Zitting 1967-1968 - 9686 2.
Zitting 1967-1968 - 9686 2.
Goedkeuring van de op 28 maart 1968 te New York voor het Koninkrijk der Nederlanden ondertekende Internationale Koffieovereenkomst 1968
(Trb. 1968, 52)
MEMORIE VAN TOELICHTING Ni. 3
I. ALGEMEEN
A. De betekenis van koffie voor de producentenlanden
Koffie wordt voortgebracht in de tropische ontwikkelings- landen in Latijns Amerika, Afrika en Azië. De produktie ge- schiedt zowel op zeer grote plantages als op kleine tot zeer kleine bedrijven. In meer dan de helft van de koffieproduce- rende landen omvatten de kleinbedrijven ruim tweederde van het met koffie beplante areaal. Sinds de totstandkoming van de Internationale Koffieovereenkomst 1962 (Trb. 1963, 60) schijnt het relatieve aandeel van het kleinbedrijf in het wereld- totaal zelfs toe te nemen.
Aangezien het veelal landen betreft met een mono-cultuur dan wel met slechts enkele cultures is de afhankelijkheid van deze landen van de produktie en export van koffie voor hun deviezenopbrengsten meestentijds zeer groot. In de 18 La- tijns-Amerikaanse en 20 Afrikaanse landen waar koffie ge- produceerd wordt, maakt koffie 28 pet. respectievelijk 29 pet. uit van de exportopbrengsten, met een waarde van US$ 1,6 mld. respectievelijk US $ 600 min. In vele landen is het aandeel van koffie in de exportopbrengsten echter veel hoger; dit aandeel bedraagt in Boeroendi 77 pet., Columbia 67 pet., Oeganda 57 pet., Ethiopië en Rwanda 56 pet., El Sal- vador 47 pet., Guatemala 45 pet., Brazilië 44 pet. en Ivoor- kust 40 pet. In de twee Aziatische landen waar koffie wordt geproduceerd, te weten India en Indonesië, neemt de koffic- produktie een veel bescheidener plaats in; voor Indonesië, de grootste Aziatische producent, vormen de koffie-exportop- brengsten ruim 4 pet. van de totale export. In totaal bedroegen de exportopbrengsten van de ontwikkelingslanden in 1966 35 mld. waarvan 2,3 mld. voor rekening van de koffie-export kwam. In waarde gemeten is koffie na petroleum het belang- rijkste produkt in de internationale handel.
B. Geschiedenis van de Koffieovereenkomst 1962
De grote afhankelijkheid van de koffieproducerende ont- wikkelingslanden van koffie voor hun exporiopbrengsten en daarmede voor hun gehele economische ontwikkeling is de belangrijkste reden voor het mislukken van vele pogingen om tot een koffieregeling te komen, welke in de geschiedenis door de producentenlanden zijn ondernomen. Het terughou- den van koffie verkleint direct de deviezenopbrengst en schept anderzijds financiële problemen in verband met de opslag van voorraden. De meeste producentenlanden bleven dan ook weige- ren aan een quotaregeling deel te nemen, of bleven koffie buiten de quotabepalingen om afzetten. Pas het deelnemen van de in- voerlanden aan een koffieregeling, waardoor alleen koffie welke is geëxporteerd conform de voorschriften van de KoffieorganU satie in de consumptielanden wordt toegelaten, heeft het moge- lijk gemaakt dat het exportquotasysteem bevredigend kon werken.
Reeds voor de tweede wereldoorlog zijn door Brazilië verscheidene pogingen ondernomen om tot een koffieover- eenkomst te komen. Door gebrek aan voldoende medewer- king van de zijde van de meeste producentenlanden en de consumentenlanden liep dit echter op niets uit. Gedurende de oorlog heeft een overeenkomst bestaan tussen de Verenigde
Staten en een veertiental Latijns-Amerikaanse landen welke echter aan het einde van de oorlog buiten werking is gesteld aangezien de voorraden verdwenen waren en de prijs sterk opliep.
Toen door de sterke produktieuitbreiding de dreiging van overproduktie merkbaar werd werden in 1954 hernieuwde pogingen ondernomen om tot een koffieregling te komen. Dit resulteerde in 1957 in het afsluiten van het Mexican Pact tussen zeven Latijns-Amerikaanse landen, waarbij later ook Afrikaanse producentenlanden zich aansloten. Deze produ- centenovereenkomst heeft tot 1962 bestaan. Inmiddels werd in 1958 de Internationale Koffie Studiegroep opgericht waar- aan voor het eerst ook importlanden deelnamen. Tenslotte vond in 1962 te New York onder auspiciën van de Verenigde Naties een onderhandelingsconferentie plaats waaraan door vrijwel alle koffieproducerende en koffieimporterende landen werd deelgenomen.
De besprekingen resulteerden in het afsluiten van de In- ternationale Koffieovereenkomst 1962 die in december 1963 definitief in werking trad. De looptijd bedraagt vijf volledige koffiejaren, zodat de overeenkomst op 30 september 1968 expireert. Aan de Xxxxxxxxxxxxxxxxxx 1962 wordt aan ex- portzijde deelgenomen door 41 landen die tezamen 99,7 pet. van de wereldkoffie-export verzorgen. Aan importzijde nemen
25 landen deel met een gezamenlijke import van 96,2 pet. van het wereldtotaal.
De Koffieovereenkomst is gebaseerd op een exportquota- systeem. De basisquota, zoals neergelegd in Annex A van de overeenkomst geven het relatieve aandeel van de aangeslo- ten produktielanden in de wereldexport aan.
Aan de hand van de totaal te verwachten vraag worden jaarlijks de exporttoewijzingen per land vastgesteld met dien verstande, dat deze jaarlijkse exportquota van alle exporteren- de landen hetzelfde percentage van de basisuitvoerquota moeten zijn. Het jaarquotum van een exporterend land kan vermeerderd worden met bijzondere exporttoewijzingen ten- gevolge van buitengewone omstandigheden zoals natuurranv pen, stakingen, revoluties, e.d. en kan verminderd worden met een eventuele strafaftrek tengevolge van het niet voldoen aan de quotabepalingen van de overeenkomst. Van de in de artikelen 28 en 72 geboden mogelijkheid de basisquota alsme- de de overeenkomst zelf na drie jaar te herzien is geen gebruik gemaakt.
De totale toewijzing bedraagt momenteel ruim 48,7 min.
balen koffie van 60 kg. Hiervan is, uitgedrukt in mii- joenen balen, toegewezen aan Brazilië 17,7 min., Columbia 6,0 min., de Oraganisation Africaine et Malchache du Café, waarin acht Afrikaanse landen samenwerken, 5,0 min.. Portugal (Angola) 2,6 min., Oeganda 2,2 min., El Sal- vador 1,6 min., Mexico en Guatemala ieder 1,4 min. en aan de Democratische Republiek Kongo, Ethiopië en Indonesië ieder 1,2 min. Alle andere producentenlanden hebben een toewijzing van minder dan 1 min. balen voor het huidige koffiejaar van 1 oktober 1967 tot 30 september 1968.
