StichtingMolenaarspensioenfonds Pensioenreglement per 1 januari 2023
Stichting Molenaarspensioenfonds |
Pensioenreglement per 1 januari 2023 |
Dit pensioenreglement is een uitgave van Stichting Molenaarspensioenfonds |
administrateur |
Appel Pensioenuitvoering B.V. |
Xxxxxxx Xxxxxxxxxx 0X, 0000 XX Xxxxxxxx Xxxxxxx 0000, 0000 XX Xxxxxxxx |
datum |
23 januari 2023 |
Inhoud
Definities
1 | Deelneming in de pensioenregeling | 8 |
Artikel 1 | (Aanvang) deelnemerschap | 8 |
Artikel 2 | Einde deelnemerschap | 8 |
Artikel 3 | Inkomende waardeoverdracht | 8 |
Artikel 4 | Gemoedsbezwaarde | 9 |
Artikel 5 | Vrijstelling | 9 |
2 | Uitgangspunten van de pensioenregeling | 10 |
Artikel 6 | Karakter van de pensioenregeling | 10 |
Artikel 7 | Pensioenaanspraken | 10 |
Artikel 8 | Pensioengevend salaris | 10 |
Artikel 9 | Franchise | 11 |
Artikel 10 | Pensioengrondslag | 11 |
Artikel 11 | Vaststellen pensioengrondslag | 11 |
Artikel 12 | Deelnemingsjaren | 11 |
Artikel 13 | Toeslagverlening | 11 |
Artikel 14 | Aanvragen en toekenning van pensioen | 12 |
Artikel 15 | Uitbetaling van de pensioenen | 12 |
3 | Pensionering | 13 |
Artikel 16 | Ouderdomspensioen | 13 |
Artikel 17 | Flexibilisering | 13 |
Artikel 18 | Deeltijdpensioen | 13 |
Artikel 19 | Vervroeging of uitstel ten opzichte van de pensioendatum | 14 |
Artikel 20 | Uitruil van partnerpensioen in extra ouderdomspensioen | 14 |
Artikel 21 | Uitruil ouderdomspensioen voor extra partnerpensioen en standaard aanbod uitruil ouderdomspensioen voor | |
extra partnerpensioen | 15 | |
Artikel 22 | Hoog/laag ouderdomspensioen | 15 |
4 | Verlof | 17 |
Artikel 23 | Xxxxxxx overlijdensrisico en pensioenopbouw | 17 |
5 | Deeltijd | 18 |
Artikel 24 | Premie en aanspraken bij een kortere dan de normale arbeidsduur | 18 |
6 | Overlijden | 19 |
Artikel 25 | Partnerpensioen | 19 |
Artikel 26 | Wezenpensioen | 20 |
Artikel 27 | Geen aanspraak op partner- en wezenpensioen | 20 |
7 Artikel 28 | Uitdiensttreding Aanspraken bij beëindiging van de deelneming anders dan door overlijden of het ingaan van het | 21 |
ouderdomspensioen | 21 | |
Artikel 29 | Plicht tot waardeoverdracht | 21 |
Artikel 30 Bevoegdheid tot waardeoverdracht 22
Artikel 31 Verval van aanspraken na waardeoverdracht 22
Artikel 32 Afkoop, algemene bepalingen 22
Artikel 33 Afkoop klein ouderdomspensioen bij ingang24
Artikel 34 Afkoop klein partnerpensioen bij ingang 23
Artikel 35 Afkoop klein bijzonder partnerpensioen bij scheiding 23
Artikel 36 Voortzetting van de deelneming 23
8 Arbeidsongeschiktheid 25
Artikel 37 Premievrije deelneming in verband met arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO 25
Artikel 38 Premievrije deelneming in verband met arbeidsongeschiktheid in de zin van de WIA 26
9 Scheiding 28
Artikel 39 Verevening ouderdomspensioen na scheiding 28
Artikel 40 Bijzonder partnerpensioen 29
10 Verlagen / aanpassen van pensioen 31
Artikel 41 Vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten 31
Artikel 42 Aanpassing van de te verwerven aanspraken 31
11 Kosten en financiering 32
Artikel 43 Vaststelling van de premie 32
Artikel 44 Bijdrage van de deelnemer in de premie 32
12 Informatie vanuit het fonds 33
Artikel 45 Informatieverstrekking algemeen 33
