Pensioenreglement
Stichting Pensioenfonds SABIC
Uitgave 1 januari 2018
Beschrijving Pag.
HOOFDSTUK 1 – AGLEMEEN
Artikel 2 – Aanvang en einde deelnemerschap 6
Artikel 3 – Financiering en bijdragen 6
Artikel 4 – Omschrijving van de pensioenaanspraken 8
Artikel 5 – Ouderdomspensioen 9
Artikel 6 – Partnerpensioen 10
Artikel 7 – Aanvullend partnerpensioen 12
KEUZEMOGELIJKHEDEN TEN AANZIEN VAN PENSIOEN
Artikel 9 – Flexibele pensioeningangsdatum 14
Artikel 11 – Deeltijdpensioen 16
Artikel 12 – Deeltijddeelnemers 17
Artikel 13 – Pensioen en Scheiding 18
Artikel 14 – Onbetaald verlof 19
Artikel 15 – Premievrije pensioenopbouw bij Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx 00
Artikel 16 – Arbeidsongeschiktheidspensioen 21
Artikel 17 – Aanspraken bij beëindiging van het deelnemerschap 22
Artikel 18 – Afkoop van aanspraken 23
Artikel 19 – Waardeoverdracht 24
Artikel 20 – Voorwaardelijke toeslagen 25
Artikel 21 – Inhaaltoeslagverlening 26
HOOFDSTUK 3 – OVERIGE BEPALINGEN
Artikel 22 – Fiscale bepalingen 27
Artikel 23 – Beperkende bepalingen 28
Artikel 24 – Algemene bepalingen 29
Artikel 25 – Informatieverplichtingen 30
Artikel 26 – Xxxxxxxx & geschillen 30
Artikel 27 – Inwerkingtreding 32
XXXXXXXXX 0 - XXXXXXXXXXXXXXXXXXX
Artikel 28 – Overgangsbepalingen SABIC Limburg B.V. 2005 33
Artikel 29 – Overgangsbepalingen SABIC Limburg B.V. 2010 34
BIJLAGEN
BIJLAGE 2 – Factoren/percentages m.b.t. individuele keuzemogelijkheden 37
BIJLAGE 3 – Tabel afkoop kleine pensioenen 42
HOOFDSTUK 1 – ALGEMEEN
AOW-leeftijd | de leeftijd zoals bedoeld in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet. |
AOW-uitkering | het bruto ouderdomspensioen dat ingevolge de Xxxxxxxx Ouderdomswet (AOW) jaarlijks aan een gehuwde wordt toegekend, vermeerderd met de vakantietoeslag die geldt op het moment van de vaststelling van de Pensioengrondslag. |
Arbeidsongeschikt(heid) | de situatie waarin een aanspraak bestaat op een uitkering ingevolge de WIA (Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen). |
Beleidsdekkingsgraad | de beleidsdekkingsgraad zoals bedoeld in artikel 133a Pensioenwet. |
Bestuur | het Bestuur van het Fonds. |
Bijzonder Partnerpensioen | • het (tijdelijk) partnerpensioen dat de Deelnemer ten behoeve van de Gewezen Partner zou hebben verkregen indien het deelnemerschap op de Scheidingsdatum zou zijn beëindigd; • het (tijdelijk) partnerpensioen dat de Gewezen Deelnemer ten behoeve van de Gewezen Partner heeft verkregen bij de beëindiging van het deelnemerschap. |
Deelnemer | • de Werknemer • de arbeidsongeschikte gewezen Werknemer die recht heeft op premievrije pensioenopbouw als bedoeld in artikel 15. |
Deelnemersjaren | de jaren gelegen tussen de datum waarop het deelnemerschap is aangevangen en de datum waarop het deelnemerschap is beëindigd, met inachtneming van artikel 12 lid 2. Als Deelnemersjaren worden tevens aangemerkt extra Deelnemersjaren als gevolg van waardeoverdracht. Een Deelnemersjaar valt samen met een kalenderjaar en wordt vastgesteld in dagen nauwkeurig. |
Deeltijddienstverband | er is sprake van een Deeltijddienstverband indien een Deelnemer in een kalenderjaar op basis van zijn arbeidsovereenkomst minder uren werkt dan het aantal arbeidsuren bij een volledig dienstverband dat geldt op grond van de cao. |
Deeltijdfactor | de verhouding tussen het aantal te werken arbeidsuren in Deeltijddienstverband en het aantal arbeidsuren bij een volledig dienstverband op grond van de cao. |
Fonds | Stichting Pensioenfonds SABIC, gevestigd te Sittard. |
Franchise | het gedeelte van het pensioenloon waarover geen pensioen wordt opgebouwd, zijnde 100/75 van de AOW-uitkering, die geldt voor gehuwden met een Partner ouder dan de AOW-leeftijd (€ 13.344 – per 1 januari 2018). De Franchise wordt vervolgens door het Bestuur aangepast overeenkomstig de wijziging van de AOW-uitkering jaarlijks per 1 januari van het jaar waarover de bijdrage wordt geheven. |
Gepensioneerde | degene van wie het ouderdomspensioen is ingegaan. |
Gewezen Deelnemer | degene van wie het deelnemerschap met inachtneming van artikel 2 lid 2, anders dan door overlijden of pensionering, is beëindigd en die aanspraken aan dit pensioenreglement kan ontlenen, maar door wie geen pensioen meer wordt verworven. |
Herstelplan | het herstelplan zoals omschreven in artikel 138 en 139 van de Pensi- oenwet. |
Kind | het eigen Kind dat tot de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde in familierechtelijke betrekking staat. Het Bestuur is bevoegd een stief- of pleegkind die tot het huishouden van de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde behoorde en tot zijn overlijden door hem of haar als eigen Kind werd onderhouden en opgevoed met een eigen Kind gelijk te stellen, tenzij het in het gezin van de pleegouder is opgenomen nadat de Pensioeningangsdatum is bereikt. |
Partner | a. de vrouw of man met wie de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde vóór het bereiken van de Pensioeningangsdatum is gehuwd; b. de vrouw of man met wie het Partnerschap met de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde vóór het bereiken van de Pensioeningangsdatum is geregistreerd bij de burgerlijke stand, op de wijze als omschreven in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek; c. de Aangemelde Partner. |
Aangemelde Partner | degene met wie de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde reeds voor het bereiken van de Pensioeningangsdatum ongehuwd samenwoont wordt op verzoek van de (Gewezen) Deelnemer als Aangemelde Partner erkend indien is voldaan aan de volgende voorwaarden: • de Aangemelde Partner is ongehuwd en geen geregistreerd Partnerschap aangegaan en geen bloed- en aanverwant in de rechte lijn van de (Gewezen) Deelnemer; • de partners voeren een gemeenschappelijke huishouding, hetgeen blijkt uit een uittreksel uit het bevolkingsregister; • de gemeenschappelijke huishouding moet zijn aangevangen vóór het bereiken van de Pensioeningangsdatum van de (Gewezen) Deelnemer; en, • de partners beschikken over een notarieel verleden samenlevingscontract, inhoudende enige vermogensrechtelijke zaken. |
Gewezen Partner | de Partner van wie het Partnerschap door Xxxxxxxxx is geëindigd. |
Partnerschap | de formele relatie van een (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde met een Partner. |
Pensioengerechtigde | persoon voor wie op grond van het reglement het pensioen is ingegaan. |
Pensioengrondslag | het Pensioenloon verminderd met de Franchise. De Pensioengrondslag wordt vastgesteld per datum van aanvang van het deelnemerschap en daarna telkens per 1 januari van ieder kalenderjaar. |
Pensioeningangsdatum | a. de dag waarop de (Gewezen) Deelnemer de 67-jarige leeftijd bereikt; of b. de dag die voortvloeit uit de keuze van de (Gewezen) Deelnemer overeenkomstig artikel 9. |
Pensioenleeftijd | voor het ouderdomspensioen is dit de leeftijd van 67 jaar. |
Pensioenloon | de som van de loonbestanddelen zoals opgesomd in bijlage 1 is voor zover de gezamenlijke loonbestanddelen niet meer bedragen dan het grensbedrag zoals bedoeld in artikel 18ga Wet op de Loonbelasting 1964 (€ 105.075 – per 1 januari 2018). Voor de vaststelling van de pensioenaanspraken wordt steeds het Pensioenloon per 1 januari in aanmerking genomen en wordt uitgegaan van het loon op voltijdbasis. |
Onafgetopt Pensioenloon | het gezamenlijk bedrag van de (bruto) loonbestanddelen als opge- somd in bijlage 1, ook de loonbestanddelen boven het grensbedrag zoals bedoeld in artikel 18ga Wet op de Loonbelasting 1964 (€ 105.075 – per 1 januari 2018). Voor de vaststelling van de pensioenaanspraken wordt het loon per 1 januari in aanmerking genomen en wordt uitgegaan van het loon op voltijdsbasis. |
Scheiding | beëindiging van het partnerschap door: • de beëindiging van het huwelijk door echtscheiding; • ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed; • beëindiging van een geregistreerd Partnerschap; of • beëindiging van het Partnerschap met de Aangemelde Partner. |
Scheidingsdatum | datum van de Scheiding opgenomen in de registers van de burgerlijke stand, dan wel de datum waarop het samenlevingsverband zoals bedoeld in dit artikel wordt beëindigd of het Partnerschap met de Aangemelde Partner wordt verbroken blijkend uit een schriftelijke melding van de (Gewezen) Deelnemer of zijn Partner. |
Uitvoeringsovereenkomst | de uitvoeringsovereenkomst tussen de Werkgever en het Fonds van 31 december 2013 en de aanvullingen respectievelijk de wijzigingen van die overeenkomst die sindsdien hebben plaatsgevonden. |
Vakorganisaties | de Vakorganisaties zoals bedoeld in artikel 22 lid 1 van de statuten van het Fonds. |
Werkgever | • SABIC Europe B.V., gevestigd te Sittard, voor zover het Werknemers in dienst van SABIC Europe B.V. betreft, • SABIC Limburg B.V., gevestigd te Sittard, voor zover het Werknemers in dienst van SABIC Limburg B.V. betreft, • SABIC Capital B.V., gevestigd te Amsterdam, voor zover het Werknemers in dienst van SABIC Capital B.V. betreft, • SABIC Innovative Plastics B.V., gevestigd te Bergen op Zoom, voor zover het Werknemers in dienst van SABIC Innovative Plastics B.V. betreft; en, • SABIC Global Technologies B.V., gevestigd te Bergen op Zoom, voor zover het Werknemers in dienst van SABIC Global Technologies B.V. betreft. |
Werknemer | de Werknemer die krachtens een arbeidsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek in dienst is van de Werkgever. |
Artikel 2 – Aanvang en einde deelnemerschap
1. Het deelnemerschap vangt aan op de dag van indiensttreding bij de Werkgever.
2. In afwijking van lid 1 geldt voor werknemers van SABIC Innovative Plastics B.V en SABIC Global Technologies B.V. dat het deelnemerschap aanvangt op 1 januari 2014 of op de dag van indiensttreding bij SABIC Innovative Plastics B.V of SABIC Global Technologies B.V. voor zover deze dag is gelegen na 1 januari 2014.
3. Het deelnemerschap eindigt:
a. bij het bereiken van de Pensioeningangsdatum van de Deelnemer;
b. bij overlijden van xx Xxxxxxxxx;
c. bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst van de Deelnemer; of
d. uiterlijk bij het bereiken van de Pensioenleeftijd van de Deelnemer.
4. In afwijking van lid 3 onder c, eindigt het deelnemerschap niet in geval een gewezen Werknemer recht heeft op premievrije pensioenopbouw zoals bedoeld in artikel 15. In dat geval eindigt het deelnemerschap, zodra het recht op premievrije pensioenopbouw zoals bedoeld in artikel 15 eindigt.
5. Indien en voor zover de arbeidsovereenkomst, zoals bedoeld in lid 3 onder c, eindigt op de AOW- leeftijd eindigt het deelnemerschap in afwijking van lid 3 onder c niet indien is voldaan aan de volgende voorwaarden:
• de Werkgever en de Werknemer zijn een nieuwe individuele arbeidsovereenkomst overeengekomen die een pensioenovereenkomst omvat, waarvan de uitwerking is vastgelegd in dit reglement en eventuele toekomstige reglementen; en
• de Werkgever het Fonds schriftelijk heeft geïnformeerd over de inhoud van de pensioenovereenkomst tussen de Werkgever en de Werknemer.