Aan invoerzijde is de Verenigde Staten de belangrijkste importeur met een invoer van in 1966 van 22,3 min. xxxxx op een wereldtotaal van 47,6 min. Hierna volgen de Bonds- republiek Duitsland met 4,7 min., Frankrijk met 3,8 min.,
Italië met 2,0 min., Zweden met 1,6 min., Nederland en het Verenigd Koninkrijk met beide 1,4 min., Canada met 1,2 min. en België met 1,0 min. balen koffie. De andere 16 consumen- lenlanden hebben allen een invoer kleiner dan 1 min.
Voor Nederland dient bedacht te worden dat het hier om de invoer gaat. De doorvoer kan ongeveer op het dubbele van de invoer worden gesteld, zodat het belang van Nederland in de wereldkoffiehandel beduidend groter is dan uit de boven- genoemde cijfers blijkt.
C. Prijsstahilisatie
Sinds het in werking treden van de Internationale Koffie- overeenkomst 1962, toont het verloop van de koffieprijzen op de wereldmarkten, na enige aanvankelijke fulctuaties, een vrij stabiel karakter, zij het dat in de laatste tijd een dalen- de tendens waarneembaar is
De overeenkomst voorzag aanvankelijk slechts in een enkel prijsartikel waarin de ledenlanden overeenkomen, dat de al- gemene koffieprijs niet zou dienen te dalen beneden die van 1962. Sindsdien zijn bij resolutie door de Koffieraad mini- mum- en maximumrichtprijzen ingesteld voor de vier hoofd- soorten koffie teneinde te trachten door zogenaamde sclec- tieve quota-aanpassingen van elke groep tot een meer vcrant- woorde aanpassing van het aanbod aan de vraag per soort koffie te geraken waarbij de prijs als indicator optreedt.
D^ze groepen zijn „Colombian Miids" (Columbia, Kenya en Tanzania), de „Other Milds" (de midden Latijns-Ameri- kaanse landen Rwanda, Boeroendi en India), de „Unwashed ArabicaY' (Bolivia, Brazilië en Ethiopië), alsmede de ,^obus- tas" (Afrikaanse landen, Indonesië en Trinidad & Tobago).
Het instellen van deze richtprijzen alsmede de verbeterin- gen die in het controlesysteem van de Koffieorganisatie zijn aangebracht hebben duidelijk tot een vermindering in de prijsfluctuaties bijgedragen. Aangezien echter aan het com- plement van een exportquotasysteem, te weten een produk- tiebeperkingssysteem, gedurende de looptijd van de Koffie- overeenkomst geen uitvoering is gegeven zijn de voorraden toegenomen hetgeen oorzaak is van de bovengenoemde prijs- daling.
De nieuwe Internationale Koffieovereenkomst 1968 be- vat echter een artikel waarin het produktiebeleid en de pro- duktiecontroles worden geregeld met het doel in de jaren 1972-73 evenwicht te hebben bereikt tussen vraag en aan- bod op de wereldmarkt.
D. Prijsverloop op de wereldkoffiemarkt
Het historisch prijsverloop is als volgt geweest.
De na de tweede wereldoorlog door de grote vraag en de cultuurverwaarlozing in de produktielanden sterk opgelopen prijzen bereikten in 1954 hun hoogtepunt waarbij Colombian Milds US $ 0,80, Other Milds US $ 0,78 en Robustas US
$ 0,58 per pound noteerden. Door de inmiddels sterk uit- gebrcide produktie daalden de prijzen vervolgens om een
3
Jaar Colombian Other Arabica Robustas
Milds Milds Santos 4 | ||
1961-63 | 41 36 35 | 22 |
1964 | 49,5 49,5 49 | 40 |
1965 | 49 46 45 | 31 |
1966 | 48 44 41 | 35 |
1967 | 42 39 38 | 34 |
1968 (februari) | 41 39 37 | 35 |
middelde peil | van 1961-63. De middensoorten | zijn eveneens |
in prijs opgelopen zij het in mindere mate dan de Robustas. De tendens dat de oorspronkelijk door de kwaliteitsverschillen ver uit eikaar liggende prijzen naar elkaar zijn toegegroeid, is te wijten aan de sterk toegenomen wereldconsumptie van oploskoffie, aangezien men voor de produktie van oploskof- fie overwegend gebruik maakt van de goedkopere Afrikaanse koffie. Deze vrij algemene prijsverbetering gecombineerd met een toename in de geëxporteerde hoeveelheid, resul- teerde in een vergroting van de exportopbrengsten voor de koffieproducerende landen met ruim 500 min. dollar sinds het in werking treden van de Koffieovereenkomst.
E. Het verloop van de besprekingen, welke hebben geleid tot de Internationale Koffieovereenkomst 1968
De besprekingen ter verlenging en amendering van de In- ternationale Koffieovereenkomst 1962 hebben plaatsgevon- den in het kader van de Internationale Koffieraad. Door een aantal landen, waaronder de Sovjet-Unie, is indertijd voorgc- steld om de besprekingen in het kader van de U.N.C.T.A.D. te houden in plaats van in het kader van de Koffieraad. Bij onderhandelingen in U.N.C.T.A.D. kader heeft ieder deel- nemend land één stem. Bij onderhandelingen in de Koffieraad heeft ieder land een aantal stemmen overeenkomend met zijn belang in de wereldkoffieproduktie, resp. -koffieconsump- tie.
Aangezien de Internationale Koffieraad zich de laatste ja- ren heeft ontwikkeld tot een forum, waar op zakelijke grond- den vele oplossingen voor de koffieproblemen zijn gevonden, waarbij de politieke moeilijkheden zo veel mogelijk buiten de discussies worden gehouden, werd dan ook met zeer grote meerderheid besloten de besprekingen in het kader van de Koffieraad te houden. De problemen voor de producenten- landen zijn steeds geweest de verdeling van de basisquota, de beperking van de omvang van de produktie en de verplich- ting om bij te dragen aan het diversificatiefonds. Met betrek- king tot de basisquota kan gesteld worden, dat door het ver- hogen van het procentuele aandeel in het wereldtotaal van de Afrikaanse producentenlanden, door de Latijns-Amerikaanse landen een concessie is gedaan, welke heeft bijgedragen tot hef welslagen van de onderhandelingen. Ook de mogelijkheid voor zeer kleine producentenlanden om hun produktie ge- leidelijk te mogen opvoeren tot 100 000 balen per jaar heeft het bereiken van dit, voor zo goed als alle produccntenlan-
dieptepunt te bereiken in de jaren 1961 —'63 met gemiddelde
prijzen over deze drie jaren van $ 0,41 voor Colombian Milds, $ 0,36 voor Other Milds, $ 0,35 voor Braziliaanse Santos 4 koffie en $ 0,22 voor Robustas. Na het in wer- king treden van de Koffieovereenkomst in 1963 trad begin 1964 een flink prijsherstel op. Een kortstondige daling in de prijs trad op tengevolge van het buiten de quota om exporten- ren van grote hoeveelheden koffie, hetgeen prijsbedervend werkte.
Na de invoering van het reeds eerder genoemde selectivi- teitssysteem en het verscherpen van de controlemaatregelen in de producenten- en consumenten! idl ancien herstelde de prijs zich echter, doch de laatste tijd vertoont het prijspeil een daling. Dit moge uit onderstaand staatje blijken.
