CORRECTIONELE RECHTBANK TE LEUVEN,
CORRECTIONELE RECHTBANK TE LEUVEN,
15 januari 2008, 17de kamer
Openbare terechtzitting
In de zaak van het openbaar ministerie en:
PAG-ASA VZW met zetel te (…).
Burgerlijke partij, met als raadsman ter zitting mr. M.H., advocaat te (…)
TEGEN:
1. W.C.Y., vreemdeling van Nederlandse nationaliteit, geboren te (…) (China) op (…), wonende te (…).
Ter zitting aanwezig en bijgestaan door mr, E.J., advocaat te (…).
2. X.X-X., geboren te (…) (China) op (…), wonende te (…).
Ter zitting aanwezig en bijgestaan door mr. E.J., advocaat te (…).
3. S.C., geboren te (…) (China) op (…), wonende te (…).
Ter zitting aanwezig en bijgestaan door mrs. V.B.W. en F.N., advocaten te (…).
4. L.X., vreemdeling van Chinese nationaliteit, geboren te (…) (China) op(…), wonende te (…).
Ter zitting afwezig.
5. X.C., vreemdeling van Chinese nationaliteit, geboren te (…) (China) op (…), wonende te (…).
Ter zitting afwezig.
6. G.Y., vreemdeling van Chinese nationaliteit, geboren te (…) (China) op (…) wonende te (…).
Ter zitting afwezig.
7. Mr. P. D., advocaat te (…). Qq lasthebber ad hoc van W.D. B.V.B.A., met zetel te (…), met als uithangbord (…).
Ter zitting aanwezig.
8. Mr. P. D., advocaat te (…). Qq lasthebber ad hoc van B.V.B.A. M.D., met zetel te (…). Ter zitting aanwezig.
Naar deze rechtbank verwezen door bevel van de raadkamer.
Beklaagd:
A. In overtreding met artikel 77bis, §§1 en 3 van de Wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, gewijzigd door de Wet van 13 april 1995 houdende de bepalingen tot
bestrijding van de mensenhandel en van de kinderpornografie, op welke manier ook, er toe te hebben bijgedragen, rechtstreeks of via een tussenpersoon, dat de volgende vreemdelingen van Chinese nationaliteit, het Koninkrijk binnenkomen, er via doorreizen of er verblijven, wanneer zij daarbij ten opzichte van de vreemdeling direct of indirect gebruik gemaakt hebben van listige kunstgrepen, geweld, bedreigingen of enige andere vormen van dwang, of misbruik gemaakt hebben van de bijzondere kwetsbare positie waarin de vreemdeling verkeert ten gevolge van een onwettige of precaire administratieve toestand of van zijn staat van minderjarigheid of ten gevolge van zwangerschap, ziekte dan wel een lichamelijk of een geestelijk gebrek of onvolwaardigheid met de omstandigheid dat zij van die activiteit een gewoonte maakten,
Te (…), te (…) en (…) te (…) en elders in het rijk
1. de eerste en de tweede als dader of mededaders overeenkomstig artikel 66 Sw.
- G.J.F. (°…): tussen 25.11.2000 en 06.03.2003
- W.Y.M. (°…): tussen 17.01.2000 en 06.03.2003
- W.L. (°…): tussen 01.10.1998 en 21.05.2001
- R. L. (°…): tussen 01.10.1993 en 28.12.2001
- X. H. (°…): tussen 01.10.1993 en 28.12.2001
- Z.X. (°…): tussen 01.03.1999 en 06.03.2003
- W.X. (°…): tussen 28.05.2002 en 06.03.2003
- H.Z. (°…): tussen 01.10.2001 en 06.03.2003
- L.X. (°…): tussen 07.05.2002 en 06.03.2003
2. de eerste, de tweede en de derde, als dader of mededader overeenkomstig artikel 66 Sw.
- Y.L. (°…): tussen 01.11.1999 en 05.03.2003
- X.C. (° …): tussen 01,11.1999 en 05.03.2003
3. de eerste en de tweede, als dader of mededader overeenkomstig artikel 66 Sw.
- Z.X. (°…): tussen 01.09.2002 en 05.03.2003
4. de eerste en de derde, als dader of mededader overeenkomstig artikel 66 Sw.
- D. A. (°): tussen 01.12.1998 en 03.05.2001
- S. C. (°): tussen 01.12.1998 en 03.05.2001
B. Geen openbaar officier of ambtenaar zijnde, met bedrieglijk opzet of met het oogmerk om te schaden, valsheid in authentieke of openbare geschriften te hebben gepleegd, hetzij door handtekeningen, hetzij door namaking of vervalsing van geschriften of handtekeningen, hetzij door overeenkomsten, beschikkingen, verbintenissen of schuldbevrijdingen valselijk te hebben opgemaakt of door ze achteraf in akten in te voegen, hetzij door toevoeging, of vervalsing van bedingen, verklaringen of feiten die deze akten tot doel hadden op te nemen en vast te stellen, en met hetzelfde bedrieglijk opzet of met het oogmerk om te schaden, gebruik gemaakt te hebben van de valse akte of van het vals stuk wetende dat het vervalst was, meer bepaald,
de eerste en de tweede, als dader of mededader overeenkomstig artikel 66 Sw.
(…)
E. de eerste ( W.) als aangestelde of lasthebber van de achtste, en de achtste (B.V.B.A. (…)), als strafrechtelijk verantwoordelijke rechtspersoon in de zin van artikel 5 Sw.
te Leuven, feiten vastgesteld op 05.03.2003, feiten gepleegd tussen begin maart 2001 en 06.03.2003 de feiten de voortgezette uiting zijnde van eenzelfde schuldig opzet,
1. betreffende 1 werkneemster, m.n. G.Y., van Chinese nationaliteit, in dienst van begin maart 2001 tot 05.03.2003,
arbeid te hebben doen of laten verrichten door een persoon die niet van Belgische nationaliteit is, die niet is toegelaten of gemachtigd tot vestiging of tot een verblijf van meer dan drie maanden of die niet van rechtswege tot vestiging of tot verblijf van meer dan drie maanden in het Rijk is toegelaten en die geen vergunning tot tewerkstelling heeft verkregen van de Minister tot wiens bevoegdheid de tewerkstelling behoort
inbreuk op artikel 4 van de wet van 30 april 1999,
gesanctioneerd door artikel 12, 1°, a) van dezelfde wet van 30 april 1999
2. betreffende de sub 1. voornoemde werkneemster,
werkgeefster zijnde, een inbreuk te hebben gepleegd op de artikelen 4, 8 en 9 van het K.B. van 05.11.2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling met toepassing van artikel 38 van de wet van 26.07.1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, nl. :
a. door het niet meedelen van bepaalde gegevens aan de instelling ( D. ) die belast is met de inning van de sociale zekerheidsbijdragen, uiterlijk op het tijdstip waarop werknemer zijn prestatie aanvat;
b. door het niet tijdig meedelen van de uitdiensttreding, in casu dd. 05.03.2003, aan de instelling (D.) die belast is met de inning van de sociale zekerheidsbijdragen, uiterlijk op de eerste werkdag die volgt op de beëindiging van de aangegeven tewerkstelling
deze inbreuken gesanctioneerd zijnde bij artikel 12 bis, § 1, 1° van voormeld K.B. van 05.11.2002
3. betreffende de sub 1. voornoemde werkneemster,
werkgeefster zijnde, inbreuk te hebben gepleegd op artikel 157 tot en met 159 van de programmawet van 22 december 1989, nl. : de modaliteiten inzake het bekendmaken van de deeltijdse werkroosters niet te hebben nageleefd,
deze inbreuk gesanctioneerd zijnde door artikel 172 van dezelfde programmawet
4. betreffende de sub 1. voornoemde werkneemster,
werkgeefster zijnde zoals bedoeld in artikel 1 van het K.B. van 23 oktober 1978 betreffende het bijhouden der sociale documenten, inbreuk te hebben gepleegd op de bepalingen van het
K.B. van 8 augustus 1980, meer bepaald op :
de artikelen 5 en 7, door haar niet in het personeelsregister te hebben ingeschreven uiterlijk op het tijdstip van de tewerkstelling, wat beteugeld wordt bij artikel 11 § 3,f van het vermeld
K.B. van 1978
artikel 13 tot 21 door voor haar geen individuele rekening te hebben bijgehouden, wat beteugeld wordt bij artikel 11 § 1, 1 °, a van het vermeld K.B. van 1978
F. de eerste, als aangestelde of lasthebber van zevende gedaagde en de zevende, als strafrechtelijk verantwoordelijk rechtspersoon in de zin van artikel 5 van het Strafwetboek,
te (…),
1. feiten vastgesteld en minstens gepleegd op 20.11.2004, betreffende de hiernavolgende werknemers, m.n. :
- Z.S., deeltijds in dienst sedert 17.11.2004 ( inbreuk E.1 a +b),
- X.C., deeltijds in dienst. sedert 27.06.2004, ( inbreuk E.1.c)