Artikel 46 Informatie over de pensioenregeling 33
Artikel 47 Jaarlijkse informatie aan de deelnemers 34
Artikel 48 Informatie aan de deelnemers bij beëindiging van de deelneming 34
Artikel 49 Jaarlijkse informatie aan gewezen deelnemers 34
Artikel 50 Informatie op verzoek van de (gewezen) deelnemers, de gewezen partner en de pensioengerechtigde 35
Artikel 50a Beschikbare informatie 35
Artikel 51 Informatieverstrekking aan gewezen partner bij scheiding 36
Artikel 52 Periodieke informatie aan gewezen partner 36
Artikel 53 Informatieverstrekking aan pensioengerechtigden voorafgaand aan pensioeningang 36
Artikel 54 Jaarlijkse informatie aan pensioengerechtigden 36
Artikel 55 Informatieverstrekking bij vertrek naar een andere lidstaat 36
13 Aan te leveren informatie 38
Artikel 56 Verplichtingen van de aangesloten werkgevers, de deelnemers en de pensioengerechtigden 38
14 Overige bepalingen 39
Artikel 57 Wettelijke bepalingen 39
Artikel 58 Algemeen voorbehoud 39
Artikel 59 Bestuursbeslissingen 39
Artikel 60 Slotbepaling 40
15 Overgangsbepalingen 41
Artikel 61 Overgangsregeling partnerpensioen 41
Artikel 62 Voorwaardelijk extra ouderdomspensioen ingekocht 41
Artikel 63 Tot 31 december 2013 opgebouwde pensioenaanspraken 41
Artikel 64 | Beëindiging dienstverband voor 1 januari 2006 wegens arbeidsongeschiktheid | 42 |
16 | Excedentpensioenregeling “Excedent Middelloon” | 43 |
Artikel 65 | Algemene bepaling | 43 |
Artikel 66 | (Aanvang) deelnemerschap | 43 |
Artikel 67 | Einde deelnemerschap | 43 |
Artikel 68 | Afstandsverklaring | 43 |
Artikel 69 | Pensioengevend salaris | 44 |
Artikel 70 | Pensioengrondslag | 44 |
Artikel 71 | Aanspraken | 44 |
Artikel 72 | Premie | 44 |
Artikel 73 | Bijdrage werknemer | 44 |
Artikel 74 | Premievrije deelneming in verband met arbeidsongeschiktheid | 44 |
Artikel 75 | Tot 31 december 2013 opgebouwde rechten | 45 |
17 | Excedentpensioenregeling “Excedent premieovereenkomst” | 46 |
Artikel 76 | Algemene bepaling | 46 |
Artikel 77 | Karakter van de excedentpensioenregeling | 46 |
Artikel 78 | (Aanvang) deelnemerschap | 46 |
Artikel 79 | Einde deelnemerschap | 46 |
Artikel 80 | Pensioengevend salaris | 46 |
Artikel 81 | Pensioengrondslag | 47 |
Artikel 82 | Hoogte van de verschuldigde premie | 47 |
Artikel 83 | Hoogte van de beschikbare premie | 47 |
Artikel 84 | Omzetting van de beschikbare premie | 48 |
Artikel 85 | Partnerpensioen | 48 |
Artikel 86 | Wezenpensioen | 48 |
Artikel 87 | Premievrije deelneming in verband met arbeidsongeschiktheid | 48 |
18 | Inwerkingtreding | 50 |
Artikel 88 | Inwerkingtreding | 50 |
Bijlage 1: | Vervroegings- en uitstelfactoren | 51 |
Bijlage 2: | Uitruilfactoren partner-pensioen in ouderdomspensioen | 52 |
Bijlage 3: | Uitruilfactoren ouderdoms-pensioen in partnerpensioen | 53 |
Bijlage 4: | Hoog/laag factoren ouderdomspensioen | 55 |
Bijlage 5: | Uitruilfactoren ouderdomspensioen in tijdelijk ouderdomspensioen | 57 |
Bijlage 6: | Afkoopfactoren | 59 |
Bijlage 7: | Omzetfactoren | 62 |
Bijlage 8: | Regeling vrijstelling wegens gemoedsbezwaren | 64 |
Bijlage 9: | Vrijstellingsregelingen | 67 |
Definities
In dit reglement zijn naast de begripsomschrijvingen van de statuten, die hier voor een deel worden herhaald, de volgende begrippen van toepassing.