Concluderend kan gesteld worden, dat over de jaren ge- zien vooral de prijs van de Afrikaanse Robustakoffie aanmer- kelijk is verbeterd terwijl de duurdere Colombian Milds door de relatief afgenomen vraag terug zijn gevallen op het ge-
den acceptabele, compromis mogelijk gemaakt.
Tegenover de verplichtingen voor de producenten tot be- perking van het aanbod staan de verplichtingen voor de con- sumentcnlanden tot controle op de invoer en het ten invoer weigeren van alle partijen koffie die niet voldoen aan de eisen die het controlesysteem van de Koffieorganisatie stelt. Dit omvat het eisen van certificaten van oorsprong voor koffie uit producentenlanden, certificaten van heruitvoer voor koffie welke doorgevoerd resp. heruitgevoerd wordt, het contingen- teren van koffie uit niet-ledenlanden en het verbieden van de invoer van koffie welke is aangevoerd uit de z.g. „Nieuwe Markten" vermeld in Annex B. Het uit deze controlerende taak voortvloeiend systeem heeft zich in de loop van de jaren ontwikkeld tot een vrij ingewikkeld controlesysteem, dat ten doel heeft het voor de minder consciëntieuze producenten- tanden onmogelijk te maken om, behalve in landen vermeld in Annex B, koffie af te zetten buiten het quotum om, dat hun is toegestaan.
4
De sfeer waarin de onderhandelingen plaats hebben gevon- den, sinds vorig jaar de eerste bijeenkomst ter verlenging en amendering van de overeenkomst plaatsvond kan worden geschetst als positief doch moeizaam. De onderhandelingen zijn tweemaal geschorst teneinde nader overleg in de diverse landen mogelijk te maken. Desondanks kon steeds op voort- gang in de onderhandelingen gewezen worden.
Het artikel over de handelsbelemmeringen veroorzaakte de verwachte moeilijkheden tussen de E.E.G. en Brazilië, dat gesteund werd door de Latijns-Amerikaanse landen en de Ver- enigde Staten.
De moeilijkheden leidden echter niet tot een breuk in de onderhandelingen en Brazilië ging tenslotte akkoord met een tekst waarin wordt gesteld dat men zal „trachten" iets te doen op het gebied van de tarieven, terwijl voor de preferenties verwezen wordt naar aanbeveling A II 1 van de eerste Wereld- handelsconferentie.
De laatste grote moeilijkheid deed zich voor tussen Bra- zilië en de Verenigde Staten en betrof de uitvoer van goed- kope oploskoffie uit Brazilië naar de Verenigde Staten (zie hiervoor verder onder Verschillen tussen de oude- en nieuwe overeenkomst, hoofdstuk II, punt C). Hierbij liepen de on- derhandelingen geheel vast op de starre houding van Brazilië en de Verenigde Staten.
Een compromisoplossing ingediend door alle andere pro- ducenten- en consumentenlanden werd onacceptabel ver- klaard waarna de bijeenkomst opnieuw werd geschorst. Een missie van goede diensten die werd uitgezonden om de rege- ringen van Brazilië en de Verenigde Staten te bewegen om tot een compromis te komen, slaagde er in een ontwerptekst op te stellen die uiteindelijk, zij het met enige wijzigingen, door de twee grootste leden van de Koffieorganisatie kon worden geaccepteerd. Hierna kon op 19 februari 1968 ten- slotte overeenstemming bereikt worden over de gehele tekst. Concluderend kan gesteld worden dat door alle partijen concessies zijn gedaan en dat vele compromisoplossingen zijn aanvaard die, alhoewel soms niet overeenkomend met de in- dividuele belangen van de onderhandelende landen, noodza- kelijk waren om tot overeenstemming te komen over een nieuwe tekst voor de Internationale Koffieovereenkomst 1968.
F. Onderlinge samenwerking met de Benelux, de E.E.G. en de met de E.E.G. geassocieerde Staten.
De Uitvoerende Raad van de Internationale Koffieover- eenkomst 1962 bestaat uit 7 producentenlanden en 7 consu- mentenlanden. De Verenigde Staten, de Bondsrepubliek Duits- land en Frankrijk hebben, door hun grote aantal stemmen, permanent zitting in de uitvoerende raad. De andere vier zetels worden afwisselend bezet door vertegenwoordigers van groepen van landen.
Momenteel bestaat de uitvoerende raad uit de Verenigde Staten, de Bondsrepubliek Duitsland, Frankrijk, Italië, Noor- wegen, Argentinië en het Verenigd Koninkrijk. De Benelux- landen hebben met Italië de afspraak gemaakt, dat in de uit- voerende raad gealterneerd wordt tussen Nederland, België en Italië. In de delegatie van het land dat zitting heeft zijn steeds zetels beschikbaar voor een vertegenwoordiger van de andere delegaties. Naast deze samenwerking met Italië wordt in de Benelux overleg gepleegd teneinde door een gelijke koffiepolitiek aan de buitengrens het vrije intra-Beneluxverkeer te kunnen waarborgen.
Bij de onderhandelingen te Londen wordt zeer frequent in het grotere E.E.G. kader overleg gepleegd en bezien of het mogelijk is tot een gemeenschappelijke houding van de zes lid-staten te komen. Indien de noodzaak hiertoe bestaat wordt tevens overleg gepleegd met de met de E.E.G. geassocieerde landen, hetgeen gedurende de onderhandel in- gen, vooral in verband met het probleem van de preferenties, regelmatig het geval is geweest. Samenvattend kan gesteld worden dat de samenwerking zowel in de Benelux, de E.E.G. als met de met de E.E.G. geassocieerde landen goed is te noe- men.
Tenslotte kan nog vermeld worden, dat de E.E.G.-landen er in geslaagd zijn, in de Koffieraad een resolutie te doen aan- vaarden, waarin kennis genomen wordt van het feit, dat Bel- gië, de Bondsrepubliek Duitsland, Frankrijk, Italië, Luxem- burg en Nederland, lid-staten van de E.E.G., er op hebben gewezen, dat de Europese Economische Gemeenschap ge- rechtigd zal zijn in de toekomst, als gemeenschap de voor- gestelde overeenkomst te aanvaarden. Hiermede beogen de E.E.G.-lid-staten de mogelijkheid open te houden om, wan- neer de E.E.G."gemeenschappelijke handelspolitiek een feit is geworden, als eenheid in de Internationale Koffieorganisa- tie op te treden.
G. Inhoud van de nieuwe overeenkomst
In de loop van 1967 hebben onderhandelingen plaatsge- vonden ter verlenging en amendering van de Koffieovereen- komst. Op 19 februari 1968 is tenslotte door de Koffieraad een resolutie goedgekeurd, waarbij de tekst voor de Interna- tionale Xxxxxxxxxxxxxxxxxx 1968 voor aanbieding aan de lid-landen is aanvaard.
De nieuwe Internationale Koffieovereenkomst 1968 (Trb. 1968, 52) heeft eveneens een looptijd van vijf jaar en blijft van kracht tot 30 september 1973. De nieuwe Internationale Koffieovereenkomst 1968 is op 28 maart 1968 voor het Ko- ninkrijk der Nederlanden ondertekend.