Het bepaalde onder sub a, b, c (voor zover een dienstverband eindigt na de AOW-leeftijd) en d van lid 3 blijven onverkort van kracht.
Artikel 3 – Financiering en bijdragen
Collectieve beschikbare premieregeling
1. De Werkgever stelt jaarlijks een vaste bijdrage zoals bedoeld in lid 3 beschikbaar aan het Fonds. Met deze bijdrage beoogt het Fonds een pensioenopbouw te realiseren zoals beschreven in dit pensioenreglement. Als echter op enig moment de collectieve, vooraf bepaalde bijdrage die de Werkgever beschikbaar stelt niet voldoende is om de nagestreefde pensioenopbouw te realiseren, kan de toekomstige pensioenopbouw lager worden vastgesteld overeenkomstig artikel 23 lid 7 e.v.
2. Met betaling van de jaarlijkse bijdrage zal de Werkgever volledig en definitief aan al haar pensioenverplichtingen hebben voldaan. De Werkgever heeft daarmee geen enkele financiële verplichting meer met betrekking tot achterliggende deelnemingsjaren en de reeds opgebouwde pensioenen. Het Fonds zal aan de Werkgever geen premiekortingen verlenen of andere restituties, onder welke benaming dan ook, doen. De Werkgever kan niet verplicht worden tot hogere bijdragen dan bepaald in de Uitvoeringsovereenkomst.
Werkgeversbijdrage
Deelnemersbijdrage
4. De Deelnemer kan een bijdrage verschuldigd zijn zoals omschreven in de op hem van toepassing zijnde pensioenovereenkomst. De bijdragen van de Deelnemers worden door de Werkgever in termijnen ingehouden op het loon en afgedragen aan het Fonds, als onderdeel van de in lid 1 bedoelde bijdrage van de Werkgever.
5. Bijdragen zijn niet verschuldigd en geen aanspraken worden verworven over tijdvakken waarover geen loon wordt ontvangen. Indien en voor zover over deze tijdvakken de bijdragen worden voldaan, worden over deze tijdvakken alsnog aanspraken toegekend.
Werkgeversvoorbehoud
6. De Werkgever behoudt zich het recht voor om hun bijdrage zoals bedoeld in lid 3 aan het Fonds tussentijds te verminderen, op te schorten of te beëindigen bij een ingrijpende wijziging van de omstandigheden, zoals bedoeld in artikel 12 van de Pensioenwet.
7. Zodra de Werkgever van dit voorbehoud gebruik maakt, zal het Fonds direct degenen van wie het pensioen of de aanspraak op pensioen daardoor worden geraakt hier direct schriftelijk over informeren. Daarnaast treedt de procedure als omschreven in artikel 23 lid 1 t/m 6 in werking.
Uitvoeringsovereenkomst
8. De bijdrage is nader omschreven in de tussen het Fonds en de Werkgever gesloten uitvoeringsovereenkomst.
Affinanciering
9. De jaarlijkse aanspraken dienen in elk geval steeds aan het einde van ieder kalenderjaar dan wel, indien het deelnemerschap eerder eindigt, bij beëindiging van het deelnemerschap volledig te zijn gefinancierd.
HOOFDSTUK 2 – BASISPENSIOEN
PENSIOENOPBOUW
Artikel 4 – Omschrijving van de pensioenaanspraken
Pensioenaanspraken
1. Met inachtneming van de bepalingen van dit reglement geeft het deelnemerschap aanspraak op:
a. ouderdomspensioen voor de (Gewezen) Deelnemer;
b. partnerpensioen voor de Partner bij overlijden van de (Gewezen) Deelnemer of de Gepensioneerde;
c. tijdelijk partnerpensioen voor de Partner bij overlijden van de (Gewezen) Deelnemer of de Gepensioneerde;
x. xxxxxxxxxx partnerpensioen voor de Partner bij overlijden van de Deelnemer of de Gepensioneerde;
x. xxxxxxxxxxxxx voor elk Kind van de overleden (Gewezen) Deelnemer of de Gepensioneerde;
f. arbeidsongeschiktheidspensioen voor de Deelnemer.
Uitkeringsovereenkomst
2. Met betrekking tot de pensioenen omschreven in dit hoofdstuk is sprake van een uitkeringsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 10 van de Pensioenwet, echter met dien verstande dat indien en voor zover op enig moment sprake is van de situatie zoals bedoeld in artikel 19 van de Statuten en/of artikel 23 van dit reglement, de pensioenaanspraken en –rechten verminderd kunnen worden op de wijze zoals omschreven in die bepalingen.
Afkoop of vervreemding
3. De pensioenaanspraken ingevolge dit reglement kunnen niet worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden, anders dan in de gevallen voorzien bij of krachtens de Pensioenwet.
Artikel 5 – Ouderdomspensioen
Hoogte van het ouderdomspensioen
1. Het levenslang ouderdomspensioen bedraagt met ingang van 1 januari 2018 per Deelnemersjaar 1,738% van de in het desbetreffende jaar vastgestelde Pensioengrondslag. Het jaarlijks uit te keren ouderdomspensioen is gelijk aan de som van de opbouw, gedurende het deelnemerschap, inclusief de (voorwaardelijke) toeslagverlening conform artikel 20 en 21.
2. Over een gedeelte van een Deelnemersjaar wordt de aanspraak op ouderdomspensioen evenredig aan het aantal dagen van deelnemerschap in het desbetreffende Deelnemersjaar toegekend.
3. Zowel de opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten als de pensioenopbouw kunnen verminderd worden op grond van de beperkende bepalingen zoals vastgelegd in artikel 23.
4. Het ouderdomspensioen zal niet uitstijgen boven hetgeen is toegestaan krachtens artikel 18a van de Wet op de loonbelasting 1964.
Ingang en einde van het ouderdomspensioen
5. Het ouderdomspensioen gaat in op de Pensioeningangsdatum. Het Bestuur kan ten gunste van de gerechtigde tot een andere ingangsdatum van het ouderdomspensioen beslissen.
6. Het ouderdomspensioen eindigt op de laatste dag van de maand van overlijden van de Gepensioneerde.
Aanspraak op partnerpensioen
1. Na overlijden van een (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde ontstaat voor de Partner een aanspraak op een Partnerpensioen. Het partnerpensioen voor de Partner bedraagt met ingang van 1 januari 2018 per Deelnemersjaar 1,3125% van de in het desbetreffende jaar vastgestelde Pensioengrondslag. Het jaarlijks uit te keren partnerpensioen is gelijk aan de som van de opbouw,
gedurende het deelnemerschap, inclusief de (voorwaardelijke) toeslagverlening conform artikel 20 en 21.
2. Het partnerpensioen zoals bedoeld in lid 1 voor de Partner van een overleden Deelnemer wordt verhoogd tot het partnerpensioen dat zou zijn verkregen, indien het deelnemerschap tot aan het bereiken van de AOW-leeftijd, of tot de pensioenrichtleeftijd zoals bedoeld in artikel 18a van de Wet op de Loonbelasting 1964 voor zover deze eerder ligt dan de AOW-leeftijd, zou zijn voortgezet, op basis van de laatstelijk vastgestelde Pensioengrondslag voorafgaand aan het overlijden van de Deelnemer.
3. In afwijking van lid 2 wordt het partnerpensioen voor een Partner van een overleden Deelnemer op wie direct voorafgaand aan het overlijden artikel 15 van toepassing was, verhoogd tot het partnerpensioen dat zou zijn verkregen, indien het bepaalde in artikel 15 tot de AOW-leeftijd, of tot de pensioenrichtleeftijd zoals bedoeld in artikel 18a van de Wet op de Loonbelasting 1964 voor zover deze eerder ligt dan de AOW-leeftijd, van toepassing zou zijn gebleven.
4. Het partnerpensioen zal niet uitstijgen boven hetgeen is toegestaan krachtens artikel 18b van de Wet op de loonbelasting 1964.
5. Het partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand, volgend op die waarin de (Gewezen) Deelnemer of de Gepensioneerde overlijdt. Het partnerpensioen eindigt op de laatste dag van de maand waarin de Partner overlijdt.
Aanspraak op tijdelijk partnerpensioen
6. Voor de Partner die de AOW-leeftijd nog niet heeft bereikt, wordt het partnerpensioen verhoogd met het tijdelijk partnerpensioen. Het tijdelijk partnerpensioen voor de Partner bedraagt met ingang van 1 januari 2018 per Deelnemersjaar 0,2625% van de in het desbetreffende jaar vastgestelde Pensioengrondslag. Het jaarlijks uit te keren tijdelijk partnerpensioen is gelijk aan de som van de opbouw, gedurende het deelnemerschap, inclusief de (voorwaardelijke) toeslagverlening conform artikel 20 en 21.
7. Het tijdelijk partnerpensioen zoals bedoeld in lid 6 voor de Partner van een overleden Xxxxxxxxx wordt verhoogd tot het partnerpensioen dat zou zijn verkregen, indien het deelnemerschap tot aan het bereiken van de AOW-leeftijd, of tot de pensioenrichtleeftijd zoals bedoeld in artikel 18a van de Wet op de Loonbelasting 1964 voor zover deze eerder ligt dan de AOW-leeftijd, zou zijn voortgezet, op basis van de laatstelijk vastgestelde Pensioengrondslag voorafgaand aan het overlijden van de Deelnemer met dien verstande dat het tijdelijk partnerpensioen samen met het aanvullend partnerpensioen zoals bedoeld in artikel 7 niet meer bedraagt dan op grond van de fiscale wet- en regelgeving mogelijk is.
8. In afwijking van lid 7 wordt het tijdelijk partnerpensioen voor een Partner van een overleden Deelnemer op wie direct voorafgaand aan het overlijden artikel 15 van toepassing was, verhoogd tot het tijdelijk partnerpensioen dat zou zijn verkregen, indien het bepaalde in artikel 15 tot de AOW-leeftijd, of tot de pensioenrichtleeftijd zoals bedoeld in artikel 18a van de Wet op de Loonbelasting 1964 voor zover deze eerder ligt dan de AOW-leeftijd, van toepassing zou zijn gebleven met dien verstande dat het tijdelijk partnerpensioen samen met het aanvullend partnerpensioen zoals bedoeld in artikel 7 niet meer bedraagt dan op grond van de fiscale wet- en regelgeving mogelijk is.
9. Het tijdelijk partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op die waarin de (Gewezen) Deelnemer dan wel Gepensioneerde overlijdt en eindigt:
a. bij overlijden, op de laatste dag van de maand waarin de Partner overlijdt; of
b. uiterlijk op de AOW-leeftijd van de Partner.
Beperking van het (tijdelijk) partnerpensioen
10. Op het (tijdelijk) partnerpensioen zoals omschreven in de leden 1 en 6 komt in mindering het toegekende Bijzonder Partnerpensioen zoals bedoeld in artikel 13.
11. Bij een nieuw Partnerschap van een achtergebleven Partner met recht op een (tijdelijk) partnerpensioen zoals bedoeld in lid 1 en 6, vervalt het gedeelte van het (tijdelijk) partnerpensioen dat geacht kan worden te zijn verkregen over de fictieve deelnemingsjaren na overlijden van de Partner.
In aanvulling op artikel 1 wordt onder Partnerschap in dit artikel tevens verstaan: samenwonen waarbij de partners beiden ongehuwd zijn, geen geregistreerd partnerschap zijn aangegaan en geen bloed- of aanverwant in de rechte lijn van elkaar zijn.
12. Zowel de opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten als de pensioenopbouw zoals bedoeld in dit artikel kunnen verminderd worden op grond van de beperkende bepalingen zoals vastgelegd in artikel 23 lid 1 t/m 6.
Artikel 7 – Aanvullend partnerpensioen
Aanspraak op aanvullend partnerpensioen
1. Na overlijden van:
a. een Deelnemer; of
b. een Pensioengerechtigde die onmiddellijk aansluitend aan het dienstverband bij de Werkgever recht had op pensioen van het Fonds;
ontstaat voor de Partner een aanspraak op een aanvullend partnerpensioen, indien de Partner de AOW- leeftijd nog niet heeft bereikt en recht heeft op een (tijdelijk) partnerpensioen.