AOW-leeftijd:
de dag waarop de deelnemer of gewezen deelnemer de leeftijd bereikt als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet.
CAO:
Collectieve Arbeidsovereenkomst voor de Graan be- en verwerkende bedrijven.
deelnemer:
de werknemer - als bedoeld in artikel 5 van de statuten - die op grond van artikel 1 in deze pensioenregeling is opgenomen.
deelnemer excedentpensioenregeling “Excedent middelloon”:
de werknemer - als bedoeld in artikel 5 van de statuten - die op grond van artikel 66 in deze excedentpensioenregeling is opgenomen.
deelnemer excedentpensioenregeling “Excedent premieovereenkomst”:
de werknemer - als bedoeld in artikel 5 van de statuten - die op grond van artikel 78 in deze excedentpensioenregeling is opgenomen.
fonds:
Stichting Molenaarspensioenfonds, statutair gevestigd te Amsterdam.
gepensioneerde:
de deelnemer of de gewezen deelnemer die de pensioeningangsdatum heeft bereikt.
gewezen partner:
- de vrouw of man van wie het huwelijk met de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde na het begin van zijn (haar) deelneming in het fonds is beëindigd door echtscheiding of door ontbinding na scheiding van tafel en bed;
- de persoon van wie het geregistreerd partnerschap met de (gewezen) deelnemer na het begin van diens deelneming in het fonds is beëindigd in de registers van de burgerlijke stand met wederzijds goedvinden of door ontbinding anders dan door omzetting van het geregistreerd partnerschap in een huwelijk;
- de niet-geregistreerde partner, die niet langer voldoet aan de daaraan gestelde voorwaarden en het fonds hiervan overeenkomstig de in artikel 40 lid 8 gestelde voorwaarden in kennis heeft gesteld.
kinderen:
a. de kinderen die zijn geboren uit een door de deelnemer aangegaan huwelijk, alsmede de kinderen die op een andere wijze in familierechtelijke betrekking tot de deelnemer zijn komen te staan;
b. de pleegkinderen van de deelnemer die door hem/haar bij zijn/haar overlijden als eigen kinderen worden onderhouden en opgevoed.
lidstaat:
een lidstaat van de Europese Unie alsmede een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij de Overeenkomst betreffende Europese Economische Ruimte.
maximum-uitkeringstermijn:
de termijn van 104 weken, bedoeld in artikel 7:629, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek , respectievelijk in artikel 29, vijfde lid, van de Ziektewet, berekend en eventueel verlengd met inachtneming van het bepaalde in deze artikelen. Het UWV kan in het kader va n de WIA op aanvraag van de verzekerde een kortere uitkeringstermijn vaststellen indien de verzekerde volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4, tweede lid Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen, en bij de aanvraag artike l 65 Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen in acht is genomen. Een verkorte uitkeringstermijn bedraagt ten minste 13 weken en ten hoogste 78 weken.
niet-geregistreerde partner:
de ongehuwde man of vrouw, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de rechte lijn, met wie de ongehuwde (gewezen) deelnemer of gepensioneerde, die geen wettig geregistreerde partner relatie heeft, onafgebroken doch ten minste zes maanden op hetzelfde adres samenwoont en in het bevolkingsregister staat ingeschreven en die in een notarieel verleden samenlevingscontract door de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde – onder herroeping van eerdere begunstiging van partnerpensioen – is aangewezen als begunstigde van het partnerpensioen. In het samenlevingscontract is voor ieder van de partners een eenzijdige opzeggingsmogelijkheid van het samenlevingscontract door middel van een aangetekend schrijven aan de andere partner dan wel de notaris opgenomen.