De overeenkomst, die tot 31 maart 1968 voor onderteke- ning openstond, is vóór die datum ondertekend door vrij- wel alle landen die lid zijn van de Internationale Koffieover- eenkomst 1962. Hieronder bevinden zich de grote produce- rende landen zoals Brazilië, Columbia, Ivoorkust, Portugal (Angola) en Oeganda, alsmede de grote importerende lan- den zoals de Verenigde Staten, Zweden, het Verenigd Ko- ninkrijk en de E.E.G.-lid-staten, behalve de B.L.E.U.
De Regering van de Nederlandse Antillen heeft te kennen gegeven voorshands geen medegelding van de onderhavige overeenkomst voor haar land te verlangen.
Een zelfde standpunt is ingenomen door de Regering van Suriname.
De Internationale Koffieovereenkomst 1968 is, evenals zijn voorganger, een exportquota overeenkomst.
Beoogd wordt onder meer:
a. op langere termijn een voor producenten en consumen- ten aanvaardbaar evenwicht te bewerkstelligen tussen vraag en aanbod op een redelijk niveau;
b. een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van de pro- duktiemogelijkheden in de lid-landen teneinde een verbete- ring te verkrijgen in het inkomen en de werkgelegenheid in de lid-landen;
c. de koopkracht in de koffieproducerende landen te ver- groten door de prijzen op een redelijk niveau te handhaven en de consumptie te vergroten.
De overeenkomst is gebaseerd op de beperking van het aanbod door de toewijzing van basisquota, met daarvan af- geleide jaar- en kwarïaalquota (artikel 30 en 32) aan de deelnemende producentenlanden.
De overeenkomst voorziet in verband hiermede tevens in een produktie- en voorraadbeleid hetwelk de producenten- landen verplicht om in 1972-1973 hun produktie te heb- ben teruggebracht tot een hoeveelheid overeenkomende met de voor dit land geldende exporttoewijzing, de eigen con- sumptie en een redelijke voorraad (artikel 48).
Landen met een uitvoer kleiner dan 100 000 balen koffie hebben een exporttoewijzing die jaarlijks met 10 pet. mag toenemen totdat een uitvoer van 100 000 balen is bereikt, (artikel 31, tweede lid).
De uitvoer naar nieuwe markten, met een lage koffiecon- sumptie, welke landen vermeld staan in Annex B van de over- eenkomst vallen niet onder de exportquota. Teneinde door- voer te voorkomen is de invoer van partijen koffie uit Annex B-landen in de aangesloten importlanden verboden (artikel 40). De invoer uit niet-lid-landen is gecontingenteerd (artikel 45).
5
De jaar- en kwartaalquota kunnen door de Koffieraad wor- den gewijzigd (artikel 33 en 35) indien de situatie op de wereldmarkt daartoe aanleiding geeft. Hiernaast is een selec- tief quota aanpassingssysteem in de overeenkomst opgeno- men, waardoor de quota van de vier hoofdsoorten koffie in- dividueel kunnen worden aangepast, indien de minimum- resp. maximum richtprijs van de groep gepasseerd wordt (ar- tikel 37).
Er is een diversificatiefonds waaraan door de producen- tenlanden verplicht en door de consumentenlanden vrijwil- lig wordt bijgedragen. Doel is om de door inkrimping van de koffieproduktie in de lid-landen vrijgekomen produktie- factoren op andere wijze rendabel te maken (artikel 54). De controle op de export van de lid-landen geschiedt door middel van certificaten van oorsprong, resp. certificaten van heruitvoer (artikel 43). De producentenlanden dienen de certificaten te voorzien van zegels tot een zelfde hoeveelheid als de quantiteit welke op het certificaat staan aangegeven. De zegels worden door de Koffieorganisatie per kwartaal aan de producerende lid-landen verstrekt ten belope van de voor dit land geldende exporttoewijzing. De importerende lid-lan- den hebben zich verplicht partijen koffie die niet voorzien zijn van deugdelijk gezegelde certificaten bij invoer te weigeren. Er is voorzien in een comité ter bevordering van de con- sumptie door het voeren van propagandacampagnes (artikel 46). Tevens zullen de lid-landen er naar streven, koffiecon- sumptie belemmerende maatregelen te verminderen, resp.
op te heffen (artikel 47).
De uitvoering van de Internationale Koffieovereenkomst 1968 geschiedt door de Internationale Koffieraad, de uitvoe- rende raad en de uitvoerende directeur met zijn secretari- aat (artikel 7-20). Dit secretariaat is te Londen gevestigd. De financiering geschiedt door het heffen van contributies op basis van het aantal stemmen dat elk lid-land heeft (arti- kel 24). De besprekingen vinden plaats in de Koffieraad, (41 exporterende- en 25 importerende lid-landen) dan wel in de uitvoerende raad (8 exporterende- en 8 importerende lid-landen). De exporterende en de importerende lid-landen hebben ieder als groep 1000 stemmen. Ieder land heeft 5 ba- sisstemmen plus een aantal stemmen in overeenstemming met de basisexportquota, resp. de koffieinvoer. Het maximale aantal stemmen per land is 400. Belangrijke beslissingen wor- den met een verdeelde twee-derde meerderheid van de Kof- fieraad genomen, d.w.z. dat zowel binnen de groep van pro- ducenten als van consumenten een twee-derde meerderheid vereist is (artikel 2, elfde lid). In andere gevallen is een ver- deelde eenvoudige meerderheid voldoende (artikel 2, tiende lid).
De overeenkomst heeft een looptijd van 5 jaar en treedt op 1 oktober 1968 in werking indien 20 exporterende landen met 80 pet. van de stemmen aan exportzijde en 10 importe- rende landen met 80 pet. van de stemmen aan importzijde de overeenkomst goedkeuren, bekrachtigen of aanvaarden. De overeenkomst voorziet in de mogelijkheid, dat regeringen die niet vóór de genoemde datum tot goedkeuring, bekrachti- ging of aanvaarding kunnen overgaan, een verklaring van voorlopige toepassing kunnen afleggen en dan alsnog tot
31 december 1968 een akte van goedkeuring, bekrachtiging of aanvaarding kunnen nederleggen.
II. VERSCHILLEN TUSSEN DE OUDE EN DE NIEUWE KOFFIEOVEREENKOMST
De Internationale Koffieovereenkomst 1968 is een voort- zetting van de Internationale Koffieovereenkomst 1962. De opzet is dan ook dezelfde. De oude overeenkomst vertoonde echter enige feilen, die verholpen zijn door het aanvaarden van een aantal resoluties door de Koffieraad. Deze resolu- ties zijn gedeeltelijk in de tekst van de nieuwe overeenkomst opgenomen.
Het betreft hier een vijftal punten n.1.:
a. het aanvaarden van het selectiviteitsbeginsel (artikel 37);
/;. het verbod tot invoer uit de in Annex B van de over- eenkomst genoemde landen (artikel 40);
c. maatregelen met betrekking tot bewerkte koffie (ar- tikel 44);
d. het contingenteren van de invoer uit derde-landen (ar- tikel 45);
e. de instelling van een diversificatiefonds (artikel 54).
