DGH 555B (PACHETTE 4) ULTRASONE PACHYMETER
DGH 555B (PACHETTE 4) ULTRASONE PACHYMETER
Pachette
DGH 555B
4
GEBRUIKERSHANDLEIDING
Voor gebruik met Firmware 3.0.x en DGH Connect Software v1.1.x
Toestel gefabriceerd door Erkende vertegenwoordiger
DGH TECHNOLOGY, INC.
000 XXXXXX XXXXX XXXXX X
XXXXX, XX 00000
XXX (610) 594 -9100
EMERGO EUROPE
REP
EC
Xxxxxxxxxxxxxxx 00 0000 XX, Xxx Xxxx Xxxxxxxxx
0120
Inhoudstafel
INHOUDSTAFEL 2
1. INLEIDING, CLASSIFICATIE EN GEBRUIKSAANWIJZINGEN 5
1.1 Algemene beschrijving van het toestel 5
1.2 Classificatie van het toestel 5
1.3 Gebruiksaanwijzingen 5
2. SYMBOOLBESCHRIJVING 6
3. ALGEMENE WAARSCHUWINGEN, VERKLARING BETREFFENDE DE VOORSCHRIFTPLICHT VAN HET TOESTEL EN KWALIFICATIES VAN DE OPERATOR 7
3.1 Algemene waarschuwingen 7
3.2 Verklaring betreffende de voorschriftplicht van het toestel 7
3.3 Kwalificaties van de operator 7
4. GEBRUIK VAN ULTRASONE GOLVEN IN OOGHEELKUNDIGE METINGEN 8
4.1 Inleiding op ultrasone golven 8
4.2 Gebruik van ultrasone golven voor het bepalen van de correcte uitlijning van de sonde 8
4.3 Ultrasone meting 9
4.4 Correcte plaatsing van de sonde voor het uitvoeren van een meting 10
5. ULTRASONE BLOOTSTELLING EN INTENSITEIT 11
5.1 Blootstelling van weefsel aan ultrasone energie 11
5.2 Ultrasone intensiteit 11
5.3 Biometrische meetcapaciteit 12
6. UITERLIJKE KENMERKEN 13
6.1 Vooraanzicht 13
6.2 Achteraanzicht 15
6.3 Zijaanzicht 16
6.4 ACHTERZIJDE VAN TOESTEL (BESCHERMENDE KAP VERWIJDERD) 17
6.5 Sonde 18
6.6 KALIBRATIETESTBOX (CALBOX) 19
7. GEBRUIK VAN DE SONDE EN INDICATOREN 20
7.1 De sonde bevestigen en verwijderen 20
7.2 Vasthouden van de Sonde 21
7.3 ‘CHECK PROBE’ FOUTMELDING (CONTROLEER SONDE) 22
7.4 ‘PLUG IN PROBE’ FOUTMELDING (SONDE AANSLUITEN) 22
7.5 ‘PQF FAILED’ FOUTMELDING (PQF MISLUKT) 22
8. DE KALIBRATIE VAN DE PACHETTE 4 CONTROLEREN 23
8.1 Procedure om de kalibratie te controleren 23
9. ENERGIEMODUS 26
9.1 Meetmodus 26
9.2 Standby Mode 26
9.3 Slaapmodus 27
9.4 Uitschakeling 27
9.5 Controle van batterijvermogen 27
10. PATIËNTMODI 28
10.1 Modus Enkele Patiënt 28
10.2 Modus Meerdere Patiënten 30
10.3 Patiëntmodi veranderen 32
10.4 Patiëntidentificatiegegevens toevoegen 33
10.5 Patiëntgegevens wissen 34
11. MEETMODI 35
11.1 Continu Gemiddelde Meetmodus 35
11.2 Mapping-meetmodus 36
11.3 Wijzigen van meetmodus 37
12. METINGEN NEMEN 38
12.1 Opstartprocedure 38
12.2 Meting in Continu Gemiddelde-meetmodus 40
12.3 Meten in Mapping-modus 43
12.4 Datum en uur weergeven 46
13. CONFIGURATIE VAN DE PACHETTE 4 47
13.1 Toegang tot en navigatie in het configuratiemenu 47
13.2 Parameters voor de Continu Gemiddelde-meetmodus 51
13.3 Parameters voor de Mapping-meetmodus 52
13.4 Algemene parameters van het toestel 53
13.5 BLUETOOTH®-PARAMETERS 55
14. CONFIGURATIE VAN BLUETOOTH®-VERBINDINGEN 57
14.1 ACTIVERING VAN BLUETOOTH® 57
14.2 VERBINDING MET EEN BLUETOOTH®-COMPATIBELE PRINTER 57
14.3 METINGEN VERSTUREN NAAR EEN BLUETOOTH® ENABLED WIRELESS PRINTER 60
14.4 KOPPELING MET EEN BLUETOOTH®-COMPATIBELE PC 60
14.5 Toevoegen van COM-poorten 64
14.6 INFORMATIE VERZENDEN EN ONTVANGEN VIA BLUETOOTH® VERBINDING MET EEN PC 65
14.7 Configuratie van gekoppeld randapparaat opnieuw oproepen 66
14.8 WISSEN VAN EEN GEKOPPELD BLUETOOTH® RANDAPPARAAT 66
14.9 WISSEN VAN ALLE GEKOPPELDE BLUETOOTH® RANDAPPARATEN 67
15. DGH CONNECT SOFTWARE 68
15.1 Softwarevereisten 68
15.2 Installatie van de software 69
15.3 Configuratie van de software 70
15.4 Toevoegen van een toestel 72
15.5 PATIËNTGEGEVENS EXPORTEREN NAAR DE PACHETTE 4 73
15.6 Opstarten van een metingoverdracht met behulp van de PC-software 75
15.7 OPSTARTEN VAN EEN METINGOVERDRACHT MET BEHULP VAN DE PACHETTE 4 77
16. VERVANGEN VAN DE BATTERIJEN 80
16.1 Verwijderen van de rubberen behuizing 80
16.2 Vervangen van de batterijen 81
17. VERZORGING EN ONDERHOUD 83
17.1 Reinigen en desinfecteren van de sonde 83
17.2 Reinigen van het toestel 84
17.3 Voorwaarden voor vervoer en opslag 84
17.4 Werkingsomstandigheden 84
18. HULP BIJ FOUTMELDINGEN 85
19. DIENSTVERLENING 87
19.1 Hersteldienst en klantendienst 87
19.2 Model- en serienummer bekijken 87
19.3 Garantie 88
20. VERVAARDIGD DOOR DGH TECHNOLOGY, INC 88
21. ERKENDE EUROPESE VERTEGENWOORDIGER 89
22. OVEREENSTEMMING MET REGLEMENTERINGEN 89
22.1 Overeenstemming met EMI/EMC-regels 89
22.2 Overeenstemming met reglementering inzake draadloze radiomodule 91
1. Inleiding, Classificatie en Gebruiksaanwijzingen
1.1 Algemene beschrijving van het toestel |
De DGH 555B Ultrasone Pachymeter (Pachette 4) is een draagbaar ultrasoon toestel dat op batterijen werkt en wordt gebruikt in de oogheelkunde voor het meten van de dikte van de menselijke cornea. Metingen van de corneadikte worden gebruikt bij de preoperatieve evaluatie van laserprocedures voor zichtverbetering en voor de evaluatie van glaucoom. De DGH 555B wordt ook gebruikt als diagnostisch instrument in verschillende klinische situaties, waaronder de algemene beoordeling van de corneale gezondheidstoestand in geval van pathologieën en voor het evalueren van corneazwelling na operatie of verwonding.
Het voornaamste werkingsprincipe van de DGH 555B Ultrasone Pachymeter (Pachette 4) is als volgt: Het uiteinde van de ultrasone transducer (sonde) wordt in contact gebracht met de cornea van de patiënt. Een meetcyclus wordt zo automatisch opgestart. Bij aanvang van de meetcyclus zendt de elektronische printplaat spanningsimpulsen naar de ultrasone transducer (sonde). Het piëzoelektrisch element in de transducer vormt deze spanningsimpulsen om tot ultrasone energie en zendt een impuls van hoge frequentie geluidsgolven (20MHz gedempt tot 13MHz) door het oog, en gereflecteerde impulsen (echo's) worden terug ontvangen door de transducer en omgevormd tot spanningsimpulsen. De eerste echo die het toestel ontvangt, is afkomstig van het voorste corneale oppervlak. Wanneer een echopiek van het voorste cornea-oppervlak wordt ontvangen binnen een vooraf ingesteld tijdsframe, maakt het toestel DGH 555B zich klaar om een echopiek te ontvangen van het achterste cornea-oppervlak. Enkel voorste en achterste echopieken die vallen binnen bepaalde spanningslimieten en die waarborgen dat het uiteinde van de sonde loodrecht op het cornea-oppervlak staat, worden voor verwerking aanvaard. Het tijdsinterval tussen de aanvaarde voorste en achterste echopieken vertegenwoordigt de dikte van de cornea. Het tijdsinterval wordt omgevormd tot een overeenstemmende afstand, of dikte, gebaseerd op de akoestische snelheid doorheen de cornea, en wordt vertoond op het 16 x 2 LCD- scherm in micron-eenheden.
1.2 Classificatie van het toestel |
Toestel: Systeem, Beeldvormend, Gepulseerd Echo, Toestel: Diagnostische Ultrasone Ultrasoon Transducer
Toepassing: Radiologisch Toepassing: Radiologie
Productcode: IYO Productcode: ITX
Toestelklasse: II Toestelklasse: II
Reglementering nummer: 21 CFR 892.1560 Reglementering nummer: 21 CFR 892.1570
1.3 Gebruiksaanwijzingen |
De DGH 555B Ultrasone Pachymeter (Pachette 4) is een draagbaar ultrasoon toestel dat op batterijen werkt en wordt gebruikt in de oogheelkunde voor het meten van de dikte van de menselijke cornea.
2. Symboolbeschrijving
!
Dit symbool wijst op een mogelijke gevaarlijke situatie die, indien ze niet wordt vermeden, verwondingen kan veroorzaken of schade aan het toestel, de operator of de patiënt.
Dit symbool geeft de BF-classificatie weer en bevindt zich op de voor- en achterzijde van het toestel.
0120
yyyy
Dit symbool geeft aan dat aangemelde instantie 0120 (SGS United Kingdom Ltd) verklaart dat het managementsysteem van DGH Technology, Inc. voldoet aan de vereisten van de richtlijn 93/42/EEG Bijlage II (uitgezonderd punt 4) voor ultrasone pachymeters.
Dit symbool op de DGH 555B geeft aan dat het materiaal bestaat uit elektronische en andere onderdelen die onderhevig kunnen zijn aan de richtlijnen 2002/96/EG, 2003/108/EG en 2002/95/EG van het Europees parlement dat aanraadt om elektrische en elektronische apparaten niet te behandelen als gewoon huishoudelijk afval. Om milieurisico's of gevaren bij onprofessionele afvalverwerking te voorkomen, moet de verwijdering van dit product, met inbegrip van toebehoren, in overeenstemming zijn met de geldende praktijken van de richtlijnen 2002/96/EG, 2003/108/EG en 2002/95/EG en lokale wetgeving. Alle elektronische onderdelen en systemen moeten worden terugbezorgd aan de Oorspronkelijke Fabrikant voor verwerking.
Dit symbool dringt er bij de gebruiker op aan om de gebruikshandleiding te lezen.
Dit symbool geeft aan dat DGH Technology, Inc. de fabrikant is van het DGH 555B Pachette 4 toestel. 'YYYY' onder het symbool staat voor het jaar waarin het toestel werd vervaardigd.
REP
EC
REF
SN
Dit symbool geeft aan dat Emergo Europe de Europese Erkende Vertegenwoordiger is voor dit toestel.
Dit symbool geeft aan dat het modelnummer van dit toestel DGH 555B is.
Dit symbool geeft het serienummer van het toestel aan. 'YYYY' staat voor het jaar van vervaardiging en 'XXXX' staat voor het toestelnummer.
3. Algemene waarschuwingen, verklaring betreffende de voorschriftplicht van het toestel en kwalificaties van de operator
3.1 Algemene waarschuwingen |
! WAARSCHUWING: ONTPLOFFINGSGEVAAR. Niet gebruiken in de aanwezigheid van brandbare anesthetica, gassen of in een zuurstofrijke omgeving. |
! WAARSCHUWING: GEVAAR VOOR ELEKTRISCHE SCHOKKEN. Het toestel niet openen. Richt u voor onderhoud tot gekwalificeerd onderhoudspersoneel. |
3.2 Verklaring betreffende de voorschriftplicht van het toestel |
! WAARSCHUWING: De DGH 555B (Pachette 4) is een toestel met voorschriftplicht en mag enkel worden gebruikt door, of onder toezicht van, een erkende arts. |
3.3 Kwalificaties van de operator |
De DGH 555B is ontworpen voor gebruik door opgeleid medisch personeel. Het medisch personeel dat de DGH 555B gebruikt, moet algemene kennis hebben over het gebruik van ultrasone medische toestellen. Het gebruik van de DGH 555B vereist gepaste handigheid om de sonde op een veilige manier te plaatsen. De DGH 555B maakt gebruik van audiomeldingen om de operator in te lichten over de status van de scan.
4. Gebruik van ultrasone golven in oogheelkundige metingen
4.1 Inleiding op ultrasone golven |
Ultrasone golven vormen een niet-invasieve methode om de binnenkant van vaste voorwerpen te onderzoeken. Ultrasone impulsen bestaan uit geluidsgolven met een frequentieniveau dat te hoog ligt om door het menselijk gehoor waargenomen te kunnen worden. Wanneer een geluidsimpuls een oppervlak raakt, wordt er wat geluid gereflecteerd en wordt er wat geluid overgebracht.
Omdat sommige geluidsgolven door een oppervlak gaan en door het volgende oppervlak gereflecteerd worden, kunnen complexe structuren door middel van ultrasone golven onderzocht worden. Wanneer ultrasone golven een voorwerp met verschillende oppervlakken penetreert, kan de gereflecteerde ultrasone golf geobserveerd worden als een golfvorm met pieken die gelinkt zijn aan de posities van de oppervlakken.
De transducer van de DGH 555B zendt ultrasone impulsen uit en detecteert ultrasone signalen die terug worden gereflecteerd. De tijdspanne tussen de echo's wordt gebruikt om de afstand tussen de oppervlakken in een oog te berekenen.
OPMERKING: Ultrasone golven kunnen niet door lucht bewegen omdat lucht niet voldoende dicht zodat de hogefrequentiegolven niet kunnen voortgeplant worden. Ultrasone metingen moeten daarom worden uitgevoerd door direct contact of via een dichter medium zoals water. |
4.2 Gebruik van ultrasone golven voor het bepalen van de correcte uitlijning van de sonde |
Geluid beweegt zich voor in rechte lijnen; de richting van gereflecteerd geluid is dus enkel gebaseerd op de invalshoek. Wanneer geluid loodrecht op een oppervlak invalt, wordt dit gereflecteerd via dezelfde weg die de golf reeds volgde (Afbeelding 4.2.1). Geluid dat een oppervlak raakt in een hoek, reflecteert in een hoek weg van de oorsprong (Afbeelding 4.2.2). Het uitgezonden geluid gaat verder met een mindere amplitude omdat er gereflecteerde energie verloren gaat bij het raakvlak.
Wanneer gereflecteerde ultrasone golven vertoond worden in een tweedimensionale vorm, hebben de pieken betrekking op de posities van de raakvlakken. Door het vergelijken van de relatieve hoogte (intensiteit) van de pieken kan men de hoek bepalen waarin het geluid het oppervlak raakt. Pieken die op een regelmatige wijze afzwakken wijzen erop dat de ultrasone golven niet loodrecht op het raakvlak toekomen.
Afb. 4.2.1: Geluid dat loodrecht inslaat op een raakvlak. Afb. 4.2.2: Geluid dat in een hoek inslaat op een raakvlak
Dankzij deze eigenschappen van ultrasone golven, kan de uitlijning van een ultrasone straal door het oog worden bepaald. Correcte uitlijning is uiterst belangrijk voor het bekomen van accurate meetresultaten.
4.3 Ultrasone meting |
De snelheid van geluid stijgt in dichtere materialen. Vloeistoffen of stoffen met grote hoeveelheden water geleiden ultrasone golven zeer goed; lucht geleidt geen ultrasone golven. Dankzij het verband tussen de dichtheid van een materiaal en de snelheid van geluid kunnen oogheelkundige pachymeters afstanden in het oog opmeten met behulp van een procedure in twee stappen.
Eerst wordt de tijd van een geluidsimpuls opgemeten wanneer deze door de cornea gaat, reflecteert tegen de achterwand van de cornea en terugkeert naar de transducer.
Daarna wordt de dikte berekend aan de hand van de afgelegde tijd en de snelheid van het geluid doorheen het oog:
afstand = snelheid × tijd
2
Alle meetresultaten van de dikte zijn gebaseerd op een corneale snelheid van 1640m/sec.
4.4 Correcte plaatsing van de sonde voor het uitvoeren van een meting |
Correcte plaatsing van de sonde is nodig om een correcte meting te bekomen. De plaatsing van de sonde gebeurt correct wanneer de vlakke tip van de sonde volledig in contact is met de cornea en daarbij loodrecht op het cornea-oppervlak staat. De gebruiker moet ervoor zorgen dat de druk die op de cornea wordt uitgeoefend minimaal is.
