STAPPENPLAN INVAREN
STAPPENPLAN INVAREN
In het zicht van de haven: invaren bestaande pensioenaanspraken en pensioenrechten
Achmea Pensioenservices | 15 mei 2023
Inhoudsopgave
1. Onderdeel van het transitiekader 4
1.1 Transitiekader en transitieperiode 4
1.2 Mijlpalen van de transitieperiode 4
2.1 Wijzigen pensioenregeling 6
2.3 Overgangsregime interne collectieve waardeoverdracht 8
2.5 Aanvullende regels over besluitvorming en vertegenwoordiging 9
2.6 Omrekenmethoden voor het omzetten van het collectieve
3. Mogelijke transitiepaden 17
4. Stappenplan voor invaren 19
4.1 Stap 1: Maak een leidraad voor evenwichtige belangenafweging 19
4.2 Stap 2: Maak een invaarplan 20
4.3 Stap 3: Uitwerken van de praktische implementatie 22
5. Diverse onderdelen op weg naar transitie 27
5.1 Bepalen initiële hoogte en beleid MVEV 27
5.2 Bepalen initiële hoogte en invulling operationele reserve 27
5.3 Overgang naar sekseneutrale tarieven 28
6. Bijzondere onderwerpen rondom invaren 30
6.1 Bijzondere regels rondom opgebouwd partnerpensioen 30
6.2 Bijzondere regels rondom echtscheiding en bijzonder
6.3 Bijzondere regels rondom wezenpensioen 31
VOORWOORD
We stappen met zijn allen over naar een nieuwe wereld
Dat raakt veel van uw en onze denkbeelden, keuzeprocessen en opgedane kennis. De Wet toekomst pensioenen is nog niet gereed. Maar wij kijken nu al naar wat er verandert, hoe het precies werkt en wat de impact ervan is op onze dienstverlening. Ons uitgangspunt is een transparante en eenvoudige uitvoering. Dat doen we voor de solidaire premieregeling en de flexibele premieregeling.
Invaren
In dit document beschrijven we (op hoofdlijnen) de diverse aspecten rondom invaren van bestaande pensioenaanspraken en pensioenrechten. De aspecten die we in dit document beschrijven, sluiten aan bij de uitvoering van een flexibele premieregeling of een solidaire premieregeling die wordt uitgevoerd door een (beroeps)pensioenfonds. Zoals die staan in ons visiedocument “Het nieuwe pensioenstelsel: van wet naar uitvoering”.
Samenwerking is cruciaal
Duidelijk is dat de transitietijd kort is. Alle pensioenfondsen maken immers in een aantal jaar de transitie door. Het is voor iedereen een onbekende route. Goede samenwerking en samen optrekken is heel belangrijk voor pensioenfondsen, sociale partners, beroepsverenigingen en de uitvoeringsorganisatie en vermogensbeheerder achter het pensioenfonds. Daarom zetten wij ons ook in binnen werkgroepen en commissies van de Pensioenfederatie.
Xxxxx Xxxxxx,
Programmamanager Pensioenakkoord
Onderdeel van het transitiekader
1.1 Transitiekader en transitieperiode
Door de Wet toekomst pensioenen wijzigen alle pensioenregelingen. Straks bouwt iedereen pensioen op met een premieregeling met een leeftijdsonafhankelijke premie. Voor veel pensioenfondsen betekent dit een geheel nieuwe inrichting van de pensioenregeling.
Als een werkgever (sociale partners, of een beroepspensioenvereniging)1 de pensioenregeling wijzigt, dan moet de regeling voldoen aan zowel bestaande wet- en regelgeving als aan nieuwe wetgeving. Het transitiekader legt het transitieproces wettelijk vast. Het transitiekader biedt handvatten voor sociale partners en pensioenfondsen om de transitie zorgvuldig en evenwichtig uit te voeren.
Transitie: “de overstap naar een premieregeling met een leeftijdsonafhankelijke premie voor de toekomstige opbouw, inclusief alle afspraken over het al dan niet invaren van bestaande pensioenaanspraken en pensioenrechten, compensatie en een evenwichtige uitkomst.”
Het transitiekader is tijdelijk. Namelijk vanaf de inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen tot uiterlijk 1 januari 2027. Dit is de transitieperiode. Het transitiekader geldt als:
1. op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen een pensioenovereenkomst gold;
2. de pensioenovereenkomst wijzigt om te voldoen aan het nieuwe kader van de Wet toekomst pensioenen;
3. er geen gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht van eerbiedigende werking voor progressieve premies.
1.2 Mijlpalen van de transitieperiode
In de transitieperiode maken sociale partners afspraken over:
a. het wijzigen van de pensioenregeling. Zoals een leeftijdsonafhankelijke premie en het nabestaandenpensioen;
b. het al dan niet invaren van bestaande pensioenaanspraken en pensioenrechten; en
c. een eventuele adequate compensatie.
Voor de wijziging van de pensioenovereenkomst en het uitvoering geven aan de gewijzigde pensioenovereenkomst, gelden de volgende wettelijke mijlpalen:
Mijlpaal 1
Uiterlijk 1 januari 2025:
1. moet er overeenstemming zijn tussen sociale partners over de gewijzigde pensioenregeling;
2. moet het transitieplan klaar zijn; en
3. moeten de gewijzigde pensioenregelingen en het transitieplan voor opdrachtaanvaarding aan het pensioenfonds gestuurd zijn.
In het transitieplan staat of de sociale partners het pensioenfonds vragen om de bestaande pensioenaanspraken en pensioenrechten in te varen of niet. In het transitieplan staan de definitieve afspraken over het wijzigen van de pensioenregeling. Het raadplegen van de achterban of het wettelijk medezeggenschapstraject is dus al achter de rug.
1 Waar we in deze whitepaper “werkgever” schrijven bedoelen we ook sociale partners en beroepsverenigingen. Waar we schrijven over sociale partners bedoelen we ook de werkgever en beroepsverenigingen.
Mijlpaal 2
Uiterlijk op 1 januari 2025 start het proces van opdrachtaanvaarding. Pensioenfondsen denken daarbij na wanneer en hoe zij (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden informeren over:
1. de gevolgen van de wijzigingen van de pensioenregeling; en
2. het besluit van het pensioenfonds over invaren.
Uiterlijk 1 juli 2025 is de opdrachtaanvaarding en de daarmee samenhangende opdrachtbevestiging gereed. Het pensioenfonds dient het implementatieplan, inclusief het communicatieplan, in bij de toezichthouder.
Mijlpaal 3
Uiterlijk 1 januari 2027 is de pensioenadministratie aangepast, zodat het pensioenfonds de gewijzigde pensioenregeling en de transitieafspraken uiterlijk per 1 januari 2027 kan uitvoeren.
Figuur 1: Fases (mijlpalen) tijdens de transitie
Arbeidsvoorwaardelijke afspraken (1 januari
2025)
Onderbrenging bij pensioenuitvoerder (1
juli 2025)
Implementatie (1 januari
2027)
Invaren
Een wijziging van de pensioenregeling heeft alleen gevolgen voor toekomstige pensioenopbouw. Dat staat als hoofdregel in de Pensioenwet2. Je kunt hiervan afwijken. Bij een (interne) collectieve waardeoverdracht3 kunnen de regels van de gewijzigde pensioenregeling namelijk ook gelden voor de pensioenaanspraken en pensioenrechten uit de oude pensioenregeling. Een pensioenfonds kan alleen op verzoek van sociale partners overgaan tot een (interne) collectieve waardeoverdracht.
De Wet toekomst pensioenen gebruikt de term invaren voor het bij elkaar houden van oud pensioen en het nieuw op te bouwen pensioenvermogen. In het nieuwe stelsel is geen sprake meer van aanspraken, maar kennen we alleen nog maar vermogens. Om nieuwe regels ook toe te passen op het verleden en het oude en nieuwe pensioen bij elkaar te houden, worden de pensioenaanspraken bij het invaren omgezet naar vermogens.
Invaren
Invaren is het besluit om de nieuwe pensioenregels ook toe te passen op de in het verleden opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten. Dit zorgt voor het bij elkaar houden van het oude en nieuwe pensioen. Om te kunnen invaren, moeten de bestaande pensioenaanspraken en pensioenrechten omgerekend worden naar persoonlijke pensioenvermogens in het nieuwe pensioenstelsel.
Bij invaren zet het pensioenfonds de waarde van de bestaande pensioenaanspraken en pensioenrechten via een interne collectieve waardeoverdracht om naar persoonlijke pensioenvermogens. Het pensioenfonds brengt de
2 Waar we in deze whitepaper de Pensioenwet aanhalen, bedoelen we ook de Wet verplichte beroepspensioenregeling. Het betreffende artikelnummer kan afwijken.
3 Artikel 83 van de Pensioenwet
persoonlijke pensioenvermogens vervolgens in in de gewijzigde pensioenregeling. Bij invaren is er maar één pensioenfonds betrokken.
Voor een algemeen pensioenfonds lijkt het ook mogelijk om de bestaande pensioenaanspraken en pensioenrechten van een collectiviteitskring om te zetten in persoonlijke pensioenvermogens in een andere collectiviteitskring binnen hetzelfde algemeen pensioenfonds.
Als een werknemer van baan wisselt, is het mogelijk om de pensioenaanspraken individueel over te dragen en in te brengen bij een nieuwe pensioenregeling. Dit gebeurt op verzoek van de deelnemer. Hiervoor gelden standaard rekenregels. De berekeningen zijn sekse afhankelijk. Bij het overdragen van de waarde krijgt een deelnemer geen deel van de buffers mee. Daar staat tegenover dat de deelnemer ook niet hoeft bij te dragen aan de al opgebouwde buffers van de nieuwe pensioenregeling.
Een collectieve waardeoverdracht (intern en extern) onder de huidige Pensioenwet gebeurt op verzoek van sociale partners. Bij de omrekening van de pensioenaanspraken en pensioenrechten worden de grondslagen van het fonds gehanteerd. De collectieve waardeoverdracht mag geen nadelige gevolgen hebben voor de bestaande deelnemers of buffers. Indien het vermogen onvoldoende is, moet de werkgever bijstorten of kunnen aanspraken worden aangepast. De berekeningen zijn altijd sekse afhankelijk. De deelnemer kan als individu bezwaar maken tegen deze waardeoverdracht.
De huidige Pensioenwet biedt ook al de mogelijkheid van een interne collectieve waardeoverdracht. De Wet toekomst pensioenen introduceert invaren: een tijdelijk eenmalig overgangsregime voor de transitieperiode met een ‘eigen’ interne collectieve waardeoverdracht voor pensioenfondsen. In tegenstelling tot de normale (interne) collectieve waardeoverdracht kan een individu hier geen bezwaar tegen maken. Bij deze omzetting worden alle vermogens verdeeld naar individuele vermogens en specifieke reserves en voorzieningen.
2.3 Overgangsregime interne collectieve waardeoverdracht
Voor pensioenfondsen staat in de Wet toekomst pensioenen een transitiekader. Dit overgangsregime neemt tijdelijk bepaalde belemmeringen voor invaren weg. Het overgangsregime geldt alleen tijdens de transitieperiode. Het overgangsregime bestaat uit:
1. een standaard invaarpad en waarborgen bij arbeidsvoorwaardelijke afspraken door de sociale partners (zie paragraaf 2.4);
2. aanvullende regels voor de besluitvorming en vertegenwoordiging bij het pensioenfonds vanwege het niet opnemen van het individueel bezwaarrecht (zie paragraaf 2.5); en
3. wettelijk vastgelegde omrekenmethoden voor het omzetten van het collectieve fondsvermogen in persoonlijke pensioenvermogens (zie paragraaf 2.6).
Geldt het overgangsregime niet? Of wordt er niet voldaan aan de voorwaarden van het overgangsregime en wenst een pensioenfonds een interne of externe collectieve waardeoverdracht? Xxx geldt het huidige wettelijke kader voor een (interne) collectieve waardeoverdracht 4.
Voor het standaard invaarpad geldt de hoofdregel dat de sociale partners het pensioenfonds verzoeken om in te varen.
De sociale partners kunnen van de hoofdregel afwijken als invaren onevenredig ongunstig is voor een bepaalde groep belanghebbenden. Belanghebbenden zijn deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de sociale partners. Het is onevenredig ongunstig als de nadelige effecten voor een bepaalde groep niet in relatie staan tot de voordelen van het invaren van alle pensioenaanspraken en pensioenrechten. Bijvoorbeeld als er bestaande garanties zijn zoals bijstortingsverplichtingen van werkgevers of andere fondsspecifieke omstandigheden.
Sociale partners onderbouwen het onevenredig ongunstig zijn in het transitieplan. Voor deze onderbouwing kunnen sociale partners pensioenberekeningen van het pensioenfonds gebruiken. Daarnaast blijkt uit de onderbouwing welke belangen sociale partners hebben gewogen en waarom invaren onevenredig ongunstig uitpakt. Het pensioenfonds kan niet zelfstandig besluiten tot invaren. Als sociale partners geen verzoek tot invaren doen, informeert het pensioenfonds de fondsorganen hierover.
Een pensioenfonds kan een verzoek tot invaren alleen afwijzen als:
1. er sprake is van strijd met wettelijke voorschriften;
2. de effecten van de voorgenomen wijzigingen voor het pensioen als geheel tot onevenwichtig nadeel leidt voor deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden of pensioengerechtigden;
3. het invaren niet uitvoerbaar is binnen de grenzen van een beheerste en integere bedrijfsvoering.
Het pensioenfonds bepaalt of er een onevenwichtig nadeel is (zoals bedoeld onder punt 2). Het pensioenfonds vult deze open norm zelf in.
Gevolgen afwijken standaard invaarpad
Als opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten blijven staan, is er een kans op risico-overdrachten en kruissubsidiëring. Om dat te voorkomen, worden niet ingevaren opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten beschouwd als een apart financieel geheel. Voor dit aparte financieel geheel blijft het huidige financieel toetsingskader gelden. De opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten die niet worden ingevaren, blijven administratief gescheiden van de nieuwe premieregeling. Het gaat hier om een interne
4 Artikel 83 of artikel 84 van de Pensioenwet
vermogensscheiding zonder externe werking. Voor eventuele crediteuren blijft sprake van één wederpartij: het pensioenfonds.
2.5 Aanvullende regels over besluitvorming en vertegenwoordiging
Als het overgangsregime geldt, ontbreekt een individueel bezwaarrecht voor het invaren. Daarom zijn er waarborgen om de belangen van (gewezen) deelnemers, pensioengerechtigden en andere aanspraakgerechtigden te borgen. De waarborgen bij de besluitvorming van sociale partners en pensioenfonds staan hieronder.
2.5.1 Hoorrecht
Sociale partners komen een wijziging van de pensioenregeling overeen. Ook beslissen ze of ze een verzoek tot invaren aan het pensioenfonds doen. De werkgever stelt een transitieplan op. In het transitieplan staan alle keuzes, overwegingen en berekeningen over de gewijzigde pensioenregeling. En de keuze om al dan niet aan het pensioenfonds te vragen om in te varen, plus eventuele compensatieafspraken.
Een rechtsgeldige wijziging van de pensioenregeling geldt ook voor gewezen deelnemers en pensioengerechtigden. Gewezen deelnemers en pensioengerechtigden zijn echter veelal minder betrokken bij de wijziging van de pensioenregeling. Om die betrokkenheid te vergroten, is er in de arbeidsvoorwaardelijke fase een hoorrecht voor verenigingen van gewezen deelnemers en voor verenigingen van pensioengerechtigden. Een vereniging van gewezen deelnemers en/of een vereniging van pensioengerechtigden krijgt de gelegenheid om te worden gehoord of om schriftelijk inbreng te geven over het transitieplan. Die vereniging moet wel een substantieel aantal van de gewezen deelnemers, respectievelijk de pensioengerechtigden, bij het pensioenfonds vertegenwoordigen. Substantieel betekent dit dat de vereniging ten minste vertegenwoordigt:
1. duizend gewezen deelnemers of 10% van alle gewezen deelnemers bij het fonds; of
2. duizend pensioengerechtigden of 10% van alle pensioengerechtigden bij het fonds.