- X.Q., deeltijds in dienst sedert 07.07.2004, ( inbreuk E.1.c)
- P.J., deeltijds in dienst sedert 27.06.2004. ( inbreuk E.1.c)
werkgever (ster), lasthebber of diens aangestelde zijnde inbreuk te hebben gepleegd op artikel 157 tot en met 161 van de programmawet van 22 december 1989, meer bepaald de maatregel tot bekendmaking:
a. met name door geen afschrift van de arbeidsovereenkomst van de deeltijdse werknemer, schriftelijk vastgesteld overeenkomstig artikel 11 bis van de wet 3 juli 1978 of van een uittreksel van die overeenkomst met de werkroosters en met de identiteit van de deeltijdse werknemer waarop deze van toepassing zijn alsmede zijn handtekening en die van de werkgever, op de plaats waar het arbeidsreglement kan geraadpleegd worden met toepassing van artikel 15 van de wet 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen, niet te hebben nageleefd (artikel 157 van de programmawet)
b. met name door geen bericht, afzonderlijk voor iedere deeltijdse werknemer het werkrooster bepalend en gedateerd door de werkgever niet voor het begin van de arbeidsdag te hebben aangeplakt in de lokalen van de onderneming op de plaats bedoeld in artikel 15, vierde lid van de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen, niet te hebben nageleefd (artikel 159, tweede lid van de programmawet )
c. door het document waarin alle afwijkingen op de werkroosters van de deeltijdse werknemer worden opgetekend niet te hebben bijgehouden met alle volledige en juiste vermeldingen, wanneer een deeltijdse werknemer wordt tewerkgesteld buiten het werkrooster dat bekendgemaakt werd op de wijze bedoeld bij de artikelen 157 tot 159 de programmawet van 22.12.1989 (artikel 161 van de programmawet)
deze inbreuken gesanctioneerd zijnde door artikel 172 en artikel 173 waarvan dit laatste enkel van toepassing is op inbreuk sub E.1.c. van dezelfde programmawet
2. feiten vastgesteld op 20.11.2004, feiten gepleegd tussen 26.06.2004 en 21.11.2004, betreffende 3 werknemers, m.n. :
- P.D., in dienst sedert 27.06.2004,
- F.J., in dienst sedert 01.10.2004,
- P.J., in dienst sedert 27.06.2004, allen van Chinese nationaliteit
als werkgever (ster), lasthebber of aangestelde, arbeid te hebben doen of laten verrichten door een persoon die niet van Belgische nationaliteit is, die is toegelaten of gemachtigd tot vestiging of tot een verblijf van meer dan drie maanden of die van rechtswege tot vestiging of tot een verblijf van minder dan drie maanden in het Rijk is toegelaten en die geen vergunning tot tewerkstelling heeft verkregen van de Minister tot wiens bevoegdheid de tewerkstelling behoort;
inbreuk op artikel 4 van de wet van 30 april 1999
gesanctioneerd door artikel 12, 2°, a) van dezelfde wet van 30 april 1999
3. feiten vastgesteld op 20.11.2004, feiten gepleegd tussen 22.09.2003 en 27.11.2004,
werkgever (ster), lasthebber of diens aangestelde zijnde zoals bedoeld in artikel 1 van de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen, inbreuk te hebben gepleegd op artikel 4 van vermelde wet door nagelaten te hebben een arbeidsreglement op te maken
deze inbreuk gesanctioneerd zijnde bij artikel 25,1° van dezelfde wet
Aannemende dat er aanleiding bestaat om slechts correctionele straffen uit te spreken, voor wat betreft de tenlasteleggingen A (1 t/m 4), B (1 t/m 3) en C (1 en 2), wegens verzachtende omstandigheden spruitende uit de afwezigheid van vroegere veroordelingen tot criminele straffen (artikelen 1 en 2 van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden)
DE PROCEDURE
(…)
STRAFRECHTELIJK
1. DE ONTVANKELIJKHEID VAN DE STRAFVORDERING
1.1
De beklaagde W. en de beklaagde P. werpen op dat de ingestelde strafvordering onontvankelijk is.
Het gevoerde strafonderzoek zou immers met nietigheden en onregelmatigheden behept zijn.
In het strafonderzoek werd gebruik gemaakt van de bijzondere opsporingsmethode van de observatie.
1.2
De beklaagden werpen vooreerst op dat een langdurige observatie onderworpen is aan de voorafgaande / tijdige goedkeuring van bet openbaar ministerie, hetgeen ook het uitgangspunt is van het op dat ogenblik nog niet van kracht zijnde artikel 47 sexies §2 van het wetboek van strafvordering.
Er zou in dit strafonderzoek geen machtiging zijn van de procureur des Konings.
Bovendien stellen de beklaagden dat de ministeriële circulaire van 5 maart 1992 over de bijzondere onderzoekstechnieken stelt dat opdat kan overgegaan worden tot een stelselmatige observatie er objectieve aanwijzingen dienen te zijn dat de te observeren persoon een halsmisdaad heeft begaan of zal begaan.
In dit dossier zou er enkel sprake zijn van een anonieme tip, hetgeen niet kan aanzien worden als een objectieve aanwijzing.
Deze argumenten werden al door beklaagden aangehaald voor de raadkamer van (…) en voor de kamer van inbeschuldigingstelling van Brussel in graad van beroep tegen de beschikking van de raadkamer van 10 november 2006.
De kamer van inbeschuldigingstelling van Brussel heeft in haar arrest van 25 januari 2007 hierover uitspraak gedaan en gesteld dat de inverdenkinggestelden ten onrechte voorhouden dat de uitgevoerde observaties onrechtmatig zouden zijn omdat zij zijn uitgevoerd conform de toen vigerende wetgeving na voorafgaande kennisgeving aan de procureur des Konings die zijn akkoord heeft verleend en toezicht heeft gehouden.
Dit arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling heeft gezag van gewijsde: het gaat om een eindbeslissing over de argumenten die de beklaagden hebben opgeworpen omtrent de gebruikte opsporingsmethode van de observatie.
Een wettelijkheidscontrole door de rechter ten gronde over de bijzondere opsporingsmethodes (observatie en infiltratie) op grond van art. 189ter en 235ter Sv is niet mogelijk voor deze bijzondere opsporingsmethoden die aangewend werden vóór de inwerkingtreding van de wetten van 6 januari 2003 en 27 december 2005 en is evenmin mogelijk op basis van een andere wettelijke grondslag (Cass. 31 oktober 2006. (…), xxx.xxxx.xx)
De rechtbank is gebonden door de beslissing van de kamer van inbeschuldigingstelling terzake en kan hierop niet meer terugkomen.
1.3
De beklaagden voeren verder aan dat het bewijsmateriaal niet op regelmatige wijze werd verzameld omdat de uitgevoerde camera-observatie het recht op eerbiediging van het privé- leven van art. 3 EVRM schendt en onlosmakelijk hieraan verbonden art. 6 EVRM.
De camera-observatie zou niet voldoen aan de door art. 8 EVRM gestelde eis van legaliteit, dewelke zou inhouden dat de bepaling die aan de basis van de observatie ligt voldoende toegankelijk en voldoende precies is.
De ministeriële omzendbrief van 5 maart 1992 betreffende de bijzondere opsporingsmethoden, dewelke van toepassing is op de uitgevoerde camera-observatie, zou niet voldoen aan deze vereisten gezien zij vertrouwelijk is en niet gepubliceerd.
De observatie is een middel dat de politie steeds heeft toegepast en dat behoort tot de normale politiemethoden die kunnen worden aangewend op grond van de algemene taakstelling van de politie in de artikelen 8 Sv. en 15 en 44/1 van de Wet op het Politieambt van 5 augustus 1992.
Het was enkel voor meer ingrijpende vormen van observatie dat de ministeriële omzendbrieven voorzagen in een voorafgaande kennisgeving aan (en dus niet een machtiging van) de procureur des Konings (zie de schriftelijke vordering van de procureur-generaal dd. 22.12.2006 voor de kamer van inbeschuldigingstelling in deze zaak, waarnaar door de kamer van inbeschuldigingstelling te Brussel in haar arrest van 25 januari 2007 wordt verwezen).
