelling (paragraaf 6.2). Zelfs niet onder de kop ‘overige wensen’. Wij wijzen erop dat er een sterke samenhang bestaat tussen de inrichting van het nieuwe contract en de transitie(knoppen).
Uit de beantwoording van de nadere vragen blijkt dat over een langere periode de volgens de parameters verwachte inflatie voor slechts zeventig procent wordt bijgehouden. Dat betekent voor een gepensioneerde na tien jaar haar/zijn pensioen zeven procent minder waard is en na twintig jaar veertien procent. Ondertussen worden huren wel hoger en stijgen de zorgkosten.
Vanwege de spreiding bij de financiële inrichting is de koopkrachtontwikkeling in de eerste termijn na invoering nog minder.
Wij bevelen daarom aan het koopkrachtig pensioen als doelstelling op te nemen. Ook is het goed als sociale partners en fonds aangeven op welke wijze zij denken deze doelstelling kan worden gerealiseerd.
In geval sociale partners dat niet zo zien, is het goed om aan te geven waarom een koopkrachtig pensioen geen doelstelling is.
Koopkracht komt nu nagenoeg alleen aan de orde in de vergelijking tussen het gekozen solidaire contract en het FTK-contract. De uitkomst van die vergelijking ligt voor de hand: omdat er geen buffers meer worden opgebouwd en overrendementen eerder worden uitgedeeld, vallen pensioenen onder het nieuwe contract hoger uit. Dat zou hooguit een argument kunnen zijn om in te varen: omdat (aanstaand) gepensioneerden in het huidige FTK slechter af zijn.
Indexatie-achterstand
De indexatie-achterstand bij BPF Bakkers bedraagt – alleen al - over de laatste vijf jaar 16,65 procent. Deze achterstand is zowel in de memorie van toelichting bij de WTP als in de handreiking evenwichtige transitie als een van de doelen bij het invaren genoemd. In het transitieplan is nauwelijks aandacht voor deze opgelopen aantasting van de koopkracht van (aanstaand) gepensioneerden.
Er zijn twee manieren om in elk geval iets te doen aan deze achterstand: via de toedeling aan de persoonlijke pensioenvermogens en door de beleidsruimte van vijf procent te gebruiken.
Sociale partners kiezen ervoor om de helft van het resterend vermogen boven een dekkingsgraad van 108 procent toe te delen aan persoonlijke pensioenvermogens. Echter, om onduidelijke redenen kiezen zij voor een spreidingstermijn van vijf jaar.
Wij onderstrepen dat de indexatie-achterstand onevenredig bij de verschillende cohorten neerslaat. Deze onevenwichtigheid blijft in het transitieplan onbenoemd, laat staan geadresseerd. Door over vijf jaar te spreiden worden juist de getroffen cohorten het minste gecompenseerd. Sterker nog, zij worden benadeeld want zij krijgen naar verhouding minder van het toe te delen pensioenvermogen dan andere groepen. Een vergelijking met de huidige regels in het FTK met betrekking tot inhaalindexatie is niet op haar plaats. Het huidige FTK wordt juist verlaten vanwege onevenwichtigheden en het is dus niet logisch om die onevenwichtigheden zo mee te nemen naar het nieuwe pensioencontract.
Wij bevelen daarom aan de spreidingstermijn van vijf jaar terug te brengen naar een spreidingstermijn van één jaar.
Evenwichtigheid
Andere elementen uit het transitieplan zien wij samen als evenwichtig, rekening houdend met de verplichte reserves (MVEV en VOR):
Eerst de omzetting van huidige aanspraken (100 procent);
Dan vullen solidariteitsreserve en compensatie
Verder toedelen aan persoonlijke pensioenvermogens.
Daarbij merken wij wel op dat een meer staffelgewijze opbouw van de SR, compensatie en PV tot een nog betere balans kan leiden.
Een andere opmerking betreft de adequate compensatie van het afschaffen van de doorsneesystematiek. De wet noemt daarvoor drie bronnen: premie, vermogen en terreinen buiten het pensioenveld gelegen. Wij begrijpen dat sociale partners niet kiezen voor een verhoging van de premie, hoewel met de voorziene ratio’s voor jongere deelnemers op termijn veel ruimte kan ontstaan.
Wel ontstaat door het gerichte life cycle beleggen ruimte binnen de huidige premie, vaak ronde 1 procentpunt.
Wij zouden het logisch vinden om in elk geval die ruimte te benutten. In het kader van evenwicht tussen cohorten kan vervolgens naar het vermogen worden gekeken.
Conclusie
Op pagina 30 van het transitieplan staat de volgende conclusie verwoord:
‘Sociale partners trekken uit de uitkomsten de conclusie dat voldaan is aan de door hen gesteld voorwaarden aan evenwichtigheid van de transitie en de mogelijkheden die de wet biedt. Binnen deze wettelijke kaders hebben sociale partners gezocht naar de optimale mogelijkheden om evenwichtige uitkomsten te realiseren, waarbij sprake is van acceptabele herverdelingseffecten.
Sociale partners zijn derhalve van mening dat sprake is van een evenwichtige transitie van de huidige naar de nieuwe pensioenregeling.’
Dit is een cirkelredenering. ‘Het is evenwichtig omdat wij tevoren onze doelen als evenwichtig hebben bestempeld’.
Onze conclusie is dat met de gesuggereerde aanpassingen voor alle deelnemers een evenwichtige transitie kan worden bereikt. Wij zien uit naar uw reactie!
Namens ANBO-PCOB
Xxxxxx Xxxxx
Senior beleidsadviseur pensioenen