Een vereniging van gewezen deelnemers of pensioengerechtigden moet zich zelf melden bij de sociale partners. Als een vereniging van gewezen deelnemers of pensioengerechtigden zich meldt, dan verstrekken de sociale partners de volgende informatie:
1. De beweegredenen voor het besluit tot het verzoek tot invaren aan het pensioenfonds, dan wel af te wijken van het standaard invaarpad.
2. De verwachte gevolgen van het invaren voor de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en andere aanspraakgerechtigden.
Op basis van de door de sociale partners verstrekte informatie geeft een vereniging van gewezen deelnemers of pensioengerechtigden een oordeel. Het oordeel is niet bindend, maar het geeft de sociale partners wel de mogelijkheid om bij de belangenafweging het oordeel van de vereniging(en) te beoordelen en mee te wegen bij het finaliseren van het transitieplan. De sociale partners laten ook aan de betreffende verenigingen weten wat zij met het oordeel gedaan hebben.
2.5.2 Opdrachtaanvaarding en rol pensioenfonds
De sociale partners ronden het transitieplan definitief en rechtsgeldig af. En doen een verzoek tot invaren aan het pensioenfonds. Voor het pensioenfonds start daarna de fase van opdrachtaanvaarding en opdrachtbevestiging. Het pensioenfonds maakt een eigen afweging over het verzoek tot invaren. Het pensioenfonds beoordeelt daarbij of invaren niet tot onevenwichtig nadeel leidt voor (gewezen) deelnemers, pensioengerechtigden en andere aanspraakgerechtigden. En of invaren uitvoerbaar is en niet in strijd is met wet- en regelgeving. Het pensioenfonds besluit op basis hiervan of ze de opdracht aanvaarden en of ze een voorgenomen besluit tot invaren nemen.
Voorafgaand aan de opdrachtaanvaarding legt het pensioenfonds een voorgenomen besluit tot invaren voor aan het verantwoordingsorgaan, het belanghebbendenorgaan en een eventuele raad van toezicht (zie hierna). Als het pensioenfonds de mening deelt van de sociale partners dat invaren onevenredig ongunstig is, informeert zij de sociale partners hierover. Ook informeert het pensioenfonds het verantwoordingsorgaan, het belanghebbendenorgaan en een eventuele raad van toezicht hierover.
2.5.3 Rol fondsorganen en reflectiemoment
Over het voorgenomen besluit van het pensioenfonds om in te varen heeft het verantwoordingsorgaan een adviesrecht. Bij een onafhankelijk of onafhankelijk gemengd bestuur heeft het belanghebbendenorgaan een goedkeuringsrecht over het voorgenomen besluit van het pensioenfonds om in te varen.
Het pensioenfonds licht in de adviesaanvraag respectievelijk bij het vragen om goedkeuring toe welke evenwichtige belangenafweging heeft plaatsgevonden over het voorgenomen besluit tot invaren. Daarnaast geeft het pensioenfonds de beweegredenen voor het voorgenomen besluit tot invaren en de verwachte gevolgen van het voorgenomen besluit tot invaren voor belanghebbenden.
Voor het verantwoordingsorgaan respectievelijk het belanghebbendenorgaan is het van belang dat de door het pensioenfonds verstrekte informatie voldoende inzicht biedt in:
a) het besluitvormingsproces;
b) de (cijfermatige) effecten van collectief invaren; en
c) een motivering waarom eventuele effecten van collectief invaren evenwichtig worden geacht.
Als het verantwoordingsorgaan een negatief advies afgeeft, moet het pensioenfonds het voorgenomen besluit tot invaren heroverwegen. Het pensioenfonds deelt het advies van het verantwoordingsorgaan ook met de sociale partners. De sociale partners kunnen op basis van een negatief advies van het verantwoordingsorgaan het verzoek aan het pensioenfonds om in te varen heroverwegen en eventueel aanpassen. Bij een heroverweging onderbouwen de sociale partners het resultaat van de heroverweging. Als een heroverweging niet leidt tot een wijziging van het voorgenomen besluit tot invaren, kan het verantwoordingsorgaan hiertegen beroep instellen bij de Ondernemingskamer. De Ondernemingskamer toetst of het bestuur in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen (marginale toetsing).
Ook kan een bepaalde geleding binnen het verantwoordingsorgaan een negatief advies afgeven over het voorgenomen besluit van het pensioenfonds tot invaren. Ook in dat geval informeert het pensioenfonds de sociale partners en kan de sociale partners het verzoek tot invaren heroverwegen.
De overige algemene eisen voor advisering van een verantwoordingsorgaan dan wel goedkeuring van een belanghebbendenorgaan blijven conform de huidige wetgeving van overeenkomstige toepassing op een besluit tot invaren.
2.5.4 Intern toezicht
Het intern toezicht volgt de besluitvorming van het pensioenfonds in de transitieperiode nauwgezet. Het intern toezicht toetst vooral procesmatig en minder inhoudelijk. Het gaat er met name om of alle relevante informatie meegewogen is in het uiteindelijke besluit. Met intern toezicht bedoelen we een raad van toezicht, visitatiecommissie of niet-uitvoerend bestuur. Het intern toezicht houdt ook toezicht op het invaren. Dit is de waarborg, omdat er geen individueel bezwaarrecht is. Het intern toezicht geeft een expliciet oordeel over de evenwichtige belangenafweging door het pensioenfonds. Ze doen dat in de verantwoording aan het verantwoordingsorgaan en de sociale partners of het belanghebbendenorgaan en in het jaarverslag.
De raad van toezicht krijgt een goedkeuringsrecht op het voorgenomen besluit van het pensioenfonds tot invaren. De overige algemene eisen voor goedkeuring door een intern toezichtsorgaan uit de huidige Pensioenwet gelden ook voor een besluit tot invaren.
2.5.5 Verbodsbevoegdheid De Nederlandsche Bank
Toezichthouder De Nederlandsche Bank (DNB) kan invaren verbieden. Een pensioenfonds moet een voornemen tot invaren melden bij DNB. DNB beoordeelt het invaren onder meer op:
1. het besluitvormingsproces. DNB toetst of het besluitvormingsproces zorgvuldig is geweest en de gevolgen van invaren voor belanghebbenden en voor generaties voldoende inzichtelijk zijn gemaakt.
2. de financiële effecten. En de financiële en niet-financiële risico’s van het invaren van de opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten. Hierbij toetst DNB op beheerste en integere bedrijfsvoering. En of het invaren beheerst en integer kan worden uitgevoerd.
3. evenwichtige belangenafweging (marginale beoordeling).
2.5.6 Geschillenbeslechting
Het verantwoordingsorgaan en een individuele belanghebbende kunnen naar de rechter stappen over invaren. Als het bestuur een negatief advies van het verantwoordingsorgaan over het invaren naast zich neerlegt, kan het verantwoordingsorgaan beroep instellen bij de Ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam. De Ondernemingskamer toetst of het bestuur in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. Een individuele belanghebbende kan naar de civiele rechter toe als de belanghebbende vindt dat het invaren van opgebouwde pensioenaanspraken of pensioenrechten een onevenredig nadeel oplevert. Een individuele belanghebbende kan zich ook wenden tot de externe geschilleninstantie.
2.6 Omrekenmethoden voor het omzetten van het collectieve vermogen
Het pensioenfonds moet het collectieve pensioenvermogen bij invaren volledig verdelen over individuele of collectieve vermogens voor specifieke doeleinden. Eerst zondert het pensioenfonds het minimaal vereist eigen vermogen af (MVEV). Vervolgens moet het vermogen worden toebedeeld aan persoonlijke pensioenvermogens en een operationele reserve. Het pensioenfonds kan resterend vermogen gebruiken voor het vullen van de solidariteits- of risicodelingsreserve en/of een compensatiedepot. Een stappenplan om te komen tot een evenwichtige verdeling beschrijven wij in hoofdstuk 4.
Het verdelen van het collectieve pensioenvermogen bij invaren
Keuze omrekenmethodiek
Negatieve of positieve buffers
Vermogen
na
Specifieke voorzieningen
(bv kosten en excasso)
Voor verplichtingen/aanspraken van deelnemers gereserveerde vermogen
Keuze omreken-
methodiek
VBA methode
Standaard methode
Vermogen voor
2.6.1 Twee omrekenmethoden
Er zijn 2 methodes om collectief pensioenvermogen om te zetten naar persoonlijke pensioenvermogens: de standaardmethode en de value based ALM methode. Bij de standaardmethode krijgt de deelnemer als basis de voorziening mee. Op het eerste gezicht een bekend concept. De bestaande definitie van marktwaarde van uitkeringen is namelijk gewoon de voorziening. De dekkingsgraadopslag die resteert na het vullen van de reserves wordt afhankelijk van de onderliggende kasstroompatronen van de aanspraken verdeeld. Hierbij geldt dat de dekkingsgraadopslag in maximaal 10 jaar over de onderliggende kasstromen wordt uitgesmeerd.
De value based ALM methode is complexer. Je rekent dan de inclusieve marktwaarde van iemands pensioen uit met een ALM model. Die waarde geef je vervolgens mee als persoonlijk pensioenvermogen. Value based ALM gaat hierbij een stap verder dan de bekende definitie van marktwaarde. Value based ALM kijkt naar de waarde van de beloofde uitkeringen plus de waarde van eventuele toekomstige kortingen en indexaties. Het pensioenfonds kiest welke methode zij wil gebruiken en legt dit vast in het implementatieplan. Daarbij is de standaardmethode de "standaard". Wanneer een pensioenfonds kiest voor de value based ALM methode, kan dat alleen met goede argumenten. Invaren moet vanzelfsprekend evenwichtig gebeuren. Er mogen geen groepen onevenredig nadeel ondervinden van de overstap.
Je kunt ook terugkijken
Als je ook terugkijkt, zie je dat de rente de afgelopen jaren flink was gedaald en premies bij veel fondsen relatief laag waren. Daardoor verschoof er pensioenvermogen van oud naar jong. Het pensioenfonds kan daar in een evenwichtige verdeling van collectieve pensioenpotten rekening mee houden. Wiskundige Xxxxx Xxxxxx geeft een raamwerk dat kan helpen bij het bepalen wat evenwichtig is. Hij onderscheidt 4 principes van rechtvaardigheid: exogene rechten, compensatie, beloning en fitness. Alle argumenten in de discussie rondom de overstap naar het nieuwe pensioencontract kan je kwijt onder een van deze principes. In hoofdstuk 4 beschrijven we hoe vooraf een leidraad kan worden opgesteld om te komen tot een evenwichtige transitie.
2.6.2 Netto profijt
Xxxxx profijt brengt herverdeling tussen generaties in beeld
De nieuwe regels van de Wet toekomst pensioenen zorgen voor herverdeling tussen generaties. Bij deze overstap is het belangrijk dat niemand er te veel op achteruit gaat. De herverdeling wordt gemeten aan de hand van de verandering van het netto profijt. De verandering van het netto profijt kijkt met name naar het afschaffen van de doorsneesystematiek en de herverdeling van het tekort/overschot in het pensioenfonds. Het netto profijtplaatje laat zien hoeveel de waarde van het aanvullend pensioen van generaties verandert na aanpassing van de pensioenregels. Is het netto profijt van een generatie 5%? Dan gaat zij er door de aanpassing van de spelregels 5% op vooruit ten opzichte van de spelregels onder het financieel toetsingskader.
Netto profijt geeft een compleet beeld
Netto profijt kijkt niet alleen naar de pensioenuitkering, maar ook naar de daarvoor betaalde premie. Eenzelfde pensioen voor een hogere premie geeft een lager netto profijt. Daarnaast houdt netto profijt niet alleen rekening met verwachtingen, maar ook met risico’s. Een grotere kans op een lager pensioen geeft een lager netto profijt. Het kan zijn dat een generatie door aanpassing van de pensioenspelregels een hoger verwacht pensioen heeft, maar een lager netto profijt. Een toename in risico weegt namelijk zwaar mee in netto profijt. Dit maakt de interpretatie van netto profijt lastig. Ook is netto profijt erg afhankelijk van de economische aannames.
Netto profijt
Geeft het verschil weer in de (‘risico-gecorrigeerde’) waarde van betaalde premies en uitkeringen over het resterende leven per generatie en laat zien welke leeftijden erop voor- of achteruitgaan. De effecten tellen voor alle generaties (huidige en toekomstige) samen op tot nul.
Let op: streven naar een netto profijt van 0%?!
Dat streven naar 0% klinkt misschien heel evenwichtig voor alle generaties. Maar daarmee ga je er impliciet van uit dat de situatie van vandaag met de huidige spelregels evenwichtig is. Want 0% verandering in netto profijt is per definitie de voortzetting van de huidige spelregels. Netto profijt is een maat voor evenwichtige belangenafweging bij aanpassing van pensioenspelregels. Maar netto profijt is wel een complexe maat die je met grote voorzichtigheid moet interpreteren. Een ongelijke verdeling van netto profijt zegt wel iets, maar zeker niet alles over evenwichtige herverdeling van pensioen over generaties.
2.6.3 De standaardmethode
De standaardmethode zet de bestaande pensioenaanspraken en pensioenrechten om in vermogens. Sterk vereenvoudigd: de pensioenfondsdeelnemer krijgt ongeveer de huidige voorziening mee, vermenigvuldigd met de dekkingsgraad. Bij een dekkingsgraad van 100% krijgt de deelnemer 100% van zijn/haar voorziening mee. De standaardmethode is een relatief eenvoudige, uitlegbare en herleidbare methode. Je kunt er de bestaande pensioenaanspraken en pensioenrechten mee waarderen en het pensioenvermogen bij de overstap naar een nieuw pensioencontract toedelen. Deze methodiek houdt geen rekening met effecten van nieuwe opbouw.
Het voordeel van de standaardmethode vergeleken met de value based ALM methode is dat al het vermogen op een relatief eenvoudige manier wordt verdeeld. De vermogensverdeling hangt niet af van subjectieve veronderstellingen die sociale partners of pensioenfondsen moeten maken. Daarover kunnen conflicten ontstaan. Het nadeel van de standaardmethode was dat er bij hoge dekkingsgraden minder beleidsruimte is om de buffer gericht naar cohorten toe te delen. Dit nadeel is door het amendement Maatoug/Palland 5 komen te vervallen.
2.6.4 Aanpassingen standaardmethode per dekkingsgraad
Afhankelijk van de dekkingsgraad is het toegestaan om na toepassing van de standaardregel de uitkomsten aan te passen. Dit mag alleen aan de hand van vooraf gemaakte afspraken die bijdragen aan een evenwichtige transitie. Deze afspraken staan in het transitieplan. Aan deze aanpassingsruimte zijn voorwaarden verbonden. Daarnaast moeten de voorgestelde aanpassingen op de uitkomsten van de standaardregel expliciet en schriftelijk onderbouwd worden voorgelegd aan de fondsorganen.
2.6.5 Amendement verruimen standaardmethode
Met het amendement Maatoug/Palland 6 over het verruimen van de standaardmethode zijn de regels voor gebruik van de standaardmethode bij het invaren verruimt, waardoor deze methode ook geschikt wordt voor pensioenfondsen met hoge dekkingsgraden. Als deze pensioenfondsen gelijke procentuele wijzigingen in de pensioenuitkeringen van pensioengerechtigden op het moment van invaren willen bewerkstelligen konden zij minder goed met de standaardmethode zoals beschreven in het wetsvoorstel uit de voeten. Hetzelfde geldt voor pensioenfondsen die rekening willen houden met eventuele indexatieachterstanden. Het wetsvoorstel bood pensioenfondsen met lage dekkingsgraden meer ruimte om tot een evenwichtige transitie te komen dan pensioenfondsen met hoge dekkingsgraden. Dit amendement corrigeert dit en biedt pensioenfondsen de ruimte om af te wijken van de standaardregel bij dekkingsgraden boven 110%, mits deelnemers tenminste 95% van de uitkomst van de standaardregel toebedeeld krijgen. Het gaat daarbij om de uitkomst na vulling van een solidariteitsreserve, een risicodelingsreserve of een compensatiedepot. Hierdoor komt er ruimte voor bijvoorbeeld inhaalindexatie.