In casu is er dus wel degelijk een wettelijke basis voor de observatie en met name art. 15 en 44/1 van de bovenvermelde Wet op het Politieambt.
Deze wettelijke basis is bovendien ook voldoende precies: art. 44/1 van de Wet op het Politieambt bepaalt immers dat de politiediensten bij het vervullen van de opdrachten die hen zijn toevertrouwd, gegevens van persoonlijke aard en inlichtingen kunnen inwinnen en verwerken, meer bepaald met betrekking tot de gebeurtenissen, de groeperingen en de personen die een concreet belang vertonen voor de uitoefening van hun opdrachten van bestuurlijke politie en voor de uitoefening van hun opdrachten van gerechtelijke politie overeenkomstig de artikelen 28bis, 28ter, 55 en 56 van het Wetboek van Strafvordering.
De uitgevoerde camera-observaties zijn derhalve niet in strijd met art. 8 EVRM en ook niet met art. 6 EVRM aangezien de schending van dit artikel door beklaagden werd gekoppeld aan de schending van art. 8 EVRM.
De strafvordering werd dan ook regelmatig ingesteld en is ontvankelijk.
2. TENLASTELEGGING A
2.1. Algemeen
2.1.1
De beklaagde W., de beklaagde P. en de beklaagde S. worden onder tenlastelegging A vervolgd voor inbreuken op (het oude) artikel 77bis van de wet van 15 december 1980 (hierna afgekort “Vreemdelingenwet”), met de verzwarende omstandigheid daarvan een gewoonte te hebben gemaakt.
De dagvaarding bevat een materiële vergissing: er wordt verwezen naar §3 van artikel 77bis (dat handelt over de deelname aan een vereniging), terwijl in de tenlastelegging enkel de omstandigheid van de gewoonte wordt weerhouden strafbaar gesteld door artikel 77bis §2.
Deze vergissing wordt, mede op vraag van de beklaagden, rechtgezet.
2.1.2
Art 77 bis bestraft personen die op welke manier ook ertoe bijdragen dat vreemdelingen
- ongeacht hun statuut - het land binnenkomen, er doorreizen of er verblijven, wanneer zij daarbij gebruik maken van listige kunstgrepen of enige vorm van dwang of misbruik maken van hun kwetsbare positie als gevolg van een onwettige of precaire administratieve toestand.
Voor de inbreuk op artikel 77 bis vormt de dwang of het misbruik een constitutief bestanddeel.
Misbruik impliceert niet noodzakelijkerwijze het gebruik van enig fysiek of moreel geweld.
Bij de beoordeling van bet misbruik van de bijzonder kwetsbare positie waarin de vreemdeling verkeert mag ook rekening worden gehouden met andere dan in art. 77bis § 1, 2° Vreemdelingenwet omschreven oorzaken, zoals feitelijke gegevens die onder meer betrekking hebben op de persoonlijkheid van de vreemdeling. Het is niet vereist dat het misbruik totaal onaanvaardbaar zou zijn. (cfr. Cass. 22 juni 1999, X.Xxxxxx. 2000, 163)
De eventuele toestemming van de vreemdeling is van geen belang voor de toepassing van artikel 77 bis en sluit enige vorm van dwang of misbruik niet uit.
De voorbereidende werken op de wet zijn op dit punt heel duidelijk: “het feit dat de vreemdeling het misbruik tolereert is niet van die aard dat de betrokken handeling daardoor haar onrechtmatig karakter verliest”.
Ook is het voor de toepassing van artikel 77 bis van geen belang of de vreemdeling wettig of onwettig op het Belgisch grondgebied verblijft; het is het feit dat hij zich op het grondgebied bevindt dat beoogd wordt.
Het misbruik maken van de precaire toestand van een vreemdeling kan evengoed in België plaatsvinden als in zijn land van herkomst.
2.2 Bespreking
2.2.1.
De beklaagde X. xxxx samen met haar echtgenoot, de beklaagde P., verschillende Chinese restaurants uit (o.a. in (…),(…),(…) en (…)).
De beklaagde S. heeft als kok gewerkt voor de beklaagde W. en de beklaagde P..
De beklaagde X. ontkent niet dat zij Chinese onderdanen liet overkomen naar België en deze mensen in het restaurant en/of voor haar hebben gewerkt.
Zij ontkent evenwel elke worm van dwang of misbruik. Zij werpt op dat zij enkel landgenoten geholpen heeft om in het Westen te kunnen studeren/werken en hun vrijheid op geen enkele manier werd beperkt.
De beklaagde P. ontkent elke betrokkenheid; bij zijn verhoor gaf hij aan dat het zijn vrouw was die de administratie deed in de restaurants.
De beklaagde X. ontkent actief betrokken geweest te zijn bij het organiseren van schijnhuwelijken.
2.2.2.
Bij het beoordelen van de tenlastelegging houdt de rechtbank rekening met de verklaringen van de slachtoffers, de objectieve vaststellingen gedaan tijdens het strafonderzoek en het resultaat van de huiszoekingen.
Uit het strafdossier blijkt dat de beklaagde W. veel tenlastenemingen deed voor Chinese landgenoten met een visumaanvraag voor studie, terwijl deze personen veelal niet studeerden maar in het restaurant werkten (zie o.a. stuk 188, 206).
Ook de beklaagde X. xxxxxxxx actief personeel in China om in de restaurants te komen werken (zie de inhoud van de vertaalde stukken - o.a. stuk 166) en had een actief aandeel in het regelen van schijnhuwelijken en het laten overbrengen van landgenoten (zie vertaalde stukken 76, 88, 166).
De beklaagde X. xxxxxx er niet voor terug om ook in België de hulp in te schakelen van “derden”.
Zo kan onder meer verwezen worden naar de verklaring van de heer V.L., die verklaarde: “(…) Ik ken deze mensen sinds begin 1990. Dit gebeurde via mijn werkzaamheden. Ik ben namelijk werkachtig bij de passpartout. Gezien mevrouw X. regelmatig bij onze diensten langs komt voor advertenties, hetgeen mijn specialiteit is, leerde ik haar beter kennen.
Op een gegeven moment vroeg mevrouw X. of ik voor haar een dienst wilde bewijzen. Namelijk ze vroeg mij of ik geen handtekening kon plaatsen voor een Chinese landgenoot om deze hier te kunnen laten studeren.
Ik vroeg haar waarom ik dit hoefde te doen. Mevrouw X. heeft me hierop geantwoord, dat ze haar handtekening niet meer kon plaatsen voor zoiets. Dit volgens haar zeggen omdat ze al verschillende landgenoten had laten overkomen en dit beperkt is.
Ik vroeg aan mevrouw X. of ik hiermee geen risico kon lopen. Hierop heeft ze mij gezegd een verklaring te ondertekenen, waarin zij vermeldde, dat zij alles op zich zou nemen bij problemen en ook op financieel vlak. (…)”
N.A. verklaarde (stuk 73):
“(…) Ik leerde mevrouw X. kennen toen ik werkachtig was op de dienst VDAB te (…). Ik was daar verantwoordelijk voor het afleveren van de arbeidsvergunningen. Mevrouw X. kwam toen geregeld op mijn dienst voor aanvragen van arbeidsvergunningen voor personeel. Ik meen me nog te herinneren, dat ze begon met een restaurant in (…) en vrij snel daarna nog één in (…) en (…). Om die reden had ze volgens haar zeggen veel koks nodig.
(…)
Tijdens één van de bezoeken, vroeg mevrouw X. of ik voor haar iets wilde doen. Dit moet volgens mij in de zomer van het jaar 2001 geweest zijn. Mevrouw X. vroeg me toen of ik geen verbintenis tot tenlasteneming wilde ondertekenen voor twee Chinese landgenoten. Volgens haar zeggen kon ze niet meer tekenen. Zij zei tevens tegen mij dat ik er geen last mee kon krijgen en zijzelf de borgstelling zou tekenen. Om die reden heb ik dat gedaan. (…)”
Naar aanleiding van huiszoekingen bij de beklaagde W. en de beklaagde P. en in de persoonlijke vertrekken van de slachtoffers, werden verschillende stukken in beslag genomen, die van het Chinees naar het Nederlands vertaald werden.
Uit deze stukken kunnen duidelijk de intenties van de beklaagden afgeleid worden. Onder meer zijn er de brieven van X.C. gericht aan de beklaagde W. en de beklaagde P.: “Beste baas en bazin,
Ik wens u hierbij veel succes met uw zaak. Ik heb hierbij de papieren van 5 personen naar u opgestuurd. L.S. en Y.L., die twee zijn voor schijnhuwelijk. Wilt u bekijken of ze geschikt zijn?
