Pensioenreglement 1991
Pensioenreglement 1991
voor de (oud) werknemers van BP Raffinaderij Rotterdam B.V. en met haar gelieerde ondernemingen
Dit pensioenreglement is gesloten voor actieve pensioenopbouw per 1 januari 2015 Vanaf 1 juni 2016 beheerd door:
Pensioenfonds BP OFP
Instelling voor bedrijfspensioenvoorziening, Ingeschreven bij de FSMA onder nummer 50.521
Versie 1 januari 2023
Januari 2023
INLEIDING
(A) Dit pensioenreglement is onderdeel van de pensioenovereenkomst tussen de werkgever en haar (oud) werknemers. Dit pensioenreglement voorziet onder meer in de pensioenopbouw voor een levenslang ouderdomspensioen en partnerpensioen. Het door de werkgever aan haar (oud) werknemers toegezegd pensioen betreft een eindloonregeling met het karakter van een uitkeringsovereenkomst.
(B) Dit pensioenreglement 1991 is in werking getreden op 1 januari 1991. De aangepaste versie van dit pensioenreglement dat voor u ligt, is in werking getreden op 1 januari 2023. Per 1 juni 2016 is het pensioenreglement gewijzigd. Die versie van het pensioenreglement beoogde geen inhoudelijke wijzigingen in de pensioenregeling ten opzichte van de voorgaande versie van pensioenreglement 1991. Die wijzigingen hingen samen met de manier waarop de pensioenregelingen van de werkgever vanaf 1 januari 2016 worden uitgevoerd. De reden voor enkele wijzigingen is gelegen in het feit dat de pensioenregeling van de werkgever per 1 januari 2016 wordt uitgevoerd door een Belgische pensioenuitvoerder, OFP BP Pensioenfonds, die onderworpen is aan de Belgische prudentiële regels. Wat de pensioenregeling zelf betreft, blijft het Nederlands sociaal - en arbeidsrecht van toepassing. Vooropgesteld moet worden dat OFP BP Pensioenfonds de bij haar ondergebrachte pensioenregelingen uitvoert op basis van een middelenverbintenis. Een middelenverbintenis naar Belgisch recht is te vergelijken met een inspanningsverbintenis naar Nederlands recht.
(C) De (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden verwerven een pensioenaanspraak jegens de werkgever, die op grond van voormelde middelenverbintenis het beheer van de pensioenregeling heeft ondergebracht bij het OFP BP Pensioenfonds. Beslissingen die samenhangen met de inhoud van de pensioenregelingen komen voortaan enkel toe aan de werkgever en beslissingen die enkel samenhangen met de uitvoering aan OFP BP Pensioenfonds. OFP BP Pensioenfonds zal de nodige reserves opbouwen en de gepaste beleggingen doen teneinde haar activa goed te beheren, als een goed huisvader, met het oog op een goed beheer en een goede uitvoering van de pensioenregelingen die het beheert. Daartoe is OFP BP Pensioenfonds gerechtigd om van de werkgever alle vereiste bijdragen, stortingen en kosten te eisen in overeenstemming met het financieringsplan of een eventueel sanerings- of herstelplan. In uitvoering van zijn opdracht zal OFP BP Pensioenfonds uit zijn beschikbare middelen de voordelen en uitkeringen betalen, in overeenstemming met de pensioenregelingen en met de wettelijke bepalingen ter zake, aan hen die krachtens de pensioenregelingen begunstigde of rechthebbende zijn. OFP BP Pensioenfonds stelt zelf geen pensioenreglement op doch baseert zich voor de uitvoering op onderhavig pensioenreglement van de werkgever.
Artikel 1
Begripsomschrijvingen
In dit reglement gelden de volgende begripsomschrijvingen:
1. Aanspraakgerechtigde:
De persoon die begunstigde is voor een nog niet ingegaan pensioen.
2. Beheersovereenkomst (management agreement):
De overeenkomst tussen de werkgever en het fonds over de uitvoering van de pensioenregelingen van de werkgever.
3. Bestuur:
De Raad van Bestuur van het fonds.
4. BP Group Netherlands:
BP Europe SE – BP Nederland en BP Raffinaderij Rotterdam B.V..
5. BP Europa SE-BP Nederland:
BP Europa SE-BP Nederland, de Nederlandse branche van BP Europa SE, gevestigd te Europoort-Rotterdam, en de met haar gelieerde ondernemingen, welke behoren tot een groep als bedoeld in artikel 24b van boek 2 van het (Nederlands) Burgerlijk Wet boek en door de directie van BP Europa SE - BP Nederland als zodanig zijn aangewezen en die het beheer van hun pensioenregelingen aan het fonds hebben toevertrouwd en die met het fonds daartoe een beheersovereenkomst zijn aangegaan.
6. Deelnemer:
de deelnemer (of deelneemster) conform artikel 2 van dit reglement.
7. Dutch Management Committee (DMC), Country Management Committee voor BP Group Netherlands:
Het Country Management Committee voor de pensioenreglementen van Sectie Nederland dat kwalificeert als Sociaal Comité in de zin van artikel 34 van de WIBP. Dit Committee is ingesteld voor de uitvoering van de toepasselijke bepalingen van de Nederlandse sociale en arbeidswetgeving die gelden voor de uitvoering van pensioentoezeggingen, beheerd door het fonds. De rechten en verplichtingen van het Country Management Committee voor BP Group Netherlands zijn vastgelegd in het “Dutch Management Committee Charter”, een overeenkomst tussen het fonds en BP Group Netherlands voor alle pensioenreglementen van BP Group Netherlands.
8. Elektronisch:
Door middel van een elektronische informatiedrager die de ontvanger in staat stelt de verstrekte informatie duurzaam te bewaren.
9. Financieringsplan (financing plan).
Het financieringsplan van het fonds waarin de financiële en actuariële opzet van het fonds is vastgelegd.
10. Fonds:
OFP BP Pensioenfonds. Dit is een in België gevestigde pensioeninstelling die beschikt over de benodigde toelatingen en vergunningen om met de werkgever overeenkomsten te sluiten over het onderbrengen van de pensioenafspraken (uitvoering van de pensioenovereenkomst/pensioenreglement).
11. FSMA
De Belgische Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten bedoeld in artikel 44 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten.
12. Gepensioneerde:
Pensioengerechtigde voor wie het ouderdomspensioen is ingegaan.
13. Gewezen partner:
a. de man of vrouw van wie het huwelijk met de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde na het begin van zijn (haar) deelneming in het fonds is beëindigd door echtscheiding of door ontbinding na scheiding van tafel en bed;
b. de partner als bedoeld in het vierde lid van dit artikel, onder b, waarvan de partnerregistratie in de registers van de burgerlijke stand is beëindigd anders dan door de dood of vermissing;
c. de partner als bedoeld in het vierde lid van dit artikel onder c, die niet langer voldoet aan de daar gestelde voorwaarden en het fonds hiervan overeenkomstig de in artikel 19A lid 4 gestelde voorwaarden in kennis heeft gesteld.
14. Kind:
a. Elk kind dat voor de pensioendatum en op het moment van overlijden in familierechtelijke betrekking staat tot de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde (een natuurlijk, erkend of geadopteerd kind);
b. Elk kind anders dan sub a bedoeld, dat door de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde als een eigen kind werd onderhouden en opgevoed, mits dit onderhoud en deze opvoeding voor de pensioendatum zijn aangevangen.
15. Lidstaat:
Een lidstaat van de Europese Unie alsmede een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij de Overeenkomst betreffende Europese Economische Ruimte.
16. Middelenverbintenis
Verbintenis van het fonds om de haar toevertrouwde gelden zo goed mogelijk te beheren met het oog op de uitvoering van de pensioenregeling, ongeacht de aard van de pensioenuitkeringen zoals vastgelegd in artikel 2 WIBP.
17. Nabestaandenpensioen: Partner- en wezenpensioen.
18. Ouderschapsverlof:
Xxxxxx als bedoeld in Hoofdstuk 6 van de Wet arbeid en zorg.
19. Partner:
x. xx xxxxxxxx(o)t(e) van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde;
x. xx xxxxxxxxx man of vrouw met wie de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde een partnerrelatie heeft die is geregistreerd in de registers van de burgerlijke stand;
x. xx xxxxxxxxx man of vrouw met wie de ongehuwde (gewezen) deelnemer of gepensioneerde, die geen wettig geregistreerde partner relatie heeft, een gezamenlijke huishouding voert tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad, een bloedverwant in de tweede graad in de rechte lijn, een meerderjarig stiefkind of meerderjarig voormalig pleegkind. De gezamenlijke huishouding kan worden aangetoond door:
• een partnerverklaring waarin de partners verklaren een gezamenlijke huishouding te voeren en zorg voor elkaar te dragen; of
• een bij een notaris getekend samenlevingscontract.
In het geval er op enig moment gelijktijdig sprake is van meerdere partners, beslist het bestuur welke partner als begunstigde van het partnerpensioen zal worden aangemerkt.
20. Pensioendatum:
de eerste van de maand waarin de (gewezen) deelnemer 65 jaar wordt.
21. Pensioeningangsdatum:
De datum waarop de (gewezen) deelnemer daadwerkelijk zijn pensioen laat ingaan. Dit kan zijn:
- de pensioendatum;
- een andere, met de werkgever overeengekomen, datum indien de (gewezen) deelnemer er voor kiest eerder of later met pensioen te gaan dan op de pensioendatum.
-
22. Pensioengerechtigde:
Persoon voor wie op grond van de pensioenovereenkomst het pensioen is ingegaan.
23. Pensioenovereenkomst:
Hetgeen tussen werkgever en werknemer is overeengekomen betreffende pensioen.
24. Pensioenrecht:
Het recht op ingegaan pensioen, uitgezonderd voorwaardelijke toeslagverlening.
25. Pensioenregeling:
a Een pensioenregeling op grond van een pensioenovereenkomst, of
b Indien de bijdragende onderneming zetel heeft in een andere lidstaat dan Nederland, een overeenkomst, een trustakte of voorschriften waarin is bepaald welke pensioenuitkeringen worden toegezegd en onder welke voorwaarden.
26. Pensioenuitvoerder:
Een ondernemingspensioenfonds, een bedrijfstakpensioenfonds, een beroepspensioenfonds of een verzekeraar die een zetel in Nederland heeft.
27. Prijsinflatie:
De procentuele stijging van het jaargemiddelde van de Nederlandse prijsinflatie (jaargemiddelde van het consumentenprijsindexcijfer, niet afgeleid, zoals vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek) van het kalenderjaar voorafgaand aan de peildatum ten opzichte van het jaargemiddelde van het kalenderjaar daarvoor, afgerond op één decimaal.
28. Sabbatsverlof:
Xxxxxx als bedoeld in artikel 10a eerste lid, sub a, onder 2 Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965.
29. Studieverlof:
Xxxxxx als bedoeld in artikel 10a eerste lid, sub a, onder 3 Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965.
30. scheiding:
hieronder wordt in dit reglement verstaan:
- beëindiging van het huwelijk door echtscheiding;
- ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed;
- beëindiging van het geregistreerd partnerschap anders dan door de dood of vermissing of omzetting van een geregistreerd partnerschap in een huwelijk;
- beëindiging van de partnerrelatie als bedoeld in het vierde lid van dit artikel onder c.
31. Schriftelijk:
In schrifttekens op papier.
32. Sectie Nederland:
De door het fonds afzonderlijk beheerde pensioenverplichtingen zoals door de werkgever is ondergebracht bij het fonds en de daaraan toegerekende beleggingen, zoals vastgelegd in het financieringsplan.
33. Stichting Pensioenfonds BP
Het Nederlandse pensioenfonds waar de uitvoering van dit pensioenreglement was ondergebracht voor de collectieve waardeoverdracht naar het fonds.
34. Toeslag:
Een verhoging van:
- Een pensioenrecht;
- Een pensioenaanspraak van een gewezen deelnemer.
35. Toezichthouder Nederland:
De Stichting Autoriteit Financiële Markten of De Nederlandsche Bank N.V., ieder voor zover belast met de uitoefening van het toezicht bij of krachtens artikel 151 van de Pensioenwet.
36. Toezichthouder België
De FSMA, de Belgische pensioentoezichthouder voor zover belast met de uitoefening van het toezicht op het fonds bij of krachtens artikel 4 WIBP.
37. Verzekeraar:
Een verzekeraar in de zin van artikel 1 van de Pensioenwet die op grond van de Wet financieel toezicht in Nederland het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar mag uitoefenen of voor België een verzekeraar die op grond van de Wet van 2 augustus 2002 het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar mag uitoefenen.
38. WAO:
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
39. Werknemer:
Degene die krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht arbeid verricht voor de werkgever, met uitzondering van de directeur-grootaandeelhouder.
40. Werkgever:
BP Raffinaderij Rotterdam B.V. te Rotterdam en de met haar gelieerde ondernemingen, welke behoren tot een groep als bedoeld in artikel 24b van boek 2 van het (Nederlands) Burgerlijk Wetboek door de directie van BP Raffinaderij Rotterdam B.V. als zodanig zijn aangewezen en die het beheer van hun pensioenregeling aan het fonds hebben toevertrouwd en die met het fonds een beheersovereenkomst zijn aangegaan.
41. Wezenpensioen:
Een geldelijke, vastgestelde uitkering voor een Kind, wegens overlijden van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde.
