Pensioenreglement
Stichting Pensioenfonds
A.C. Nielsen (Nederland) B.V.
Pensioenreglement
1 januari 2021
Inhoudsopgave
Artikel 1 Begripsomschrijvingen 3
Artikel 1a Inwerkingtreding 4
Artikel 2 Deelnemers 6
Artikel 3 Toetreding 6
Artikel 4 Einde deelnemerschap 7
Artikel 5 Dienstjaren 7
Artikel 6 Karakter pensioenregeling en uitgangspunten voor pensioenberekening 8
Artikel 7 Ouderdomspensioen 9
Artikel 7a Scheiding en de gevolgen voor het vervroegde, normale dan wel
uitgestelde ouderdomspensioen 9
Artikel 8 Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx 00
Artikel 9 Partnerpensioen 13
Artikel 9a Bijzonder partnerpensioen na echtscheiding of beëindiging partner
relatie 14
Artikel 10 Wezenpensioen 15
Artikel 11 [vervallen] 16
Artikel 12 Aanspraken bij tussentijds beëindiging van het dienstverband 16
Artikel 12a Uitruil van weduwe-, weduwnaars-, respectievelijk partnerpensioen 17
Artikel 13 Aanpassing van pensioenen 18
Artikel 14 Premiebijdragen 19
Artikel 15 Verzekering 19
Artikel 15a Verstrekken van pensioenopgaven en andere Informatie
door de stichting 20
Artikel 15b Informatieverplichtingen van de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of aanspraakgerechtigde 20
Artikel 16 Overplaatsing 21
Artikel 16a Waardeoverdracht 21
Artikel 17 Uitbetaling 21
Artikel 18 Verplichtingen van de deelnemer 22
Artikel 19 [vervallen] 22
Artikel 20 Verbod op afkoop en vervreemding, volmacht 22
Artikel 21 Liquidatie 23
Artikel 22 Onvoorziene gevallen 23
Artikel 23 Wijziging van het pensioenreglement 23
Artikel 24 Korting pensioenaanspraken en pensioenrechten 24
Bijlagen
Artikel 1
Begripsomschrijvingen
In dit pensioenreglement wordt verstaan onder:
de stichting: De Stichting Pensioenfonds A.C. Nielsen (Nederland) B.V.;
de vennootschap: De Besloten Vennootschap A.C. Nielsen (Nederland)
B.V. die voor haar personeel pensioenvoorzieningen treft door middel van de stichting;
de directie: De directie der vennootschap;
de deelnemer: De (gewezen) werknemer, aan wie vóór 1 januari 2015 op grond van artikel 8 lid, 4 van dit pensioenreglement premievrije pensioenopbouw in verband met arbeidsongeschiktheid is toegekend. ;
het bestuur: Het bestuur der stichting;
de statuten: De statuten der stichting;
de gewezen deelnemer: De (gewezen) werknemer die geen pensioenaanspraken
jegens de stichting meer verwerft en die bij de beëindiging van het deelnemerschap in de pensioenregeling, premievrije pensioenaanspraken jegens de stichting heeft verkregen en behouden. Met ingang van 1 januari 2015 wordt ook onder gewezen deelnemer verstaan diegene die nog werknemer is bij de vennootschap;
de gepensioneerde: De pensioengerechtigde die op grond van een pensioenreglement van de stichting een ouderdomspensioen van de stichting ontvangt;
de aanspraakgerechtigde: De persoon die begunstigde is voor een nog niet
ingegaan pensioen;
de pensioengerechtigde: De persoon die op grond van een pensioenreglement
van de stichting een pensioen van de stichting ontvangt;
de toezichthouder: De toezichthouder als bedoeld in artikel 151 van de Pensioenwet;
de pensioendatum: De eerste dag van de maand volgende op die, waarin de (gewezen) deelnemer de leeftijd van 65 jaar bereikt;
de pensioeningangsdatum: de pensioendatum dan wel de eerste dag van de maand
waarin het pensioen daadwerkelijk ingaat in geval van vervroeging of uitstel van het pensioen.
de werknemer: Xxxxxx die in dienst is van de vennootschap
Artikel 1a
Inwerkingtreding
Dit pensioenreglement wordt geacht in werking te zijn getreden met terugwerkende kracht vanaf 1 september 1972 en vervangt het reglement van de stichting, dat sinds 1 juli 1960 van kracht was.
Het pensioenreglement is gewijzigd per 30 oktober 1996, met dien verstande dat de wijziging van artikel 2 in werking is getreden met terugwerkende kracht tot 1 april 1976 en de wijziging van artikel 8, lid 2 met terugwerkende kracht tot 25 januari 1993.
Het pensioenreglement is gewijzigd per 1 juli 2002, waarbij de volgende artikelen in werking zijn getreden op de volgende data:
- Artikelen 9 lid 6 en 9d zijn in verband met de gelijkstelling van het wettelijke geregistreerde partnerschap met het huwelijk respectievelijk de opname van het partnerpensioen per 1 januari 1998 in werking getreden.
- De pensioenregeling is op 1 januari 1999 in werking getreden voor fieldmedewerkers.
- Artikel 9 lid 1 is in werking getreden bij bestuursbesluit van 8 februari 2000.
- Artikel 11 is bij bestuursbesluit van 23 mei 2001 vervallen.
- Artikel 12a is in verband het wettelijke keuzerecht per 1 januari 2002 in werking getreden.
Het pensioenreglement is gewijzigd per 1 juli 2004, waarbij de volgende artikelen in werking zijn getreden op de volgende data:
- Artikel 3 lid 1 is in verband met de Wet gelijke behandeling tijdelijke en vaste werknemers per 22 november 2002 aangepast;
- Artikel 8 is in verband met de Wet loondoorbetaling bij ziekte per 1 januari 2004 aangepast;
- Artikel 12 lid 1 is in verband met de Wet gelijke behandeling tijdelijke en vaste werknemers per 22 november 2002 aangepast.
Het pensioenreglement is gewijzigd per 10 maart 2005. Hierbij is artikel 6 lid 3 en bijlage 2 per 1 januari 2005 aangepast respectievelijk opgenomen.
Het pensioenreglement is gewijzigd per 1 januari 2008. Hierbij zijn de volgende bepalingen als gevolg van de invoering van de Pensioenwet per 1 januari 2008 aangepast:
- Artikel 3 lid 2
- Artikel 5 lid 3 en 4
- Artikel 6 lid 1 en 4
- Artikel 8 (in verband met invoering van de WIA)
- Artikel 9
- Artikel 9a
- Artikel 12 lid 3
- Artikel 12a lid 3 t/m 7
- Artikel 13
- Artikel 15a
- Artikel 15b
- Artikel 16a
- Artikel 19
- Artikel 20
- Artikel 23
- Artikel 24
- Bijlage 1
Het pensioenreglement is gewijzigd per 1 januari 2014. Hierbij zijn de volgende bepalingen per 1 januari 2014 aangepast:
- Artikel 6 lid 4
- Artikel 7
- Artikel 8 lid 8
- Artikel 12a lid 3
- Artikel 13
- Artikel 16
- Bijlage 1
- Bijlage 3
- Bijlage 4
Het pensioenreglement is gewijzigd per 1 januari 2015 in verband met het beëindigen van de pensioenopbouw van degene die per 31 december 2014 in dienst waren bij de vennootschap en het verkrijgen van de status “slapend pensioenfonds”.
Hierbij zijn de volgende bepalingen per 1 januari 2015 aangepast:
- Artikel 2
- Artikel 3
- Artikel 4
- Artikel 6 lid 4
- Artikel 7
- Artikel 7a
- Artikel 7c
- Artikel 8 lid 1
- Artikel 9 lid 3
- Artikel 10 lid 2
- Artikel 12
- Artikel 12a lid 3
- Artikel 13
- Artikel 14
- Artikel 15a
- Artikel 16a
- Artikel 24 (als gevolg van het invoeren van het nFTK)
- Bijlage 1
- Bijlage 3
Het pensioenreglement is gewijzigd per 1 januari 2016. Hierbij zijn de volgende bepalingen per 1 januari 2016 aangepast:
- Artikel 9 lid 5
- Artikel 12a lid 1
Het pensioenreglement is gewijzigd per 1 januari 2018. Hierbij zijn de volgende bepalingen per 1 januari 2018 aangepast:
- Artikel 7 sub c
- Artikel 8 lid 3
Het pensioenreglement is gewijzigd per 18 oktober 2019. Hierbij zijn de volgende bepalingen aangepast. Deze bepalingen zijn van kracht per 1 januari 2019.
- Artikel 1
- Artikel 2
- Artikel 3
- Artikel 4
- Artikel 5, lid 1 en lid 2
- Artikel 6, lid 1 en lid 4
- Artikel 7
- Artikel 7a
- Artikel 8
- Artikel 9
- Artikel 9a
- Artikel 10
- Artikel 12
- Artikel 12a
- Artikel 13
- Artikel 14
- Artikel 15
- Artikel 15a
- Artikel 16
- Artikel 16a, lid 1
- Artikel 18
- Artikel 23, lid 3
- Artikel 24
- Bijlagen
Het pensioenreglement is gewijzigd per 18 december 2020. Hierbij is de volgende bepaling aangepast. Deze bepalingen zijn van kracht per 1 januari 2021.