In het geval er op enig moment gelijktijdig sprake is van meerdere partners, beslist het bestuur welke partner als begunstigd e van het partnerpensioen zal worden aangemerkt.
partner:
- de echtgeno(o)t(e) van de gehuwde deelnemer;
- de ongehuwde man of vrouw met wie de ongehuwde deelnemer een partnerrelatie heeft die is geregistreerd in de registers van de burgerlijke stand.
pensioendatum:
de eerste dag van de maand, waarin de deelnemer of gewezen deelnemer de 68-jarige leeftijd bereikt.
pensioengerechtigde:
persoon voor wie op grond van de pensioenovereenkomst het pensioen is ingegaan.
pensioengevend salaris:
Het pensioengevend salaris als omschreven in artikel 8 lid 1 van dit reglement.
pensioeningangsdatum:
de pensioendatum dan wel de datum waarop het pensioen daadwerkelijk ingaat in geval van pensioenvervroeging of -uitstel.
scheiding:
- beëindiging van het huwelijk door echtscheiding;
- ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed;
- beëindiging van het geregistreerd partnerschap;
- beëindiging van de partnerrelatie als bedoeld onder de omschrijving van niet-geregistreerde partner;
scheidingsdatum:
- in geval van echtscheiding: de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand;
- in geval van scheiding van tafel en bed: de datum van inschrijving van de beschikking in het huwelijksgoederenregister, aangewezen in artikel 1:116 van het Burgerlijk Wetboek;
- in geval van beëindiging van de partnerregistratie: de datum van inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de verklaring van de betrokken partijen dan wel de rechterlijke uitspraak met betrekking tot beëindiging van de registratie van de partnerrelatie;
- in geval van beëindiging van de partnerrelatie als bedoeld onder de omschrijving van niet-geregistreerde partner: de datum waarop de partnerrelatie op grond van artikel 40, lid 9 is beëindigd.
toezichthouder:
de Stichting Autoriteit Financiële Markten of De Nederlandsche Bank N.V., ieder voor zover belast met de uitoefening van het toezicht bij of krachtens artikel 151 van de Pensioenwet.
WAO:
Wet op de Arbeidsongeschiktheid.
werkgever:
de werkgever die op grond van artikel 4 van de statuten bij het fonds is aangesloten.
Wet BPF:
De Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000.
WIA:
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
Overal waar in dit reglement de mannelijke of vrouwelijke vorm wordt gebruikt, geldt het gestelde voor zowel voor mannen als vrouwen.
1 Deelneming in de pensioenregeling
Artikel 1 (Aanvang) deelnemerschap
1. Deelnemers in de zin van dit reglement zijn de werknemers, geboren op of na 1 januari 1950 of in dienst getreden bij een werkgever op of na 1 januari 2006, die;
a. krachtens artikel 2 van de Wet BPF tot deelneming verplicht zijn; of
b. behoren tot een groep van werknemers in dienst van een aangesloten werkgever, als bedoeld in artikel 4, lid 1 sub b, van de statuten.
Tenzij uitdrukkelijk anders is vermeld wordt in dit pensioenreglement onder deelneming, respectievelijk deelneming in het fonds verstaan de deelneming voor zover deze is gelegen op of na 1 januari 2014.
2. Het deelnemerschap gaat in:
a. voor de werknemers, die krachtens artikel 2 van de Wet BPF tot deelneming verplicht zijn, op het tijdstip, waarop de verplichtstelling voor hen van kracht wordt;
b. voor de werknemers, die behoren tot een groep van werknemers in dienst van een aangesloten werkgever, als bedoeld in artikel 4, lid 1 sub b, van de statuten, op het tijdstip waarop zij krachtens overeenkomst tussen het fonds en de aangesloten werkgever, waarbij zij in dienst zijn, voor deelneming in aanmerking komen.
Artikel 2 Einde deelnemerschap
1. Het deelnemerschap eindigt:
a. door het bereiken van de pensioendatum;
b. bij overlijden van de deelnemer voor de pensioendatum;
c. door het verlies van de hoedanigheid van werknemer of het eindigen van de verplichting tot deelneming, tenzij de deelneming wordt voortgezet krachtens het tweede lid;
d. voor de deelnemers, bedoeld in het eerste lid van artikel 1, onder b: wanneer de overeenkomst tussen het fonds en de aangesloten werkgever, waarbij zij in dienst zijn, wordt beëindigd.