Pensioenfondsen worden geacht deze ruimte op evenwichtige wijze te gebruiken.
2.6.6 Value based ALM methode
Value based ALM is een methode om rechten in een ‘oud’ en een nieuw contract te waarderen met een simulatie. Het pensioenfonds kan het vermogen dat een deelnemer krijgt bij invaren in het nieuwe contact hiermee bepalen. Deze methode kent veel vrijheidsgraden, waardoor keuzes nodig zijn. De deelnemer krijgt een persoonlijk pensioenvermogen dat is gebaseerd op de marktwaarde inclusief de waarde van toekomstige kortingen en indexaties. De inclusieve marktwaarde van de persoonlijke pensioenvermogens in de solidaire- of flexibele premieregeling moet hierbij minimaal gelijk zijn aan de inclusieve marktwaarde van de opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten in de uitkeringsovereenkomst. In de inclusieve marktwaarde zitten ook de verwachte toekomstige verhogingen en verlagingen. Daarom betekent een gelijke inclusieve marktwaarde niet dat de hoogte van pensioenuitkeringen gelijk blijft.
Waarde van berekende toekomstige buffers
Hoe gaat in zijn werk? Je start de value based ALM berekening vanuit de huidige financiële situatie van het pensioenfonds. We simuleren vervolgens 100 jaar de toekomst in met minimaal 20.000 wettelijk voorgeschreven economische scenario’s. We rekenen het huidige beleid van het pensioenfonds door in combinatie met wettelijke regels. In slecht weer scenario’s kunnen dekkingsgraden niet veel onderuitzakken, omdat het pensioen dan gekort
wordt. In goed weer scenario’s indexeert het pensioenfonds. Hiervoor gelden strenge indexatieregels: het zogenaamd toekomst bestendig indexeren. Daarbij kan er niet meer worden geïndexeerd dan fiscaal is toegestaan. Dat noemen we vaak de ‘genoeg is genoeg’ regel. Hierdoor ontstaan er buffers in de berekeningen. Gerekend over een periode van 100 jaar kunnen deze buffers enorm oplopen. Deze toekomstige buffers komen in de berekening aan niemand toe.
Volgens value based ALM hebben deze buffers wel degelijk een waarde en dit noemt men het onverdeeld vermogen. Dit onderverdeelde vermogen kan worden ingezet voor het vullen van de reserve of om bepaalde cohorten gericht te compenseren.
Value based ALM methode
Het vrijmaken van onverdeeld vermogen van de toekomst
Projectie
Marktwaarde
Bestaand regeling (VPV)
Waarderen
Inclusieve
marktwaarde
Hier ontstaan in veel
scenario’s tevens buffers (onverdeeld vermogen)
Aannames t.a.v beleid :
Premie, indexatie beleggingen, instroom, herstelmogelijkheid en fiscale regels
Inclusieve marktwaarde PV
nieuw
Onverdeeld vermogen
Omvang onverdeeld vermogen kan je beïnvloeden
Zelfs als je start met een dekkingsgraad van 100%, heb je volgens de value based ALM doorrekening een onverdeeld vermogen. Namelijk de waarde van toekomstige buffers. Bij een dekkingsgraad van 100% hoef je volgens de value based ALM methode bijvoorbeeld maar 95% van de voorziening aan persoonlijk pensioenvermogen aan gepensioneerden mee te geven. De andere 5% is onverdeeld vermogen. Die 5% kun je dan bijvoorbeeld gebruiken voor compensatie van de afschaffing doorsneesystematiek voor actieve deelnemers. De omvang van dit onverdeeld vermogen is sterk afhankelijk van de aannames in de economische set. Een set met meer economische onzekerheid leidt tot hogere buffers, die je weer niet kan uitdelen vanwege fiscale regels. Het resultaat: nog meer onverdeeld vermogen beschikbaar om gericht aan deelnemers uit te kunnen delen voor compensatie.
Wettelijke ondergrenzen voor minimaal mee te geven vermogen value based ALM
Overigens zijn er in de loop van de wetsbehandeling wel ondergrenzen gesteld aan het vermogen dat je aan deelnemers moet meegeven. Een deelnemer moet ten minste 95% van de standaardregel meekrijgen dan wel minimaal de voorziening. Bij een dekkingsgraad onder de 105% mag een pensioenfonds maximaal 5% van het vermogen gebruiken voor initiële vulling van de solidariteits- of risicodelingsreserve en compensatie van deelnemers.
De VBA methode geeft inzicht in het onverdeelde vermogen
Voor jongere is de waarde van (toekomstige pensioenverlagingen) groter dan de waarde van de toekomstige indexaties .
In dit voorbeeld heeft fonds met dekkingsgraad 109% een inclusieve marktwaarde
van 88% (21% onverdeeld vermogen waarbij standaard slecht 9%).
Met deze methode kanje beschikken over onverdeeld vermogen, zelfs als er een financieel tekort is hebt in de vorm van een dekkingsgraad onder de 100%.
Rapport: Value Based ALM : gevoeligheidsanalyse in opdracht van SZW door Ortec. Januari 2022.
2.6.7 Voor- en nadelen methoden
Een pensioenfonds stapt in principe met de standaardmethode over naar het nieuwe stelsel. Alleen als het bestuur oordeelt dat de standaardmethode onevenwichtig uitpakt, kan het pensioenfonds invaren met de value based ALM methode. Het bestuur onderbouwt in dat geval hoe en waarom het pensioenfonds invaart met de value based ALM methode.
Voordelen | Nadelen | |
Standaardmethode | • Eenvoudig en snel te berekenen/controleren. • Onafhankelijk van fondsbeleid t.a.v. beleggingen, premie, korting en toeslag. • Gelijke aanpassingen van uitkeringen van pensioengerechtigden kunnen worden geborgd. • Uitlegbaar: overschotten en tekorten worden vastgesteld t.o.v. de dekkingsgraad en uitgesmeerd over maximaal 10 jaar. | • Methode kan resulteren in grotere netto profijt effecten. • Methode kent met het aantal jaar waarover de dekkingsgraadopslag wordt gespreid en de mogelijkheden tot herverdelen bij hogere dekkingsgraadniveaus alsnog veel vrijheidsgraden. Dit kan leiden tot discussie over de verdeling van het vermogen. |
Value based ALM | • Overdrachtswaarde sluit aan bij de verwachte inclusieve marktwaarde van de toezegging volgens fondsbeleid in lijn met netto profijtberekeningen. • Creëert een positief onverdeeld vermogen bij lage dekkingsgraden. | • Complex: waarde is afhankelijk van het huidige fondsbeleid en de door de DNB gepubliceerde scenarioset. Volledig beleid moet worden gemodelleerd. • Gevoeliger voor aannames: in ALM-modellen zitten veel aannames, over timing, verwerking van korting, inhaalindexatie, etc. • Deze methodiek leidt tot ongelijke aanpassingen van uitkeringen onder pensioengerechtigden. • Moeilijk uitlegbaar: de methode is communicatief lastig uit te leggen. |
Mogelijke transitiepaden
Een pensioenfonds met een uitkeringsovereenkomst kan de opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten invaren in een solidaire premieregeling of een flexibele premieregeling. Daarvoor maakt het pensioenfonds gebruik van het overgangsregime uit paragraaf 2.3. De opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten worden gewaardeerd en omgezet in een voor het pensioen gereserveerd vermogen of in pensioenkapitaal.
3.1.1 Keuzemoment bij invaren in een flexibele premieregeling
Bij een flexibele premieregeling kunnen deelnemers kiezen voor een vaste of een variabele uitkering. Bij invaren moet het pensioenfonds aan gepensioneerden een keuze voorleggen voor een vaste of een variabele uitkering.
Gepensioneerden hebben immers op de pensioeningangsdatum geen keuze kunnen maken tussen een vaste of variabele uitkering.
Het pensioenfonds moet de keuze voor een vaste of variabele uitkering binnen een jaar na het invaren aan de gepensioneerden voorleggen. De open norm van keuzebegeleiding geldt voor deze keuze. De keuze voor vast of variabel moet passen bij het beschikbare vermogen van de deelnemer. Maakt de gepensioneerde geen keuze? Dan geldt de default. Als de default een variabele uitkering is, ontvangt een gepensioneerde bij geen keuze dus een variabele uitkering. Als de sociale partners geen keuze tussen vast of variabel als default maken of nog geen keuze hebben gemaakt, geldt de wettelijke standaardoptie. De wettelijke standaardoptie is een vaste uitkering.
Als een pensioenfonds slechts een vaste of slechts een variabele uitkering aanbiedt, ontstaat er eenmalig een shoprecht voor gepensioneerden. Voor dit shoprecht gelden dezelfde voorwaarden als in de situatie dat een deelnemer of een gewezen deelnemer de keuze heeft voor een vastgestelde of variabele uitkering voorafgaand aan de pensioeningangsdatum.
De parlementaire behandeling van de Wet toekomst pensioenen stond expliciet stil bij invaren vanuit een uitkeringsovereenkomst. In de praktijk zijn er ook pensioenfondsen met een premieovereenkomst.
Een pensioenfonds kan ook opgebouwde pensioenkapitalen en pensioenrechten uit een premieovereenkomst invaren in een solidaire premieregeling of een flexibele premieregeling. Invaren is het besluit om de nieuwe pensioenregels ook toe te passen op de in het verleden opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten. De term pensioenaanspraak gaat ook over een kapitaal dat bij ingang wordt omgezet in een pensioenuitkering. Dat blijkt uit de memorie van toelichting op de Pensioenwet.
Als een pensioenfonds opgebouwde pensioenkapitalen en pensioenrechten uit een premieovereenkomst invaart, hoeven geen netto profijt berekeningen gemaakt te worden. De voorwaarden daarvoor zijn:
x. xx xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx heeft voor de wijziging in het kader van de Wet toekomst pensioenen het karakter van een premieovereenkomst of een kapitaalovereenkomst als bedoeld in artikel 1, zoals dat artikel luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen;
b. de pensioenovereenkomst heeft na de wijziging in het kader van de Wet toekomst pensioenen het karakter van een flexibele premieovereenkomst zonder risicodelingsreserve; en
c. bij het wijzigen van de pensioenovereenkomst wordt geen gebruik gemaakt van het overgangsrecht, zoals bedoeld in het voorgestelde artikel 220e Pensioenwet.
De reden dat netto profijt berekeningen niet nodig zijn, is dat in een premieregeling zonder risicodeling- of solidariteitsreserve de toekomstige premie-inleg de hoogte van de toekomstige pensioenopbouw volledig bepaalt. Met andere woorden is er geen verandering in netto profijt. Wel moet het pensioenfonds de transitie-effecten in kaart brengen met bruto profijt. Het bruto profijt is gelijk aan de contante waarde van de toekomstige premie-inleg. Het pensioenfonds moet het bruto profijt vaststellen voor de volgende situaties:
1. Het pensioenfonds zet de premieovereenkomst of kapitaalovereenkomst (die geldt vóór de wijziging) ongewijzigd voort op basis van de huidige kaders.
2. De premieovereenkomst zoals die geldt na de wijziging, waarbij rekening wordt gehouden met de effecten van de manier waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten.
Om de transitie-effecten in kaart te brengen, zet je de hiervoor beschreven situaties tegen elkaar af.
3.2.1 Premieovereenkomsten en eerbiedigende werking
Als er op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen een premieovereenkomst met een progressieve beschikbare premie is, kunnen sociale partners gebruik maken van overgangsrecht. Met dit overgangsrecht mag de progressieve premie (onder voorwaarden) voor de deelnemers in dienst op het moment van overstap naar de nieuwe pensioenregeling in stand blijven. De pensioenkapitalen van de deelnemers, waarvoor gebruik wordt gemaakt van de eerbiedigende werking, kunnen niet worden ingevaren op grond van het transitiekader. Deze pensioenkapitalen kunnen eventueel wel op grond van artikel 83 van de Pensioenwet, dus met bezwaarmogelijkheid, worden overgedragen aan de nieuwe pensioenregeling.
Huidige regeling | Nieuwe regeling | Invaren |
Uitkeringsovereenkomst | Solidaire premieregeling of een flexibele premieregeling | Mogelijk op grond van het transitiekader |
Premieovereenkomst | Flexibele premieregeling, zonder gebruikmaking eerbiedigende werking, of een solidaire premieregeling | Mogelijk op grond van het transitiekader |
Premieovereenkomst | Flexibele premieregeling, met voor bestaande deelnemers gebruikmaking eerbiedigende werking | Niet mogelijk voor bestaande deelnemers, wel mogelijk om de pensioenkapitalen van deze deelnemers over te dragen naar de nieuwe regeling met gebruikmaking van artikel 83 van de Pensioenwet (met bezwaarrecht). |
Stappenplan voor invaren
Misschien wel de meest spannende vraag voor pensioenfondsen: hoe zet je het huidige collectieve vermogen evenwichtig om naar de nieuwe situatie? Je kan dit in 3 stappen voorbereiden:
Stap 1: Maak vooraf een leidraad evenwichtige belangenafweging.
Stap 2: Vertaal je uitgangspunten en randvoorwaarden in een evenwichtig invaarplan. Stap 3: Geef met keuzes de praktische implementatie vorm.
Een pensioenfondsbestuur kan met deze stappen gestructureerd aan de slag.
4.1 Stap 1: Maak een leidraad voor evenwichtige belangenafweging
De eerste stap is om denkbeelden over evenwichtige belangenafweging te delen en vast te leggen. Bijvoorbeeld over de vraag wat evenwichtige belangenafweging nu eigenlijk precies is. Maar ook: wat is het niet? Evenwichtige belangenafweging is geen exacte wetenschap. Je kunt op meerdere manieren kijken naar evenwichtigheid. Het is dan ook belangrijk om te realiseren dat verschillende perspectieven mogelijk zijn. Daar is geen goed of fout aan. Naast evenwichtige belangenafweging mag er, vanuit perspectief van sociale partners, geen sprake zijn van onevenredig ongunstige uitkomsten. Dit is een wettelijke eis. Daarom is het van belang om goed vast te leggen of er bij invaren ook geen sprake is van onevenwichtige uitkomsten voor bepaalde groepen belanghebbenden.
4.1.1 Principes van evenwichtigheid
Evenwichtigheid rondom het invaren kan je bijvoorbeeld benaderen vanuit verschillende invalshoeken:
Exogene rechten: Er zijn extern ingegeven parameters waar je geen invloed op hebt. Deze zijn een gegeven. Bijvoorbeeld: de verdeling van het collectieve vermogen op basis van de technische voorziening vermenigvuldigd met de dekkingsgraad. |
Beloning: Wie heeft het meest bijgedragen? Bijvoorbeeld: de verdeling van het collectieve vermogen op basis van ingelegde premies en behaald rendement. |
Compensatie: Compensatie bij ‘pech’ of ‘buiten eigen schuld om’. Bijvoorbeeld: compensatie afschaffing doorsneesystematiek of compensatie voor in het verleden gemiste indexaties bij de transitie naar het nieuwe stelsel. |
Fitheid: Jonge deelnemers kunnen meer (risico) dragen dan oudere deelnemers vanwege een langere horizon. Jongeren hebben meer handelingsperspectief. Bijvoorbeeld: zij kunnen mogelijk langer doorwerken. |
Xxxxxx van en discussie over dit soort principes van evenwichtigheid kan helpen in de besluitvorming en in de verantwoording naar deelnemers. Daarbij is het belangrijk om op te merken dat de wetgeving met de standaardmethode voor invaren en de voorgeschreven netto profijt berekening om evenwichtige belangenafweging in beeld te brengen, erg leunt op het exogene rechten principe.
Compensatie afschaffing doorsneesystematiek uit vermogen?
Ook het compensatieprincipe komt duidelijk terug in de Wet toekomst pensioenen. In de praktijk roept dit vaak vragen op. Bijvoorbeeld: is het wel logisch om liggend pensioenvermogen te gebruiken voor compensatie voor de afschaffing van de doorsneesystematiek? Behoort het liggende pensioenvermogen niet toe aan bestaande rechten? Het is goed om dit soort vragen grondig te bespreken met elkaar en de daaruit voortvloeiende inzichten te delen met alle, bij de besluitvorming betrokken, partijen.