- Artikel 13, lid 2
Artikel 2 Deelnemers Vervallen
Artikel 3
Toetreding
1. Met ingang van 1 januari 2015 treden er geen werknemers meer toe tot de stichting. Vóór 1 januari 2015 traden de werknemers van 21 jaar en ouder, met een dienstverband van langer dan twee maanden, toe tot de stichting.
2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid, traden tot 1 januari 2008 werknemers van 25 jaar of ouder, met een dienstverband van langer dan twee maanden, toe tot de stichting.
3. Werknemers die niet aan de in het eerste lid gestelde leeftijdsvereiste voldeden, werden tot zij de leeftijd van 21 jaar hadden bereikt uitsluitend voor de verzekering van partner-- en wezenpensioen en arbeidsongeschiktheidspensioen tot de stichting toegelaten.
Artikel 4
Einde deelnemerschap
1. Het deelnemerschap neemt een einde:
a) wegens overlijden: op de datum van overlijden;
b) wegens pensionering: op de datum van de pensioeningang;
c) wegens beëindiging van het dienstverband vóór het bereiken van de pensioendatum, tenzij en voor zolang er recht is op premievrije pensioenopbouw in verband met arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 8, lid 4 van dit pensioenreglement : op de datum van deze beëindiging.
2. Met ingang van 31 december 2014 is het deelnemerschap voor degenen die op 31 december 2014 deelnamen aan de pensioenregeling beëindigd, met uitzondering van degenen aan wie vóór 1 januari 2015 premievrije pensioenopbouw in verband met arbeidsongeschiktheid is toegekend als bedoeld in artikel 8, lid 4 van dit pensioenreglement.
Artikel 5
Dienstjaren
1. Als dienstjaren worden alleen in aanmerking genomen perioden van ononderbroken werkzaamheid voor de vennootschap gedurende welke aan de stichting is deelgenomen, alsmede daaraan voorafgaande perioden van ononderbroken werkzaamheid voor een van de aan de vennootschap geheel in eigendom toebehorende nog bestaande of vroegere entiteiten. Dienstjaren vervuld voor de vennootschap of voor een van de aan de vennootschap geheel in eigendom toebehorende nog bestaande of vroegere entiteiten vóór de oprichting van de stichting worden binnen het kader van dit pensioenreglement meegeteld. Voorzover deze perioden meer beslaan dan een aantal volle jaren worden de resterende maanden voor het berekenen van de dienstjaren aldus afgerond dat 15 dagen of meer van de laatste maand gelden als een volle maand.
2. Indien een (gewezen) deelnemer voor minder dan de normale werktijd in dienst is (geweest) van de vennootschap , zullen de in vaste dienstverband doorgebrachte jaren slechts in de verhouding van parttime werktijd tot de normale werktijd als dienstjaren worden aangemerkt. Deze verhouding wordt berekend als het gemiddelde parttime percentage, berekend over alle in aanmerking te nemen dienstjaren, waarbij het in artikel 6, lid 3 genoemde maximum niet van toepassing is.
3. Op verzoek van de (gewezen) deelnemer wordt onder de door het bestuur te stellen voorwaarden als dienstjaren mede beschouwd de verlofvormen zoals opgenomen in de “Verlofregelingen AC. Nielsen 2001”. Het opnemen van onbetaald verlof tot een maximum van 18 maanden is niet van invloed op de hoogte van de dekking van het partnerpensioen en het wezenpensioen.
4. De stichting registreert de deelnemingsjaren van de (gewezen) deelnemers en verstrekt hierover informatie aan de (gewezen) deelnemers.
Artikel 6
Karakter pensioenregeling en uitgangspunten voor pensioenberekening
1. De tussen de vennootschap en de werknemer gesloten pensioenovereenkomst heeft het karakter van een uitkeringsovereenkomst.
2. Bij de berekening van de grootte der pensioenen wordt uitgegaan van:
a) de dienstjaren van de (gewezen) deelnemer;
b) de gemiddelde pensioengrondslag;
c) de tot 1 januari 1995 verrichte vrijwillige aanvullende stortingen.
3. Voor de pensioenberekening worden ten hoogste 35 dienstjaren in aanmerking genomen.
4. De pensioengrondslag wordt jaarlijks per 1 januari vastgesteld, alsmede bij beëindiging van het deelnemerschap zoals omschreven in artikel 4.
De pensioengrondslag is gelijk aan het jaarsalaris verminderd met een franchise.
Onder jaarsalaris wordt voor de pensioenberekening verstaan het jaarlijkse basissalaris vermeerderd met de geldende vakantietoeslag en een gratificatie of bonus van ten hoogste één maandsalaris, een en ander tot een maximum van € 123.529 (2014).
Overige extra beloningen en vergoedingen, alsmede inkomsten uit overwerk blijven voor de pensioengrondslag buiten beschouwing.
Bij het gedeeltelijk vervullen van de gebruikelijke werktijd wordt de pensioengrondslag vastgesteld alsof de volledige werktijd wordt vervuld.
Met ingang van 1 januari 2014 bedraagt de franchise € 23.866. Het bedrag van de franchise wordt jaarlijks per 1 januari bij bestuursbesluit aangepast overeenkomstig de ontwikkeling van het jaarlijkse bruto ouderdomspensioen dat krachtens de Algemene Ouderdomswet per 1 januari van dat kalenderjaar wordt uitgekeerd aan een gehuwde met partner die de AOW- leeftijd heeft bereikt, respectievelijk het bedrag, zoals dit later met ingang van bedoelde eerste januari alsnog wordt vastgesteld.
5. De gemiddelde pensioengrondslag wordt bepaald als het gemiddelde van de pensioengrondslagen over de laatste drie jaar voorafgaande aan de beëindiging van de dienstbetrekking of over een veel kortere periode als het dienstverband heeft geduurd.
Artikel 7
Ouderdomspensioen
A. Normaal ouderdomspensioen. Normaal ouderdomspensioen gaat in op de pensioendatum. Het normale ouderdomspensioen bedraagt, met inachtneming van het bepaalde in Bijlage 4, voor elk dienstjaar 1,8% van de gemiddelde pensioengrondslag met een maximum van 70% van deze grondslag. Na 31 december 2014 vindt er alleen nog opbouw van ouderdomspensioen plaats voor deelnemers.
B. Vervroegd ouderdomspensioen. Indien, in voorkomende gevallen, met toestemming van de vennootschap het dienstverband vóór het bereiken van de pensioendatum, doch niet eerder dan de eerste van de maand volgend op de maand waarin de 60-jarige leeftijd wordt bereikt, wordt beëindigd en de (gewezen) deelnemer dan met pensioen gaat, zal het hierboven onder A. berekende ouderdomspensioen op basis van de vervulde dienstjaren worden verlaagd conform de in bijlage 3 bij dit pensioenreglement opgenomen vervroegingsfactoren. ..
C. Uitgesteld ouderdomspensioen. Uitstel van het ouderdomspensioen is mogelijk tot uiterlijk de eerste dag van de maand volgende op de maand, waarin de (gewezen) deelnemer de leeftijd van vijf jaar na de voor hem van toepassing zijnde AOW-leeftijd bereikt. Indien een (gewezen) deelnemer gebruik maakt van de mogelijkheid om zijn ouderdomspensioen uit te stellen, wordt het berekende ouderdomspensioen als bedoeld onder A. verhoogd conform de in bijlage 3 bij dit reglement opgenomen uitstelfactoren.
De onder A., B., en C. bedoelde ouderdomspensioenen worden uitgekeerd tot aan het einde van de maand waarin de gepensioneerde overlijdt.
De aanspraak op ouderdomspensioen van de (gewezen) deelnemer kan niet zonder toestemming van de echtgeno(o)t(e) of partner bij overeenkomst tussen de (gewezen) deelnemer en de stichting of de vennootschap worden verminderd anders dan bij afkoop zoals voorzien bij of krachtens de Pensioenwet, tenzij de echtgenoten of geregistreerde partners het recht op pensioenverevening ingevolge de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding hebben uitgesloten. Elk beding in strijd hiermee is nietig.
Het ouderdomspensioen wordt in Nederlands wettig betaalmiddel vastgesteld.
Artikel 7a
Scheiding en gevolgen voor het vervroegde, normale dan wel uitgestelde ouderdomspensioen
1. In geval van echtscheiding, scheiding van tafel en bed of beëindiging van het geregistreerd partnerschap heeft de (gewezen) echtgeno(o)t(e) of (gewezen) geregistreerde partner, van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde aanspraak op uitbetaling van een vereveningspensioen op grond de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding, mits een van beide echtgenoten of geregistreerde partners binnen twee jaar na het tijdstip van echtscheiding, scheiding van tafel en bed of beëindiging van het geregistreerd partnerschap hiervan op een bij wet voorgeschreven formulier mededeling heeft gedaan aan de stichting.