2. Het deelnemerschap van degenen, die de hoedanigheid van werknemer hebben verloren of voor wie de verplichting tot deelneming is geëindigd, wordt voortgezet indien en zolang de pensioenopbouw wegens arbeidsongeschiktheid of werkloosheid wordt voortgezet.
Artikel 3 Inkomende waardeoverdracht
1. Indien er waarden naar het fonds worden overgedragen, zullen deze worden aangewend ter verwerving van aanspraken op ouderdoms-, partner-, en wezenpensioen als bedoeld in dit pensioenreglement. De aanspraken worden berekend overeenkomstig de regels die daartoe bij of krachtens de PW zijn gesteld.
2. Bij een verzoek om inkomende waardeoverdracht die niet onder de plicht tot waardeoverdracht valt, is het fonds bevoegd mee te werken aan de waardeoverdracht. Het fonds is bevoegd een opslag wegens dekkingsgraad te vragen. De verdere afhandeling van de bevoegdheid tot waardeoverdracht vindt plaats volgens de artikelen 75, 78, 83, 87, 88, 90 en 92 van de Pensioenwet.
3. In afwijking van het bepaalde in artikel 83, derde lid, onderdeel a, van de Pensioenwet, wordt de overdrachtswaarde door de overdragende pensioenuitvoerder, ook voor de pensioenaanspraken die voor 1 januari 2002 zijn opgebouwd, zodanig vastgesteld dat de voor mannen en vrouwen te verwerven pensioenrechten gelijk zijn waarbij aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid op basis van dezelfde grondslagen wordt voldaan.
Artikel 4 Gemoedsbezwaarde
De mogelijkheid tot vrijstelling wegens gemoedsbezwaren is opgenomen in bijlage 8 van dit reglement.
Artikel 5 Vrijstelling
De mogelijkheid tot vrijstelling van deelname aan de pensioenregeling is opgenomen in bijlage 9 van dit reglement.
2 Uitgangspunten van de pensioenregeling
Artikel 6 Karakter van de pensioenregeling
Deze pensioenregeling heeft het karakter van een uitkeringsovereenkomst in de zin van artikel 10 van de Pensioenwet.
Artikel 7 Pensioenaanspraken
1. De deelneming geeft aanspraak op:
a. ouderdomspensioen aan de (gewezen) deelnemer;
b. partnerpensioen aan de partner van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde;
c. partnerpensioen aan de niet-geregistreerde partner van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde;
x. bijzonder partnerpensioen aan de gewezen partner van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde ;
e. wezenpensioen aan:
- de kinderen beneden de 18-jarige leeftijd van de (gewezen) deelnemer, die tot deze deelnemer in familierechtelijke betrekking staan;
- de stief- en pleegkinderen beneden de 18-jarige leeftijd van de (gewezen) deelnemer, die ten tijde van zijn overlijden door hem werden onderhouden en opgevoed.
2. Met (stief- en pleeg)kinderen beneden de 18 jarige leeftijd worden gelijkgesteld kinderen van 18 tot 27 jaar wier voor werkzaamheden beschikbare tijd grotendeels in beslag wordt genomen door of in verband met het volgen van onderwijs of een opleiding voor een beroep. En zij die ten gevolge van ziekte of gebreken niet in staat zijn om 55% te verdienen van hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde kinderen, die overigens in gelijke omstandigheden verkeren, kunnen verdienen en daartoe ook, hetzij in het afgelopen jaar niet in staat zijn geweest, hetzij vermoedelijk in het eerstkomende jaar niet in staat zullen zijn.
3. De opbouw en de financiering van de pensioenaanspraken vinden gedurende het deelnemerschap ten minste evenredig in de tijd plaats.