Onderstaand schema toont een correcte en foute plaatsing van de tip van de sonde op de cornea.
1 en 2: CORRECT: De sonde staat WEL loodrecht op het oppervlak van de cornea. 3 en 4: FOUTIEF: De sonde staat NIET loodrecht op het oppervlak van de cornea.
Afb. 4.4.1 Correct en foutieve plaatsing van de sonde
In Meetmodus voert de Pachette 4 automatisch een meting uit wanneer de tip van de sonde correct op de cornea is geplaatst.
WAARSCHUWING: Het bewegen of verplaatsen van de tip van de sonde terwijl hij ! reeds in contact is met de cornea of het uitoefenen van druk terwijl de cornea wordt opgemeten, kan de cornea beschadigen. Bij het veranderen van de positie of correct plaatsen van de sonde is het noodzakelijk het contact te verbreken, de sonde opnieuw te oriënteren en opnieuw voorzichtig op de cornea te plaatsen. |
5. Ultrasone blootstelling en intensiteit
5.1 Blootstelling van weefsel aan ultrasone energie |
De ultrasone energie die wordt uitgezonden door de Pachette 4 heeft een lage intensiteit en heeft geen nadelige gevolgen voor patiënt en/of operator. We raden de gebruiker desondanks toch aan om bij de onderzoeken het ALARA-principe (As Low As Reasonably Achievable – zo laag als redelijkerwijs mogelijk is) te respecteren. Bij alle onderzoeken moet ervoor worden gezorgd dat de patiënt blootgesteld wordt aan een zo klein mogelijke dosis ultrasone stralen. Houd de sonde niet tegen het oog of ander weefsel tenzij tijdens metingen. Voer geen overbodige metingen uit.
5.2 Ultrasone intensiteit |
De Pachette 4 heeft slechts één modus en de ultrasone intensiteit kan niet worden ingesteld door de gebruiker zelf. Daarom zijn de waarden in de tabel hieronder de waarden voor een typische transducer.
Aangezien bij de DGH 555B Pachette 4 de waarden voor TI en MI niet hoger kunnen oplopen dan 1.0 bij elke mogelijke werkwijze, zijn de outputwaarden van het systeem zoals opgenomen in de Tabel hieronder.
De toegepaste Thermale Index is de Thermale Index voor zacht weefsel, (TIS, Thermal Index for Soft Tissue) bij geen scan met een straalopeningshoek van minder dan 1,0 cm.
Samenvattende tabel outputgegevens
Transducermodel (gebruikt bij DGH 555B) | Ispta.3 | TI-type | TI- waarde | MI | Ipa.3 @ MImax |
DGH2006 | 1.0 mW/cm2 | TIS geen scan, Aaprt < 1.0 | 0.0005 | 0.052 | 2.4 W/cm2 |
De hierboven vermelde waarden van ultrasone output zijn gebaseerd op een veronderstelde verzwakking van ultrasone stralen op weefsel zoals die werd ontwikkeld door de U.S. Food and Drug Administration (FDA) in 1985 en later werd opgenomen in andere internationale normen.
De verzwakte intensiteit in het oog op het brandpunt van de transducer (overeenkomstig de maximumintensiteit) kan worden berekend met de formule aanbevolen door de FDA:
w
t
I = I × e(−0.069 × f × z )
waar It staat voor de geschatte intensiteit in situ, Iw is de gemeten intensiteit in water van de focus van de transducer, f is de ultrasone frequentie en z is de afstand tussen het oppervlak van de sonde en het brandpunt van de transducer wat gelijk is aan het meetpunt (3 millimeter).
De nominale piëzokeramische (kristal) frequentie van deze transducers is 20 Mhz. De eigenlijke frequentie van een bepaalde transducer kan afwijken van deze waarde. De berekeningen voor weefsels werden uitgevoerd met de frequentie die werd gemeten bij de transducer die tijdens de tests werd gebruikt.
5.3 Biometrische meetcapaciteit |
De volgende tabel toont het meetbereik voor de DGH 555B Ultrasonic Pachymeter (Pachette 4)
Meetoptie: Standaardeenheid
Bereik (µm): 200 – 1100 µm Accuraatheid (µm): ±5µm Schermresolutie (µm): 1 µm
Meetoptie: Flap
Bereik (µm): 95 – 1100 µm Accuraatheid (µm): ±5µm Schermresolutie (µm): 1 µm
6. Uiterlijke kenmerken
6.1 Vooraanzicht |
Afb. 6.1.1 De DGH 555B (Pachette 4) Vooraanzicht
1 LCD-scherm
LCD-scherm met 16 x 2 karakters om meetgegevens weer te geven en/of gebruiksinstellingen te wijzigen.
1 Sondeclips
Twee clips vervat in de beschermhoes om de sonde in te plaatsen tussen twee patiënten in.
3 Bluetooth® Wireless Technology Logo
Het Bluetooth® Wireless Technology Logo wordt enkel afgebeeld op de voorzijde van het toestel indien het toestel met deze optionele Bluetooth®-module is uitgerust.
4 PWR-toets
Wanneer u deze toets indrukt, schakelt u de Pachette 4 in. Als de Pachette 4 ingeschakeld is, schakelt u de Pachette 4 weer uit door deze toets ingedrukt te houden. Wordt ook samen met de DEL-toets gebruikt om naar de CalBox-modus te gaan.
5 DEL-toets
Deze toets wordt gebruikt om een meetresultaat te wissen uit een reeks resultaten. Wordt ook samen met de PWR-toets gebruikt om naar de CalBox-modus te gaan.
6 CLR-toets
Deze toets wordt gebruikt om de wisopties van het toestel te tonen. De gebruiker kan kiezen tussen het wissen van alle meetresultaten, de OD-meetresultaten, OS-meetresultaten, patiëntinformatie en gekoppelde toestellen. Houd deze toets ingedrukt om de datum en het uur te zien.
7 ENT-toets
In meetmodus roept u via deze toets de batterijstatus op. In de configuratiemodus beweegt u met deze toets naar de volgende parameter. Houd deze toets ingedrukt om de meetresultaten door te sturen naar een PC/Printer (enkel beschikbaar samen met de Bluetooth®-optie).
8 CFG-toets
Gebruik deze toets om naar de configuratiemodus te gaan of die weer te verlaten. Houd deze toets ingedrukt om het model-, serie-, software- en optienummer weer te geven.
9 OS-toets
Druk deze toets in om metingen uit te voeren voor het LINKEROOG of de metingen opnieuw te bekijken.
10 / Toetsen
Met deze toetsen kunt u meetresultaten, programma-opties of cijfergegevens bekijken op het scherm.
11 OD-toets
Druk deze toets in om metingen uit te voeren voor het RECHTEROOG of de metingen opnieuw te bekijken. In configuratiemodus wordt deze toets ook gebruikt om enkele parameters van het toestel te bevestigen.
12 Toestellabels
Zie Hoofdstuk 2 voor beschrijvingen van de toestelclassificatie en aandachtssymbolen.
6.2 Achteraanzicht |
Afb. 6.2.1 De DGH 555B (Pachette 4) Xxxxxxxxxxxxxx
0 Xxxxxxxxxxx
Wordt gebruikt om de sonde vast te zetten wanneer deze niet gebruikt wordt of tijdens transport.
2 Sondeconnector-houder
Wordt gebruikt om de sondeconnector vast te zetten wanneer deze niet gebruikt wordt of tijdens transport.
3 Schuine stand
Wordt gebruikt om het toestel in een schuine stand te plaatsen terwijl het op een vlakke ondergrond staat.
6.3 Zijaanzicht |
Afb. 63.1 De DGH 555B (Pachette 4) Zijaanzicht
1 Sondeclips
Twee clips vervat in de beschermhoes om de sonde in te plaatsen tussen twee patiënten in.
2 Wikkel voor sondekabel
Plaats waar de sondekabel kan worden omgewikkeld wanneer deze niet wordt gebruikt of tijdens transport.
3 Sondeconnector
De connector die past op de connector van de sondekabel.
4 Schuine stand
Wordt gebruikt om het toestel in schuine stand te plaatsen op een vlak oppervlak.
6.4 Achterzijde van toestel (Beschermende kap verwijderd) |
Afb. 6.4.1 De DGH 555B (Pachette 4) Achteraanzicht met beschermende kap verwijderd
1 Identificatie-etiket van het toestel
Dit etiket draagt het modelnummer en het serienummer van het toestel. Hierop staan ook de contactgegevens van DGH Technology, Inc.
2 Etiket met classificatie- en aandachtsgegevens
Dit etiket bevat de symbolen ivm classificatie en aandachtspunten. 22 voor beschrijvingen van de toestelclassificatie en aandachtssymbolen.
• “Bevat Transmitter Module FCC ID: T7VEBMU / IC: 216QEBMU
Dit staat enkel vermeld op toestellen die zijn uitgerust met een Bluetooth® draadloze module.
3 Batterijklepje
Dit klepje geeft toegang tot het batterijvak. Zie hoofdstuk 16.1 en 16.2 voor informatie over de toegang tot het batterijvak en het vervangen van de batterijen.
6.5 Sonde |
Afb. 6.5.1 De DGH 555B (Pachette 4) sonde
1 Tip van de sonde
Het deel van de sonde dat geactiveerd wordt wanneer een meting wordt uitgevoerd.
2 Transducerbehuizing
Bevat de transducer en wordt vastgehouden door de operator tijdens de meting.
3 Sondeconnector
De sondeconnector wordt in het Pachette 4 toestel bevestigd. Zie hoofdstuk 7.1 voor instructies over de correcte verbinding en verwijdering van de sonde.
6.6 Kalibratietestbox (CalBox) |
Om de kalibratie van Pachette 4 te controleren wordt een elektronische Kalibratietestbox “CalBox” gebruikt die de dikte van de cornea simuleert. Gebruiksaanwijzingen voor de CalBox vindt u in hoofdstuk 4 en staan ook afgeprint op het label op de CalBox.
! WAARSCHUWING: De kalibratie moet elke dag voor gebruik van het toestel worden gecontroleerd. |
Afb. 6.6.1 De DGH 555B (Pachette 4) Elektronische CalBox
7. Gebruik van de sonde en Indicatoren
De afneembare sonde van de Pachette 4 bevat een piëzoelektrisch element in de behuizing van de transducer (Zie hoofdstuk 6.5). Dit element genereert een ultrasone impuls (hoofdknal) die door de heldere plastic kegel wordt geleid en samenkomt in het meetpunt. De impuls verlaat de kegel en genereert een terugkerend signaal (echo) wanneer hij door de cornea gaat. Het piëzoelektrisch element ontvangt het terugkerend signaal (echo), en de Pachette 4 analyseert de magnitude van het terugkerend signaal (echo) om zo de corneadikte te berekenen.
Een correct gebruik en onderhoud van de sonde is essentieel om accurate metingen te kunnen verzamelen. De operator moet ervoor zorgen dat de sonde correct gereinigd is en juist bevestigd is zodat het toestel een zelftest van de sonde kan uitvoeren.
De Pachette 4 voert automatisch een zelftest uit om de werking van de sonde te controleren. Deze test wordt uitgevoerd telkens wanneer het toestel in Meetmodus wordt geplaatst. De operator zal niet merken dat een zelftest wordt uitgevoerd, maar dient wel te weten hoe hij moet reageren wanneer een foutmelding verschijnt.
! WAARSCHUWING: Wanneer men de sondeconnector draait terwijl hij wordt bevestigd aan/verwijderd van de Pachette 4 kan dit zowel de sonde als de Pachette 4 beschadigen. |
7.1.1 Plaats het uitsteeksel van de sondeconnector op zo een manier dat hij past in de Pachette
4. Het uitsteeksel heeft de vorm van een halve cirkel met een kleine opening in.
7.1.2 De connectoren zijn zo ontworpen dat ze ZONDER draaien met elkaar verbonden kunnen worden. Wanneer men de sonde bevestigt of verwijdert, moet men de connectoren samen schuiven zonder deze te draaien.
7.2 Vasthouden van de Sonde |
Zorg ervoor wanneer men de sonde vastneemt dat er geen contact is met de tip van de sonde (heldere plastic kegel) om besmetting te vermijden. Wanneer de tip van de sonde zonder handschoenen wordt aangeraakt, kan dit een residu achterlaten waardoor het toestel een foutmelding geeft tijdens de zelftest (Zie hoofdstuk 7.3).
7.3 ‘Check Probe’ foutmelding (controleer sonde) |
CHECK PRO E
Deze boodschap wijst er meestal op dat er een fout optreedt omdat de tip van de sonde nat is. Droog de tip en schakel het toestel uit en vervolgens weer in. Als het drogen van de tip het probleem echter niet oplost, is de sonde mogelijk in zulke mate versleten dat ze vervangen dient te worden.
7.4 ‘Plug In Probe’ foutmelding (Sonde aansluiten) |
PLUG IN PRO E
Deze boodschap verschijnt wanneer: (1) de afneembare sonde niet aangesloten of verkeerd aangesloten is op het toestel, of (2) de sonde defect is. Als de sonde defect is, verwijder ze dan uit het toestel door de sondeconnector
vast te nemen en zachtjes recht achteruit uit het toestel te trekken.
! WAARSCHUWING: Draai de sonde niet, dit zou de connectoren kunnen beschadigen). Plaats de sondeconnector op de correcte manier en druk zacht aan tot ze op haar plaats zit. |
7.5 ‘PQF Failed’ foutmelding (PQF mislukt) |
PQF FAILED
Deze boodschap wijst er meestal op dat een hardwarefout is opgetreden in het toestel en dat het toestel moet worden teruggestuurd voor reparatie. Zie hoofdstuk 19.1 voor informatie over de dienst na-verkoop.
8. De kalibratie van de Pachette 4 controleren
De kalibratie van de pachymeter wordt gecontroleerd door middel van de elektronische Kalibratietestbox (CalBox) die bij de Pachette 4 wordt geleverd (zie hoofdstuk 6.4). De CalBox kalibreert de pachymeter niet, hij genereert een sequentie van nauwkeurige, vooraf bepaalde impulsen die de pachymeter kan meten. De gebruiker moet bevestigen dat elke meting die door de CalBox wordt gegenereerd binnen het aanvaardbare meetbereik valt (zie 8.1.5).
! WAARSCHUWING: De kalibratie moet elke dag voor gebruik van het toestel worden gecontroleerd. |
8.1 Procedure om de kalibratie te controleren |
8.1.1 Schakel de Pachette 4 uit, koppel de sonde los door de connector vast te nemen en zachtjes uit het toestel te trekken. (Opgelet: Draai de sonde niet, dit zou de connectoren kunnen beschadigen)
8.1.2 Sluit de CalBox op de Pachette 4 aan door de kabel van de CalBox op de sondeconnector aan te sluiten.
8.1.3 Schakel de CalBox-modus in door de DEL-toets van de Pachette 4ingedrukt te houden en dan de PWR-toets in te drukken.
8.1.4 Hou de START-toets van de CalBox ingedrukt tot de groene LED van de CalBox oplicht, de Pachette 4 begint nu metingen uit te voeren.
• Vervang de 9V alkalinebatterij van de CalBox als de LED niet oplicht of dooft voordat de test is voltooid of als de melding 'Poor Applanation' ('Incorrecte Plaatsing') op het scherm verschijnt.
• Als geen metingen worden uitgevoerd binnen 2½ minuten nadat de CalBox START- toets werd ingedrukt, wordt de CalBox automatisch uitgeschakeld.
8.1.5 Zie de hierna vermelde tabel die overeenstemt met uw toestel.
• Indien de Pachette 4 een standaardtoestel is, zie tabel 8.1.5 a hieronder. Het toestel toont kalibratiemetingen van 200µm tot 1000µm, in stappen van 100µm.
• Indien de Pachette 4 een toestel is met flapoptie, zie tabel 8.1.5 b hieronder. Het toestel toont kalibratiemetingen van 100µm tot 1000µm, in stappen van 100µm.
• Alle waarden zijn gebaseerd op een corneasnelheid van 1640 m/sec en dienen binnen een marge van +/- 5µm van de meetimpuls te blijven.
Tabel 8.1.5a : Meetbereik van de standaard Pachette 4 |
Meting 1: 200 µm impuls Aanvaardbaar resultaat: 195 µm – 205 µm |
Meting 2: 300 µm impuls Aanvaardbaar resultaat: 295 µm – 305 µm |
Meting 3: 400 µm impuls Aanvaardbaar resultaat: 395 µm – 405 µm |
Meting 4: 500 µm impuls Aanvaardbaar resultaat: 495 µm – 505 µm |
Meting 5: 600 µm impuls Aanvaardbaar resultaat: 595 µm – 605 µm |
Meting 6: 700 µm impuls Aanvaardbaar resultaat: 695 µm – 705 µm |
Meting 7: 800 µm impuls Aanvaardbaar resultaat: 795 µm – 805 µm |
Meting 8: 900 µm impuls Aanvaardbaar resultaat: 895 µm – 905 µm |
Meting 9: 1000 µm impuls Aanvaardbaar resultaat: 995 µm – 1005 µm |
Tabel 8.1.5b : Meetbereik van de Pachette 4 met flapoptie |
Meting 1: 100 µm impuls Aanvaardbaar resultaat: 95 µm – 105 µm |
Meting 2: 200 µm impuls Aanvaardbaar resultaat: 195 µm – 205 µm |
Meting 3: 300 µm impuls Aanvaardbaar resultaat: 295 µm – 305 µm |
Meting 4: 400 µm impuls Aanvaardbaar resultaat: 395 µm – 405 µm |
Meting 5: 500 µm impuls Aanvaardbaar resultaat: 495 µm – 505 µm |
Meting 6: 600 µm impuls Aanvaardbaar resultaat: 595 µm – 605 µm |
Meting 7: 700 µm impuls Aanvaardbaar resultaat: 695 µm – 705 µm |
Meting 8: 800 µm impuls Aanvaardbaar resultaat: 795 µm – 805 µm |
Meting 9: 900 µm impuls Aanvaardbaar resultaat: 895 µm – 905 µm |
Meting 10: 1000 µm impuls Aanvaardbaar resultaat: 995 µm – 1005 µm |
! WAARSCHUWING: Indien EEN van de kalibratiemetingen buiten de tolerantiemarge van het aanvaardbare resultaat valt, contacteer dan DGH Technology, Inc. |
8.1.6 Wanneer alle metingen voltooid zijn, verlaat men de CalBox-modus door de CLR-toets van de Pachette 4 in te drukken.
