RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN
RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN
U I T S P R A A K Nr. 2000/89 Plez
i n d e k l a c h t nr. 018.00
ingediend door:
hierna te noemen 'klager',
tegen:
hierna te noemen 'verzekeraar'.
De Raad van Toezicht Verzekeringen heeft kennis genomen van de schriftelijke klacht, alsmede van het daartegen door verzekeraar gevoerde schriftelijke verweer.
Uit de stukken is, voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, het navolgende gebleken.
Inleiding
Klager heeft bij verzekeraar een pleziervaartuigverzekering gesloten voor zijn aluminium visboot. Verzekerd zijn een bedrag van ƒ 5.000,- voor schade aan het vaartuig (waaronder een bedrag van ƒ 3.500,- voor schade aan de voortstuwingsinstallatie) en een bedrag van ƒ 1.000,- voor schade aan de huishoudelijke inboedel aan boord van het vaartuig.
In artikel 3 aanhef en sub 1 van de op de verzekering toepasselijke polisvoorwaarden is bepaald: “(…) Er gelden de volgende uitsluitingen. 1 Onvoldoende zorg en onderhoud
1 Schade voortvloeiende uit of mogelijk geworden door aan verzekerde te verwijten onvoldoende onderhoud en onvoldoende zorg voor de verzekerde objecten. Deze uitsluiting geldt niet voor schaden die gedekt zijn onder het onderdeel 'wettelijke aansprakelijkheid'.
2 Toelichting op artikel 3.1.1.
Van aan verzekerde te verwijten onvoldoende zorg zal bij diefstal als regel sprake zijn indien bijvoorbeeld niet is voldaan aan het volgende:
- indien het vaartuig niet wordt gebruikt en de buitenboordmotor wordt achtergelaten dient deze beveiligd te zijn door een slot of opgeborgen te zijn in een deugdelijk afgesloten ruimte;
- indien een boottrailer en bijboot zonder direct toezicht worden achter- gelaten dienen zij te zijn beveiligd door een slot of opgeborgen te zijn in een deugdelijk afgesloten ruimte;
- indien het vaartuig niet wordt gebruikt dienen losse objecten in deugdelijk afgesloten ruimten te zijn opgeborgen;
Xxxxxxxxxxxxx 00 Xxxxxxx 00000 0000 XX Xxx Xxxx Tel. 000 000 00 00 Fax. 000 000 00 00
- buiten het vaarseizoen dienen waardevolle objecten, indien het praktisch en redelijkerwijs uitvoerbaar is, van boord verwijderd te worden.
Dit geldt speciaal voor kostbare nautische apparatuur en voor audio- visuele apparatuur;
- indien het vaartuig niet wordt gebruikt dient het diefstalrisico zoveel mogelijk te worden beperkt, bijvoorbeeld door direct toezicht, beveiliging(en) en dergelijke”.
Tussen 27 mei en 10 juni 1999 is klagers visboot, met de aan de boot aangehangen buitenboordmotor, het dekzeil en enige inventaris ontvreemd. Een door verzekeraar ingeschakelde expert heeft de schade als volgt vastgesteld:
- visboot, dagwaarde | ƒ | 1.000,- |
- buitenboordmotor, dagwaarde | ƒ | 1.200.- |
- buitenboordmotorslot | ƒ | 100,- |
- dekzeil, dagwaarde | ƒ | 350,- |
- inboedel | ƒ | 600,- |
De klacht
Klagers visboot lag in een jachthaven , waarvoor klager jaarlijks een bedrag van ƒ575,75 moest betalen. De jachthaven verzorgde zowel de zomer- als de winterstalling. De jachthaven bevindt zich aan de oever van een in het zomerseizoen drukbevaren doorgangsroute. Klager beschrijft de jachthaven en legt enkele fotokopieën van foto’s daarvan over. Het terrein van de jachthaven is besloten en verboden voor onbevoegden. In de zomerperiode is vanuit de woning van de beheerder en vanuit de overige woningen direct toezicht op de boten.
Na de diefstal heeft klager daarvan aangifte bij de politie gedaan. Verzekeraar heeft de schade door een expert laten onderzoeken.
Vervolgens heeft verzekeraar schade-uitkering geweigerd om reden dat klager geen preventieve maatregelen tegen diefstal zou hebben genomen, dat de boot langs een vrij toegankelijke openbare weg zou hebben gelegen en klager dus onvoldoende zorg voor zijn boot zou hebben betracht en voorts dat geen sporen van braak aan de boot zichtbaar waren.
In het expertiserapport is als vaststaand aangenomen dat er geen (direct) toezicht ter plaatse was, de ligplaatsen vrij bereikbaar zouden zijn en de ligplaats van klagers boot als vrij afgelegen kan worden beschouwd.
