Verdrag bevattende het instrument bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika, ondertekend te Washington D.C. op 25 juni 2003, inzake...
Verdrag bevattende het instrument bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika, ondertekend te Washington D.C. op 25 juni 2003, inzake de toepassing van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika aangaande wederzijdse rechtshulp in strafzaken, ondertekend te ‘s-Gravenhage op 12 juni 1981
De Regering van Het Koninkrijk der Nederlanden en
de Regering van de Verenigde Staten van Amerika,
zijn het volgende overeengekomen:
Artikel 1.
Zoals voorzien in artikel 3, tweede lid, van de Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika, ondertekend te Washington
D.C. op 25 juni 2003 (hierna te noemen "de EU-VS-Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp), bevestigen de Regeringen van het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika dat het bilaterale verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika aangaande wederzijdse rechtshulp in strafzaken, ondertekend te ‘s-Gravenhage.op 12 juni 1981 (hierna te noemen het Rechtshulpverdrag van 1981) met betrekking tot de EU-VS-Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp in overeenstemming met het bepaalde in dit Instrument wordt toegepast onder de volgende voorwaarden:
a. Ingevolge artikel 4 van de EU-VS-Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp, wordt artikel 9bis, opgenomen in de bijlage bij dit Verdrag, toegepast ter aanvulling op de bepalingen van het Rechtshulpverdrag van 1981;
b. Ingevolge artikel 5 van de EU-VS-Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp, wordt artikel 9ter, opgenomen in de bijlage bij dit Verdrag, toegepast ter aanvulling op de bepalingen van het Rechtshulpverdrag van 1981;
c. Ingevolge artikel 6 van de EU-VS-Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp, worden de artikelen 9quater en 17, eerste lid, opgenomen in de bijlage bij dit Verdrag, toegepast ter aanvulling op de bepalingen van het Rechtshulpverdrag van 1981;
d. Ingevolge artikel 7 van de EU-VS-Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp, wordt artikel 14, tweede lid, opgenomen in de bijlage bij dit Verdrag, toegepast ter aanvulling op de bepalingen van het Rechtshulpverdrag van 1981;
e. Ingevolge artikel 8 van de EU-VS-Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp, wordt artikel 1, eerste lid, onder bis, opgenomen in de bijlage bij dit Verdrag, toegepast ter aanvulling op de bepalingen van het Rechtshulpverdrag van 1981;
f. Ingevolge artikel 9 van de EU-VS-Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp, wordt artikel 11bis,opgenomen in de bijlage bij dit Verdrag, toegepast in plaats van artikel 11, tweede lid, van het Rechtshulpverdrag van 1981;
g. Ingevolge artikel 10 van de EU-VS-Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp, wordt artikel 11, tweede lid, opgenomen in de bijlage bij dit Verdrag, toegepast ter aanvulling op de bepalingen van het Rechtshulpverdrag van 1981.
Artikel 2
Ingevolge artikel 1 van dit Verdrag bevat de bijlage bij dit verdrag de tekst van de bepalingen van het Rechtshulpverdrag van 1981 en van de EU-VS-Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp. Vanaf de inwerkingtreding van dit Verdrag is deze integrale tekst van toepassing.
Artikel 3.
Dit Verdrag is van toepassing in de Verenigde Staten van Amerika en op het grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden in Europa. De EU-VS-Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp laat de toepassing van het Rechtshulpverdrag van 1981 op de Nederlandse Antillen en Aruba onverlet. Dit Verdrag is bijgevolg niet van toepassing op de Nederlandse Antillen en Aruba, tenzij de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika door middel van de uitwisseling van diplomatieke nota's in overeenstemming met artikel 16, eerste lid, onderdeel b, van de EU-VS- Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp overeenkomen dat de territoriale toepassing wordt uitgebreid tot de Nederlandse Antillen en Aruba. Deze toepassing kan worden beëindigd in overeenstemming met artikel 16, tweede lid, van de EU-VS-Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp.
Artikel 4
Ingevolge artikel 12 van de EU-VS-Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp is dit Verdrag van toepassing op strafbare feiten die voorafgaand aan of na de inwerkingtreding ervan zijn gepleegd.
Artikel 5
Dit Verdrag is niet van toepassing op verzoeken ingediend voorafgaand aan de inwerkingtreding ervan; in overeenstemming met artikel 12 van de EU-VS-Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp zijn de artikelen 9 quater, 14, tweede lid, en 17, eerste lid, opgenomen in de bijlage van dit Verdrag, evenwel van toepassing op verzoeken ingediend voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit Verdrag.
Artikel 6.
a. Met het oog op de inwerkingtreding van dit Verdrag dienen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika hun onderscheiden interne procedures te hebben voltooid. De
regeringen van het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika zullen vervolgens de akten uitwisselen waaruit blijkt dat deze procedures zijn voltooid. Dit Verdrag treedt in werking op de datum waarop de EU-VS-Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp in werking treedt.
b. In geval van beëindiging van de EU-VS-Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp wordt dit Verdrag op hetzelfde tijdstip beëindigd en zal de oorspronkelijke tekst van het Rechtshulpverdrag van 1981 zes maanden na de kennisgeving van beëindiging weer worden toegepast.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd door hun respectieve regeringen, dit Verdrag hebben ondertekend.