Nog een ander meisje zijn voor kinderoppassen, haar naam is Z.X., ze is wel niet zo mooi maar ze kan hard werken.
Er zijn nog twee kinderen, hun namen zijn X.L., 15 jaar oud en X., 14 jaar oud. Allemaal volgens de voorwaarden zoals met u afgesproken in het buitenland. Bekijkt het of ze geschikt zijn, indien ze geschikt zijn, neemt dan contact met me op. (…)
Zo ook een brief van een oom aan de beklaagde W. en de beklaagde P. (stuk 166)
“P.F. en echtgenote, (…)
Wat je gevraagd hebt, na selectie, heb ik nu een vrouw gevonden, haar naam is L.H. (…)
Indien je haar naar het buitenland kunt regelen, dan zal ze bereid zijn gratis voor jou te werken voor 2 tot 3 jaar. Alleen losse beloftes is echter niet voldoende, wij moeten een overeenkomst maken. Wij mogen haar niet zo maar vertrouwen, dus eerst goed afspreken, daarom is een overeenkomst nodig.
Haar kind is geregeld, haar ouders willen voor haar kind zorgen, de ouders van haar man willen ook voor haar kind zorgen. Zij hoeft dus geen zorgen te maken en kan dus ernstig bij jou werken.”
Aan deze L.H. wordt op een bepaald ogenblik geschreven:
“H.,
Gaat alles goed? Je aanvraag als kinderoppasser wordt hier geweigerd.
Ik ga nu proberen een studentenvisum voor jou te regelen. (…) Ik ben nu bezig met de regeling van de inschrijving voor je studies in België.”
Bij Y.L. die als kinderoppas werkte voor de beklaagde W. en de beklaagde P. en via een schijnhuwelijk naar België is gekomen (zie hierna), werden verschillende brieven teruggevonden (stuk 111 ).
Een schoolvriendin vanuit China schrijft haar:
“Jij bent nog maar pas in het buitenland en je beste vrienden(innen) zijn niet bij jou, je voelt je misschien niet zo goed, heb ik gelijk? Maar ik denk dat het beste is dat je gewoon stap voor
xxxx probeert aan te passen? Na 3 jaar werken, dan kunt je jouw verblijfsvergunning bekomen. Als je daarna niet tevreden bent, ga dan in andere restaurant werken.
(…)”
Brieven van een lief van Y.L. (J.Y.) vanuit China aan haar gericht. Deze J.Y. heeft Y.L. leren kennen in België in het restaurant van de beklaagde W. en de beklaagde P. en heeft er gewerkt tussen 1999 en 2001. In 2001 is hij terug naar China gegaan. Hij is op 22 februari 2000 gehuwd met Z.X. en het blijkt om een schijnhuwelijk te gaan:
“Jij hebt gesproken over mijn schijnhuwelijk met X., het is onmogelijk omdat xxxxxx altijd schijn blijft. Papier kan toch geen vuur pakken. Iedereen weet dat. Xx, J.Y., xxx enkel van jou, Y.L., voor altijd…”
“Ik hoop dat je jou verblijfsvergunning goed kan behouden. Pas op voor anderen, vergeet het niet!”
“F., ik denk steeds aan jou, misschien kan ik toch niet naar het buitenland gaan. Maar ik ga de baas toch niet meer vragen, of hij voor mij gaat regelen of niet, voor mij is Europa geen paradijs meer, en ook niet de plaats waar men zomaar goud kan oprapen…”
2.2.3.
Volgende personen worden in de dagvaarding als slachtoffers van mensenhandel vermeld: G.J.F.:
G.J.F. werd op 5 maart 2003 bij de huiszoeking aangetroffen boven het restaurant van de beklaagde W. en de beklaagde P. op de (…) te (…).
Uit haar verklaring blijkt dat zij van maart 2001 tot aan de dag van de controle ononderbroken als kinderoppas gewerkt heeft voor de beklaagde W. en de beklaagde P. en huishoudelijke taken heeft verricht. Zij diende ook wekelijks de woning in de (…) te (…) te poetsen en een huishoudlijst in te vullen.
Volgens haar verklaring (stuk 63) genoot zij gratis kost en inwoon en zou zij maandelijks ongeveer 720 euro loon ontvangen.
Zij had geen geldige verblijfsdocumenten en geen arbeidsvergunning. Zij werd niet ingeschreven in het personeelsregister en er werd geen arbeidsovereenkomst opgemaakt.
W.Y.M.:
W.Y.M. werd aangetroffen boven het restaurant op de (…) te (…) samen met G.J.F. Volgens
W.Y.M. was zij er op bezoek bij haar vriendin G.J.F. Zij heeft ontkend ooit voor de beklaagde
W. en de beklaagde P. gewerkt te hebben en/of door hun toedoen naar België te zijn gekomen (stuk 64). Het tegendeel is door het strafonderzoek niet aangetoond.
Voor dit feit onder tenlastelegging A1 worden de beklaagde W. en de beklaagde P. vrijgesproken.
W.L.
Over deze persoon zijn te weinig concrete gegevens in het strafdossier om te kunnen oordelen of er al dan niet sprake was van misbruik.
Voor dit feit onder tenlastelegging A1 worden de beklaagde W. en de beklaagde P. vrijgesproken.
R.L. en zijn echtgenote X.H.:
Zij hebben beiden enkele jaren illegaal voor de beklaagde W. en de beklaagde P. gewerkt, hoewel zij geen geldige verblijfsdocumenten hadden. Hierbij werd gebruik gemaakt van een valse naam en valse documenten (onder de naam Z.L. en Z.W.).
R.L. verklaarde (stuk 124):
“(…) Ik mocht beginnen werken in de keuken van het restaurant van mevrouw te (…). Dit werk bestond eruit, groenten te snijden, afwassen en zomeer, dus keukenhulp. Ik had op dat ogenblik geen geldige verblijfsdocumenten. Mevrouw X. heeft ook niet achter mijn documenten gevraagd. Volgens mij was ze wel op de hoogte van het feit dat ik geen documenten had. Dit omdat ze me slechts 20.000 BF de maand wilde uitbetalen, hetgeen niet veel is voor dit werk. Hiermee bedoel ik dat iemand met verblijfsdocumenten meer verdient.
Betreffende het uurrooster werd er geen afspraak gemaakt. Ik diende te werken als er werk was. Hoeveel uren ik per week werkte, kan ik u niet meer zeggen. Dus ik bedoel dat er geen vast uurrooster was.
Nadat ik een week had gewerkt bij mevrouw hoorde ik zeggen, dat er mogelijks een controle ging gebeuren in het restaurant.
Mevrouw X. heeft me dan aangesproken en me gezegd dat ze nog documenten had van twee personen, die terug naar China waren vertrokken. Ze stelde me voor dat ik gebruik zou maken van die documenten. Zodoende kon ze me inschrijven voor tewerkstelling in haar restaurant en was ik ook geholpen met die documenten voor mijn verblijf.
(…)
Ik kreeg dit identiteitsdocument niet in mijn bezit. Mevrouw X. hield dit in haar bezit en zei me, dat indien er controle was zij de rest wel zou regelen. Ik diende te weten dat ik Z.W. heette.”
X.H. verklaarde (stuk 125):
“(…) Van de maand oktober 1993 tot in het jaar 1996 heb ik ononderbroken als kinderoppas gewerkt in het gezin van P. en W.. Er werd geen arbeidsovereenkomst noch een werkrooster tussen ons opgesteld. Ik verdiende er 15.000 frank de maand en ik werkte er alle dagen, dag en nacht, en had er geen wekelijkse rustdag.
(…)
Na een controle door een voor mij onbekende officiële controledienst kreeg X. xxxxxx dat we als illegalen zouden opgepakt worden. Mijn man en ik moesten aan haar een pasfoto van ons overhandigen. Ze heeft ons niet gezegd waarom we een pasfoto dienden af te geven en we hebben er ook niet achter gevraagd. Ik herinner me thans dat X. ons toen vertelde dat de pasfoto moest dienen om een arbeidsvergunning en een verblijfsvergunning aan te vragen (…)”
Z.X.:
Z.X. is met een visum voor studies ons land binnengekomen op 2 mei 1999 en werd ingeschreven in de hogeschool (…) op 24 januari 2001.
Over deze persoon zijn voor het overige te weinig concrete gegevens in het strafdossier om te kunnen oordelen of er al dan niet sprake was van misbruik.