Het fitheidprincipe zie je ook vaak terug. Bijvoorbeeld de wens om de lopende pensioenuitkeringen voor en na transitie toch minimaal gelijk te houden, omdat pensioengerechtigden minder handelingsperspectief hebben.
Meenemen verleden?
Het beloningsprincipe kijkt meer naar het verleden. De vraag hoe gebeurtenissen uit het verleden mee te nemen bij invaren is zeer relevant om door te spreken. Dit begint in de praktijk vaak met een brainstorm. Wat is er allemaal gebeurd? Op iets kortere termijn kun je bijvoorbeeld denken aan: een indexatie achterstand, lage premiedekkingsgraad en dat er niet gekort is terwijl de dekkingsgraad erg laag was. Of op de iets langere termijn bijvoorbeeld: de rente daalde, de levensverwachting steeg, er was ooit een royalere pensioenregeling, enzovoort. Sommige fondsen besluiten de verschillende elementen vervolgens kwantitatief en feitelijk te onderzoeken. Hoe groot is het eventuele ontstane ‘nadeel’ voor iedere groep? En wil je dit meenemen in het invaarbeleid?
De vraag ‘wat is er allemaal gebeurd?’ is niet eenvoudig, waarbij je moet uitkijken voor ‘cherry picking’. Hierbij kan je vasthouden aan de lijn dat de besluiten genomen in het verleden op dat moment evenwichtig waren. Hier hoef je dan in principe bij invaren niet voor te corrigeren. Uitzondering hiervoor geldt voor inhaalindexatie en beslissingen tijdens de transitieperiode.
4.1.2 Governance en communicatie
Tot slot is het voor de leidraad evenwichtige belangenafweging belangrijk om aandacht te besteden aan governance en communicatie rondom evenwichtige belangenafweging. Zijn alle belanghebbenden groepen in beeld? Hoe borg je dat er evenwichtige vertegenwoordiging is in de besluiten? Dat er een zorgvuldig proces is doorlopen? Dat er na het besluit een consistente, gemotiveerde verantwoording aan iedere belanghebbende volgt? Allemaal punten die je vooraf al kunt onderzoeken en vastleggen. Daarmee heb je een eerste stap genomen richting de voorbereiding op invaren. Bovendien kan de leidraad al helpen voor evenwichtige belangenafweging bij besluiten tijdens de transitieperiode.
4.2 Stap 2: Maak een invaarplan
De elementen van evenwichtige belangenafweging zijn nu in beeld. Daarna komt de volgende stap: het maken van een invaarplan. Hoe zet je de oude pensioenaanspraken en pensioenrechten om naar de nieuwe pensioenregeling? De wetgeving geeft voorschriften voor invaren. De wetgever kiest de zogenaamde ‘standaardmethode’ als voorkeursmethode om in te varen. Kiest u de standaardmethode? Dan is een nadere onderbouwing in het implementatieplan niet nodig. Het pensioenfonds kan verwijzen naar het wettelijk kader. Als het pensioenfonds kiest voor de value based ALM-methode dan is een evenwichtige onderbouwing wel noodzakelijk. We schetsen hieronder een opzet van een invaarplan op basis van de standaardmethode. In het invaarplan staat hoe het pensioenfonds de vermogensverdeling op het moment van invaren evenwichtig vormgeeft voor meerdere toekomstige dekkingsgraadniveaus.
4.2.1 Inventarisatie randvoorwaarden, wensen en doelen
Een goede start is het opschrijven van randvoorwaarden, wensen en doelen voor het invaren. Een voorbeeld van een randvoorwaarde is dat je eerst het minimaal vereist eigen vermogen (MVEV) apart zet. Dat is wettelijk verplicht.
Bovendien moet je een operationele reserve apart zetten. Die reserve is onder meer bedoeld voor (toekomstige) kosten. Als de dekkingsgraad daarna hoog genoeg is, geef je iedereen minimaal de voor hem/haar gereserveerde voorziening mee. Naast de wettelijke randvoorwaarden kan het pensioenfonds ook zelf randvoorwaarden, wensen en doelen formuleren. Je kan dan denken aan de randvoorwaarde dat de lopende pensioenuitkeringen voor en na transitie minimaal gelijk aan elkaar zijn. Of de wens om indien mogelijk deelnemers te compenseren voor gemiste indexaties afgelopen jaren. Of om actieve deelnemers die last hebben van de afschaffing doorsneesystematiek vanuit
het collectieve vermogen te compenseren. Misschien staat een initiële vulling van de solidariteits- of risicodelingsreserve ook op de wensenlijst, met als doel om toekomstige kortingen voor pensioengerechtigden bij tegenslag zoveel mogelijk te voorkomen. Voor alle randvoorwaarden, wensen en doelen is vervolgens een inschatting nodig welk deel van de dekkingsgraad/het collectieve vermogen hiervoor nodig is. Bijvoorbeeld 1% voor het MVEV en 2% voor de operationele reserve. Het gewenste niveau van de solidariteitsreserve is 5%. Om de afschaffing doorsneesystematiek te compenseren is bijvoorbeeld idealiter 3% nodig.
4.2.2 Bij verschillende dekkingsgraden kun je verschillende doelen halen
Het liefste wil je als pensioenfonds aan alle wensen en randvoorwaarden voldoen. Met de huidige (hogere) dekkingsgraden lukt dit wellicht ook. Toch is het handig om alvast na te denken over hoe te prioriteren. In een invaarplan kan rekening worden gehouden met verschillende wensen bij verschillende dekkingsgraadniveaus. Tussen het maken van het invaarplan en de datum van werkelijk invaren, kan veel gebeuren. Het is verstandig om van tevoren te bepalen wat voorrang heeft bij verschillende niveaus van de dekkingsgraad. Breng de randvoorwaarden, wensen, doelen en prioritering in beeld en maak vooraf een kwantitatieve inschatting wat hiervoor als streefniveau nodig is.
Beleidsruimte in de standaardmethode
De volgende stap is om te kijken of het invaarplan past binnen de standaardmethode. Allereerst moeten de verplichte onderdelen, zoals het MVEV en een operationele reserve, uit het vermogen worden gehaald. Daarna zijn er 4 knoppen om aan te draaien, namelijk:
1. solidariteits- of risicodelingsreserve;
2. compensatie;
3. spreidingsduur standaardregel;
4. wel of niet kiezen voor gelijke aanpassingen van ingegane uitkeringen.
De wettelijke volgorde is dat je begint met een initiële vulling van de risicodelings- of solidariteitsreserve en eventueel vermogen apart zet voor compensatie. Vervolgens kan je het geld dat over is aan individuele potjes toerekenen.
Hierbij geef je in principe iedereen de voorziening mee. Een tekort of overschot kan je spreiden over een periode van maximaal 10 jaar. Bij het bepalen van de duur van de spreiding is van belang dat spreiden over een langere periode betekent dat er meer buffer (wat zowel een overschot als tekort kan zijn) gaat richting jongeren. Over een minder lange periode spreiden betekent dat er meer buffer richting ouderen gaat. Spreiden over een periode van 10 jaar is de standaard. Pensioenfondsen die kiezen voor een spreiding in minder dan 10 jaar moeten uitleggen waarom die kortere spreidingsperiode evenwichtig is.
Uitwerking bij verschillende dekkingsgraadniveaus
Voor ieder dekkingsgraadniveau kan invulling worden gegeven aan de manier waarop het fonds wil invaren.
Een voorbeeld:
1. Eerst zet je het MVEV en de operationele reserve apart vanuit het collectieve vermogen.
2. Als de dekkingsgraad na het apart zetten van het MVEV en de operationele reserve hoger is dan 100%, kan aan elke deelnemer de voorziening worden meegeven.
3. Vervolgens kan met het extra vermogen de solidariteits- of risicodelingsreserve worden gevuld tot maximaal het streefniveau van bijvoorbeeld 5%.
4. Bij een nog hogere dekkingsgraad kan het pensioenfonds vervolgens nog vermogen reserveren voor compensatie tot maximaal het streefniveau.
5. Het resterende vermogen dat niet aan reserves en compensatie is opgegaan, kan vervolgens worden toebedeeld volgens de standaardregel met maximaal 10 jaar spreiden.
6. Na het toebedelen kan de vermogensverdeling van de pensioengerechtigden worden aangepast. Zodanig dat de aanpassing van de uitkering voor alle pensioengerechtigden hetzelfde is.
De invaardekkingsgraad
Een plan geeft voor ieder dekkingsgraadniveau aan hoe het vermogen verdeeld wordt. Het invaarplan richt je dus eigenlijk voor ieder dekkingsgraadniveau in. Op basis van het plan kan je doorrekenen of de keuzes evenwichtig zijn. Dan kan je de invulling eventueel aanpassen waar nodig, tot je invaarplan gereed is.
De wetgeving spreekt van een invaardekkingsgraad. Daar moeten pensioenfondsen naartoe groeien in de transitieperiode. Deze dekkingsgraad is dan het niveau van de dekkingsgraad dat nodig is om aan de randvoorwaarden te voldoen. De gewenste dekkingsgraad bij invaren kan al snel 110% zijn. Maar stel dit dekkingsgraadniveau wordt niet bereikt, dan moet er met een lagere dekkingsgraad worden ingevaren. Bij een lagere dekkingsgraad wordt het invaren anders vormgegeven. De minimale dekkingsgraad, waarbij er op een evenwichtige wijze kan worden ingevaren zonder de ingegane pensioenuitkeringen te hoeven verlagen in bovenstaande voorbeeld, is de invaardekkingsgraad.
4.3 Stap 3: Uitwerken van de praktische implementatie
De derde stap is het doordenken van de praktische implementatie van het invaren. Je hebt een invaarplan. Het theoretische idee is om ieders (toekomstige) pensioenuitkering om te zetten naar individueel vermogen. Bij dit invaarproces ontstaan bij uitwerking van de praktische implementatie allerlei vraagstukken. Bijvoorbeeld bij invaren van al ingegane pensioenuitkeringen. Want voor pensioengerechtigden reken je dat individueel vermogen vervolgens weer direct terug naar een pensioenuitkering. En pensioengerechtigden zijn er in allerlei variaties. Zo zijn er pensioengerechtigden met een hoog-laag constructie. Die kan al langer of korter lopen. Ook bestaande wezen hebben ingegane pensioenuitkeringen met verschillende eindleeftijden. Hoe kunnen we voor al die verschillende pensioengerechtigden de transitie operationeel beheersbaar uitvoeren? En welke pensioenuitkering krijgen deze pensioengerechtigden dan na transitie toegekend vanuit hun nieuwe persoonlijk pensioenvermogen? In hoeverre is die pensioenuitkering vergelijkbaar met hetgeen ze net voor overgang kregen?
4.3.1 Invaren van pensioengerechtigden
Bij standaard invaren worden de pensioenaanspraken en pensioenrechten omgezet naar individuele vermogens. Dit gebeurt met een factor die leeftijdsafhankelijk is. Dit is het resultaat van de verdeling uit het invaarplan en de omrekenmethodiek. Zo is in onderstaand voorbeeld de voorziening 115.000. Deze wordt vermenigvuldigd met een factor 1,1. Dat betekent dat dit leeftijdscohort nog 10% extra meekrijgt boven op de waarde van de pensioenrechten op het invaarmoment. Uit dit persoonlijk pensioenvermogen krijgen pensioengerechtigden een uitkering. Het pensioenfonds bepaalt de hoogte van deze te onttrekken uitkering na invaren. Het fonds doet dat op basis van de in de nieuwe regeling geldende voorwaarden en het gekozen projectierendement. Het is mogelijk dat de nieuwe pensioenregeling een aantal keuzeopties niet ondersteunt. Zo is het zeer waarschijnlijk dat er in een collectieve variabele uitkeringsfase, naast de keuze voor een bedrag, ineens geen andere hoog-laag opties mogelijk zijn. Ook moet een collectieve variabele uitkeringsfase volgens de lagere regelgeving werken met de risicovrije rente als projectierendement. En er is in de nieuwe pensioenregeling altijd een wezenpensioen tot 25 jaar. Dit geldt alleen voor nieuwe gevallen. Bestaande uitkerende wezenpensioenen en wezenpensioenen uit het overgangsrecht gaan nog op basis van de oorspronkelijke voorwaarden. Xxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxx is er voorstander van om aan sociale partners te vragen de regeling te wijzigen zodat wel voor alle gevallen 25 jaar als einddatum van de uitkering gaat gelden.
Invaren in een nieuwe wereld
▪ Totale vermogen van deelnemer is totaaltelling van onderliggende voorzieningen.
Ongelijke aanpassingen !
▪ Het totale kapitaal per deelnemer wordt met factor omgezet naar een persoonlijk vermogen
115.000
Voorziening Totaal
126.500
Persoonlijk vermogen
LOP 68 ?
LOP 68 10.000
NP ?
100.000 |
11.000 |
4.000 |
factor projectie-
rendement
Hoog 1000
NP 7000
Mogelijkheden nieuwe
Stelsel en regeling,
Welke Keuzes ?
Lopende wezen ?
HoogLaag ?
Geruisloos : Omrekenen in zelfde verhouding > betekent individuele berekening per gepensioneerden
Bij het invaren kan het pensioenfonds het huidige uitkeringenpatroon omzetten in een kapitaal. Hiervoor maakt het pensioenfonds een ingewikkelde berekening. Deze kan per pensioengerechtigde afwijken. Van dit kapitaal kan de deelnemer vervolgens een uitkering bij het pensioenfonds krijgen, binnen de keuze-opties van de nieuwe regeling. Een pensioengerechtigde heeft op het moment van pensionering echter mogelijk bewust gekozen voor een bepaald uitkeringenpatroon en heeft hier zijn uitgaven op aangepast. Het pensioenfonds kan ervoor kiezen ditzelfde uitgavenpatroon te handhaven onder de nieuwe regels. Dit noemen we geruisloos invaren. Bij geruisloos invaren handhaaft het pensioenfonds de pensioeninkomens van de pensioengerechtigden in hoogte en uitkeringenpatroon. Bij het boven beschreven standaard invaarproces zijn er, in tegenstelling tot geruisloos invaren, wel individuele (handmatige) berekeningen nodig. Dit is kostbaar en foutgevoelig. Daarom ondersteunen wij geruisloos invaren in de collectieve methodiek met gelijke aanpassingen van de uitkeringen van pensioengerechtigde.
4.3.2 Geruisloos invaren met gelijke aanpassingen van de uitkering
150n, lid 5 PW:
Bij toepassing van de standaardmethode kan een pensioenfonds na toepassing van de standaardregel afwijken van de uitkomsten voor zover dit nodig is om gelijke aanpassingen van pensioenuitkeringen mogelijk te maken en de
verschuiving van vermogen daarvoor binnen de groep pensioengerechtigden blijft.
Het pensioenfonds kan bij de uitvoering van zowel de solidaire of flexibele premieregeling kiezen voor een collectieve uitkeringsfase. Bij deze collectieve methodiek kan het pensioenfonds relatief eenvoudig geruisloos invaren voor pensioengerechtigden. Pensioenfondsen kennen nu vaak een uitkeringsovereenkomst met in principe vaste pensioenuitkeringen. Binnen die pensioenregeling delen alle generaties alle pensioenrisico’s met elkaar. Dit gebeurt via de dekkingsgraad. Is de dekkingsgraad hoog genoeg? Dan verleent een pensioenfonds een toeslag. Is de dekkingsgraad langdurig laag? Xxx volgt een korting. In een collectieve variabele uitkeringsfase in een premieregeling is dat eigenlijk niet heel anders. Je start binnen de premieregeling met een persoonlijk pensioenvermogen dat tegen pensioenleeftijd wordt omgezet in een variabele uitkering. Pensioengerechtigden krijgen in een collectieve methodiek resultaten zo toebedeeld dat dit resulteert in gelijke aanpassingen van de uitkering. Is er binnen het cohort 3% overrendement te verdelen. Dan krijgen alle pensioengerechtigden het volgende jaar een 3% hogere uitkering.