Gedaan te ..............……………. in tweevoud op , in de Engelse en de
Nederlandse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek.
VOOR DE REGERING VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN
VOOR DE REGERING VAN VERENIGDE STATEN VAN AMERIKA
BIJLAGE
Artikel 1 Verplichting tot hulpverlening
1. De Verdragsluitende Partijen verbinden zich om, op verzoek en in overeenstemming met de bepalingen van dit Xxxxxxx, elkaar wederzijds hulp te verlenen bij strafrechtelijk onderzoek en strafrechtelijke procedures.
1bis
a. Rechtshulp wordt ook verleend aan een nationale administratieve autoriteit die, krachtens een specifieke administratieve of regelgevende bevoegdheid om dergelijke onderzoeken te doen, gedragingen onderzoekt met het oog op strafrechtelijke vervolging van de gedraging of verwijzing van dergelijke gedragingen naar autoriteiten die bevoegd zijn deze strafrechtelijk te onderzoeken of te vervolgen. Rechtshulp kan onder vergelijkbare omstandigheden ook worden verleend aan andere administratieve autoriteiten. Rechtshulp kan niet worden gevraagd in aangelegenheden waarin de administratieve autoriteit verwacht dat geen vervolging of, voor zover van toepassing, verwijzing zal plaatsvinden.
b. Verzoeken om rechtshulp uit hoofde van dit artikel worden verzonden tussen de bevoegde autoriteiten, genoemd in artikel 14 van dit Verdrag, of tussen andere autoriteiten die door de bevoegde autoriteiten zijn overeengekomen.
2. Deze rechtshulp omvat onder meer:
a. opsporing van personen;
b. betekening van stukken;
c. het verstrekken van documenten;
d. het horen van personen als getuige of anderszins;
e. overlegging van stukken;
f. u itvoering van verzoeken tot huiszoeking en inbeslagneming; en
g. overdracht van personen die zich in detentie bevinden met het oog op het afleggen van een getuigenverklaring.
Artikel 2 Opsporing van personen
De aangezochte Staat doet al het mogelijke om de verblijfplaats vast te stellen van personen, die in het verzoek zijn opgegeven en van wie wordt vermoed dat zij zich in de aangezochte Staat bevinden.
Artikel 3 Betekening van stukken
1. De aangezochte Staat zorgt voor de betekening van alle gerechtelijke stukken die hem met dat doel door de verzoekende Staat worden toegezonden.
2. Ieder verzoek tot betekening van een stuk waarin de verschijning van een persoon wordt gelast voor een autoriteit in de verzoekende Staat dient een redelijke tijd vóór het vastgestelde tijdstip van de verschijning te worden toegezonden.
3. De aangezochte Staat zendt als bewijs van de betekening een gedagtekende, door degene aan wie de betekening is verricht, ondertekende ontvangstbevestiging terug, dan wel een door de ambtenaar die de betekening heeft verricht, ondertekende verklaring waarin de vorm en de datum van de betekening nauwkeurig worden vermeld.
Artikel 4 Het verstrekken van documenten van overheidsinstanties of -instellingen
1. De aangezochte Staat verstrekt afschriften van voor eenieder toegankelijke gegevens uit de administratie van overheidsinstanties of -instellingen, die naar behoren dienen te worden gewaarmerkt door een bevoegde functionaris.
2. De aangezochte Staat kan in de administratie voorkomende of andere gegevens, in het bezit van overheidsinstanties of -instellingen, die niet voor eenieder toegankelijk zijn, verstrekken in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden als deze ter beschikking zouden kunnen worden gesteld van zijn eigen opsporings- of gerechtelijke autoriteiten. De aangezochte Staat mag het verzoek naar eigen inzicht geheel of gedeeltelijk afwijzen.
Artikel 5 Het horen van getuigen en de overlegging van stukken in de aangezochte Staat
1. Een persoon van wie bewijsmateriaal wordt verlangd kan, indien nodig, worden gedagvaard teneinde te getuigen of worden gedwongen stukken, documenten en zaken over te leggen in dezelfde mate als in geval van een vooronderzoek of onderzoek ter terechtzitting in de aangezochte Staat. Rechten tot verschoning van het afleggen van getuigenverklaringen krachtens de wetten van de verzoekende Staat zijn niet van toepassing bij de uitvoering van verzoeken krachtens dit artikel.
2. De aangezochte Staat vermeldt op verzoek de datum en plaats van het getuigenverhoor.
3. De aangezochte Staat stemt, bij de uitvoering van een verzoek, toe in de aanwezigheid van de verdachte, de raadsman van de verdachte en van iedere andere, in het verzoek opgegeven belanghebbende.