A. Het aanvaarden van het selectiviteitsbeginsel (artikel 37)
In de oude overeenkomst was slechts voorzien in de mogelijkheid voor de Koffieraad om de quota van alle landen met een gelijk percentage te verhogen of te verlagen als de situatie op de wereldkoffiemarkt hiertoe aanleiding gaf. Het bleek echter dat de vier hoofdsoorten koffie „Colombian Milds", „Other Milds", „Unwashed Arabica's" en „Robus- tas" een ander prijsverloop hadden ten gevolge van de vraag naar deze soorten koffie. Vooral van consumentenzijde is aangedrongen op de aanvaarding van een selectief quota aan- passingssysteem terwijl van producentenzijde en met name van de zijde van Columbia scherp hiertegen werd geageerd, aangezien hiermede het relatieve aandeel van de duurdere koffiesoorten in de wereldkoffieuitvoer werd aangetast. Ten- slotte werd bij resolutie een compromisoplossing aanvaard waarbij minimum- en maximumprijsgrenzen voor de vier hoofdsoorten werden vastgesteld, alsmede prijsverschillen tus- sen de vier hoofdsoorten.
De prijsgrenzen zijn momenteel als volgt:
U.S. cents per pounri (0,45 kg)
Minimum Maximum richtprijs richtprijs
Colombian Milds | 38,75 | 42,75 |
Other Milds | 37,25 | 41.25 |
Unwashed Arabica's | 35,25 | 39,25 |
Robusta | 30,50 | 34,25 |
Indien het 15 daags gemiddelde van een der groepen ondel resp. boven de richtlijnen daalt, resp. stijgt, worden, tenzij de Uitvoerende Raad binnen zes dagen anders beslist, de quota van de betrokken koffiesoorten met 2,5 pet. van de totale exporttoewijzing verlaagd, resp. verhoogd.
Aangezien in de afgelopen periode de prijs van de duurdere
„Colombian Milds" voortdurend onder de minimum richt- prijs daalde, tengevolge waarvan de quota van deze groep herhaaldelijk dienden te worden verlaagd, wilde Columbia het selectiviteitssysteem slechts in de overeenkomst opnemen indien de mogelijkheid tot quotakorting beperkt zou blijven. Door de Koffieraad werd daarop besloten om de quotaver- laging te beperken tot 5 pet. van het jaarquotum. De moge- lijkheid om de quota te verruimen indien de prijs boven het maximum stijgt, is niet gebonden aan een percentage. In ar- tikel 37 van de nieuwe overeenkomst is het principe van dit systeem thans formeel vastgelegd. De uitwerking van het ver- dere systeem is overgelaten aan de Koffieraad
B. Het verbod tot invoer uit de in Annex B van de Over- eenkomst genoemde landen (artikel 40)
Artikel 40 van de nieuwe overeenkomst regelt de export van koffie welke niet onder de quotabepalingen valt. Dit zijn de exporten naar de zgn. Nieuwe Markten vermeld in Annex B van de Koffieovereenkomst 1968. Doel is om de exporte- rende lid-landen in de gelegenheid te stellen in landen waar
9686 1-3 (2)
6
de koffieconsumptie per hoofd van de bevolking nog laag is, door middel van speciale aanbiedingen de koffieconsumpde te vergroten. In de afgelopen jaren werden deze nieuwe mark- ten echter ook vaak gebruikt om, met of zonder medeweten van het betrokken Annex B-land, koffie om te leiden naai de traditionele markten waarvoor wel quota gelden. Tenein- de hieraan het hoofd te bieden zijn thans een groot aantal maatregelen genomen, zoals het merken van de zakken met de woorden „New Market" en het aftrekken van de omge- geleide hoeveelheden van de quota. Tevens is een verbod af- gekondigd voor import in de lid-landen van koffie, welke oor- spronkelijk bestemd was voor Annex B-landen. Een voorstel van de consumentenlanden, om alle landen die betrokken zijn geweest bij het omleiden van koffie naar de traditionele markten van de Annex B te schrappen en onder de quota- landen te brengen, stuitte op zeer grote tegenstand van de exporterende lid-landen, aangezien men deze extra afzetmo- gelijkheid niet wil of kan missen. Slechts vier landen werden geschrapt nl. Jordanië, de Philippijnen, de republiek Vietnam en Noord Vietnam. De reden hiervoor in de laatste drie ge- vallen is echter, dat deze landen koffieproducerend land zijn geworden. Alhoewel de importerende lid-landen zich bij deze wens van de exporterende lid-landen hebben neergelegd, is in een resolutie, waarbij de lijst van Annex B-landen werd vastgesteld, een zinsnede opgenomen waarin de uitvoerende raad aan het einde van het koffiejaar 1967-1968 aan de Koffieraad aanbevelingen moet doen voor het aanbrengen van eventuele veranderingen in Annex B.
C. Maatregelen met betrekking tot bewerkte koffie (arti- kel 44)
Met betrekking tot de behandeling van de bewerkte koffie, dat is gebrande koffie, gebrande en gemalen koffie alsmede oploskoffie, is een nieuw artikel in de Internationale Koffie- overeenkomst 1968 opgenomen, waarbij het lid-landen ver- boden wordt door middel van overheidsmaatregelen de inter- nationale concurrentieverhoudingen tussen groene koffie en bewerkte koffie scheef te trekken.
De importerende landen en in het bijzonder de Verenigde Staten stonden er op dat een dergelijk artikel in de overeen- komst zou worden opgenomen aangezien de laatste tijd grote hoeveelheden Braziliaanse oploskoffie tegen zeer lage prijzen naar de Verenigde Staten zijn verscheept. De mogelijkheid hiertoe werd door de Braziliaanse regering gecreëerd aange- zien de exportheffing welke drukt op de export van groene koffie niet werd geheven op de export van oploskoffie. Over het principe van opname van een dergelijk verbodsartikel be- stond weliswaar overeenstemming, doch over de te volgen procedure ingeval van niet-nakoming van deze verplichting waren Brazilië en de Verenigde Staten het niet eens. De Ver- enigde Staten, die geen invoerrechten heffen op groene koffie en evenmin op bewerkte koffie wensten uitdrukkelijk in de overeenkomst te zien vermeld dat ingeval van overtreding het importerende land unilateraal tegenmaatregelen kon ne- men. De Brazilianen wensten uitdrukkelijk te zien vermeld dat zulks verboden is. Deze wensten ten aanzien van overtredin- gen een uitspraak van de Internationale Koffieraad of van een door deze in te stellen arbitragecommissie.
Aangezien door de harde houding die de Verenigde Staten en Brazilië op dit punt hadden aangenomen, het tot stand komen van de Koffieovereenkomst 1968 in gevaar werd ge- bracht, werd, nadat een compromistekst die de instemming had van alle andere producenten- en consumentenlanden, door Brazilië en de Verenigde Staten was afgewezen, een mis- sie naar de beide landen gestuurd teneinde druk op de respec- tieve regeringen uit te oefenen.
Dit resulteerde ten slotte in het aanvaarden van de zeer uitvoerige tekst welke als artikel 44 in de overeenkomst is op- genomen. Hierin wordt bepaald, dat, indien discriminatie tussen de behandeling van groene koffie en bewerkte koffie wordt geconstateerd, de uitvoerend directeur in eerste instan- tie een minnelijke schikking moet zien te bewerkstelligen.