42. WIA:
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
43. WIBP
De Belgische Wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de Instellingen voor Bedrijfspensioenvoorziening en haar uitvoeringsbesluit, het Koninklijk Besluit van 12 januari 2007 betreffende het prudentieële toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening.
Artikel 2
Deelnemerschap
1. Deelnemer aan deze pensioenregeling is de (oud) werknemer die
a. Per 31 december 2002 deelnemer was aan de vóór 1 januari 2003 geldende pensioenregeling van de werkgever, én
b. Op 1 januari 2003 de leeftijd van 42 jaar heeft bereikt
2. De deelname aan deze pensioenregeling blijft beperkt tot de (oud) werknemers die voldoen aan het bepaalde in lid 1. Met ingang van 1 januari 2006 worden geen nieuwe deelnemers meer opgenomen in deze pensioenregeling en geldt het deelnemerschap dan wel recht op voortgezette pensioenopbouw uitsluitend voor diegenen als omschreven in dit artikel.
Alleen ten behoeve van de gewezen deelnemers voor wie de pensioenopbouw tot 31 december 2005 (gedeeltelijk) premievrij is voortgezet wegens (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid, wordt per 1 januari 2006 de premievrije pensioenopbouw conform dit reglement gecontinueerd.
3. Het deelnemerschap eindigt op de eerste dag van de maand waarin de dienstbetrekking tussen de deelnemer en de werkgever eindigt, behalve als de deelnemer recht heeft op voortzetting van de pensioenopbouw wegens arbeidsongeschiktheid als omschreven in artikel 15. Het deelnemerschap eindigt uiterlijk op de pensioendatum. Voorts eindigt het deelnemerschap per 1 januari 2006 voor die (oud) werknemers die op of na 1 januari 1950 zijn geboren. Voortzetting van de pensioenopbouw als gevolg van premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid komt eveneens voor deze (oud) werknemers met ingang van 1 januari 2006 te vervallen.
Artikel 3
Pensioenaanspraken
1. Deze pensioenregeling voorziet voor de deelnemers in de volgende pensioenaanspraken:
- levenslang ouderdomspensioen;
- levenslang partnerpensioen;
- tijdelijk partnerpensioen;
- wezenpensioen;
een en ander met inachtneming van hetgeen in dit pensioenreglement is bepaald.
2. De aanspraken worden per 1 januari van elk jaar vastgesteld
3. De opbouw van de pensioenaanspraken vindt gedurende de deelneming ten minste tijdsevenredig plaats.
Artikel 3A
Karakter pensioenovereenkomst
Deze pensioenregeling betreft een uitkeringsovereenkomst.
Het fonds heeft bij de uitvoering van de statutaire verplichtingen een middelenverbintenis ten aanzien van de werkgever zoals beschreven in artikel 2 WIBP. Indien de financiële verplichtingen van het fonds onvoldoende gedekt zijn door dekkingswaarden, is de werkgever gehouden het tekort te dekken ten opzichte van deze verplichtingen onder de voorwaarden die hiervoor zijn vastgelegd in de beheersovereenkomst en het financieringsplan zoals deze thans luiden en in de toekomst zullen luiden. De werkgever heeft aldus een resultaatsverbintenis. Voor een eventuele wijziging in de beheersovereenkomst en het financieringsplan wordt het Dutch Management Committee om een verbindend advies gevraagd voorafgaand aan de besluitvorming door het fonds en de werkgever, overeenkomstig het Dutch Management Committee Charter.
Artikel 4
Pensioengrondslag
1. Op de dag van opneming en vervolgens jaarlijks op 1 januari wordt voor elke deelnemer de pensioengrondslag vastgesteld. Bij tussentijdse verlaging van het jaarsalaris vindt overeenkomstige herziening van de pensioengrondslag plaats.
2. De pensioengrondslag is gelijk aan het jaarsalaris verminderd met een franchise.
3. Onder jaarsalaris wordt verstaan (zie ook bijlage I):
14 maal het vaste basismaandsalaris dat geldt op het tijdstip van vaststelling van de pensioengrondslag.
Tot het vaste basismaandsalaris wordt niet gerekend vergoeding wegens overwerk, onkostenvergoedingen, gratificaties, tantièmes en andere aan de dienstbetrekking verbonden emolumenten.
Het jaarsalaris zal voor de pensioenberekening niet lager zijn dan het rekenkundig gemiddelde van de jaarsalarissen die in de laatste tien jaren onmiddellijk voorafgaand aan de pensioendatum zijn vastgesteld.
4. De franchise wordt vanaf 1 januari 2005 bepaald met inachtneming van het volgende:
a. De franchise wordt vastgesteld per 1 januari van enig jaar.
b. De franchise bedraagt per 1 januari 2014 € 16.759,--
De franchise zal jaarlijks worden aangepast waarbij de AOW-stijging maatgevend is voor de aanpassing, een en ander nader te bepalen door het bestuur dat daarbij rekening kan houden met andere factoren.
5. In geval van arbeidsongeschiktheid is het bepaalde in artikel 15 van toepassing.
6. Ingeval van verlaging van de pensioengrondslag van een aanspraakgerechtigde worden op grond van dit pensioenreglement tot het tijdstip van verlaging opgebouwde aanspraken niet gewijzigd.
7. Bij een verlaging van de pensioengrondslag blijven de opgebouwde aanspraken behouden en worden bedoelde aanspraken vastgesteld conform artikel 55 van de Pensioenwet.
Artikel 5
Levenslang ouderdomspensioen
1. Het levenslange ouderdomspensioen gaat in beginsel in op de pensioendatum en het wordt uitgekeerd tot het einde van de maand waarin de gewezen deelnemer overlijdt.
2. Het jaarlijkse levenslange ouderdomspensioen is gelijk aan 1,75% van de het laatst voor de deelnemer vastgestelde pensioengrondslag, vermenigvuldigd met het aantal jaren gelegen tussen de aanvangsdatum van het dienstverband en de pensioeningangsdatum.
3. Voor de berekening van het levenslange ouderdomspensioen worden maximaal 40 jaren onmiddellijk voorafgaande aan de pensioendatum in aanmerking genomen. De diensttijd wordt in hele maanden bepaald, waarbij een gedeelte van een maand wordt verwaarloosd. Als diensttijd tellen hierbij eveneens mee, de jaren gedurende welke de gewezen deelnemer in aansluiting op zijn dienstverband met de werkgever gebruik maakt van een door de werkgever gefacilieerde regeling voor vervroegde uittreding, behoudens de eventuele jaren ingevolge deze vervroegde uittreding welke gelegen zijn voor de eerste van de maand waarin betrokkene de 60-jarige leeftijd heeft bereikt.
Artikel 6
Verschillende hoogtes van het levenslang ouderdomspensioen
1. a. Op verzoek van de (gewezen) deelnemer kan op de pensioeningangsdatum het alsdan ingaande jaarlijks levenslang ouderdomspensioen conform onderstaande tabel worden omgezet in een jaarlijks levenslang ouderdomspensioen dat tot de 70- respectievelijk 75-jarige leeftijd van de deelnemer hoger is dan het oorspronkelijk uit te keren jaarlijks levenslang ouderdomspensioen en vanaf deze leeftijd lager is dan het oorspronkelijk uit te keren jaarlijks levenslang ouderdomspensioen, met inachtname van het bepaalde onder artikel 18.
Leeftijd op
Hoger ouderdomspensioen tot 70-jarige leeftijd, daarna lager
Hoger ouderdomspensioen tot 75-jarige leeftijd, daarna lager
ingangs-
verhogings-
verlagings-
verhogings-
verlagings-
datum | factor | factor | factor | factor |
65 | 1,227 | 0,920 | 1,145 | 0,859 |
66 | 1,243 | 0,932 | 1,155 | 0,866 |
67 1,261 | 0,946 | 1,166 | 0,874 | |
68 1,282 | 0,962 | 1,178 | 0,883 |
b. De hoogte van het meeverzekerde opgebouwde partnerpensioen en wezenpensioen bij overlijden van de gepensioneerde deelnemer na de pensioendatum blijft ongewijzigd.
2. De keuze van de (gewezen) deelnemer voor de in het voorafgaande lid omschreven mogelijkheid is eenmalig en onherroepelijk. De (gewezen) deelnemer die gebruik maakt van deeltijdpensioen kan gebruik maken van de hoog-laagregeling op het moment dat het ouderdomspensioen volledig ingaat. De hoog-laagregeling kan alleen worden toegepast op het deel van het ouderdomspensioen dat vanaf dat moment ingaat.
3. De (gewezen) deelnemer dient een verzoek tot de in lid 1 omschreven mogelijkheid tenminste 3 maanden voor de pensioeningangsdatum schriftelijk bij het bestuur in te dienen.
Artikel 6A
Uitruil ouderdomspensioen voor extra partnerpensioen
1. De (gewezen) deelnemer heeft het recht zijn opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen op de pensioeningangsdatum van het ouderdomspensioen of bij beëindiging van de deelneming uit te ruilen voor extra aanspraken op partnerpensioen. In dat geval wordt de aanspraak op partnerpensioen verhoogd aan de hand van een door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgestelde tabel (bijlage III). Deze tabel is vastgesteld met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen. De tabel is zodanig vastgesteld dat sprake is van collectieve actuariële gelijkwaardigheid hetgeen inhoudt dat de collectieve actuariële waarde van het partnerpensioen dat wordt gekozen in plaats van het ouderdomspensioen ongeacht de datum waarop de keuze wordt gemaakt, ten minste gelijkwaardig is aan de op dezelfde grondslagen berekende collectieve waarde van dat ouderdomspensioen.
2. Na uitruil als bedoeld in lid 1 kan het partnerpensioen niet meer bedragen dan 70% van het pensioengevend loon. Het door uitruil ontstane verlies aan pensioen kan niet worden gecompenseerd.
3. De gewezen deelnemer die bij uitdiensttreding vóór de pensioendatum (een deel van) zijn ouderdomspensioen heeft uitgeruild voor extra aanspraken op partnerpensioen heeft het recht om op de pensioeningangsdatum de extra aanspraken op partnerpensioen als hiervoor bedoeld weer uit te ruilen voor ouderdomspensioen. Indien de gewezen deelnemer op de pensioeningangsdatum een partner heeft, dient deze in te stemmen met deze omzetting.
Artikel 6B
Eerdere ingang van het ouderdomspensioen
1. Op verzoek van de (gewezen) deelnemer kan het levenslang ouderdomspensioen op een eerder tijdstip dan de pensioendatum ingaan. De (gewezen) deelnemer dient de keuze hiertoe ten minste 6 maanden voor de vervroegde ingangsdatum van het ouderdompensioen kenbaar te maken. De keuze is onherroepelijk.
2. De (gewezen) deelnemer kan het levenslang ouderdomspensioen eerder dan de pensioendatum laten ingaan als hij op dat moment stopt met werken. Het fonds zal dit toetsen. Hiertoe zal het fonds de (gewezen) deelnemer verzoeken schriftelijk te verklaren dat hij het arbeidzame leven heeft beëindigd en niet de intentie heeft die arbeid in de toekomst te hervatten. De eis van stoppen met werken geldt niet als de ingangsdatum van het ouderdomspensioen wordt vervroegd tot een datum die is gelegen op of na de eerste dag van de maand volgend op de maand gelegen vijf jaren voor het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd.
3. Indien de (gewezen) deelnemer het levenslang ouderdomspensioen in laat gaan voor de pensioendatum wordt het opgebouwde ouderdomspensioen met een factor vermenigvuldigd die afhankelijk is van de datum waarop het ouderdomspensioen ingaat. De toepasselijke factoren worden periodiek door het bestuur vastgesteld. De hoogte en geldigheidsduur van de factoren zijn opgenomen in bijlage II bij dit reglement.
4. De hoogte van het partnerpensioen en wezenpensioen blijft ongewijzigd na vervroeging van de ingangsdatum van het ouderdomspensioen.
Artikel 6C
Latere ingang van het ouderdomspensioen
1. Op verzoek van de (gewezen) deelnemer kan het levenslang ouderdomspensioen op een later tijdstip dan de pensioendatum ingaan, docht uiterlijk op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin hij de 68-jarige leeftijd bereikt. De (gewezen) deelnemer dient de keuze hiertoe ten minste 6 maanden voor de pensioendatum kenbaar te maken. De keuze is onherroepelijk.
2. In de periode dat het ouderdomspensioen wordt uitgesteld, wordt de pensioenopbouw voortgezet
– indien sprake is van een dienstbetrekking bij de werkgever - tot het moment dat het ouderdomspensioen daadwerkelijk ingaat. Het ouderdomspensioen dat later ingaat dan de pensioendatum, wordt actuarieel herrekend op basis van de waarde van de tot het moment van ingang opgebouwde aanspraken en de vanaf de uitgestelde datum resterende looptijd. Het partnerpensioen en het wezenpensioen worden bij uitstel gebaseerd op het oorspronkelijke, niet uitgestelde ouderdomspensioen. De toepasselijke factoren worden periodiek door het bestuur vastgesteld.
3. Indien er sprake is van gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid kan het ouderdomspensioen niet worden uitgesteld voor dat deel dat vrijgesteld is van premiebetaling.
4. De hoogte van het partnerpensioen en wezenpensioen blijft ongewijzigd na uitstel van de ingangsdatum van het ouderdomspensioen.