2. Het bepaalde in lid 1 vindt geen toepassing, indien de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde en de (gewezen) echtgeno(o)t(e) of (gewezen) geregistreerde partner de toepasselijkheid van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding bij huwelijkse voor-
waarden, voorwaarden aangegaan bij het geregistreerd partnerschap of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding hebben uitgesloten.
3. In afwijking van lid 1 vindt de in dat lid bedoelde pensioenverevening geen toepassing indien het vereveningspensioen op het tijdstip van echtscheiding, scheiding van tafel en bed of beëindiging van het geregistreerd partnerschap een bedrag als bedoeld in artikel 66 van de Pensioenwet niet te boven gaat.
4. Het vereveningspensioen van de (gewezen) echtgeno(o)t(e) of (gewezen) geregistreerde partner wordt conform artikel 13 op dezelfde wijze aangepast als de ingegane pensioenen.
5. Het bestuur is bevoegd de kosten van de pensioenverevening bij de echtgenoten respectievelijk geregistreerde partners in rekening te brengen.
6. Aan de (gewezen) echtgeno(o)t(e) of (gewezen) geregistreerde partner wordt schriftelijk mededeling gedaan van de verleende aanspraak dan wel het verleende recht. De andere echtgeno(o)t(e) of partner ontvangt daarvan een afschrift.
7. Met inachtneming van hetgeen bepaald is in de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding kan het vereveningspensioen als bedoeld in dit artikel tezamen met het bijzonder partnerpensioen als bedoeld in artikel 9a van dit pensioenreglement worden omgezet in een (eigen) aanspraak op ouderdomspensioen voor de (gewezen) echtgeno(o)t(e) of (gewezen) geregistreerde partner, mits dit bij huwelijkse voorwaarden, voorwaarden aangegaan bij het geregistreerd partnerschap of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding is overeengekomen. De overeenkomst is slechts geldig indien aan de overeenkomst een verklaring van de stichting is gehecht dat de stichting instemt met de omzetting als bedoeld in dit lid.
8. De uitkering van het aan de (gewezen) echtgeno(o)t(e) of (gewezen) geregistreerde partner van de (gewezen) deelnemer toegekende vereveningspensioen gaat in op de pensioendatum van de (gewezen) deelnemer. De uitkering van het aan de (gewezen) echtgeno(o)t(e) of (gewezen) geregistreerde partner van de gepensioneerde toegekende vereveningspensioen gaat in op de eerste dag van de maand, volgend op de maand waarin de stichting de mededeling bedoeld in het eerste lid van dit artikel heeft ontvangen.
9. De uitkering van het aan de (gewezen) echtgeno(o)t(e) of (gewezen) geregistreerde partner toegekende vereveningspensioen eindigt op het tijdstip waarop het ouderdomspensioen van de gepensioneerde eindigt, of als de (gewezen) echtgeno(o)t(e) of (gewezen) geregistreerde partner voordien overlijdt, aan het eind van de maand van diens overlijden. De uitkering van het aan de (gewezen) echtgeno(o)t(e) of (gewezen) geregistreerde partner toegekende vereveningspensioen eindigt bovendien aan het eind van de maand waarin de echtgeno(o)t(e)n of geregistreerde partners met elkaar zijn hertrouwd, dan wel na scheiding van tafel en bed in het huwelijksgoederenregister hebben doen inschrijven dat de scheiding heeft opgehouden te bestaan, dan wel met elkaar een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan
10. De uitkering van het aan de (gewezen) echtgeno(o)t(e) of (gewezen) geregistreerde partner van de (gewezen) deelnemer toegekende vereveningspensioen wordt bij vervroeging dan wel uitstel van het ouderdomspensioen van de (gewezen) deelnemer tevens aangepast met de in bijlage 3 bij dit reglement opgenomen vervroegings- en uitstelfactoren.
11. De uitkering van de aan de (gewezen) echtgeno(o)t(e) of (gewezen) geregistreerde partner toegekende (eigen) aanspraak op ouderdomspensioen als bedoeld in lid 7 van dit artikel gaat in op de eerste dag van de maand volgende op de maand, waarin de (gewezen) echtgeno(o)t(e) of (gewezen) geregistreerde partner de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt en
eindigt bij het overlijden van de (gewezen) echtgeno(o)t(e) of (gewezen) geregistreerde partner.
Artikel 8
Arbeidsongeschiktheid
1. Geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt in de zin van dit pensioenreglement is:
− de werknemer, die een uitkering ontvangt krachtens de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) of
− de gewezen werknemer, die direct aansluitend op de beëindiging van diens dienstverband een uitkering op grond van de WIA ontvangt op grond van een ziekte die of gebrek dat tijdens het deelnemerschap is ontstaan.
Bovendien moet de werknemer of gewezen werknemer op grond van een medisch advies van de herverzekeraar geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt worden geacht.
Met ingang van 1 januari 2015 wordt er geen nieuwe arbeidsongeschiktheid conform het hiervoor bepaalde onder dit pensioenreglement gedekt.
2. Het arbeidsongeschiktheidspensioen gaat in zodra wordt voldaan aan het bepaalde in lid 1. Bij een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80% of meer bedraagt het arbeidsongeschiktheidspensioen voor een arbeidsongeschikte (gewezen) werknemer wiens dagloon niet meer bedraagt dan het maximum dagloon ingevolge de WIA, 10% van het in artikel 6, lid 4 bedoelde jaarsalaris voor de pensioenberekening.
Voor een arbeidsongeschikte (gewezen) werknemer, wiens dagloon meer bedraagt dan het maximum dagloon ingevolge de WIA, bedraagt het arbeidsongeschiktheidspensioen bij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer 10% van het deel van het in artikel 6, lid 4 bedoelde jaarsalaris voor de pensioenberekening dat niet uitgaat boven het maximum dagloon ingevolge de WIA vermeerderd met 80% van het genoemde jaarsalaris voorzover dat uitgaat boven het maximum dagloon ingevolge de WIA.
Bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid wordt het arbeidsongeschiktheidspensioen vastgesteld in verhouding met het feitelijke uitkeringspercentage ingevolge de WIA:
arbeidsongeschiktheid | arbeidsongeschiktheidspensioen |
35 - 45% | 40% |
45 - 55% | 50% |
55 - 65% | 60% |
65 - 80% | 72,5% |
80% of meer | 100% |
3. Het arbeidsongeschiktheidspensioen wordt uitgekeerd zolang de (gewezen) werknemer arbeidsongeschikt is in de zin van lid 1, doch uiterlijk tot de pensioendatum of eerder overlijden, dan wel tot de pensioeningangsdatum.
4. Bij volledige arbeidsongeschiktheid (80% of meer arbeidsongeschikt) wordt de pensioenopbouw zonder verdere premiebetaling voortgezet tot uiterlijk de pensioendatum, eerder overlijden of het eerdere tijdstip waarop de deelnemer ophoudt arbeidsongeschikt te zijn, dan wel tot de pensioeningangsdatum.
Bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid zal de pensioenopbouw en de premiebetaling naar rato van het feitelijke arbeidsongeschiktheidspercentage worden voortgezet tot uiterlijk de pensioendatum, eerder overlijden of het eerdere tijdstip waarop de betrokkene ophoudt
arbeidsongeschikt te zijn, dan wel tot de pensioeningangsdatum. De premievrije pensioenopbouw als bedoeld in dit lid vindt plaats op basis van de laatstelijk vastgestelde pensioengrondslag voorafgaand aan de arbeidsongeschiktheid. Deze pensioengrondslag kan gedurende de periode dat de premievrije pensioenopbouw plaatsvindt jaarlijks worden verhoogd met maximaal de ontwikkeling van het afgeleide consumentenprijsindexcijfer over de periode oktober/oktober voorafgaande aan de aanpassing, zoals vastgesteld door het CBS.
5. In geval van arbeidsongeschiktheid van een (gewezen) fieldmedewerker wordt voor de bepaling van een arbeidsongeschiktheidspensioen en de premievrije pensioenopbouw het gemiddeld aantal gewerkte uren van de laatste drie jaar gehanteerd. Indien er geen werkverleden is, worden het arbeidsongeschiktheidspensioen en de premievrije pensioenopbouw bepaald op basis van het minimum aantal contracturen.
6. De stichting heeft een deel van haar verplichtingen ten aanzien van het arbeidsongeschiktheidspensioen en premievrije pensioenopbouw herverzekerd. De stichting is tegenover de (gewezen) arbeidsongeschikte werknemer voor de betreffende pensioenen en premievrije pensioenopbouw slechts aansprakelijk, voor zover de herverzekeraar op grond van de herverzekeringsovereenkomsten tot uitkering komt. De herverzekeringsovereenkomsten liggen voor de belanghebbenden bij het bestuur ter inzage.
7. Onverminderd het bepaalde in lid 6 bestaat er geen aanspraak op arbeids- ongeschiktheidspensioen en premievrije pensioenopbouw indien de (gewezen) deelnemer bij aanvang van het deelnemerschap (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt is, tenzij de mate van arbeidsongeschiktheid tijdens het deelnemerschap toeneemt als gevolg van een andere ziekte of ander gebrek dan de ziekte of het gebrek dat op het tijdstip van aanvang van het deelnemerschap de basis vormt van de op genoemd tijdstip aanwezige WIA-uitkering.