Exit Calbox Mode
↑=Yes ↓=No
8.1.7 De Pachette 4 vraagt om bevestiging om de CalBox-modus te verlaten. Druk de toets in om 'Ja' te selecteren.
8.1.8 Koppel de CalBox los door de kabel recht eruit te trekken.
8.1.9 Koppel de sonde terug aan. De Pachette 4 is nu klaar om metingen uit te voeren.
! WAARSCHUWING: U dient de CalBox-modus te verlaten voor u nieuwe corneametingen kan uitvoeren. |
9. Energiemodus
De Pachette 4 is zo ontworpen dat hij automatisch in besparende modus gaat om de levensduur van de batterij te sparen. De gebruiker dient zich vertrouwd te maken met alle gebruiksmodi voor hij het toestel gebruikt.
9.1 Meetmodus |
Meetmodus betekent dat het toestel volledig is werking is. In Meetmodus laadt het toestel de sonde met energie. Wanneer de sonde correct geplaatst wordt op de cornea (Zie hoofdstuk 4.4) in Meetmodus, zal het toestel onmiddellijk het contact detecteren en een meting uitvoeren. In Meetmodus kunnen ofwel Continu Gemiddelde metingen worden uitgevoerd of Mapping metingen.
OD Avg 0: 0μ Std Dv: 0.0μ
• Wanneer de Xxxxxxxxx is ingesteld op Continu Gemiddelde, vertoont het toestel volgende boodschap op het scherm:
OD Pos’n : 1
Meas : 0μ
• Wanneer de Meetmodus is ingesteld op Mapping, vertoont het toestel volgende boodschap op het scherm:
9.2 Standby Mode |
In deze modus stuurt het toestel geen energie naar de sonde. Het toestel gaat automatisch in Standby-modus wanneer er gedurende een minuut geen meting werd ondernomen. Het toestel kan geen contact met de cornea detecteren in Standby-modus.
OD Avg 0: 0μ Std Dv: 0.0μ
Standby-modus wordt aangegeven door een bieptoon en een knipperende cursor links bovenaan het scherm. In Standby-modus blijft het scherm aan en is het mogelijk de metingen te zien en toegang te hebben tot het
configuratiemenu. U kan geen meting uitvoeren in Standby-modus.
Om de Standby-modus te verlaten, druk de PWR-toets in. Het toestel keert terug in Meetmodus. De duur van 1 minuut kan worden aangepast van 0,5 tot 9,5 minuten via het configuratiemenu zoals uitgelegd in hoofdstuk 13.4.1.
9.3 Slaapmodus |
Powering Down
*==============*
Als geen enkele toets wordt ingedrukt gedurende drie minuten nadat het toestel in standby-modus gaat, schakelt het toestel over in Slaapmodus. In Slaapmodus toont de Pachette 4 de boodschap ‘Powering Down’:
Na deze boodschap blijft het scherm leeg en lijkt het toestel uitgeschakeld te zijn, maar alle genomen metingen kunnen nog steeds worden opgehaald.
attery OK
E
F
Om het toestel uit Slaapmodus te halen, druk de PWR-toets in. Het toestel voert een interne test uit en geeft de batterij status weer.
Clear All Meas?
↑=Yes ↓=No
Indien er geen actieve metingen bezig zijn, geeft het toestel een leeg meetscherm. Indien er actieve metingen zijn, geeft de Pachette 4 het volgende weer:
• Druk de -toets in om alle metingen te wissen. Druk de -toets in om alle metingen op te vragen.
• Wanneer het toestel de Slaapmodusverlaat, keert het terug in Meetmodus.
9.4 Uitschakeling |
Het toestel wordt uitgeschakeld door de PWR-toets ingedrukt te houden. Het toestel maakt een biepgeluid en schakelt uit.
OPMERKING: Indien het toestel wordt uitgeschakeld door de gebruiker, worden enkel de metingen in het geheugen opgeslagen. Zie hoofdstukken 10.1 en 10.2 voor informatie over het geheugen. |
9.5 Controle van batterijvermogen |
attery OK
E
F
Het batterijvermogen wordt vertoond telkens wanneer het toestel wordt ingeschakeld. Het batterijvermogen kan ook steeds gecontroleerd worden door snel de ENT-toets in te drukken.
10. Patiëntmodi
10.1 Modus Enkele Patiënt |
OPMERKING: De modus Enkele Patiënt is beschikbaar op alle Pachette 4 toestellen; het exporteren van metingen vanuit het toestel is echter enkel beschikbaar indien de optionele Bluetooth®-module geïnstalleerd is. |
OD Avg 0: 0μ Std Dv: 0.0μ
Telkens wanneer de Pachette 4 wordt ingeschakeld, staat het toestel standaard in modus Enkele Patiënt. In de modus Enkele Patiënt kan de gebruiker onmiddellijk metingen beginnen nemen. De modus Enkele Patiënt wordt aangeduid door een witte spatie links onderaan het scherm.
Zodra de gebruiker klaar is met de metingen van het rechter- en het linkeroog, moeten de metingen gewist worden voor er weer een meting kan uitgevoerd worden. Het toestel kan slechts een enkele meting bij een patiënt bewaren wanneer het in werking is. Daarom is het nodig de metingen op te schrijven of te exporteren.
OPMERKING: In de modus Enkele Patiënt kunnen ofwel Continu Gemiddelde -metingen worden uitgevoerd of Mapping-metingen. Indien de Meetmodus wordt veranderd, worden de metingen voor alle patiënten die in het geheugen staan opgeslagen gewist. |
Afb. 10.1.1 Modus Enkele Patiënt
10.2 Modus Meerdere Patiënten |
OPMERKING: De modus Meerdere Patiënten is enkel mogelijk met een toestel dat met de Bluetooth®-module is uitgerust. Hierbij hoort het overdragen van gegevens en het opslaan van gegevens in het geheugen. |
OD Avg 0: 0μ P01 Std Dv: 0.0μ
In de modus Meerdere Patiënten heeft de gebruiker toegang tot het geheugen van het toestel waarin patiëntmetingen worden opgeslagen. De modus Meerdere Patiënten wordt weergegeven door een cijfer (P01-P20) onderaan links op het scherm.
In het geheugen kan de informatie van 20 patiënten worden opgeslagen. De gebruiker selecteert een cijfer (P01-P20) en voert metingen uit voor het rechter- en linkeroog. Wanneer de meting voltooid is, drukt de gebruiker de CFG-toets in en alle resultaten worden bewaard en kunnen op een later tijdstip worden opgeroepen.
De gebruiker kan ook gebruik maken van de DGH Connect Software (Zie hoofdstuk 15) om de gegevens van patiëntidentificatie in te voeren voor hij metingen uitvoert.
OPMERKING: In de modus Meerdere Patiënten kunnen ofwel Continu Gemiddelde-metingen worden uitgevoerd of Mapping-metingen. Indien deMeetmodus wordt veranderd, worden de metingen voor alle patiënten die in het geheugen staan opgeslagen gewist. |
Afb. 10.2.1 Modus Meerdere Patiënten
10.3 Patiëntmodi veranderen |
SELECT PATIENT
-- Single --
10.3.1 Standaard staat de Pachette 4 in modus Enkele Patiënt bij het inschakelen. Om bevestiging te krijgen dat het toestel in modus Enkele Patiënt staat, druk de CFG-toets in en het toestel geeft de boodschap 'Select Patient' '--Single--' weer:
• Indien u kiest voor de modus Enkele Patiënt, verlaat dan het configuratiemenu door de CFG-toets in te drukken.
10.3.2 Druk de of -toets in om te scrollen door het 'Select Patient'-menu. De beschikbare patiëntlocaties worden door een cijfer aangeduid (P01-P20) links onderaan het scherm.
SELECT PATIENT
P01 --No Data--
• Indien de patiëntlocatie leeg is, verschijnt de boodschap '--No Data--'.
SELECT PATIENT
P02 -Meas Only-
• Indien de patiëntlocatie bewaarde metingen bevat, verschijnt de boodschap '-Meas Only-'.
SELECT PATIENT P03 C. Doe
SELECT PATIENT P03 Mar-03-1973
• Indien de locatie de patiëntidentificatiegegevens bevat (Zie 15.5 voor instructies over het invoeren van patiëntidentificatiegegevens) geeft het toestel de patiëntnaam weer. Druk de OD of OS toets in terwijl de patiëntnaam wordt vertoond om andere identificatiegegevens te kunnen zien.
SELECT PATIENT P03 #30453
SELECT PATIENT
P03 Male
10.3.3 Voor het selecteren van een patiëntlocatie druk de CFG-toets in wanneer het gewenste locatiecijfer verschijnt.
OD Avg 0: 0μ P01 Std Dv: 0.0μ
10.3.4 Het toestel gaat in Meetmodus en geeft een cijfer weer onderaan links op het scherm. Het toestel is nu klaar om metingen op te slaan op deze locatie.
10.3.5 Na het nemen van de metingen (Zie hoofdstuk 12 voor de meetinstructies), druk de CFG- toets voor toegang tot het configuratiemenu in. De Pachette 4 bewaart de informatie op een bepaalde locatie in het niet-vluchtig geheugen zodra de CFG-toets wordt ingedrukt.
10.3.6 Voor het selecteren van een andere patiëntlocatie of de modus Enkele Patiënt, druk de of -toets in om te scrollen door het ‘Select Patient’-menu. Druk de CFG-toets nogmaals in om te selecteren.
10.4 Patiëntidentificatiegegevens toevoegen |
De Pachette 4 bewaart de naam, ID-nummer, geboortedatum en geslacht van een enkele patiënt per patiëntlocatie. De patiënt ID-gegevens worden ingevoerd door de Pachette 4 te verbinden met een computer via de optionele Bluetooth®-verbinding en via de DGH Connect Software.
Zie hoofdstuk 14 over de Bluetooth® -verbinding, en hoofdstuk 15 over het gebruik van de DGH Connect Software.
10.5 Patiëntgegevens wissen |
WHAT TO CLEAR?
All Current Meas
10.5.1 Druk de CLR-toets in. De gebruiker ziet het menu 'What to clear?' verschijnen:
• Gebruik de of -toets om door de wisopties te scrollen. Druk de ENT-toets in om een optie te selecteren.
• De volgende selecties gelden voor de patiënt die op dat moment wordt opgemeten.
o Selectie van ‘All Current Meas’ wist alle metingen van zowel het linker- als rechteroog voor de geselecteerde patiënt.
o Selectie van ‘OD Current Meas’ wist alle metingen van het rechteroog van de geselecteerde patiënt.
o Selectie van ‘OS Current Meas’ wist alle metingen van het linkeroog van de geselecteerde patiënt.
o Selectie van ‘Nothing (Exit)’ om het menu te verlaten zonder iets te wissen.
• De andere wisopties zijn van toepassing op de opgeslagen patiëntgegevens of systeemconfiguratie.
o Selectie van ‘All Patients’ wist alle identificatiegegevens en metingen van alle patiënten. (enkel met de Bluetooth®-optie)
o Selectie van ‘Paired Devices’ wist alle gekoppelde apparaten uit het geheugen van het toestel. (enkel met de Bluetooth®-optie)
11. Meetmodi
De gebruiker kan bij de Pachette 4 de gewenste Meetmodus selecteren. Het toestel gebruikt ofwel de Continu Gemiddelde of de Mapping -configuratie wanneer het metingen rapporteert. Belangrijk: wanneer men omschakelt tussen Continu Gemiddelde of Mapping worden ALLE metingen gewist, met inbegrip van de patiëntgegevens die zijn bewaard in het niet-vluchtig geheugen.
11.1 Continu Gemiddelde Meetmodus |
OD Avg 0: 0μ Std Dv: 0.0μ
OS Avg 0: 0μ Std Dv: 0.0μ
De Pachette 4 is standaard ingesteld in Continu Gemiddelde-meetmodus. In deze modus neemt het toestel 25 corneametingen (snel op elkaar volgend) op een enkele locatie en genereert het een gemiddelde van deze metingen. De gebruiker kan voor dit toestel programmeren hoeveel metingen er worden opgenomen (van 1 tot 25) en wat de tijd is tussen de opeenvolgende metingen (standaard
<50msec). Wanneer het toestel in Continue Gemiddelde- meetmodus staat, geeft het scherm weer welk oog wordt opgemeten, samen met de metingen en de standaardafwijking.
Zie hoofdstuk 13.2 voor informatie over de configuratie van de Continu gemiddelde-parameters Zie hoofdstuk 12.2 voor informatie over het nemen van metingen in Continu gemiddelde- Meetmodus
11.2 Mapping-meetmodus |
OD Pos’n : 1
Meas : 0μ
OS Pos’n : 1
Meas : 0μ
De Pachette 4’ heeft ook een andere Meetmodus, de Mappingmodus. In deze modus kan de operator een enkele meting uitvoeren (zonder berekening van het gemiddelde) op verschillende posities op de cornea. In Mapping- meetmodus geeft het scherm weer welk oog wordt opgemeten, samen met het mappingpositiecijfer en de meting.
OD Pos 1 : 0μ iased : 0μ
OS Pos 1 : 0μ
iased : 0μ
Het toestel kan ook zo geconfigureerd worden dat het een door de operator bepaalde meetbias vertoont wanneer het in Mapping-meetmodus staat. (Zie hoofdstuk 13.3.2) Wanneer de biasmetingen geactiveerd zijn, geeft het scherm weer welk oog wordt opgemeten, samen met het mappingpositiecijfer, de huidige meting en de berekende biasmeting.
Wanneer de Mapping-meetmodus geactiveerd is, kan de Pachette 4 geprogrammeerd worden om 1 tot 33 unieke meetposities op te slaan. De afbeelding hieronder toont 33 mogelijke meetpunten.
Afb. 11.2.1 Mogelijke meetpunten
Door gebruik te maken van meerdere meetpunten kan de gebruiker de dikte van de cornea op verschillende punten in kaart brengen; de operator moet bijhouden welke meting met welke corneapositie overeenstemt. Hiervoor kan hij gebruik maken van de tabellen met corneadiktes die beschikbaar zijn op eenvoudig verzoek aan DGH Technology, Inc.
Zie hoofdstuk 13.3 voor informatie over het configureren van de Mapping-parameters.
Zie hoofdstuk 12.3 voor informatie over het uitvoeren van metingen in Mapping-meetmodus.
11.3 Wijzigen van meetmodus |
! WAARSCHUWING: Alle metingen in het toestel, met inbegrip van de metingen opgeslagen in het geheugen, worden gewist wanneer de Meetmodus wordt gewijzigd. Controleer of alle vereiste gegevens buiten het toestel opgeslagen zijn alvorens de Meetmodus te wijzigen. |
11.3.1 Bij het inschakelen staat de Meetmodus van de Pachette 4 op de laatst gebruikte instelling (fabrieksinstelling is Continu Gemiddelde).
OPERATIONAL MODE
Continuous Avg
11.3.2 Om te verifiëren hoe de Meetmodus is ingesteld, druk de CFG-toets in en druk herhaaldelijk op de ENT-toets om te scrollen door de configuratieopties. Scroll tot het menu 'Operational Mode' wordt weergegeven.
OPERATIONAL MODE
Continuous Avg
11.3.3 Druk de of -toets in om te wisselen tussen de
Continu Gemiddelde en de Mapping-modus.
OPERATIONAL MODE
Mapping
Save New Config?
↑=Yes ↓=No
11.3.4 Druk de CFG-toets in wanneer de gewenste modus verschijnt. Indien er wijzigingen werden aangebracht, toont het toestel de boodschap 'Save New Config'.
11.3.5 Druk de -toets in om 'Yes’ te selecteren en sla de configuratie op.
ALL MEAS CLEARED
Config Saved
• Indien er data werden gewist, geeft het toestel de boodschap 'ALL MEAS CLEARED
Config Saved'.
Saving New Config…
• Indien er geen gegevens zijn om te wissen, toont het toestel de boodschap 'Saving New Config'.
• Na het weergeven van deze boodschap, geeft het toestel het scherm weer dat hoort bij de gepaste Meetmodus.
12. Metingen nemen
De fabrieksinstelling van de Pachette 4 is Continue Gemiddelde-meetmodus. De gebruiker kan onmiddellijk metingen uitvoeren indien dit de gewenste modus is.
Het toestel is uitgerust met (2) AA-batterijen die vooraf geïnstalleerd zijn. De sondekabel zit rond de kabelhouder op het beschermetui en de sonde zit in de beschermende ruimte.