Mocht dit mislukken dan zal een college van arbitrage be- staande uit drie personen nagaan of er van discriminatie sprake is en zo ja, hoeveel de discriminatie bedraagt. Wordt discriminatie aangetoond, dan dient binnen 30 dagen deze si- tuatie te worden gecorrigeerd. Geschiedt dit naar de opvat- ting van het klagende land niet, dan mag dit land, na de Kof- fieraad geïnformeerd te hebben, unilateraal actie nemen, zo- lang als de discriminatie blijft bestaan en ten belope van maxi- maal de door de arbiters vastgestelde omvang van de discri- minatie. Gesteld kan worden dat het aanvaarden van dit com- promis een concessie van beide partijen heeft ingehouden.
D. Het contingenteren van de invoer uit derde landen (artikel 45)
In het oude artikel 45 bestond de mogelijkheid om de in- voer uit niet-lid-landen te beperken, teneinde te voorkomen, dat niet-lid-landen hun koffieëxporten zouden uitbreiden ten nadele van de aangesloten landen die aan de quotering waren onderworpen. Nadat bleek dat vele partijen koffie uit lid- landen via Annex B-landen, die veelal geen lid zijn van de overeenkomst, naar de traditionele markten werden ver- scheept, werd bij resolutie door de Koffieraad besloten de in artikel 45 genoemde beperkingen in te stellen. Dit betekende, dat ieder lid-land zijn invoer uit niet-lid-landen diende te be- perken tot de gemiddelde invoer in de jaren 1960-1962. Deze in een resolutie vastgelegde beperking wordt thans in het nieuwe artikel 45 opgenomen, waarmede de reeds bestaan- de situatie wordt geconsolideerd.
E. De instelling van een diversificatiefonds (artikel 54)
In de oude overeenkomst was voorzien in de mogelijkheid een Internationaal Koffiefonds op te richten. In de nieuwe overeenkomst wordt in artikel 54 een Diversificatie-fonds in- gesteld dat tot taak heeft de koffieproduktie te beperken en in evenwicht te brengen met de wereldvraag. Aan dit fonds wordt door de producerende lid-landen verplicht bijgedragen, terwijl de importerende lid-landen vrijwillig kunnen bijdragen. De verplichte bijdrage is voorlopig vastgesteld op het equi- valent van US $ 0,60 voor elke boven de 100 000 balen naar quota markten geëxporteerde baal koffie. Dit komt neer, ge- baseerd op de huidige exportcijfers, op het equivalent van ruim 25 min. dollar per jaar, hetgeen bij een looptijd van de overeenkomst van vijf jaar een bedrag ter waarde van 125 min. dollar oplevert voor overschakeling van koffieproduk- tie naar andere economische activiteiten in de producerende lid-landen. De bijdrage van elk exporterend lid-land zal ge- bruikt worden voor programma's en projecten binnen het eigen land, doch 20 pet. van de contributie dient te geschie- den in convertibele valuta voor eventueel gebruik buiten het eigen land. Een additionele bijdrage in convertibele valuta zal worden geheven voor de administratieve uitgaven van het fonds.
Door de Verenigde Staten is als enige importland een be- drag van 15 min. dollar toegezegd met de mogelijkheid dat dit bedrag met nog eens 15 min. verhoogd wordt als ook de andere importerende lid-landen aan het diversificatiefonds bijdragen. De overige importerende lid-landen hebben geen toezeggingen gedaan. De ondergetekenden stellen zich op het standpunt dat verlening van financiële hulp voor diversifica- tie in het kader van een internationale overeenkomst voor één bepaald produkt discriminerend werkt ten opzichte van ontwikkelingslanden die produkten voortbrengen, waarvoor geen internationale regelingen bestaan.
III. TOELICHTING OP DE AFZONDERLIJKE ARTIKELEN VAN DE OVEREENKOMST
Tijdens de onderhandelingen werden door de werkgroepen op basis van de oude overeenkomst en aan de hand van de ingediende amendementen nieuwe teksten opgesteld, die door de Koffieraad voorlopig werden goedgekeurd. Aan het eind
7
van de conferentie werd vervolgens de gehele tekst van de nieuwe overeenkomst in zijn geheel als „package deal", de- finitief goedgekeurd. Dit was noodzakelijk, aangezien vele artikelen pas door bepaalde landen of landengroepen konden worden aanvaard, indien andere voor hen van belang zijnde artikelen eveneens door de Koffieraad zouden worden goed- gekeurd.
De artikelen waarvoor geen voorstellen tot amendering waren ingediend werden ongewijzigd in de nieuwe koffieover- eenkomst opgenomen en zullen hieronder niet besproken worden.
De preambule
De preambule is vrijwel ongewijzigd gebleven. Slechts een verwijzing naar de heronderhandelingen door de Internatio- nale Koffieraad, is toegevoegd.
Artikel 2. Artikel 2 werd aangevuld met een aantal defini- ties, betreffende de „Voor export beschikbare produktie", de
„Beschikbaarheid voor export", de voor „Export toegewezen hoeveelheid", de „Geautoriseerde export" en de „Toegestane export".
Artikel 3. Artikel 3 is aangevuld met twee nieuwe para- grafen.
De nieuwe tweede paragraaf van artikel 3 regelt de moge- lijkheid om van importerend lid-land, exporterend lid-land te worden en omgekeerd. Dit is gedaan op verzoek van Aus- tralië, dat in de toekomst een koffieproducerend land zal wor- den door de sterk stijgende produktie van Australisch Nieuw- Guinea.
De nieuwe derde paragraaf betreft de E.E.G. en is opge- nomen om een eventuele verandering in de vertegenwoor- diging van de E.E.G.-lid-staten in de Koffieorganisatie mo- gelijk te maken.
Artikel 5. De wijziging in artikel 5 betreft slechts een ver- wijzing naar hoofdstuk XVI, waardoor het groeplidmaatschap niet geldt voor deelname aan het diversificatiefonds. Hieraan dienen de lid-landen individueel deel te nemen.
Artikel 7. Artikel 7 schreef voor dat de zetel van de orga- tnisatie te Londen is. Thans is de Koffieraad gemachtigd om met twee-derde meerderheid anders te beslissen.
Artikel 12. Gezien het feit dat een aantal kleinere produk- tóelanden geen basisquota zijn toegewezen, zodat hun pro- duktie kan en mag toenemen, wordt thans in artikel 12 ex- pliciet vermeld dat deze landen behalve de vijf basisstemmen geen extra stemmen krijgen (zie artikel 31).
Artikelen 15-17. De artikelen 15-17 betreffen de samen- stelling, de verkiezing en de bevoegdheden van de uitvoeren- de raad. Besloten is om de uitvoerende raad uit te breiden van 14 tot 16 leden, 8 producenten- en 8 consumentenlanden in plaats van 7 producenten- en 7 consumentenlanden. Hier- mede hoopt men tegemoet te komen aan de wens tot een betere geografische spreiding, alsmede aan de wens dat ook kleinere landen lid van de uitvoerende raad kunnen worden. In verband met het aanvaarden van het selectiviteitsbeginsel, werd het in artikel 17 vermelde verbod voor de uitvoerende raad om quota te wijzigen nu veranderd, zodat de uitvoeren- de raad de selectieve quota-aanpassingen kan verrichten.
Artikel 22. In tegenstelling tot de oorspronkelijke opzet om een multilateraal akkoord af te sluiten om de privileges en de immuniteiten van de organisatie en het daarbij behorende personeel te regelen, zal thans worden volstaan met een over- eenkomst tussen het gastheerland (Verenigd Koninkrijk) en de Koffieorganisatie. Het nieuwe artikel 22 bevat naast enige algemene regelen betreffende belastingvrijdom een paragraaf waarin deze overeenkomst genoemd wordt.