2. Als aanvullend partnerpensioen is een bedrag verzekerd ter grootte van de bruto Anw-uitkering voor een achtergebleven Partner zonder Kinderen. Dit bedrag is gelijk aan de Anw-uitkering als bedoeld in artikel 17 lid 1 van de Algemene Nabestaandenwet (€ 15.370 – per 1 januari 2018). Het aanvullend partnerpensioen samen met het tijdelijk partnerpensioen op grond van artikel 6 lid 5 e.v. bedraagt niet meer dan op grond van de fiscale wet- en regelgeving mogelijk is.
Ingang en einde van het aanvullend partnerpensioen
3. Het aanvullend partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op die waarin de (Geweze n) Deelnemer dan wel de
Pensioengerechtigde zoals bedoeld in lid 1 overlijdt en eindigt:
a. bij een nieuw Partnerschap, zoals bedoeld in artikel 6 lid 11, op de laatste dag van de maand waarin het nieuw Partnerschap wordt aangegaan;
b. bij overlijden, op de laatste dag van de maand waarin de Pensioengerechtigde overlijdt; of
c. uiterlijk op de AOW-leeftijd van de Pensioengerechtigde.
Aanvullend partnerpensioen en Arbeidsongeschiktheid
4. Het bepaalde in lid 1 en 2 is van overeenkomstige toepassing op de achtergebleven Partner van een Deelnemer die bij overlijden premievrije pensioenopbouw wegens Arbeidsongeschiktheid genoot, zoals omschreven in artikel 15, met dien verstande dat het aanvullend partnerpensioen naar evenredigheid wordt toegekend en wel in verband met een Arbeidsongeschiktheid van:
Arbeidsongeschiktheids- percentage: | Toegekend Aanvullend Partnerpensioen |
35% tot 45% | 40% |
45% tot 55% | 50% |
55% tot 65% | 60% |
65% tot 80% | 75% |
80% tot 100% | 100% |
Hoogte van het wezenpensioen
1. Na overlijden van een (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde ontstaat voor het Kind een aanspraak op een wezenpensioen. Het wezenpensioen voor het Kind bedraagt met ingang van 1 januari 2018 per Deelnemersjaar 0,2625% van de in het desbetreffende jaar vastgestelde Pensioengrondslag. Het jaarlijks uit te keren wezenpensioen is gelijk aan de som van de opbouw, gedurende het deelnemerschap, inclusief de (voorwaardelijke) toeslagverlening conform artikel 20 en 21.
2. Het wezenpensioen zoals bedoeld in lid 1 voor een Kind van een overleden Deelnemer wordt verhoogd tot het wezenpensioen dat zou zijn verkregen, indien het deelnemerschap tot aan het bereiken van de de AOW-leeftijd, of tot de pensioenrichtleeftijd zoals bedoeld in artikel 18a van de Wet op de Loonbelasting 1964 voor zover deze eerder ligt dan de AOW-leeftijd, zou zijn voortgezet, op basis van de laatstelijk vast- gestelde Pensioengrondslag voorafgaand aan het overlijden van de Deelnemer.
3. Het wezenpensioen voor een Kind van een overleden Deelnemer op wie direct voorafgaand aan het overlijden artikel 15 van toepassing was, wordt verhoogd tot het wezenpensioen dat zou zijn verkregen, indien het bepaalde in artikel 15 tot de AOW-leeftijd van toepassing zou zijn gebleven.
4. Het wezenpensioen voor het Kind waarvan beide ouders zijn overleden wordt verdubbeld.
5. Het wezenpensioen zal niet uitstijgen boven hetgeen is toegestaan krachtens artikel 18c van de Wet op de loonbelasting 1964.
Ingang en einde van het wezenpensioen
6. Het wezenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand, volgend op die waarin de (Gewezen) Deelnemer of de Gepensioneerde overlijdt.
7. Het wezenpensioen eindigt op de laatste dag van de maand waarin het Kind:
a. de 18-jarige leeftijd bereikt;
b. de 27-jarige leeftijd bereikt, indien en voor zolang het Kind studerend is krachtens de bepalingen van de Wet studiefinanciering 2000; of
c. eerder dan de leeftijd onder sub a of sub b overlijdt.
Beperking en uitbreiding van wezenpensioen
8. Het Bestuur is bevoegd, in voorkomende situaties, te besluiten dat een Kind, dat studeert maar niet voldoet aan voornoemde criteria, met een studerend Kind in de zin van dit artikel wordt gelijkgesteld.
9. Het Kind geboren nadat de (Gewezen) Deelnemer de Pensioeningangsdatum heeft bereikt, heeft geen aanspraak op wezenpensioen.
10. Het studerend Kind dient op verzoek van het Fonds bewijsstukken (“studieverklaring”) te overleggen die nodig zijn voor voortgezette toekenning van wezenpensioen.
KEUZEMOGELIJKHEDEN TEN AANZIEN VAN PENSIOEN
Artikel 9 – Flexibele pensioeningangsdatum
Vervroeging van het ouderdomspensioen
1. Op verzoek van de (Gewezen) Deelnemer kan het ouderdomspensioen eerder ingaan op een dag gelegen voor het bereiken van de Pensioenleeftijd, maar niet eerder dan de dag waarop hij de 60-jarige leeftijd bereikt.
2. Voor zover het ouderdomspensioen (gedeeltelijk) ingaat vóór het bereiken van de leeftijd die vijf jaar lager is dan de voor de betreffende (Gewezen) Deelnemer geldende AOW-leeftijd, is vervroeging zoals bedoeld in lid 1 uitsluitend mogelijk als de (Gewezen) Deelnemer aan het Fonds een schriftelijke verklaring overlegt waaruit blijkt dat de (Gewezen) Deelnemer met ingang van de dag waarop het ouderdomspensioen ingaat geen (of evenredig minder) betaalde werkzaamheden meer verricht.
Uitstel van het ouderdomspensioen
3. Op verzoek van de (Gewezen) Deelnemer kan het ouderdomspensioen (gedeeltelijk) ingaan op een dag gelegen na de Pensioenleeftijd, maar niet later dan de dag waarop de (Gewezen) Deelnemer de leeftijd bereikt die vijf jaar hoger is dan de AOW-leeftijd.
Aanvraagtermijn van vervroeging en uitstel
4. Een verzoek om vervroeging of uitstel wordt uitsluitend in behandeling genomen indien het verzoek is ingediend bij het Bestuur ten minste drie maanden, maar niet eerder dan zes maanden vóór de gewenste pensioeningangsdatum respectievelijk vóór de maand waarin de Deelnemer de Pensioenleeftijd bereikt.
Berekening van het ouderdomspensioen bij vervroeging en uitstel
5. Xxxxxxx van vervroeging of uitstel van het ouderdomspensioen wordt het conform artikel 5 berekende ouderdomspensioen verlaagd of verhoogd op grond van factoren in bijlage 2.
Keuze variatie uitkering bij ingang ouderdomspensioen
6. De (Gewezen) Deelnemer kan bij de Pensioeningangsdatum de hoogte van de uitkering zodanig kiezen dat de uitkering varieert in een verhouding van ten hoogste 100 : 75. Bij de toepassing van de verhouding 100 : 75 kan voor wat betreft het uitkeringsniveau voorafgaand aan de AOW-leeftijd een bedrag ter grootte van de dubbele AOW-uitkering voor een gehuwde als omschreven in de Algemene ouderdomswet buiten beschouwing blijven. De berekening vindt plaats op basis van factoren opgenomen in bijlage 2 van dit reglement.
Vaststellen factoren
7. De factoren van de keuzemogelijkheden zoals bedoeld in lid 1, 3 en 7 worden vastgesteld door het Be- stuur op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid. Toekomstige wijzigingen van de factoren zijn bindend voor alle (Gewezen) Deelnemers en Pensioengerechtigden van het Fonds.
Uitruil ouderdomspensioen in partnerpensioen
1. De (Gewezen) Deelnemer kan bij het einde van het deelnemerschap of op Pensioeningangsdatum ervoor kiezen een gedeelte van de aanspraak op ouderdomspensioen aan te wenden voor (het verhogen van) partnerpensioen.
2. De keuze geschiedt door middel van een keuzeformulier dat het Fonds op verzoek aan de (Gewezen) Deelnemer ter beschikking stelt. De (Gewezen) Deelnemer moet het keuzeformulier bij het einde van het deelnemerschap of ten minste drie maanden, maar niet eerder dan zes maanden vóór de Pensioeningangsdatum aan het Fonds, ondertekend door de (Gewezen) Deelnemer retourneren.
3. Het partnerpensioen zal na de uitruil nooit meer bedragen dan 70% van het ouderdomspensioen dat na de uitruil resteert.
4. Uitruil zoals bedoeld in lid 1 heeft geen betrekking op het verevende deel van een ouderdomspensioen zoals bedoeld in artikel 13.
5. Door uitruil zoals bedoeld in lid 1 wordt het ouderdomspensioen verlaagd op grond van uitruilfactoren opgenomen in bijlage 2.
Uitruil partnerpensioen in ouderdomspensioen
6. De (Gewezen) Deelnemer kan er op Pensioeningangsdatum voor kiezen (een gedeelte van) de aanspraak op (tijdelijk) partnerpensioen aan te wenden voor het verhogen van ouderdomspensioen.
7. De keuze geschiedt door middel van een keuzeformulier dat het Fonds op verzoek aan de (Gewezen) Deelnemer ter beschikking stelt. De (Gewezen) Deelnemer moet het keuzeformulier ten minste drie maanden, maar niet eerder dan zes maanden vóór de Pensioeningangsdatum aan het Fonds, ondertekend door zowel de (Gewezen) Deelnemer en - indien van toepassing - zijn Partner, retourneren.
8. Voor de (Gewezen) Deelnemer zonder Partner, wordt het (tijdelijk) partnerpensioen op de Pensioeningangsdatum uitgeruild voor een hoger ouderdompensioen conform uitruilfactoren zoals opgenomen in bijlage 2.
9. Door uitruil zoals bedoeld in lid 6 wordt het ouderdomspensioen verhoogd op grond van uitruilfactoren opgenomen in bijlage 2 en vervalt (gedeeltelijk) de aanspraak op (tijdelijk) partnerpensioen.
10. Bijzonder Partnerpensioen komt niet in aanmerking voor uitruil in de zin van dit artikel.
Vaststellen factoren
11. De uitruilfactoren voor uitruil zoals bedoeld in lid 5, 8 en 9 worden vastgesteld door het Bestuur op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid. Toekomstige wijzigingen van de factoren zijn bindend voor alle (Gewezen) Deelnemers van het Fonds.
Artikel 11 – Deeltijdpensioen
Keuze voor deeltijdpensioen
1. De Deelnemer heeft het recht om met deeltijdpensioen te gaan, mits de laatstelijk overeengekomen werktijd in verband met pensionering gelijktijdig minimaal evenredig wordt verminderd. De keuze van de Deelnemer om met deeltijdpensioen te gaan is eenmalig en kan niet door de Deelnemer of de Werkgever worden herroepen.
Ingang van het deeltijdpensioen
2. Het deeltijdpensioen kan niet eerder ingaan dan op de dag waarop de Deelnemer de 60-jarige leeftijd bereikt. Een verzoek om deeltijdpensioen wordt uitsluitend in behandeling genomen indien het verzoek ten minste drie maanden, maar niet eerder dan zes maanden vóór de gewenste pensioeningangsdatum van het deeltijdpensioen is ingediend bij het Bestuur.
3. Bij deeltijdpensioen wordt het ouderdomspensioen voor het deel dat ingaat berekend conform het bepaalde in artikel 9 over vervroeging van het ouderdomspensioen.
BIJZONDERE SITUATIES
Artikel 12 – Deeltijddeelnemers
1. De bijdrage voor de Deelnemer met Deeltijddienstverband wordt berekend over het Pensioenloon vermenigvuldigd met de Deeltijdfactor.
2. Het aantal Deelnemersjaren tijdens een Deeltijddienstverband wordt gecorrigeerd door vermenigvuldiging met de Deeltijdfactor.
3. Indien tijdens het Deeltijddienstverband het deelnemerschap eindigt wegens overlijden wordt:
• het partnerpensioen zoals bedoeld in artikel 6 lid 2;
• het tijdelijk partnerpensioen zoals bedoeld in artikel 6 lid 6;
• het wezenpensioen zoals bedoeld in artikel 8 lid 2; gecorrigeerd door vermenigvuldiging met de Deeltijdfactor.