8. De (gewezen) deelnemer is verplicht om wijzigingen in het arbeidsongeschiktheidspercentage onverwijld aan de stichting te melden. Bij een wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid stelt de stichting het arbeidsongeschiktheidspensioen en de premievrije pensioenopbouw opnieuw vast. Geen verhoging van de premievrije pensioenopbouw wordt toegekend indien de verhoging van het arbeidsongeschiktheidspercentage plaatsvindt na het einde van de dienstbetrekking.
Artikel 9
Partnerpensioen
1. Partnerpensioen wordt toegekend aan:
x. xx xxxxxxx echtgeno(o)te van een overleden (gewezen) deelnemer of gepensioneerde, mits het huwelijk werd gesloten:
i) voor de beëindiging van het dienstverband met de vennootschap
x. xx xxxxxxxxxxxxxx partner van de ongehuwde overleden (gewezen) deelnemer of gepensioneerde, met wie de ongehuwde overleden (gewezen) deelnemer of gepensioneerde een partnerrelatie heeft die is geregistreerd in de registers van de burgerlijke stand, mits de partnerrelatie is aangegaan:
i) voor de beëindiging van het dienstverband met de vennootschap
x. xx xxxxxxxxx partner van de ongehuwde overleden (gewezen) deelnemer of gepensioneerde, met wie de ongehuwde overleden (gewezen) deelnemer of gepensioneerde een gemeenschappelijke huishouding voert, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
i) de partner is geen bloed- of aanverwant in de rechte lijn;
ii) de gemeenschappelijke huishouding is aangegaan voor de beëindiging van het dienstverband met de vennootschap en notarieel vastgelegd in een samenlevingsovereenkomst waarin enige bepalingen van vermogensrechtelijke aard zijn geregeld;
iii) een gewaarmerkt afschrift van de notariële akte aan de stichting is overlegd;
iv) degene met wie de gemeenschappelijke huishouding bestaat, is door de (gewezen) deelnemer met het oog op het partnerpensioen als partner aangewezen en de aanwijzing is niet herroepen;
v) voor de toepassing van dit reglement kan de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde slechts met één partner en de partner slechts met één (gewezen) deelnemer een gemeenschappelijke huishouding voeren;
vi) uit de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens dient te blijken dat de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde en de partner op hetzelfde adres wonen.
2. Het partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de (gewezen) deelnemer of de gepensioneerde overlijdt en wordt uitgekeerd tot en met de laatste dag van de maand waarin de echtgeno(o)te, de geregistreerde partner of ongehuwde partner overlijdt.
3. Het partnerpensioen bedraagt:
a) in geval van overlijden van een gepensioneerde: : 70% van het ouderdomspensioen dat deze gepensioneerde genoot;
b) in geval van overlijden van een (gewezen) deelnemer die werkzaam is bij de vennootschap: 70% van het ouderdomspensioen dat de (gewezen) deelnemer zou hebben genoten, indien hij na het tijdstip van overlijden de deelname aan de pensioenregeling op basis van een ongewijzigde pensioengrondslag tot het bereiken van de pensioendatum zou hebben voortgezet;
c) In geval van overlijden van een deelnemer die arbeidsongeschikt is: 70% van het ouderdomspensioen dat de deelnemer zou hebben genoten, indien hij na het tijdstip van arbeidsongeschikt worden de deelname aan de pensioenregeling op basis van een ongewijzigde pensioengrondslag tot het bereiken van pensioendatum zou hebben voortgezet;
d) in geval van overlijden van een gewezen deelnemer: 70% van de op grond van artikel 12 verkregen premievrije aanspraak op ouderdomspensioen.
Vanaf 1 januari 2015 vindt er geen pensioenopbouw meer plaats op grond van dit pensioenreglement anders dan voor deelnemers. Dit heeft invloed op de hoogte van het partnerpensioen als bedoeld onder b) van dit lid.
4. Indien ingevolge het bepaalde in artikel 9a aan (een) gewezen echtgenote(s) of geregistreerde of ongehuwde partner(s) van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde een aanspraak op bijzonder partnerpensioen is toegekend, wordt het overeenkomstig lid 3 berekende partnerpensioen verminderd met de bedragen van de aan de gewezen echtgenote(s) of geregistreerde dan wel ongehuwde partner(s) toegekende aanspraken op bijzonder partnerpensioen.
5. In geval van overlijden van een fieldmedewerker wordt voor de bepaling van een partnerpensioen het gemiddeld aantal gewerkte uren van de laatste drie jaar gehanteerd. Indien er geen werkverleden is, wordt het partnerpensioen bepaald op basis van het minimum aantal contracturen.
6. De aanspraak op partnerpensioen ten behoeve van de partner van een (gewezen) deelnemer of gepensioneerde kan niet door de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde bij overeenkomst met de stichting of de vennootschap zonder haar toestemming worden verminderd anders dan bij afkoop zoals voorzien bij of krachtens de Pensioenwet. Elk beding, strijdig met het bepaalde in de vorige zin, is nietig.
Artikel 9a
Bijzonder partnerpensioen na echtscheiding of beëindiging partnerrelatie
1. Indien het huwelijk, de geregistreerde partnerrelatie als bedoeld in artikel 9, lid 1 onder b of de gemeenschappelijke huishouding als bedoeld in artikel 9, lid 1 onder c van een deelnemer of gewezen deelnemer of gepensioneerde op of na 1 mei 1973 anders dan door overlijden wordt ontbonden, verkrijgt de gewezen echtgeno(o)t(e) respectievelijk partner ten behoeve van wie een aanspraak op partnerpensioen bestaat ingevolge artikel 9 en eventueel artikel 12 in de plaats daarvan een premievrije aanspraak op bijzonder partnerpensioen.
2. De premievrije aanspraak op bijzonder partnerpensioen wordt berekend overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 juncto artikel 7 en 9 op basis van het aantal tot de datum van ontbinding van het huwelijk, de geregistreerde partnerrelatie als bedoeld in artikel 9, lid 1 onder b of de gemeenschappelijke huishouding als bedoeld in artikel 9, lid 1 onder c vervulde dienstjaren. Aan de gewezen partner zal een bewijs van zijn of haar premievrije aanspraak worden uitgereikt.
3. De bepalingen van dit reglement, die op het partnerpensioen van toepassing zijn, zijn op het bijzonder partnerpensioen zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing.
4. Het bepaalde in lid 1 en 2 vindt geen toepassing, indien de deelnemer of gewezen deelnemer of gepensioneerde en zijn gewezen echtgeno(o)t(e) of partner bij voorwaarden in verband met (beëindiging van) de geregistreerde partnerrelatie als bedoeld in artikel 9, lid 1 onder b of de gemeenschappelijke huishouding als bedoeld in artikel 9, lid 1 onder c , bij huwelijkse voorwaarden of in het scheidingsconvenant anders overeenkomen, mits de
stichting bereid is een uit de afwijking voortvloeiend pensioenrisico te dekken op door de stichting te stellen voorwaarden.
5. Een gewezen echtgeno(o)t(e) of partner met een recht op bijzonder partnerpensioen als bedoeld in lid 1 en 2, heeft het recht dit te vervreemden aan een eerdere of latere echtgeno(o)t(e) of partner van de overleden deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde, mits:
a. de stichting bereid is een eventueel uit die overdracht voortvloeiende wijziging van het risico te dekken; en
b. de vervreemding onherroepelijk is; en
c. dit wordt overeengekomen bij notarieel verleden akte.
Alle kosten in verband met het bepaalde in dit lid, zijn voor rekening van de gewezen partner en de eerdere of latere partner, ieder de helft.
6. Indien de gewezen echtgeno(o)t(e) of partner overlijdt voordat de deelnemer of de gewezen deelnemer overlijdt, maakt de aanspraak op het bijzonder partnerpensioen vanaf het moment van overlijden van de gewezen echtgeno(o)t(e) of partner weer deel uit van de pensioenaanspraken van de deelnemer of de gewezen deelnemer.
7. Als datum van scheiding geldt de datum waarop de scheiding of de beëindiging van de geregistreerde partnerrelatie als bedoeld in artikel 9, lid 1 onder b wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand dan wel – in geval van beëindiging van de gemeenschappelijke huishouding als bedoeld in artikel 9, lid 1 onder c – de datum waarop, blijkens mededeling van de deelnemer, de gewezen deelnemer of de gepensioneerde aan de stichting, de gemeenschappelijke huishouding is beëindigd of het notarieel verleden samenlevingscontract is verbroken. De stichting kan nadere voorwaarden stellen aan de wijze waarop de beëindiging van de gemeenschappelijke huishouding als bedoeld in artikel 9, lid 1 onder c aan de stichting kenbaar dient te worden gemaakt.