Artikel 6D
Deeltijdpensioen
1. Op verzoek van de (gewezen) deelnemer kan het levenslang ouderdomspensioen gedeeltelijk eerder ingaan (deeltijdpensioen). Voor het deel van het pensioen dat wordt vervroegd, is het bepaalde in artikel 6B van overeenkomstige toepassing.
2. De (gewezen) deelnemer kan, op zijn vroegst vanaf de eerste dag van de maand volgend op zijn 57e verjaardag, het ouderdomspensioen gedeeltelijk eerder dan de pensioendatum laten ingaan als hij op dat moment stopt met werken. Het fonds zal dit toetsen. Hiertoe zal het fonds de (gewezen) deelnemer verzoeken schriftelijk te verklaren dat hij niet in dienstbetrekking werkzaam is.
Artikel 7
Levenslang partnerpensioen
1. Het levenslange partnerpensioen gaat in op de eerste van de maand volgend op de maand waarin de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde met achterlating van een partner is overleden en het wordt uitgekeerd tot het einde van de maand waarin de partner overlijdt.
2. Het jaarlijkse levenslange partnerpensioen bedraagt 70% van het jaarlijkse levenslange ouderdomspensioen. Voor de tijdens het deelnemerschap overleden deelnemer is dit het ouderdomspensioen, waarop deze bij deelneming tot de pensioendatum volgens de het laatst vastgestelde pensioengrondslag aanspraak zou hebben verkregen.
3. Indien de partner van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde meer dan 10 jaar jonger is dan hijzelf, wordt het levenslange partnerpensioen bij ingang voor elk vol jaar dat het verschil in leeftijd meer bedraagt dan 10 jaar, verminderd met 2,5%.
Artikel 8
Tijdelijk partnerpensioen
1. Het tijdelijk partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de deelnemer of de gepensioneerde met achterlating van een partner is overleden indien dit overlijden plaatsvindt voor de AOW-gerechtigde leeftijd van zijn partner en het wordt uitgekeerd tot het einde van de maand waarin zijn partner overlijdt, doch uiterlijk tot de eerste dag van de maand waarin de partner de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.
2. Het jaarlijkse, tijdelijke partnerpensioen bedraagt voor de partner van een Deelnemer 10% van het ouderdomspensioen, dat die Deelnemer met behoud van de laatste voor hem vastgestelde basispensioengrondslag zou hebben bereikt ware hij tot zijn pensioenrichtleeftijd deelnemer gebleven. Een en ander met dien verstande dat het tijdelijke partnerpensioen nooit meer kan bedragen dan 8/7 maal de nominale uitkering ingevolge de Algemene Nabestaandenwet, vermeerderd met de vakantie-uitkering en het verschil in verschuldigde premie voor de volksverzekeringen over het partnerpensioen voor en na de AOW-gerechtigde leeftijd.
3. Het jaarlijkse, tijdelijke partnerpensioen bedraagt voor de partner van een gepensioneerde 10% van het ouderdomspensioen dat de gepensioneerde geniet op het tijdstip van zijn overlijden. Een en ander met dien verstande dat het tijdelijke partnerpensioen nooit meer kan
bedragen dan 8/7 maal de nominale uitkering ingevolge de Algemene Nabestaandenwet, vermeerderd met de vakantie-uitkering en het verschil in verschuldigde premie voor de volksverzekeringen over het partnerpensioen voor en na de AOW-gerechtigde leeftijd.
4. De procentuele korting op het levenslange partnerpensioen indien de partner van de deelnemer meer dan 10 jaar jonger is dan de deelnemer, is ook van toepassing op het tijdelijk partnerpensioen.
Artikel 8A
Behoud tijdelijk partnerpensioen gedurende WW
De gewezen deelnemer, die na beëindiging van de deelneming recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet behoudt gedurende de periode dat hij de uitkering ontvangt, aanspraak op tijdelijk partnerpensioen ten behoeve van zijn partner.
Bij overlijden van deze deelnemer, gedurende de hiervoor omschreven periode heeft de partner een aanspraak op een tijdelijk partnerpensioen overeenkomstig het bepaalde in artikel 8. Met dien verstande dat voor de vaststelling van de hoogte van de aanspraken alleen dienstjaren tot beëindiging van de deelneming in aanmerking worden genomen.
Artikel 8B
Xxxxxx (tijdelijk) partnerpensioen bij onbetaald verlof
Indien de deelnemer een vorm van verlof opneemt als bedoeld in artikel 1 lid 18, 28, 29 van dit reglement, danwel gebruikt maakt van enigerlei andere vorm van onbetaald verlof, is dit gedurende de duur van dit xxxxxx met een maximum van 18 maanden, niet van invloed op de dekking uit hoofde van het partnerpensioen en het tijdelijk partnerpensioen. De fiscale bepalingen van artikel 10a Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 worden hierbij in acht genomen.
Artikel 9
Vervanging van levenslang partnerpensioen door levenslang ouderdomspensioen
1. De (gewezen) deelnemer kan de aanspraak op levenslang partnerpensioen ruilen voor levenslang ouderdomspensioen teneinde zijn aanspraak op levenslang ouderdomspensioen te verhogen. Deze uitruil vindt plaats op het moment dat het levenslange ouderdomspensioen volledig ingaat.
Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
a. De keuze kan eenmalig gemaakt worden en dient uiterlijk 3 maanden voor de pensioeningangsdatum kenbaar te zijn gemaakt. De keuze is onherroepelijk.
b. De (gewezen) deelnemer met een partner dient een schriftelijke verklaring te overleggen waaruit blijkt dat de deelnemer afstand doet van het partnerpensioen en de partner hiermee instemt.
c. De ongehuwde (gewezen) deelnemer dient een schriftelijke verklaring over te leggen waaruit blijkt dat hij geen partner heeft die aanspraak zou kunnen maken op zijn partnerpensioen.
d. De (gewezen) deelnemer kan afstand doen van zijn gehele, driekwart, de helft of een kwart van zijn partnerpensioen.
2. Voor elke euro aanspraak op partnerpensioen waarvan afstand wordt gedaan, wordt een aanvulling op het ouderdomspensioen verkregen van 30,75 cent (pensioendatum).
3. Het door uitruil ontstane verlies aan pensioen kan niet worden gecompenseerd.
Artikel 10
Wezenpensioen
1. Na overlijden van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde gaat voor ieder van de pensioen gerechtigde kinderen een wezenpensioen in.
Pensioengerechtigd zijn de kinderen die:
a. Xxxxxx zijn dan 18 jaar;
b. 18 jaar of ouder, maar nog geen 27 jaar zijn en waarvoor daarnaast geldt dat zij:
- Studerend zijn in de zin van de Wet op de Studiefinanciering (WSF) en/of
- - Arbeidsongeschikt zijn in de zin van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) en daarvoor een uitkering krijgen krachtens deze wet. Bij arbeidsongeschikte kinderen zonder Wajong-uitkering neemt het bestuur een besluit over toekenning van wezenpensioen na de 18-jarige leeftijd. Dit gebeurt aan de hand van de op verzoek door het UWV afgegeven Beoordeling arbeidsvermogen, waarbij sprake moet zijn van een beperking van het arbeidsvermogen van ten minste 45%.
2. Elk wezenpensioen gaat in op de eerste van de maand volgend op de maand waarin de (gewe- zen) deelnemer of gepensioneerde is overleden, maar niet eerder dan op de eerste van de maand waarin het kind pensioengerechtigd wordt.
Het wezenpensioen wordt uitgekeerd tot het einde van de maand waarin het kind ophoudt pensioengerechtigd te zijn of overlijdt.
3. Elk wezenpensioen bedraagt 14% van het jaarlijkse levenslange ouderdomspensioen. Het wezenpensioen wordt verdubbeld indien er geen partner meer is die aanspraak op partnerpensioen heeft. Voor de tijdens het deelnemerschap overleden deelnemer is dit het ouderdomspensioen, waarop deze bij deelneming tot de pensioendatum volgens de het laatst vastgestelde pensioengrondslag aanspraak zou hebben verkregen.
Artikel 11
Bijzondere bepalingen inzake (tijdelijk) partner- en wezenpensioen
1. Bij een eventueel volgend huwelijk, geregistreerd partnerschap of gemeenschappelijke huishouding van de deelnemer zal op het uit dit reglement voortvloeiende partnerpensioen een bedrag worden gekort, gelijk aan hetgeen krachtens artikel 19A lid 1 of lid 2 van dit artikel aan de voorgaande ex-partner(s) is toegekend. Deze korting vindt niet plaats als de (gewezen) partner op het moment van ingang van het partnerpensioen zelf inmiddels is (zijn) overleden.
2. Geen recht op partnerpensioen ontstaat ten behoeve van degene die niet eerder dan bij of na het ingaan van het ouderdomspensioen kwalificeert als partner.
3. Als de partner schuldig of medeplichtig is aan de opzettelijke levensberoving van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde dan wordt een partnerpensioen toegekend dat is gebaseerd op de premievrije waarde berekend naar de dag voorafgaande aan het overlijden. Het fonds is in geen geval gehouden om meer uit te keren dan door de herverzekeraar wordt uitgekeerd.
Artikel 12
Deeltijdarbeid
1. Voor de deelnemer die minder dan de volledige arbeidstijd werkt, geldt het navolgende:
a. Voor de vaststelling van de pensioengrondslag wordt uitgegaan van het jaarsalaris dat op 1 januari van het desbetreffende jaar bij een volledig dienstverband gegolden zou hebben;
b. Het ouderdomspensioen wordt van de sub a bedoelde pensioengrondslag afgeleid waarna het wordt vermenigvuldigd met een deeltijdpercentage vastgesteld naar de verhouding tussen feitelijke en volledige arbeidstijd.
Van het ouderdomspensioen afgeleide pensioenen worden berekend op basis van het aldus verminderde ouderdomspensioen.
Bij de overgang van een onvolledige naar een volledige dienstbetrekking - of omgekeerd- en bij wijziging van de mate van onvolledigheid, zal het deeltijdpercentage opnieuw worden vastgesteld per de eerste van de maand waarin de wijziging zich voordoet. Hierbij zal er voor de toekomstige diensttijd steeds van worden uitgegaan dat de mate van (on)volledigheid van de dienstbetrekking onveranderd blijft.
Bij de vaststelling van het levenslange ouderdomspensioen worden de deeltijdpercentages die in de afzonderlijke perioden hebben gegolden, alsmede de duur van de perioden waarin deze van kracht zijn geweest, in aanmerking genomen.
Het in vorenstaande zin bepaalde geldt bij aanvang van deze regeling op overeenkomstige wijze voor de dan reeds vervulde diensttijd.
2. De deelnemersbijdrage, omschreven in artikel 17 (Kosten van de pensioenregeling) wordt voor de deelnemer die minder dan de volledige arbeidstijd werkt vermenigvuldigd met het in lid 1 sub b bedoelde deeltijdpercentage.
Artikel 13
Verzekering
1. Het fonds kan ter dekking van toegezegde pensioenaanspraken verzekeringen sluiten bij een of meer verzekeraars, in welk geval de pensioengerechtigde als bevoordeelde kan worden aangewezen. De verzekeringsvoorwaarden van de verzekeraar zijn mede van toepassing op de verhouding tussen het fonds en de (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden.
2. Indien het fonds gebruik maakt van de mogelijkheid van verzekering als bedoeld in het eerste lid van dit artikel, tast dit de rechten die pensioen- en aanspraakgerechtigden hebben op generlei wijze aan.
3. Indien van toepassing, liggen de verzekeringsvoorwaarden van de verzekeraar voor alle belanghebbenden ter inzage ten kantore van het fonds.
Artikel 14
Uitbetaling van pensioenen
1. De pensioenen worden na inhouding van de eventueel verschuldigde loonheffing, premies sociale wetten en andere wettelijke inhoudingen, aan de rechthebbende(n) uitgekeerd bij achterafbetaling aan het einde van elke maand.
2. Het fonds is bevoegd de uitbetaling van een pensioentermijn afhankelijk te stellen van de overlegging van een bewijs, waaruit blijkt dat de rechthebbende op het pensioen in leven is alsmede van alle andere stukken, welke nodig zijn om vast te stellen of iemand recht op uitkering heeft.
Artikel 15
Voortzetting pensioenopbouw tijdens arbeidsongeschiktheid
1. Dit artikel is van toepassing op de deelnemer die bij aanvang van de deelneming volledig arbeidsgeschikt is. Voor de deelnemer die bij aanvang deelneming gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, heeft dit artikel uitsluitend betrekking op het arbeidsgeschikte deel. Ingeval een bij aanvang van de deelneming bestaande arbeidsongeschiktheid is geëindigd en niet binnen drie jaar na die beëindiging als gevolg van dezelfde oorzaak opnieuw intreedt, geldt voor de betreffende deelnemer het bepaalde in dit artikel als was hij bij aanvang van zijn deelneming volledig arbeidsgeschikt.
2. Of, per welke datum en in welke mate iemand arbeidsongeschikt is, wordt steeds bepaald aan de hand van de beschikking zoals die ter zake door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) wordt vastgesteld.