4. De autoriteit die het verzoek uitvoert verschaft eenieder wiens aanwezigheid is toegestaan gelegenheid tot het stellen van vragen te richten tot degene van wie verklaringen worden verlangd.
Artikel 6 Uitvoering van verzoeken tot huiszoeking en inbeslagneming
1. De aangezochte Staat geeft gevolg aan verzoeken tot huiszoeking en inbeslagneming overeenkomstig zijn wetten en gebruiken, indien op het desbetreffende feit krachtens de wetten van beide Verdragsluitende Partijen een vrijheidsstraf is gesteld van meer dan een jaar, of, indien daarop een kortere vrijheidsstraf is gesteld dat feit is vermeld in de aanhangsel bij dit Verdrag. De bevoegde autoriteiten bedoeld in artikel 14 kunnen schriftelijk wijzigingen van de Bijlage overeenkomen. Dergelijke wijzigingen treden in werking op een in een diplomatieke notawisseling vast te stellen datum.
2. Een feit wordt geacht krachtens de wetten van de aangezochte Staat strafbaar te zijn gesteld indien het beweerde handelen of nalaten, wanneer het onder gelijksoortige omstandigheden in de aangezochte Staat zou hebben plaatsgevonden, een strafbaar feit zou hebben opgeleverd krachtens de wetten van die Staat. Voor de toepassing van dit lid worden rechtsmachtbepalende elementen van strafbare feiten, opgenomen in federale wetten van de Verenigde Staten, zoals het gebruik van de posterijen of van de handel tussen de staten, niet beschouwd als wezenlijke elementen van die strafbare feiten.
3. Een verzoek aan het Koninkrijk der Nederlanden tot overlegging van stukken, afkomstig van particulieren, dient aan het bepaalde in dit artikel te voldoen.
4. Een verzoek tot huiszoeking en inbeslagneming gericht tot de Verenigde Staten dient vergezeld te gaan van een voor of door een rechter in het Koninkrijk der Nederlanden onder ede afgelegde verklaring, waaruit blijkt dat er gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat een strafbaar feit is gepleegd of zal worden gepleegd en dat bewijsmateriaal ter zake bij de te onderzoeken personen of percelen zal worden gevonden, en waarin een nauwkeurige aanduiding van de te onderzoeken personen of percelen wordt gegeven. Een dergelijke verklaring geldt in de Verenigde Staten als een voor een Amerikaanse rechterlijke autoriteit onder ede afgelegde verklaring (affidavit).
5. Krachtens dit artikel overgelegde stukken worden naar behoren gewaarmerkt, als aangegeven in het verzoek, en van iedere overdracht van andere in beslag genomen zaken of van ander in beslag genomen bewijsmateriaal wordt een proces-verbaal opgesteld. Dergelijke verbalen betreffende overdracht worden erkend als bewijs van de daarin vermelde feiten.
Artikel 7 Overdracht van personen die zich in detentie bevinden naar de verzoekende Staat
1. Een persoon die zich in detentie bevindt en wiens verschijning als getuige of tot confrontatie voor een autoriteit in de verzoekende Staat noodzakelijk is, wordt naar de verzoekende Staat overgebracht indien:
a. degene die zich in detentie bevindt daarmee instemt;
b. geen belangrijke verlenging van zijn detentie wordt verwacht; en
c. de aangezochte Staat geen redenen heeft de overbrenging te weigeren.
2. De aangezochte Staat kan de uitvoering van het verzoek uitstellen zolang de aanwezigheid van de persoon noodzakelijk is in verband met een vooronderzoek of onderzoek ter terechtzitting in de aangezochte Staat.
3. De verzoekende Staat heeft de bevoegdheid en is verplicht de persoon in detentie te houden, tenzij de aangezochte Staat de vrijlating heeft bevolen.
4. De verzoekende Staat draagt een persoon die niet krachtens het derde lid is vrijgelaten wederom in detentie over aan de aangezochte Staat, zodra de omstandigheden dat toelaten of zoals anderszins wordt overeengekomen. De verzoekende Staat weigert niet een overgebrachte persoon wederom over te dragen omdat deze onderdaan van die Staat is.
Artikel 8 Overdracht van personen die zich in detentie bevinden naar de aangezochte Staat
1. Wanneer de verzoekende Staat de overdracht van een zich in detentie bevindende persoon naar de andere Staat tot confrontatie verlangt, maakt het verzoek daarvan melding.
2. De aangezochte Staat houdt de persoon in detentie, tenzij de verzoekende Staat de vrijlating heeft bevolen.
3. De aangezochte Staat draagt een persoon die niet krachtens het tweede lid is vrijgelaten wederom in detentie over aan de verzoekende Staat, zodra de omstandigheden dat toelaten of zoals anderszins wordt overeengekomen. De aangezochte Staat weigert niet de overgebrachte persoon wederom over te dragen omdat deze onderdaan van die Staat is.