4. Indien de Deelnemer of Gepensioneerde voorafgaand aan zijn overlijden dan wel bij het einde van zijn dienstverband een Deeltijddienstverband had, wordt het aanvullend partnerpensioen zoals bedoeld in artikel 7 gecorrigeerd door vermenigvuldiging met de Deeltijdfactor.
5. Indien tijdens het Deeltijddienstverband het dienstverband eindigt wegens Arbeidsongeschiktheid wordt voor de berekening van de hoogte van de premievrije pensioenopbouw wegens Arbeidsongeschiktheid zoals bedoeld in artikel 15 lid 1 over de jaren gelegen na de beëindiging van het deelnemerschap, uitgegaan van het te bereiken ouderdomspensioen overeenkomstig artikel 15 vermenigvuldigd met de Deeltijdfactor.
6. Het arbeidsongeschiktheidspensioen zoals bedoeld in artikel 16 dat toegekend wordt aansluitend aan een Deeltijddienstverband, wordt gecorrigeerd door vermenigvuldiging met de Deeltijdfactor.
7. Op verzoek van de Werkgever kan het Bestuur besluiten dat het bepaalde lid 1 tot en met 6 buiten toepassing blijft.
Artikel 13 – Pensioen en Scheiding
Ouderdomspensioen
1. In geval van echtscheiding, scheiding van tafel en bed of in geval van beëindiging van een geregistreerd Partnerschap vindt verevening van het tijdens het Partnerschap opgebouwde ouderdomspensioen plaats conform de Wet verevening pensioenrechten bij Scheiding.
2. Het bepaalde in lid 1 is niet van toepassing indien partijen verevening van pensioenrechten bij Scheiding hebben uitgesloten middels een daartoe bestemde akte.
3. In geval van beëindiging van het Partnerschap met de Aangemelde Partner kan het Bestuur het bepaalde in lid 1 toepassen, indien beide partijen dit zijn overeengekomen in het notarieel verleden samenlevingscontract dan wel in een notariële akte opgemaakt bij de beëindiging van het samenlevingscontract.
4. De kosten van de verevening kan het Bestuur in gelijke delen aan beide partijen in rekening brengen.
Bijzonder Partnerpensioen
5. Xx Xxxxxxx Partner(s) van de overleden (Gewezen) Deelnemer maakt aanspraak op Bijzonder Partnerpensioen en Bijzonder tijdelijk Partnerpensioen.
6. Het Bijzonder Partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op die waarin de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde overlijdt. Het bijzonder partnerpensioen eindigt op de laatste dag van de maand waarin de Gewezen Partner overlijdt. Het Bijzonder tijdelijk Partnerpensioen eindigt op de laatste dag van de maand waarin de Gewezen Partner overlijdt, maar uiterlijk op de AOW-leeftijd van de Gewezen Partner.
7. Het Bijzonder (tijdelijk) Partnerpensioen is gelijk aan het (tijdelijk) partnerpensioen dat zou zijn verkregen indien de deelneming zou zijn geëindigd op de Scheidingsdatum, verminderd met al eerder toegekend(e) Bijzonder (tijdelijk) Partnerpensioen(en). Indien de Scheidingsdatum ligt na de datum waarop de deelneming is geëindigd, treedt de beëindigingsdatum voor de toepassing van dit artikel voor de Scheidingsdatum in de plaats.
8. Het Fonds informeert de Gewezen Partner over de hoogte van de aanspraak op Bijzonder (tijdelijk) Partnerpensioen.
9. Het bepaalde in dit artikel kan door beide partners worden uitgesloten middels een daartoe bestemde akte. Deze akte is slechts geldig indien aan deze akte een verklaring van het Fonds is gehecht, dat het bereid is een uit de afwijking voortvloeiend pensioenrisico te dekken.
10. Indien de Gewezen Partner met een recht op Bijzonder (tijdelijk) Partnerpensioen eerder overlijdt dan de (Gewezen) Deelnemer of de Gepensioneerde, dan vervalt het Bijzonder (tijdelijk) Partnerpensioen aan het fonds.
Artikel 14 – Onbetaald verlof
1. Bijdragen zijn (deels) niet verschuldigd en pensioenaanspraken worden (deels) niet verworven over tijdvakken waarin de Deelnemer (gedeeltelijk) onbetaald verlof geniet, waaronder begrepen een sabbatical of ouderschapsverlof. Indien en voor zover over deze tijdvakken de bijdragen door de Werkgever worden voldaan, worden over deze tijdvakken alsnog pensioenaanspraken toegekend.
2. In uitzondering op lid 1 geldt dat indien een Deelnemer onbetaald verlof in de vorm van levensloop geniet, de pensioenopbouw wordt voortgezet conform het bepaalde in dit pensioenreglement. Hierbij gelden de volgende uitgangspunten:
• voor het bepalen van de Pensioengrondslag, wordt uitgegaan van het Pensioenloon, onmiddellijk voorafgaand aan het moment waarop het levensloop verlof wordt opgenomen;
• dit Pensioenloon zal jaarlijks worden aangepast aan de algemene loonsverhoging zoals die voor de Deelnemers van toepassing is;
• vervolgens wordt, analoog aan het bepaalde in artikel 12, het aantal Deelnemersjaren tijdens de periode van levensloop verlof gecorrigeerd door vermenigvuldiging met een factor waarvan de teller wordt gevormd door het levensloopsaldo en de noemer door het loon, onmiddellijk voorafgaand aan het moment waarop het levensloop verlof wordt opgenomen;
• de voortgezette opbouw wordt gemaximeerd tot de opbouw die behoort bij een Deelnemersperiode van 2,1 jaar.
3. Het opnemen van onbetaald verlof zoals bedoeld in lid 1 is tot een tijdvak van maximaal 18 maanden niet van invloed op de risicodekking van het (tijdelijk) partnerpensioen en aanvullend partnerpensioen.
Artikel 15 – Premievrije pensioenopbouw bij Arbeidsongeschiktheid
1. Een Deelnemer die tijdens het deelnemerschap ziek is geworden en vervolgens bij of na de (gedeeltelijke) beeïndiging van het dienstverband recht heeft of krijgt op een uitkering krachtens de WIA naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 35% of meer wegens die ziekte, heeft, naar rato van het arbeidsongeschiktheidspercentage, recht op premievrije pensioenopbouw overeenkomstig de onderstaande tabel:
Arbeidsongeschiktheids- percentage: | Pensioenopbouw voortgezet voor: |
35% tot 45% | 40% |
45% tot 55% | 50% |
55% tot 65% | 60% |
65% tot 80% | 75% |
80% tot 100% | 100% |
2. De premievrije pensioenopbouw vangt aan op de dag waarop de gewezen Werknemer ononderbroken recht krijgt op een uitkering ingevolge de WIA naar een Arbeidsongeschiktheid van 35% of meer in de zin van die wet en zijn dienstverband (gedeeltelijk) is beeïndigd.
3. De premievrije pensioenopbouw, zoals bedoeld in lid 1, vindt plaats op basis van de Pensioengrondslag zoals die van toepassing was op 1 januari voorafgaande aan de datum van beëindiging van het deelnemerschap als ware er geen sprake van ziekte. Deze Pensioengrondslag wordt jaarlijks geïndexeerd met de stijging van de consumentenprijsindex (CPI-Alle Huishoudens-afgeleid) zoals vastgesteld door het CBS.
4. De Deelnemer die bij aanvang deelname ziek of (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt is, heeft geen recht op premievrije pensioenopbouw, tenzij de mate van Arbeidsongeschiktheid toeneemt. Indien de mate van Arbeidsongeschiktheid tijdens het deelnemerschap toeneemt dan heeft de Deelnemer recht op premie- vrije pensioenopbouw naar de mate de toename van Arbeidsongeschiktheid.
5. Indien het percentage van de Arbeidsongeschiktheid wordt verhoogd respectievelijk indien dit percentage na te zijn verlaagd tot beneden 35%, wordt verhoogd tot 35% of meer, vindt de premievrije pensioenopbouw volgens het alsdan van toepassing zijnde percentage slechts plaats, indien en voor zover volgens een door het Bestuur aan te wijzen medicus, een direct oorzakelijk verband bestaat met de op het tijdstip van beëindiging van het deelnemerschap bestaande Arbeidsongeschiktheid.
6. Indien het percentage van de Arbeidsongeschiktheid na beëindiging van het dienstverband bij de Werk- gever wordt verhoogd dan wel verlaagd, respectievelijk, indien dit percentage na te zijn verlaagd tot bene- den 35%, wordt verhoogd tot 35% of meer, vindt de premievrije pensioenopbouw volgens het alsdan van toepassing zijnde percentage plaats voor zover dat percentage niet hoger is dan het percentage van de Arbeidsongeschiktheid zoals gold op het moment dat het dienstverband bij de Werkgever werd beëindigd.
7. Een verhoging of verlaging van het van toepassing zijnde percentage gaat in op de eerste dag van de maand volgend op die waarin het percentage van de Arbeidsongeschiktheid is gewijzigd.
8. De premievrije pensioenopbouw eindigt op de eerste van de volgende data:
a. op het moment dat geen recht meer bestaat op een uitkering ingevolge de WIA naar een Arbeidsongeschiktheid van 35% of meer in de zin van die wet;
b. de betrokkene de AOW-leeftijd bereikt;
c. wanneer de betrokkene de Pensioeningangsdatum bereikt voor zover deze eerder ligt dan de AOW-leeftijd; of
d. wanneer de betrokkene vóór het bereiken van de AOW-leeftijd overlijdt.
Artikel 16 – Arbeidsongeschiktheidspensioen
Aanspraak op arbeidsongeschiktheidspensioen
1. Een Deelnemer die tijdens het deelnemerschap ziek is geworden heeft na de beeïndiging van zijn dienstverband recht op een arbeidsongeschiktheidspensioen, indien:
• de gewezen Werknemer na zijn dienstverband ononderbroken recht heeft of krijgt op een uitkering ingevolge de WIA naar een Arbeidsongeschiktheid van 80% of meer in de zin van die wet wegens die ziekte, en
• zijn Pensioenloon uitgaat boven het maximumpremieloon op jaarbasis als bedoeld in artikel 17 lid 1 eerste volzin Wet financiering sociale verzekeringen (€ 54.614 - per 1 januari 2018).
2. De Deelnemer die bij aanvang deelname gedeeltelijk of volledig arbeidsongeschikt is, heeft geen recht op arbeidsongeschiktheidspensioen, tenzij de mate van Arbeidsongeschiktheid toeneemt als gevolg van een andere oorzaak dan de oorzaak die bij aanvang van het dienstverband de basis vormt van de op dat moment aanwezig recht op een WIA-uitkering. Het Bestuur kan de arbeidsongeschiktheidsuitkering afhan- kelijk stellen van een door Deelnemer te leveren bewijs dat de toename van de mate van Arbeidsonge- schiktheid het gevolg is van een andere oorzaak dan oorzaak die bij aanvang het dienstverband aanwezig was. Bij nalatigheid van de gerechtigde wordt de uitkering opgeschort.
Hoogte van het arbeidsongeschiktheidspensioen
3. Het jaarlijks arbeidsongeschiktheidspensioen bedraagt 70% van het Onafgetopt Pensioenloon, zoals dat van toepassing was op 1 januari voorafgaande aan de datum van beëindiging van het dienstverband voor zover dat Pensioenloon uitgaat boven het in lid 1 genoemde bedrag.
Ingang en einde van het arbeidsongeschiktheidspensioen
4. Het arbeidsongeschiktheidspensioen gaat in op de dag waarop de gewezen Werknemer ononderbroken recht krijgt op een uitkering ingevolge de WIA naar een Arbeidsongeschiktheid van 80% of meer in de zin van die wet en zijn dienstverband is beeïndigd.
5. Het arbeidsongeschiktheidspensioen eindigt op de laatste dag van de maand waarin:
a. geen recht meer bestaat op een uitkering ingevolge de WIA naar een Arbeidsongeschiktheid van 80% of meer in de zin van die wet;
b. de betrokkene de AOW-leeftijd bereikt;
c. de betrokkene de Pensioeningangsdatum bereikt voor zover deze eerder ligt dan de AOW- leeftijd; of
d. de betrokkene vóór het bereiken van de AOW-leeftijd overlijdt.