Artikel 10
Wezenpensioen
1. De kinderen van een overleden (gewezen) deelnemer of gepensioneerde hebben recht op wezenpensioen zolang zij de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt. Kinderen van 18 jaar en ouder, doch welke de leeftijd van 27 jaar nog niet hebben bereikt, wier voor werkzaamheden beschikbare tijd grotendeels in beslag wordt genomen door of in verband met het volgen van onderwijs of een opleiding voor een beroep, worden gelijkgesteld met kinderen onder de leeftijd van 18 jaar. Met kinderen in de zin van dit reglement worden gelijkgesteld:
- kinderen tot wie de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde als ouder in familierechtelijke betrekking staat voor of tijdens de deelneming;
- pleegkinderen en aangehuwde kinderen van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde die door deze voor of tijdens deelneming als zijn eigen kinderen worden opgevoed en onderhouden;
- kinderen, mits geboren voor of tijdens de deelneming, voor wie de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde verplicht is bij te dragen in de kosten van de verzorging en opvoeding in de zin van artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
2. Het wezenpensioen bedraagt voor elke wees, indien en zolang partnerpensioen wordt uitgekeerd:
a) in geval van overlijden van een gepensioneerde: 10% van het ouderdomspensioen dat deze gepensioneerde genoot;
b) in geval van overlijden van een (gewezen) deelnemer die werkzaam is bij de vennootschap: 10% van het ouderdomspensioen dat de (gewezen) deelnemer zou hebben genoten, indien hij na het tijdstip van overlijden de deelname aan de pensioenregeling op basis van een ongewijzigde pensioengrondslag tot het bereiken van de pensioendatum zou hebben voortgezet;
c) In geval van overlijden van een deelnemer die arbeidsongeschikt is: 10% van het ouderdomspensioen dat de deelnemer zou hebben genoten, indien hij na het tijdstip van arbeidsongeschikt worden de deelname aan de pensioenregeling op basis van een ongewijzigde pensioengrondslag tot het bereiken van pensioendatum zou hebben voortgezet;
d) in geval van overlijden van een gewezen deelnemer: 10% van de op grond van artikel 12 verkregen premievrije aanspraak op ouderdomspensioen.
De som van het partner- en wezenpensioen mogen het bedrag van het ouderdomspensioen niet overtreffen. Het wezenpensioen bedraagt hierdoor in totaal maximaal 30% van het ouderdomspensioen. Indien en voor zover er sprake is van meer dan drie wezen , wordt het maximale wezenpensioen ter waarde van 30% van het ouderdomspensioen gelijkelijk over alle wezen verdeeld.
Vanaf 1 januari 2015 vindt er geen pensioenopbouw meer plaats op grond van dit pensioenreglement anders dan voor deelnemers
3. Het aan een wees toekomende (aandeel in het totale) wezenpensioen wordt verdubbeld indien de echtgeno(o)t(e) of ongehuwde partner van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde, dan wel de gescheiden echtgeno(o)t(e) tot wier gezin de wees ten tijde van het overlijden van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde behoorde, overlijdt of is overleden.
4. Het recht op wezenpensioen vangt aan op de eerste dag van de maand volgende op die, waarin voor het laatst salaris of pensioen aan de overleden (gewezen) deelnemer respectievelijk gepensioneerde is uitgekeerd en eindigt aan het einde van de maand, waarin de betreffende wees de 18-jarige leeftijd heeft bereikt.
Wanneer het bepaalde in de tweede zin van lid 1 van toepassing is, eindigt het wezenpensioen aan het einde van de maand, waarin het kind de 27 -jarige leeftijd bereikt of het eerdere tijdstip, waarop niet langer wordt voldaan aan het in lid 1 gestelde vereiste. Het wezenpensioen eindigt voorts aan het einde van de maand, waarin het kind overlijdt.
Artikel 11
[Vervallen].
Artikel 12
Aanspraken bij tussentijdse beëindiging van het dienstverband
Bij het beëindigen van het dienstverband met de vennootschap vóór 1 januari 2015 en voor het bereiken van de pensioeningangsdatum en anders dan door overlijden of arbeids- ongeschiktheid, en voor alle werknemers die tot 31 december 2014 deelname aan onderhavige pensioenregeling, zal het volgende gelden.
1. Tenzij de gewezen deelnemer elders verworven pensioenaanspraken aan de stichting heeft overgedragen, heeft de gewezen deelnemer een premievrije aanspraak op uitgesteld pensioen, betaalbaar aan hem bij het bereiken van de pensioendatum alsmede, een premievrije aanspraak op partner- en wezenpensioen, een en ander op basis van de bepalingen van dit pensioenreglement.
2. Bovenbedoelde premievrije aanspraken worden berekend overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 6 lid 4, 7, 9, 9a en 10 op basis van het aantal vervulde dienstjaren tot en met uiterlijk 31 december 2014. Ten aanzien van de ingang en de beëindiging van deze pensioenen zijn de overige bepalingen van deze artikelen overeenkomstig van toepassing. Aan de rechthebbende wordt door het bestuur een bewijs van zijn premievrije aanspraak uitgereikt.
3. De stichting heeft met inachtneming van de voorwaarden als opgenomen in artikel 66 tot en met 68 van de Pensioenwet het recht de premievrije aanspraken af te kopen. Ingeval van afkoop wordt de afkoopwaarde vastgesteld op basis van sekseneutrale factoren die periodiek door de stichting worden vastgesteld voor een bepaalde periode. De hoogte en geldigheidsduur van die factoren is opgenomen in bijlage 1 bij dit pensioenreglement.
Artikel 12a
Uitruil partnerpensioen en ouderdomspensioen
1. De (gewezen) deelnemer die uit dienst gaat of met pensioen gaat, heeft de mogelijkheid om volledig afstand te doen van zijn opgebouwde aanspraken op partnerpensioen om daarmee zijn aanspraak op het ouderdomspensioen te verhogen. Deze mogelijkheid geldt onder de volgende voorwaarden:
a. de keuze kan eenmalig gemaakt worden op de pensioeningangsdatum en is onherroepelijk;
b. de keuze dient uiterlijk drie maanden voorafgaand aan de pensioeningangsdatum
– op een door de stichting ter beschikking gesteld formulier − aan de stichting kenbaar gemaakt te worden;
c. de (gewezen) deelnemer, met een echtgenoot, echtgenote respectievelijk geregistreerde of ongehuwde partner als bedoeld in artikel 9 lid 1 en artikel 9a lid 1, die volledig afstand wil doen van zijn aanspraken op partnerpensioen dient het in onderdeel b. genoemd formulier mede te laten ondertekenen door voornoemde echtgenoot, echtgenote respectievelijk geregistreerde of ongehuwde partner ter verklaring dat deze met de uitruil akkoord is. De handtekening van de echtgenoot, echtgenote respectievelijk geregistreerde of ongehuwde partner dient daarbij door een notaris of de gemeente geautoriseerd te zijn;
d. voor de (gewezen) deelnemer zonder echtgenoot, echtgenote respectievelijk geregistreerde of ongehuwde partner als bedoeld in sub c, wordt op de pensioeningangsdatum het recht om partnerpensioen automatisch ingeruild, tenzij de (gewezen) deelnemer hier bezwaar tegen maakt;
e. het volledig afstand doen van de aanspraken op partnerpensioen heeft geen invloed op de hoogte van het wezenpensioen;
f. een eventuele voor de pensioeningangsdatum verkregen premievrije aanspraak op bijzonder partnerpensioen als bedoeld in artikel 9a, kan niet worden uitgeruild.
2. Bij volledige afstand van het partnerpensioen wordt met in achtneming van het bepaalde in lid 1 de verhoging van het levenslang ouderdomspensioen vastgesteld conform de uitruilfactor zoals vermeld in bijlage 3 bij dit pensioenreglement.
3. De (gewezen) deelnemer die met ingang van 1 januari 2007 uit dienst gaat of met pensioen gaat, heeft de mogelijkheid om afstand te doen van zijn opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen om daarmee zijn aanspraak op het partnerpensioen te verhogen tot maximaal 70% van het ouderdomspensioen. Hierbij wordt rekening gehouden met alle aanspraken op ouderdoms- en partnerpensioen die de deelnemer of gewezen deelnemer jegens het fonds heeft op grond van dit pensioenreglement. Deze mogelijkheid geldt onder de volgende voorwaarden:
a. de keuze kan eenmalig gemaakt worden op de datum van beëindiging van het deelnemerschap waarbij de dienstbetrekking van de werknemer eveneens is beëindigd, of op de pensioeningangsdatum;
b. de keuze dient uiterlijk drie maanden voorafgaand aan de pensioeningangsdatum
– op een door de stichting ter beschikking gesteld formulier − aan de stichting kenbaar gemaakt te worden;
c. het volledig afstand doen van de aanspraken op ouderdomspensioen heeft geen invloed op de hoogte van het wezenpensioen;
d. een eventuele voor de pensioendatum verkregen premievrije aanspraak op een verevend ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 7a, kan niet worden uitgeruild;
e. de partner heeft schriftelijk ingestemd met de uitruil. De handtekening van de echtgenoot, echtgenote respectievelijk geregistreerde of ongehuwde partner dient daarbij door een notaris of de gemeente geautoriseerd te zijn;
4. De grootte van het partnerpensioen dat als gevolg van de uitruil als bedoeld in lid 3 ontstaat, wordt bepaald door het uit te ruilen deel van het ouderdomspensioen te vermenigvuldigen met een in een bijlage bij dit reglement opgenomen ruilfactor. Op die aanspraak op partnerpensioen is het bepaalde in dit pensioenreglement terzake van het partnerpensioen van overeenkomstige toepassing.