Artikel 9 Vrijgeleide
1. Een persoon die ingevolge dit Xxxxxxx voor een autoriteit in de andere Staat verschijnt, kan niet voor de rechter worden gebracht, noch in hechtenis worden genomen of onderworpen aan enige andere beperking van zijn persoonlijke vrijheid, met betrekking tot een feit of veroordeling vóór zijn vertrek, behalve als voorzien in de artikelen 7 en 8 en in het volgende lid.
2. Een persoon, ongeacht van welke nationaliteit, die is gedagvaard om als verdachte te verschijnen voor de gerechtelijke autoriteiten van de verzoekende Staat wordt niet vervolgd of onderworpen aan enige beperking van zijn persoonlijke vrijheid, wegens feiten of veroordelingen vóór zijn vertrek uit de aangezochte Staat die niet in dagvaarding zijn omschreven.
3. Het in dit artikel verschafte vrijgeleide eindigt, indien de verschijnende persoon tien dagen nadat hij ervan in kennis is gesteld dat zijn aanwezigheid niet langer is vereist, de verzoekende Staat niet heeft verlaten of, na die Staat te hebben verlaten, daar is teruggekeerd.
4. Een persoon die als getuige verschijnt in de verzoekende Staat kan weigeren een getuigenverklaring af te leggen wanneer hij daartoe krachtens de wetten van de aangezochte Staat uit hoofde van zijn beroep een verplichting of een recht heeft, en de verlangde getuigenverklaring betrekking heeft op beschermde gegevens.
De verzoekende Staat eerbiedigt de verplichting of het recht wanneer de bevoegde autoriteit van de aangezochte Staat bevestigt dat een zodanige verplichting of een zodanig recht bestaat.
Artikel 9bis Identificatie van bankgegevens
1 a. Op verzoek van de verzoekende Staat onderzoekt de aangezochte Staat terstond, in overeenstemming met de voorwaarden vervat in dit artikel, of de op zijn grondgebied gevestigde banken over informatie beschikken of een met name genoemde natuurlijke persoon of rechtspersoon die verdacht wordt van of in staat van beschuldiging is gesteld wegens een strafbaar feit houder is van een of meer bankrekeningen. De aangezochte Staat deelt het resultaat van zijn onderzoek terstond aan de verzoekende Staat mee.
b. De onder (a) omschreven handelingen kunnen ook worden uitgevoerd met het oog op het achterhalen van:
i. gegevens over veroordeelde of anderszins bij een strafbaar feit betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen ;
ii. gegevens die in het bezit zijn van niet-bancaire financiële instellingen; of
iii. niet aan rekeningen gebonden financiële transacties.
.
2. Een verzoek om de in het eerste lid van dit artikel omschreven gegevens bevat naast de in artikel 13, eerste lid van dit Verdrag vermelde gegevens:
a. de identiteit van de natuurlijke persoon of rechtspersoon die van belang is om rekeningen of transacties op te sporen;
b. voldoende gegevens op grond waarvan de autoriteit van de aangezochte Staat die over het verzoek beslist:
i. redelijkerwijs kan vermoeden dat de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon bij een strafbaar feit is betrokken en dat banken of niet-bancaire financiële instellingen op het grondgebied van de aangezochte Staat over de verlangde gegevens zouden kunnen beschikken; en
ii. kan vaststellen dat de verlangde gegevens betrekking hebben op een strafrechtelijk onderzoek of strafvervolging; en
c. voorzover mogelijk, gegevens over de mogelijk betrokken bank of niet-bancaire financiële instelling, en andere gegevens die dienstig kunnen zijn om de omvang van het onderzoek te kunnen beperken.
3. Tenzij in een later stadium anders overeengekomen bij diplomatieke notawisseling tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika, worden verzoeken om rechtshulp uit hoofde van dit artikel verzonden tussen:
a. voor het Koninkrijk der Nederlanden, de bevoegde autoriteit genoemd in artikel 14, en
b. voor de Verenigde Staten van Amerika, de voor het Koninkrijk der Nederlanden verantwoordelijke attaché van:
i. de Drug Enforcement Administration van het Department of Justice van de Verenigde Staten voor aangelegenheden die onder zijn rechtsmacht vallen;
ii. het Bureau of Immigration and Customs Enforcement van het Department of Homeland Security van de Verenigde Staten voor aangelegenheden die onder zijn rechtsmacht vallen;
iii. het Federal Bureau of Investigation van het Department of Justice van de Verenigde Staten voor alle overige aangelegenheden.
4 Het Koninkrijk der Nederlanden verleent overeenkomstig dit artikel rechtshulp ten aanzien van gedragingen die strafbaar zijn volgens de wetten van zowel de aangezochte als de verzoekende Staat, mits de gedraging een misdrijf is krachtens het Nederlandse recht, waaronder witwassen van geld en terroristische activiteiten vallen, maar daartoe niet beperkt zijn. De Verenigde Staten van Amerika verlenen overeenkomstig dit artikel rechtshulp ten aanzien van het witwassen van geld en terroristische activiteiten die strafbaar zijn volgens de wetten van zowel de verzoekende als de aangezochte Staat en ten aanzien van andere criminele activiteiten die door de Verenigde Staten van Amerika aan het Koninkrijk der Nederlanden worden meegedeeld.