Financiële schokken kan je daarbij spreiden in de tijd. Zo maak je de uitkeringen stabieler. Met de inzet van een
solidariteits- of risicodelingsreserve voorkom je bovendien pensioenverlagingen in de uitkeringsfase zoveel mogelijk.
Bij zo’n collectieve uitkeringsfase in de nieuwe premieregeling is invaren relatief eenvoudig. Zowel in de huidige uitkeringsovereenkomsten als in het collectief variabel pensioen is de huidige hoogte van de uitkering namelijk leidend. De hoogte van de uitkering pas je jaarlijks voor iedere pensioengerechtigde gelijk aan. Ook bij invaren pas je deze systematiek voor de pensioengerechtigden toe. Het pensioenfonds houdt hierbij de uitkeringenadministratie voor pensioengerechtigden gewoon in stand. En laat dus alle bestaande ingegane pensioenuitkeringen staan. Het pensioenfonds migreert deze bij invaren dan 1 op 1 naar het nieuwe doelsysteem. De pensioenuitkering staat centraal. Voordeel hiervan is dat de controles voor dit onderdeel aansluiten bij huidige technische migraties. Met het invaren reken je vervolgens uit hoeveel vermogen aan iedere pensioengerechtigde toekomt. Hoeveel krijgt dit cohort boven op de voorziening van bijvoorbeeld 105%? Deze vermogens worden onderdeel van het collectieve vermogen. Of staan voor het voor deze pensioengerechtigde gereserveerde deel van het collectieve vermogen. Van iedereen die deelneemt in de collectieve uitkeringsfase tel je de persoonlijke vermogens op. Zo kom je tot één collectief vermogen voor pensioengerechtigden. De totaaltelling van het hiervoor bestemde vermogen geeft het eventueel te verdelen overschot weer. Stel het totale vermogen is 105% van het benodigde vermogen voor de bestaande pensioenen. Dan kan je alle uitkeringen die daarbij horen dus met 5% verhogen. Op basis van dit nieuwe pensioeninkomen bepaalt het pensioenfonds per pensioengerechtigde welk deel van het vermogen hiervoor moet worden gereserveerd. Het persoonlijk vermogen kan dus worden bepaald. Na toedeling zijn vermogen en uitkeringen van dit cohort weer in balans. Je premieregeling met een collectieve uitkeringsfase kan nu werkelijk van start gaan.
4.3.3 Tijdelijk en blijvend geruisloos invaren
Bij blijvend geruisloos invaren blijven de uitkeringsvormen en de uitkeringspatronen staan, maar worden deze na de transitie variabel. In theorie kan dit betekenen dat voor een beperkte groep pensioengerechtigden in de overgang bepaalde vormen worden toegestaan die voor nieuwe pensioengerechtigden niet meer beschikbaar zijn. Ook is het mogelijk om gedurende een bepaalde periode de huidige vormen in stand te houden, zodat uitkeringen doorlopen. Nadat is vastgesteld wat de aanpassing als gevolg van de transitie wordt, krijgt de pensioengerechtigde een keuze voorgelegd op basis van de definitieve hoogte van het vermogen en de aangeboden keuzemogelijkheden binnen de nieuwe regeling. De uitkering wordt dan slechts tijdelijk (tot het moment dat de hoogte definitief is) geruisloos voorgezet. Na de keuzemomenten zijn alleen de uitkeringsvormen uit de nieuwe wereld van toepassing. Op dit keuzemoment is ook de hoogte van het persoonlijke pensioenvermogen bekend dat beschikbaar komt voor het eventuele shoprecht in geval van een flexibele premieregeling. Met dit bedrag kan de pensioengerechtigde in geval van een flexibele premieregeling met alleen een collectieve variabele uitkeringsfase ook een vaste uitkering buiten het pensioenfonds inkopen. De verwachting is dat hiervoor enkele maanden nodig zijn.
Na de tijdelijke geruisloze periode maakt de pensioengerechtigde de definitieve keuze (indien een keuze beschikbaar is) en wordt de uitkering aangepast. De werkelijke aanpassing van de hoogte van het pensioeninkomen gebeurt op een moment in de toekomst. Dit biedt de pensioengerechtigde de mogelijkheid zijn/haar uitgavenpatroon hierop aan te passen. Conform de processen bij het aanpassen van uitkeringen moet de pensioengerechtigde dit tijdig weten.
Tussen de keuze en het doorvoeren is nog een aantal maanden benodigd voor communicatie en doorvoering in de administratie. Met deze uitgestelde verwerkingsdatum wordt in de berekeningen rekening gehouden (er wordt gerekend met uitgestelde actuariële factoren). Dit is conform de processen en werkwijze zoals van toepassing binnen de collectieve variabele uitkering.
4.3.4 Invaren deelnemers in geleidelijke toetredingsperiode in de flexibele premieregeling
Een andere specifieke groep binnen de flexibele premieregeling zijn de deelnemers met een leeftijd die valt binnen de
periode van geleidelijke toetreding tot de collectieve variabele uitkeringsfase. Het betreft deelnemers wiens deelname binnen 10 jaar voor de reglementaire pensioenleeftijd valt. In de nieuwe pensioenregeling krijgen deelnemers in het jaar dat ze de leeftijd bereiken die 10 jaar voor de reglementaire pensioenleeftijd ligt een keuze om toe te treden tot het collectief variabel pensioen voorgelegd. De keuze die voorsorteert op een vaste of variabele uitkering. Bij invaren is er een bestaande groep die deze keuze nog moet maken: een zogenaamde inhaal keuzegroep.
Deze inhaalgroep krijgt na de transitie de keuze voor vast of variabel voorgelegd op een ander tijdstip en mogelijk voor een groter deel dan in het standaardproces wat in de nieuwe pensioenregeling geldt. Om te voorkomen dat onnodig units moeten worden aangekocht en verkocht, wordt tot het moment dat deze deelnemers de keuze hebben gemaakt het kapitaal niet in units omgezet, maar als (transitie)kapitaal aangehouden. Na de keuze voor toetreding wordt het kapitaal deels ingekocht in het collectief variabel pensioen en voor het resterende deel conform de bijbehorende standaard lifecycle belegd (in de verhouding zoals vastgelegd in het beleggingsbeleid). Kiest de deelnemer om niet toe te treden tot het collectief variabel pensioen, dan wordt het hele kapitaal omgezet conform de lifecycle die past bij het voorsorteren op een vaste uitkering.
Gedurende de periode voorafgaand aan de definitieve keuze wordt op dit (transitie)kapitaal zowel de toedeling vanuit de transitie als het tussentijds behaalde rendement bijgeschreven.
Omdat er bij deze groep sprake is van een inhaal kan op verschillende manieren kapitaal worden overgezet naar het collectieve vermogen:
1. Conform de standaard werkwijze (het inkoop patroon) zoals van toepassing bij geleidelijke toetreding tot de collectieve variabele uitkering. Hierbij wordt ingekocht voor een deel van het kapitaal gedeeld door de restduur tot pensioendatum. Iemand die 5 jaar voor pensioendatum zit, koopt in dit geval 1/5e deel in in collectief variabel pensioen.
2. Conform de verhouding die van toepassing zou zijn geweest als de deelnemer 10 jaar voor datum deze keuze had gemaakt. Iemand die 5 jaar voor pensioen zit, koopt in dit geval 5/10e deel in in collectief variabel pensioen.
Het is aan het pensioenfonds om vooraf te bepalen welke van deze methodieken voor alle deelnemers die willen voorsorteren op een variabele uitkering wordt gehanteerd. Dit is geen deelnemerskeuze.
Diverse onderdelen op weg naar transitie
5.1 Bepalen initiële hoogte en beleid MVEV
Minimaal vereist eigen vermogen
Uit de Europese pensioenrichtlijn (IORP I en II richtlijnen) volgt dat een pensioenuitvoerder (in Nederland een pensioenfonds) een minimaal vereist eigen vermogen (MVEV) dient aan te houden als alle volgende omstandigheden van toepassing zijn:
• Er is tussen werkgever en werknemer een pensioenregeling overeengekomen.
• De werkgever (onderneming) heeft die pensioenregeling overgedragen aan een pensioenuitvoerder, waarbij
de bijdragende onderneming tot niets meer verplicht is dan het betalen van de ‘noodzakelijke bijdragen’.
• De pensioenuitvoerder verzekert een dekking tegen biometrische risico’s of garandeert de hoogte van uitkeringen of een beleggingsrendement. Biometrische risico’s zijn risico’s die verband houden met overlijden, arbeidsongeschiktheid en levensverwachting.
Onder de Wet toekomst pensioenen blijft het uitgangspunt daarmee dat een pensioenfonds verplicht is om een minimaal vereist eigen vermogen aan te houden. Ten aanzien van het MVEV is aangegeven dat pensioenfondsen hierover op het einde van een kalenderjaar moeten beschikken. In lagere regelgeving is ook aangegeven dat pensioenfondsen in de ABTN en het pensioenreglement moeten vastleggen welke financiële bronnen worden aangesproken indien deze op enig moment onvoldoende blijkt.
De hoogte van het MVEV wordt bepaald door de vraag wie het beleggingsrisico draagt:
• Voor zover de pensioenuitvoerder het beleggingsrisico draagt, dan bedraagt het MVEV 4% van de technische voorzieningen.
• Voor zover de pensioenuitvoerder geen beleggingsrisico draagt, bedraagt het MVEV 1% van de technische voorzieningen dat geldt als de beheerslasten voor langer dan 5 jaar vastliggen. Of 25% van de beheerslasten, als deze beheerslasten 5 jaar of korter vastliggen.
• Boven op de basispercentages voor het MVEV komen nog opslagen voor pensioenregelingen met nabestaandenpensioen, arbeidsongeschiktheidspensioen of premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid.
5.2 Bepalen initiële hoogte en invulling operationele reserve
Operationele risico’s mogen alleen via een specifiek geoormerkte operationele reserve gedekt worden. Operationele kosten en onvoorziene technische resultaten, zoals kosten van juridische procedures, of bijvoorbeeld het verwerken van mutaties met terugwerkende kracht, de situatie van ‘geen premie, wel recht’, of excassokosten, moeten afzonderlijk van de solidariteits- of risicodelingsreserve op de balans worden geadministreerd. Deze operationele doelen moeten vooraf worden gespecificeerd en deze afzonderlijke voorziening mag niet negatief
worden, waarmee voorkomen wordt dat deze kosten direct ten laste gaan van de solidariteits- of risicodelingsreserve of van de persoonlijke pensioenvermogens van individuele deelnemers.
Nadere uitwerking van de operationele reserve met oog voor jaarrekeningenrecht
In de Wet toekomst pensioenen of het Besluit toekomst pensioenen wordt de operationele reserve niet genoemd, gereguleerd, uitgewerkt, ingekaderd of gemotiveerd. De eisen en voorwaarden die gelden voor een reserve of voorziening die volgen uit het jaarrekeningenrecht, zijn ook hier van toepassing. De Wet toekomst pensioenen en dit besluit wijzigen dit niet.
De reserve voor operationele kosten in het huidige stelsel hoeft niet ingevaren te worden en kan 1 op 1 overgezet worden naar de nieuwe premieregeling. Op deze manier kan de reserve voor operationele kosten deels initieel gevuld worden. Na het invaren kan deze reserve eventueel nog (verder) gevuld worden uit een premieopslag of uit onverdeeld vermogen.
5.3 Overgang naar sekseneutrale tarieven
Onder de Wet toekomst pensioenen mag geen onderscheid worden gemaakt in inkooptarieven of premies op basis van sekse. Inkooptarieven en afkooptarieven zijn dan ook altijd sekseneutraal. Voor individuele variabele uitkeringen en bij verzekeraars wordt altijd gewerkt met sekseneutrale tarieven (ook voor de biometrische rendement bijschrijvingen). Onder de Wet verbeterde premieregeling wordt in het collectief variabel pensioen vooralsnog gewerkt met sekseneutrale tarieven bij inkoop en het shoprecht, maar wordt het tussentijdse resultaat bepaald op sekse-afhankelijke tarieven.
In de solidaire premieregeling is niet langer sprake van een dekkingsgraad en verplichtingen. In de solidaire premieregeling wordt altijd uitgegaan van een gereserveerd vermogen en een daaruit te onttrekken uitkering. Hierbij kunnen het vermogen en de hieruit te onttrekken uitkering in elkaar worden omgezet door een omrekentarief of prijs van pensioen. Dit is altijd op basis van een sekseneutraal tarief. Technische resultaten worden voorkomen als er altijd wordt gewerkt met eenzelfde tarief ongeacht de sekse. Wel moet de verhouding man-vrouw terugkomen in ervaringssterfte en onderdeel zijn van het bepalen van de tarieven. Onder de flexibele premieregeling wordt net als in de solidaire regeling alleen nog gewerkt met sekseneutrale tarieven. Het hanteren van een sekseneutraal tarief betekent dat de in het systeem gebruikte factor voor het vaststellen van het onderliggende gereserveerde kapitaal altijd overeenkomt met de factor die wordt gebruikt voor de berekening van de voorziening. Om de inkoopfactoren zo nauwkeurig mogelijk te bepalen moet er periodiek een wijziging van grondslagen plaatsvinden die passend is bij de man-vrouwverhouding van het collectief. Dit kan plaatsvinden op eenzelfde wijze als bij een aanpassing als gevolg van een nieuwe sterftetafel. Eventuele technische resultaten vallen bij de flexibele premieregeling in het collectief variabel pensioen. Bij de solidaire premieregeling zorgt dit resultaat voor een benodigd beschermingsrendement.
De overgang naar sekseneutrale tarieven moet voorafgaand aan het invaren plaatsvinden. Voordat aanspraken kunnen worden omgezet in individuele gereserveerde vermogens moeten de onderliggende voorzieningen eerst worden berekend op basis van sekseneutrale factoren. Deze omzetting moet plaatsvinden voor de toedeling zodat het totale vermogen voor en na transitie overeenkomt. Factoren moet als aparte stap in de (proef) conversie worden meegenomen. Tijdens deze stap mogen geen grote resultaten ontstaan. In aanloop naar invaren moeten de processen en rekenmodellen hierop zijn voorbereid. De omzetting moet als een apart processtap worden ingepland. Ook voor al bestaande collectieve variabele pensioenen vindt de omzetting plaats. Dit wordt op een afgesproken moment meegenomen bij het vaststellen van het jaarlijkse resultaat (grondslagen vaststellen op populatie zodat effect zo klein mogelijk is).
5.3.1 Hoe omgaan met onvindbare deelnemers
De huidige uitkeringsovereenkomsten behandelen onvindbare pensioenen gelijk aan ingegane pensioenen van vindbare pensioengerechtigden. Dit betekent dat de pensioenen in de administratie gaan. Het uit te keren bedrag komt via een excasso-systeem tot uitkering. Net als bij de overige uitkeringen. Verschil is echter dat er in dit geval geen bankrekening is waarop deze uitkeringen kunnen worden uitgekeerd. De bedragen worden daarom tot die tijd vastgehouden op een daarvoor bestemde voorziening. De deelnemer wordt geoormerkt als onvindbaar. Zodra de deelnemer wordt “gevonden” maakt het pensioenfonds de niet uit gekeerde bedragen alsnog over aan de pensioengerechtigde. De gereserveerde bedragen van onvindbare pensioengerechtigde kunnen na verloop van tijd volgens een vooraf bepaalde methodiek vrijvallen aan het collectief.
Ook in een collectief variabel pensioen of in een collectieve uitkeringsfase van de solidaire premieregeling gaan pensioenen van onvindbare pensioengerechtigden op de reglementaire pensioenleeftijd in. De werkwijze is overeenkomstig de huidige methode bij uitkeringsregelingen. Het pensioenfonds houdt de pensioenen die niet kunnen worden uitbetaald vast in een reserve of voorziening. Deze maakt geen onderdeel uit van de collectieve uitkeringsfase, maar is een onderdeel van de operationele reserve van het fonds.
Ook hier moet het pensioenfonds beleid maken over de mogelijke vrijval van deze reserve. Immers hoe langer een onvindbare niet gevonden wordt, hoe groter de kans dat er nooit wordt uitgekeerd. De vrijval van de niet uitbetaalde pensioenen kent beleidsvrijheid voor het fonds. De manier waarop de vrijval wordt georganiseerd en waaraan het moet voldoen, zet het pensioenfonds in de ABTN.