Met redenen omkleed protest door een door klager ingeschakelde advocaat tegen verzekeraars standpunt heeft niet mogen baten.
Klager kan zich met verzekeraars standpunt niet verenigen. Hij is van mening dat hij niet is tekortgeschoten in de door hem te betrachten zorg voor de boot. Hij had de buitenboordmotor met een slot aan de boot verankerd. Voorts lag de boot in een jachthaven, zodat er ook direct toezicht op de boot was. Klager acht de uitspraken nrs V-95/21 van 27 november 1995 en V-96/27 van 16 december 1996 van de Raad van Toezicht op zijn geval niet
van toepassing. Hij wijst op uitspraak nr V-87/5 van 9 maart 1987 van de Raad: van klager kan in redelijkheid niet worden gevergd dat hij anders handelde dan hij heeft gedaan. Het zou niet stroken met de aard van de onderhavige verzekering dat verzekeraar een beroep kan doen op eigen schuld van de verzekerde zodra deze enig verwijt kan worden gemaakt. Er moet tenminste sprake zijn van een ernstige mate van schuld. Verzekeraar heeft een zelfstandige onderzoeksplicht en kan niet volstaan met naar het bewijs van aangifte bij de politie en het expertiserapport te verwijzen, zeker niet nu klager heeft aangegeven dat deze veel onjuistheden bevatten. Verzekeraar heeft in het aanvraagformulier gevraagd naar de ligplaats van de visboot. Klager heeft deze opgegeven. Verzekeraar heeft nimmer bezwaren tegen deze jachthaven aangetekend. Het door verzekeraar gedane beroep op het hierboven onder “Inleiding” geciteerde artikel 3 van de polisvoorwaarden is in strijd met de redelijkheid en billijkheid die hij jegens klager in acht moet nemen, nu dit beding krachtens artikel 6:237 sub b in samenhang met artikel 6:233 BW kan worden vermoed onredelijk bezwarend te zijn. De inhoud van de verplichtingen van verzekeraar wordt immers wezenlijk beperkt ten opzichte van datgene dat klager zonder dit beding op basis van de algemene regels van het overeenkomstenrecht redelijkerwijs mocht verwachten. Nadat het schade veroorzakende feit zich had voorgedaan en klager was geconfronteerd met een voor hem aanzienlijke schadepost, is hij "overvallen" met het beroep van verzekeraar op het in artikel 3 van de polisvoorwaarden bepaalde.
Klager vreest slachtoffer te zijn geworden van het onjuiste proces-verbaal dat van zijn aangifte is opgemaakt, en waarop de expert is afgegaan. Verzekeraar gaat niet in op de bezwaren van klager tegen dit proces-verbaal.
Het standpunt van verzekeraar
De diefstal heeft plaatsgevonden, terwijl het vaartuig lag afgemeerd in, zoals is aangegeven in het klaagschrift, een in het zomerseizoen veelbevaren doorgangsroute. De situatie ter plaatse is beschreven in het klaagschrift.
In de polisvoorwaarden is in artikel 3 Uitsluitingen “Onvoldoende zorg bij diefstal” duidelijk een aantal situaties omschreven waarin sprake is van onvoldoende zorg. Het is niet gebruikelijk en niet nodig dit apart bij de acceptatie van de aanvraag nog eens expliciet te vermelden. De tekst is duidelijk genoeg. Van een onredelijk bezwarend beding, zoals bedoeld door klager, is geen sprake, nu het hier een uitwerking van de wettelijke uitsluiting van schade als gevolg van eigen schuld betreft. Bovendien gaat het hier om een kernbeding en daarop is artikel 6:233 BW niet van toepassing.
Het feit dat verzekeraar de bedoelde jachthaven als ligplaats accepteert, ontslaat de verzekeringnemer niet van zijn verplichtingen om preventieve maatregelen tegen diefstal te treffen. Die maatregelen zijn deels getroffen, maar uitsluitend waar het de buitenboordmotor betreft, door het beveiligen van die motor met een slot aan het vaartuig. Dit houdt in dat de motor niet eenvoudig kan worden weggenomen, maar het heeft geen enkele preventieve werking ten aanzien van het complete vaartuig en de aanwezige inboedel (losse objecten). De losse objecten zijn achtergelaten onder het dekzeil. Dit is geen deugdelijk afgesloten ruimte. De boot was met meerlijnen en een musketonhaak bevestigd aan twee meerpalen. Deze lijnen kunnen heel eenvoudig worden losgemaakt en van beveiliging is hier dus geen sprake.
Van direct toezicht of afspraken met betrekking tot toezicht is niets
gebleken. Zowel in het expertiserapport als in het proces-verbaal van aangifte wordt dit omschreven.