Voor dit feit onder tenlastelegging A1 worden de beklaagde W. en de beklaagde P. vrijgesproken.
W.X.:
W.X. werd op 5 maart 2003 aangetroffen bij de huiszoeking in de (…) te (…).
Hij was vanaf mei 2002 werkzaam als kok in het restaurant van de beklaagde W. en de beklaagde P..
Er werd voor hem geen arbeidsovereenkomst opgesteld.
Volgens zijn eigen verklaring (stuk 51) presteerde hij normale arbeidsuren en verdiende hij maandelijks ongeveer 1.200 euro dat hem cash werd uitbetaald.
G.J.F. daarentegen verklaarde dat hij een contract had moeten ondertekenen waarin geschreven stond dat hij gedurende 5 jaren voor een klein loon bij de beklaagde W. moest werken (stuk 62)
H.Z.:
H.Z. werkte sinds april 2001 in het restaurant in (…). Hij was in het bezit van een arbeidskaart.
Een bewijs van arbeidsovereenkomst ligt niet voor. Hij verklaarde (stuk 116):
“(…) Volgens mijn zus haar zeggen, zou mevrouw X. voor mij alles regelen voor wat betrof de arbeidskaart en verblijfsdocumenten. Ik heb hiermee ingestemd.
Toen ik hier in België ben toegekomen, diende ik wel een schriftelijk contract te ondertekenen aan mevrouw X. in ruil voor haar tussenkomst. Ik diende vijf jaar voor mevrouw X. te werken. Als ik me nog goed kan herinneren werd erin bepaald welke uren ik diende te werken. Namelijk vijf dagen de week en dit vanaf 11.30 tot 14.00 uur en van 17.30 tot 22.30 uur. Ik zou hiervoor een brutoloon ontvangen van ongeveer 1.000 euro de maand. Tevens kreeg ik gratis kost en inwoon.”
L.X.:
L.X. werd op 5 maart 2003 aangetroffen bij de huiszoeking op de (…) te (…).
Ook over L.X. verklaarde G.J.F. dat hij een contract had moeten ondertekenen van de beklaagde W. waarin hij zich ertoe verbond gedurende 5 jaren voor een klein loon te werken (stuk 62).
Een arbeidsovereenkomst werd niet opgesteld.
Y.L. en X.C
Y.L. en X.C. zijn gehuwd geweest met respectievelijk V.G. en D.B.T., beiden werknemers in het restaurant van de beklaagde W. en beklaagde P.. Hun huwelijk heeft maar enkele maanden geduurd.
De beklaagde S. heeft toegegeven dat hij op uitdrukkelijk verzoek van de beklaagde W. deze twee Belgen naar China heeft meegenomen om te huwen met een Chinese vrouw. Hij zou aanvankelijk niet geweten hebben dat het om een "schijnhuwelijk" ging.
Uit de verklaringen van V.G. (stuk 69) en D.B.T. (58) blijkt evenwel dat de beklaagde S. niet zo onwetend was. Hij had een actieve rol als tussenpersoon en handelde in opdracht van de beklaagde W. en de beklaagde P..
Wel staat het voor hem niet vast dat hij van deze activiteit een gewoonte heeft gemaakt.
Dat de beklaagde W. en de beklaagde P. deze huwelijken "geregeld" hebben blijkt uit de hierboven vertaalde stukken m.b.t. Y.L. en o.a. uit de stukken 76 (DI.27) van het strafdossier.
Ook kan verwezen worden naar de belastende verklaring van G.J.F. (stuk 66) en Z.X. (stuk 151) omtrent deze huwelijken (stuk 66).
Y. L. en X.C. werden eveneens tewerkgesteld in het restaurant van de beklaagde W. en de beklaagde P..
Z.X.:
Z.X. werd opgepakt in (…), in het restaurant uitgebaat door de stiefbroer van de beklaagde P..
Z.X. had voordien in verschillende restaurants van de beklaagden ((…), (…)) gewerkt. Hij verbleef in de (…) te (…) waar documenten van hem werden teruggevonden.
Hij verbleef illegaal in ons land. Hij kreeg van de beklaagde W. een vals document op naam van Z.W., het betrof hetzelfde document dat eerst voor R.L. was gebruikt.
Z.X. verklaarde (stuk 89):
“(…) Tijdens mijn verblijf bij P. heb ik één maand gewerkt in zijn restaurant te (…). Ik werkte daar zes (6) op zeven (7) dagen en dit twaalf uren per dag. Ik diende de vaat te doen en op te ruimen in de keuken.
U vraagt mij welk document ik in mijn bezit had? Ik kreeg van mevrouw X. een grijze kaart met de naam Z.W.. Ik diende die naam ook in te oefenen van mevrouw X. en dit als er problemen waren. In ruil voor mijn verblijf bij mevrouw X. diende ik wel voor haar vijf (5) tot zes (6) jaar te werken. Ze zei me ook dat ik nooit iets mocht vertellen.
(…)
U vraagt mij waar ik die documenten van Z.W. heb gelaten. Ik heb deze op vraag van P.’s vader moeten afgeven. Die zei me dat de documenten door hem gingen vernietigd worden. Tijdens mijn verblijf hier te (…) in het opvangcentrum, ontving ik een brief van mevrouw W.. In die enveloppe zat een bedrag van 50 euro en een briefje waarop het volgende telefoonnummer vermeld stond: (…). Ik heb dit telefoonnummer dan gevormd en kreeg mevrouw X. aan de lijn. Ze zei me dat het geld van haar afkomstig was en dat ik zeker niets mocht zeggen. (…)”
Verder verklaarde hij (stuk 151):
“(…) Ik ben dan van mijn werkgever moeten gaan werken in hun (…) restaurant te (…) omdat er een personeelslid zijn ontslag had gegeven. (…)
Ik werkte te (…) ook zes dagen en een halve dag per week. Dagelijks werkte ik van 11.00 tot
15.00 uur en van 17.00 uur tot 23.00 uur. Er werd eveneens geen arbeidsovereenkomst noch een uurrooster opgesteld.
(…)
Nadat jullie op 05.03.2003 een huiszoeking deden in het restaurant te (…), werd ik ’s anderendaags door de vader van P. op mijn gsm opgebeld. Hij stelde me voor om in het Chinees restaurant van zijn stiefzoon in (…) te komen werken. (…)
Door uw collega’s werd er in dit restaurant een controle uitgevoerd en werd ik er als illegaal aangetroffen. Door hen werd ik naar het centrum voor illegalen naar (…) overgebracht. In het restaurant kreeg ik gratis kost en inwoon. Er werd ook geen arbeidsovereenkomst noch uurrooster tussen ons beiden opgesteld. Ik werkte er zes dagen de week van 11.00 uur tot
15.00 uur en van 17.00 uur tot 24.00 uur. Ik zou er een maandloon krijgen tussen 300 en 400 euro. Gezien ik door uw collega’s werd opgepakt heb ik voor de dagen die ik er werkte geen loon ontvangen.”
D.A. en S.C.:
Voor deze personen zijn er enkel aanwijzingen van misbruik, maar te weinig concrete elementen om te oordelen.
Voor deze feiten onder tenlastelegging A4 worden de beklaagde W. en de beklaagde S. vrijgesproken.
2.2.4
Dat verschillende Chinese onderdanen bereid waren om naar het Westen te komen en hun materiële omstandigheden in bepaalde gevallen hier zelfs beter waren dan in China, neemt niet weg dat door de beklaagde W. en de beklaagde P. misbruik gemaakt werd van hun precaire administratieve toestand.
Zij wisten dat deze Chinese werknemers illegaal in ons land verbleven.
Zij hebben hun toestand misbruikt door geen arbeidsovereenkomst op te maken, door hen minder te betalen dan het normale loon en door hen te laten werken zonder sociale bescherming of zekerheid voor de toekomst.
Door het feit van hen tewerk te stellen hebben zij bijgedragen om hun verblijf in België mogelijk te maken.
Uit de verklaringen van de slachtoffers blijkt ook dat zij in ruil voor het "regelen" van hun verblijf in België, verplicht werden een aantal jaren voor de beklaagde W. en de beklaagde P. te werken.
Zij waren volledig afhankelijk van de goede wil van de beklaagden: zij hadden geen arbeidsovereenkomst of sociale bescherming, zij worden door hen gehuisvest en gevoed, kortom zij kwamen terecht in een situatie waarin zij geen andere keuze hadden dan illegaal in de restaurants te blijven werken om in hun levensonderhoud te voorzien.