Artikel 23. In artikel 23 is in vergelijking met het oude ar- tikel een kleinigheid gewijzigd, waardoor de Koffieraad nu de kosten voor speciale diensten aan lid-landen bewezen, buiten de contributie om, in rekening kan brengen.
Artikel 28. Artikel 28, de basisquota, bevat nog slechts één paragraaf, waarin staat, dat vanaf 1 oktober 1968 de ex- porterende landen een basisquotum zullen hebben zoals ver- meld in Annex A. Het tweede lid waarin de mogelijkheid igeopend werd om na drie jaar de basisquota door de Koffie- iraad te laten herzien, is geschrapt. Tegen handhaving van deze tweede paragraaf waren de Latijns-Amerikaanse landen en vrijwel alle consumentenlanden, gezien de ervaringen met deze paragraaf in de oude overeenkomst. Om te voorkomen, dat wederom na twee jaar, voorbereidende besprekingen gevoerd moeten worden ter herziening van de basisquota, welke be- sprekingen zich dan weer voortslepen tot het einde van de overeenkomst, werd door de Koffieraad tot schrappen be- sloten.
Artikel 31. Artikel 31 is een nieuw artikel en vervangt het oude artikel 39 waarin lid-landen met een gemiddelde ex- port van 25 000 balen per jaar gedurende de laatste drie jaar, vrijgesteld werden van de quotabepalingen. Thans is be- paald, dat landen, waarvan het gemiddelde van de toegestane exporten in de laatste drie jaar minder is dan 100 000 balen, geen basisquotum meer krijgen toegewezen, doch een jaar- quotum voor het koffiejaar 1968-1969 zoals vermeld in voetnoot 1 van Annex A. In de daaropvolgende jaren mag dit jaarquotum steeds met 10 pet. worden verhoogd, totdat een export van 100 000 balen is bereikt. De landen zonder basisquotum hebben slechts vijf basisstemmen. Door dit nieuwe artikel is tegemoetgekomen aan de verlangens van de Weinere koffieproducenten die steeds hebben volgehouden dat een zekere groei noodzakelijk is voor de economische ontwikkeling van deze landen en dat het onredelijk is de wereldkoffiemarkt te fixeren op een historische verdeling.
Voor de kleine landen wordt het daardoor mogelijk ge- maakt een redelijke koffieproduktie op te bouwen. Is een- maal een zekere produktie bereikt, dan pas wordt de nood- zaak erkend om aan een verdere groei beperkingen op te leg- Igen en mee te doen aan de door de Koffieorganisatie opge- legde verplichtingen. Het doen opnemen van dit artikel heeft zeer veel moeite gekost, doch heeft zeer waarschijnlijk voor- komen dat een aantal kleinere koffieproducerende landen jiiet aan de nieuwe koffieovereenkomst zouden deelnemen.
Artikel 37. Artikel 37 is eveneens nieuw. Onder het hoofd
„Aanvullende bepalingen voor het aanpassen van export- quota", is thans het selectieve quota-aanpassingssysteem, dat tot nu toe slechts bij resolutie geregeld was, als artikel in de Internationale Koffieovereenkomst 1968 opgenomen. Voor een uiteenzetting over de werking van dit systeem moge wor- den verwezen naar punt A van hoofdstuk II, getiteld: Ver- schillen tussen de oude en de nieuwe Koffieovereenkomst.
Artikel 40. Artikel 40 regelt de export van koffie welke niet onder de quotabepalingen valt. Dit zijn de exporten naar ide z.g. nieuwe markten, vermeld in Annex B van de Koffie- overeenkomst. Voor een nadere uiteenzetting moge worden verwezen naar punt B van hoofdstuk II: Verschillen tussen de oude- en de nieuwe Koffieovereenkomst.
Artikel 43. Artikel 43 betreft de controle van de exporten met behulp van certificaten van oorsprong en certificaten van heruitvoer. Gezien de vele mogelijkheden welke bleken te bestaan om de controlemaatregelen krachtens de oude Koffie- overeenkomst te ontduiken, zijn gedurende de looptijd van de overeenkomst bij resolutie een aantal verbeteringen aan- gebracht in de controlevoorschriften.
De belangrijkste is de invoering van het zegelsysteem per
1 april 1967. Vanaf die datum dienen de producerende lid-
landen de certificaten van oorsprong resp. heruitvoer te voor- zien van zegels tot een zelfde hoeveelheid als de kwantiteit, vermeld op het certificaat.
De zegels worden per kwartaal en in verschillende coupu- res door het secretariaat van de Koffieorganisatie aan de lid- landen verstrekt, tot een hoeveelheid als overeenkomt met het toegestane exportquotum, vermeerderd met extra toe- wijzingen en verminderd met slral'aftrekken. Importlanden zijn verplicht partijen koffie welke niet voorzien zijn van deug- delijke gezegelde certificaten bij invoer te weigeren. Dit stel- sel werd aangevuld, door het aanvaarden van de verplichting voor de producerende lid-landen om de gezegelde certifica- ten behorende bij partijen koffie voor niet-lid-landen direct op te zenden naar het secretariaat te Londen. Dit diende om te voorkomen, dat deze certificaten nogmaals zouden worden gebruikt, aangezien niet-lid-landen geen enkele verplichting hebben om certificaten op te zenden. Tevens werd bepaald dat de certificaten afgevende instanties kopieën van de uit- gegeven certificaten dienen te bewaren gedurende twee jaar en dat de Koffieorganisatie het recht heeft deze documenten te controleren.
In de tekst van artikel 43 is het zegelsysteem slechts terug te vinden in de zinsnede, dat partijen koffie voorzien dienen te zijn van een „geldig" certificaat in overeenstemming met de regels zoals door de Koffieraad vastgesteld. De andere ge- noemde maatregelen zijn in de tekst van het artikel opgeno- men.
Artikel 44. Artikel 44 betreft de behandeling van de be- werkte xxxxxx. In het nieuwe artikel 44 wordt het de lid-lan- den verboden om door middel van overheidsmaatregelen de (internationale concurrentieverhoudingen tussen groene kof- fie en bewerkte koffie scheef te trekken. Tevens is voorzien in een aantal maatregelen welke genomen dienen te wor- den indien dit verbod wordt overtreden. Voor een nadere uiteenzetting moge worden verwezen naar punt C van hoofd- stuk II: Verschillen tussen de oude- en de nieuwe Koffieover- eenkomst.
Artikel 45. Artikel 45 regelt de invoer uit niet-lid-landen. In het oude artikel was de mogelijkheid geopend om, indien de situatie dit vereiste, de invoer uit niet aangesloten landen te beperken tot de gemiddelde invoer uit niet-lid-landen in de jaren 1960-1962. In september 1966 is door de Koffie- raad een resolutie aanvaard waarbij de invoer uit derde lan- den daadwerkelijk werd gecontingenteerd. In het huidige ar- tikel 45 wordt deze situatie geconsolideerd.
Artikel 46. Artikel 46 vertoont geen principiële ver- schillen met het oude artikel en is slechts tekstueel aangepast aan de huidige omstandigheden.