WAARSCHUWING: Om het risico op infectie te verminderen moet de DGH 55B ! gereinigd en gedesinfecteerd worden voor elke biometrische procedure. Zie hoofdstuk 17 voor meer details. |
12.1 Opstartprocedure |
12.1.1 Haal de sonde uit de opbergruimte en neem hiervoor de sonde vast ter hoogte van de toegangsopening in het etui.
• Het is aanbevolen de sonde terug in de holte te plaatsen als bescherming wanneer de
Pachette 4 getransporteerd wordt of wanneer het toestel niet wordt gebruikt.
! WAARSCHUWING: Trek niet aan de sondekabel om de sonde te verwijderen aangezien dit schade kan veroorzaken aan de sonde. |
12.1.2 Wikkel de sondekabel los. De sondeconnector kan uit het etui worden gehaald door zacht aan de sondekabel te trekken ter hoogte van het loslaatpunt van de connector.
12.1.3 Plaats de sondeconnector op zo een manier dat hij correct gericht is en breng deze in de opening in aan de rechterzijde van het etui. Zie hoofdstuk 17.1 voor informatie over de richting van de connector.
12.1.4 Duw de sonde voorzichtig in de opening tot de sonde correct past. Controleer de tip van de sonde om na te gaan of deze zuiver is en vrij van deukjes, krassen of andere defecten die de cornea kunnen beschadigen. (Zie hoofdstuk 17.1 voor instructies over het reinigen en desinfecteren)
12.1.5 Kantel de schuine stand weg van het etui en plaats het toestel op een vlak oppervlak in gekantelde positie.
12.1.6 Schakel het toestel in.
12.1.7 De Pachette 4 voert een interne zelftest uit.
attery OK
E
F
12.1.8 Het toestel geeft kort de batterijstatus weer:
OD Avg 0: 0μ Std Dv: 0.0μ
12.1.9 Wanneer het toestel opgestart is, gaat het automatisch in Meetmodus. Het toestel start op in de laatst gebruikte Xxxxxxxxx voor het werd uitgeschakeld. De fabrieksinstelling is Continue Gemiddelde-meetmodus.
12.1.10 De Pachette 4 is nu klaar om corneametingen uit te voeren. Indien standaardparameters gewijzigd moeten worden, zie hiervoor hoofdstuk 13. Zie ook hoofdstuk 12.2 en 12.3 voor een gedetailleerde beschrijving van de correcte methodes voor het bekomen van metingen.
12.2 Meting in Continu Gemiddelde-meetmodus |
OPMERKING: Het is noodzakelijk het oog van de patiënt te verdoven om een meting te bekomen. |
12.2.1 Voer de opstartprocedure uit zoals beschreven in hoofdstuk 12.1.
12.2.2 Ga naar het configuratiemenu door de CFG-toets in te drukken. Druk herhaaldelijk de ENT-toets in om door het menu te scrollen.
12.2.3 Bevestig de selectie van de Continu Gemiddelde-modus in het ‘Operational Mode’-menu. (Zie hoofdstuk 11.3)
12.2.4 Selecteer een geheugenlocatie waaraan de metingen worden gelinkt of selecteer de modus Enkele Patiënt.
(Zie hoofdstuk 10.1 en 10.2)
12.2.5 Selecteer het aantal metingen (standaard 25 metingen). (Zie hoofdstuk 13.2.2)
Save New Config?
↑=Yes ↓=No
12.2.6 Verlaat het configuratiemenu door de CFG-toets in te drukken. Indien er wijzigingen werden aangebracht vraagt de Pachette 4 om bevestiging van deze wijziging.
12.2.7 Druk de -toets in om 'Yes’ te selecteren en sla de configuratie op. De Pachette 4 keert nu terug in Meetmodus.
OD Avg 0: 0μ Std Dv: 0.0μ
12.2.8 Selecteer het op te meten oog. Selecteren van het op te meten oog gebeurt door het indrukken van de
OS Avg 0: 0μ Std Dv: 0.0μ
OD- of OS-toets. Het geselecteerde oog verschijnt bovenaan links op het scherm. Standaard staat het toestel klaar voor het opmeten van het RECHTEROOG.
12.2.9 Laat de patiënt naar een vast punt kijken.
12.2.10 Kijk na of het toestel in Meetmodus staat. (Er is geen knipperende zwarte cursor bovenaan links op het scherm).
12.2.11 Plaats de tip van de sonde voorzichtig op de cornea zoals beschreven in hoofdstuk 4.4. De Pachette 4 zal automatisch een reeks metingen uitvoeren wanneer de sonde correct geplaatst is.
• Het toestel maakt een biepgeluid bij elke geslaagde meting.
POOR APPLANATION
• Indien het toestel geen meting bekomt binnen de 3 seconden, weerklinkt een lange bieptoon en verschijnt de boodschap 'Poor Applanation' (incorrecte plaatsing).
• Wanneer de boodschap ‘Poor Applanation’ verschijnt, probeer dan de tip van de sonde opnieuw en correct vlak te plaatsen. Zodra de tip van de sonde correct geplaatst is, herneemt het toestel de meting.
OD Measurement Group Completed
12.2.12 Wanneer het toestel het vereiste aantal
OS Measurement Group Completed
metingen heeft verzameld, weerklinken twee lange bieptonen en vertoont het scherm de boodschap 'Measurement Group Completed'.
12.2.13 Het toestel geeft het meetgemiddelde weer samen met de standaardafwijking van het gemeten oog. Om te scrollen door de individuele metingen, druk de of -toets in.
• Indien ‘Auto-Switching’ geactiveerd is (Zie 13.2.1), zal het toestel de resultaten slechts gedurende enkele seconden vertonen voor het omschakelt naar de meting van het andere oog.
OD Avg 25: 540μ
Std Dv: 0.3μ
• Dit voorbeeld geeft metingen weer voor het rechteroog. ‘Avg 25’ betekent dat er 25 metingen succesvol werden uitgevoerd en dat het gemiddelde van deze metingen 540 µm
bedraagt. De berekende standaardafwijking bedraagt 0.3µm.
OD Mea
Std Dv: 0.3μ
1: 540μ
• Om te scrollen door elke meting, druk de of
OD Mea
Std Dv: 0.3μ
2: 539μ
xxxx xxxxxx weer samen met de
-toets in. Het toestel geeft het resultaat van standaardafwijking op de onderste regel.
12.2.14Indien bij controle een meting twijfelachtig blijkt te zijn, kan de operator deze wissen.
Hiervoor dient de operator de DEL-toets in te drukken terwijl hij de meting in kwestie op het scherm ziet. Het
meetgemiddelde en de standaardafwijking worden automatisch bijgewerkt.
• De operator kan nieuwe metingen opnemen ter vervanging van de gewiste metingen of kan de overblijvende metingen aanvaarden.
12.2.15 Zodra beide metingen (OD en OS) voltooid zijn, kunnen er geen metingen meer worden uitgevoerd tenzij de metingen van die reeks gewist worden. (Of individuele metingen worden gewist, zoals beschreven in 12.2.14)
12.2.16 Indien het toestel in modus Meerdere Patiënten staat, worden de metingen automatisch in het geheugen opgeslagen.
WHAT TO CLEAR?
All Current Meas
12.2.17 Om alle metingen voor een of beide ogen te wissen, druk de CLR-toets in. De gebruiker ziet het menu 'What to clear?' verschijnen:
• De volgende selecties gelden voor de patiënt die op dat moment wordt opgemeten.
o Selectie van ‘All Current Meas’ wist alle metingen van zowel het linker- als rechteroog voor de geselecteerde patiënt.
o Selectie van ‘OD Current Meas’ wist alle metingen van het rechteroog van de geselecteerde patiënt.
o Selectie van ‘OS Current Meas’ wist alle metingen van het linkeroog van de geselecteerde patiënt.
o Selectie van ‘Nothing (Exit)’ om het menu te verlaten zonder iets te wissen.
• De andere wisopties zijn van toepassing op de opgeslagen patiëntgegevens of systeemconfiguratie.
o Selectie van ‘All Patients’ wist alle identificatiegegevens en metingen van alle patiënten. (enkel met de Bluetooth®-optie)
o Selectie van ‘Paired Devices’ wist alle gekoppelde apparaten uit het geheugen van het toestel. (enkel met de Bluetooth®-optie)
12.3 Meten in Mapping-modus |
OPMERKING: Het is noodzakelijk het oog van de patiënt te verdoven om een meting te bekomen. |
12.3.1 Voer de opstartprocedure uit zoals beschreven in hoofdstuk 12.1.
12.3.2 Ga naar het configuratiemenu door de CFG-toets in te drukken. Druk herhaaldelijk de ENT-toets in om door het menu te scrollen.
12.3.3 Bevestig de selectie van de Mapping-modus in het ‘Operational Mode’-menu. (Zie hoofdstuk 11.3)
12.3.4 Selecteer een geheugenlocatie waaraan de metingen worden gelinkt of selecteer de modus Enkele Patiënt.
(Zie hoofdstuk 10.1 en 10.2)
12.3.5 Selecteer het aantal posities die worden opgemeten (standaard 33 metingen). (Zie hoofdstuk 13.3.1)
Save New Config?
↑=Yes ↓=No
12.3.6 Verlaat het configuratiemenu door de CFG-toets in te drukken. Indien er wijzigingen werden
aangebracht vraagt de Xxxxxxxx 4 om bevestiging van deze wijziging.
12.3.7 Druk de -toets in om 'Yes’ te selecteren en sla de configuratie op. De Pachette 4 keert nu terug in Meetmodus.
OD | Pos’n : Meas : | 1 0μ |
OS | Pos’n : Meas : | 1 0μ |
OD | Pos’n : | 1 |
iased : 0μ |
12.3.8 Selecteer het op te meten oog. Selecteren van het op te meten oog gebeurt door het indrukken van de
OD- of OS-toets. Het geselecteerde oog verschijnt bovenaan links op het scherm. Standaard staat het toestel klaar voor het opmeten van het RECHTEROOG.
OS Pos’n : 1
iased : 0μ
• Het toestel kan ook zo geconfigureerd worden dat het een door de operator bepaalde meetbias vertoont wanneer het in Mapping-meetmodus staat. 13.3.2
12.3.9 Laat de patiënt naar een vast punt kijken.
12.3.10 Kijk na of het toestel in Meetmodus staat. (Er is geen knipperende zwarte cursor in de hoek bovenaan links).
12.3.11 Plaats de tip van de sonde voorzichtig op de cornea zoals beschreven in hoofdstuk 4.4. De Pachette 4 zal automatisch een enkele meting uitvoeren wanneer de sonde correct geplaatst is.
• Het toestel maakt een kort biepgeluid bij elke geslaagde meting.
POOR APPLANATION
• Indien het toestel geen meting bekomt binnen de 3 seconden, weerklinkt een lange bieptoon en verschijnt de boodschap 'Poor Applanation' (incorrecte plaatsing).
• Wanneer de boodschap ‘Poor Applanation’ verschijnt, probeer dan de tip van de sonde opnieuw en correct vlak te plaatsen. Zodra de tip van de sonde correct geplaatst is, herneemt het toestel de meting.
OD Pos’n : 1
Meas : 498μ
12.3.12 Na elke geslaagde meting toont het toestel het resultaat kort op het scherm (Tijd geslaagde meting, standaard 2 seconden).
• Wacht tot wanneer u twee korte bieptonen hoort voor u de sonde opnieuw plaatst op een nieuwe meetpositie of:
• Plaats de sonde opnieuw op dezelfde positie om deze opnieuw op te meten.
12.3.13 Het toestel geeft twee korte bieptonen weer wanneer het klaar is om een meting uit te voeren op de volgende mapping-positie. Herplaats de sonde op de volgende positie voor mapping-meting.
12.3.14 Ga verder met het opmeten van alle posities tot wanneer alle nodige metingen zijn uitgevoerd.
OD Pos’n:
Meas: 540μ
1
12.3.15 Het toestel geeft NIET aan wanneer alle metingen werden uitgevoerd; het keert terug naar de meting van positie 1.
OD Pos’n:
Meas: 540μ
2
• Om te scrollen door elke meting, druk de of -toets in. Het toestel noteert het positienummer en de gemeten dikte eronder.
12.3.16 Indien bij controle een meting twijfelachtig blijkt te zijn, kan de operator deze wissen. Hiervoor dient de operator de DEL-toets in te drukken terwijl hij de meting in kwestie op het scherm ziet.
• De operator kan nieuwe metingen opnemen ter vervanging van de gewiste metingen of kan de overblijvende metingen aanvaarden.
12.3.17 Indien het toestel in modus Meerdere Patiënten staat, worden de metingen automatisch in het geheugen opgeslagen.
WHAT TO CLEAR?
All Current Meas
12.3.18 Om alle metingen voor een of beide ogen te wissen, druk de CLR-toets in. De gebruiker ziet het menu 'What to clear?' verschijnen:
• De volgende selecties gelden voor de patiënt die op dat moment wordt opgemeten.
o Selectie van ‘All Current Meas’ wist alle metingen van zowel het linker- als rechteroog voor de geselecteerde patiënt.
o Selectie van ‘OD Current Meas’ wist alle metingen van het rechteroog van de geselecteerde patiënt.
o Selectie van ‘OS Current Meas’ wist alle metingen van het linkeroog van de geselecteerde patiënt.
o Selectie van ‘Nothing (Exit)’ om het menu te verlaten zonder iets te wissen.
• De andere wisopties zijn van toepassing op de opgeslagen patiëntgegevens of systeemconfiguratie.
o Selectie van ‘All Patients’ wist alle identificatiegegevens en metingen van alle patiënten. (enkel met de Bluetooth®-optie)
o Selectie van ‘Paired Devices’ wist alle gekoppelde apparaten uit het geheugen van het toestel. (enkel met de Bluetooth®-optie)
12.4 Datum en uur weergeven |
De Pachette 42 kan de datum en het uur op het scherm weergeven zodat de operator kan bijhouden wanneer de metingen werden genomen.
Time HH:MM:SS AM/PM
Date MMM-dd-yyy
12.4.1 Houd de CLR-toets ingedrukt om de datum en het uur te zien.
12.4.2 Het uur en de datum blijven zichtbaar op het scherm tot de operator opnieuw de CLR- toets indrukt. Het toestel keert terug in Meetmodus.
• De gebruiker kan instellen op welke wijze de datum getoond wordt. Zie hoofdstuk 13.4.7
12.4.3 Indien de gebruiker een toestel uitgerust met Bluetooth® gebruikt voor het ontvangen van patiëntrapporten, worden het uur en de datum samen met de metingen geregistreerd.
13. Configuratie van de Pachette 4
Wanneer het toestel de fabriek verlaat, is het klaar voor het uitvoeren van corneametingen. Er zijn geen bijkomende instellingen of configuraties nodig. De Pachette 4 is wel zo ontworpen dat de operator bepaalde parameters kan wijzigen zodat het toestel aan ieders behoefte kan worden aangepast. Na wijziging worden deze parameters opgeslagen in het niet-vluchtig geheugen en worden ze automatisch opgeroepen telkens wanneer het toestel wordt ingeschakeld. Om een parameter te wijzigen moet de operator het configuratiemenu activeren. De volgende procedure legt uit hoe men toegang krijgt tot het configuratiemenu en hoe men de standaardparameters wijzigt.
SELECT PATIENT
-- Single --
13.1.1 Ga naar het configuratiemenu door de CFG-toets in te drukken. Het scherm geeft het volgende weer:
13.1.2 Elke keer dat u de ENT-toets indrukt in het configuratiemenu, geeft het toestel de volgende bewerkbare parameter weer. Wanneer de laatste parameter bereikt is en de ENT-toets opnieuw wordt ingedrukt, herneemt het toestel de lijst.
13.1.3 Om een parameterinstelling te wijzigen, gebruik de , , OD of OS-toetsen zoals in onderstaande tabel.
13.1.4 Nadat alle nodige wijzigen zijn uitgevoerd, druk opnieuw op de CFG-toets.
Save New Config?
↑=Yes ↓=No
13.1.5 Indien er wijzigingen werden aangebracht, wordt de boodschap ‘Save New Config?’ vertoond. Selecteer
‘Yes’ of ‘No’.
De volgende tabel toont alle toestelparameters in de volgorde waarin ze in de lijst zijn
opgenomen.