Artikel 8 Pensioengevend salaris
1. Het pensioengevend salaris bedraagt het tussen de deelnemer en de werkgever contractueel overeengekomen vaste bruto jaarsalaris, herleid naar het salaris dat ingevolge de CAO bij het normale aantal werkuren zou gelden, vermeerderd met:
▪ de eventuele ploegentoeslag,
▪ de vakantietoeslag,
▪ de persoonlijke toeslag (als bedoeld in de CAO) en
▪ de consignatietoeslag, voor zover deze toeslagen op grond van de Wet op de loonbelasting 1964 pensioengevend zijn; een en ander zoals die salarisbestanddelen gelden op 1 januari van het jaar waarover de pensioenaanspraak wordt vastgesteld. Tevens wordt tot het pensioengevend salaris gerekend de minimum resultatenuitkering over het voorafgaande jaar, voor zover deze uitkering op grond van de Wet op de loonbelasting 1964 pensioengevend is.
2. Het pensioengevend salaris is gemaximeerd op het bedrag van de maximum uitkeringsloongrens volgens de WIA, zoals dat bedrag geldt op 1 januari van het betrokken jaar (€66.956 in 2023).
Artikel 9 Franchise
De franchise wordt jaarlijks per 1 januari vastgesteld door cao-partijen voor de graanbe- en verwerkende bedrijven, gehoord hebbende het bestuur van het fonds, en gepubliceerd op de website van het pensioenfonds. Deze franchise zal nooit lager zijn dan het bedrag als bedoeld in artikel 18a lid 7 sub a van de Wet op de loonbelasting 1964.
Artikel 10 Pensioengrondslag
1. De pensioengrondslag is gelijk aan het pensioengevend salaris (als bedoeld in artikel 8) verminderd met de franchise (als bedoeld in artikel 9), zoals deze gelden op het moment van vaststelling van de pensioengrondslag.
2. In geval van arbeidsongeschiktheid is met betrekking tot de pensioengrondslag het bepaalde in artikel 37 en 38, van toepassing.
Artikel 11 Vaststellen pensioengrondslag
De pensioengrondslag wordt vastgesteld of opnieuw vastgesteld:
a. bij de aanvang van elk kalenderjaar;
b. indien de deelneming in de loop van een kalenderjaar aanvangt of opnieuw aanvangt: bij de aanvang respectievelijk de hernieuwde aanvang van de deelneming;
c. indien de deelnemer in de loop van een kalenderjaar aansluitend van dienstbetrekking verandert: bij de aanvang van de nieuwe dienstbetrekking;
d. indien in de loop van een kalenderjaar een verlaging van het pensioengevend salaris plaatsvindt, anders dan als gevolg van arbeidsongeschiktheid als bedoeld in hoofdstuk 8.
Artikel 12 Deelnemingsjaren
Het fonds administreert de deelnemingsjaren van de deelnemers. Onder deelnemingsjaren wordt in dit verband verstaan: perioden als bedoeld in artikel 10ab van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965. Op verzoek van de (gewezen) deelnemer verstrekt het fonds een opgave van de deelnemingsjaren en de schriftelijke bescheiden die de deelnemingsperioden, voorafgaande aan een vóór 1 januari 2005 gedane waardeoverdracht kunnen staven overeenkomstig de voorschriften gesteld in de artikelen 2 en 3 van het Uitvoeringsbesluit pensioenaspecten Sociaal Akkoord 2004. De opgave wordt verstrekt binnen drie maanden nadat het verzoek bij het fonds is binnengekomen. Het fonds kan de (gewezen) deelnemer een vergoeding vragen voor de kosten die aan de verstrekking van de opgave verbonden zijn.
Artikel 13 Toeslagverlening
1. Het bestuur besluit jaarlijks of een toeslag kan worden verleend, rekening houdend met de financiële positie van het fonds.
2. Op de pensioenaanspraken en pensioenrechten kan jaarlijks een toeslag worden verleend van maximaal de in lid 3 genoemde ambitie. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenaanspraken en pensioenrechten worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit het vermogen van het fonds gefinancierd.
3. De ambitie van de toeslagverlening is een toeslag te verlenen op de pensioenaanspraken en pensioenrechten van maximaal de stijging van het CBS-consumentenprijsindexcijfer, alle huishoudens afgeleid. Als referteperiode voor de vaststelling van de toeslag wordt uitgegaan van de periode aanvangende 1 oktober van het afgelopen jaar tot 1 oktober van het jaar daarvoor.