5. De aangezochte Staat beantwoordt een verzoek om de overlegging van de stukken betreffende de rekeningen of transacties die conform dit artikel zijn geïdentificeerd, in overeenstemming met de overige bepalingen van dit Xxxxxxx.
Artikel 9ter Gemeenschappelijke onderzoeksteams
1. Op de onderscheide n grondgebieden van het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika kunnen, ter bevordering van een strafrechtelijk onderzoek of vervolging waarbij de Verenigde Staten van Amerika en een of meer lidstaten van de
Europese Unie betrokken zijn, gemeenschappelijke onderzoeksteams worden ingesteld en optreden indien zulks nodig wordt geacht door het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika.
2. De wijze van functioneren van het team, zoals de samenstelling, duur, plaats, organisatie, functies, doel en de voorwaarden voor deelneming van leden van het team van een Staat aan onderzoekshandelingen op het grondgebied van een andere Staat, worden overeengekomen tussen de bevoegde autoriteiten belast met het onderzoeken of vervolgen van strafbare feiten die door de respectieve betrokken Staten daartoe zijn aangewezen.
3. De autoriteiten, aangewezen door de respectieve betrokken Staten, treden rechtstreeks met elkaar in contact over de instelling en het functioneren van het team. Echter wanneer vanwege de uitzonderlijke complexiteit, de grote omvang of andere omstandigheden meer centrale coördinatie nodig wordt geacht voor bepaalde of voor alle aspecten, kunnen de Staten overeenkomen daartoe andere passende communicatiekanalen te gebruiken.
4. Wanneer het gemeenschappelijk onderzoeksteam het noodzakelijk acht dat in een van de Staten die het team hebben ingesteld, onderzoekshandelingen plaatsvinden, kan een uit die Staat afkomstig lid van het team zijn eigen autoriteiten vragen die handelingen te verrichten zonder dat de andere Staat (Staten) daartoe een verzoek om rechtshulp behoeft (behoeven) in te dienen. Aan de toepassing van de maatregel zullen in die Staat dezelfde juridische eisen worden gesteld als aan nationale onderzoekshandelingen.
Artikel 9quater Videoconferenties
1. Tussen het Koninkrijk der Nederland en de Verenigde Staten van Amerika dienen videoconferenties te kunnen worden gehouden om personen die zich in de aangezochte Staat bevinden als getuige of deskundige te horen in een procedure waarin rechtshulp kan worden verleend. Voorzover niet specifiek in dit artikel bepaald, gelden voor die procedure de voorwaarden elders voorzien in dit Verdrag.
2. Tenzij de verzoekende en aangezochte Staat anders zijn overeengekomen, draagt de verzoekende Staat de kosten van het totstandbrengen en het functioneren van de videoverbinding. Andere kosten die voortvloeien uit het verlenen van de rechtshulp (met inbegrip van de reiskosten van de deelnemers in de aangezochte Staat) worden gedragen in overeenstemming met de bepalingen van artikel 17.
3. De verzoekende en aangezochte Staat kunnen met elkaar in overleg treden om de oplossing te bevorderen van juridische, technische of logistieke kwesties die zich bij de uitvoering van het verzoek kunnen voordoen.
4. Onverminderd de rechtsmacht krachtens het recht van de verzoekende Staat, dient het met opzet afleggen van een valse verklaring of ander wangedrag door een getuige of een deskundige tijdens de videoconferentie, in de aangezochte Staat op dezelfde wijze te worden gestraft alsof dit een verhoor in nationale procedure betrof.
5. Dit artikel laat het gebruik onverlet van andere middelen die krachtens het toepasselijke
verdrag of de toepasselijke wet beschikbaar zijn om getuigen te horen.
6. De aangezochte Staat kan het gebruik van videoconferenties voor andere dan de in het eerste lid aangeven doelen toestaan, daaronder begrepen ten behoeve van de identificatie van personen of voorwerpen of het afnemen van verklaringen in het kader van een onderzoek.
Artikel 10 Beperkingen op de inwilliging
1. De aangezochte Staat kan een verzoek afwijzen in zoverre:
a. de uitvoering van het verzoek zou kunnen leiden tot een aantasting van de veiligheid of van andere, wezenlijke algemene belangen van die Staat;
b. het verzoek betrekking heeft op een zaak die door de aangezochte Staat als een politiek delict wordt beschouwd;
c. het verzoek betrekking heeft op de vervolging van een persoon die uit hoofde van de wetten van de aangezochte Staat betreffende een voorafgaande vervolging niet kan worden vervolgd ter zake van het strafbare feit waarvoor de rechtshulp wordt gevraagd;
d. het verzoek niet voldoet aan de bepalingen van dit Verdrag.