5. De stichting wijst de (gewezen) deelnemer schriftelijk op het recht op uitruil in het laatste jaar voor de pensioeningangsdatum en bij beëindiging van de deelneming waarbij de dienstbetrekking van de werknemer eveneens is beëindigd. Indien de (gewezen) deelnemer van dit recht gebruik wil maken, reageert hij schriftelijk binnen 2 maanden nadat hij het bericht van de stichting heeft ontvangen.
6. Uitruil van een deel van het ouderdomspensioen in partnerpensioen vindt plaats op de pensioeningangsdatum.
7. Aan de (gewezen) deelnemer wordt schriftelijk mededeling gedaan van de pensioenaanspraken nadat het bepaalde in dit artikel toepassing heeft gevonden.
Artikel 13
Voorwaardelijke aanpassing van pensioenen
1. De stichting probeert op de tot 1996 ingegane pensioenen, respectievelijk vastgestelde premievrije pensioenaanspraken, waaronder begrepen de premievrije aanspraken op bijzonder partnerpensioen, jaarlijks per 1 januari een toeslag te verlenen van maximaal de ontwikkeling van het algemene loonindexcijfer over de periode oktober/oktober voorafgaande aan de aanpassing, zoals vastgesteld door het CBS (CAO-lonen per uur inclusief bijzondere beloningen, totaal cao sectoren (2000=100). Indien dit loonindexcijfer niet meer wordt gepubliceerd, geldt het daarvoor in de plaats getreden loonindexcijfer.
De stichting probeert op de vanaf 1996 ingegane pensioenen respectievelijk vastgestelde premievrije pensioenaanspraken, , waaronder begrepen de premievrije aanspraken op bijzonder partnerpensioen, jaarlijks per 1 januari een toeslag te verlenen van maximaal de ontwikkeling van het afgeleide consumentenprijsindexcijfer over de periode oktober/oktober voorafgaande aan de aanpassing, zoals vastgesteld door het CBS. Voor gewezen deelnemers die op het moment van toeslagverlening nog werkzaam zijn bij de vennootschap, probeert de stichting jaarlijks per 1 januari een toeslag te verlenen van maximaal de ontwikkeling van het algemene loonindexcijfer over de periode oktober/oktober voorafgaande aan de aanpassing, zoals vastgesteld door het CBS (CAO- lonen (per uur inclusief bijzondere beloningen, totaal cao sectoren) (2000=100). Indien dit loonindexcijfer niet meer wordt gepubliceerd, geldt het daarvoor in de plaats getreden loonindexcijfer. Het eerste moment van eventuele toeslagverlening is per 1 januari 2016.
2. Het bestuur van de stichting beslist jaarlijks in hoeverre op de pensioenrechten en pensioenaanspraken toeslagen worden verleend. De peildatum voor het bepalen of toeslagverlening mogelijk is, is de beleidsdekkingsgraad van 31 oktober van het jaar waarin het besluit tot al dan niet toeslagverlening zal plaatsvinden. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen bestemmingsreserve gevormd en wordt geen premie betaald.
3. Indien en voorzover de stichting niet over voldoende middelen beschikt voor de aanpassing van de pensioenen kunnen door de vennootschap aanvullende stortingen worden gedaan. Er bestaat hiertoe voor de vennootschap geen enkele verplichting en een eventuele storting verplicht de vennootschap nooit tot het verrichten van toekomstige aanvullende stortingen.
4. Het bestuur van de stichting kan besluiten om tot inhaaltoeslagen over te gaan om in het verleden niet (volledig) toegekende toeslagen te compenseren, indien en voorzover het bestuur van oordeel is dat dit gezien de financiële positie van de stichting en de regels voor inhaaltoeslagverlening bij en krachtens de Pensioenwet mogelijk is.
Artikel 14
Premiebijdragen
Met ingang van 1 januari 2015 is de stichting een zogeheten slapend pensioenfonds. Er zal geen premie voor pensioenopbouw meer worden betaald. Er wordt alleen nog een premie betaald ter financiering van de jaarlijkse uitvoeringskosten en een eventuele extra premie bij een tekort overeenkomstig het bepaalde in de uitvoeringsovereenkomst.
Artikel 15
Verzekering
Slechts de stichting is aansprakelijk voor de honorering van alle uit dit pensioenreglement voor de (gewezen) deelnemers, pensioengerechtigden of hun nabestaanden voortvloeiende rechten. Het bestuur van de stichting is echter overeenkomstig artikel 3 der statuten bevoegd krachtens dit pensioenreglement te honoreren pensioenaanspraken en pensioenrechten geheel of gedeeltelijk over te dragen aan een of meer maatschappijen van levensverzekering, verder te noemen verzekeraar.
Voor de aan de verzekeraar overgedragen pensioenaanspraken en pensioenrechten vormt de polis de grondslag van de rechten van de deelnemers, gewezen deelnemers of pensioengerechtigden. Deze kunnen ter zake van de honorering van hun pensioenaanspraken en pensioenrechten geen andere rechten geldend maken dan die welke uit de polisvoorwaarden voortvloeien. Met name kan de stichting niet aansprakelijk worden gesteld voor de gevolgen indien de verzekeraar om welke reden dan ook niet aan de aanvaarde verplichtingen voldoet. Aan de belanghebbende voor wie een dergelijke verzekering is gesloten, zal een exemplaar van de voorwaarden van verzekering worden uitgereikt.
Artikel 15a
Verstrekken van informatie door de stichting
1. De stichting informeert de deelnemer, gewezen deelnemer, aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde conform de bepalingen van de Pensioenwet en de daarop gebaseerde regelgeving.
2. Indien de stichting niet over het juiste adres van de deelnemer, gewezen deelnemer, aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde blijkt te beschikken, is de stichting bevoegd de kosten van het achterhalen van het juiste adres bij betrokkene in rekening te brengen.
3. De stichting is, rekening houdend met hetgeen hierover bepaald is in de Pensioenwet bevoegd een vergoeding te vragen voor het verstrekken van informatie door de stichting.
Artikel 15b
Informatieverplichtingen van de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of aanspraakgerechtigde
1. Degene die op grond van de bepalingen van dit pensioenreglement aanspraak respectievelijk recht op een pensioen heeft, dan wel voor zodanig pensioen in aanmerking kan komen, is verplicht aan de goede uitvoering van de bepalingen van dit pensioenreglement mee te werken. Bovendien dienen alle gegevens en bewijsstukken te worden overgelegd die het bestuur in het belang van een juiste toepassing van de statuten en dit pensioenreglement noodzakelijk acht.
2. Indien de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of aanspraakgerechtigde een inlichting heeft verstrekt of achterwege gelaten waardoor een aanspraak of recht op pensioen niet juist is vastgesteld stelt het bestuur de aanspraak of het recht op pensioen nader vast op grond van de juiste dan wel – bij ontbreken daarvan – naar beste weten door het bestuur te bepalen gegevens. Het inmiddels te veel of te weinig betaalde pensioen wordt met de betrokkene verrekend.
Artikel 16
Overplaatsing
In geval van overplaatsing van een (gewezen) deelnemer naar een van de entiteiten , die aan de vennootschap in eigendom toebehoren, zulks hetzij op verzoek van de vennootschap, hetzij op verzoek van de deelnemer, doch met goedkeuring van de vennootschap, kan het Bestuur van de stichting besluiten de actuariële waarden van al diens aanspraken tegen de stichting over te dragen aan de stichting van deze andere werkgever, door welke overdracht de stichting ontslagen is van haar verplichtingen tegenover de deelnemer.
Indien bij deze andere werkgever geen pensioenfonds bestaat, zal de (gewezen) deelnemer recht hebben op een premievrije aanspraak op uitgesteld pensioen, te bepalen in overeenstemming met de beginselen van artikel 12 van dit reglement.
Artikel 16a
Waardeoverdracht
1. Bij beëindiging van het deelnemerschap als bedoeld in artikel 12, waarbij de dienstbetrekking van de werknemer eveneens is beëindigd, heeft de gewezen deelnemer onder de voorwaarden als bedoeld in de Pensioenwet het recht de overdrachtswaarde van de aldaar bedoelde premievrije pensioenaanspraken over te laten dragen aan een door de Pensioenwet toegelaten pensioenuitvoerder, die de pensioenregeling uitvoert van de nieuwe werkgever. De waardeoverdracht vindt plaats, mits wordt voldaan aan alle bepalingen ter zake van waardeoverdracht in de Pensioenwet en de daarop gebaseerde regelgeving.
2. In geval van waardeoverdracht als bedoeld in lid 1 vervallen alle aanspraken van de gewezen deelnemer jegens de stichting.