De beschrijving van de situatie en de omstandigheden ter plaatse in het expertiserapport en het proces-verbaal van aangifte bij de politie komen overeen.
Klager tekent hiertegen bezwaar aan omdat er onjuistheden zouden staan in deze stukken. Klager is van mening dat verzekeraar een geheel zelfstandige onderzoeksverplichting heeft en niet kan volstaan met het verwijzen naar het expertiserapport en het proces-verbaal van aangifte. Verzekeraar is van mening
dat hij zijn standpunt wel degelijk kan baseren op deze stukken. Toch is in een later stadium alsnog de situatie ter plaatse persoonlijk bekeken door de schadebehandelaar. Ook deze bevestigt, dat hij ter plaatse ongehinderd heeft kunnen rondlopen en dat er van toezicht geen sprake is.
Verzekeraar blijft ook van mening dat het niet meer dan redelijk is om als eis te stellen, dat de boot tenminste door middel van een slot wordt beveiligd tegen diefstal, en dat hij terecht een beroep heeft gedaan op artikel 3 Uitsluitingen en geen dekking heeft verleend voor dit evenement.
Het commentaar van klager
Klager heeft, kennis genomen hebbend van het verweer van verzekeraar, zijn klacht gehandhaafd en nog nader toegelicht. In jachthavens wordt het merendeel van met name kleinere boten alleen met meerlijnen en musketonhaken vastgelegd. Het vastleggen met een ketting is nauwelijks effectief, en zo ongebruikelijk dat verzekeraar deze voorwaarde expliciet zou moeten noemen in het aanvraagformulier of de polisvoorwaarden. In verzekeraars folder voor de onderhavige verzekering wordt de noodzaak preventieve maatregelen tegen diefstal te treffen in het geheel niet genoemd. Van een kernbeding is geen sprake en in de verzekeringsovereenkomst is gederogeerd aan artikel 6:101 BW zodat verzekeraars kennelijke beroep op die bepaling faalt. Gezien de geringe waarde van de inventaris van de boot kon van klager, die geen auto heeft, niet worden verlangd dat hij deze steeds mee naar huis zou nemen.
Het oordeel van de Raad
1. Verzekeraar mag in beginsel afgaan op de juistheid van het vermelde in het, door klager mee-ondertekende, proces-verbaal van aangifte bij de politie en in het rapport van de door hem ingeschakelde expert. Volgens opgave van verzekeraar heeft zijn schadebehandelaar later de situatie ter plaatse in ogenschouw genomen en bevestigt deze dat hij daar ongehinderd heeft kunnen rondlopen en dat van toezicht geen sprake is. Onder die omstandigheden kan verzekeraar ervan uitgaan dat van geregeld toezicht ter plaatse geen sprake is geweest.
2. Klager heeft zijn visboot met toebehoren, met een door verzekeraars expert vastgestelde totale waarde van ƒ 3.250,-, achtergelaten in, aldus klager, een jachthaven aan de oever van een in het zomerseizoen druk bevaren doorgangs- route. Weliswaar was de aangehangen buitenboordmotor met een slot aan de boot verankerd, maar de boot zelf was slechts met meerlijnen en een musketonhaak aan twee meerpalen vastgemaakt.
3. Gelet op de bevindingen van verzekeraar met betrekking tot de plaats waar de visboot was achtergelaten, de zichtbare aanwezigheid van een buitenboordmotor op de boot en de eenvoudige wijze waarop de boot was vastgelegd, acht de Raad het standpunt van verzekeraar verdedigbaar, dat deze aan klager schade-uitkering heeft ontzegd wegens onvoldoende zorg voor het verzekerde object, zulks met een beroep op het hierboven onder ‘Inleiding’ geciteerde artikel 3 lid 1 van de polisvoorwaarden, als in lid 2 van dat artikel met voorbeelden toegelicht. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat verdedigbaar is het standpunt van verzekeraar dat het bepaalde in artikel 3 van de polisvoorwaarden betreffende eigen schuld als bedoeld in art. 276 Wetboek van Koophandel niet onredelijk bezwarend is. Door te handelen als voormeld heeft verzekeraar de goede naam van het verzekeringsbedrijf niet geschaad.
De beslissing
De Raad verklaart de klacht ongegrond.
Aldus is beslist op 4 september 2000 door Xx. X. Xxxxxxxx, voorzitter, Xx. X. Xxxxxxxxx, Mr. J.G.C. Kamphuisen, Mr. Th.B. ten Xxxx en Mr. D.H.M. Peeperkorn, leden van de Raad, in tegenwoordigheid van Mr. S.N.W. Xxxxxxxx, secretaris.
De Voorzitter:
(Xx. X. Xxxxxxxx) De Secretaris:
(Mr. S.N.W. Karreman)