EINDE DEELNEMERSCHAP
Artikel 17 – Aanspraken bij beëindiging van het deelnemerschap
1. Indien het deelnemerschap eindigt, anders dan door pensionering of overlijden, behoudt de Gewezen Xxxxxxxxx een premievrije aanspraak op ouderdomspensioen, op (tijdelijk) partnerpensioen en op wezenpensioen.
2. Indien het deelnemerschap eindigt, anders dan door pensionering of overlijden, vervalt het aanvullend partnerpensioen zoals bedoeld in artikel 7 en het recht op arbeidsongeschiktheidspensioen zoals bedoeld in artikel 16.
3. De onder lid 1 bedoelde premievrije aanspraak is gelijk aan de pensioenaanspraken die zijn opgebouwd in de periode tussen aanvang en einde deelnemerschap inclusief de verworven aanspraken op grond van waardeoverdracht zoals bedoeld in artikel 19 lid 1 en lid 4.
4. Het Fonds informeert de Gewezen Deelnemer over de hoogte van de premievrije aanspraken zoals bedoeld in artikel 39 van de Pensioenwet.
Artikel 18 – Afkoop van aanspraken
1. Het Fonds is bevoegd tot het afkopen van pensioenaanspraken voor zover de de pensioenaanspraak lager is dan de afkoopgrens zoals bedoeld in artikel 66 lid 1 Pensioenwet (€ 474,11 per jaar - per 1 januari 2018). Het fonds is bevoegd om:
a. ouderdomspensioen onder de afkoopgrens af te kopen twee jaar na einde van het deelnemerschap of indien eerder op de Pensioeningangsdatum;
b. (tijdelijk) partnerpensioen en wezenpensioen onder de afkoopgrens en fiscaal bovenmatig pensioen op de ingangsdatum af te kopen; en/of
c. Bijzonder Partnerpensioen onder de afkoopgrens af te kopen binnen 6 maanden na de melding van Scheiding.
2. Het Fonds neemt het bepaalde ter zake van afkoop bij of krachtens de Pensioenwet in acht.
3. Het Fonds stelt de afkoopsom vast op basis van de factoren in bijlage 3.
Artikel 19 – Waardeoverdracht
Inkomende waardeoverdracht
1. De Deelnemer dient de wens tot waardeoverdracht na aanvang van de deelneming in het Fonds schriftelijk aan het Fonds kenbaar te maken. In dat geval zal het Fonds de door de pensioenuitvoerder van de oude Werkgever aan het Fonds overgedragen waarde van pensioenaanspraken aanwenden voor het verwerven van pensioenaanspraken overeenkomstig hetgeen in de Pensioenwet en in dit pensioenreglement is bepaald. De waarde van de pensioenaanspraken wordt berekend volgens de krachtens de Pensioenwet vastgestelde procedure- en rekenregels.
Uitgaande waardeoverdracht
2. Bij individuele beëindiging van de deelneming, anders dan door overlijden of het bereiken van de Pensioeningangsdatum, zal op verzoek van de Gewezen Deelnemer de waarde van de pensioenaanspraken door het Fonds worden overgedragen aan de pensioenuitvoerder van de nieuwe Werkgever met inachtneming van de procedure- en rekenregels zoals gesteld bij of krachtens de Pensioenwet.
Collectieve overdracht bij liquidatie pensioenfonds
3. Het Fonds is verplicht tot collectieve waardeoverdracht aan een andere pensioenuitvoerder bij liquidatie van het Fonds.
Waardeoverdracht in andere gevallen
4. In de andere in de Pensioenwet genoemde situaties is het Fonds bevoegd om mee te werken aan een waardeoverdracht.
5. Het Bestuur neemt het bepaalde ter zake van waardeoverdracht bij of krachtens de Pensioenwet in acht.
TOESLAGVERLENING
Artikel 20 – Voorwaardelijke toeslagen
1. Op de opgebouwde pensioenaanspraken van de Deelnemer kan jaarlijks toeslag worden verleend van maximaal de loonsverhogingen bij de werkgever, zijnde het gemiddelde van de loonstijgingen overeen- komstig de cao’s van SABIC Innovative Plastics B.V. en SABIC Limburg B.V. in de periode van 2 januari van het voorafgaande kalenderjaar tot en met 1 januari van het desbetreffende kalenderjaar. Het Bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenaanspraken worden aangepast.
2. Op
1. de pensioenrechten;
2. de aanspraken krachtens artikel 13 van de Gewezen Partner; en
3. de aanspraken op ouderdomspensioen, (tijdelijk) partnerpensioen voor de Partner en wezenpensioen voor de Kinderen van een Gewezen Deelnemer op wie het bepaalde in artikel 17 lid 1 onder a van toepassing is,
kan jaarlijks een toeslag worden verleend van maximaal de stijging van de consumentenprijsindex (CPI- Alle Bestedingen-afgeleid), zoals vastgesteld door het CBS. Bij de vaststelling van deze toeslag gaat het bestuur uit van het percentage waarmee de consumenten prijsindex in de laatst verstreken maand oktober is gestegen ten opzichte van het percentage in de maand oktober in het voorafgaande jaar. Het Bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenaanspraken en -rechten worden aangepast.
Financiering
3. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit het beleggingsrendement gefinancierd.
Toekenning toeslagverlening
4. Het Bestuur besluit alleen dan tot het verlenen van een toeslag indien en voor zover de financiële middelen dat naar het oordeel van het Bestuur toelaten. Toeslagverlening kan jaarlijks op en met ingang van 1 januari plaatsvinden op basis van het volgende beleid:
In de situatie dat:
a. de Beleidsdekkingsgraad van het Fonds lager is dan 110%, verleent het Bestuur geen toeslag;
b. de Beleidsdekkingsgraad van het Fonds hoger is dan 110% kan het Fonds een toeslag zoals be- doeld in lid 1 en 2 verlenen in de mate dat dit is toegestaan met inachtneming van het bepaalde in artikel 15 Besluit Financieel toetsingskader pensioenfondsen.
Wijzigen toeslagbeleid
5. Het Bestuur behoudt zich het recht voor om het toeslagenbeleid of onderdelen van het toeslagenbeleid als vastgelegd in de bepalingen van dit artikel aan te passen, in overeenstemming met de in de statuten omschreven formele vereisten terzake van reglementswijzigingen. Toekomstige wijzigingen in dit artikel zijn bindend voor alle (Gewezen) Deelnemers en Pensioengerechtigden van het Fonds.
Artikel 21 – Inhaaltoeslagverlening
1. Het bestuur kan inhaaltoeslagen verlenen om de in de laatste 10 kalenderjaren voorafgaand aan het moment van inhaaltoeslagverlening niet toegekende toeslagen zoals bedoeld in artikel 20 of in het verleden doorgevoerde vermindering van pensioenaanspraken en -rechten zoals bedoeld in artikel 23 lid 1 te compenseren, indien:
• die toeslagverlening geen gevolgen heeft voor de toeslagverlening in de toekomst overeenkomstig artikel 20 lid 4; en
• de Beleidsdekkingsgraad ten minste het niveau van het vereist eigen vermogen behoudt; Voor inhaaltoeslagverlening wordt ten hoogste een vijfde van het vermogen dat voor inhaaltoeslagverlening beschikbaar is, gebruikt. In afwijking van de eerste volzin van dit lid, worden de toeslagen die niet zijn toegekend vóór 1 januari 2008 buiten beschouwing gelaten.
2. Inhaaltoeslag zoals bedoeld in lid 1 wordt alleen verleend aan een (Gewezen) Deelnemer of Pensioengerechtigde voor zover zijn pensioenaanspraken en/of -rechten ook daadwerkelijk verminderd zijn zoals bedoeld in artikel 23 lid 1 dan wel dat aan de (Gewezen) Deelnemer of Pensioengerechtigde geen of minder toeslag zoals bedoeld in artikel 20 in het verleden is verleend.
3. De aan een (Gewezen) Deelnemer of Pensioengerechtigde te verlenen inhaaltoeslag zoals bedoeld in lid 1 wordt uitgedrukt in een percentage van de in het verleden niet toegekende toeslagen en de doorgevoerde verminderingen. Het percentage in de vorige volzin wordt vastgesteld door op de datum van toekenning van de inhaaltoeslag het voor inhaaltoeslagverlening beschikbare vermogen zoals bedoeld in lid 1 te delen door de waarde van de in het verleden niet-verleende toeslagen en de waarde van de doorgevoerde verminderingen. Het percentage als bedoeld in de vorige volzin bedraagt nooit meer dan 100%.
4. Inhaaltoeslagen hebben effect op pensioenaanspraken en pensioenrechten per de datum waarop inhaaltoeslag verleend wordt. Inhaaltoeslagen worden niet met terugwerkende kracht nabetaald.
5. Het Bestuur behoudt zich het recht voor om het inhaaltoeslagenbeleid of onderdelen van het inhaaltoeslagenbeleid als vastgelegd in de bepalingen van dit artikel aan te passen, in overeenstemming met de in de statuten omschreven formele vereisten terzake van reglementswijzigingen. Toekomstige wijzigingen in dit artikel zijn bindend voor (Gewezen) Deelnemers en Pensioengerechtigden van het Fonds.
HOOFDSTUK 3 – OVERIGE BEPALINGEN
Artikel 22 – Fiscale bepalingen
1. In deze pensioenregeling kunnen niet méér pensioenaanspraken worden opgebouwd dan binnen het wettelijk kader van de Wet op de loonbelasting 1964 mogelijk is.
2. Indien komt vast te staan dat de pensioenregeling niet voldoet aan het bepaalde in de Wet op de loonbelasting 1964 zal de regeling onverwijld en met terugwerkende kracht conform artikel 19c Wet op de loonbelasting 1964 worden aangepast naar een krachtens deze wet aanvaardbaar niveau.
Artikel 23 – Beperkende bepalingen
Korting van pensioenaanspraken en -rechten
1. Het Fonds kan besluiten de pensioenaanspraken en -rechten te verminderen indien:
• het Fonds 5 achtereenvolgende jaren niet voldoet aan de bij of krachtens artikel 131 Pensioenwet gestelde eisen ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen dan wel dat het fonds niet in staat is binnen 10 jaar aan de bij of krachtens artikel 132 Pensioenwet gestelde eisen ten aanzien van het vereist eigen vermogen te voldoen zonder dat de belangen van de (Gewezen) Deelne- mers, Pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de Werkgever onevenredig wor- den geschaad; en
• alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn inge- zet in het Herstelplan.
2. De in het vorige lid bedoelde vermindering van pensioenaanspraken en -rechten zal plaatsvinden in de vorm van een gelijke procentuele korting op alle opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten, met dien verstande dat, indien het kortingspercentage meer zou zijn dan 10%, het Bestuur zal onderzoeken of en in hoeverre er aanleiding is om dat deel van de korting dat voornoemde 10% overschrijdt, op een andere wijze te verdelen over de belanghebbenden bij het Fonds.
3. Indien de Beleidsdekkingsgraad van het Fonds 5 achtereenvolgende jaren ligt onder het niveau zoals bedoeld in artikel 131 Pensioenwet, zal het Fonds de pensioenaanspraken en –rechten verminderen om te voldoen aan het minimaal vereist eigen vermogen zoals bedoeld in artikel 131 Pensioenwet. De hierbij benodigde vermindering zal uitgespreid worden over een periode van maximaal 5 jaar.
4. Indien het Fonds op basis van het Herstelplan niet binnen 10 jaar aan artikel 132 Pensioenwet kan voldoen, zal het Fonds de pensioenaanspraken en –rechten tijdsevenredig verminderen met de conform het Herstelplan benodigde vermindering.
5. Ingeval het Fonds besluit tot korting van de pensioenaanspraken en -rechten informeert het Fonds de (Gewezen) Deelnemers, Pensioengerechtigden, Vakorganisaties en de Werkgever schriftelijk over het besluit tot vermindering van pensioenaanspraken en -rechten.
6. De vermindering, bedoeld in lid 1, kan op zijn vroegst worden gerealiseerd één maand nadat de (Gewezen) Deelnemers, Deelnemers, Pensioengerechtigden, Vakorganisaties, de Werkgever en toezichthouder hierover geïnformeerd zijn.