3. Het in de leden 1 en 2 bepaalde is niet van toepassing indien de financiële toestand van de stichting een wettelijk afdwingbare waardeoverdracht volgens de Pensioenwet niet toelaat. Zodra de financiële toestand van de stichting een dergelijke waardeoverdracht volgens de Pensioenwet weer wel toelaat, informeert de stichting de gewezen deelnemer over de mogelijkheid alsnog de waardeoverdracht te realiseren.
Artikel 17
Uitbetaling
Het pensioen zal maandelijks, telkens aan het einde van ieder kalendermaand, in Nederlands wettig betaalmiddel worden uitbetaald aan diegene, die daartoe gerechtigd is of, indien deze rechtens onbekwaam is, aan zijn wettelijke vertegenwoordiger.
Artikel 18
Verplichtingen van de (gewezen) deelnemer en pensioengerechtigde
Elke (gewezen) deelnemer en pensioengerechtigde is verplicht zijn medewerking te verlenen aan een regelmatige uitvoering van het pensioenreglement en alle inlichtingen en bescheiden te verstrekken, die het bestuur noodzakelijk acht voor de toepassing van de bepalingen van het pensioenreglement. Met name zal hij zich moeten onderwerpen aan een medisch onderzoek, indien het bestuur of de herverzekeraar zulks mocht verlangen.
Het bestuur is bevoegd de betaling van pensioenen op te schorten indien en zolang niet is voldaan aan het in dit artikel bepaalde.
Artikel 19
[Vervallen]
Artikel 20
Verbod op afkoop en vervreemding, volmacht
1. Afkoop van de pensioenaanspraken uit hoofde van dit pensioenreglement is niet mogelijk, behoudens de in dit pensioenreglement geregelde gevallen.
2. Vervreemding of elke andere handeling, waardoor de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde enig recht op zijn pensioenaanspraken of pensioenrechten aan een ander toekent is nietig, tenzij:
a. verpanding plaats vindt voor het verlenen van zekerheid voor het verkrijgen van uitstel van betaling als bedoeld in artikel 25, lid 5, van de Invorderingswet 1990; of
b. vervreemding plaatsvindt op grond van artikel 9a, lid 5;
c. verevening plaatsvindt op basis van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding;
d. in het kader van een verrekening van pensioenrechten bij scheiding in plaats van de (gewezen) deelnemer diens gewezen partner respectievelijk diens partner wordt aangewezen als begunstigde voor het geheel of een deel van het ouderdomspensioen, mits de stichting hiermee instemt; of
e. in het kader van een verrekening van pensioenrechten bij scheiding de waarde van het geheel of een deel van het ouderdomspensioen van de (gewezen) deelnemer bij de stichting wordt aangewend voor een ouderdomspensioen op het leven van diens gewezen partner respectievelijk diens partner, mits de stichting hiermee instemt.
3. Een volmacht tot invordering van uitkeringen uit hoofde van een pensioenrecht, onder welke vorm of welke benaming ook verleend, is steeds herroepelijk.
4. Elk beding, strijdig met het bepaalde in een der voorgaande leden, is nietig.
Artikel 21
Liquidatie
Indien de stichting in overeenstemming met artikel 15 van de statuten ontbonden wordt en tot liquidatie overgaat zal
a) eerst een zodanig bedrag worden afgezonderd dat de uitkeringen aan hen die reeds pensioen genieten voor hun verdere leven kunnen doorlopen en zullen vervolgens, na afzondering van de premievrije aanspraken van gewezen deelnemers, voorzover mogelijk aan alle (gewezen) deelnemers premievrije aanspraken op uitgesteld pensioen toegekend worden, evenredig aan de aanspraken welke zij tot het ogenblik van liquidatie aan de reglementaire bepalingen konden ontlenen;
b) een eventueel daarna overblijvend batig saldo wordt bestemd voor een doel dat zoveel mogelijk overeenkomt met dat van de stichting.
Artikel 22
Onvoorziene gevallen
In alle gevallen waarin dit reglement niet voorziet, zal het bestuur beslissen in overeenstemming met de strekking van de bepalingen van dit reglement.
Artikel 23
Wijziging van het pensioenreglement
1. Het bestuur is bevoegd het pensioenreglement te wijzigen met inachtneming van het bepaalde in de statuten en de uitvoeringsovereenkomst.
2. Een wijziging van het pensioenreglement zal niet leiden tot aantasting van op het tijdstip van wijziging ingegane pensioenen of de dan geldende premievrije pensioenaanspraken van gewezen deelnemers met uitzondering van de wijziging van het pensioenreglement als bedoeld in artikel 24 lid 3.
3. De vennootschap is bevoegd de pensioenovereenkomst zonder instemming van de werknemer te wijzigen indien er een zodanig zwaarwichtig belang van de vennootschap aanwezig is, dat het belang van de werknemer, dat door de wijziging zou worden geschaad, daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken. Het pensioenreglement zal in dat geval door het bestuur worden aangepast aan de gewijzigde pensioenovereenkomst, met inachtneming van het bepaalde in de statuten en de uitvoeringsovereenkomst.
Artikel 24
Korting pensioenaanspraken en pensioenrechten
1. De stichting zal verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten uitsluitend verminderen indien
a. de stichting gezien de beleidsdekkingsgraad niet voldoet aan de bij of krachtens artikel 131 PW gestelde eisen ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen of de bij of krachtens artikel 132 PW gestelde eisen ten aanzien van het vereist eigen vermogen;
b. de stichting niet in staat is binnen een redelijke termijn te voldoen aan artikel 131 PW of artikel 132 PW onder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de vennootschap onevenredig worden geschaad; en
c. alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet in het herstelplan als bedoeld in artikel 138 of 139 PW.
2. De in dit artikel gebruikte begrippen worden opgevat overeenkomstig de betekenis van deze begrippen in de Pensioenwet.
3. De stichting informeert de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en de vennootschap onverwijld schriftelijk over het besluit tot vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten.
4. De vermindering, als bedoeld in lid 1, kan op zijn vroegst drie maanden nadat de pensioengerechtigden hierover zijn geïnformeerd en een maand nadat de deelnemers, gewezen deelnemers, de vennootschap en toezichthouder hierover zijn geïnformeerd, worden gerealiseerd.
5. Indien de stichting besluit tot de vermindering als bedoeld in lid 1, zal het pensioenreglement worden aangepast.
Bijlage 1
Afkoopfactoren
De afkoopfactoren voor de afkoop van kleine pensioenen als bedoeld in artikel 12 bedragen:
Sekseneutrale factoren | ||||
Leeftijd | Nabestaanden- pensioen | Ouderdomspensioen met pensioenleeftijd 65 jaar | Ouderdomspensioen o.b.v. 65 jaar met 70% nabestaandenpensioen | Latent nabestaanden- pensioen |
21 | 54,036 | 15,379 | 17,476 | 2,995 |
22 | 53,464 | 15,538 | 17,672 | 3,049 |
23 | 52,884 | 15,697 | 17,870 | 3,104 |
24 | 52,296 | 15,856 | 18,068 | 3,159 |
25 | 51,698 | 16,015 | 18,266 | 3,215 |
26 | 51,092 | 16,174 | 18,464 | 3,272 |
27 | 50,476 | 16,332 | 18,662 | 3,329 |
28 | 49,851 | 16,489 | 18,860 | 3,387 |
29 | 49,217 | 16,646 | 19,058 | 3,445 |
30 | 48,574 | 16,802 | 19,255 | 3,504 |
31 | 47,922 | 16,957 | 19,451 | 3,563 |
32 | 47,260 | 17,111 | 19,647 | 3,622 |
33 | 46,590 | 17,263 | 19,841 | 3,682 |
34 | 45,910 | 17,414 | 20,034 | 3,742 |
35 | 45,220 | 17,563 | 20,225 | 3,802 |
36 | 44,522 | 17,710 | 20,414 | 3,862 |
37 | 43,814 | 17,856 | 20,601 | 3,921 |
38 | 43,098 | 18,000 | 20,786 | 3,981 |
39 | 42,372 | 18,141 | 20,969 | 4,039 |
40 | 41,637 | 18,280 | 21,148 | 4,097 |
41 | 40,894 | 18,417 | 21,325 | 4,154 |
42 | 40,144 | 18,551 | 21,498 | 4,210 |
43 | 39,385 | 18,683 | 21,667 | 4,264 |
44 | 38,619 | 18,810 | 21,832 | 4,317 |