Op deze manier kunnen onvindbare pensioengerechtigden worden geregistreerd. En vallen ze niet onbedoeld in het resultaat van de collectieve uitkeringsfase. De vrijval vindt plaats conform een vooraf gesproken werkwijze.
Vervolgens kan het pensioenfonds de vrijval toebedelen aan de collectieve uitkeringsfase of aan de solidariteitsreserve of risicodelingsreserve. Dit is een keuze van het fonds.
Bijzondere onderwerpen rondom invaren
In dit hoofdstuk staan we stil bij enkele bijzondere (juridische) onderwerpen rondom invaren: het opgebouwd partnerpensioen, echtscheiding en bijzonder partnerpensioen en wezenpensioen.
6.1 Bijzondere regels rondom opgebouwd partnerpensioen
Bij invaren zet het pensioenfonds alle bestaande pensioenaanspraken en pensioenrechten om naar de nieuwe pensioenregeling. Dit betekent dat opgebouwd partnerpensioen en ingegaan partnerpensioen na omzetting volgens de regels van de nieuwe pensioenregeling worden uitgevoerd. Ter bescherming van de partner staan er enkele overgangsmaatregelen in de Wet toekomst pensioenen. Om te voorkomen dat in het verleden opgebouwd partnerpensioen in bepaalde gevallen niet toekomt aan de partner (op het moment van transitie) bij overlijden van de (gewezen) deelnemer. Ook een toekomstige partner die op basis van de "oude" regeling als partner zou worden aangemerkt, valt onder het overgangsrecht.
Artikel 220g lid 3 van de Pensioenwet speelt hierbij een belangrijke rol.
Hierin staat het volgende: “Een persoon die voor het overgangstijdstip als partner aanspraakgerechtigde was voor partnerpensioen op opbouwbasis blijft aanspraakgerechtigde voor de tot het overgangstijdstip opgebouwde aanspraak op partnerpensioen, met inachtneming van artikel 57”.
Op grond van de overgangsbepaling kunnen een aantal belangrijke conclusies worden getrokken, mede op grond van de toelichting bij het wettelijk kader:
▪ Het overgangsrecht geldt alleen voor de partner die op het moment van transitie aan de voorwaarden van het partnerbegrip in de pensioenregeling voldoet en op dat moment partner is van de (gewezen) deelnemer. Dat staat op pagina 422 Memorie van toelichting Wet toekomst pensioenen.
▪ Alle opgebouwde aanspraken op partnerpensioen in de pensioenregeling voor transitie worden contant gemaakt volgens dezelfde rekenmethode als de omzetting van het ouderdomspensioen. Vervolgens wordt een deel van deze waarde gebruikt voor de financiering van dekking van partnerpensioenaanspraken bij erlijden voor de pensioendatum die voor de transitie waren opgebouwd. Hierdoor blijven de opgebouwde partnerpensioenaanspraken met deze dekking behouden voor de partner alsmede voor de ex-partner (zie hieronder 5.4.2).
Voorbeeld1
Stel persoon A heeft tot het moment van transitie €500 partnerpensioen opgebouwd. Dat komt levenslang tot uitkering wanneer persoon A voor de pensioendatum komt te overlijden. In de transitie wordt dit bedrag contant gemaakt tot een bedrag X. In de pensioenadministratie staat dat persoon A een opgebouwd partnerpensioen heeft van €500 waarvoor het pensioenfonds ook na de transitie dekking biedt. De waarde die uit de omzetting is gehaald, wordt gebruikt ter financiering van deze dekking. Wanneer persoon A overlijdt voor de pensioendatum krijgt de partner van persoon A een uitkering ter grootte van €500 per jaar levenslang uitgekeerd door het overgangsrecht. Dit bedrag ontvangt de partner van persoon A naast de uitkering die voortvloeit uit de nieuwe risicodekking voor het nabestaandenpensioen.
6.2 Bijzondere regels rondom echtscheiding en bijzonder partnerpensioen
Artikel 220g lid 3 van de Pensioenwet (zie 5.4.1) verwijst uitdrukkelijk naar artikel 57 van de Pensioenwet. Hiermee wordt ook een (toekomstige) ex-partner beschermd. Dit is van belang als een (gewezen) deelnemer na de transitie gaat scheiden of de samenwoning eindigt. De ex-partner behoudt dan het recht op bijzonder partnerpensioen conform de regels van artikel 57 van de Pensioenwet. De aanspraken op bijzonder partnerpensioen van de ex-partner die zijn ontstaan voor de transitie worden bij invaren omgezet naar pensioenaanspraken conform het nieuwe pensioencontract. Het bijzonder nabestaandenpensioen wordt een uitdaging in communicatie. Door het invaren is immers de regeling veranderd. Voor de pensioendatum is er een risicodekking voor het overgangspartnerpensioen. Na de pensioendatum is een deel van de voorziening partnerpensioen uit de oude regeling onderdeel geworden van het kapitaal dat beschikbaar is voor ouderdomspensioen en partnerpensioen na pensioendatum. Hiervan kan, op basis van de reglementaire verhouding, een bijzonder partnerpensioen voor na de pensioendatum worden afgezonderd. Dit is dus anders dan een bijzonder partnerpensioen zoals deze zou ontstaan bij een opbouw partnerpensioen in de oude wereld.
6.3 Bijzondere regels rondom wezenpensioen
Voor opgebouwd en ingegaan wezenpensioen geldt de mogelijkheid om gebruik te maken van het overgangsrecht (artikel 220g lid 5 van de Pensioenwet). Hier staat dat voor opgebouwd wezenpensioen en ingegaan wezenpensioen de verplicht voorgeschreven eindleeftijd van 25 jaar bij een premieovereenkomst niet van toepassing is (verwijzing naar artikel 16 lid 1 sub d van de Pensioenwet).
Sociale partners bepalen in beginsel de manier van invaren. Zij bepalen of ze het ingegane en opgebouwde wezenpensioen inrichten volgens de nieuwe of bestaande regels. Het pensioenfonds is op grond van artikel 150L lid 4 verplicht het invaarverzoek uit te voeren. Tenzij het (1) in strijd is met wettelijke voorschriften, (2) tot onevenwichtig nadeel leidt en/of (3) niet uitvoerbaar is binnen de grenzen van beheerste en integere bedrijfsvoering.
Nadere toelichting:
• Sociale partners leggen in het transitieplan de manier van invaren van ingegane en al opgebouwde wezenpensioenaanspraken vast. De pensioenuitvoerder moet hieraan meewerken. Tenzij sprake is van de hiervoor genoemde uitzonderingen.
• Wezenpensioen maakt deel uit van het nabestaandenpensioen (artikel 1 Pensioenwet). Het uitgangspunt van
de wetgeving is dat het pensioenfonds het al ingegaan en opgebouwde nabestaandenpensioen invaart. Invaren gaat via het standaard invaarpad uit artikel 150l lid 1 van de Pensioenwet, maar voorwaarde is dat het niet tot een onevenredig nadeel mag leiden van een aanspraakgerechtigde.
• In het nieuwe pensioenstelsel moet het pensioenfonds het (nog niet ingegane) wezenpensioen onvoorwaardelijk tot de leeftijd van 25 jaar uitkeren. Dit staat in artikel 16 lid 1 d van de Pensioenwet. Echter in het overgangsrecht van artikel 220g lid 4 van de Pensioenwet staat dat deze bepaling niet geldt voor al ingegaan wezenpensioen en opgebouwd wezenpensioen tot het moment van overgang naar het nieuwe pensioencontract. Op grond van dit overgangsrecht en de toelichting in de Memorie van toelichting mogen sociale partners/werkgever ervoor kiezen om de einddatum (en de voorwaarden) te handhaven voor al ingegane pensioenuitkeringen. Dit lijkt ook logisch, omdat je anders bijvoorbeeld voor ingegaan wezenpensioen op basis van huidige pensioenregeling (bijvoorbeeld uitkering maximaal tot 21 jaar) een pensioen gaat aanbieden tot onvoorwaardelijk 25 jaar. Dit zonder dat daar ooit pensioenpremie tegenover heeft gestaan. Maar aanpassen heeft vanuit een uitvoeringsperspectief de voorkeur.
• Kiezen sociale partners voor omzetting van het ingegaan wezenpensioen naar het nieuwe wettelijk kader voor wezenpensioen (zoals voor onvoorwaardelijk 25 jaar), kan dit in een aantal gevallen leiden tot onevenredig nadeel. Dit moet goed getoetst worden. “Behoud van de huidige uitkering” lijkt sowieso niet mogelijk, omdat het huidige ingegane wezenpensioen via voorgeschreven rekenmethodes moeten worden omgerekend. Dit mag juist niet tot herverdeling leiden van pensioengelden.
6.3.1 Voorleggen geschillen rondom invaren bij externe geschilleninstantie
De huidige rechtsbescherming is onder meer geregeld via de interne klachten- en geschillenregeling, de Ombudsman Pensioenen en de weg naar een civiele procedure. Daar komt een extra rechtsbeschermingsmogelijkheid bij. Namelijk een externe geschilleninstantie waar alle pensioenfondsen bij zijn aangesloten. Voor verzekeraars en PPI’s bestaat al een geschilleninstantie: het KIFID.
In de aanloop naar de Wet toekomst pensioenen zei de Raad voor de rechtspraak dat zij een toename verwachten van gerechtelijke stappen. Met name op het gebied van invaren.
Een van de doelen van de inrichting van een externe geschilleninstantie is om verdere gerechtelijke stappen te voorkomen. Of een belanghebbende de stap naar de externe geschilleninstantie neemt, is aan hemzelf. Een uitspraak van de externe geschilleninstantie is namelijk bindend als beide partijen hiermee hebben ingestemd.
Invullen overgangsregeling in praktijk
De voorziening voor het partnerpensioen na invaren bestaat feitelijk uit 2 componenten. Een deel is de risicodekking voor het overlijden voor de pensioendatum. Het andere deel is de kapitaaldekking voor het partnerpensioen na de pensioendatum.
7.1.1 Uitvoeren van het overgangsrecht
Er wordt in de sector over verschillende methoden gesproken. Het voor het opgebouwde partnerpensioenen gereserveerde vermogen kan per deelnemer opgesplitst worden. Namelijk in een deel gelijk aan de risicokoopsom voor het latente partnerpensioen voor de pensioendatum (overgangspartnerpensioen) en een deel gelijk aan het kapitaal benodigd voor het latente partnerpensioen na de pensioendatum. Een optie is om alle risicokoopsommen voor de overgangspartnerpensioenen voor de gehele populatie vervolgens in een collectieve voorziening te storten. Ze vormen dan een onderdeel van de operationele reserve. Bij een overlijden voor de pensioendatum wordt uit deze voorziening een kapitaal gefinancierd waarmee een variabele uitkering wordt ingekocht in het uitkeringscollectief. Dat kapitaal is voldoende voor een levenslange variabele uitkering. Achmea Pensioenservices onderzoekt de uitvoering van het overgangsrecht nog nader.
Bij de flexibele premieregeling worden de latente aanspraken op partnerpensioen bij voorkeur geadministreerd als onderdeel van het collectief variabel pensioen. In dit geval worden deze rechten onderdeel van het collectief variabel pensioen en is er sprake van jaarlijkse resultaatdeling. Ook de bijzonder partnerpensioenen worden onderdeel van het collectief variabel pensioen voor de dekking voor en na pensioendatum.
Bij de solidaire regeling kunnen latente pensioenen geen onderdeel uitmaken van de collectieve uitkeringsfase. Hier kan wel een apart collectief voor worden gevormd met 100% bescherming. Dit kan in de praktijk alleen als je het beschermingsrendement theoretisch toekent. Anders is er een risico dat er een enorm overschot is of dat het potje leeg raakt.
Aandachtspunt |
Het is nog niet duidelijk of het overgangspartnerpensioen mag worden opgenomen als onderdeel van het collectief variabel pensioen. Indien dit mogelijk is, wordt de hoogte variabel. Bij het vormen van een specifiek collectief voor dit overgangsrecht wordt de voor de risicodekkingen voor pensioendatum afgesplitste voorziening onderdeel van de operationele reserve. Het wordt een verzekerd recht. De hoogte staat dan vast. |
7.1.2 Bijzonder partnerpensioen
Opgebouwde bijzondere partnerpensioenen zijn geadministreerd als zelfstandige, opgebouwde aanspraken op naam van de ex-partner, maar op het leven van de oorspronkelijke hoofdverzekerde. Dit recht kan hierdoor achterblijven bij een waardeoverdracht. De bijzondere partnerpensioenen blijven na transitie gehandhaafd. Binnen de flexibele premieregeling worden deze bij voorkeur opgenomen als onderdeel van het collectief variabel pensioen. Hier is ook het vermogen na pensioneren opgenomen. Deze rechten worden na de transitie variabel. In de solidaire premieregeling worden deze op pensioendatum onderdeel van de collectieve uitkeringsfase. Voor pensionering kunnen ze worden behandeld als een cohort met 100% bescherming en geen overrendement. Ook hier geldt hetzelfde aandachtspunt als in de vorige paragraaf.
7.1.3 Nabestaandenvoorziening uit restitutiedekking
In bestaande premieregelingen komt het voor dat er een kapitaal bij leven met restitutie wordt verzekerd. Bij overlijden komt er dan een kapitaal vrij dat wordt ingezet voor de aankoop of verbetering van het nabestaandenpensioen. In de nieuwe premieregelingen komt deze vorm te vervallen. Op het al opgebouwde (restitutie)kapitaal is ook overgangsrecht van toepassing. Dit betekent dat het kapitaal dat voor invaren is opgebouwd nog steeds mag worden aangewend voor een nabestaandenpensioen. Technisch gezien moet dan voor de nieuwe opbouw een kapitaal bij leven worden geadministreerd dat bij overlijden vervalt aan het fonds. Daarnaast bestaat er nog een kapitaal bij leven met restitutie. Dit brengt natuurlijk extra communicatie en administratielasten met zich mee.
Uitruilbaar partnerpensioen
Het na 01-01-2002 opgebouwde partnerpensioen is op basis van artikel 62 PW volledig of gedeeltelijk uitruilbaar voor een hoger ouderdomspensioen. Er zijn regelingen waarbij de uitruil van eerder opgebouwd partnerpensioen niet wordt toegestaan. Door het invaren vervalt het onderscheid tussen uitruilbaar en niet uitruilbaar partnerpensioen. De eerder opgebouwde aanspraken worden immers geconverteerd naar een risico nabestaandenpensioen voor de pensioendatum en een opgebouwd partnerpensioen na de pensioendatum. Dit opgebouwde partnerpensioen is onderdeel van het individuele pensioenkapitaal of vermogen waarover de deelnemer op de pensioendatum keuzes kan maken voor de definitieve aanwending.
Voor het wezenpensioen wordt vaak geen zelfstandige voorziening inzichtelijk gemaakt. Deze is er natuurlijk wel. De voorziening is meestal onderdeel van de voorziening partnerpensioen. Bij het invaren wordt de voorziening wel separaat toebedeeld. Daarnaast kan het pensioenfonds deze voorziening voor risicodekking inzetten voor de dekking van het wezenpensioen voor de pensioendatum van de deelnemer.
7.3 Arbeidsongeschikte deelnemers
7.3.1 Premievrijstelling
Deelnemers waarvan de premie is vrijgesteld zijn voor de pensioenregeling actieve deelnemers. Bij het invaren gaan zij dan ook mee naar de nieuwe premieregeling.
De voorziening voor premievrijstelling vanwege arbeidsongeschiktheid die nu al aanwezig is, gaat mee naar de nieuwe premieregeling en wordt ondergebracht in de operationele reserve. De voorziening moet wel worden herrekend. Dat moet omdat de vrijstelling geldt voor de nieuwe premieregeling, dus beschikbare premie en risicodekkingen. Het kan dus voorkomen dat de voorziening moet worden aangevuld als gevolg van de nieuwe vrijstelling. Bij het invaren moet hier al rekening mee worden gehouden.