2. De aangezochte Staat kan de uitvoering van een verzoek uitstellen of dit inwilligen onder bepaalde voorwaarden, indien de uitvoering een vooronderzoek of een onderzoek ter terechtzitting in de aangezochte Staat zou doorkruisen.
3. De aangezochte Staat stelt de verzoekende Staat onmiddellijk in kennis van de reden van een weigering of uitstel van de uitvoering van een verzoek.
Artikel 11 Bescherming van vertrouwelijke gegevens
1. De aangezochte Staat kan, indien nodig, verlangen dat bewijsmateriaal en gegevens, bij de toepassing van dit Verdrag verstrekt en gegevens daaraan ontleend, vertrouwelijk blijven overeenkomstig vastgestelde voorwaarden, behalve voorzover openbaarmaking noodzakelijk is als bewijs in een openbaar proces.
2. De aangezochte Staat stelt alles in het werk tene inde een verzoek en de inhoud ervan geheim te houden indien de verzoekende Staat zulks verzoekt. Indien het verzoek niet kan worden ingewilligd zonder inbreuk te maken op de verlangde vertrouwelijkheid, stelt de bevoegde autoriteit van de aangezochte Staat de verzoekende Staat daarvan in kennis, die vervolgens bepaalt of het verzoek desondanks dient te worden uitgevoerd.
Artikel 11bis Beperkingen van het gebruik ter bescherming van persoonsgegevens en andere gegevens
1. De verzoekende Staat kan van de aangezochte Staat verkregen bewijsmateriaal of gegevens gebruiken:
a. ten behoeve van zijn strafrechtelijke onderzoeken en strafrechtelijke procedures;
b. ter voorkoming van een onmiddellijke, ernstige bedreiging van zijn openbare veiligheid;
c. voor zijn niet-strafrechtelijke gerechtelijke of administratieve procedures die rechtstreeks verband houden met onderzoeken of procedures:
i. als bedoeld onder a; of
ii. waarvoor rechtshulp is verstrekt ingevolge artikel 1, eerste lid bis, van dit Verdrag;
d. voor enig ander doel, indien de gegevens of het bewijsmateriaal openbaar zijn gemaakt in het kader van een procedure waarvoor zij zijn verstrekt, of in enige andere situatie omschreven onder a, b en c; en
e. voor enig ander doel, uitsluitend na voorafgaande toestemming van de aangezochte Staat.
2. a Het eerste lid laat onverlet de mogelijkheid van de aangezochte Staat in een concrete zaak nadere voorwaarden te stellen indien het desbetreffende verzoek om rechtshulp bij gebreke van die voorwaarden niet kan worden ingewilligd. Wanneer uit hoofde van dit onderdeel nadere voorwaarden zijn gesteld, kan de aangezochte Staat van de verzoekende
Staat verlangen dat deze inlichtingen verstrekt over het gebruik dat wordt gemaakt van het bewijsmateriaal of de informatie.
b. Algemene beperkingen met betrekking tot de rechtsnormen van de verzoekende Staat voor het verwerken van persoonsgegevens mogen door de aangezochte Staat echter niet als een voorwaarde uit hoofde van onderdeel a worden verbonden aan het verschaffen van bewijsmateriaal of gegevens.
3. Indien de aangezochte Staat, nadat hij het verlangde bewijsmateriaal en de gegevens aan de verzoekende Staat heeft verstrekt, op de hoogte raakt van omstandigheden die in een concreet geval aanleiding zouden geven aanvullende voorwaarden te stellen, kan de aangezochte Staat met de verzoekende Staat overleggen om te bepalen in hoeverre het bewijsmateriaal en de gegevens kunnen worden beschermd.
Artikel 12 Uitvoering van verzoeken
1. De bevoegde autoriteit van de aangezochte Staat voldoet terstond aan het verzoek of zendt dit, in het voorkomende geval, ter uitvoering door aan de daartoe bevoegde autoriteit.
2. Verzoeken worden uitgevoerd overeenkomstig de interne wet en de interne procedures van de aangezochte Staat, behalve voor zover dit Verdrag anders bepaalt. De in het verzoek aangegeven procedures dienen te worden gevolgd, zelfs indien zij in de aangezochte Staat ongebruikelijk zijn, behalve voor zover zulks uitdrukkelijk is verboden in de wetten van de aangezochte Staat.
Artikel 13 Inhoud van de verzoeken
1. Een verzoek om rechtshulp houdt in:
a. de naam van de autoriteit die het onderzoek of de procedure waarop het verzoek betrekking heeft, leidt;
b. het onderwerp en de aard van het onderzoek of de procedure;
c. een beschrijving van het verlangde bewijsmateriaal, de verlangde gegevens of de te verrichten handelingen; en
d. het doel waartoe het bewijsmateriaal, de gegevens of de handeling worden verlangd.