3. Als de deelnemer volledig arbeidsongeschikt wordt en een WIA-uitkering ontvangt, dan eindigt daarmee de normale opbouw van het ouderdoms-, partner- en wezenpensioen. Om pensioenverlies te voorkomen, wordt in plaats daarvan de opbouw van deze pensioenen voortgezet volgens de leden 5 en 9 van dit artikel. De deelnemer heeft recht op deze verdere opbouw wegens arbeidsongeschiktheid op voorwaarde dat de arbeidsongeschiktheid is ontstaan na aanvang van de deelneming. Als de deelnemer bij aanvang van de deelneming al gedeeltelijk arbeidsongeschikt was, geldt het bovenstaande slechts voor de vermeerdering van de arbeidsongeschiktheid na aanvang van de deelneming.
4. Als de deelnemer gedeeltelijk arbeidsongeschikt wordt en een WIA-uitkering ontvangt, dan kunnen twee situaties worden onderscheiden:
I. De deelnemer behoudt een dienstbetrekking bij de werkgever
De verdere pensioenopbouw wordt gesplitst in twee delen. Voor het deel dat de deelnemer een dienstbetrekking bij de werkgever behoudt, wordt voor zover de deelnemer nog salaris uit de dienstbetrekking geniet de opbouw van het ouderdoms-, partner- en wezenpensioen voortgezet. Dit gebeurt op de normale manier volgens de bepalingen van dit reglement, uitgaande van het (pensioengevend) salaris dat nog uit dienstbetrekking wordt genoten. Om pensioenverlies te voorkomen, wordt voor het arbeidsongeschikte deel de opbouw van het ouderdoms-, partner- en wezenpensioen voortgezet volgens de leden 5, 7, 8 en 9 van dit artikel.
II. De deelnemer beëindigt zijn dienstbetrekking met de werkgever.
In het geval dat de deelnemer gedeeltelijk arbeidsongeschikt raakt en de dienstbetrekking bij de werkgever wordt beëindigd, wordt om pensioenverlies te voorkomen voor het arbeidsongeschikte deel de opbouw van het ouderdoms-, partner- en wezenpensioen voortgezet volgens de leden 5, 7, 8 en 9 van dit artikel.
In beide situaties heeft de deelnemer recht op deze verdere opbouw wegens arbeidsongeschiktheid op voorwaarde dat de arbeidsongeschiktheid is ontstaan na aanvang van de deelneming aan deze pensioenregeling. Over al bestaande arbeidsongeschiktheid bij aanvang van deelneming vindt dus géén opbouw wegens arbeidsongeschiktheid plaats. Als de deelnemer bij aanvang van de deelneming al gedeeltelijk arbeidsongeschikt was, geldt het bovenstaande slechts voor de vermeerdering van de arbeidsongeschiktheid na aanvang van de deelneming.
5. De pensioenopbouw wegens arbeidsongeschiktheid gaat in per de eerste dag van de maand waarin de deelnemer een WIA-uitkering ontvangt, maar niet eerder dan 104 weken na de eerste ziektedag. De pensioenopbouw wegens vermeerdering van de arbeidsongeschiktheid van de deelnemer die bij aanvang van de deelneming gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, gaat in per de eerste dag van de maand waarin de deelnemer het recht krijgt op een WIA-uitkering over de vermeerdering. De opbouw van het ouderdoms-, partner- en wezenpensioen gebeurt op basis van de laatstgeldende pensioengrondslag vóór aanvang van de (vermeerdering van de) WIA- uitkering. Deze pensioengrondslag wordt vermenigvuldigd met een voortzettingspercentage dat is gerelateerd aan de mate van arbeidsongeschiktheid zoals die door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) wordt vastgesteld. Deze voortzettingspercentages zijn weergegeven in de onderstaande tabel.
Mate van arbeidsongeschiktheid in procenten Voortzettingspercentage
Minder dan 35 | 0 |
35 tot 45 | 40 |
45 tot 55 | 50 |
55 tot 65 | 60 |
65 tot 80 | 72,5 |
80 tot en met 100 | 100 |
Voor de deelnemer die bij aanvang van de deelneming al gedeeltelijk arbeidsongeschikt was, wordt de mate van arbeidsongeschiktheid verminderd met de mate van arbeidsongeschiktheid bij aanvang van de deelneming, met dien verstande dat – in aanvulling op bovenstaande tabel – een aldus vastgestelde verhoging van de arbeidsongeschiktheid leidt tot een voortzettingspercentage van 30 bij een vermeerdering van tussen de 25 en 35%, van 20 bij een vermeerdering van tussen de 15 en 25% en 10 bij een vermeerdering van tussen de 5 en de 15%.
6. De in lid 5 bedoelde pensioengrondslag wordt na ingang van de WIA-uitkering jaarlijks op 1 januari verhoogd met hetzelfde percentage als per die datum de pensioenaanspraken van gewezen deelnemers worden verhoogd.
7. Als de dienstbetrekking van de deelnemer na het ontstaan van de arbeidsongeschiktheid is voortgezet, wordt de pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid vanaf de eerste dag van de maand waarin de deelnemer meer arbeidsongeschikt wordt verklaard aangepast aan het nieuwe voortzettingspercentage dat hoort bij het nieuwe percentage arbeidsongeschiktheid. Al bestaande arbeidsongeschiktheid op het moment waarop de deelneming is aangevangen, maakt geen deel uit van dit voortzettingspercentage. Voor het bepalen van de grondslag waarover de pensioen- opbouw wegens arbeidsongeschiktheid wordt voortgezet, wordt aangesloten bij de laatstgeldende pensioengrondslag vóór vermeerdering van de arbeidsongeschiktheid.
8. Als de dienstbetrekking van de deelnemer na het ontstaan van de gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid is beëindigd, dan leidt vermeerdering van arbeids-
ongeschiktheid niet tot een verhoging van de pensioenopbouw wegens arbeidsongeschiktheid.
9. Een vermindering van de mate van arbeidsongeschiktheid leidt tot verlaging of beëindiging van de pensioenopbouw wegens arbeidsongeschiktheid per de eerste dag van de maand waarin de vermindering van kracht is.
10. Het in de vorige leden bepaalde geldt slechts voor zover het fonds de premievrije voortzetting door een verzekering op het leven van de Deelnemer heeft kunnen dekken.
11. De aanspraken op voortzetting van de pensioenopbouw als omschreven in dit artikel maken deel uit van de pensioenregeling. De financiering van deze aanspraken is begrepen in de financiering van de pensioenregeling als omschreven in artikel 16.
12. Xxxxxx een arbeidsongeschikte deelnemer in dienst is van de werkgever, zal hij ongeacht eventuele premievrijstellingen, de deelnemersbijdrage van de pensioenregeling moeten blijven betalen aan het pensioenfonds.
Artikel 16
Financiering van de pensioenen
De financiering van de aanspraken op ouderdoms-, partner- en wezenpensioen geschiedt zodanig, dat de op de achterliggende dienstjaren betrekking hebbende pensioenaanspraken, de zogenoemde tijdsevenredige aanspraken, steeds volledig zijn gefinancierd.
De financiering van de opgebouwde pensioenaanspraken en ingegane rechten vindt plaats volgens het bepaalde in het financieringsplan met inachtneming van het bepaalde in de beheersovereenkomst tussen de werkgever en het fonds, met inachtneming van het toepasselijk sociaal en arbeidsrecht.
Artikel 17
Kosten van de pensioenregeling
1. De kosten van de pensioenregeling worden door de werkgever aan het fonds voldaan op de wijze als is vastgelegd in de beheersovereenkomst tussen de werkgever en het fonds.
2. De deelnemer zal een jaarlijkse bijdrage in de kosten van de pensioenregeling betalen ter grootte van 4% van het jaarsalaris voor zover dit een bedrag ter grootte van 1½ maal de volgens artikel 4, lid 4 vastgestelde franchise te boven gaat, vermeerderd met 2% van het jaarsalaris voor zover dit een bedrag ter grootte van 3 maal de franchise te boven gaat. De deelnemersbijdrage is. uitsluitend bestemd voor de financiering van pensioenaanspraken over toekomstige diensttijd.
3. De deelnemersbijdrage wordt in gelijke termijnen met het salaris verrekend. Na het einde van het deelnemerschap zal geen verdere verrekening meer plaatsvinden.
4. Ingeval van arbeidsongeschiktheid is het bepaalde in artikel 15 (Voortzetting pensioenopbouw tijdens arbeidsongeschiktheid) van toepassing.
5. Voor deelnemers met een onvolledig dienstverband geldt het bepaalde in artikel 12 (Deeltijdarbeid).
Artikel 18
Fiscale bepalingen
1. Vervallen.
2. Vervallen.
3. Voor zover een pensioen op pensioeningang of op de datum waarop de (gewezen) deelnemer ophoudt binnenlands belastingplichtig te zijn, uitgaat boven de begrenzingen zoals opgenomen in artikel 69 van de Pensioenwet, wordt het deel van het pensioenkapitaal uit de excedent pensioenregeling dat daarmee correspondeert, in een bedrag ineens uitgekeerd aan de betreffende pensioen- of aanspraakgerechtigde(n). Op het bedrag worden de verschuldigde loonheffingen ingehouden, alvorens het wordt uitbetaald.
4. Voor de flexibiliseringelementen zoals bedoeld in de artikelen 6, 6A, 6B en 9 geldt dat een en ander alleen binnen de fiscale grenzen kan geschieden.
Artikel 19
Verdeling van ouderdomspensioen bij scheiding
1. In afwijking van het bepaalde in artikel 1 lid 30 wordt in dit artikel onder scheiding verstaan een scheiding in de zin van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.
2. Met betrekking tot het ouderdomspensioen vastgesteld volgens deze pensioenregeling gelden de volgende bepalingen:
a. Xxxxxxx van echtscheiding of van scheiding van tafel en bed verkrijgt de gewezen partner van een (gewezen) deelnemer of gepensioneerde op grond van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding een recht op uitbetaling van 50% van het tijdens het huwelijk opgebouwde ouderdomspensioen. Indien binnen 2 jaar na scheiding hiervan melding wordt gemaakt via het daartoe bestemde van overheidswege opgestelde formulier ontstaat voor de gewezen partner een zelfstandig recht op uitbetaling;
b. De zogenoemde pensioenverevening sub a. vindt niet plaats indien het aan de ex- echtgeno(o)t(e) uit te keren pensioen lager is dan het bedrag van het afkoopbare pensioen als bedoeld in artikel 66 van de Pensioenwet;
c. Het aan de gewezen partner toekomende ouderdomspensioen komt in mindering op het ouderdomspensioen ten behoeve van de (gewezen) deelnemer c.q. gepensioneerde;
d. Het ouderdomspensioen sub a. wordt uitgekeerd vanaf de pensioendatum van de deelnemer indien en zolang beiden in leven zijn. Het ouderdomspensioen komt weer aan de gepensioneerde toe indien de gewezen partner als eerste overlijdt.
3. De werkgever en het fonds kunnen samen op verzoek van de betrokkenen in de in lid 1 van dit artikel genoemde gevallen een andere dan de daar omschreven regeling treffen, indien de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde en de gewezen partner bij huwelijkse voorwaarden of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding anders overeenkomen. De overeenkomst is slechts geldig indien een verklaring van het fonds aan de overeenkomst is gehecht, waaruit blijkt dat het fonds bereid is een uit de afwijking voortvloeiend risico te dekken, mits deze verklaring wettelijk vereist is.
4. Het fonds is bevoegd de kosten verbonden aan het vaststellen van het te verevenen
ouderdomspensioen aan elk der betrokken partijen voor de helft in rekening te brengen.
Artikel 19A
Verdeling van partnerpensioen bij scheiding
1. Met betrekking tot het partnerpensioen vastgesteld volgens deze pensioenregeling gelden de volgende bepalingen:
a. Indien de partnerrelatie eindigt door scheiding, krijgt de gewezen partner een premievrije aanspraak op partnerpensioen. Deze premievrije aanspraak op partnerpensioen wordt vastgesteld overeenkomstig het in artikel 20 van dit pensioenreglement bepaalde dat de deelnemer ten behoeve van de gewezen partner zou hebben gekregen, indien op het tijdstip van scheiding de deelneming zou zijn geëindigd anders dan door overlijden of het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd;
b. Indien de partnerrelatie van een gewezen deelnemer of gepensioneerde eindigt door scheiding, krijgt de gewezen partner een zodanige premievrije aanspraak op partnerpensioen als de gewezen deelnemer of gepensioneerde ten behoeve van de gewezen partner heeft verkregen bij het eindigen van het deelnemerschap;
c. Het in dit lid bepaalde vindt geen toepassing indien de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde in het huwelijk treedt met de betreffende partner of een geregistreerd partnerschap aangaat met de partner;
d. Indien op grond van dit artikel aan de (gewezen) partner een zelfstandige aanspraak op pensioen wordt toegekend dan is het bepaalde in artikel 22 van overeenkomstige toepassing op deze aanspraak.
2. De werkgever en het fonds kunnen samen op verzoek van de betrokkenen in de in lid 1 van dit artikel genoemde gevallen een andere dan de daar omschreven regeling treffen, indien de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde en de gewezen partner bij voorwaarden in verband met partnerrelatie of een schriftelijk gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding anders overeenkomen. De overeenkomst is slechts geldig indien een verklaring van het fonds aan de overeenkomst is gehecht, waaruit blijkt dat het fonds bereid is een uit de afwijking voortvloeiend risico te dekken.
3. Indien de partnerrelatie als bedoeld in artikel 1 lid 19 onder c anders dan door overlijden van de deelnemer wordt beëindigd, is de in de voorafgaande leden beschreven regeling betreffende toekenning van bijzonder partnerpensioen van overeenkomstige toepassing.