Pensioenfondsen die de premievrijstelling hebben herverzekerd moeten overleggen met de herverzekeraar over wat er naar de toekomst toe wordt uitgekeerd. De herverzekeraar gaat immers uit van een uitkering op basis van de bestaande uitkeringsregeling met actuariële premiestelling. De voorziening die de (her)verzekeraar heeft opgenomen hoeft niet gelijk te zijn aan de voorziening die in de nieuwe premieregeling nodig is. In onderhandeling met de herverzekeraar moet het pensioenfonds dan onderzoeken of met een eventuele bijstorting vanuit het pensioenfonds de nieuwe premie via de verzekering kan worden vrijgesteld.
7.3.2 Arbeidsongeschiktheidspensioen
Inkomensverzekeringen als het arbeidsongeschiktheidspensioen passen niet goed meer in de nieuwe premieregelingen. De uitvoering is vaak complex en sluit niet aan op de mogelijke ondersteuning bij re- integratietrajecten. Daarnaast heeft het pensioenfonds geen algemene buffer meer waarmee eventuele voor- en nadelen kunnen worden opgevangen. In de nieuwe wereld moet via een extra voorziening in de operationele reserve een nieuwe buffer worden gevormd die de volatiliteit in de uitkeringen en premiestroom kan opvangen. Ondanks eventuele calamiteiten mag deze reserve nooit kleiner dan €0 worden.
Voor de toekomst kunnen sociale partners bijvoorbeeld kiezen voor een verzekering bij een inkomensverzekeraar. Het pensioenfonds kan er voor kiezen bij de opdrachtbevestiging/aanvaarding aan te geven dat zij geen uitvoering meer kan geven aan de verzekering van arbeidsongeschiktheidspensioen. Ook voor al ingegane uitkeringen is het verstandig te overwegen deze buiten het pensioenfonds te verzekeren.
Als ingegane uitkeringen binnen het pensioenfonds blijven, worden deze omgezet naar variabele uitkeringen. De deelnemer heeft bij het invaren van zijn ingegane uitkering geen keuzerecht en volgt hiermee de keuzes die het pensioenfonds dan wel de sociale partners maken. Bij de flexibele premieregeling worden de ingegane uitkeringen opgenomen in het uitkeringscollectief. De uitkeringen gaan meebewegen met de aanpassingen die jaarlijks voor het uitkeringscollectief gelden. Bij ingang worden de toekomstige uitkeringen in één keer ingekocht. Bij het invaarplan wordt dan doorgerekend of de bestaande voorziening voldoende is voor de toekomstige uitkeringen in de nieuwe premieregeling. In het geval van een tekort, moet er uit het onverdeelde vermogen aanvullende financiering komen.
In de collectieve uitkeringskring wordt geen rekening gehouden met mutaties in de uitkeringen als gevolg van herstel of verhoging van het arbeidsongeschiktheidspercentage. De uitkering wordt naar rato van de wijziging van de arbeidsongeschiktheid aangepast. Voor de financiering van deze mutatie moet het pensioenfonds dus een extra reserve aanhouden als onderdeel van de operationele reserve. Als ten gevolge van het herstel van de deelnemer de uitkering lager wordt, valt een deel van het kapitaal vrij naar deze reserve. Wordt echter een hoger arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld, moet er uit deze reserve worden geput.
Op het moment van invaren moet dus al duidelijk zijn hoe het pensioenfonds deze reserve vult. Als hier een stukje van de dekkingsgraad voor nodig is, kan dit niet meer op een andere manier worden aangewend.
7.4 Gecedeerde polissen of elders verzekerde rechten
Het komt regelmatig voor dat pensioenfondsen een regeling kennen waarbij een deel van de pensioenaanspraken en pensioenrechten is verzekerd bij een verzekeraar. Dit kan zijn doordat er in het verleden bedrijfsonderdelen een eigen pensioenregeling hadden, maar ook door latere aansluitingen of overnames van ondernemingen.
Een veel voorkomende toezegging is dat het pensioenfonds de elders verzekerde aanspraken indexeert alsof deze onderdeel zijn van de pensioenaanspraken bij het fonds. Dit kan onder de huidige regels omdat de dekkingsgraad hiervoor kan worden ingezet.
Omdat de aanspraak uit de verzekerde regeling geen onderdeel uitmaakt van het vermogen (of kapitaal), welke voor de deelnemer wordt belegd in de nieuwe premieregelingen, vormt dit vooralsnog geen onderdeel van het vermogen dat wordt ingevaren en omgezet in persoonlijk pensioenvermogen. Dit persoonlijke pensioenvermogen bepaalt in de nieuwe premieregeling het vermogen waaruit een uitkering kan worden onttrokken. Indien geen vermogen wordt ingevaren kan op dit onderdeel geen rendement worden toebedeeld. Op deze vaste aanspraken kan in een nieuwe premieregeling geen indexatie meer worden gegeven. Hoe deze aanspraken in het verleden zijn ontstaan, is niet bepalend voor de toekomst, maar het nieuwe stelsel of de nieuwe pensioenregeling biedt mogelijkheden.
We onderscheiden hier 2 situaties:
1. De deelnemer is verzekeringsnemer of heeft recht op elders verzekerde aanspraken. Dit is in het pensioenreglement ook zo vastgelegd door de reglementaire aanspraken te verminderen met de elders verzekerde aanspraken. Het pensioenfonds is in dit geval hoogstens een doorgeefluik en voert de regeling uit door de uitkeringen te doen. Het pensioenfonds beschikt niet over het onderliggende vermogen. Een oplossing hiervoor is dat de verzekeraar rechtstreeks aan de deelnemer uitbetaalt.
2. De deelnemer heeft sec een recht op de reglementair (te bereiken) aanspraken. Het pensioenfonds heeft dit recht (deels) herverzekerd. Ook hier beschikt het fonds niet over het vermogen om dit recht te financieren.
In situatie 1 kan niet worden ingevaren. Verzekerde aanspraken kunnen niet worden ingevaren. In de nieuwe regeling kan het fonds blijven fungeren als doorgeefluik. Het fonds kan geen toeslag verlenen over deze rechten of dit als
onderdeel van de regeling opnemen. De rechten worden gesplitst in een variabel deel dat wordt uitgevoerd door het fonds en waarvoor het vermogen in een persoonlijke pensioenpot aanwezig is en eventueel een apart recht dat is herverzekerd waar het fonds fungeert als doorgeefluik. Het laatste kan worden vergeleken met een (her)verzekerd recht op rentebasis en brengt extra kosten met zich mee.
In situatie 2 is het gewenst om in contact te treden met de herverzekeraar om te onderzoeken of de verzekerde aanspraken kunnen worden afgekocht. Daarna kan bij invaren het onderliggende vermogen van de aanspraken worden omgezet in een persoonlijk pensioen vermogen (of gereserveerd deel van het vermogen). Dit vermogen moet bij invaren worden ingebracht in het persoonlijke of collectieve vermogen (collectief variabel pensioen). Eventuele resultaten moeten worden verwerkt in de verdeling bij het invaren. Na invaren resteert wederom een afspraak (regeling) tussen deelnemer en fonds conform de nieuwe regeling als persoonlijk pensioenvermogen.
Stappenplan
Het is zinvol voorafgaand aan de transitie een inventarisatie te maken van specifieke groepen en overgangsregelingen en per groep te bepalen welke route mogelijk is om de transitie vorm te geven. Uitgangspunt moet hierbij zijn dat het in de toekomstige regelingen niet langer mogelijk is aanspraken toe te kennen. Deze aanspraken moeten of volledig worden herverzekerd of onderdeel vormen van de individuele vermogens of de collectieve uitkeringsfase.
Van uniform naar leeftijdsafhankelijk beleid
8.1 Naar leeftijdsafhankelijk beleggen
Bij invaren wordt het collectieve vermogen omgezet in persoonlijke pensioenvermogens. Hierbij wordt ook het beleggingsbeleid omgezet van een collectief beleid naar leeftijdsafhankelijk beleggen van persoonlijke pensioenvermogens. Het is waarschijnlijk dat het huidige collectieve beleid van de uitkeringsregeling onder het financieel toetsingskader (FTK) afwijkt van het beleggingsbeleid dat bottom-up ontstaat. Indien alle persoonlijke vermogens en reserves worden belegd conform de expliciete lifecycles binnen de flexibele premieregeling of conform de impliciete toedeelregels bij de solidaire premieregeling. De overgang van het beleggingsbeleid onder het (transitie) financieel toetsingskader naar een leeftijdsafhankelijk beleggingsbeleid kan substantiële verschuivingen in beleggingscategorieën veroorzaken op het moment van overgang. Naast grote verschuivingen ineens kan er ook sprake zijn van beperkte handelsmogelijkheden op het moment van overgang, zoals in onderstaande figuur staat.
Tot het moment van overgang geldt het uniforme beleggingsbeleid uit het transitie FTK. In de figuur linksboven zien we een 50% allocatie naar Return en 50% allocatie naar Matching beleggingen. De figuur linksonder laat zien hoe dit uniform toe te delen is naar de verschillende leeftijdscohorten en contante waarde van pensioenaanspraken. Direct na overgang naar de nieuwe regeling geldt het leeftijdsafhankelijke beleggingsbeleid uit de flexibele premieregeling of de solidaire premieregeling. De rechter figuren geven een hoog over leeftijdsafhankelijk beleggingsbeleid weer. Met voor jongeren een hoge (80%) allocatie naar Return beleggingen en voor ouderen een hoge (80%) allocatie naar matching beleggingen. De figuur rechtsonder toont weer de toedeling van de exposures naar leeftijdscohorten.
Het leeftijdsafhankelijke beleggingsbeleid wordt zo dicht als mogelijk geïmplementeerd op het moment van overgang (de invaardatum). Zeker wanneer sprake is van grote aanpassingen in de allocatie. In aanloop naar de transitie anticiperen op het te voeren beleggingsbeleid na overgang is de collectieve mix aanpassen naar de verhouding in lijn met de gewenste situatie na transitie. Dit anticiperen kan voor bepaalde cohorten de risico’s voor transitiemoment vergroten. En sluit mogelijk niet aan bij het transitie FTK, overbruggingsplan en de richtdekkingsgraad. Een vertraagde overgang naar leeftijdsafhankelijk beleggen heeft nadelen. Namelijk dat pensioengerechtigden mogelijk tijdelijk teveel
risico lopen. En mogelijk weer te weinig blootstelling aan zakelijke waarden voor jonge deelnemers. Een complicerende factor bij het rond invaardatum implementeren van een leeftijdsafhankelijk beleggingsbeleid is dat er sprake kan zijn van beperkte handelsmogelijkheden. Dit is bijvoorbeeld veelal het geval bij een overgang op 1 januari van enig jaar.
Pensioenfondsen krijgen in de transitieperiode tot het moment van invaren meer ruimte om het beleggingsbeleid aan te passen. Het is al binnen het financieel toetsingskader mogelijk het beleggingsbeleid aan te passen in de zin dat er minder risicovol belegd kan worden. In sommige situaties kan het echter wenselijk zijn om het beleggingsrisico tijdens de transitie (geleidelijk) te vergroten, met het oog op de overgang naar de nieuwe pensioenregeling. Daarom wordt tijdens de transitieperiode ruimte geboden om het collectieve beleggingsbeleid aan te passen. Als dit kan worden onderbouwd op basis van de risicohoudingen per leeftijdscohort die vóórafgaande aan de implementatie van de nieuwe pensioenregeling moeten zijn vastgesteld. Ook als een pensioenfonds niet beschikt over het vereist eigen vermogen. Vaststelling van deze risicohoudingen is mogelijk nadat de invaarbesluitvorming is afgerond en de uitkomsten daarvan in het implementatieplan staan. Als een pensioenfonds uiteindelijk besluit de bestaande pensioenen niet in te varen, brengt het pensioenfonds het risicoprofiel in het strategisch beleggingsbeleid terug naar het risicoprofiel behorende bij het vereist eigen vermogen.
Grote wijzigingen in de beleggingsportefeuille door de stelselwijziging kunnen ook ná het invaren plaatsvinden. Daartoe is enige ruimte aangezien de toetsing op het feitelijke beleggingsbeleid aan het strategisch beleggingsbeleid jaarlijks (eens in de 12 maanden, per jaarultimo) wordt gedaan. Bovendien geldt in de Wet toekomst pensioenen de eis dat het beleid passend is, wat iets ruimer uitgelegd kan worden dan directe overeenstemming in het beleid.
8.3 Invaren in de flexibele premieregeling
In deze paragraaf wordt het invaren van een FTK-regeling in de flexibele premieregeling vanuit vermogensbeheerperspectief toegelicht. Dit doen we aan de hand van onderstaand voorbeeld:
1. Uitgangssituatie
De gehanteerde uitgangssituatie in bovenstaand voorbeeld is een pensioenfonds met een uitkeringsregeling en met een 50% Matching / 50% Return allocatie plus een discretionaire valuta overlay.
2. Ontwerp flexibele premieregeling lifecycle: glide-paths en beleggingsbouwblokken
Om te komen tot een flexibele premieregeling ontwerpt het pensioenfonds een lifecycle, bestaande uit zowel een of meerdere glide-paths als de daarbinnen ingezette beleggingsbouwblokken. Het fonds houdt daarbij rekening met de mede op basis van het uitgevoerde risicopreferentieonderzoek bepaalde risicohouding.
Dit pensioenfonds kiest voor een flexibele premieregeling ingevuld met een Maatwerk Module Rente en een Maatwerk Module Rendement. In de opbouwfase wordt een standaard Duration Matching Fund (duration 40) ingezet. In de collectieve uitkeringsfase met collectief variabel pensioen kiest het pensioenfonds voor een invulling met dezelfde Modules Rente en Rendement, maar wordt voor een invulling via een mandaat van fondsen gekozen. De fiduciair vermogensbeheerder krijgt het mandaat om Overlay Funds in te zetten om tot een nauwkeurige afdekking van het renterisico in het collectief variabel pensioen te komen. Merk op dat de Return portefeuille qua samenstelling ongewijzigd blijft. De rente Module kent wel een afwijkende samenstelling ten opzichte van de uitkeringsregeling matching portefeuille met een lagere allocatie naar staatsleningen en een hogere allocatie naar credits.
3. Samenstelling en verwachte omvang doelportefeuille
Gegeven het deelnemersbestand en de voor invaren gemaakte keuzes kan het pensioenfonds komen tot een verwachte vermogensopbouw per cohort en lifecyle. Vervolgens kan worden bepaald hoeveel vermogen in welk beleggingsbouwblok zal worden belegd. Voor dit fonds wordt in de opbouwfase 80% naar return gealloceerd en 20% naar vastrentend. Met vanaf 48 jaar – 20 jaar voor pensioen – ingroei naar de duration van het collectief variabel pensioen, door te beleggen in het Duration Matching Fund. Vanaf 10 jaar voor pensioen wordt ingekocht in een collectief variabel pensioen met een 40% allocatie naar Return en een Matching mandaat ingevuld met Module Rente en Overlay Funds. Op dit moment heeft het pensioenfonds een eerste concreet beeld van de doelportefeuille.
4. Systeemconversie: introductie Modules (unitisering)
Voor het vervolg van de analyse gaan we ervan uit dat het pensioenfonds een flexibele premieregeling implementatie en invaardatum met zowel de pensioenuitvoeringsorganisatie als de fiduciair is overeengekomen. In voorbereiding op de start van de nieuwe regeling en het invaren kan de fiduciair alvast de Modules implementeren. Hiertoe worden de beleggingen die onderdeel van de Module moeten gaan uitmaken verpakt (unitisering). Een Module wordt ook wel administratief fonds of virtual pool genoemd. Het oprichten van deze Module gebeurt door de beleggingen te verplaatsen naar een nieuwe eigen portefeuille. In combinatie met de uitgifte van deelnemingsrechten (units) die een dagelijkse waardering (NAV) kennen. Unitiseren maakt het vermogen deelbaar en daarmee investeerbaar vanuit individuele pensioenvermogensportefeuilles, zoals die door de pensioenuitvoeringsorganisatie in de pensioenadministratie worden bijgehouden.