4. Het toeslagbeleid is gebaseerd op toekomstbestendige toeslagverlening. Hierbij wordt rekening gehouden met de wettelijke
voorschriften voor toekomstbestendige toeslag.
a) indien de beleidsdekkingsgraad ultimo oktober van het kalenderjaar van het fonds minder bedraagt dan 110% wordt er geen toeslag verleend;
b) indien de beleidsdekkingsgraad ultimo oktober van het kalenderjaar van het fonds meer bedraagt dan 110%, maar minder bedraagt dan de dekkingsgraad waarbij volledige toekomstbestendige toeslagverlening mogelijk is, kan er gedeeltelijk toeslag worden verleend;
c) indien de beleidsdekkingsgraad ultimo oktober van het kalenderjaar van het fonds meer bedraagt dan de dekkingsgraad waarbij volledige toekomstbestendige toeslagverlening mogelijk is, kan er volledige toeslag worden verleend.
5. Toeslagverlening vindt altijd plaats per 1 januari van enig jaar en wordt verleend op de pensioenaanspraken en pensioenrechten met inbegrip van eerder verleende toeslagen.
6. Nadat een toeslag is verleend maakt de toeslag deel uit van de pensioenaanspraak of het pensioenrecht.
7. Indien de beleidsdekkingsgraad ultimo oktober hoger is dan de dekkingsgraad waarbij volledige toekomstbestendige toeslagverlening mogelijk is, kunnen verminderingen als bedoeld in artikel 41 ongedaan gemaakt worden dan wel kan inhaaltoeslag plaatsvinden per 1 januari van het volgend jaar. Het eigen vermogen boven de dekkingsgraad waarbij volledige toekomstbestendige toeslagverlening mogelijk is, is voor 1/5e deel beschikbaar voor het goedmaken van in het verleden doorgevoerde verminderingen als bedoeld in artikel 41 dan wel het inhalen van niet verleende toeslag vanaf 1 januari 2016.
Artikel 14 Aanvragen en toekenning van pensioen
1. Toekenning van pensioen geschiedt door het fonds op schriftelijke aanvraag door of vanwege de rechthebbende, te richten tot het fonds onder bijvoeging van de door het fonds voor de regeling van het pensioen nodig geoordeelde stukken.
2. Het fonds is bevoegd uit eigen beweging een pensioen toe te kennen, indien de aanvraag om pensioen achterwege is gebleven.
Artikel 15 Uitbetaling van de pensioenen
1. De uitbetaling van de pensioenen geschiedt maandelijks telkens na afloop van het tijdvak waarop de betaling betrekking heeft. Elke maandelijkse termijn bedraagt een twaalfde van het jaarlijkse pensioen. De betaling geschiedt aan de pensioengerechtigde zelf of aan iemand die door deze is aangewezen. Een volmacht tot inning is steeds herroepelijk.
2. De plaats en wijze van betaling worden door het bestuur bepaald.
3. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan het bestuur bepalen dat een pensioen in jaarlijkse,
halfjaarlijkse of driemaandelijkse termijnen wordt uitgekeerd, indien de maandelijkse termijnen van het pensioen minder zijn dan een door het bestuur bepaald bedrag.
3 Pensionering
Artikel 16 Ouderdomspensioen
1. Het ouderdomspensioen gaat in op de pensioendatum en het wordt uitgekeerd tot het einde van de maand waarin de gepensioneerde overlijdt.
2. Het jaarlijkse ouderdomspensioen is gelijk aan de som van het in elk van de meetellende deelnemersjaren opgebouwde ouderdomspensioen, met inbegrip van de daarop volgens artikel 13 verleende toeslagen. Onder meetellende deelnemersjaren worden verstaan de dienstjaren gelegen tussen de aanvangsdatum van het deelnemerschap en de einddatum van het deelnemerschap. De meetellende deelnemersjaren worden in maanden bepaald, waarbij een gedeelte van een maand voor een volle maand wordt gerekend (indien niet het volle kalenderjaar is deelgenomen, wordt het deelnemersjaar naar evenredigheid van het onvolledige jaar in de berekening betrokken).