Het verder duren van deze toestand en het feit dat zij aanvankelijk geen klacht hebben neergelegd is te wijten aan hun kwetsbare positie en het feit dat zij weinig of geen verweermogelijkheden hadden. Zij spraken de taal niet van ons land en hadden (via hun familie) geïnvesteerd in hun reis naar ons land.
Ook de wijze waarop de beklaagde W. en de beklaagde P. de Chinezen lieten overkomen getuigt niet van goede trouw, maar was voornamelijk gericht op eigen geldgewin.
In de gevallen van de tewerkstelling van R.L., X.H. en Z.X. werd gebruik gemaakt van valse verblijfsdocumenten.
Uit al deze elementen samengenomen leidt de rechtbank of dat er wel degelijk sprake is geweest van misbruik van een onwettige en precaire toestand van een vreemdeling door de beklaagde W. en de beklaagde P..
Zij hebben economisch misbruik gemaakt van deze personen door hen jaren in een onzekere situatie voor zich te laten werken.
De beklaagde S. heeft noodzakelijke hulp en bijstand geleverd bij de totstandkoming van het schijnhuwelijk tussen de hierboven genoemde Y.L. en X.C. en V.G. en D.B.T.. Nu geen andere feiten wat hem betreft bewezen zijn, wordt de verzwarende omstandigheid dat hij van deze activiteit een gewoonte heeft gemaakt niet weerhouden.
2.3 Besluit:
Tenlastelegging A (mensenhandel) is bewezen, met uitzondering van de feiten die betrekking hebben op de slachtoffers W.Y.M., W.L. en Z.X., D.A. en S.C..
De verzwarende omstandigheid dat van deze activiteiten een gewoonte werd gemaakt is niet bewezen voor de beklaagde S..
3. TENLASTELEGGING B
Onder deze tenlastelegging worden de beklaagde W. en de beklaagde P. vervolgd voor valsheid in geschriften en het gebruik van valse stukken.
(…)
De feiten onder tenlastelegging B zijn voldoende bewezen door de gegevens en vaststellingen van het strafdossier.
4. TENLASTELEGGING C
De beklaagde L. en de beklaagde X. moeten zich verantwoorden voor het gebruik maken van valse stukken.
Uit het strafdossier blijkt dat zij een vals Chinees rijbewijs in België hebben omgeruild tegen een Belgisch rijbewijs (zie vaststellingen stuk 170 en OF 5 en 7).
De tenlastelegging is bewezen.
5. TENLASTELEGGING D
Onder deze tenlastelegging wordt de beklaagde G. vervolgd voor het illegaal verblijf in ons land. Zij had geen geldige verblijfsdocumenten niettegenstaande zij hier enkele jaren heeft verbleven en gewerkt.
Deze tenlastelegging is bewezen.
6. TENLASTELEGGING E
De beklaagde W. en de BVBA M.D. moeten zich verantwoorden voor inbreuken op het sociaal strafrecht gepleegd m.b.t. G.Y..
De beklaagde W. is zaakvoerster van de BVBA M.D.. De beklaagden betwisten deze tenlastelegging.
De beklaagde X. voert aan dat zij verkeerdelijk werd gedagvaard als aangestelde van de vennootschap terwijl het een privé-tewerkstelling betrof. Zij vraagt de vrijspraak.
G.Y. heeft als kindermeisje in het privé-huishouden gewerkt van de beklaagde W. en de beklaagde P..
Volgens de BVBA M.D. heeft G.Y. nooit prestaties voor haar geleverd. Het tegendeel is onvoldoende aangetoond.
Dat G.Y. wekelijks in het onroerend goed aan de (…) ging poetsen, neemt niet weg dat dit onroerend goed volgens de BVBA M.D. eigendom is van de NV (...) (ondernemingsnummer (…)) en niet van de BVBA M.D. (ondernemingsnummer (…)). Zij brengt hieromtrent stukken bij.
Tenlastelegging E is voor de BVBA M.D. niet bewezen.
Nu de beklaagde W. (enkel) in de hoedanigheid van "aangestelde of lasthebber" van de BVBA M.D. wordt vervolgd, wordt zij om dezelfde reden vrijgesproken.
7. TENLASTELEGGING F
Tenlastelegging F betreft verschillende sociaalrechtelijke inbreuken gepleegd door de beklaagde W. en de BVBA W.D..
De beklaagde W. is oprichtster en (mede)zaakvoerster van de BVBA W.D..
Deze tenlastelegging wordt niet betwist door de beklaagden en is bewezen door de gegevens van het strafdossier.
In het bijzonder kan verwezen worden naar de processen-verbaal opgesteld door de sociale inspectie naar aanleiding van de controles die werden uitgevoerd.
De inbreuken werden door de beklaagden wetens en willens gepleegd en houden een verband met het maatschappelijk doel van de BVBA W.D..
Zowel de beklaagde W. als de BVBA W.D. zijn strafrechtelijk verantwoordelijk.
8. DE STRAFMAAT
8.1 Algemeen
Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de aard en de xxxxx xxx xx xxxxxx, met de persoonlijkheid van de beklaagden en hun strafverleden.
De rechtbank legt voor het geheel van de feiten waaraan de beklaagden schuldig worden bevonden één straf op, namelijk de straf die op het zwaarste misdrijf is gesteld (in toepassing van artikel 65 van het strafwetboek).
8.2. De beklaagde W.C.Y.
Aan mensenhandel en de tewerkstelling van vreemdelingen zonder arbeidsvergunning wordt door de wetgever zwaar getild gelet op de misbruiken die daarmee gepaard gaan.
De beklaagde W. is uit op groot geldgewin en heeft nagelaten essentiële en elementaire sociaalrechtelijke verplichtingen te vervullen.
Het openbaar ministerie heeft voor de beklaagde W. een effectieve gevangenisstraf gevorderd van 4 jaar en een geldboete.
De beklaagde X. liep reeds verschillende veroordelingen op (in 1994 en 2000) voor het tewerkstellen van vreemde werknemers.
Deze veroordelingen hebben haar niet weerhouden zich andermaal met dergelijke feiten in te laten.
Om de beklaagde het ontoelaatbare van haar handelen te doen inzien, wordt zij veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaar en geldboete van 5.000 euro, te verhogen met de wettelijke opdeciemen.
Volgens de beklaagde heeft zij zich ondertussen in regel gesteld. Nieuwe feiten zijn niet gekend.
Gelet op het tijdsverloop sinds de feiten (de laatste feiten dateren van 2004), kan uitstel worden verleend voor een deel van de gevangenisstraf. De beklaagde komt nog in aanmerking voor uitstel van straf.
De beklaagde wordt ook verplicht ontzet uit de rechten van artikel 31 van het strafwetboek gedurende een periode van 5 jaar (artikel 77bis §4 van de Vreemdelingenwet).
8.3 De beklaagde P.P.-F.
De overwegingen die gemaakt zijn voor de beklaagde X. xxxxxx grotendeels ook voor de beklaagde P..
De beklaagde P. liep evenwel nog geen eerdere veroordelingen op voor soortgelijke feiten.
Het openbaar ministerie heeft voor de beklaagde P. een gevangenisstraf gevorderd van 3 jaren.
De rechtbank veroordeelt de beklaagde P. voor zijn aandeel bij de bewezen verklaarde feiten tot een gevangenisstraf van 30 maanden en een geldboete van 4.000 euro, te verhogen met de wettelijke opdeciemen.
Voor de gevangenisstraf wordt gedeeltelijk uitstel verleend, waarvoor de beklaagde nog in aanmerking komt.
De beklaagde wordt ook verplicht ontzet uit de rechten van artikel 31 van bet strafwetboek gedurende een periode van 5 jaar (artikel 77bis §4 van de Vreemdelingenwet).
8.4. De beklaagde S.C.
De beklaagde S. is zelf als zogenaamd student naar België gekomen.
Het openbaar ministerie heeft voor de beklaagde S. een gevangenisstraf gevorderd van 2 en half jaar, evenals een boete.
De beklaagde S. wordt enkel schuldig bevonden aan het mededaderschap van de mensenhandel van Y.L. en X.C., zonder dat van deze activiteit een gewoonte werd gemaakt.
Om te vermijden dat hij zich in de toekomst nog schuldig zal maken aan dergelijk gedrag, wordt hij veroordeeld tot de minimum gevangenisstraf en geldboete die op het misdrijf is voorzien, namelijk een gevangenisstraf van 1 jaar en een geldboete van 500 euro, te verhogen met de wettelijke opdeciemen (zie artikel 77bis §1 van de Vreemdelingenwet).