4. Het einde van de partnerrelatie moet zo spoedig mogelijk na het eindigen daarvan aan het fonds worden gemeld, door:
a. overlegging van een kopie van het aangetekende schrijven van één van de partners aan een notaris dan wel de andere partner waarmee de partnerrelatie wordt beëindigd, of
b. een gezamenlijke verklaring aan het fonds waarin partners verklaren dat de partnerrelatie is beëindigd.
5. Voor de toepassing van dit pensioenreglement wordt als einde van de partnerrelatie als bedoeld in artikel 1 lid 19 onder c aangemerkt de datum van aantekening van het aangetekende schrijven van één van de partners dan wel de dagtekening van de gezamenlijke verklaring waarmee de beëindiging een feit is geworden.
Indien naar het oordeel van het fonds geen eenduidigheid bestaat over de beëindigingdatum, wordt als beëindigingdatum aangehouden de datum waarop volgens het bevolkingsregister de inschrijving van de deelnemer en zijn gewezen partner op hetzelfde adres is geëindigd.
6. De gewezen partner met een recht op bijzonder partnerpensioen heeft het recht dit (gedeeltelijk) te vervreemden aan een eerdere of latere partner van de overleden (gewezen) deelnemer of gepensioneerde. Dit onder de voorwaarde dat de vervreemding bij notariële akte is overeengekomen en het fonds zich bereid heeft verklaard om een eventueel uit de overdracht voortvloeiende wijziging van het risico te dekken.
Artikel 19B
Overgangsregeling partnerpensioen
Indien een persoon op grond van artikel 1 lid 19 onder c niet kan worden aangemerkt als partner, is het bestuur bevoegd om deze persoon voor de toepassing van de artikelen 7, 8 en 19Aaan te merken als partner in de zin van artikel 1 lid 19 onder c. Dit onder de voorwaarde dat de persoon op grond van artikel 1 lid 19 onder b zoals dit luidde op 31 december 2007 werd aangemerkt als partner.
Artikel 20
Beëindiging van het deelnemerschap
1. Indien het deelnemerschap aan deze pensioenregeling vóór de pensioendatum anders dan door overlijden eindigt gelden de volgende leden in dit artikel.
In dit artikel wordt onder beëindiging van de deelneming verstaan:
het beëindigen van de pensioenverwerving op basis van dit pensioenreglement anders dan door:
x. het overlijden van de deelnemer; of
b. het ingaan van het ouderdomspensioen.
2. Bij beëindiging van het deelnemerschap behoudt de gewezen deelnemer de tot dat moment op grond van dit pensioenreglement opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen.
Artikel 20A
Voorwaardelijke toeslagen
1. Elk jaar wordt bekeken of op de pensioenrechten van pensioengerechtigden en de pensioenaanspraken van gewezen deelnemers een toeslag wordt verleend van maximaal de prijsinflatie met dien verstande dat de toeslag nooit negatief zal zijn en nooit meer zal bedragen dan 4%. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks – na advies van het Dutch Management Committee en na overleg met de werkgever BP Group Netherlands - in hoeverre de pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast op basis van de formules opgenomen in het financieringsplan.
2. De toeslagverlening vindt jaarlijks plaats per 1 januari over de tot en met 31 december van het voorafgaande jaar opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten. De besluitvorming omtrent toeslagverlening is afhankelijk van de financiële positie van het fonds en kan worden beïnvloed door voorschriften voortvloeiend uit wet- en regelgeving. Voor deze
voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd, maar deze wordt uit beleggingsrendement gefinancierd of er wordt een opslag op de premie betaald conform het daarover bepaalde in het financieringsplan.
De toeslag, als bedoeld in dit artikel, is voorwaardelijk. Een eenmaal toegekende toeslag zal niet weer worden ingetrokken.
Artikel 20B
Inhaaltoeslagen
Indien er in enig jaar sprake is van overrendement kan het bestuur beslissen na advies van het Dutch Management Committee, en na overleg met BP Group Netherlands, om over te gaan tot inhaaltoeslagen. Een herstel van gemiste toeslagen vindt plaats indien één of meerdere jaren geen volledige toeslag is toegepast. Indien in enig jaar geen sprake is van een verleende toeslag, kan er wel sprake zijn van een gemiste toeslag.
De gemiste toeslagen dienen individueel te worden hersteld. In geval van herstel geldt één herstelpercentage voor de gehele populatie dat op individueel niveau gemaximeerd wordt op de over het verleden gecumuleerde gemiste toeslag. Daarbij is bepaald dat de gemiste toeslag maximaal binnen vijf jaar kan worden ingehaald. De meest recente gemiste toeslag wordt dus als eerste hersteld.
De toekenning van een hersteltoeslag aan een pensioengerechtigde heeft alleen betrekking op de toekomstige uitkering. Er vindt geen aanpassing van de uitkering met terugwerkende kracht plaats.
Artikel 21
Plicht tot Waardeoverdracht
1. Bij verandering van dienstverband is het fonds conform de voorwaarden uit de Pensioenwet verplicht mee te werken om de opgebouwde pensioenaanspraken van de gewezen deelnemer, met uitzondering van de aanspraak op bijzonder partnerpensioen, over te dragen naar de pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever. De hiervoor genoemde plicht tot waardeoverdracht is van toepassing bij een individuele waardeoverdracht.
2. De gewezen deelnemer dient de waardeoverdracht na aanvang van de deelneming in de pensioenregeling van de nieuwe pensioenuitvoerder aan te vragen bij de laatstgenoemde. Voor de overdracht van de aanspraak op partnerpensioen is de afzonderlijke goedkeuring van de partner van de deelnemer vereist.
3. Indien de deelnemer bij opname in de pensioenregeling besluit tot overdracht van pensioenaanspraken opgebouwd in een voorafgaande pensioenregeling, dan wordt de overgedragen waarde omgezet in pensioenaanspraken jegens het fonds.
4. Voor de bepaling van de overdrachtswaarde, de extra pensioenaanspraken uit waardeoverdracht en dergelijk worden de vastgestelde wettelijke reken- en procedureregels als genoemd in Hoofdstuk 6 van het besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling en paragraaf 2 van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling door het fonds toegepast.
5. Bij liquidatie van het fonds, dan wel beëindiging van de Sectie Nederland binnen het fonds, zal worden overgegaan tot collectieve waardeovedracht.
Artikel 21 A
Bevoegdheid tot waardeoverdracht
Bij een verzoek om inkomende of uitgaande waardeoverdracht dat niet onder de plicht tot waardeoverdracht valt, is het fonds bevoegd mee te werken aan de waardeoverdracht. Het fonds is bevoegd een opslag wegens dekkingsgraad te vragen. De verdere afhandeling vindt plaats volgens de wettelijke voorwaarden.
Arikel 21 B
Verval van aanspraken
1. Na vervanging van de opgebouwde pensioenaanspraken door een uitkering ineens, kan door de betrokkene tegenover het fonds en/of de werkgever geen enkel recht meer worden ontleend aan de periode van deelneming waarop de opgebouwde pensioenaanspraken betrekking hadden en wordt bij hernieuwde deelneming met die periode geen rekening gehouden.
2. Indien er waarden naar het fonds worden overgedragen, zullen deze worden aangewend ter verwerving van pensioenaanspraken als bedoeld in dit pensioenreglement. De aanspraken worden berekend overeenkomstig de wettelijke regels.
3. De in het kader van waardeoverdracht omgezette pensioenaanspraken zullen worden geacht te zijn verkregen in dienst van de werkgever en worden uitgedrukt in extra diensttijd, die benodigd is om bij aanvang van het deelnemerschap de omgezette aanspraken te verkrijgen. In het geval dat de totale diensttijd meer dan 40 jaar gaat bedragen zal het deel van de omgezette pensioenaanspraken dat deze overschrijding veroorzaakt, als premievrij pensioen worden aangemerkt.
Artikel 22
Afkoop; algemene bepalingen
1. Op grond van het toepasselijk Nederlands sociaal- en arbeidsrecht is afkoop bij het fonds slechts mogelijk in geval van:
- klein ouderdomspensioen en overige pensioenen bij einde deelneming
- klein partnerpensioen en eventueel wezenpensioen bij ingang
- klein wezenpensioen bij ingang
- klein bijzonder partnerpensioen bij scheiding
- fiscaal bovenmatig pensioen
2. In de pensioen- en beheersovereenkomst is het recht op afkoop van kleine pensioenen niet beperkt of uitgesloten. Het fonds conformeert zich bij afkoop van kleine
pensioenen aan het wettelijk minimumbedrag als bedoeld in artikel 66 van de
Pensioenwet. Eenvoudigheidshalve wordt in dit pensioenreglement gesproken over kleine pensioenen, respectievelijk een klein ouderdomspensioen, een klein (bijzonder) partnerpensioen. De hoogte van de pensioenen wordt bepaald inclusief de verleende toeslagen.
3. Afkoop vindt niet plaats als de gewezen deelnemer binnen twee jaar na beëindiging van de deelneming een procedure tot waardeoverdracht is gestart. Een procedure tot waardeoverdracht wordt geacht niet te zijn gestart als hiervan niet binnen twee jaar en een maand na beëindiging van de deelneming melding is ontvangen door het fonds.
4. In de artikelen 22A tot en met 22C wordt aangegeven, dat afkoop binnen de termijn van 6 maanden na afloop van de termijn van 2 jaar zonder toestemming van betrokkene kan gebeuren. Indien de toestemming niet binnen de termijn van 6 maanden wordt verkregen, zal tot periodieke uitkering worden overgegaan, tenzij betrokkene daarna alsnog voor afkoop kiest.
5. Of een jaarlijks pensioen onder het wettelijk minimumbedrag ligt wordt beoordeeld op het toetsmoment. In de artikelen 22A tot en met 22C is aangegeven op welk tijdstip dit toetsmoment ligt. Het is mogelijk dat het jaarlijks pensioenbedrag na het toetsmoment onder het wettelijk minimumbedrag komt te liggen. Dit wordt beoordeeld naar de situatie op de eerste januari van dat jaar, Het fonds kan in dat geval het pensioen met instemming van de gewezen deelnemer of pensioengerechtigde afkopen.
6. Op de afkoopsom worden de wettelijke inhoudingen in mindering gebracht.
7. De toe te passen afkoopfactoren zijn vastgesteld op basis van collectief actuariële gelijkwaardigheid, gelden vanaf 1 januari 2023 en zijn opgenomen in bijlage IV achter dit reglement. Bij de afkoop wordt geen onderscheid gemaakt tussen mannen en vrouwen. De afkoopfactoren zijn voor deelnemers en gewezen deelnemer dezelfde.
8. Elk beding strijdig met de hiervoor genoemde wettelijk afkoopmogelijkheden is nietig.
Artikel 22A
Afkoop klein ouderdomspensioen na einde deelneming anders dan door overlijden
1. Het fonds kan klein ouderdomspensioen van de gewezen deelnemer na einde deelneming anders dan door overlijden afkopen. Afkoop kan op zijn vroegst 2 jaar na beëindiging van de deelneming plaats hebben.
2. Als binnen de termijn van 2 jaar de pensioendatum wordt bereikt
dan kan de afkoop vóór het einde van de 2-jaarstermijn plaatsvinden.
3. Afkoop vindt niet plaats als de gewezen deelnemer binnen twee jaar na beëindiging van de deelneming een procedure tot waardeoverdracht is gestart. Een procedure tot waardeoverdracht wordt geacht niet te zijn gestart als hiervan niet binnen twee jaar en een maand na beëindiging van de deelneming melding is ontvangen door het fonds.
4. Het toetsmoment of sprake is van klein ouderdomspensioen is het tijdstip van beëindiging van de deelneming, tenzij de pensioendatum vóór het einde van de twee-jaarstermijn ligt. In dat geval is het toetsmoment conform artikel 66, lid 2, van de Pensioenwet de pensioendatum.
5. Het fonds informeert de gewezen deelnemer binnen 6 maanden na afloop van de termijn van 2 jaar over de afkoop en gaat ook binnen 6 maanden tot uitbetaling over. Het fonds informeert de gepensioneerde binnen 6 maanden na de pensioendatum over de afkoop en
gaat ook binnen 6 maanden tot uitbetaling over. Na afloop van de termijn van 6 maanden is voor de afkoop toestemming van de gewezen deelnemer of de gepensioneerde nodig.
6. Als een ouderdomspensioenaanspraak wordt afgekocht, worden ook de meeverzekerde aanspraken op (bijzonder) partner- en wezenpensioen afgekocht. De afkoopsom van het bijzonder partnerpensioen wordt aan de gewezen partner ter beschikking gesteld.
Artikel 22B
Afkoop klein partnerpensioen bij ingang
1. Het fonds kan klein partnerpensioen en eventueel wezenpensioen van de nabestaanden bij de ingang van het partnerpensioen afkopen. Toetsmoment of sprake is van klein partnerpensioen is de ingangsdatum van het partnerpensioen.
2. Het fonds informeert de partner binnen 6 maanden na de ingangsdatum van het partnerpensioen over de afkoop en gaat ook binnen deze termijn van 6 maanden tot uitbetaling over. Na afloop van de termijn van 6 maanden is voor de afkoop toestemming van de partner nodig.