2. Voor zover noodzakelijk en mogelijk houdt een verzoek tevens in:
a. de beschikbare gegevens betreffende de identiteit en verblijfplaats van een op te sporen persoon;
b. de identiteit en verblijfplaats van een persoon aan wie een stuk moet worden betekend, de relatie van die persoon tot de procedure en de wijze waarop de betekening moet worden verricht;
c. de identiteit en verblijfplaats van personen van wie bewijsmateriaal wordt verlangd;
d. een beschrijving van de wijze waarop een getuigenverklaring dient te worden afgenomen en op schrift gesteld;
e. een lijst van de te beantwoorden vragen;
f. een nauwkeurige opgave van de plaats waar huiszoeking moet worden verricht en van de voorwerpen die in beslag moeten worden genomen;
g. een beschrijving van een eventuele bijzondere procedure die moet worden gevolgd bij de uitvoering van het verzoek; en
h. gegevens betreffende de toelagen en onkostenvergoedingen waarop iemand die in de verzoekende Staat verschijnt aanspraak kan maken.
Artikel 14 Bevoegde autoriteiten
1. Tenzij anders voorzien in dit Verdrag, worden verzoeken om rechtshulp ingediend en uitgevoerd door tussenkomst van een bevoegde autoriteit voor elk der Verdragsluitende Partijen. De bevoegde autoriteiten van de beide Staten verstaan zich rechtstreeks tot elkaar met het oog op de uitvoering van de bepalingen van dit Verdrag. De bevoegde autoriteit voor de Verenigde Staten van Amerika is de "Attorney General" of zijn gemachtigde. De bevoegde autoriteit voor het Koninkrijk der Nederlanden is de minister van Justitie in Nederland of indien de territoriale toepassing van dit Verdrag wordt uitgebreid overeenkomstig artikel 16, eerste lid, onderdeel b, van de EU- VS-Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp, als omschreven in de ingevolge daarvan uitgewisselde diplomatieke nota's.
2. Verzoeken om wederzijdse rechtshulp en daarmee verband houdende mededelingen kunnen worden bespoedigd door middel van snelle communicatiemiddelen, waaronder fax of e-mail, en, indien zulks verlangd wordt door de aangezochte Staat, gevolgd door een formele bevestiging. De aangezochte Staat kan het verzoek beantwoorden door middel van een snel communicatiemiddel.
Artikel 15 Terugzending van ingewilligde verzoeken
1. De aangezochte Staat zendt nadat aan het verzoek is voldaan het originele verzoek, tezamen met aIle verkregen gegevens en bewijsmateriaal, onder vermelding van de plaats en tijd waarop aan het verzoek werd voldaan, terug aan de verzoekende Staat, tenzij anders is overeengekomen.
2. Voor zover mogelijk dienen aIle volgens een verzoek krachtens dit Verdrag te verstrekken stukken en documenten volledig en in onverkorte vorm te worden verstrekt. De aangezochte Staat doet op verzoek van de verzoekende Staat al het mogelijke om originele stukken en documenten te verstrekken.
Artikel 16 Terugzending van stukken, documenten of ander bewijsmateriaal
De verzoekende Staat zendt alle stukken, documenten of zaken, die tot bewijs dienen en die zijn verstrekt ter voldoening aan een verzoek, zo snel mogelijk terug, tenzij de aangezochte Staat afstand doet van die terugzending.
Artikel 17 Kosten en vertalingen
1. De aangezochte Staat verleent rechtshulp aan de verzoekende Staat zonder kosten in rekening te brengen, behalve voor honoraria van in het verzoek opgegeven, particuliere deskundigen en de kosten die verband houden met het totstandbrengen en het functioneren van een videoverbinding zoals bedoeld in artikel 9quater.
2. De verzoekende Staat draagt alle kosten met betrekking tot de overbrenging krachtens de artikelen 7 en 8 van een zich in detentie bevindende persoon.
3. De verzoeken dienen te zijn gesteld zowel in het Engels als in het Nederlands. De vertaling van op verzoek verstrekte stukken wordt verzorgd door de verzoekende Staat.
Artikel 18 Andere verdragen en interne wetten
1. De rechtshulp en procedures, voorzien in dit Verdrag, doen niet af aan enigerlei rechtshulp of procedure, die kan worden verleend of kan worden gevolgd krachtens andere internationale overeenkomsten of regelingen of krachtens de interne wetten van de Verdragsluitende Partijen, noch verhinderen of beperken zij deze.
2. Behalve ingeval dit Verdrag uitdrukkelijk regels geeft voor de erkenbaarheid van bewijs, is aan de bepalingen van dit Verdrag voor niemand het recht te ontlenen in een strafrechtelijke procedure te vorderen dat enig bewijsmateriaal wordt achter gehouden of van de procedure wordt uitgesloten. Door dit Verdrag worden krachtens het interne recht bestaande rechten op een nieuwe gerechtelijke beoordeling niet uitgebreid of beperkt.