Voor de gevangenisstraf wordt gedeeltelijk uitstel verleend. De beklaagde verblijft ruim tien jaar in ons land en heeft voor het overige nog een blanco strafregister.
8.5. De beklaagde L.X. en de beklaagde X.C.
De beklaagde L. en de beklaagde X. laten verstek gaan. Zij beschikken over een blanco strafregister.
Voor het valsheidmisdrijf (tenlastelegging C) worden zij elk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden en een geldboete van 50 euro, te verhogen met de wettelijke opdeciemen.
8.6. De beklaagde G.Y.
De beklaagde G. laat eveneens verstek gaan. Zij beschikt over een blanco strafregister.
Voor het illegaal verblijf in ons land wordt zij veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden.
8.7. BVBA W.D.
De rechtbank gaat niet in op bet verzoek tot opschorting van de BVBA W.D..
Deze gunstmaatregel is geen gepaste reactie voor de aard van de gepleegde inbreuken.
Door do sociale voorschriften niet na te leven, houdt de BVBA W.D. niet alleen misbruiken in stand, maar doet zij ook aan oneerlijke concurrentie.
De zwaarste inbreuk waaraan de BVBA W.D. schuldig wordt bevonden, is tenlastelegging F2 (inbreuk op artikel 4, strafbaar gesteld door artikel 12,2° van de wet van 30 april 1999).
Om de beklaagde het ontoelaatbare van haar handelen te doen inzien, wordt zij veroordeeld tot een geldboete van 3.000 euro, te vermenigvuldigen met bet aantal werknemers (3) of 9.000 euro. Deze boete is nog te verhogen met de opdeciemen zoals hierna bepaald.
8.8. De bijzondere bijdrage en vergoeding
De veroordeelde beklaagden zijn elk een bijdrage verschuldigd aan bet bijzonder Fonds tot hulp aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden. De rechtbank is verplicht om bij iedere veroordeling tot een criminele of correctionele hoofdstraf deze bijdrage op te leggen en deze moet dienen om het bijzonder Fonds te spijzen.
Naast de veroordeling tot de kosten van het onderzoek, wordt aan elk van de beklaagden een verplichte vaste vergoeding opgelegd voor de kostprijs van het verloop van de strafprocedure. Actueel bedraagt de vergoeding 28.84 euro.
9. DE BIJZONDERE VERBEURDVERKLARING EN DE IN BESLAG GENOMEN EFFECTEN EN GELDEN
9.1.
Het openbaar ministerie heeft schriftelijk de verbeurdverklaring gevorderd van 62.174,57 euro aan vermogensvoordelen ten laste van de beklaagde W., de beklaagde P., de BVBA
W.D. en de BVBA M.D. (op grond van artikel 42,3° en 43bis van het strafwetboek).
De BVBA M.D. wordt vrijgesproken voor tenlastelegging E, reden waarom geen verbeurdverklaring ten laste van de BVBA M.D. kan uitgesproken worden.
De beklaagden hebben opgeworpen dat 1° een solidaire veroordeling niet mogelijk is nu zij niet voor dezelfde misdrijven worden vervolgd, 2° de gevorderde bedragen niet duidelijk zijn en 3° bepaalde vermogensvoordelen in rekening worden gebracht die gerealiseerd werden door andere vennootschappen (o.a. de besparingen voor (…) en (…)).
Op de zitting van 4 december 2007 heeft het openbaar ministerie verduidelijkt dat zij thans enkel de verbeurdverklaring vordert van de vermogensvoordelen die gerealiseerd werden in het restaurant (…) te (…) voor een bedrag van 18.574,02 euro.
Het gaat om besparingen - en dus vermogensvoordelen - die gerealiseerd werden door de illegale tewerkstelling van Chinese werknemers.
De besparingen van de Chinese werknemers in het restaurant (…) - zoals vermeld in de schriftelijke vordering hebben geen betrekking op de BVBA W.D.. De vordering tot verbeurdverklaring wordt om die reden afgewezen ten taste van de BVBA W.D..
De beklaagde W. en de beklaagde P. worden niet vervolgd voor de mensenhandel van Z.S. en
S.C. of voor het illegaal tewerkstellen van deze personen, zodat de besparingen die gerealiseerd werden door het tewerkstellen van deze personen niet in rekening kunnen worden gebracht.
Dit is ook het geval voor de besparingen van W.Y.M.: voor de mensenhandel van deze persoon worden de beklaagde W. en de beklaagde P. buiten vervolging gesteld.
Zoals hoger aangegeven order tenlastelegging E, is niet aangetoond dat G.J.F. in het restaurant (…) werd tewerkgesteld. Ook deze besparing kan niet als vermogensvoordeel van het restaurant (…) in rekening worden gebracht.
Blijft enkel het vermogensvoordeel gerealiseerd door de illegale tewerkstelling van Z.X.. Dit vermogensvoordeel kan gekoppeld worden aan het misdrijf van de mensenhandel.
Z.X. werd zonder arbeidsovereenkomst illegaal tewerkgesteld o.a. in het restaurant (…) in (…), waardoor de beklaagde W. en de beklaagde P. een vermogensvoordeel genoten.
Een bedrag van 390 euro, zoals door bet openbaar ministerie gevorderd, is zeker niet overdreven.
Beide beklaagden baten het restaurant (…) uit en de rechtbank neemt aan dat zij hierdoor elk een vermogensvoordeel gerealiseerd hebben dat forfaitair geraamd wordt op minstens 195 euro. Voor elk van beiden wordt dit vermogensvoordeel verbeurd verklaard.
9.2.
In dit dossier werden verschillende waardepapieren op naam van de beklaagde W. in beslag genomen (…), evenals l15.500 euro aan baar geld (231 biljetten van 500 euro - (…)) dat in een bankkluis werd aangetroffen.
Er is niet aangetoond dat het gaat om zaken die rechtstreeks uit de bovengenoemde misdrijven voortkomen (in die zin van artikel 42,2° van het strafwetboek).
Mogelijks gaat het om vermogensvoordelen die uit de mensenhandel en/of de inbreuken op de sociale wetgeving zijn verkregen, of om waarden die in de plaats ervan zijn gesteld.
Er werd evenwel geen schriftelijke vordering tot verbeurdverklaring van deze vermogensvoordelen geformuleerd door het openbaar ministerie (zoals vereist in artikel 43bis strafwetboek).
Bijgevolg kan de rechtbank niet ambtshalve de verbeurdverklaring van deze in beslag genomen goederen bevelen.
OP BURGERLIJK GEBIED 10.
De vzw PAG-ASA heeft zich tijdig burgerlijke partij gesteld tegen de beklaagde W. en de beklaagde P..
De vzw PAG-ASA is een erkend en gespecialiseerd onthaalcentrum voor slachtoffers van mensenhandel en is gerechtigd om, in eigen naam, herstel te krijgen voor het nadeel dat berokkend werd aan de doelstellingen die zij nastreeft (zie art. 11 §§4 en 5 van de wet van 13 april 1995).
Haar vordering is ontvankelijk.
De vzw PAG-ASA vordert een gemengd moreel-materieel vermengde schadevergoeding van
2.000 euro, meer vergoedende intresten vanaf 1 september 2002.
Volgends de vzw heeft zij schade geleden door de hoge kosten van opvang en begeleiding van het slachtoffer Z.X..
Concrete stukken worden niet neergelegd om het gevorderde bedrag te staven. Anderzijds ontvangt de vzw PAG-ASA ook overheidssubsidies om haar opdracht te vervullen.
Bij gebrek aan meer concreet bewijs van geleden schade, wordt aan de vzw PAG-ASA enkel een symbolische schadevergoeding van 1 euro toegekend voor de aanslag op haar maatschappelijk doel.
Het is niet duidelijk vanaf wanneer de vzw PAG-ASA het slachtoffer Z.X. in haar centrum heeft opgenomen. Om die reden wordt enkel gerechtelijke intrest toegekend vanaf de datum van dit vonnis.
De vzw PAG-ASA vordert eveneens een rechtsplegingsvergoeding (bedoeld in artikel 1022 van het gerechtelijk wetboek).
Op de zitting van 4 december 2007 heeft zij (mondeling) verduidelijkt dat zij het basisbedrag vraagt.
De rechtsplegingsvergoeding is een forfaitaire tegemoetkoming in de kosten en erelonen van de advocaat van de in het gelijk gestelde partij. De rechtsplegingsvergoeding is voortaan ook van toepassing in strafprocedures (ingevoegd bij de wet van 21 april 2007, verschenen in het Belgisch Staatsblad op 31 mei 2007 en in werking getreden op 1 januari 2008).