3. De afkoopsom van het partnerpensioen wordt aan de partner ter beschikking gesteld.
Artikel 22BA
Afkoop klein wezenpensioen bij ingang
1. Het fonds kan klein wezenpensioen van de kinderen bij de ingang van het wezenpensioen afkopen. Toetsmoment of sprake is van klein wezenpensioen is de ingangsdatum van het wezenpensioen. Het fonds koopt klein wezenpensioen alleen af als er geen achterblijvende ouder is aan wie partnerpensioen wordt uitgekeerd. Als er wel een achterblijvende ouder is aan wie het partnerpensioen wordt uitgekeerd, dan wordt het wezenpensioen alleen gezamenlijk met het partnerpensioen afgekocht en alleen als het een klein partnerpensioen betreft.
2. Het fonds informeert de wees binnen 6 maanden na de ingangsdatum van het wezenpensioen over de afkoop en gaat ook binnen deze termijn van 6 maanden tot uitbetaling over. Na afloop van de termijn van 6 maanden is voor de afkoop de toestemming van de wees of diens wettelijke vertegenwoordiger nodig.
3. De afkoopsom van het wezenpensioen wordt aan de wees of aan diens wettelijke vertegenwoordiger ter beschikking gesteld.
Artikel 22C
Afkoop klein bijzonder partnerpensioen bij scheiding
1. Het fonds kan het klein bijzondere partnerpensioen van de gewezen partner afkopen. Bijzonder partnerpensioen komt voor afkoop in aanmerking als de uitkering van het bijzonder partnerpensioen op jaarbasis op de ingangsdatum minder zal bedragen dan het minimumbedrag.
2. Het fonds informeert de gewezen partner binnen 6 maanden na de melding van de scheiding over de afkoop en gaat ook binnen 6 maanden tot uitbetaling over. Na afloop van de termijn van 6 maanden is voor de afkoop toestemming van de gewezen partner nodig.
Artikel 22D
Afkoop van fiscaal bovenmatig pensioen
1. Het fonds kan fiscaal bovenmatig pensioen afkopen. Daarbij wordt de bovenmatigheid beoordeeld op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip:
- van pensioeningang of
- waarop de deelnemer of gewezen deelnemer ophoudt binnenlandse belastingplichtige te zijn, Hierbij worden de desbetreffende bepalingen van de Wet op de loonbelasting 1964 in achtgenomen.
2. De afkoopsom van het af te kopen deel van het pensioen wordt aan de deelnemer of de gewezen deelnemer ter beschikking gesteld met uitzondering van de afkoopsom van het bijzondere partnerpensioen die ter beschikking wordt gesteld aan de gewezen partner.
Artikel 22E
Algemene overgangsbepaling afkoop kleine pensioenen
De volgende overgangsbepaling geldt voor kleine pensioenen waarbij
- de deelneming vóór 2007 anders dan door overlijden of pensioeningang is geëindigd of
- het ouderdomspensioen vóór 2007 is ingegaan, of
- het (bijzondere) partnerpensioen vóór 2007 is ingegaan, of
- de scheiding heeft plaatsgevonden vóór 2007.
Daarbij wordt uitgegaan van de aanspraken op de toetsdatum inclusief de verleende toeslagen.
Artikel 22F
Afkoop als de deelneming is geëindigd vóór 2005
Als de deelneming vóór 2005 anders dan door overlijden of pensioeningang is geëindigd, en de aanspraak op ouderdomspensioen is op 1 januari 2007 lager dan het minimumbedrag bedoeld in artikel 66 van de Pensioenwet, dan vindt afkoop plaats, Betrokkene kan tegen de afkoop bezwaar maken. In dat geval dient vanaf de ingangsdatum van het ouderdomspensioen periodieke uitkering van pensioen plaats te vinden. De aanspraak op klein pensioen wordt direct afgekocht als betrokkene daarom verzoekt.
Artikel 22G
Afkoop als de deelneming is geëindigd in 2005 of 2006
Als de deelneming in 2005 resp. 2006 anders dan door overlijden of pensioeningang is geëindigd, en de aanspraak op ouderdomspensioen is op 1 januari 2007 resp. 2008 lager dan het minimumbedrag bedoeld in artikel 66 van de Pensioenwet, dan vindt afkoop plaats met inachtneming van de wachttijd van 2 jaar. Als betrokkene bezwaar maakt tegen afkoop wordt het pensioen vanaf de ingangsdatum van het ouderdomspensioen periodiek uitgekeerd.
Artikel 22H
Afkoop als de ingang van het pensioen vóór 2007 ligt
1. Als het ouderdomspensioen vóór 2007 is ingegaan, en de aanspraak op ouderdomspensioen op 1 januari 2007 lager is dan het minimumbedrag bedoeld in artikel 66 van de Pensioenwet, dan vindt afkoop plaats tenzij de gepensioneerde bezwaar maakt tegen de afkoop.
Wordt er bezwaar gemaakt, dan wordt de periodieke uitkering van het ouderdomspensioen voortgezet.
2. Als het (bijzonder) partnerpensioen vóór 2007 is ingegaan, en de aanspraak op (bijzonder) partnerpensioen op de ingangsdatum lager is dan het minimumbedrag bedoeld in artikel 66 van de Pensioenwet, dan vindt afkoop plaats mits de (gewezen) partner met de afkoop instemt. Wordt er geen instemming verleend, dan wordt de periodieke uitkering van het (bijzondere) partnerpensioen voortgezet.
3. Indien de scheiding heeft plaatsgevonden vóór 2007 en de aanspraak op bijzonder partnerpensioen op de datum van scheiding lager is dan het minimumbedrag bedoeld in artikel 66 van de Pensioenwet, dan vindt afkoop plaats, mits de gewezen partner met de afkoop instemt. Wordt er geen instemming verleend, dan behoudt de gewezen partner een aanspraak op bijzonder partnerpensioen in de vorm van een periodieke uitkering.
Artikel 22I
Verbod van vervreemding en mogelijkheid van volmacht
1. De pensioenrechten of aanspraken ingevolge deze pensioenregeling kunnen niet worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden, anders dan in de gevallen voorzien bij of krachtens de Pensioenwet.
2. Verpanding is toegestaan voor het verlenen van zekerheid voor het verkrijgen van uitstel van betaling als bedoeld in artikel 25, lid 5 van de Invorderingswet 1990.
3. Vervreemding van bijzonder partnerpensioen is toegestaan op grond van artikel 57, lid 5 van de Pensioenwet.
4. Volmacht tot invordering van uitkeringen uit hoofde van een pensioenrecht, onder welke vorm of welke benaming ook verleend, is steeds herroepelijk.
5. Beslag op pensioen is slechts mogelijk indien en voor zover dit wettelijk is toegestaan.
6. In geval van beslaglegging op pensioen is het fonds bevoegd de daarmee gepaard gaande kosten geheel of gedeeltelijk bij de pensioengerechtigde in rekening te brengen, al dan niet door verrekening met dat pensioen.
7. Elk beding, strijdig met het bepaalde in een van de voorgaande leden van dit artikel, is ten opzichte van het fonds nietig.
Artikel 23
Informatieverlening door de gerechtigde
1. Degenen die voor zich en zijn nabestaanden aan dit pensioenreglement aanspraken kunnen ontlenen zijn verplicht hun medewerking te verlenen tot een goede uitvoering van dit pensioenreglement, onder andere door aan het fonds op eerste verzoek de bewijsstukken over te leggen en de gegevens te verschaffen, die voor de uitvoering van de pensioenregeling nodig zijn. Voorts is de (gewezen) deelnemer of de gepensioneerde verplicht ten spoedigste aan het fonds mededeling te doen van het aangaan respectievelijk de ontbinding van zijn huwelijk c.q. gemeenschappelijke huishouding en dienen ongehuwde deelnemers met kinderen die voor aanspraak op wezenpensioen in aanmerking komen deze aan te melden. Deze mededelingsplicht bestaat ook voor de deelnemer die een huwelijk aangaat c.q. een gemeenschappelijke huishouding gaat voeren.
2. De gevolgen van het niet nakomen van deze verplichtingen zijn voor risico van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde, onderscheidenlijk hun nabestaanden.
Artikel 23A
Informatieverstrekking door het fonds, algemeen
1. De informatie die het fonds verstrekt of beschikbaar stelt dient correct, duidelijk en evenwichtig te zijn.
2. De informatie wordt schriftelijk of elektronisch verstrekt tenzij de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of gewezen partner – voor zover instemming is vereist – niet instemt of bezwaar maakt tegen elektronische verstrekking. Indien de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde – voor zover instemming is vereist – niet instemt of bezwaar maakt tegen elektronische verstrekking, verstrekt het fonds de informatie schriftelijk.
3. Bij het verstrekken van de schriftelijke informatie kan het fonds zich houden aan het laatst hem bekende adres. Blijkt dit adres onjuist te zijn, dan doet het fonds navraag bij de gemeentelijke basisadministratie in de laatst bekende woonplaats. De hiermee gepaard gaande kosten kan het fonds in rekening brengen bij de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of gewezen partner. Deze kosten kunnen niet direct in mindering worden gebracht op de uitkering.
4. Indien de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of gewezen partner – voor zover instemming is vereist – instemt of geen bezwaar heeft gemaakt tegen elektronische verstrekking van informatie en het bij het fonds bekende adres voor deze elektronische verstrekking blijkt onjuist, verstrekt het fonds de informatie schriftelijk.
5. Het fonds is bevoegd kosten in rekening te brengen voor het verstrekken van de informatie als bedoeld in artikel 23F, eerste lid, onderdelen b tot en met e, en vierde lid, en artikel 23K. De overige informatie wordt kosteloos verstrekt.
6. De informatie over toeslagverlening, als bedoeld in, artikel 23C, onderdeel c, artikel 23D, onderdeel b, artikel 23E, eerste lid, onderdeel b, artikel 23G, onderdeel b, artikel 23, eerste lid, onderdeel b, artikel 23I, onderdeel c, en artikel 23J, eerste lid, onderdeel c, heeft betrekking op:
a. het ambitieniveau en de voorwaarden die gelden bij de toeslagverlening;
b. de wijze van financiering van voorwaardelijke toeslagverlening en, indien is gekozen voor financiering door het creëren van technische voorzieningen, de hoogte van de voorziening in relatie tot de benodigde voorziening;
c. de verwachtingen ten aanzien van toekomstige toeslagverlening; en
d. de toeslagverlening over de afgelopen vijf jaar waarbij wordt aangegeven of dit in overeenstemming met het gepresenteerde toeslagenbeleid is geweest.
Artikel 23B
Informatie aan de (gewezen) deelnemers bij wijziging van het pensioenreglement
Het fonds informeert de (gewezen) deelnemer binnen drie maanden na een wijziging in het pensioenreglement over die wijziging en de mogelijkheid om het gewijzigde pensioenreglement op te vragen bij het fonds.
Artikel 23C
Jaarlijkse informatie aan de deelnemers (uniform pensioenoverzicht)
1. Het fonds verstrekt de deelnemer jaarlijks een uniform pensioenoverzicht. Dit overzicht bevat in ieder geval:
a. een opgave van de verworven pensioenaanspraken;
b. informatie over toeslagverlening;
c. een opgave van de aan het voorafgaande kalenderjaar toe te rekenen waardeaangroei van pensioenaanspraken overeenkomstig artikel 3.127 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de daarop berustende bepalingen;
d. informatie over de reglementaire pensioenleeftijd;
e. een opgave van de reglementair te bereiken pensioenaanspraken, met de waarschuwing dat deze opgave kan verschillen van de definitieve hoogte van de te ontvangen pensioenuitkeringen;
f. informatie over de werkgeverspremie en werknemerspremie;
g. informatie over garanties;
h. informatie over het land waar het pensioen is ondergebracht en de toezichthouder waar het pensioen onder valt; en
i. informatie over de dekkingsgraad naar Nederlandse maatstaf.
2. Naast de in lid 1 bedoelde informatie wordt elke wijziging ten opzichte van het voorgaande jaar duidelijk aangegeven.
Artikel 23D
Informatie aan de deelnemers bij beëindiging van de deelneming
Het fonds verstrekt de deelnemer bij beëindiging van de deelneming:
a. een opgave van de tot dat moment op grond van het pensioenreglement opgebouwde pensioenaanspraken;
b. informatie over toeslagverlening;
c. informatie over de mogelijkheid van afkoop van aanspraken op ouderdomspensioen bij beëindiging van de deelneming voor zover er sprake is van een pensioenaanspraak onder de afkoopgrens;
d. informatie over het recht op of de mogelijkheid tot waardeoverdracht bij wisseling van werkgever of toetreding tot een beroepspensioenregeling;
e. informatie over de consequenties van arbeidsongeschiktheid;
f. informatie over het actueel zijn van een sanerings- of herstelplan;en
g.. informatie over het vervallen van de dekking tegen het risico op overlijden indien (tijdelijk) nabestaandenpensioen werd verworven op basis van risicofinanciering.
Artikel 23E
Periodieke informatie aan gewezen deelnemers
1. Het fonds verstrekt de gewezen deelnemer ten minste jaarlijks:
(a) een opgave van zijn opgebouwde pensioenaanspraken, met de waarschuwing dat deze opgave kan verschillen van de definitieve hoogte van de te ontvangen pensioenuitkeringen;
(b) informatie over de toeslagverlening;
(c) informatie over de reglementaire pensioenleeftijd;
(d) informatie over garanties;
(e) informatie over het land waar het pensioen is ondergebracht en de toezichthouder waar het pensioen onder valt; en
(f) informatie over de dekkingsgraad naar Nederlandse maatstaf.