OPMERKING: De parameters met grijze achtergrond in deze tabel zijn enkel beschikbaar wanneer bepaalde instellingen actief zijn, bv. Continu Gemiddelde parameters zijn enkel bewerkbaar indien de Continu Gemiddelde-modus geactiveerd is. |
Parameters van het configuratiemenu Druk de CFG-toets in: Activeer het configuratiemenu Druk herhaaldelijk de ENT-toets in: Navigeer door de lijst van parameters Druk opnieuw de CFG-toets in:. Verlaat het configuratiemenu | ||||
Beschikbaarheid van parameter | Parameter [standaard waarde] | Instelling wijzigen | Mogelijkheden | Resultaat/Beschrijving |
Steeds beschikbaar | Select Patient [-- Single --] | Druk de ↑ of ↓-toets in om door de patiëntbestanden te navigeren | -- Single -- | Het toestel wist de metingen wanneer de gebruiker een nieuwe meetcyclus opstart. |
P1 tot P20 | Elk nummer staat voor een locatie in het geheugen. De patiëntmetingen worden opgeslagen in het niet-vluchtig geheugen | |||
Steeds beschikbaar | Bluetooth [On] | Druk de ↑of ↓-toets in om de Bluetooth® -module in of uit te schakelen. | Off | De Bluetooth®-module is uitgeschakeld. |
On | De Bluetooth®-module is ingeschakeld. | |||
Enkel beschikbaar indien Bluetooth® geactiveerd is. | Send Meas To | Druk de ↑ of ↓ -toets in om te kiezen tussen de verbonden apparaten. Druk OD in om data te verzenden | Kan tot 5 verbonden apparaten tonen | De gebruiker kiest het apparaat met behulp van de ↑ of ↓ -toetsen. Wanneer de OD-toets is ingedrukt, verstuurt het toestel de gegevens. |
Enkel beschikbaar indien Bluetooth® geactiveerd is. | Add PC/Printer | Druk de OD-toets in om een scan op te starten. | Not Scanning | Wanneer het ‘Add PC/Printer’-menu zichtbaar is, kan het toestel gevonden worden wanneer andere Bluetooth® -geactiveerde apparaten een zoekscan uitvoeren. |
Scanning | Wanneer de OD-toets wordt ingedrukt, voert het toestel actief een zoekscan uit naar andere Bluetooth®-geactiveerde apparaten. | |||
Enkel beschikbaar indien Bluetooth® geactiveerd is. | Printer Config | Druk de ↑ of ↓ -toets in om te kiezen uit de opties voor printerinstellingen. Druk de OD-toets in om te selecteren wat dient geprint te worden | Add Patient | Wanneer ‘Y’ (ja) wordt vertoond, wordt de patiëntinformatie mee afgedrukt. |
Add Notes | Wanneer ‘Y’ (ja) wordt vertoond, worden de nota's van de operator mee afgedrukt. | |||
Add All Meas | Wanneer ‘Y’ (ja) wordt vertoond, worden alle metingen mee afgedrukt. | |||
Steeds beschikbaar | Operational Mode [Continuous Ave] | Druk de ↑ of ↓ -toets in om te kiezen tussen Continues Ave en Mapping. | Continuous Ave | Het toestel staat in Continu Gemiddelde-modus |
Mapping | Het toestel staat in Mapping-modus | |||
Steeds beschikbaar | Auto Switch OD/OS [Enabled] | Druk de ↑ of ↓ -toets in om Auto Switch in of uit te schakelen | Disabled | Het toestel schakelt NIET automatisch om naar het andere oog wanneer de meting beëindigd is voor een oog in Continu Gemiddelde-modus. |
Enabled | Het toestel schakelt WEL automatisch om naar het andere oog wanneer de metingen beëindigd is voor een oog in Continu Gemiddelde-modus. |
Parameters van het configuratiemenu Druk de CFG-toets in: Activeer het configuratiemenu Druk herhaaldelijk de ENT-toets in: Navigeer door de lijst van parameters Druk opnieuw de CFG-toets in:. Verlaat het configuratiemenu | ||||
Beschikbaarheid van parameter | Parameter [standaard waarde] | Instelling wijzigen | Mogelijkheden | Resultaat/Beschrijving |
Enkel beschikbaar in Continu Gemiddelde-modus | Numb Of Meas [25] | Druk de ↑ of ↓ -toets in om de waarde te wijzigen | 1 tot 25 | Het toestel neemt dit aantal metingen op een enkele positie |
Enkel beschikbaar in Continu Gemiddelde-modus | Auto Rep Delay [<50] | Druk de ↑ of ↓ -toets in om de waarde te wijzigen | <50 tot 950 | De duur (in milliseconden) tussen de metingen wanneer de sonde vlak op de cornea staat. |
Enkel beschikbaar in Mapping-modus | Numb of Posn [33] | Druk de ↑ of ↓ -toets in om de waarde te wijzigen | 1 tot 33 | Selecteert het aantal posities die voor elk oog worden opgemeten. Een meting per positie. |
Enkel beschikbaar in Mapping-modus | Disp Bias Meas [Enabled] | Druk de ↑ of ↓ -toets in om in of uit te schakelen | Disabled | Het toestel vertoont de meetbias NIET wanneer het in Mapping-modus staat |
Enabled | Het toestel vertoont de meetbias WEL wanneer het in Mapping-modus staat | |||
Enkel beschikbaar in Mapping-modus en wanneer Disp Bias geactiveerd is | Amount Of Bias [100%] | Druk de ↑ of ↓ -toets in om de waarde te wijzigen | 1% tot 199% | Selecteert het percentage voor het berekenen van metingen met bias |
Enkel beschikbaar in Mapping-modus | Good Meas Delay [1.0 sec] | Druk de ↑ of ↓ -toets in om de waarde te wijzigen | 1.0 tot 9.5 | Duur (in seconden) na de metingen gedurende dewelke het toestel het resultaat vertoont voor het overgaat naar de nieuwe meetpositie |
Enkel beschikbaar in Mapping-modus | Poor Appl Delay [2.0 sec] | Druk de ↑ of ↓ -toets in om de waarde te wijzigen | 1.0 tot 9.5 | Duur (in seconden) na een slechte plaatsing van de sonde voor het toestel automatisch overgaat naar de volgende meetpositie |
Steeds beschikbaar | Delay to Standby [1.0 min] | Druk de ↑ of ↓ -toets in om de waarde te wijzigen | 0.5 tot 9.5 | Duur (in minuten) gedurende dewelke het toestel wacht voor het automatisch omschakelt naar Standby-modus |
Steeds beschikbaar | Battery Type [Rechargeable] | Druk de ↑ of ↓ -toets in om de waarde te wijzigen | Alkaline | Het toestel is ingesteld voor spanning geleverd door alkalinebatterijen. |
Rechargeable | Het toestel is ingesteld voor spanning geleverd door herlaadbare batterijen. | |||
Steeds beschikbaar | Back Light [Off in Standby] | Druk de ↑ of ↓ -toets in om de waarde te wijzigen | Off in Standby | De achtergrondverlichting wordt uitgeschakeld in standby-modus of wanneer het toestel in confiuguratiemenu staat. |
Off | De achtergrondverlichting staat steeds uitgeschakeld. | |||
On | De achtergrondverlichting staat steeds ingeschakeld. | |||
Steeds beschikbaar | Helderheid [7 segments] | Druk de ↑ of ↓ -toets in om de waarde te wijzigen | 1 tot 14 (segmenten) | Past de helderheid van het scherm aan zoals gewenst. |
Steeds beschikbaar | Contrast [7 segments] | Druk de ↑ of ↓ -toets in om de waarde te wijzigen | 1 tot 14 (segmenten) | Past het contrast van het scherm aan zoals gewenst. |
Steeds beschikbaar | Volume [7 segments] | Druk de ↑ of ↓ -toets in om de waarde te wijzigen | 1 tot 14 (segmenten) | Past het volume van het alarm aan volgens het gewenste niveau. |
Steeds beschikbaar | Date / Time | Druk de OS-toets in om het formaat te | Format | Gebruik de ↑ of ↓ -toets om te kiezen tussen |
Parameters van het configuratiemenu Druk de CFG-toets in: Activeer het configuratiemenu Druk herhaaldelijk de ENT-toets in: Navigeer door de lijst van parameters Druk opnieuw de CFG-toets in:. Verlaat het configuratiemenu | ||||
Beschikbaarheid van parameter | Parameter [standaard waarde] | Instelling wijzigen | Mogelijkheden | Resultaat/Beschrijving |
kiezen Druk de OD-toets in om in te stellen | MMM-DD-YYYY of DD-MMM-YYYY. Het toestel geeft de datum weer volgens dit formaat. | |||
Set | Gebruik de OS en OD-toetsen om de cursor naar links of rechts te bewegen. Gebruik de ↑ of ↓ - toets in om de waarde te wijzigen. Hiermee stelt u de datum en het uur van het toestel in. Datum en uur moeten opnieuw worden ingesteld na de vervanging van de batterijen. |
13.2 Parameters voor de Continu Gemiddelde-meetmodus |
Hieronder staan de parameters voor de Continu Gemiddelde-meetmodus die kunnen worden ingesteld vanuit het configuratiemenu. Het toestel moet in Continu Gemiddelde-modus staan om toegang te kunnen hebben tot deze parameters.
AUTO SWITCH OD/OS
Enabled
13.2.1 Auto Switch (standaard geactiveerd) kan worden ingeschakeld of uitgeschakeld in Continu Gemiddelde-modus. Wanneer Auto Switch ingeschakeld staat, zal het toestel automatisch
omschakelen tussen de ogen (na 4 seconden) wanneer een meetcyclus voltooid is. Druk de of -toets in om de configuratie te wijzigen.
NUM OF MEAS 25
13.2.2 Numb of Meas (standaard 25) is het aantal metingen dat het toestel uitvoert om het meetgemiddelde en de standaardafwijking te berekenen voor een meetpunt in Continu
Gemiddelde-meetmodus. Dit aantal kan worden ingesteld tussen 1 en 25. Druk de of
-toets in om de waarde te wijzigen.
! WAARSCHUWING: Alle metingen in het toestel, met inbegrip van de metingen opgeslagen in het geheugen, worden gewist wanneer het aantal metingen wordt gewijzigd. |
AUTO REP DELAY
<50 msec
13.2.3 Auto Rep Delay (standaard <50 msec) is de duur (in milliseconden) gedurende dewelke het toestel wacht tussen opeenvolgende metingen terwijl de sonde in positie blijft op de cornea in Continu
Gemiddelde-meetmodus. Dit aantal kan worden ingesteld tussen
<50 msec en 950msec. Druk de of -toets in om de waarde te wijzigen.
13.3 Parameters voor de Mapping-meetmodus |
Hieronder staan de parameters voor de Mapping-meetmodus die kunnen worden ingesteld vanuit het configuratiemenu. Het toestel moet in Mapping-modus staan om toegang te kunnen hebben tot deze parameters.
OPMERKING: Om toegang te krijgen tot deze parameters, druk op de CFG-toets en activeer het configuratiemenu. Druk herhaaldelijk de ENT-toets in om door het menu te scrollen. Zie hoofdstuk13.1 |
NUM OF POSN 33
13.3.1 Numb of Posn (standaard 33) is het aantal posities waarop het toestel telkens een meting zal uitvoeren. Dit aantal kan worden ingesteld tussen 1 en 33. Druk de of -toets in om de waarde te wijzigen.
! WAARSCHUWING: Alle metingen in het toestel, met inbegrip van de metingen opgeslagen in het geheugen, worden gewist wanneer het Aantal Posities wordt gewijzigd. |
DISP IAS MEAS
Disabled
13.3.2 Disp Bias Meas (standaard uitgeschakeld) schakelt de functie in of uit waardoor het toestel een meetbias vertoont bij elke meting die in Mapping- meetmodus wordt genomen. Druk de of -toets in om de configuratie te wijzigen
AMOUNT OF IAS 100%
13.3.3 Amount Of Bias (standaard 100%) bepaalt de biaswaarde gebruikt voor de biasberekening in Mapping-meetmodus. Deze parameter is enkel beschikbaar indien het toestel is ingesteld om de
meetbias weer te geven. Dit kan worden aangepast met een waarde tussen 1% en 199%. Druk de of -toets in om
de waarde te wijzigen.
• De biaswaarde wordt toegepast op alle patiënten die in het geheugen opgeslagen zijn. Indien de biaswaarde wordt gewijzigd, zal het toestel alle biasmetingen voor alle opgeslagen patiënten opnieuw berekenen.
GOOD MEAS DELAY
1.0 sec
13.3.4 Good Meas Delay (standaard 1.0 sec) is de tijd gedurende dewelke het toestel wacht voordat het overgaat tot een volgend mappingpunt nadat een meting werd uitgevoerd. Dit kan worden ingesteld
tussen 1.0 sec en 9.5 sec. Druk de of -toets in om de waarde te wijzigen.
POOR APPL DELAY
2.0 sec
13.3.5 Poor Appl Delay (standaard 2.0 sec) is de tijd gedurende dewelke het toestel wacht voordat het overgaat tot een volgend mappingpunt na een slechte plaatsing van de sonde. Dit kan worden
ingesteld tussen 1.0 sec en 9.5 sec. Druk de of -toets in om de waarde te wijzigen.
13.4 Algemene parameters van het toestel |
Hieronder staan de algemene parameters voor het toestel die kunnen worden ingesteld vanuit het configuratiemenu. Deze parameters zijn steeds toegankelijk.
OPMERKING: Om toegang te krijgen tot deze parameters, druk op de CFG-toets en activeer |
DELAY TO STANDY
1.0 min
13.4.1 Delay To Standby (standaard 1.0 min) is de tijd gedurende dewelke het toestel wacht voordat het omschakelt naar Standby-modus. Deze tijd kan worden ingesteld tussen 0.5 min en 9.5 min. Druk de of -toets in om de waarde te wijzigen.
ATTERY TYPE
Rechargeable
13.4.2 Battery Type wordt gekozen in functie van de batterijen die in het toestel zijn geplaatst. Wanneer het toestel detecteert dat de batterijen werden verwijderd, wordt de gebruiker gevraagd het
batterijtype te selecteren (zie hoofdstuk 16.2.6). Druk de of -toets in om de waarde te wijzigen.
ACK LIGHT
Off in Standby
13.4.3 Back Light (standaard Off in Standby) bepaalt de werking van de achtergrondverlichting van het scherm. Dit kan worden ingesteld op altijd aan, altijd uit, of uit in Standby-modus. Druk de of
-toets in om de waarde te wijzigen.
HELDERHEID
13.4.4 Brightness (standaard 7 blokjes) bepaalt de helderheid van de achtergrondverlichting. Druk de of -toets in om
de waarde te wijzigen.
CONTRAST
13.4.5 Contrast (standaard 7 blokjes) bepaalt het contrast van het scherm. Druk de of -toets in om de waarde te wijzigen.
VOLUME
13.4.6 Volume (standaard 7 blokjes) bepaalt het volume van het geluidssignaal/alarm. Druk de of - toets in om de waarde te wijzigen.
TIME/DATE
←Format Set→
13.4.7 Time/Date geeft de gebruiker de mogelijkheid het uur en de datum in te stellen en het formaat voor de datum te kiezen. Druk de OS-toets in om het datumformaat aan te passen. Druk de OD-toets in om het uur in te stellen.
DATE FORMAT
MMM-dd-yyyy
• Druk de OS-toets in voor toegang tot het submenu voor datumformaat (Date Format) (standaard MMM-DD-YYY). Druk de of
-toets in om de waarde te wijzigen. De datum kan vertoond worden als MMM-DD-
YYYY of
DD-MMM-YYYY.
Time HH:MM:SS AM/PM
Date MMM-dd-yyy
• Druk de OD-toets in voor toegang tot het submenu Time Date voor instelling van uur en datum. In dit submenu knippert de zwarte cursor. Gebruik de OS en OD-toetsen om de
cursor naar links en rechts te bewegen. Druk de of -toets in om de waarde van elk veld te veranderen.
13.5 Bluetooth®-parameters |
Dit zijn de parameters voor Bluetooth® -werking. Indien de Pachette 4 is uitgerust met de Bluetooth®-module, heeft men hiertoe toegang wanneer de Bluetooth®-parameter ingeschakeld is. Enkel toestellen met een Bluetooth® Wireless Technology Logo afgebeeld op de voorzijde zijn met deze module uitgerust.
OPMERKING: Om toegang te krijgen tot deze parameters, druk op de CFG-toets en activeer het configuratiemenu. Druk herhaaldelijk de ENT-toets in om door het menu te scrollen. Zie hoofdstuk13.1 |
LUETOOTH
On
13.5.1 Bluetooth (standaard Aan) bepaalt of de Bluetooth®-module in- of uitgeschakeld is. Dit moet op 'Aan' staan om de randapparatuur te kunnen verbinden of bestanden over te zetten. Druk de of -toets in om de waarde te wijzigen.
• Wanneer de draadloze Bluetooth®-module is ingeschakeld, verschijnt er een logo links bovenaan.
SEND MEAS TO 0/0
--- None ---
13.5.2 Send Meas To bepaalt naar welk randapparaat de Pachette 4 bestanden zal versturen. Wanneer er geen randapparaat is gekoppeld met de Pachette 4, verschijnt er ‘---None---‘ op het scherm.
SEND MEAS TO #A/#
##NAME## Send→
• Wanneer de Pachette 4 is gekoppeld met een of meer randapparaten, geeft het scherm volgende weergave:
o NAME is de naam van het randapparaat dat de bestanden zal ontvangen.
o #A is het lijstnummer van het getoonde randapparaat.
o #B is het totaal aantal randapparaten dat gekoppeld is met de Pachette 4. Tot 5 randapparaten kunnen tegelijkertijd gekoppeld zijn.
o Send → geeft aan dat wanneer de OD-toets wordt ingedrukt, de Pachette 4 de metingen zal verzenden naar het randapparaat dat thans wordt weergegeven.
ADD PC/PRINTER
Scan→
13.5.3 Wanneer er Add PC/Printer verschijnt, staat het toestel in Bluetooth® zoekmodus. In deze modus kan het toestel op zoek gaan naar de koppeling met Bluetooth®-randapparatuur. Zie hoofdstuk 14 voor
meer informatie over het koppelen van randapparatuur.
13.5.4 Printer Config bepaalt welke informatie er wordt verstuurd naar de printer die via Bluetooth® geactiveerd wordt. Via 3 velden wordt bepaald welke informatie er wordt verstuurd. Druk de of -toets in om het veld te veranderen.