Korting pensioenopbouw
7. Indien op enig moment blijkt dat de over het verstreken deel van de looptijd van de uitvoeringsovereenkomst conform de Uitvoeringsovereenkomst betaalde cumulatieve bijdrage, lager dreigt te worden dan de door het Fonds over diezelfde periode conform de ABTN cumulatief berekende (gedempte) kostendekkende premie, kan het Bestuur besluiten om de toekomstige opbouw van pensioenaanspraken zodanig te verlagen, dat er van het hiervoor bedoelde tekort (bijdragetekort) geen sprake zal zijn. Het Bestuur kan slechts besluiten om van de hiervoor bedoelde verlaging af te zien, indien:
• de technische voorziening en het vereist eigen vermogen volledig door waarden zijn gedekt;
• en de voorwaardelijke toeslagen zoals bedoeld in artikel 20 in de laatste 10 jaar zijn verleend en ook in de toekomst kunnen worden verleend; en
• alle verminderingen van de pensioenaanspraken en –rechten in de laatste 10 jaar zoals bedoeld in lid 1 overeenkomstig artikel 21 zijn ingehaald.
Het Bestuur kan pas besluiten tot een vermindering van de pensioenopbouw zoals hierboven bedoeld, nadat het Bestuur de Werkgever en Vakorganisaties van de voorgenomen vermindering in kennis heeft gesteld.
8. Het Fonds informeert de Deelnemers, Vakorganisaties en de Werkgever schriftelijk over het besluit tot vermindering zoals bedoeld in lid 7.
Artikel 24 – Algemene bepalingen
1. Toekenning van pensioen geschiedt op schriftelijke aanvraag. Bij deze aanvraag moeten de door het Bestuur nodig geachte bescheiden worden overgelegd. Het Bestuur is bevoegd een pensioenuitkering uit eigen beweging toe te kennen, indien de aanvraag om pensioen achterwege is gebleven. Degene aan wie een pensioen is toegekend ontvangt hiervan een opgave.
2. De Gepensioneerde of Pensioengerechtigde die woonachtig is in het buitenland dient jaarlijks een "bewijs van in-leven-zijn" aan het Fonds te zenden. Bij nalatigheid wordt de uitkering opgeschort. In de gevallen waarin het Bestuur zich op andere wijze heeft overtuigd van het feit dat betrokkene nog in leven is, kan het toezenden van een "bewijs van in-leven-zijn" achterwege blijven.
3. De (Gewezen) Deelnemers en Pensioengerechtigden zijn verplicht om het Fonds opgave te doen van de wijzigingen met betrekking tot kinderen en scheiding.
4. De pensioenen worden giraal in euro’s uitbetaald. Voor zover aan de betaling overmakingskosten zijn verbonden, kunnen deze kosten op de uitkering in mindering worden gebracht.
5. De pensioenen worden in gelijke termijnen aan het einde van iedere maand uitgekeerd.
6. De uitbetaling van pensioenen en van andere (rest-)uitkeringen geschiedt aan de Pensioengerechtigde of aan diens wettelijke vertegenwoordiger, dan wel onder overlegging van een bewijs van machtiging aan diens gemachtigde.
De uitbetaling van het wezenpensioen voor de minderjarige Kinderen geschiedt aan de vader of moeder of aan degene die, naar het oordeel van het Bestuur, de zorg voor de opvoeding van het Kind op zich heeft genomen.
7. Ten onrechte genoten uitkeringen moeten worden terugbetaald.
8. Indien het pensioen voor zover ingevolge dit reglement verworven over de jaren na beëindiging van het dienstverband ingevolge het bepaalde in artikel 15 lid 1, tezamen met het pensioen dat betrokkene over die jaren elders op grond van een arbeidsverhouding heeft verkregen, uitgaan boven het pensioen dat in- gevolge dit reglement bij continuering van het deelnemerschap zou zijn opgebouwd wordt het meerdere in mindering gebracht op het pensioen toegekend op grond van het bepaalde in artikel 15 lid 1.
9. Het recht op partnerpensioen, tijdelijk partnerpensioen, aanvullend partnerpensioen en/of het wezenpensioen gaat voor die belanghebbende verloren, door wiens opzettelijke toedoen de (Gewezen) Deelnemer overlijdt.
Artikel 25 – Informatieverplichtingen
Informatieverplichtingen van de Deelnemer
1. De (Gewezen) Deelnemer of Pensioengerechtigde is verplicht om die gegevens aan het Fonds te verstrekken die het Bestuur noodzakelijk acht voor een goede uitvoering van de pensioenregeling en is tevens verplicht mee te werken aan een nader onderzoek door of namens het Fonds ter verificatie van de door hem verstrekte gegevens.
2.Bij weigering of bij onjuiste inlichtingen worden de pensioenaanspraken naar de eisen van redelijkheid en billijkheid door het Bestuur vastgesteld.
Informatieverplichtingen van het Fonds
3. Het Fonds informeert de (Gewezen) Xxxxxxxxx, (Gewezen) Partner en/of de Pensioengerechtigde over de pensioenregeling. Op verzoek van de belanghebbende verstrekt het Fonds het geldende pensioenreglement en uitvoeringsovereenkomst, het bestuursverslag en de jaarrekening van het Fonds en alle overige informatie die de Pensioenwet of daarop berustende wet- en regelgeving voorschrijft.
4. De Deelnemer wordt binnen drie maanden na de start van de verwerving van pensioenaanspraken door het Fonds geïnformeerd over de kenmerken van de pensioenregeling, de uitvoering van de pensioenregeling en over pensoonlijke omstandigheden die een actie van de deelnemer kunnen vergen volgens het bij of krachtens de Pensioenwet bepaalde. Het Fonds is niet verplicht deze informatie te verstrekken, indien de Deelnemer binnen 6 maanden na het einde van de deelneming wederom als Deelnemer wordt aangemeld. In dat geval volstaat een schriftelijke mededeling aan de Deelnemer over de aanmelding, over relevante tussentijdse wijzigingen en over de mogelijkheid om het gewijzigde pensioenreglement op te vragen bij het Fonds.
5. Aan de Deelnemer wordt jaarlijks een schriftelijke opgave gedaan van de opgebouwde pensioenaanspraken, de te bereiken pensioenaanspraken en de aan het voorafgaande kalenderjaar toe te rekenen waardeaangroei van pensioenaanspraken overeenkomstig artikel 3.127 van de Wet Inkomstenbelasting 2001 en de daarop berustende bepalingen. Tevens wordt de Deelnemer jaarlijks geïnformeerd over de voorwaardelijke toeslagverlening en de eventuele vermindering van pensioenaanspraken en -rechten.
6. Aan de Gewezen Deelnemer wordt na het einde van zijn deelneming een opgave verstrekt van zijn opgebouwde pensioenaanspraken. Tevens ontvangt de Gewezen Deelnemer informatie over de toeslagverlening, en alle overige informatie die de Pensioenwet of daarop berustende wet- en regelgeving voorschrijft. Aan de Gewezen Deelnemer wordt ten minste één keer in de 5 jaar een opgave verstrekt van zijn opgebouwde pensioenaanspraken en informatie over de voorwaardelijke toeslagverlening.
7. Aan de Gewezen Partner die een aanspraak op bijzonder partnerpensioen verkrijgt, verstrekt het Fonds een opgave van de opgebouwde pensioenaanspraken op partnerpensioen, informatie over de toeslagverlening en informatie die voor de Gewezen Partner specifiek van belang is. Aan de Gewezen Partner wordt voorts ten minste één keer in de vijf jaar een opgave van de opgebouwde aanspraken op partnerpensioen en informatie over de voorwaardelijke toeslagverlening verstrekt.
8. Aan de Pensioengerechtigde wordt jaarlijks een opgave verstrekt van de pensioenuitkering en de opgebouwde pensioenaanspraken op nabestaandenpensioen. Tevens wordt de Pensioengerechtigde geïnformeerd over de voorwaardelijke toeslagverlening.
9. Het Bestuur kan de schriftelijke opgaves zoals bedoeld in dit artikel te allen tijde herzien, behoudens datgene waarop de Deelnemer recht heeft krachtens de reglementen van het Fonds. Van een dergelijke herziening wordt aan de Deelnemer een schriftelijke opgave gedaan. Laatstgenoemde opgave kan tevens worden herzien.
Artikel 26 – Xxxxxxxx & Geschillen
Voor geschillen is er een geschillenprocedure en voor klachten is er een klachtenprocedure bij het Fonds die is neergelegd in de Regeling Klachten & Geschillen.
Artikel 27 – Inwerkingtreding
Dit reglement is in werking getreden op 1 januari 2006 en vervangt met inachtneming van de hierna opgenomen overgangsbepalingen het vorige pensioenreglement dat hiermee vervallen is. Dit reglement is laatstelijk gewijzigd op 15 december 2017, bekrachtigd in de bestuursvergadering van 30 maart 2018 en treedt met terugwerkende kracht in werking op 1 januari 2018. Dit reglement vervangt het gewijzigde reglement d.d. 1 juli 2017 (kenmerk: 2017-000141).
HOOFDSTUK 4 - OVERGANGSBEPALINGEN
De artikelnummers waarnaar in dit hoofdstuk wordt verwezen zijn de artikelen van het pensioenreglement zoals dat gold op het moment dat de betreffende overgangsbepaling werd vastgesteld. Deze artikelnummers hoeven dan ook niet te corresponderen met de artikelnummers in de overige hoofstukken van dit reglement.
Artikel 28 – Overgangsbepalingen SABIC Limburg B.V. 2005
Extra aanspraken gedurende 15 jaar voor Deelnemers per 31 december 2005 die zijn geboren na 1949 in verband met vervallen PPS-regeling
1. Voor degene die is geboren na 1949 en die op 31 december 2005 Xxxxxxxxx was aan de op dat moment geldende pensioenregeling van het Fonds, geldt het volgende:
Ter aanvulling van de uit dit reglement voortvloeiende aanspraken worden – voor zover dit binnen de fiscale grenzen tot de mogelijkheden behoort - over de diensttijd gelegen vóór 1 januari 2006 extra aanspraken toegekend. Deze aanspraken worden zodanig berekend dat hierdoor een extra aanspraak op ouderdomspensioen en partnerpensioen ontstaat die actuarieel gelijkwaardig is aan het positieve verschil (a-b) van:
a. de contante waarde per 1 januari 2006 van het totaal aan PPS-premie, dat betrokkene van die datum tot het bereiken van de 62-jarige leeftijd nog zou hebben moeten betalen voor een PPS- uitkering van 75% vanaf 62 jaar, uitgaande van het premiepercentage dat voor hem gold, c.q. zou hebben gegolden bij deelname aan de PPS-regeling vanaf het moment dat deelname daaraan voor betrokkene mogelijk was, echter met een maximum van 4%; en
b. de contante waarde van de extra aanspraken op ouderdomspensioen en partnerpensioen die tot het bereiken van de 62-jarige leeftijd zullen worden opgebouwd over het verschil tussen de Franchisebedragen genoemd in artikel 36, lid 5 en artikel 1, lid 18.
De aldus berekende extra aanspraken zullen per 1 januari 2006 rechtevenredig worden toegekend gedurende een tijdvak van 15 jaar, met dien verstande dat dit tijdvak voor diegenen die op 1 januari 2006 ouder zijn dan 45 jaar zal worden vastgesteld op de periode die bij hen gelegen is tussen 1 januari 2006 en het bereiken van de 60-jarige leeftijd. Bij tussentijdse beëindiging van het dienstverband stopt de toekenning van de berekende extra aanspraken.
Op de ingevolge het voorafgaande toegekende en nog toe te kennen extra aanspraken is het bepaalde in artikel 5 lid 5 van overeenkomstige toepassing.
Einde deelnemerschap
2. Voor degene die op 31 december 2005 Deelnemer was en sedertdien onafgebroken Deelnemer is geweest wordt voor de toepassing van het bepaalde in artikel 2, lid 2, sub a onder Pensioeningangsdatum verstaan de Pensioeningangsdatum zoals die zou zijn vastgesteld op grond van het reglement dat laatstelijk vóór 1 januari 2006 op betrokkene van toepassing was.
Het bepaalde in de vorige volzin is van overeenkomstige toepassing voor degene die op 31 december 2005 Deelnemer was en sedertdien onafgebroken Deelnemer is geweest, die onmiddellijk aansluitend aan het dienstverband met de Werkgever recht heeft op een tot de SABIC arbeidsvoorwaarden te rekenen uitkering of daarop aansluitend pensioen.