2. Het fonds kan in afwijking van het bovenstaande de in dit lid bedoelde informatie op diens website ter beschikking stellen, mits de informatie ten minste een keer in de vijf jaar schriftelijk of elektronisch wordt verstrekt.
3. Het fonds informeert de gewezen deelnemer binnen drie maanden na een wijziging van het toeslagbeleid over die wijziging.
Artikel 23F
Informatie op verzoek van de (gewezen) deelnemers, de gewezen partner en de pensioengerechtigde
1. Het fonds verstrekt de deelnemer, de gewezen deelnemer, de gewezen partner en de pensioengerechtigde op verzoek een opgave van de opbouwde pensioenaanspraken, reglementair te bereiken pensioenaanspraken of pensioenrecht, waarbij deze gegevens voor zover het ouderdomspensioen betreft, tevens weergegeven worden op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario.
2. Het fonds verstrekt de deelnemer, de gewezen deelnemer en de gewezen partner op verzoek informatie die specifiek voor hem relevant is
3. Het fonds verstrekt de deelnemer of gewezen deelnemer op verzoek informatie over de consequenties van uitruil van partnerpensioen voor een hoger ouderdomspensioen, van ouderdomspensioen in partnerpensioen of van andere vormen van uitruil.
4. Het fonds verstrekt de gewezen deelnemer of de gewezen partner op verzoek de informatie in artikel 40 lid 1 of artikel 42 lid 1 van de Pensioenwet.
5. Het fonds verstrekt de in het eerste en derde lid bedoelde informatie op verzoek ook aan vertegenwoordigers van deelnemers, van gewezen deelnemers, van gewezen partners of van pensioengerechtigden.
Artikel 23G
Informatieverstrekking aan gewezen partner bij scheiding
Het fonds verstrekt degene die gewezen partner wordt en een aanspraak verkrijgt op bijzonder partnerpensioen:
a. een opgave van de opgebouwde pensioenaanspraak op partnerpensioen;
b. informatie over toeslagverlening; en
c. informatie die voor de gewezen partner specifiek van belang is, zoals de mogelijkheid van afkoop van een aanspraak op bijzonder partnerpensioen, voor zover sprake is van een pensioenaanspraak onder de afkoopgrens.
Artikel 23H
Periodieke informatie aan gewezen partner
1. Het fonds verstrekt de gewezen partner ten minste een keer in de vijf jaar:
a. een opgave van zijn opgebouwde aanspraak op partnerpensioen op grond van artikel 23G; en
b. informatie over toeslagverlening
2. Het fonds informeert de gewezen partner binnen drie maanden na een wijziging van het toeslagbeleid over die wijziging.
Artikel 23I
Informatieverstrekking voorafgaand aan of bij de pensioeningang
Het fonds verstrekt degene die pensioengerechtigde wordt:
a. een opgave van zijn pensioenrecht;
b. een opgave van de opgebouwde aanspraken op nabestaandenpensioen;
c. informatie over toeslagverlening; en
d. informatie die voor degene die pensioengerechtigde wordt specifiek in het kader van de pensioeningang van belang is.
Artikel 23J
Periodieke informatie aan pensioengerechtigden
1. Het fonds verstrekt de pensioengerechtigde jaarlijks:
a. een opgave van zijn pensioenrecht;
b. een opgave van de opgebouwde aanspraken op nabestaandenpensioen wanneer de pensioenregeling daarin voorziet;
c. informatie over toeslagverlening;
d. informatie over de garanties; en
e. informatie over het land waar het pensioen is ondergebracht en de toezichthouder waar het pensioen onder valt.
2. Het fonds informeert de pensioengerechtigde binnen drie maanden na een wijziging van het toeslagbeleid over die wijziging.
Artikel 23K
Informatieverstrekking bij vertrek naar een andere lidstaat
1. Het fonds verstrekt deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden die zich in een andere lidstaat vestigen informatie over hun pensioenaanspraken en pensioenrechten en over de mogelijkheden die hun op grond van de pensioenregeling worden geboden.
2. De informatie die op grond van het eerste lid wordt verstrekt is ten minste overeenkomstig de informatie die wordt verstrekt aan deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden die in Nederland blijven.
Artikel 23L
Beschikbare informatie
Het fonds stelt op de website voor de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde beschikbaar:
a. het pensioenreglement;
b. informatie over de pensioenregeling;
c. het bestuursverslag en de jaarrekening van het fonds;
d. de uitvoeringskosten;
e. de uitvoeringsovereenkomst;
f. de voor hem relevante informatie over beleggingen; en
g. de verklaring inzake beleggingsbeginselen, het sanerings- of herstelplan, informatie over de hoogte van de (beleids)dekkingsgraad, over het van toepassing zijn van een aanwijzing van de toezichthouder indien het fonds niet voldoet aan de Pensioenwet, en over de aanstelling van een bewindvoerder indien het fonds een wanbeleid voert of als het bestuur van het fonds komt te ontbreken.
Artikel 24
Algemene bepalingen
1. De werkgever kan de pensioenovereenkomst en dit pensioenreglement dat daarvan onderdeel uitmaakt zonder instemming van de (oud) werknemer wijzigen of beëindigen in de volgende situaties:
- indien er sprake is van een zodanig zwaarwichtig belang van de werkgever dat het belang van de (oud) werknemer dat door de wijziging zou worden geschaad daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken.
- in geval van wijziging van de pensioenovereenkomst, hetzij met instemming van de (oud) werknemer hetzij zonder instemming van de (oud) werknemer zoals bedoeld in de voorgaande alinea;
- in geval van een wijziging die wordt genoodzaakt door wetgeving of wordt opgedragen door de toezichthouder Nederland of de toezichthouder België, met uitzondering van de wijzigingen waarbij de werkgever wezenlijke beleidsvrijheid toekomt.
In deze gevallen past de werkgever de pensioenovereenkomst en het onderhavige pensioenreglement overeenkomstig aan, met inachtneming van de beheersovereenkomst.
2. De voor de aanspraakgerechtigden dan wel pensioengerechtigden tot het tijdstip van de wijziging opgebouwde pensioenaanspraken respectievelijk bestaande pensioenrechten worden niet gewijzigd behoudens het wettelijk bepaalde.
3. In incidentele gevallen, waarin dit pensioenreglement niet voorziet, of de billijkheid afwijking van dit pensioenreglement vordert beslist de werkgever na overleg met het fonds.
4. In bijzondere gevallen kunnen de werkgever en het fonds afwijken van het bepaalde in dit
pensioenreglement ten aanzien van enkele deelnemers, voor zover de belangen van de overige deelnemers niet worden geschaad.
5. Het recht om opeisbaar geworden pensioentermijnen in te vorderen kan niet verjaren bij leven van de pensioengerechtigde. Een pensioenuitkering waarover niet is beschikt, vervalt aan het fonds na overlijden van de pensioengerechtigde.
6. Het fonds en de werkgever treden in de gevallen genoemd in dit artikel niet in strijd met relevante wet- en regelgeving, waaronder de Pensioenwet en de Wet op de Loonbelasting 1964 en de Belgische wetgeving
Artikel 24A
Korting van pensioenaanspraken en pensioenrechten
Indien het fonds niet in staat is om de pensioenaanspraken van de deelnemers te voldoen, is de werkgever in uitvoering van artikel 3A van dit reglement en het bepaalde in de beheersovereenkomst en het financieringsplan gehouden tot bijstorting om het tekort te dekken ten opzichte van de verplichtingen opgelegd door dit pensioenreglement.
Slechts in de uitzonderlijke situatie dat de werkgever niet meer bestaat wegens faillissement of ontbinding en vereffening en de pensioengerechtigden niet worden overgenomen door een derde, kan vermindering van de pensioenaanspraken plaatsvinden De te volgen modaliteiten bij onvermogen van de werkgever worden beschreven in de beheersovereenkomst.
In alle andere gevallen kan het fonds verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten niet verminderen.
Artikel 25
Inwerkingtreding en overgangsbepalingen
1. Dit pensioenreglement is in werking getreden op 1 januari 2003 en laatstelijk gewijzigd per 1 januari 2023. Dit reglement geldt niet voor gewezen deelnemers en gepensioneerden van wie de dienstbetrekking met de werkgever is geëindigd vóór 31 december 2005.
2. De aanspraken die ontstaan uit de in dit reglement omschreven pensioenregeling vervangen per de ingangsdatum van het deelnemerschap aan deze pensioenregeling de voordien door de werkgever aan de deelnemer verleende pensioenaanspraken.
Indien voor de vaststelling van de pensioenaanspraken voordien een hogere diensttijd gold als de volgens artikel 5 lid 3 van dit reglement in aanmerking te nemen diensttijd, dan zal voor de vaststelling van de volgens dit reglement te verkrijgen pensioenaanspraken uitgegaan worden van de voordien geldende hogere diensttijd. Deze meerdere diensttijd zal worden aangemerkt als achterliggende diensttijd.
3. Voor deelnemers die tot 1 januari 1991 hebben deelgenomen aan de pensioenregeling van BP Raffinaderij Nederland N.V. respectievelijk de pensioenregeling van Texaco Raffinaderij Pernis B.V., is in afwijking van het in voorgaande artikelen bepaalde het volgende van toepassing:
a. Bij de vaststelling van de pensioenaanspraken wordt de bij BP of Texaco doorgebrachte diensttijd mee in aanmerking genomen;
b. Op de vastgestelde pensioenen worden fictieve pensioenen in mindering gebracht, welke worden bepaald op basis van de pensioengrondslag en het voor de pensioenberekening in aanmerking te nemen aantal verstreken dienstjaren bij BP of Texaco per 31 december 1990 op basis van de pensioenregeling van Nerefco zoals die gold per 1 januari 1991.
c. Indien voor de in dit lid bedoelde deelnemers bedragen van ouderdomspensioen, partner- en/of wezenpensioen verzekerd waren volgens de pensioenregeling van BP of Texaco, die hoger zijn dan de bedragen van ouderdomspensioen, partner- en/of wezenpensioen berekend volgens sub a, behouden die deelnemers aanspraak op die hogere bedragen verminderd met de fictieve pensioenen volgens sub b, tot het tijdstip waarop het onderhavige reglement recht geeft op hogere pensioenaanspraken.
4. In artikel 9 is geregeld dat de (gewezen) deelnemer geheel of gedeeltelijk afstand kan doen van de aanspraak op partnerpensioen teneinde zijn ouderdomspensioen te verhogen. Deze bepaling geldt voor dat deel van het partnerpensioen dat is opgebouwd vanaf 1 januari 2002.
5. Het bestuur kan de in artikel 6 vastgelegde hoog/laagfactoren, de in artikel 9 vastgelegde uitruilfactoren en de in bijlage III vermelde uitruilfactoren eens per 2 jaar herzien, maar zonodig kan het bestuur echter ook tussentijds de betreffende factoren herzien. Xxxxx echter niet eerder dan nadat de actuaris van het fonds op grond van zijn bevindingen daartoe de noodzaak aan het bestuur heeft aangetoond.
6. In afwijking van het bepaalde in lid 2 van dit artikel, vallen de gewezen deelnemers en gepensioneerden, van wie de dienstbetrekking met de werkgever is geëindigd vóór de in lid 1 van dit artikel vermelde datum en die in de loop van 2003 hun over de jaren tot 1 januari 2003 opgebouwde rechten hebben overgedragen aan het fonds, met ingang van de overdrachtsdatum voor wat betreft hun voor de overdracht verkregen rechten onder de werking van dit reglement waarbij de flexibiliseringsmogelijkheden als bedoeld in artikel 6, 6A en 9 voor hen echter niet van toepassing zijn.
7. a Voor gewezen deelnemers die voor de in lid 1 vermelde datum aanspraak hebben gekregen op een voortgezette pensioenopbouw in verband met verleende premievrijstelling wegens arbeidsongeschiktheid of op grond van een met de werkgever overeengekomen sociaal plan, zal deze voortgezette pensioenopbouw vanaf 1 januari 2003 op basis van de voordien geldende situatie in het fonds worden gecontinueerd.
b Met betrekking tot de voortgezette pensioenopbouw in verband met verleende premievrijstelling wegens arbeidsongeschiktheid is het bepaalde in artikel 15 op deze voortzetting voor zover mogelijk van overeenkomstige toepassing.
c Met betrekking tot de voortgezette pensioenopbouw op grond van een sociaal plan gelden verder de in het sociaal plan vastgelegde voorwaarden.
d De uit de voortgezette pensioenopbouw vanaf 1 januari 2003 voortvloeiende aanspraken vallen verder onder de werking van dit reglement waarbij de flexibiliseringsmogelijkheden als bedoeld in artikel 6 en 9 evenwel niet van toepassing zijn.
e De kosten voor deze voortgezette pensioenopbouw komen voor rekening van de werkgever voor zover daarvoor niet op een andere wijze reeds is voorzien.
8. Begrip 32 van artikel 1 is ingevoerd per 1 januari 2012. Artikel 4 lid 4 onderdeel b, artikel 15 lid 6 en artikel 20A lid 1 en 3 zijn gewijzigd met ingang van 1 januari 2012. Artikel 18 lid 2 is vervallen per 13 juni 2012 en artikel 19A lid 4, artikel 21 lid 1 en artikel 18 lid 3 zijn gewijzigd per die datum. Artikel 6B is ingevoerd per 28 november 2012.