Vanaf het moment van unitisering belegt de bestaande uitkeringsregeling portefeuille niet langer in alle losse onderliggende beleggingen, maar alloceert een groot deel van het vermogen indirect naar een Module Rendement en een Module Rente. De oprichting van deze modules vraagt het opzetten van een specifiek beleggingsbeleid voor beide Modules, alsmede een aantal overige afspraken. Voor de Module Rendement is het van belang om de eventuele discretionaire valuta overlay binnen de Module Rendement onder te brengen.
Deelnemers kunnen immers niet vanuit de pensioenadministratie rechtstreeks participeren in een valuta overlay. Het pensioenfonds heeft voor de Rente Module voor een hogere allocatie naar credits gekozen. Bij de systeemconversie die de fiduciair gaat uitvoeren om de Modules Rente en Rendement op te richten wordt zoveel als mogelijk aangesloten bij de huidige vermogensstanden. Het fonds opereert immers nog binnen het financieel toetsingskader. Gegeven het huidige vermogen en de beoogde samenstelling van de Module Rente kan in dit voorbeeld maximaal 300 vermogen naar de Rente Module worden gealloceerd. Credits zijn de beperkende factor. Het overige vermogen blijft discretionair beheerd binnen de FTK-uitkeringsregeling portefeuille. Dit vermogen kan met het oog op invaren in de flexibele premieregeling worden gezien als geparkeerd op een transitieaccount.
5. Invaardatum: start nieuwe flexibele premieregeling
Op invaardatum implementeert het pensioenfonds de nieuwe leeftijdsafhankelijke mix in de uitkeringsregeling portefeuille. Dat gebeurt door verkoop van de Transitieaccount beleggingen en aankoop van de Matching opbouw en de Matching uitkeringsfase Fondsen, alsmede door uitbreiding van de Modules Rente en Return. De laatste kolom in bovenstaande figuur toont de mutatie ten opzichte van de portefeuille op het moment voor invaren. De nieuwe premie stroomt vanuit de premieregeling en collectief variabel pensioen portefeuilles de betreffende Modules/Fondsen in.
6. Invaren
Het daadwerkelijke invaren in de flexibele premieregeling gebeurt op het moment dat in de pensioenadministratie de deelnemingsrechten in de Modules/Fondsen worden gekoppeld aan individuele pensioenvermogens. Op dat moment wordt de uitkeringsregeling portefeuille geliquideerd en wordt per deelnemer en collectief variabel pensioen het juiste aantal units geboekt.
8.4 Invaren in de solidaire premieregeling
Invaren in de solidaire premieregeling doorloopt dezelfde stappen als bij invaren binnen de flexibele premieregeling. Wel zijn er verschillen, met name in samenstelling en aansturing van de portefeuille. Zo hoeft er binnen de solidaire premieregeling in principe niet te worden geünitiseerd.
1 t/m 3. Samenstelling en verwachte omvang doelportefeuille
In de solidaire premieregeling blijft voor en na invaren sprake van één collectief beheerd vermogen. Stappen 1 tot en met 3 zijn op hoofdlijnen vergelijkbaar. Het gaat om het ontwerpen van het leeftijdsafhankelijke beleggingsbeleid en het in kaart brengen van de samenstelling en de verwachte omvang van de doelportefeuille. Net als in bovenstaand voorbeeld voor de flexibele premieregeling is er naar verwachting sprake van een aanpassing van het beleggingsbeleid. De op de risicohouding van de deelnemers afgestemde toedeelregels kunnen resulteren in een hogere allocatie naar risicodragende beleggingen. Bij een leeftijdsafhankelijk beleggingsbeleid past naar verwachting
ook een lagere renteafdekking voor ouderen dan voor jongeren. Ouderen hebben immers minder langlopende verplichtingen. De geaggregeerde renteafdekking kan daarom afnemen.
4. Aanpassing portefeuille inrichting (Matching / Return)
Binnen de solidaire premieregeling hoeft in stap 4 in principe geen unitisering plaats te vinden. Wel voorzien wij aanpassingen in de inrichting van de beleggingsportefeuille. Het maakt niet uit of er gekozen wordt voor een berekend of voor een behaald beschermingsrendement. In beide gevallen voorzien wij een splitsing van de portefeuille op het hoogste niveau. Namelijk naar een deel beschermingsportefeuille (Matching) en naar een overrendement portefeuille (Return). De belangrijkste reden hiervoor is dat het wenselijk is om dit onderscheid te maken voor het bewaken en begrenzen van het mismatch risico en voor performance verantwoording. Om grip te houden op de beleggingsportefeuille binnen de solidaire premieregeling is het wenselijk om de aansluiting te kunnen monitoren en desgewenst bij te kunnen sturen tussen de individuele pensioenvermogens en toedeelregels in de pensioenadministratie versus de collectief beheerde portefeuille. Indien er een mismatch ontstaat tussen de daadwerkelijke allocatie naar Return beleggingen en de beoogde allocatie, kan deze mismatch resulteren in een onbedoeld rendementstekort dan wel overschot
5. Invaren
In de solidaire premieregeling blijft er sprake van een collectieve portefeuille en is er geen unitisering. Daarom vallen stap 5 en 6 uit bovenstaand voorbeeld samen wanneer wordt ingevaren in een solidaire premieregeling. Vanaf het moment dat de nieuwe regeling start, gaat de fiduciair de portefeuille beheren conform het nieuwe beleid. Daarbij wordt aangesloten op de uit de pensioenadministratie volgende doelallocatie naar Return en Matching. En op binnen de solidaire premieregeling passende renteafdekking.
Geleidelijke overgang in de transitieperiode na invaarmoment
Een aantal problemen binnen de flexibele regeling kan eveneens worden opgelost door op het invaarmoment de aanspraken voorlopig om te zetten in een transitiekapitaal per deelnemer in de opbouwfase en in een collectief vermogen (collectief variabel pensioen) in de uitkeerfase. Op deze kapitalen kunnen gedurende een korte periode nog correcties worden uitgevoerd. Op dit kapitaal worden gedurende deze periode behaalde rendementen bijgeschreven. Nadat de eindstand is bepaald, wordt het kapitaal omgezet in units in de juiste verhouding en modules. In het implementatieplan kan per dekkingsgraad worden bepaald welke strategie het best kan worden gehanteerd.
Van uniform naar leeftijdsafhankelijk beleid
9.1 De verschillende stappen van het invaren
In de weg naar de transitie onderscheiden we verschillende onderdelen: de voorbereiding, de werkelijke transitie en de communicatiefase.
9.1.1 De voorbereidingen
In de voorbereiding is het belangrijk dat we zoveel als mogelijk zeker stellen dat de pensioenaanspraken en pensioenrechten volledig en juist zijn vastgesteld. In aanloop naar de transitie is het belangrijk de focus te leggen op de datakwaliteit, door het definiëren van de voor de transitie kritische data elementen. En in de voorbereiding de gegevens in de administratie te controleren en valideren. Indien bij de controle op data onvolledig of onjuiste data wordt geconstateerd, kan dit tijdig worden hersteld.
Het is in de periode voorafgaand aan de transitie ook mogelijk de pensioenregeling al op onderdelen te vereenvoudigen. Het is zinvol alle overgangsregelingen en aparte afspraken in beeld te hebben en voorafgaand op te lossen. Zo komt het bijvoorbeeld voor dat het pensioenfonds bepaalde (arbeidsvoorwaardelijke) regelingen voor sociale partners uitvoert, die geen onderdeel zijn van de pensioenregeling. Vooraf kan worden bepaald wat er na de transitie met dergelijke (arbeidsvoorwaardelijke) regelingen gebeurt. Het is van belang hierbij de aard van het nieuwe stelsel mee te wegen. In een pensioenstelsel zonder garanties is niet direct plaats voor toezeggingen in bedragen. Zo kunnen AOW compensatieregelingen mogelijk beter extern of in aanvullende premie worden gefaciliteerd.
9.1.2 De echte transitie
Gedurende de echte transitie worden de pensioenaanspraken en pensioenrechten daadwerkelijk omgezet naar persoonlijke vermogens. Ook worden in deze fase de onverdeelde vermogens verdeeld over persoonlijke pensioenvermogens en specifieke reserves. Voor het vastleggen van de transitie is het noodzakelijk dat belangrijke data van voor de transitie vastligt en bewaard blijft. We hebben het dan over belangrijke persoonsgegevens, salaris en diensttijd gegevens, opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten en toezeggingen. Naast de pensioenaanspraken en pensioenrechten is de bijbehorende voorziening op het moment van omzetting van belang (1 en 2). Deze voorziening moet al zijn bepaald op basis van sekseneutrale grondslagen. Het is dus belangrijk deze omzetting tijdig te doen. Gedurende de omzetting wordt de cumulatieve voorziening met de factor per leeftijdcohort vertaald naar een persoonlijk pensioenvermogen. Hiervoor zijn conversiefactoren van belang. Deze factoren zijn vastgesteld door evenwichtige belangenafweging, invaarplannen, de invaarmethodiek en de dekkingsgraad op het moment van invaren. Voor de omzetting resulteert dit in een factor per cohort per pensioensoort. Deze factor wordt extern bepaald en in de administratie vastgelegd (3) waarmee de omzetting kan worden uitgevoerd, maar ook reproduceerbaar is en blijft. Het persoonlijke (of collectieve) vermogen dat resulteert, is het startvermogen van de nieuwe pensioenregeling (4). Zodra mogelijk wordt dit bij een flexibele premieregeling voor deelnemers omgezet in units in de verhouding zoals passend bij het risicoprofiel en de leeftijd (lifecycle).
Aanspraken
en voorzieningen
ALM rekenmodellen tbv invaren
3
Aansluiting totaal
verdeelde vermogen
Deelneme−r
10
Factor per cohort
Kapitaalovertdracht ontvangende systeem
(individuele kapitalen en
reserves/vermogens)
bestanden verrijkt met voorziening
Latende systeem
(DB regeling)
vermogen
5 4
Voorziening
1
2 Aanspraak
voorziening
Aanspraak
voorziening
v
Aanspraak oorziening
Ondersteuning
klantreis en input
Communicatie plan
6 7
DWH (historische gegevens)
cohort−factor
8 9
∆ vemogen
Actuariële module (ACE)
∆ vemogen
∆ Aanspraak
∆ voorziening
11
13
Na de omzetting moet het fondsvermogen voor de verdeling en de persoonlijke pensioenvermogens plus de vermogens van de reserves aan elkaar gelijk zijn (10).
9.1.3 Communicatie en klantreis van de deelnemers
Een belangrijk onderdeel is de communicatie naar deelnemers. Deelnemers moeten na de transitie worden geïnformeerd over de aanspraken en verwachte pensioeninkomen in 3 scenario’s voor de transitie en het vermogen en de verwachte pensioenen in de nieuwe regelingen. Dit betekent dat de scenario berekeningen op het moment van transitie moeten worden bewaard en beschikbaar of reproduceerbaar moeten zijn in de administratie (6). Na omzetting moeten de nieuwe bedragen worden bepaald op basis van de nieuwe pensioenregeling. De berekende gegevens dienen als input voor de deelnemercommunicatie als onderdeel van de klantreis invaren (7) en als onderdeel van de vereisten van het wettelijke communicatieplan.
9.1.4 Hoe omgaan met correcties na de transitie
Gedurende de fase dat de eindstand nog niet definitief is vastgesteld, is het mogelijk de invaarmutatie te wijzigen. Dit is naar verwachting een periode van circa een kwartaal. Na deze periode is de transitie afgerond en vindt hierover verantwoording plaats (10).
Wijzigingen die na de afronding van de transitie worden verwerkt kunnen niet meer worden verwerkt in deze omzetting. De vermogens zijn dan immers verdeeld. Het is van belang correcties zonder en met effect op het vermogen goed te scheiden. Indien er correcties met terugwerkende kracht ontstaan, die effect hebben op de hoogte van de pensioenaanspraken en pensioenrechten voor de transitie, moeten deze kunnen worden gefinancierd uit een hiervoor aangehouden deel van de operationele reserve. Van deze correcties wordt allereerst bepaald wat de delta pensioenaanspraak of pensioenrecht is voor de transitie. In een aparte mutatie wordt de delta pensioenaanspraak of pensioenrecht van voor transitie met dezelfde factor omgezet in een delta persoonlijk pensioenvermogen. Dit vermogen wordt aangevuld met gemist rendement. Al dan niet op basis van een afgesproken rentevoet. Het totale benodigde vermogen wordt onttrokken uit de operationele reserve en gestort in het persoonlijke pensioenvermogen. De kosten voor correcties die zijn ontstaan door te late aanlevering van de werkgever, kunnen onder voorwaarden worden verhaald op de werkgever.
Bij beroepspensioenfondsen worden correcties op inkomen uit voorgaande jaren niet gecorrigeerd in het verleden, maar geboekt in het heden als correctie op de te betalen premies. Deze worden niet gecorrigeerd voor gemist rendement. De beroepsgenoot betaalt de kosten van deze correctie in dit geval immers zelf.
Dit is onze whitepaper Stappenplan invaren. In het zicht van de haven. Achmea Pensioenservices schrijft op weg naar het nieuwe pensioenstelsel meerdere papers.
Het nieuwe pensioenstelsel: van wet naar uitvoering van de flexibele en solidaire premieregeling
In de whitepapers “Het nieuwe pensioenstelsel: van wet naar uitvoering” beschrijft Achmea Pensioenservices haar visie, en ook haar voorkeurskeuze, bij de administratieve uitvoering van een flexibele en solidaire premieregeling.
Het nieuwe pensioenstelsel: belangrijke juridische en fiscale aspecten bij de uitvoering van een flexibele of solidaire premieregeling
In de whitepapers “Het nieuwe pensioenstelsel: belangrijke juridische en fiscale aspecten” beschrijven de pensioenjuristen van Xxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxx op hoofdlijnen de juridische en fiscale aspecten van enkele belangrijke onderwerpen bij de flexibele en solidaire premieregeling.
Informatieverplichtingen
Achmea Pensioenservices is bezig met het opstellen van een whitepaper over de (wettelijke) informatieverplichtingen. Zodra deze whitepaper is afgerond, stellen we deze aan pensioenfondsen beschikbaar.
De informatie en de whitepapers over de solidaire premieregeling leest u op:
xxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxx-xxxxxxxxxxxxxx/xxxxxxx-xxxxx-xxxxxx
De whitepapers over de flexibele premieregeling leest u op:
xxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxxx-xxxxxxxxxxxxxx/xxxxxxx-xxxxx-xxxxxx
U leest op deze pagina’s ook de brochure “Samen de weg banen naar een nieuwe pensioenregeling” en de
XXXX U MEER WETEN OVER DIT ONDERWERP?
Bent u benieuwd hoe wij u het beste kunnen helpen bij uw voorbereiding op het nieuwe pensioenstelsel? Neem dan contact op met uw accountmanager of bestuursadviseur. Xxx helpen u graag!
Versiebeheer
Versienummer | Datum | Reden van wijziging |
Versie 1.0 | d.d. 15-05-2023 | Oplevering whitepaper: Stappenplan invaren In het zicht van de haven: invaren bestaande pensioenaanspraken en pensioenrechten |
xxxxXxxxxx.x.xx zichcchhmmt vaneeaadppe eehavnnssenioio: ineevnnarsseeen xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx.x.xx pll ensioenaanspraken en pensioenrechten 49/50
Deze publicatie is met de grootst mogelijke zorg samengesteld en gebaseerd op betrouwbaar geachte informatiebronnen. De verstrekte informatie is aan verandering onderhevig. Wij geven geen garantie op de juistheid en volledigheid van de informatie. Aan de verstrekte informatie kunnen geen rechten worden ontleend.
Wij gaan in dit document niet nader in op de juridische houdbaarheid van het invaren. Bij het invaren speelt een aantal mensenrechten een belangrijke rol. Zoals onder meer gelijke behandeling naar geslacht en leeftijd en de bescherming van het eigendomsrecht. Of er uiteindelijk een objectieve rechtvaardiging aanwezig is voor inbreuk op deze mensenrechten, moet de praktijk gaan uitwijzen.