45 | 37,847 | 18,934 | 21,991 | 4,367 |
46 | 37,066 | 19,055 | 22,147 | 4,417 |
47 | 36,280 | 19,175 | 22,299 | 4,463 |
48 | 35,488 | 19,293 | 22,448 | 4,508 |
49 | 34,689 | 19,410 | 22,595 | 4,550 |
50 | 33,885 | 19,526 | 22,739 | 4,590 |
51 | 33,075 | 19,642 | 22,881 | 4,627 |
52 | 32,261 | 19,759 | 23,021 | 4,660 |
53 | 31,443 | 19,877 | 23,160 | 4,689 |
54 | 30,621 | 19,997 | 23,297 | 4,714 |
55 | 29,795 | 20,119 | 23,433 | 4,735 |
56 | 28,966 | 20,244 | 23,570 | 4,751 |
57 | 28,135 | 20,372 | 23,705 | 4,762 |
58 | 27,304 | 20,502 | 23,838 | 4,766 |
59 | 26,471 | 20,634 | 23,970 | 4,765 |
60 | 25,637 | 20,768 | 24,098 | 4,758 |
61 | 24,805 | 20,904 | 24,224 | 4,743 |
62 | 23,974 | 21,042 | 24,347 | 4,722 |
63 | 23,143 | 21,181 | 24,465 | 4,692 |
Sekseneutrale factoren | ||||
Leeftijd | Nabestaanden- pensioen | Ouderdomspensioen met pensioenleeftijd 65 jaar | Ouderdomspensioen o.b.v. 65 jaar met 70% nabestaandenpensioen | Latent nabestaanden- pensioen |
64 | 22,315 | 21,322 | 24,580 | 4,655 |
65 | 21,488 | 21,465 | 24,691 | 4,609 |
66 | 20,664 | 20,613 | 23,821 | 4,583 |
67 | 19,845 | 19,766 | 22,952 | 4,551 |
68 | 19,029 | 18,926 | 22,084 | 4,511 |
69 | 18,219 | 18,096 | 21,219 | 4,462 |
70 | 17,416 | 17,274 | 20,357 | 4,405 |
71 | 16,618 | 16,461 | 19,500 | 4,342 |
72 | 15,829 | 15,659 | 18,648 | 4,270 |
73 | 15,049 | 14,867 | 17,801 | 4,192 |
74 | 14,279 | 14,087 | 16,962 | 4,107 |
75 | 13,520 | 13,321 | 16,131 | 4,015 |
76 | 12,775 | 12,569 | 15,310 | 3,915 |
77 | 12,043 | 11,833 | 14,499 | 3,809 |
78 | 11,327 | 11,113 | 13,701 | 3,698 |
79 | 10,629 | 10,413 | 12,918 | 3,579 |
80 | 9,949 | 9,733 | 12,150 | 3,454 |
81 | 9,291 | 9,077 | 11,402 | 3,321 |
82 | 8,656 | 8,447 | 10,674 | 3,182 |
83 | 8,043 | 7,842 | 9,970 | 3,040 |
84 | 7,455 | 7,265 | 9,291 | 2,895 |
85 | 6,891 | 6,715 | 8,638 | 2,748 |
86 | 6,358 | 6,198 | 8,016 | 2,597 |
87 | 5,855 | 5,713 | 7,425 | 2,446 |
88 | 5,385 | 5,260 | 6,867 | 2,295 |
89 | 4,945 | 4,838 | 6,341 | 2,148 |
90 | 4,539 | 4,447 | 5,851 | 2,004 |
Toelichting: Het bestuur heeft inzake de afkoop van kleine pensioenen de bovenstaande sekseneutrale afkoopfactoren vastgesteld. Het bestuur is uitgegaan van algemeen aanvaardbare actuariële grondslagen. Ook is rekening gehouden met collectieve actuariële gelijkwaardigheid.
Deze afkoopfactoren hebben betrekking op de gevallen van afkoop van pensioenen die plaatsvinden in de periode vanaf 1 januari 2022 tot 1 januari 2023.
Bijlage 2
Vanaf 1 januari 2005 wordt het jaarsalaris voor de pensioenberekening vastgesteld, zonder de debrutering die vóór die datum plaatsvond in verband met de afschaffing van de zogeheten overhevelingstoeslag. Tevens is per 1 januari 2005 het bedrag van de franchise verhoogd.
Voor de groep (gewezen) deelnemers die op 31 december 2004 deelnamen aan dit pensioenreglement, geldt dat als gevolg van deze wijziging de pensioengrondslag per 1 januari 2005 zal wijzigen. Dit heeft ook gevolgen voor de tot en met 31 december 2004 opgebouwde pensioenaanspraken over de reeds verstreken dienstjaren. Het bestuur heeft in verband hiermee het volgende besloten:
Voor de (gewezen) deelnemers van wie per 1 januari 2005 de stijging van de franchise lager is dan de stijging van het jaarsalaris (de pensioengrondslag stijgt per 1 januari 2005), nemen de tot en met 31 december 2004 opgebouwde pensioenaanspraken toe.
De kosten die hiermee gemoeid zijn, komen volledig ten laste van de vennootschap.
Voor de (gewezen) deelnemers, van wie per 1 januari 2005 de stijging van de franchise hoger is dan de stijging van het jaarsalaris, geldt het volgende:
a. de pensioengrondslag daalt per 1 januari 2005;
b de tot en met 31 opgebouwde pensioenaanspraken nemen af als gevolg van de daling van de pensioengrondslag;
c. het bedrag ter grootte van de afname van de tot en met 31 december 2004 opgebouwde pensioenaanspraken wordt op diezelfde datum omgezet in aanvullende verzekerde premievrije pensioenaanspraken;
d op deze premievrije pensioenaanspraken is vanaf 1 januari 2005 het bepaalde in artikel 13 van toepassing.
Bijlage 3
Bijlage bij artikel 7, lid B en C en artikel 12a van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds A.C. Nielsen (Nederland) B.V.
Factoren behorende bij flexibiliseringsmogelijkheden
Van toepassing zijn de volgende tabellen:
Uitstel van alleen ouderdomspensioen (partnerpensioen blijft ongewijzigd) | |
Leeftijd bij pensioeningang | Verhoging |
66 jaar | 5% |
67 jaar | 10% |
68 jaar | 16% |
69 jaar | 22% |
70 jaar | 30% |
71 jaar | 38% |
72 jaar | 47% |
73 jaar | 57% |
Vervroegen van alleen ouderdomspensioen (partnerpensioen blijft ongewijzigd) | |
Leeftijd bij pensioeningang | Reductie |
60 jaar | 19% |
61 jaar | 16% |
62 jaar | 12% |
63 jaar | 8% |
64 jaar | 4% |
65 jaar | 0% |
Uitruil van partnerpensioen in ouderdomspensioen op 65-jarige leeftijd De in artikel 12a vermelde mogelijkheid tot uitruil van partnerpensioen in
ouderdomspensioen leidt bij gehele uitruil van partnerpensioen in ouderdomspensioen op de 65-jarige leeftijd tot een verhoging van het ouderdomspensioen van 20,6, voor zover er geen sprake is van bijzonder partnerpensioen. Dit betekent indien een (gewezen) deelnemer 1.000 euro ouderdomspensioen heeft en 700 euro latent partnerpensioen de uitruil van de 700 euro latent partnerpensioen leidt tot een verhoging van het ouderdomspensioen met 1.000 x 20,6% = 206 euro. In totaliteit bedraagt het ouderdomspensioen dan 1.000 + 206 = 1.206 euro.
Uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen op 65-jarige leeftijd
De in artikel 12a vermelde mogelijkheid tot uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen leidt bij gehele uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen op 65- jarige leeftijd tot een verhoging van het partnerpensioen van 485%. Dit betekent indien een (gewezen) deelnemer 1.000 euro ouderdomspensioen heeft en 700 euro latent partnerpensioen de uitruil van de 1.000 euro ouderdomspensioen leidt tot een verhoging van het partnerpensioen met 700 x 485% = 3.395 euro. In totaliteit bedraagt het partnerpensioen dan 3.395 + 700 = 4.095 euro.
Bijlage 4
Vanaf 1 januari 2014 bedraagt het opbouwpercentage in artikel 7 1,8%. Tot 1 januari 2014 bedroeg dit opbouwpercentage 2%. Voorts is per 1 januari 2014 het jaarsalaris gemaximeerd.
Om te voorkomen dat deze daling van het opbouwpercentage voor de groep (gewezen) deelnemers die op 31 december 2013 deelnamen aan dit pensioenreglement ook gevolgen heeft voor de tot en met 31 december 2013 opgebouwde pensioenaanspraken over de reeds verstreken dienstjaren, heeft het bestuur het volgende besloten:
Voor de (gewezen) deelnemers die zowel op 31 december 2013 als op 1 januari 2014 deelnamen aan dit pensioenreglement, geldt het volgende:
a. op 1 januari 2014 worden de tot en met 31 december 2013 opgebouwde pensioen- aanspraken fictief herrekend op basis van het lagere opbouwpercentage van 1,8%;
b. het bedrag ter grootte van het verschil tussen de feitelijk tot en met 31 december 2013 opgebouwde pensioenaanspraken en de onder a. fictief herrekende opgebouwde pensioenaanspraken, wordt op diezelfde datum omgezet in aanvullende verzekerde premievrije pensioenaanspraken;
c. op deze premievrije pensioenaanspraken is vanaf 1 januari 2014 het bepaalde in artikel 13 van toepassing.
Voor de (gewezen) deelnemers die zowel op 31 december 2013 als op 1 januari 2014 deelnamen aan dit reglement en een jaarsalaris hadden dat uitging boven het maximum van
€ 123.529 (2014) is het hierboven bepaalde van overeenkomstige toepassing op de daling van de pensioengrondslag als gevolg van de maximering van het jaarsalaris.