PRINTER CONFIG
Add Patient Y→
• Add Patient (standaard: Yes): dit veld bepaalt of de naam, ID-nummer, geboortedatum en geslacht van de patiënt staan vermeld op het afgedrukte meetverslag. Druk de OD-toets in om te kiezen tussen Yes of No.
o Wanneer ‘Add Patient’ geactiveerd is, maar er geen patiëntidentificatiegegevens zijn ingevoerd, worden er openstaande lijnen afgedrukt voor handgeschreven vermeldingen.
PRINTER CONFIG
Add Notes N→
• Add Notes (standaard: No) bepaalt of het afgedrukte meetverslag ruimte openlaat voor handgeschreven opmerkingen door de operator. Druk de OD-toets in om te kiezen tussen Yes of No.
PRINTER CONFIG
Add All Meas N→
• Add All Meas (standaard: No) bepaalt of elke meting genomen in Continue Gemiddelde Modus wordt afgedrukt, of enkel het gemiddelde en de standaardafwijking. Druk de toets in om te kiezen tussen Yes of No.
14. Configuratie van Bluetooth®-verbindingen
De draadloze Bluetooth® -functies kunnen enkel worden ingeschakeld indien uw toestel is uitgerust met de optionele Bluetooth®-module. Enkel toestellen met een Bluetooth® Wireless Technology Logo afgebeeld op de voorzijde (links onderaan) zijn met deze module uitgerust.
14.1 Activering van Bluetooth® |
LUETOOTH
On
14.1.1 Om de draadloze Bluetooth®-module in te schakelen, druk de CFG-toets in, druk dan een maal de ENT-toets in om te scrollen naar de Bluetooth- parameter en stel deze in op ‘On’ met behulp van de or -toets.
Save New Config?
↑=Yes ↓=No
14.1.2 Druk de CFG-toets in om het configuratiemenu te verlaten en druk de -toets in om ‘Yes’ te selecteren wanneer u wordt verzocht de
configuratie te bewaren. De Pachette 4 keert nu terug in Meetmodus.
OD Avg 0: 0μ Std Dv: 0.0μ
14.1.3 Wanneer de Bluetooth®-module is ingeschakeld, verschijnt er een icoon links bovenaan.
14.2 Verbinding met een Bluetooth®-compatibele printer |
De Pachette 4 kan rechtstreeks worden gekoppeld met een Bluetooth®-compatibele printer. Na koppeling kan de operator rechtstreeks metingen afdrukken vanaf het toestel zonder behulp van een PC.
14.2.1 Zet de printer aan en plaats hem in zoekmodus. Lees de handleiding van de printer voor instructies over het gebruik van de Bluetooth®-functies van de printer.
14.2.2 Schakel de Pachette 4 in en ga naar het configuratiemenu door de CFG-toets in te drukken.
14.2.3 Druk de ENT-toets een maal in om te scrollen naar de ‘Bluetooth’-parameter. Bevestig dat deze parameter op 'On' staat. Indien niet, druk de of -toets in om Bluetooth in te schakelen. (Zie hoofdstuk 14.1)
ADD PC/PRINTER
Scan→
14.2.4 Druk de ENT-toets nog twee maal in om te scrollen naar de ‘Add PC/Printer’-parameter. Druk de OD- toets in om een scan uit te voeren. De scan kan enkele minuten tijd in beslag nemen.
##NAME##
←ReScan
#A/#
Add→
14.2.5 De Pachette 4 geeft een lijst weer van alle gevonden Bluetooth®-apparatuur. Gebruik de en -toetsen om door de lijst van beschikbare randapparaten te scrollen.
o NAME is de naam van het gevonden randapparaat.
o #A is het lijstnummer van het getoonde randapparaat.
o #B is het totaal aantal gevonden randapparaten. Tot 5 randapparaten kunnen tegelijkertijd worden gevonden.
o ←ReScan geeft aan dat indien u de OS-toets indrukt, de Pachette 4 opnieuw een scan uitvoert op zoek naar randapparatuur.
o Add → geeft aan dat wanneer de OD-toets wordt ingedrukt, de Pachette 4 een koppeling zal trachten te maken met het randapparaat dat thans wordt weergegeven.
14.2.6 Wanneer het gewenste apparaat wordt vertoond, selecteer ‘Add’ door de OD-toets in te drukken.
##NAME##
Pair? ↑=Y ↓=N
14.2.7 De Pachette 4 vraagt de operator te bevestigen met welk randapparaat hij wordt gekoppeld. Gebruik de -toets en selecteer ‘Yes’ wanneer u de vraag wordt gesteld.
Pairing W/Device Please Wait…
14.2.8 De Pachette 4 vertoont een boodschap die aangeeft dat hij een koppeling aan het maken is. Vervolgens vraagt hij de gebruiker om de Pincode van de printer.
Enter Pin Code 0000
14.2.9 De Pachette 4 geeft ‘Enter Pin Code’ weer op het scherm en een knipperende zwarte cursor. Gebruik de OS en OD-toetsen om de cursor naar links en rechts te bewegen. Gebruik de of -toetsen om de waarde te veranderen.
• De benodigde Pincode wordt samen met de printer geleverd. Standaard wordt de Pincode in de gebruikersdocumentatie bij de printer meegeleverd.
Enter Pin Code 0000
14.2.10 Voer de Pincode voor de geselecteerde printer in en druk de ENT-toets in.
Pairing Completed!
14.2.11 Een boodschap verschijnt om te melden dat de apparaten correct gekoppeld zijn.
luetooth Disconnected
luetooth Connected
• De Pachette 4 kan kort de meldingen ‘Bluetooth Connected’ en ‘Bluetooth Disconnected’ weergeven. De koppeling is toch wel tot stand gekomen. De apparaten maken automatisch opnieuw verbinding wanneer de metingen naar de printer worden verstuurd.
Save New Config?
↑=Yes ↓=No
14.2.12 De Pachette 4 heeft de koppeling nu opgeslagen in zijn geheugen. Druk de CFG-toets in om het . configuratiemenu te verlaten. De Pachette 4 vraagt u nu de wijziging in configuratie te bevestigen.
14.2.13 Druk de -toets in om 'Yes’ te selecteren en sla de configuratie op. De Pachette 4 keert nu terug in Meetmodus.
14.3 Metingen versturen naar een Bluetooth® enabled wireless printer |
PRINTER CONFIG
Add Patient Y→
14.3.1 Druk de CFG-toets in om het configuratiemenu te activeren en ga naar het 'Printer Config' menu door meerdere keren op de ENT-toets te drukken.
14.3.2 Controleer of de gewenste velden opgenomen zijn in het afgedrukte verslag. Zie hoofdstuk 13.5.4 voor gedetailleerde instructies over de printvelden.
Save New Config?
↑=Yes ↓=No
14.3.3 Verlaat het configuratiemenu door de CFG-toets in te drukken. Indien er wijzigingen werden aangebracht vraagt de Pachette 4 om bevestiging van deze wijziging.
14.3.4 Druk de -toets in om 'Yes’ te selecteren en sla de configuratie op. De Pachette 4 keert nu terug in Meetmodus.
Connecting to T device
14.3.5 Houd de ENT-toets ingedrukt tot de Pachette 4 'Connecting to BT Device’ vertoont op het scherm. Het printen zal automatisch starten.
• Wanneer u print in modus Enkele Patiënt, zal enkel de informatie van een patiënt worden afgedrukt. De metingen worden bewaard tot ze door de gebruiker worden verwijderd of tot wanneer de Meetmodus of Patiëntmodus wordt gewijzigd.
• Wanneer u print in modus Meerdere Patiënten, worden alle metingen in het niet- vluchtig geheugen afgedrukt. De metingen worden bewaard tot ze door de gebruiker worden verwijderd of tot wanneer de Meetmodus wordt gewijzigd.
14.3.6 De Pachette 4 slaat de printerconfiguratie op. Zo kan de gebruiker rechtstreeks vanop deze randapparatuur printen wanneer hij de ENT-toets ingedrukt houdt.
14.4 Koppeling met een Bluetooth®-compatibele PC |
De Pachette 4 kan worden gekoppeld met PC's die uitgerust zijn met draadloze Bluetooth®- technologie. Dit kan via geïntegreerde Bluetooth®-modules of USB adapters/dongles. Zodra de Pachette 4 correct gekoppeld is met de PC, kan de operator de DGH Connect Software gebruiken om de patiëntgegevens in te voeren en meetrapporten op te halen.
14.4.1 Ga naar het Windows Configuratiescherm via het Startmenu en typ ‘Configuratiescherm' in de zoekbalk. Het Startmenu geeft een lijst van de Configuratiescherm-onderdelen. Klik op het onderdeel om het Configuratiescherm te openen. Zoek naar het onderdeel 'Bluetooth-instellingen' en klik om het dialoogvenster te openen.
• In functie van de versie van het besturingssysteem kan het Startmenu er verschillend uitzien.
14.4.2 In ‘Bluetooth-instellingen’, onder het tabblad 'Opties', activeer de volgende functies:
• Klik het vakje 'Deze computer mag door Bluetooth-apparaten worden gevonden' aan.
• Klik het vakje 'Bluetooth-apparaten mogen verbinding met deze computer maken' aan.
• Klik het vakje 'Waarschuwen als nieuw Bluetooth-apparaat verbinding wil maken' aan.
• Klik het vakje 'Het Bluetooth-pictogram in het systeemvak weergeven' aan.
• In functie van de versie van het besturingssysteem of de geïnstalleerde Bluetooth®- software kan het dialoogvenster 'Bluetooth-instellingen' er anders uitzien.
14.4.3 Klik op de toets 'Toepassen' en vervolgens op 'OK'.
14.4.4 Schakel de Pachette 4 in en ga naar het configuratiemenu door de CFG-toets in te drukken.
14.4.5 Druk de ENT-toets een maal in om te scrollen naar de ‘Bluetooth’-parameter. Bevestig dat deze parameter op 'On' staat. Indien niet, druk de of -toets in om Bluetooth in te schakelen. (Zie hoofdstuk 13.5.1)
ADD PC/PRINTER
Scan→
14.4.6 Druk de ENT-toets twee maal in om te scrollen naar de ‘Add PC/Printer’-parameter. Een boodschap verschijnt om te melden dat het apparaat kan worden gevonden. Druk de OD-toets in om een scan uit te voeren.
##NAME##
←ReScan
#/#
Add→
14.4.7 Gebruik zodra de scan uitgevoerd is de en - toetsen om door de lijst van beschikbare randapparaten te scrollen. Wanneer de PC waarmee u een koppeling wenst te maken wordt weergegeven, selecteer 'Add'.
• Indien de te koppelen PC niet in de lijst staat, druk dan de OS-toets in om opnieuw een scan uit te voeren.
14.4.8 Zowel de Pachette 4 als Windows vertonen een scherm voor bevestiging van een toegangscode.
14.4.9 Wanneer Windows de toegangscode vertoont, selecteer 'Yes' en klik op de 'Next'-toets.
• De toegangscode moet worden aanvaard op beide toestellen binnen de 30 seconden of een timeout- foutmelding wordt weergegeven.
PASSKEY ######
Accept? ↑=Y ↓=N
14.4.10 Wanneer de Pachette 4 de toegangscode vertoont, druk dan de -toets in om te aanvaarden.
14.4.11 De koppeling is nu voltooid. Zowel Windows als de Pachette 4 vertonen een boodschap die aangeeft dat het proces voltooid is.
• Na het koppelen zullen nieuwere versies van Windows automatisch zorgen voor de configuratie van de COM-poorten. Dit kan worden weergegeven door een 'Driver Software Installation'-boodschap. Oudere versies van
Windows kunnen de gebruiker vragen de COM-poorten manueel te configureren (zie hoofdstuk 14.5)
Pairing Completed!
14.4.12 Druk de CFG-toets in op de Pachette 4 om het configuratiemenu te verlaten.
OPMERKING: Een nieuwere versie van Windows zal automatisch COM-poorten configureren wanneer een randapparaat wordt gekoppeld. Bij oudere versies van Windows moet de gebruiker misschien manueel de COM-poorten configureren. Deze procedure is afhankelijk van de hardware en software die in het systeem geïnstalleerd zijn. |
OPMERKING: Afhankelijk van de software kunnen de termen Seriële Poort en COM-poort door elkaar worden gebruikt. |
14.5.1 Onderstaande stappen moeten worden uitgevoerd nadat het toestel werd gekoppeld met de PC. Zie hoofdstuk 14.4 voor meer informatie over het koppelen van een PC.
14.5.2 Ga naar het Windows Configuratiescherm via het Startmenu en klik het element ‘Configuratiescherm' aan. Zoek naar het onderdeel 'Bluetooth-instellingen' en klik om het dialoogvenster te openen.
• De afbeelding toont het startmenu van Windows XP. Het startmenu is afhankelijk van het besturingssysteem.
14.5.3 In het venster ‘Bluetoothinstellingen’ is er standaard een tabblad met vermelding COM-Poort, Communicatiepoort of Seriële Poort-instellingen. Selecteer dit tabblad.
14.5.4 De DGH Connect software heeft een 'Inkomende' en 'Uitgaande' poort nodig om te kunnen werken. Indien een van deze poorten ontbreekt, voeg dan de gepaste poort toe.
• Het menu voor toevoegen van poorten is afhankelijk van de geïnstalleerde software.
14.5.5 Nadat de COM-poorten ingesteld zijn, start u de DGH Connect software. Indien de software nog niet geïnstalleerd werd, instaleer deze dan (hoofdstuk 15) en voltooi daarna de laatste stappen.
14.5.6 Ga in de DGH Connect software naar Settings → COM Settings.
14.5.7 Klik in het COM Settings dialoogvenster op de ‘Add Devices’-toets. De Inkomende poort en Uitgaande poort moeten automatisch geselecteerd worden. Kijk na of de geselecteerde COM-poorten overeenstemmen met de poortnummers die werden toegevoegd in het menu 'Bluetooth-instellingen'.
• Indien de Inkomende poort niet correct is, wijzig dit dan via het uitvouwmenu.
14.6 Informatie verzenden en ontvangen via Bluetooth® verbinding met een PC |
De Pachette 4 kan metingen en patiëntgegevens doorsturen via draadloze Bluetooth® verbindingen. De Pachette 4 kan echter enkel interageren met PC's die gebruik maken van de DGH Connect Software. Zie hoofdstuk 15 voor instructies over het verzenden, ontvangen en printen van rapporten met behulp van de DGH Connect Software op een PC.
14.7 Configuratie van gekoppeld randapparaat opnieuw oproepen |
De Pachette 4 slaat de configuratie van max. 5 gekoppelde randapparaten op. Hierdoor kan er nadien een snelle koppeling tot stand komen. Een gekoppeld toestel opnieuw oproepen:
14.7.1 Ga naar het configuratiemenu door de CFG-toets in te drukken.
14.7.2 Druk de ENT-toets een maal in om te scrollen naar de ‘Bluetooth’-parameter. Bevestig dat deze parameter op 'On' staat. Indien niet, druk de of -toets in om Bluetooth in te schakelen. (Zie hoofdstuk 13.5.1)
SEND MEAS TO
##NAME##
#A/#
Send→
14.7.3 Druk de ENT-toets opnieuw in om naar de ‘Send Meas To’ parameter te gaan. Gebruik de en - toetsen om door de lijst van bewaarde configuraties te scrollen.
o NAME is de naam van het randapparaat dat de bestanden zal ontvangen.
o #A is het lijstnummer van het getoonde randapparaat.
o #B is het totaal aantal randapparaten dat gekoppeld is met de Pachette 4. Tot 5 randapparaten kunnen tegelijkertijd verbonden zijn.
o Send → geeft aan dat wanneer de OD-toets wordt ingedrukt, de Pachette 4 de metingen zal verzenden naar het randapparaat dat thans wordt weergegeven.
Save New Config?
↑=Yes ↓=No
14.7.4 Wanneer het gewenste apparaat wordt vertoond, druk de CFG-toets in. Indien er wijzigingen werden aangebracht vraagt de Pachette 4 om bevestiging van deze wijziging.
14.7.5 Druk de toets in om 'Ja' te selecteren. De Pachette 4 is nu geconfigureerd om metingen te verzenden naar het gekozen randapparaat.
14.8 Wissen van een gekoppeld Bluetooth® randapparaat |
Soms kan het noodzakelijk zijn een Bluetooth® koppeling te wissen uit het geheugen van de
Pachette 4 zodat koppeling kan worden gemaakt met nieuwe randapparaten.
14.8.1 Ga naar het configuratiemenu door de CFG-toets in te drukken.
14.8.2 Druk de ENT-toets een maal in om te scrollen naar de ‘Bluetooth’-parameter. Bevestig dat deze parameter op 'On' staat. Indien niet, druk de of -toets in om Bluetooth in te schakelen. (Zie hoofdstuk 13.5.1)
ADD PC/PRINTER
Scan→
14.8.3 Druk de ENT-toets nog twee maal in om naar de ‘Add PC/Printer’-parameter te gaan. Druk de OD- toets in om een scan uit te voeren.
##NAME##
←ReScan
#A/#
Paired→
14.8.4 De Pachette 4 geeft een lijst weer van alle gevonden Bluetooth®-apparatuur. Gebruik de en -toetsen om door de lijst van beschikbare
randapparaten te scrollen. Indien het randapparaat gekoppeld is met de Pachmate 2,
wordt de boodschap ‘Paired →’ vertoond.