Artiket 47. Artikel 47 betreft de opheffing van de belem- meringen van de koffieconsumptie. Brazilië, Columbia, Ecua- dor en Guatemala hadden in eerste instantie een amende- ment op dit artikel ingediend, waarbij de importerende lan- den zich zouden verbinden geen interne belastingen in te stel- len of te verhogen, die de koffieconsumptie resp. de koffie- invoer nadelig beïnvloeden.
Tevens dienden zij alle tarieven en kwantitatieve restric- ties op koffie, behalve die voortvloeien uit de Koffieovereen- ikomst, te verminderen resp. af te schaffen. Een nieuw arti- kel 47A w;is hieraan toegevoegd waarin landen op zich nemen eventuele preferentiële tarieven af te schaffen voor 30 sep- tember 1969. De met de E.E.G. geassocieerde landen alsmede de zes E.E.G.-lid-staten wezen dit voorstel van de hand en dienden een tegenvoorstel in waarbij de verplichting om iets ite doen werd veranderd in een streven en waarbij het nieuwe artikel 47A geheel was weggelaten.
Alhoewel dit voorstel in eerste instantie door Brazilië werd verworpen, bleven de E.E.G.-lid-staten bij het oude standpunt, dat het onmogelijk is thans in de Koffieovereenkomst een ver-
8
plichting te aanvaarden, dat de preferenties in het komende jaar zullen worden afgeschaft, aangezien dit een onderwerp is, dat bij de onderhandelingen ter eventuele verlenging van de Conventie van Yaoundé ter sprake zal komen. Ook wat de (andere handelsbelemmeringen betreft zou niet verder gegaan kunnen worden dan het accepteren van een aanbeveling om te streven naar de afbraak van deze belemmeringen. Na lang- durige onderhandelingen gingen de Brazilianen tenslotte ak- ikoord met een tekst waarin de lid-landen gevraagd wordt „om
•te trachten een verlaging van de tarieven op koffie te reali- seren of langs andere weg belemmeringen voor een ruimer verbruik op te heffen". Ten aanzien van de preferenties werd akkoord gegaan met een verwijzing naar de aanbeveling AII 1 van de eerste Wereldhandelsconferentie, waarin ge- sproken wordt over de noodzaak van gelijkwaardige behan- deling van alle ontwikkelingslanden.
Artikel 48. Artikel 48 betreft het produktiebcleid en de controle daarop. Alhoewel in de oude overeenkomst staat, dat niet later dan één jaar na het in werking treden van de over- eenkomst de Koffieraad produktieniveaus zal vaststellen, is hier gedurende de afgelopen vijf jaar niets van gekomen. Het vaststellen van produktieniveaus is het per land en in totaal vaststellen van de toekomstige omvang van de produktie van koffie, teneinde evenwicht te brengen in de vraag en het iaanbod van koffie op de wereldmarkt.
Vooral op de lange termijn is deze aanpassing noodzake- lijk, aangezien het bij de bestaande overproduktie van koffie zeer de vraag is, of een exportquotaregeling alleen in staat blijkt te zijn de stijgende voorraden van de markt weg te houden. In het nieuwe artikel 48 nemen de producentenlan- den op zich hun produktie te zullen aanpassen aan het totaal van interne consumptie, de toegestane exporten en een rede- lijke voorraad. Hiertoe zullen zij vóór 31 december 1968 aan de uitvoerende raad dienen op te geven wat de produktieom- vang in het koffiejaar 1972-1973 in hun land zal zijn. Tenzij de uitvoerende raad respectievelijk de Koffieraad de gegevens niet accepteert en een ander cijfer vaststelt, zullen de door de ilid-landen ingediende cijfers als produktieniveaus worden ge- bruikt.
Artikel 49. Artikel 49 betreft het beleid inzake de koffie- voorraden en is een aanvulling op artikel 48. In het artikel wordt het aan de Koffieraad overgelaten om een koffie- voorraadpolitiek op te stellen, terwijl de producerende lid- landen er zorg voor moeten dragen, dat in hun land voldoen- de opslagruimte voor de koffie aanwezig is.
Artikel 54. Artikel 54 regelt de instelling van een diversi- ficatiefonds. Voor de behandeling van dit onderwerp moge verwezen worden naar punt E van hoofdstuk II: VerschiN len tussen de oude- en de nieuwe Koffieovereenkomst.
Artikel 57. Artikel 57, het ontheffingsartikel, is in die zin veranderd, dat thans uitdrukkelijk bepaald is, dat geen aan- vragen voor een ontheffing meer behandeld zullen worden er toe strekkende dat koffie boven de toegestane hoeveelheid wordt uitgevoerd als deze overschotten het gevolg zijn van een te grote produktie.
Artikel 58. Artikel 58 is een nieuw artikel dat het mogelijk maakt dat lid-landen elkaar consulteren bij verschil van me- ning over de uitleg of toepassing van de Koffieovereenkomst. Op verzoek zal de uitvoerend directeur een onafhankelijke commissie instellen, ten einde in het geschil te bemiddelen.
Komt men niet tot een oplossing via deze vereenvoudigde procedure, dan dient de Koffieraad te beslissen op de wijze zo- als in artikel 59 is voorzien.
Artikel 59. Dit artikel inzake geschillen en klachten beval de ook reeds in de oude overeenkomst opgenomen procedure, volgens welke, ai of niet met behulp van een door de Koffie-
raad ingestelde commissie van advies, in een zich voordoend geschil door de Koffieraad een beslissing wordt genomen. Een paragraaf is toegevoegd waardoor het mogelijk wordt dat een lid-land eerst de mening van de uitvoerende raad over de moeilijkheden vraagt voordat een discussie in de volledige Koffieraad plaats heeft.
Slotbepalingen (Artikelen 60-72). In de slotbepalingen zijn slechts die wijzigingen aangebracht welke de aanpassing van de artikelen beogen aan de nieuwe situatie. De onderte- kening kon door iedere regering die partij was bij de Interna- tionale Xxxxxxxxxxxxxxxxxx 1962 tot en met 31 maart 1968 bij het hoofdkantoor van de Verengide Naties geschieden (artikel 60). De overeenkomst treedt op 1 oktober 1968 in werking, als een voldoende aantal landen de akten van goed- keuring, bekrachtiging of aanvaarding vóór die datum heeft nedergelegd.
De enige nieuwe bepaling is artikel 72, aanvullende bepa- lingen en overgangsbepalingen.
In dit artikel wordt gesteld, dat de huidige overeenkomst beschouwd wordt als een voortzetting van de Internationale Koffieovereenkomst 1962.
9
Ten einde dit mogelijk te maken, zullen alle raadsresolu- ties en besluiten van andere organen van de Koffieorganisa- tie, waarvan de tekst niet voorziet in een expiratie op 30 sep- tember 1968, ook na die datum van kracht blijven, tenzij in de oiieuwe overeenkomst daarvoor een andere voorziening is ge- troffen.
De Minister van Economische Zaken,
L. DE BLOCK.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
X. XXXX.
De Minister zonder Xxxxxxxxxxxx,
belast met de aangelegenheden betreffen- de de hulp aan ontwikkelingslanden a.i.,
X. X. XXXXXXXXX.
De Minister van Landbouw en Visserij a.i.,
X. XXXXXXXX.
De Minister van Financiën,
X. X. XXXXXXXXX.