7. Per 1 juli 2015 zijn de volgende bepalingen gewijzigd:
a. Artikel 8 lid 1 en 2;
b. Artikel 11 lid 1 en 2;
c. Artikel 13;
d. Artikel 18 lid 1;
e. Artikel 22 lid 2;
f. Artikel 23D onderdeel f;
g. Artikel 23F lid 1 onderdeel e;
h. Artikel 25 lid 1.
8. Per 1 juli 2015 zijn de volgende bepalingen toegevoegd:
a. Artikel 6C (onder vernummering van de daaropvolgende artikelen);
b. Artikel 8 lid 3 (onder vernummering van de daaropvolgende artikelleden);
c. Artikel 21 lid 5 (onder vernummering van de daaropvolgende artikelleden);
d. Artikel 22 lid 6 (onder vernummering van de daaropvolgende artikelleden);
e. Artikel 22A lid 7;
f. Artikel 25 lid 8 en 9.
9. Per 1 januari 2016 zijn de volgende bepalingen gewijzigd:
a. Artikel 6 lid 2;
b. Artikel 9 lid 1;
c. Artikel 23A lid 2,4 en 6;
d. Artikel 23C;
e. Artikel 23D;
f. Artikel 23E lid 1;
g. Artikel 23F lid 1 en 4;
h. Artikel 23G;
i. Artikel 23H lid 1;
j. Artikel 23I;
k. Artikel 23J lid 1;
l. Artikel 25 lid 1.
10. Per 1 januari 2016 zijn de volgende bepalingen toegevoegd:
a. Artikel 6D;
b. Artikel 23A lid 1;
c. Artikel 23L;
d. Artikel 25 lid 10 en 11.
11. Per 1 juni 2016 zijn de volgende bepalingen gewijzigd:
a. Artikel 3A;
b. Artikel 6B;
c. Artikel 10;
d. Artikel 16;
e. Artikel 20A.
12. Per 1 januari 2018 zijn de volgende bepalingen gewijzigd of toegevoegd:
a. Artikel 6C;
b. Artikel 20B.
13. Per 1 januari 2020 is de volgende bepaling gewijzigd:
a. Artikel 6.
14. Per 1 januari 2023 is het partnerbegrip gewijzigd.
Getekend te Europoort – Rotterdam op,
BP Raffinaderij Rotterdam B.V.
B I J L A G E I
In aanvulling op het bepaalde in artikel 4 lid 3 van het pensioenreglement zal ook rekening gehouden worden met het ploegendienstsalaris voor de berekening van de pensioenen.
De pensioengrondslag als bedoeld in artikel 4 lid 2 wordt daartoe verhoogd met de ploegendiensttoeslag. Deze toeslag wordt als volgt vastgesteld:
a. De ploegendiensttoeslag in enig jaar is gelijk aan het product van het jaarsalaris en de ploegendienstfactor van dat jaar.
b. De ploegendienstfactor wordt vastgesteld aan de hand van het ploegendienstpercentage zoals dat voor de betreffende deelnemer geldt. Het ploegendienstpercentage is voor een deelnemer die daadwerkelijk in ploegendienst werkt gelijk aan 25,7143%.
c. De ploegendienstfactor wordt jaarlijks op 1 januari voor het betreffende jaar vastgesteld. Deze factor wordt uitgedrukt in een percentage en is gelijk aan het gemiddelde van de ploegendienstpercentages als bedoeld in sub b, zoals die voor de deelnemer hebben gegolden in de afgelopen deelnemingsjaren en zoals die voor hem zullen gelden in het betreffende jaar en de toekomstige deelnemingsjaren. Daarbij geldt als uitgangspunt dat voor de toekomstige jaren wordt uitgegaan van het ploegendienstpercentage zoals dat voor de deelnemer geldt in het jaar waarin de factor wordt vastgesteld.
d. Bij tussentijdse beëindiging van het deelnemerschap als bedoeld in artikel 20 wordt een tijdsevenredige pensioenaanspraak vastgesteld, die door de deelnemer wordt behouden. De tijdsevenredige pensioenaanspraak bestaat uit het verschil tussen het pensioen dat de deelnemer op grond van de ploegendiensttoeslag zou hebben gekregen als hij zou hebben deelgenomen tot de pensioendatum en het pensioen dat hij zou hebben gekregen als hij zou hebben deelgenomen vanaf het tijdstip waarop zijn deelneming eindigde tot de pensioendatum. Bij de berekening als bedoeld in de vorige zin wordt ervan uitgegaan dat het ploegendienstpercentage voor de toekomstige jaren gelijk is aan het ploegendienstpercentage dat voor de deelnemer gold op het moment direct voor de beëindiging van het deelnemerschap.
e. Over de ploegendiensttoeslag wordt op dezelfde wijze pensioen berekend als over de enkel volgens artikel 4 vastgestelde pensioengrondslag.
De ploegendiensttoeslag wordt mede in aanmerking genomen voor de vaststelling van de door de deelnemer ingevolge artikel 17 te betalen deelnemersbijdrage.
B I J L A G E I I
Tarief ruilvoet vervroeging
Onderstaande factoren gelden vanaf 1 januari 2023
Aantal jaren dat het pensioen eerder ingaat
Ruilvoet
Gekozen ingangsleeftijd
8 0,6746 57
7 0,7058 58
6 0,7393 59
5 0,7751 60
4 0,8136 61
3 0,8551 62
2 0,8997 63
1 0,9480 64
Tarief ruilvoet uitstel
Onderstaande factoren gelden vanaf 1 januari 2023
Aantal jaren dat het
pensioen later ingaat | ||
1 | 1,0569 | 66 |
2 | 1,1199 | 67 |
3 | 1,1896 | 68 |
4 | 1,1957 | 68 1/12 |
Ruilvoet Gekozen ingangsleeftijd
B I J L A G E I I I
Tarief ruilvoet voor extra aanspraken op partnerpensioen Onderstaande factoren gelden vanaf 1 januari 2023
Leeftijd | Aankoopfactor nabestaandenpensioen per € 1,00 ouderdomspensioen |
21 | 3,9378 |
22 | 3,9022 |
23 | 3,8680 |
24 | 3,8358 |
25 | 3,8050 |
26 | 3,7755 |
27 | 3,7471 |
28 | 3,7192 |
29 | 3,6932 |
30 | 3,6686 |
31 | 3,6453 |
32 | 3,6240 |
33 | 3,6049 |
34 | 3,5873 |
35 | 3,5717 |
36 | 3,5580 |
37 | 3,5456 |
38 | 3,5347 |
39 | 3,5251 |
40 | 3,5170 |
41 | 3,5101 |
42 | 3,5046 |
43 | 3,5002 |
44 | 3,4968 |
45 | 3,4945 |
46 | 3,4924 |
47 | 3,4910 |
48 | 3,4906 |
49 | 3,4909 |
50 | 3,4919 |
51 | 3,4938 |
52 | 3,4971 |
53 | 3,5019 |
54 | 3,5090 |
55 | 3,5179 |
56 | 3,5296 |
57 | 3,5437 |
58 | 3,5609 |
59 | 3,5805 |
60 | 3,6023 |
61 | 3,6278 |
62 | 3,6565 |
63 | 3,6893 |
64 | 3,7275 |
65 | 3,7754 |
B I J L A G E I V A F K O O P F A C T O R E N
Tarief voor afkoop klein pensioen
Onderstaande factoren gelden vanaf 1 januari 2023
Leeftijd
Uitgesteld ouderdoms- pensioen ingaand op 65
jaar | ||||
21 | 8,8423 | 2,3460 | 27,9997 | 37,3747 |
22 | 8,9282 | 2,3924 | 27,5880 | 37,0581 |
23 | 9,0130 | 2,4387 | 27,1714 | 36,7357 |
24 | 9,0974 | 2,4845 | 26,7496 | 36,4075 |
25 | 9,1814 | 2,5302 | 26,3220 | 36,0730 |
26 | 9,2653 | 2,5758 | 25,8889 | 35,7331 |
27 | 9,3497 | 2,6214 | 25,4493 | 35,3873 |
28 | 9,4348 | 2,6673 | 25,0031 | 35,0357 |
29 | 9,5214 | 2,7130 | 24,5498 | 34,6786 |
30 | 9,6100 | 2,7586 | 24,0887 | 34,3158 |
31 | 9,7013 | 2,8043 | 23,6190 | 33,9471 |
32 | 9,7960 | 2,8496 | 23,1400 | 33,5726 |
33 | 9,8949 | 2,8946 | 22,6510 | 33,1922 |
34 | 9,9984 | 2,9397 | 22,1519 | 32,8064 |
35 | 10,1071 | 2,9844 | 21,6420 | 32,4153 |
36 | 10,2215 | 3,0290 | 21,1208 | 32,0186 |
37 | 10,3418 | 3,0740 | 20,5880 | 31,6164 |
38 | 10,4683 | 3,1191 | 20,0434 | 31,2090 |
39 | 10,6013 | 3,1646 | 19,4868 | 30,7962 |
40 | 10,7409 | 3,2103 | 18,9181 | 30,3782 |
41 | 10,8868 | 3,2563 | 18,3376 | 29,9552 |
42 | 11,0391 | 3,3027 | 17,7454 | 29,5274 |
43 | 11,1975 | 3,3495 | 17,1416 | 29,0945 |
44 | 11,3615 | 3,3968 | 16,5264 | 28,6562 |
45 | 11,5307 | 3,4445 | 15,9010 | 28,2135 |
46 | 11,7042 | 3,4931 | 15,2650 | 27,7654 |
47 | 11,8823 | 3,5424 | 14,6195 | 27,3135 |
48 | 12,0652 | 3,5922 | 13,9633 | 26,8564 |
49 | 12,2534 | 3,6426 | 13,2957 | 26,3938 |
50 | 12,4480 | 3,6938 | 12,6154 | 25,9257 |
51 | 12,6505 | 3,7459 | 11,9209 | 25,4522 |
52 | 12,8632 | 3,7983 | 11,2103 | 24,9740 |
53 | 13,0886 | 3,8513 | 10,4805 | 24,4901 |
54 | 13,3297 | 3,9042 | 9,7283 | 23,9998 |
55 | 13,5877 | 3,9576 | 8,9522 | 23,5032 |
56 | 13,8636 | 4,0103 | 8,1519 | 23,0009 |
57 | 14,1559 | 4,0626 | 7,3283 | 22,4916 |
58 | 14,4625 | 4,1135 | 6,4843 | 21,9762 |
Meeverzekerd (latent) nabestaanden- pensioen
Xxxxxxx tijdelijk partner- pensioen tot 65 jaar
Ingaand levenslang partner- pensioen
59 | 14,7802 | 4,1631 | 5,6223 | 21,4535 |
60 | 15,1088 | 4,2115 | 4,7427 | 20,9236 |
61 | 15,4528 | 4,2571 | 3,8423 | 20,3883 |
62 | 15,8159 | 4,3003 | 2,9167 | 19,8462 |
63 | 16,1984 | 4,3401 | 1,9660 | 19,2957 |
64 | 16,6002 | 4,3750 | 0,9924 | 18,7377 |
65 | 17,0164 | 4,3990 | 0,0000 | 18,1733 |
66 | 4,4259 | 17,6011 | ||
67 | 17,0219 | |||
68 | 16,4371 | |||
69 | 15,8484 | |||
70 | 15,2530 | |||
71 | 14,6541 | |||
72 | 14,0516 | |||
73 | 13,4447 | |||
74 | 12,8368 | |||
75 | 12,2270 | |||
76 | 11,6188 | |||
77 | 11,0123 | |||
78 | 10,4092 | |||
79 | 9,8114 | |||
80 | 9,2183 | |||
81 | 8,6388 | |||
82 | 8,0713 | |||
83 | 7,5201 | |||
84 | 6,9850 | |||
85 | 6,4682 | |||
86 | 5,9757 | |||
87 | 5,5103 | |||
88 | 5,0744 | |||
89 | 4,6631 | |||
90 | 4,2840 | |||
91 | 3,9396 | |||
92 | 3,6155 | |||
93 | 3,3197 | |||
94 | 3,0518 | |||
95 | 2,8109 | |||
96 | 2,5961 | |||
97 | 2,4059 | |||
98 | 2,2387 | |||
99 | 2,0921 |
Leeftijd | Wezen- pensioen tot 18 jaar | Wezen- pensioen tot 27 jaar |
0 | 14,7513 | |
1 | 14,1190 | |
2 | 13,4474 | |
3 | 12,7614 | |
4 | 12,0599 | |
5 | 11,3410 | |
6 | 10,6018 | |
7 | 9,8395 | |
8 | 9,0523 | |
9 | 8,2400 | |
10 | 7,4040 | |
11 | 6,5472 | |
12 | 5,6726 | |
13 | 4,7809 | |
14 | 3,8689 | |
15 | 2,9328 | |
16 | 1,9738 | |
17 | 0,9946 | |
18 | 0,0000 | 8,2350 |
19 | 7,4000 | |
20 | 6,5442 | |
21 | 5,6705 | |
22 | 4,7795 | |
23 | 3,8681 | |
24 | 2,9324 | |
25 | 1,9736 | |
26 | 0,9946 | |
27 | 0,0000 |