##NAME##
Remove? ↑=Y ↓=N
14.8.5 Druk de OD-toets in. Het toestel toont de naam van het gekoppelde apparaat en toont de optie om het te verwijderen. Druk de toets in om 'Ja' te selecteren. De apparaatkoppeling werd verwijderd.
14.8.6 Druk de CFG-toets in om terug te keren naar Xxxxxxxxx.
14.9 Wissen van alle gekoppelde Bluetooth® randapparaten |
Soms kan het noodzakelijk zijn alle Bluetooth® koppelingen te wissen uit het geheugen van de
Pachette 4 zodat koppeling kan worden gemaakt met nieuwe randapparaten.
WHAT TO CLEAR?
Paired Devices
14.9.1 Druk de CLR-toets in. De gebruiker ziet het menu 'What to clear?' verschijnen. Gebruik de of - toets om door de wisopties te scrollen tot u ‘Paired Devices’ ziet.
PAIRED DEVICES LIST CLEARED
14.9.2 Terwijl 'Paired Devices’ wordt vertoond, drukt u de ENT-toets in. De Pachette 4 wist alle koppelinginformatie met Bluetooth® apparaten uit het geheugen en vertoont de boodschap ‘Paired Devices List Cleared’.
14.9.3 De Pachette 4 keert nu terug in Meetmodus.
15. DGH Connect Software
De DGH Connect Software is een applicatie waarmee de operator door gebruik van een Windows-PC kan communiceren met de DGH-toestellen. Deze software interageert met de Pachette 4 en Pachmate 2 -toestellen.
Om DGH Connect te kunnen gebruiken moet de PC eerst met de Pachette 4 gekoppeld zijn. Voor informatie over het koppelen zie hoofdstuk 14.4.
15.1 Softwarevereisten |
15.1.1 Systeemvereisten
• Processor: 32-bit of 64-bit, 2 GHz
• Geheugen: 2 GB RAM
• Harde schijf: 1 GB minimum, 100 GB aanbevolen
• Poorten: USB 2.0
• Scherm: 1024 x 768 resolutie
• Randapparaten: Muis (of Touchpad), Toetsenbord
• Bluetooth® Radio: v2.1 of later*
* Software is compatibel met USB Bluetooth® adapters/dongles voor desktopsystemen.
15.1.2 Compatibele besturingssystemen
• Microsoft Windows XP, Service Pack 3 of hoger (32-bit)
• Microsoft Windows Vista, Service Pack 2 of hoger (32-bit of 64-bit)
• Microsoft Windows 7 (32-bit of 64-bit)
• Microsoft Windows 8/8.1 (32-bit of 64-bit)
! WAARSCHUWING: Het gebruik van “Niet-Essentiële” software samen met de DGH Connect software kan een niet gekende / nadelig impact hebben op de werking van de software en is daarom niet aanbevolen. |
! WAARSCHUWING: Door het risico op computervirussen is het aanbevolen een anti- virusprogramma te installeren op de computer voor u de DGH Connect software activeert. |
15.2 Installatie van de software |
15.2.1 Instaleer de USB flash drive en laat de computer het installatieprogramma opstarten.
15.2.2 Het installatieprogramma kijkt na of het systeem uitgerust is met .NET Framework v4.0. Indien deze software niet op de PC geïnstalleerd is, opent een dialoogvenster waarin u om deze installatie wordt verzocht.
15.2.3 Na de installatie van .NET Framework v4.0 opent een dialoogvenster met opgave van de installatiefolder. Bevestig de folder voor installatie of kies een andere folder.
15.2.4 Klik het vakje ‘I Agree to the License terms and conditions’ aan onderaan links op het scherm. De knop "Next" licht op. Klik op de 'Next'-knop.
15.2.5 De software geeft een lijst van alle vooraf noodzakelijke programma's.
15.2.6 Het installatieprogramma installeert de noodzakelijke porgramma's:
• Microsoft® System CLR Types for SQL Server® 2012
• Microsoft Report Viewer 2012 Runtime
15.2.7 Klik op de 'Install'-knop en de software voltooit de installatie.
15.2.8 Zodra de installatie voltooid is, klikt u op het icoon dat op het werkblad verschijnt om het programma op te starten.
15.3 Configuratie van de software |
Zodra de software geïnstalleerd is en de Pachette 4 gekoppeld is met de PC (Zie hoofdstuk 14.4) is de DGH Connect software klaar voor gebruik. De operator bepaalt hoe de patiëntbestanden worden geïmporteerd. Hieronder staat een schermafbeelding van de DGH Connect Software, zonder toegevoegde patiënten.
OPMERKING: De Pachette 4 moet met de PC worden gekoppeld en COM-poorten moeten worden aangemaakt voor het toestel kan communiceren met de DGH Connect Software (Zie hoofdstuk 14.4 en 14.5). |
15.3.1 Met het toestel-keuzevenster kan de gebruiker met welk DGH Bluetooth® toestel er interactie wordt gemaakt. Het keuzevenster geeft een lijst van alle toestellen die verbonden zijn met de DGH Connect Software en vertoont daarbij het model- en serienummer.
• Wanneer er geen toestellen in de lijst vermeld worden, moet het toestel aan het softwaregeheugen worden toegevoegd. Zie hoofdstuk 15.4 voor meer informatie over het toevoegen van een toestel.
• Om het serienummer van de Pachette 4 te zien, houdt u de CFG-toets ingedrukt.
15.3.2 Met het venster Report Import Location kan de gebruiker selecteren waar de bestanden worden opgeslagen wanneer ze van de Pachette 4 worden geïmporteerd.
• Klik op de 'Change'-knop en een dialoogvenster opent zodat de gebruiker een aangepaste importeerlocatie kan kiezen.
15.3.3 Report Format (standaard PDF) bepaalt onder welk formaat het rapport vanuit het toestel wordt geïmporteerd. Men kan slechts een formaat tegelijkertijd selecteren.
• Indien PDF wordt gekozen, wordt het rapport geïmporteerd naar de 'Report Import Location' als een niet-bewerkbaar PDF-bestand.
• Indien DOC wordt gekozen, wordt het rapport geïmporteerd naar de 'Report Import Location' als een bewerkbaar DOC-bestand.
15.3.4 Report Options (standaard Auto Open enabled) bepaalt hoe het rapport wordt verwerkt zodra het wordt bewaard op de PC. Een, beide of geen van deze opties kunnen tegelijkertijd worden geselecteerd.
• Indien Auto Print geactiveerd wordt, worden de rapporten
automatisch verstuurd naar de standaard systeemprinter nadat ze geïmporteerd zijn.
• Indien Auto Open geactiveerd wordt, worden de rapporten automatisch geopend met de viewer volgens het geschikte bestandtype.
15.3.5 Date Format (standaard MMM-DD-YYYY) bepaalt oe de datum wordt vertoond.
• Indien het datumformaat wordt gewijzigd in de DGH Connect Software, zal de Pachette 4 zich aanpassen aan deze instellingen wanneer rapporten een volgende keer van de PC naar de Pachette 4 worden verstuurd.
15.3.6 Automatically Start At Login (standaard geactiveerd) bepaalt of de software automatisch opstart wanneer een gebruiker inlogt op de computer.
15.3.7 Show Connection Status (standaard uitgeschakeld) opent een venster dat de verbindingsstatus tussen de PC en de Pachette 4 toont.
15.4 Toevoegen van een toestel |
Nadat het toestel gekoppeld is met de PC kan dit vanuit de DGH Connect software voor gebruik geselecteerd worden.
OPMERKING: De Pachette 4 moet met de PC worden gekoppeld en COM-poorten moeten worden aangemaakt voor het toestel kan communiceren met de DGH Connect Software (Zie hoofdstuk 14.4 en 14.5). |
15.4.1 Een toestel kan worden toegevoegd door te klikken op de 'Add Devices'-knop onderaan het Toestel-selectievenster of via 'Settings' → 'COM settings' bovenaan het venster.
15.4.2 Klil op de ‘Add Devices’-knop op de hoofdpagina of in het 'Settings'-dialoogvenster.
15.4.3 De software zal je vragen na te gaan of het toestel ingeschakeld is en gekoppeld is. Bevestig dat de Pachette 4 ingeschakeld is en klik op ‘OK’
15.4.4 De software vindt automatisch de gekoppelde toestellen en voegt ze toe aan de lijst met toestellen.
OPMERKING: In het 'Settings'-dialoogvenster heeft de gebruiker de optie een unieke naam toe te kennen in het 'Name'-veld. Op die manier kan de gebruiker onderscheid maken tussen de verschillende toestellen. |
15.5 Patiëntgegevens exporteren naar de Pachette 4 |
De DGH Connect Software is zo ontworpen dat de gebruiker snel patiëntidentificatiegegevens kan invoeren in de Pachette 4. In volgende stappen wordt uitgelegd hoe patiëntidentificatiegegevens naar de Pachette 4 kunnen worden gestuurd.
15.5.1 Kies in het ‘Device’-selectievenster welk toestel de patiëntbestanden zal ontvangen.
15.5.2 Voer familienaam, voornaam, patiënt-ID (nummer), geboortedatum (DOB) en geslacht van de patiënt in de tabel in. Selecteer hiervoor het veld dat je wenst te bewerken en begin te typen.
• Er zijn 20 genummerde rijen om patiëntgegevens in te voeren. Na importeren bewaart de Pachette 4 deze informatie op een gelijkaardige genummerde patiëntlocatie.
15.5.3 Wanneer alle patiëntgegevens ingevoerd zijn, klik dan op de 'Export Patients'-knop rechts onderaan de tabel.
15.5.4 De Pachette 4 zal kort een boodschap 'Bluetooth Connected’ tonen en een bieptoon geven wanneer het toestel de bestanden begint te ontvangen. Het toestel toont de melding ‘Bluetooth Disconnected’ en geeft een bieptoon wanneer alle bestanden zijn ontvangen.
SELECT PATIENT
P01 X Xxxxx
SELECT PATIENT P01 #10231
15.5.5 Druk nadat de bestanden zijn ontvangen de CFG- toets in op de Pachette 4. Het toestel geeft het 'Select Patient'-menu weer. Gebruik de of - toets om door de patiëntbestanden te scrollen.
SELECT PATIENT P01 Jan-01-1971
• Druk de OD of OS toets in terwijl de patiëntnaam wordt vertoond om andere identificatiegegevens van die patiënt te kunnen zien.
SELECT PATIENT
P01 Male
15.6 Opstarten van een metingoverdracht met behulp van de PC-software |
15.6.1 Controleer of de Pachette 4 in de juiste Patiëntmodus staat:
• In modus Enkele Patiënt zullen enkel de metingen van een enkele patiënt door de computer worden opgeroepen.
• Indien het toestel in modus Meerdere Patiënten staat, worden alle metingen uit de geheugenlocaties door de computer opgeroepen.
15.6.2 Kies in het ‘Device’-selectievenster van welk toestel de software de metingen zal ontvangen.
15.6.3 Druk op de 'Import Measurements'-knop rechts onderaan de tabel.
OPMERKING: Indien er geen metingen in het toestel zijn opgeslagen, toont de software de boodschap ‘No Measurements Exist for Selected Patient(s)’ |
luetooth Connected
15.6.4 Na verbinding toont de Pachette 4 de boodschap ‘Bluetooth Connected’ en draagt hij automatisch de metingen over naar de PC.
luetooth Disconnected
15.6.5 Zodra alle bestanden overgedragen zijn zal het toestel de verbinding automatisch opheffen en de boodschap 'Bluetooth Disconnected' weergeven.
Erase Patients Sent? ↑=Y ↓=N
15.6.6 De Pachette 4 toont de boodschap ‘Erase Patients Sent?’ Selecteer 'Yes' om alle geëxporteerde informatie van de patiënt(en) te wissen.
15.6.7 De software zal automatisch patiëntbestanden importeren en deze bewaren in de folder die aangeduid staat in het 'Report Import Location'- venster.
• Indien 'Auto Open' geactiveerd is, opent de software elk patiëntbestand in een eigen venster.
• Indien 'Auto Print' geactiveerd is, lanceert de software een afdruk van alle patiëntbestanden naar de standaard systeemprinter.
Voor het openen van de patiëntrapporten die geïmporteerd werden, ga naar File → Open Report. De software opent een venster dat alle patiëntbestanden die geïmporteerd werden toont.
15.6.8 Het rapport toont alle metingen en patiëntgegevens. .PDF-rapporten kunnen niet worden bewerkt. .DOC-rapporten kunnen worden bewerkt in een tekstverwerkingsprogramma.
15.7 Opstarten van een metingoverdracht met behulp van de Pachette 4 |
15.7.1 Controleer of de Pachette 4 in de juiste Patiëntmodus staat:
• In modus Enkele Patiënt zullen enkel de metingen van een enkele patiënt door de computer worden opgeroepen.
• Indien het toestel in modus Meerdere Patiënten staat, worden alle metingen uit de geheugenlocaties door de computer opgeroepen.
15.7.2 Kijk na of het toestel verzendt naar een PC:
• Indien het toestel vooraf reeds geconfigureerd werd om te verzenden naar een PC, houd dan de ENT-toets ingedrukt. De Pachette 4 zal de metingen trachten te verzenden. (Zie 15.7.5)
• Indien u niet zeker bent dat het toestel vooraf werd geconfigureerd, controleer dan of de Pachette 4 de bestanden verzendt naar het geschikte toestel. Druk hiervoor de CFG-toets in om naar het configuratiemenu te gaan en druk herhaaldelijk op de ENT- toets om naar het 'Send Meas To'-menu te gaan.
SEND MEAS TO #A/#
##NAME## Send→
15.7.3 Gebruik de en -toetsen om door de lijst van bewaarde configuraties te scrollen.
o NAME is de naam van het randapparaat dat de bestanden zal ontvangen.
o #A is het lijstnummer van het getoonde randapparaat.
o #B is het totaal aantal randapparaten dat gekoppeld is met de Pachette 4. Tot 5 randapparaten kunnen tegelijkertijd verbonden zijn.
o Send → geeft aan dat wanneer de OD-toets wordt ingedrukt, de Pachette 4 de metingen zal verzenden naar het randapparaat dat thans wordt weergegeven.
15.7.4 Wanneer het gewenste apparaat wordt vertoond, druk dan de OD-toets in op 'Send' te selecteren.
Connecting to T Device
15.7.5 De Pachette 4 maakt verbinding met de PC en toont de boodschap ‘Connecting To BT Device’.
OPMERKING: Indien er geen metingen in het toestel zijn opgeslagen, zal de Pachette 4 geen verbinding trachten te maken. Het toestel toont dan de boodschap ‘No Measurements To Transfer!’ |
luetooth Connected
15.7.6 Na verbinding toont de Pachette 4 de boodschap ‘Bluetooth Connected’ en draagt hij automatisch de metingen over naar de PC.
OPMERKING: Wanneer de foute inkomende COM-poort geselecteerd is, is de Pachette 4 niet in staat om een overdracht van metingen op te starten. Om deze fout te corrigeren: 15.7.6a Selecteer 'Settings' → 'COM Settings'. 15.7.6b Wanneer het 'Settings'-dialoogvenster opent, wijzig dan de poort via het 'Incoming Port'-selectievenster en kies een andere COM-poort uit de lijst. De computer zal automatisch de nieuwe COM-poort- configuratie opslaan 15.7.6c Indien deze fout blijft bestaan, selecteer dan een andere COM-poort en probeer opnieuw te importeren. |
luetooth Disconnected
15.7.7 Zodra alle bestanden overgedragen zijn zal het toestel de verbinding automatisch opheffen en de boodschap 'Bluetooth Disconnected' weergeven.
Erase Patients Sent? ↑=Y ↓=N
15.7.8 De Pachette 4 toont de boodschap ‘Erase Patients Sent?’ Selecteer 'Yes' om alle geëxporteerde informatie van de patiënt(en) te wissen.
15.7.9 De patiëntbestanden worden opgeslagen in de ‘Report Import Location’ die is bepaald in de DGH Connect Software.
• Indien 'Auto Open' geactiveerd is, opent de software elk patiëntbestand in een eigen venster.
• Indien 'Auto Print' geactiveerd is, lanceert de software een afdruk van alle patiëntbestanden naar de standaard systeemprinter.
15.7.10Voor het openen van de patiëntrapporten die geïmporteerd werden, ga naar File → Open Report. De software opent een venster dat alle patiëntbestanden die geïmporteerd werden toont.
15.7.11 Het rapport toont alle metingen en patiëntgegevens. .PDF-rapporten kunnen niet worden bewerkt. .DOC-rapporten kunnen worden bewerkt in een tekstverwerkingsprogramma.
16. Vervangen van de batterijen
Volg onderstaande instructies wanneer u de batterijen vervangt om het toestel niet te beschadigen.
16.1 Verwijderen van de rubberen behuizing |
16.1.1 Maak de sonde volledig los van de Pachette 4 (Zie hoofdstuk 7.1) Trek de sonde recht uit de connector. VERDRAAI DE SONDECONNECTOR NIET. Leg de sonde op een veilige plaats en zorg ervoor dat u elk oppervlak vermijdt dat de sondetip zou kunnen krassen of beschadigen.
16.1.2 Leg de Pachette 4 ondersteboven op een proper, vlak oppervlak.
16.1.3 Plaats drie vingers van de linkerhand achter de bovenste linkerhoek van de rubberen behuizing en plaats de linkerduim op de achterzijde van de rubber bescherming.