3. Bepalingen betreffende uitlevering van personen, hetzij van intern recht, hetzij verdragsbepalingen, zijn niet van toepassing op de overdracht van personen krachtens de artikelen 7 en 8, of op de verschijning krachtens het tweede lid van artikel 9.
Artikel 19 Opzegging
Elk van beide Verdragsluitende Partijen kan dit Verdrag te allen tijde beëindigen door daarvan aan de andere Partij kennis te geven, en de beëindiging wordt van kracht zes maanden na de datum van ontvangst van die kennisgeving.
AANHANGSEL
Verzoeken tot huiszoeking en inbeslagneming kunnen ingevolge het eerste lid van artikel 6 van het Verdrag worden uitgevoerd, indien zij betrekking hebben op strafbare feiten, omschreven in:
I
A. Voor het Koninkrijk der Nederlanden (Europa): Het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 194, 272, 328 bis, 328 ter en 336.
B. Indien de territoriale toepassing van dit Verdrag wordt uitgebreid overeenkomstig artikel 16, eerste lid, onderdeel b, van de EU-VS-Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp als omschreven in de ingevolge daarvan uitgewisselde diplomatieke nota's.
II.
Voor de Verenigde Staten van Amerika: Titel 26, Wetboeken van de Verenigde Staten (Wetboek betreffende interne belastingen), § 7203.
Tekst van de desbetreffende wettelijke bepalingen:
Nederlands Wetboek van Strafrecht ARTIKEL 194
1. Hij die, in staat van faillissement verklaard of als echtgenoot van een gefailleerde met wie hij in gemeenschap van goederen is gehuwd, of als bestuurder of commissaris van een rechtspersoon, wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen, hetzij zonder geldige reden opzettelijk wegblijft, hetzij weigert de vereiste inlichtingen te geven, hetzij opzettelijk verkeerde inlichtingen geeft, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of een geldboete van de derde categorie.
2. Terzake van het feit, bedoeld in het eerste lid, wordt met dezelfde straf gestraft hij, ten aanzien van wie of ten aanzien van wiens echtgenoot met wie hij in gemeenschap van goederen is gehuwd, de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is.
ARTIKEL 272
1. Hij die enig geheim, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, dat hij het uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift, dan wel van vroeger ambt of beroep verplicht is het te bewaren, opzettelijk schendt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vierde categorie.
2. lndien dit misdrijf tegen een bepaald persoon gepleegd is, wordt het slechts vervolgd op diens klacht. ARTIKEL 328bis
Hij die, om het handels- of bedrijfsdebiet van zichzelf of van een ander te vestigen, te behouden of uit te breiden, enige bedrieglijke handeling pleegt tot misleiding van het publiek of van een bepaald persoon, wordt, indien daaruit enig nadeel voor concurrenten van hem of van die ander kan ontstaan, als schuldig aan oneerlijke mededinging, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vijfde categorie.
ARTIKEL 328ter
1. Hij die, anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking of optredend als lasthebber, naar aanleiding van hetgeen hij in zijn betrekking of bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten, een gift of belofte aanneemt en dit aannemen in strijd met de goede trouw verzwijgt tegenover zijn werkgever of lastgever wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vijfde categorie.
2. Met gelijke straf wordt gestraft hij die aan iemand die, anders dan als ambtenaar, werkzaam is in dienstbetrekking of optreedt als lasthebber, naar aanleiding van hetgeen deze in zijn betrekking of bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten, een gift of belofte doet van dien aard of onder zodanige omstandigheden, dat hij redelijkerwijs moet aannemen dat deze de gift of de belofte in strijd met de goede trouw zal verzwijgen tegenover zijn werkgever of lastgever.
ARTIKEL 336
De koopman, de bestuurder, de beherende vennoot of commissaris van een rechtspersoon, die opzettelijk een onware staat of een balans, winst- en verliesrekening, staat van baten en lasten of toelichting op een van die stukken openbaar maakt of zodanige openbaarmaking opzettelijk toelaat, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of een geldboete van de vijfde categorie.
Wetboek inzake interne belastingen (Titel 26, Wetboeken van de Verenigde Staten).
§ 7203
Hij die ingevolge deze titel verplicht is een al dan niet geschat bedrag aan belasting te betalen of ingevolge of krachtens deze titel verplicht is een aangifte (niet zijnde een aangifte ingevolge § 6015) te doen, boekhouding bij te houden of informatie te verschaffen en opzettelijk in gebreke blijft op het daartoe bij of krachtens de wet aangegeven tijdstip dat al dan niet geschat bedrag aan belasting te betalen, die aangifte te doen, die boekhouding bij te houden of die informatie te verschaffen is, onverminderd andere bij de wet voorziene straffen, schuldig aan een overtreding en wordt in geval van veroordeling gestraft met een geldboete van ten hoogste 10000 US dollar of gevangenisstraf van ten hoogste 1 jaar, of beide, en dient tevens de kosten van de vervolging te betalen.