Rekening houdend met een vordering die gesteld is ter waarde van 2.000 euro, wordt het basisbedrag vastgesteld op 400 euro (zie artikel 2 van het koninklijk besluit van 26 oktober 2007).
De beklaagden worden hoofdelijk veroordeeld tot bet betalen van dit bedrag aan de burgerlijke partij.
11. TOEGEPASTE WETTELIJKE BEPALINGEN
(…)
UITSPRAAK
1. OVER DE STRAFVORDERING
De rechtbank stelt vast dat dagvaarding een materiële vergissing bevat voor tenlastelegging A: er wordt verwezen naar §3 van artikel 77bis (dat handelt over de deelname aan een vereniging), terwijl in de tenlastelegging enkel de omstandigheid van de gewoonte wordt weerhouden strafbaar gesteld door artikel 77bis §2.
De rechtbank zet deze vergissing recht, in die zin dat de verwijzing naar §3 moet gelezen worden als een verwijzing naar §2 van artikel 77bis van de wet van 15 december 1980.
De rechtbank verklaart de tenlasteleggingen bewezen, met uitzondering van:
- de feiten van mensenhandel die betrekking hebben op de slachtoffers W.Y.M., W.L. en Z.X. (tenlastelegging A1) en spreekt de beklaagde W.C.Y. en de beklaagde P.P.-F. hiervoor vrij
- de feiten van mensenhandel die betrekking hebben op de slachtoffers D.A. en S.C. (tenlastelegging A4) en spreekt de beklaagde W.C.Y. en de beklaagde S.C. hiervoor vrij
- de verzwarende omstandigheid dat de beklaagde S.C. bij het feit vermeld onder tenlastelegging A2 van deze activiteit een gewoonte heeft gemaakt
- de feiten van tenlastelegging E en spreekt de beklaagde W.C.Y. en de BVBA M.D. hiervoor
vrij.
De rechtbank:
Veroordeelt de beklaagde W.C.Y. tot:
- een gevangenisstraf van 3 jaar, met uitstel voor 2/3° gedurende een periode van 5 jaar;
- een geldboete van 5.000 euro met 45 opdeciemen gebracht op 27.500 euro of een vervangende gevangenisstraf van 3 maanden;
- een ontzetting uit de rechten omschreven in het l°, 3°, 4° en 5° van artikel 31 van het strafwetboek gedurende een periode van 5 jaar;
- 6/21° van de kosten, in totaal begroot op 1065,17 euro;
- betaling van een bijdrage van vijfentwintig euro, dit bedrag van vijfentwintig euro met 45 opdeciemen gebracht op honderd zevenendertig euro en vijftig cent.
- een vergoeding van 28,84 euro.
Verklaart verbeurd een bedrag van 195 euro aan vermogensvoordelen lastens de beklaagde W.C.Y..
Veroordeelt de beklaagde P.P.-F. tot:
- een gevangenisstraf van 30 maanden, met uitstel voor 2/3° gedurende een periode van 5 jaar;
- een geldboete van 4.000 euro met 45 opdeciemen gebracht op 22.000 euro of een vervangende gevangenisstraf van 3 maanden;
- een ontzetting uit de rechten omschreven in het 1°, 3°, 4° en 5° van artikel 31 van het strafwetboek gedurende een periode van 5 jaar;
- 6/21° van de kosten, in totaal begroot op 1065,17 euro:
- betaling van een bijdrage van vijfentwintig euro, dit bedrag van vijfentwintig euro met 45 opdeciemen gebracht op honderd zevenendertig euro en vijftig cent.
- een vergoeding van 28,84 euro.
Verklaart verbeurd een bedrag van 195 euro aan vermogensvoordelen lastens de beklaagde P.P.-F..
Veroordeelt de beklaagde S.C. tot:
- een gevangenisstraf van 1 jaar, met uitstel voor 2/3° gedurende een periode van 3 jaar;
- een geldboete van 500 euro met 40 opdeciemen gebracht op 2.500 euro of een vervangende gevangenisstraf van 2 maanden;
- 2/21° van de kosten, in totaal begroot op 1065,17 euro;
- betaling van een bijdrage van vijfentwintig euro, dit bedrag van vijfentwintig euro met 45 opdeciemen gebracht op honderd zevenendertig euro en vijftig cent.
- een vergoeding van 28,84 euro. Veroordeelt de beklaagde L.X. tot:
- een gevangenisstraf van 6 maanden;
- een geldboete van 50 euro met 40 opdeciemen gebracht op 250 euro of een vervangende gevangenisstraf van 15 dagen;
- 1/21° van de kosten, in totaal begroot op 1065,17 euro;
- betaling van een bijdrage van vijfentwintig euro, dit bedrag van vijfentwintig euro met 45 opdeciemen gebracht op honderd zevenendertig euro en vijftig cent.
- een vergoeding van 28,84 euro. Veroordeelt de beklaagde X.C. tot:
- een gevangenisstraf van 6 maanden;
- een geldboete van 50 euro met 40 opdeciemen gebracht op 250 euro of een vervangende gevangenisstraf van 15 dagen;
- 1/21° van de kosten, in totaal begroot op 1065,17 euro;
- betaling van een bijdrage van vijfentwintig euro, dit bedrag van vijfentwintig euro met 45 opdeciemen gebracht op honderd zevenendertig euro en vijftig cent.
- een vergoeding van 28,84 euro. Veroordeelt de beklaagde G.Y. tot:
- een gevangenisstraf van 3 maanden;
- 1/21° van de kosten, in totaal begroot op 1065.17 euro;
- betaling van een bijdrage van vijfentwintig euro, dit bedrag van vijfentwintig euro met 45 opdeciemen gebracht op honderd zevenendertig euro en vijftig cent.
- een vergoeding van 28,84 euro. Veroordeelt de BVBA W.D. tot:
- een geldboete van 9.000 euro met 15 opdeciemen gebracht op 22.500 euro;
- 2/21° van de kosten begroot op 1065,17 euro;
- betaling van een bijdrage van vijfentwintig euro, dit bedrag van vijfentwintig euro met 45 opdeciemen gebracht op honderd zevenendertig euro en vijftig cent.
- een vergoeding van 28,84 euro.
Legt 2/21° van de kosten, in totaal begroot op 1065,17 euro, ten laste van de Belgische staat.
Verklaart verbeurd de stukken in beslag genomen en neergelegd op de correctionele griffie van deze rechtbank op grond van artikel 42,1° en 2° van het strafwethoek:
- het vals Chinees rijbewijs op naam van X.C. (OS 2004/0870)
- het vals Chinees rijbewijs op naam van X.Che. (OS 2004/0871)
- het vals Chinees rijbewijs op naam van L.X. (OS 2004/0866)
2. OVER DE BURGERLIJKE VORDERING
De rechtbank verklaart de vordering van de vzw PAG-ASA tegen de beklaagde W.C.Y. en de beklaagde P.P.-F. ontvankelijk, maar slechts gegrond als volgt:
De rechtbank veroordeelt de beklaagde W.C.Y. en de beklaagde P.P.-F. hoofdelijk tot het betalen aan de vzw PAG-ASA:
- van een symbolische schadevergoeding van 1 euro, te vermeerderen met de gerechtelijke intrest vanaf de datum van dit vonnis,
- van een rechtsplegingvergoeding van 400 euro.
De rechtbank houdt ambtshalve de overige burgerlijke belangen aan (overeenkomstig artikel 4 X.X.Xx.).
Gezien en gehoord het Openbaar Ministerie in zijn vordering tot onmiddellijke aanhouding van beklaagde sub1.
Beklaagde sub1 is afwezig.
Zij wordt vertegenwoordigd door mr. E.J., advocaat te (…).
Gehoord mr. E. in de middelen van verdediging over de vordering van het openbaar ministerie tot onmiddellijke aanhouding.
Er zijn echter op dit ogenblik onvoldoende redenen in de zin van artikel 16§5 van de wet van 20 juli 1990 om tot onmiddellijke aanhouding van beklaagde sub1 over te gaan.
Beklaagde sub1 was aanwezig bij de behandeling van de zaak en heeft een vaste woonplaats en familiale en zakelijke belangen in België.
OM DEZE REDENEN DE RECHTBANK
Verklaart de vordering van het Openbaar Ministerie tot onmiddellijk aanhouden van beklaagde sub1 ontvankelijk doch ongegrond.
DIT VONNIS WERD UITGESPROKEN in de openbare terechtzitting van de zeventiende kamer op de hierboven aangeduide datum waar tegenwoordig waren:
(…)