16.1.4 Plaats drie vingers van de rechterhand achter de bovenste rechterhoek van de rubberen behuizing en plaats de rechterduim op de achterzijde van de rubber bescherming.
16.1.5 Laat de onderste zijde van het toestel liggen op het vlakke oppervlak en duw met beide duimen totdat het toestel vrij komt uit zijn holster.
16.1.6 Zodra de bovenste rand uit de holster is, trek dan het holster van het toestel los.
16.2 Vervangen van de batterijen |
! WAARSCHUWING: Gebruik enkel Alkaline of NiMH herlaadbare batterijen. |
16.2.1 Schuif het batterijluikje open om toegang te hebben tot de batterijen.
16.2.2 Verwijder de lege batterijen en plaats nieuwe batterijen volgens de richting die in het batterijcompartiment staat aangeduid.
16.2.3 Plaats het toestel weer in zijn holster door eerst de linkerzijde van de Pachette 4 in de holster te plaatsen en dan de rechterzijde in de holster te duwen.
16.2.4 Controleer of de ronde opening past op de sondeconnector van de Pachette 4.
16.2.5 Verbind de sonde opnieuw door ze recht in de connector te duwen. VERDRAAI DE SONDECONNECTOR NIET.
ATTERY TYPE
↑=ALK ↓=RCH
16.2.6 Schakel het toestel in door de PWR-toets in te drukken. Er wordt u gevraagd het gebruikte type batterijen op te geven. Selecteer het correcte type.
TIME AND DATE MUST E RESET
• Een boodschap verschijnt waarin u wordt gemeld dat de datum en het uur opnieuw ingesteld moeten worden. (Zie hoofdstuk 13.4.7)
17. Verzorging en onderhoud
17.1 Reinigen en desinfecteren van de sonde |
Reinig en desinfecteer de tip van de sonde om infectie van patiënt op patiënt te vermijden. Veeg na elke patiënt de sonde schoon met een wattenstaafje gedrenkt in 70% isopropylalcohol en dompel dan de tip van de sonde (de heldere kegel) gedurende 10 minuten onder in 70% isopropylalcohol. Spoel de tip in steriel gedistilleerd water voor gebruik.
! WAARSCHUWING: De sonde mag NOOIT worden gereinigd in een autoclaaf of blootgesteld worden aan hevige hitte. Doorgaans zijn de bovenstaande aanwijzingen voor reiniging voldoende om de sonde bij normaal gebruik te ontsmetten. Maak geen krassen of deuken in de conische tip van de sonde die in contact komt met de cornea. |
Volgende desinfecterende middelen zijn geschikt voor het materiaal van de sondetip:
Desinfecterend middel | Geteste concentratie* |
Cavicide-oplossing | (10-20%) Isopropylalcohol en (1-5%) Ethyleenglycolmonobutylether |
Cavicide-doekje | (10-20%) Isopropylalcohol en (1-5%) Ethyleenglycolmonobutylether |
Cidex | 2.55% (w/w) Glutaraldehyde |
Cidex OPA | 6.2% by (w/w) Ortho-Phthalaldehyde (1,2 – benzenedicarboxaldehyde) |
Isopropylalcohol | 70% (v/v) Isopropylalcohol |
Huishoudelijk bleekmiddel | 0.6% (w/w) Natriumhypochloriet |
Waterstofperoxide | 3% (w/w) H2O2 |
Milton | 2% (w/w) Natriumhypochloriet |
* De concentraties vermeld in deze tabel zijn die concentraties die werden getest door DGH op hun geschiktheid voor gebruik op het materiaal van de sondetip. DGH geeft geen bevestiging of aanbeveling van de concentraties vermeld in bovenstaande tabel.
! WAARSCHUWING: DGH waarborgt de biologische doeltreffendheid van de desinfecterende werking van elkeen van de bovenvermelde producten niet. Bovendien verleent DGH geen waarborg over de doeltreffendheid van deze producten aangaande het doden van gekende of ongekende bacteriën, virussen of andere micro-organismes. DGH waarborgt enkel dat deze producten, wanneer ze correct worden gebruikt, geen schade toebrengen aan de tip van de transducer. |
17.2 Reinigen van het toestel |
De plastic behuizing en beschermende holster van het toestel kunnen worden gereinigd met milde zeep en wat water.
17.3 Voorwaarden voor vervoer en opslag |
De Pachette 4 kan, wanneer hij is ingepakt en opgeborgen voor vervoer of bewaring, gedurende een periode van niet meer dan 15 weken worden blootgesteld aan omgevingsomstandigheden die binnen de volgende waarden blijven:
• Een omgevingstemperatuur tussen -40°C tot 70°C.
• Een relatieve vochtigheidsgraad van 10% tot 100%, condensatie inbegrepen.
• Een luchtdruk tussen 500 hPa en 1060 hPa.
17.4 Werkingsomstandigheden |
De Pachette 4 dient te worden bediend tussen temperaturen van +18°C en +40°C.
18. Hulp bij foutmeldingen
PROBLEEM / FOUTMELDING | MOGELIJKE OORZAAK | OPLOSSING |
Het toestel schakelt niet aan. | Lege batterijen | Vervang de batterijen Zie hoofdstuk 16 |
Het scherm van het toestel blijft leeg | In Slaapmodus | Druk de PWR-toets in Zie hoofdstuk 9.3 |
Het scherm licht op, maar neemt geen meting | In Standby-modus (weergegeven door een knipperende zwarte cursor in hoek bovenaan links) | Druk de PWR-toets in Zie hoofdstuk 9.2 |
‘Sonde aansluiten’ melding op scherm | De sonde is nat of bevat residu | Droog de sonde Zie hoofdstuk 17.1 en 7.4 |
‘Controleer sonde’ melding bij start toestel | De sonde is nat of bevat residu | Droog de sonde Zie hoofdstuk 17.1 en 7.3 |
CalBox-modus start niet op | Schakel het toestel uit, houd de DEL-toets ingedrukt en druk de PWR-toets in | Het toestel start op in CalBox-modus Zie hoofdstuk 8 |
Zwarte blokjes over de bovenste helft van het scherm | 1. Slecht batterijcontact 2. Lege batterijen | 1. Reinig de batterijcontactpunten 2. Vervang de batterijen Zie hoofdstuk 16 |
Trage meetcyclus | 1. Gedeukte/bekraste tip van de sonde 2. 'Auto Rep Delay' configuratie | 1. Plaats de sonde opnieuw Contacteer DGH Technology. Zie hoofdstuk 19 2. Pas de configuratie aan Zie hoofdstuk 13.2.3 |
kan geen bestanden naar PC/printer verzenden | 1. Bluetooth niet geactiveerd 2. Toestellen niet gekoppeld 3. Foutieve COM- instellingen | 1. Activeer de Bluetooth- module Zie hoofdstuk 14.1 2. Koppel de toestellen Zie hoofdstuk 14.2 en 14.4 3. Pas de COM-instellingen aan Zie hoofdstuk 15.5.3 |
Foutmelding ‘Remote Device Not Found’ bij poging tot verzenden van metingen naar de software | Koppeling niet gemaakt | Koppel de toestellen en voeg toestel toe in toestellijst van de software. Zie hoofdstuk 14.4 en 15.4 |
Kan juiste toestel niet vinden op de Pachette 4 bij poging tot exporteren/printen van de metingen | Koppeling niet gemaakt | Wis alle koppelingen en koppel opnieuw met het gewenste toestel. Zie hoofdstuk 14.9 voor het wissen Zie hoofdstuk 14.3 en 14.4 voor het koppelen |
19. Dienstverlening
Indien u problemen ondervindt met dit toestel, verwijzen we u door naar het gepaste hoofdstuk van deze handleiding. De meeste telefonische oproepen naar onze dienst zijn te wijten aan een verkeerde interpretatie van de werkingsinstructies van dit toestel, zoals beschreven in deze handleiding.
19.1 Hersteldienst en klantendienst |
! WAARSCHUWING: Breng geen wijzigigen aan dit toestel aan of tracht het niet te herstellen zonder de toelating van de fabricant. |
! WAARSCHUWING: GEVAAR VOOR ELEKTRISCHE SCHOKKEN. Open het toestel niet. Richt u voor onderhoud tot gekwalificeerd onderhoudspersoneel. |
Indien u denkt dat er een probleem is met het toestel of een sonde, contacteer dan de Klantendienst:
DGH Technology, Inc. 000 Xxxxxx Xxxxx, Xxxxx X Xxxxx, XX 00000
Telefoon: (000) 000-0000
Fax: (000) 000-0000
• Wanneer u DGH Technology, Inc. contacteert, vermeld dan het model- en serienummer van het toestel en de sonde (Zie hoofdstuk 19.2) Het onderhoudspersoneel heeft deze gegevens nodig om de status van de oproepen bij te houden.
19.2 Model- en serienummer bekijken |
Het model- en serienummer staan vermeld op de achterzijde van de plastic behuizing van het toestel en kunt u zien wanneer u de beschermende holster verwijderd. Deze informatie is ook zichtbaar op het scherm van het toestel wanneer u de CFG-toets ingedrukt houdt terwijl het toestel ingeschakeld is.
Het serienummer van de sonde staat gegraveerd op de zijkant van de sonde.
19.3 Garantie |
DGH Technology, Inc. “DGH” geeft een garantie voor onderdelen en werkuren gedurende (1) jaar vanaf de leverdatum aan de originele koper voor elke nieuwe DGH 555B en de bijhorende accessoires (hierna de “Uitrusting” genoemd). Deze garantie geldt niet voor om het even welk defect veroorzaakt door ongeval, foutieve bediening, verzuim, verkeerde installatie, verkeerde herstelling of verkeerde aanpassing door derden die niet verbonden zijn aan DGH. Deze garantie is niet geldig wanneer de Uitrusting niet werd bediend en onderhouden volgens de aanwijzingen in de gebruikers- en onderhoudshandleidingen en aanwijzingen of nieuwsbrieven die speciaal daarvoor door DGH worden gepubliceerd. Bovendien vallen de kosten voor onderhoud of vervanging van vervangbare en losse onderdelen, met inbegrip van onderdelen en werkuren in het kader van routineonderhoud zoals beschreven in de Gebruikershandleiding, niet onder deze garantie en vallen ze ten laste van de koper.
Deze garantie is louter beperkt tot de vervanging of herstelling van het defecte onderdeel wat materiaal en werkuren betreft. DGH beslist of het desbetreffende onderdeel gratis wordt vervangen of hersteld en betaalt de verzendkosten.
DGH behoudt zich het recht voor wijzigingen aan te brengen aan materiaal en ontwerp van de Uitrusting zonder daarbij verplicht te zijn om zulke veranderingen aan te brengen aan de Uitrusting die op de datum van de verandering(en) reeds afgewerkt is.
Dit is de enige garantie voor dit product en deze vervangt expliciet alle andere garanties die expliciet of impliciet worden vermeld in de wet of elders, met inbegrip van impliciete garanties voor verkoopbaarheid of gebruiksgeschiktheid. DGH neemt in geen geval enige verantwoordelijkheid voor tijdverlies, ongemak of gevolgschade met inbegrip van, maar niet beperkt tot verlies of schade aan persoonlijk eigendom of inkomstenderving. DGH aanvaardt geen enkele andere aansprakelijkheid of heeft geen enkele andere persoon (waaronder elke erkende verdeler die de Uitrusting verkoopt) de toestemming gegeven zulke aansprakelijkheid te aanvaarden.
20. Vervaardigd door DGH Technology, Inc.
DGH TECHNOLOGY, INC.
000 XXXXXX XXXXX XXXXX X
XXXXX, XX 00000
XXX (000) 000-0000
21. Erkende Europese vertegenwoordiger
EMERGO EUROPE
REP
EC
Xxxxxxxxxxxxxxx 00 0000 XX, Xxx Xxxx Xxxxxxxxx
22. Overeenstemming met reglementeringen
22.1 Overeenstemming met EMI/EMC-regels |
Het testen van de Elektromagnetische Interferentie en Compatibiliteit van de DGH 555B Ultrasone Pachymeter (Pachette 4) werd uitgevoerd om te bepalen of deze overeenstemmen met de vereisten inzake emissie en immuniteit zoals bepaald door de Europese Gemeenschap volgens de vereisten van EMC-richtlijn (2004/108/EC).
Een test op uitgestraalde emissies werd uitgevoerd. Een test werd uitgevoerd conform : EN55011:2007 Uitgestraalde emissies
Het systeem is over heel de test in overeenstemming met de vereisten inzake uitgestraalde emissies.
Er werden tests uitgevoerd betreffende de uitgestraalde en geleide immuniteit conform de vereisten van de norm EN60601-1-2: 2007. De tests werden uitgevoerd conform de norm:
IEC 61000-4-2:2001 Elektrostatische ontlading IEC 61000-4-3:2006 RF-gevoeligheid
Het systeem is over heel de test in overeenstemming met de vereisten inzake uitgestraalde en geleide immuniteit.
Leidraad en verklaring van de fabrikant - Elektromagnetische emissies
De DGH 555B Pachette 4 is bestemd voor gebruik in een elektromagnetische omgeving zoals hieronder beschreven. De klant of gebruiker van de DGH 555B Pachette 4 dient zich ervan te vergewissen dat het toestel in zulke omgeving wordt gebruikt. | ||
Emissietest | Overeenstemming | Elektromagnetische omgeving - leidraad |
RF- emissies CISPR 11 | Groep 1 | De DGH 555B Pachette 4 gebruikt enkel RF-energie voor zijn interne werking. De RF-emissies zijn dan ook zeer laag en zijn niet van die aard om interferentie te veroorzaken met nabije elektronische uitrusting. |
RF- emissies CISPR 11 | Klasse B | De DGH 555B Pachette 4 is geschikt voor gebruik in alle inrichtingen, met in begrip van huiselijke inrichtingen en inrichtingen die rechtstreeks verbonden zijn met het publieke laagspanningsnet dat stroom levert in gebouwen voor huishoudelijk gebruik. |
Harmonische emissies IEC 00000-0-0 | NVT | |
Spanningsschommelingen / flikkeremissies | NVT |
Leidraad en verklaring van de fabrikant - Elektromagnetische immuniteit
De DGH 555B Pachette 4 is bestemd voor gebruik in een elektromagnetische omgeving zoals hieronder beschreven. De klant of gebruiker van de DGH 555B Pachette 4 dient zich ervan te vergewissen dat het toestel in zulke omgeving wordt gebruikt. | |||
Immuniteitstest | IEC60601 testniveau | Overeenstemming | Elektromagnetische omgeving - leidraad |
Elektrostatische ontlading (ESD) IEC 00000-0-0 | ±6kV Contact ±8kV Lucht | Voldoet | Vloeren moeten een bekleding hebben uit hout, beton of keramische tegels. Indien vloeren bedekt zijn met synthetisch materiaal dient de relatieve vochtigheid minstens 30% te bedragen |
Uitgestraalde RF IEC 00000-0-0 | 3 V/m 80MHz tot 2.5GHz | Voldoet (E1=3V/m) | De DGH 555B Pachette 4 voldoet aan de vereisten, toch dient een verwijderingsafstand van mobiele RF-communicatie in acht te worden genomen op basis van de volgende berekeningen. |
d = ⎡3.5⎤ P 80MHz - 800MHz ⎢ E ⎥ ⎣ 1 ⎦ | |||
d = ⎡ 7 ⎤ P 800MHz - 2.5GHz ⎢ E ⎥ ⎣ 1 ⎦ | |||
waarbij P de uitzendkracht is in watt en d de aanbevolen verwijderingsafstand is. De afstand geldt ook voor kabels die met het toestel verbonden zijn. Interferentie kan voorkomen in de buurt van uitrusting met volgend symbool: | |||
Geleide RF IEC 00000-0-0 | 3Vrms 150kHz tot 80MHz | Voldoet (V1=3Vrms) | De DGH 555B Pachette 4 voldoet aan de vereisten, toch dient een verwijderingsafstand van mobiele RF-communicatie in acht te worden genomen op basis van de volgende berekeningen. d = ⎡3.5⎤ P ⎢ V ⎥ ⎣ 1 ⎦ waarbij P de uitzendkracht is in watt en d de aanbevolen verwijderingsafstand is. De afstand geldt ook voor kabels die met het toestel verbonden zijn. |
Elektrische snelle transiënt IEC 00000-0-0 | NVT | NVT | Geen netstroom |
Overspanning IEC 61000-4- 5 | NVT | NVT | |
Stroomfrequentie magnetisch veld IEC 61000- 4-8 | NVT | NVT | Het toestel gebruikt geen magnetisch gevoelige onderdelen. |
Spanningsdips, korte onderbrekingen en spanningsschommelingen op stroominputlijnen IEC 00000-0-00 | NVT | NVT | Geen netstroom |
22.2 Overeenstemming met reglementering inzake draadloze radiomodule |
Beeld uit de gebruikershandleiding PAN1322-SPP Rev 1.3 van Panasonic Corporation
Beeld uit de gebruikershandleiding PAN1322-SPP Rev 1.3 van Panasonic Corporation
Beeld uit de gebruikershandleiding PAN1322-SPP Rev 1.3 van Panasonic Corporation
Beeld uit de gebruikershandleiding PAN1322-SPP Rev 1.3 van Panasonic Corporation
Beeld uit de gebruikershandleiding PAN1322-SPP Rev 1.3 van Panasonic Corporation