Artikel 29 – Overgangsbepalingen SABIC Limburg B.V. 2010
Gewezen Deelnemers en rechthebbenden op 31 december 2010
1. Dit pensioenreglement is niet van toepassing op de Gewezen Deelnemer, (1) die vóór 1 januari 2011 reeds recht heeft op voortzetting van de pensioenopbouw wegens Arbeidsongeschiktheid en (2) de rechthebbende die reeds op 31 december 2010 ten laste van het Fonds premievrije pensioenaanspraken
(3) dan wel een ingegaan pensioen had verworven. Op hen blijft het pensioenreglement van toepassing dat (1) laatstelijk voor aanvang van de premievrije doorbouw, respectievelijk (2) voor toekenning van de premievrije pensioenaanspraken, respectievelijk (3) voor toekenning van het pensioen op hen van toepassing was, echter met dien verstande dat:
a. de toekomstige verhogingen van hun pensioenaanspraken en pensioen uitsluitend worden vastgesteld conform het bepaalde in of bij artikel 20; en
b. indien het Fonds gezien de Beleidsdekkingsgraad niet voldoet aan de bij of krachtens artikel 131 Pensioenwet gestelde eisen ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen of de bij of krachtens artikel 132 Pensioenwet gestelde eisen ten aanzien van het vereist eigen vermogen, het bepaalde in artikel 23, leden 1 tot en met 6 eveneens op hen van toepassing is.
Overgang naar middelloonregeling voor Deelnemers op 1 januari 2011
2. Voor degene op wie op 1 januari 2011 als Deelnemer dit pensioenreglement van toepassing is geworden, worden de op grond van de voorwaardelijke eindloonregeling van het voorafgaande pensioenreglement opgebouwde aanspraken, voor zover van toepassing rekening houdend met het bepaalde in artikel 36, leden 2 tot en met 6 van het laatstelijk vóór 1 januari 2011 geldende reglement, geacht te zijn opgebouwd op grond van de middelloonregeling van dit reglement.
Extra aanspraken gedurende 15 jaar voor Deelnemers per 31 december 2005 die zijn geboren na 1949 in verband met vervallen PPS-regeling (Aanpassing artikel 28, lid 1 overgangsbepalingen 2005)
3. Voor degene die is geboren na 1949 en die op 31 december 2005 Xxxxxxxxx was aan de op dat moment geldende pensioenregeling van het Fonds, geldt het volgende:
Ter aanvulling van de uit dit reglement voortvloeiende aanspraken worden – voor zover dit binnen de fiscale grenzen tot de mogelijkheden behoort - over de diensttijd gelegen voor 1 januari 2006 extra aanspraken toegekend. Deze aanspraken worden zodanig berekend dat hierdoor een extra aanspraak op ouderdomspensioen en partnerpensioen ontstaat die actuarieel gelijkwaardig is aan het positieve verschil (a-b) van:
a) de contante waarde per 1 januari 2006 van het totaal aan PPS-premie, dat betrokkene van die datum tot het bereiken van de 62-jarige leeftijd nog zou hebben moeten betalen voor een PPS- uitkering van 75% vanaf 62 jaar, uitgaande van het premiepercentage dat voor hem gold, c.q. zou hebben gegolden bij deelname aan de PPS-regeling vanaf het moment dat deelname daaraan voor betrokkene mogelijk was, echter met een maximum van 4%; en
b) de contante waarde van de extra aanspraken op ouderdomspensioen en partnerpensioen die tot het bereiken van de 62-jarige leeftijd zullen worden opgebouwd over het verschil tussen de Franchisebedragen genoemd in artikel 39 en artikel 1 van het pensioenreglement zoals dat gold vóór 1 juli 2014.
De aldus berekende extra aanspraken zullen per 1 januari 2006 rechtevenredig worden toegekend gedurende een tijdvak van 15 jaar, met dien verstande dat:
• dit tijdvak voor diegenen die op 1 januari 2006 ouder zijn dan 45 jaar zal worden vastgesteld op de periode die bij hen gelegen is tussen 1 januari 2006 en het bereiken van de 60-jarige leeftijd; en
• voor zover in afwijking van het bepaalde in artikel 36, lid 6 van het laatstelijk vóór 1 januari 2011 geldende reglement, de aanspraken die op grond van die bepaling zouden worden toegekend in de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2015 zullen worden toegekend op 1 januari 2011.
• Bij tussentijdse beëindiging van het dienstverband stopt de toekenning van de berekende extra aanspraken.
• Op de ingevolge het voorafgaande toegekende en nog toe te kennen extra aanspraken is het bepaalde in artikel 20, lid 1 van overeenkomstige toepassing.
BIJLAGE 1 – Pensioenloon
Voor: SABIC Limburg B.V. SABIC Europe B.V. SABIC Capital B.V. | Voor: SABIC Innovative Plastics B.V. SABIC Global Technologies B.V. |
Pensioengevende loonbestanddelen - gebaseerd op de CAO SABIC Limburg - die geacht worden te behoren tot het vaste jaarinkomen: • het salaris, dat wil zeggen het (schaal)salaris zoals bedoeld in artikel 20 CAO danwel het salaris zoals bedoeld in artikel 22 CAO, overgangsbepaling beoordeling danwel het salaris ivm een excellente performance zoals bedoeld in artikel 21 lid 9 CAO; • de jaaruitkering (artikel 24 CAO); • de toeslag voor ploegendienst (artikel 28 CAO); • de gemiddelde feestdagvergoeding voor het werken volgens continudienst-rooster (artikel 29 CAO); • de toeslag voor blijvende plaatsing in wachtdienst (artikel 31 CAO); • de toeslagen ingevolge de bijbetalingsregeling (bijlage 3 CAO); • de WAO-uitkering c.q. de WIA-uitkering (inclusief vakantie-uitkering); • garantietoeslag en garantie-inkomen inzake de compensatieregeling langdurige Arbeidsongeschiktheid (bijlage 4 CAO) rekening houdend met de vermindering zoals bedoeld in artikel 45, lid 10; • de toeslagen welke voor rekening van de Werkgever worden toegekend bij tewerkstelling in WSW-verband (voor medewerkers die tot 1 april 2006 met WSW-ontslag zijn gegaan). Voor Werknemers op wie de cao van SABIC Limburg B.V. van toepassing is, geldt in aanvulling op de bovenstaande opsomming dat het totaal aan daadwerkelijk uitgekeerde persoonlijk budget en/of het daadwerkelijk uitgekeerd verlof tot maximaal 24% van het maandinkomen (5 dagen) per jaar als pensioengevend loonbestanddeel wordt aangemerkt. | Pensioengevende loonbestanddelen die geacht worden te behoren tot het vaste jaarinkomen: • Salaris (12 x maandsalaris), vermeerderd met 13e maand en vakantiegeld • Ploegentoeslag • Persoonlijke toeslag • Afbouw ploegentoeslag |
BIJLAGE 2 – Factoren/percentages m.b.t. individuele keuzemogelijkheden
Met betrekking tot een aantal individuele keuzemogelijkheden, is in het reglement vastgelegd hoe het bestuur de factoren/percentages voor de desbetreffende keuzemogelijkheden vaststelt. Het Fonds beperkt, wanneer noodzakelijk, de keuzemogelijkheden van een (gewezen) deelnemer tot hetgeen fiscaal maximaal is toegestaan.
De factoren in deze bijlage worden vastgesteld door het Bestuur op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid. Toekomstige wijzigingen van de factoren zijn bindend voor alle (Gewezen) Deelnemers en Pensioengerechtigden van het Fonds.
Factor/percentage zoals bedoeld in artikel 9, lid 6: Vervroeging en uitstel van het ouderdomspensioen
In navolgende tabel is vermeld met welke percentages het Fonds de opgebouwde aanspraken op levenslang ouderdomspensioen (pensioenleeftijd 67 jaar) vermenigvuldigt bij eerdere / latere ingang van de uitkering.
Gewenste Ingangsdatum pensioen
De per ingangsdatum opgebouwde aanspraak vermenigvuldigen met:
Gewenste Ingangsdatum pensioen
De per ingangsdatum opgebouwde aanspraak vermenigvuldigen met:
jaren | maanden | jaren | maanden | ||
60 | 0 | 68,85% | 63 | 0 | 80,20% |
60 | 1 | 69,14% | 63 | 1 | 80,55% |
60 | 2 | 69,42% | 63 | 2 | 80,91% |
60 | 3 | 69,71% | 63 | 3 | 81,27% |
60 | 4 | 70,00% | 63 | 4 | 81,63% |
60 | 5 | 70,29% | 63 | 5 | 81,99% |
60 | 6 | 70,58% | 63 | 6 | 82,36% |
60 | 7 | 70,87% | 63 | 7 | 82,72% |
60 | 8 | 71,17% | 63 | 8 | 83,09% |
60 | 9 | 71,46% | 63 | 9 | 83,46% |
60 | 10 | 71,76% | 63 | 10 | 83,84% |
60 | 11 | 72,06% | 63 | 11 | 84,21% |
61 | 0 | 72,36% | 64 | 0 | 84,59% |
61 | 1 | 72,66% | 64 | 1 | 84,97% |
61 | 2 | 72,97% | 64 | 2 | 85,35% |
61 | 3 | 73,28% | 64 | 3 | 85,74% |
61 | 4 | 73,59% | 64 | 4 | 86,13% |
61 | 5 | 73,90% | 64 | 5 | 86,52% |
61 | 6 | 74,21% | 64 | 6 | 86,92% |
61 | 7 | 74,53% | 64 | 7 | 87,31% |
61 | 8 | 74,85% | 64 | 8 | 87,71% |
61 | 9 | 75,16% | 64 | 9 | 88,11% |
61 | 10 | 75,49% | 64 | 10 | 88,51% |
61 | 11 | 75,81% | 64 | 11 | 88,92% |
62 | 0 | 76,13% | 65 | 0 | 89,33% |
62 | 1 | 76,46% | 65 | 1 | 89,74% |
62 | 2 | 76,79% | 65 | 2 | 90,15% |
62 | 3 | 77,12% | 65 | 3 | 90,57% |
62 | 4 | 77,46% | 65 | 4 | 90,99% |
62 | 5 | 77,79% | 65 | 5 | 91,41% |
62 | 6 | 78,13% | 65 | 6 | 91,84% |
62 | 7 | 78,47% | 65 | 7 | 92,27% |
62 | 8 | 78,81% | 65 | 8 | 92,70% |
62 | 9 | 79,16% | 65 | 9 | 93,13% |
62 | 10 | 79,50% | 65 | 10 | 93,57% |
62 | 11 | 79,85% | 65 | 11 | 94,01% |
66 | 0 | 94,45% | 69 | 0 | 112,97% |
66 | 1 | 94,89% | 69 | 1 | 113,57% |
66 | 2 | 95,34% | 69 | 2 | 114,18% |
66 | 3 | 95,80% | 69 | 3 | 114,80% |
66 | 4 | 96,25% | 69 | 4 | 115,43% |
66 | 5 | 96,71% | 69 | 5 | 116,06% |
66 | 6 | 97,17% | 69 | 6 | 116,69% |
66 | 7 | 97,63% | 69 | 7 | 117,34% |
66 | 8 | 98,10% | 69 | 8 | 117,99% |
66 | 9 | 98,57% | 69 | 9 | 118,65% |
66 | 10 | 99,04% | 69 | 10 | 119,32% |
66 | 11 | 99,52% | 69 | 11 | 119,99% |
67 | 0 | 100,00% | 70 | 0 | 120,67% |
67 | 1 | 100,48% | 70 | 1 | 121,35% |
67 | 2 | 100,97% | 70 | 2 | 122,04% |
67 | 3 | 101,46% | 70 | 3 | 122,73% |
67 | 4 | 101,96% | 70 | 4 | 123,43% |
67 | 5 | 102,46% | 70 | 5 | 124,14% |
67 | 6 | 102,97% | 70 | 6 | 124,86% |
67 | 7 | 103,48% | 70 | 7 | 125,59% |
67 | 8 | 104,00% | 70 | 8 | 126,32% |
67 | 9 | 104,52% | 70 | 9 | 127,07% |
67 | 10 | 105,05% | 70 | 10 | 127,82% |
67 | 11 | 105,58% | 70 | 11 | 128,58% |
68 | 0 | 106,12% | 71 | 0 | 129,35% |
68 | 1 | 106,66% | 71 | 1 | 130,11% |
68 | 2 | 107,20% | 71 | 2 | 130,89% |
68 | 3 | 107,75% | 71 | 3 | 131,67% |
68 | 4 | 108,31% | 71 | 4 | 132,46% |
68 | 5 | 108,87% | 71 | 5 | 133,26% |
68 | 6 | 109,44% | 71 | 6 | 134,07% |
68 | 7 | 110,01% | 71 | 7 | 134,89% |
68 | 8 | 110,59% | 71 | 8 | 135,73% |
68 | 9 | 111,18% | 71 | 9 | 136,57% |
68 | 10 | 111,77% | 71 | 10 | 137,42% |
68 | 11 | 112,37% | 71 | 11 | 138,28% |
72 | 0 | 129,35% |
Factor/percentage zoals bedoeld in art. 9 lid 6: Variatie uitkeringen ouderdomspensioen
De pensioenregeling kent een keuzemogelijkheid voor variabele uitkeringshoogte van het levenslange ouderdomspensioen. De periode van uitkering wordt in tweeën gesplitst. De hoogte van de uitkering in de eerste periode (waarvan de duur vastligt) is verschillend van de hoogte van de uitkering in de tweede, direct aansluitende, levenslange periode. Voor het bepalen van mogelijke combinaties past het Fonds de volgende tabellen toe.
Pensioenleeftijd 60 jaar | Pensioenleeftijd 61 jaar | ||||||
periode 1 uitkering | duur (jaren) | dus tot | periode 2 uitkering | periode 1 uitkering | duur (jaren) | dus tot | periode 2 uitkering |
80% | 3 | 63 | 103,16% | 80% | 3 | 64 | 103,26% |
80% | 1 | 61 | 100,96% | 80% | 1 | 62 | 100,99% |
85% | 5 | 65 | 104,36% | 85% | 5 | 66 | 104,53% |
85% | 3 | 63 | 102,37% | 85% | 3 | 64 | 102,45% |
85% | 1 | 61 | 100,72% | 85% | 1 | 62 | 100,74% |
90% | 5 | 65 | 102,91% | 90% | 5 | 66 | 103,02% |
90% | 4 | 64 | 102,21% | 90% | 4 | 65 | 102,29% |
110% | 5 | 65 | 97,09% | 110% | 5 | 66 | 96,98% |
115% | 5 | 65 | 95,64% | 115% | 5 | 66 | 95,47% |
115% | 3 | 63 | 97,63% | 115% | 3 | 64 | 97,55% |
115% | 1 | 61 | 99,28% | 115% | 1 | 62 | 99,26% |
120% | 4 | 64 | 95,58% | 120% | 4 | 65 | 95,42% |
120% | 1 | 61 | 99,04% | 120% | 1 | 62 | 99,01% |
Pensioenleeftijd 62 jaar | Pensioenleeftijd 63 jaar | ||||||
periode 1 uitkering | duur (jaren) | dus tot | periode 2 uitkering | periode 1 uitkering | duur (jaren) | dus tot | periode 2 uitkering |
80% | 3 | 65 | 103,38% | 80% | 3 | 66 | 103,51% |
80% | 1 | 63 | 101,02% | 80% | 1 | 64 | 101,05% |
85% | 5 | 67 | 104,70% | 85% | 5 | 68 | 104,90% |
85% | 3 | 65 | 102,54% | 85% | 3 | 66 | 102,63% |
85% | 1 | 63 | 100,76% | 85% | 1 | 64 | 100,79% |
90% | 5 | 67 | 103,14% | 90% | 5 | 68 | 103,26% |
90% | 4 | 66 | 102,38% | 90% | 4 | 67 | 102,47% |
110% | 5 | 67 | 96,86% | 110% | 5 | 68 | 96,74% |
115% | 5 | 67 | 95,30% | 115% | 5 | 68 | 95,10% |
115% | 3 | 65 | 97,46% | 115% | 3 | 66 | 97,37% |
115% | 1 | 63 | 99,24% | 115% | 1 | 64 | 99,21% |
120% | 4 | 66 | 95,25% | 120% | 4 | 67 | 95,06% |
120% | 3 | 65 | 96,62% | 120% | 1 | 64 | 98,95% |
Pensioenleeftijd 64 jaar | Pensioenleeftijd 65 jaar | ||||||
periode 1 uitkering | duur (jaren) | dus tot | periode 2 uitkering | periode 1 uitkering | duur (jaren) | dus tot | periode 2 uitkering |
80% | 3 | 67 | 103,64% | 80% | 3 | 68 | 103,79% |
80% | 1 | 65 | 101,09% | 80% | 1 | 66 | 101,13% |
85% | 5 | 69 | 105,11% | 85% | 5 | 70 | 105,34% |
85% | 3 | 67 | 102,73% | 85% | 3 | 68 | 102,84% |
85% | 1 | 65 | 100,82% | 85% | 1 | 66 | 100,85% |
90% | 5 | 69 | 103,40% | 90% | 5 | 70 | 103,56% |
90% | 4 | 68 | 102,57% | 90% | 4 | 69 | 102,68% |
110% | 5 | 69 | 96,60% | 110% | 5 | 70 | 96,44% |
110% | 4 | 68 | 97,43% | 110% | 4 | 69 | 97,32% |
115% | 5 | 69 | 94,89% | 115% | 5 | 70 | 94,66% |
115% | 3 | 67 | 97,27% | 115% | 3 | 68 | 97,16% |
115% | 1 | 65 | 99,18% | 115% | 1 | 66 | 99,15% |
120% | 4 | 68 | 94,86% | 120% | 4 | 69 | 94,64% |
Pensioenleeftijd 66 jaar | Pensioenleeftijd 67 jaar | ||||||
periode 1 uitkering | duur (jaren) | dus tot | periode 2 uitkering | periode 1 uitkering | duur (jaren) | dus tot | periode 2 uitkering |
80% | 3 | 69 | 103,96% | 80% | 3 | 70 | 104,13% |
80% | 1 | 67 | 101,18% | 80% | 1 | 68 | 101,22% |
85% | 4 | 70 | 104,20% | 85% | 4 | 71 | 104,40% |
85% | 3 | 69 | 102,97% | 85% | 3 | 70 | 103,10% |
85% | 1 | 67 | 100,88% | 85% | 1 | 68 | 100,92% |
90% | 4 | 70 | 102,80% | 90% | 4 | 71 | 102,94% |
90% | 3 | 69 | 101,98% | 90% | 3 | 70 | 102,07% |
110% | 4 | 70 | 97,20% | 110% | 4 | 71 | 97,06% |
110% | 3 | 69 | 98,02% | 110% | 3 | 70 | 97,93% |
115% | 4 | 70 | 95,80% | 115% | 4 | 71 | 95,60% |
115% | 3 | 69 | 97,03% | 115% | 3 | 70 | 96,90% |
115% | 1 | 67 | 99,12% | 115% | 1 | 68 | 99,08% |
120% | 4 | 70 | 94,40% | 120% | 4 | 71 | 94,13% |
Factor/percentage zoals bedoeld in art. 10 lid 1: Uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen
Per € 100 ouderdomspensioen (OP67) wordt een partnerpensioen (PP) verkregen ter hoogte van de vermelde factor
Leeftijd | Factor OP67 |
18 | 368,32 |
19 | 364,46 |
20 | 360,69 |
21 | 357,06 |
22 | 353,54 |
23 | 350,11 |
24 | 346,81 |
25 | 343,61 |
26 | 340,49 |
27 | 337,43 |
28 | 334,36 |
29 | 331,38 |
30 | 328,46 |
31 | 325,56 |
32 | 322,75 |
33 | 319,98 |
34 | 317,25 |
35 | 314,61 |
36 | 312,00 |
37 | 309,40 |
38 | 306,85 |
39 | 304,34 |
40 | 301,91 |
41 | 299,53 |
42 | 297,22 |
43 | 294,99 |
44 | 292,85 |
45 | 290,79 |
46 | 288,81 |
47 | 286,93 |
48 | 285,24 |
49 | 283,73 |
50 | 282,41 |
51 | 281,29 |
52 | 280,44 |
53 | 279,85 |
54 | 279,54 |
55 | 279,51 |
56 | 279,85 |
57 | 280,48 |
58 | 281,53 |
59 | 282,97 |
60 | 284,72 |
61 | 286,91 |
62 | 289,45 |
63 | 292,39 |
64 | 295,78 |
65 | 299,58 |
66 | 303,90 |
67 | 308,79 |
Factor/percentage zoals bedoeld in art. 10 lid 7: uitruil partnerpensioen in ouderdomspensioen
Het opgebouwde (tijdelijk) partnerpensioen kan op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen geruild worden voor extra ouderdomspensioen. Per € 100 partnerpensioen en € 20 tijdelijk partnerpensioen wordt een ouderdomspensioen met pensioenrichtleeftijd 67 (OP67) verkregen ter hoogte van de vermelde factor.
Leeftijd | OP67 | Leeftijd | OP67 |
60 | 35,12 | 64 | 33,81 |
61 | 34,85 | 65 | 33,38 |
62 | 34,55 | 66 | 32,91 |
63 | 34,20 | 67 | 32,38 |
BIJLAGE 3 – Tabel afkoop kleine pensioenen
Afkoopwaarde per 100 euro ouderdomspensioen (OP), 100 euro partnerpensioen (PP) en 100 euro tijdelijk partnerpensioen (TPP)
Leeftijd | OP67 | PP | TPP |
18 | 627,83 | 170,46 | 21,87 |
19 | 642,59 | 176,31 | 22,82 |
20 | 657,67 | 182,34 | 23,77 |
21 | 673,06 | 188,50 | 24,71 |
22 | 688,77 | 194,82 | 25,64 |
23 | 704,79 | 201,31 | 26,57 |
721,13 | 207,93 | 27,46 | |
25 | 737,78 | 214,71 | 28,34 |
26 | 754,75 | 221,66 | 29,21 |
27 | 772,05 | 228,81 | 30,07 |
28 | 789,65 | 236,17 | 30,97 |
29 | 807,58 | 243,70 | 31,84 |
30 | 825,82 | 251,43 | 32,71 |
31 | 844,38 | 259,36 | 33,57 |
32 | 863,26 | 267,47 | 34,41 |
33 | 882,45 | 275,78 | 35,24 |
34 | 901,93 | 284,30 | 36,05 |
35 | 921,72 | 292,97 | 36,83 |
36 | 941,79 | 301,86 | 37,57 |
37 | 962,15 | 310,97 | 38,33 |
38 | 982,76 | 320,28 | 39,05 |
39 | 1.003,64 | 329,77 | 39,73 |
40 | 1.024,77 | 339,43 | 40,35 |
41 | 1.046,15 | 349,26 | 40,93 |
42 | 1.067,73 | 359,24 | 41,43 |
43 | 1.089,51 | 369,34 | 41,85 |
44 | 1.111,47 | 379,54 | 42,17 |
45 | 1.133,57 | 389,82 | 42,37 |
46 | 1.155,79 | 400,19 | 42,49 |
47 | 1.178,09 | 410,59 | 42,45 |
48 | 1.200,63 | 420,91 | 42,23 |
49 | 1.223,48 | 431,22 | 41,86 |
50 | 1.246,69 | 441,45 | 41,32 |
51 | 1.270,30 | 451,60 | 40,62 |
52 | 1.294,39 | 461,56 | 39,67 |
53 | 1.319,01 | 471,34 | 38,52 |
54 | 1.344,25 | 480,88 | 37,14 |
55 | 1.370,15 | 490,20 | 35,56 |
56 | 1.396,79 | 499,12 | 33,70 |
57 | 1.424,11 | 507,75 | 31,66 |
58 | 1.452,32 | 515,88 | 29,34 |
59 | 1.481,40 | 523,52 | 26,80 |
60 | 1.511,13 | 530,75 | 24,12 |
61 | 1.541,59 | 537,31 | 21,24 |
62 | 1.572,54 | 543,28 | 18,26 |
63 | 1.603,91 | 548,56 | 15,21 |
64 | 1.635,72 | 553,02 | 12,17 |
65 | 1.667,72 | 556,68 | 9,21 |
66 | 1.699,91 | 559,37 | 6,42 |
67 | 1.732,39 | 561,03 | 4,35 |
Bij afkoop van het partnerpensioen wordt ook het wezenpensioen afgekocht. De waarde van het wezenpensioen is vastgesteld als 2,0% van het de waarde van het partnerpensioen.