Het vanaf 1 januari 2021 op te bouwen ouderdomspensioen is voor elk meetellend deelnemersjaar 1,640% van de voor dat jaar vastgestelde pensioengrondslag. Vanaf 1 januari 2015 tot 1 januari 2021 bedroeg het jaarlijkse levenslange ouderdomspensioen 1,872% van de voor dat jaar vastgestelde pensioengrondslag. Vanaf 1 januari 2014 tot 1 januari 2015 bedroeg het jaarlijkse levenslange ouderdomspensioen 2% van de voor dat jaar vastgestelde pensioengrondslag.
Artikel 00 Xxxxxxxxxxxxxxx
Xx (xxxxxxx) deelnemer mag binnen bepaalde grenzen veranderingen aanbrengen in de voor hem verzekerde pensioenaanspraken. Hiermee kan hij zijn pensioenaanspraken beter afstemmen op zijn persoonlijke situatie. De volgende mogelijkheden zijn toegestaan:
• deeltijdpensioen;
• vervroeging en uitstel ten opzichte van de pensioendatum; en
• uitruil van partnerpensioen in ouderdomspensioen; en
• uitruil ouderdomspensioen in partnerpensioen;
• hoog/laag-uitruil ouderdomspensioen al of niet in combinatie met uitruil ouderdomspensioen in tijdelijk pensioen tot de eerste dag van de maand waarin de AOW-leeftijd wordt bereikt.
Ook een combinatie van deze flexibiliseringsmogelijkheden is toegestaan. De hiervoor aangegeven volgorde dien t daarbij te worden aangehouden.
De mogelijkheden worden nader beschreven in de artikelen 18 tot en met 22. De flex-factoren staan vermeld in de bijlagen 1 tot en met 5 bij het reglement.
Artikel 18 Deeltijdpensioen
1. Op verzoek van de (gewezen) deelnemer kan het pensioen ook gedeeltelijk ingaan, en wel binnen een periode van vijf jaar voorafgaand aan het bereiken van de voor hem geldende AOW-gerechtigde leeftijd. Deze gedeeltelijke ingang kan uitsluitend in eenheden van 20, 40 of 50% plaatsvinden, uitgaande van de ingevolge de CAO voor de betreffende deelnemer geldende werktijd. De (gewezen) deelnemer dient hierbij schriftelijk te verklaren dat de werkzaamheden naar rato worden beëindigd. Een eenmaal gemaakte keuze kan, behoudens het bepaalde in het derde lid, niet ongedaan worden gemaakt. Het verzoek om
gedeeltelijke ingang van het pensioen moet drie maanden vóór de gewenste ingangsdatum van het pensioen worden ingediend bij het fonds.
2. Het gedeelte van het opgebouwde pensioen dat ingaat vóór de pensioendatum wordt herrekend volgens het bepaalde in artikel 19, lid 1. Het gedeelte van het opgebouwde pensioen dat ingaat na de pensioendatum wordt eveneens herrekend volgens het bepaalde in artikel 19, lid 1.
3. Het is de (gewezen) deelnemer toegestaan eenmalig te kiezen om het pensioen volledig in te laten gaan, met dien verstande dat de (gewezen) deelnemer zijn pensioen uiterlijk volledig dient te laten ingaan op het tijdstip waarop de (gewezen) deelnemer de leeftijd bereikt die vijf jaar hoger is dan de voor hem geldende AOW-gerechtigde leeftijd. Een verzoek hiertoe moet drie maanden vóór de gewenste datum waarop het pensioen volledig in moet gaan worden ingediend bij het fonds.
4. Indien de (gewezen) deelnemer geen keuze maakt, dan gaat het pensioen volledig in op de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer de leeftijd bereikt die vijf jaar hoger is dan de voor hem geldende AOW-gerechtigde leeftijd.
5. De (gewezen) deelnemer kan op diens verzoek voor ieder deel van het opgebouwde pensioen dat ingaat, na de herrekening als bedoeld in het tweede lid, gebruik maken van de flexibiliseringsmogelijkheden als bedoeld in de artikelen 20 tot en met 22.
Artikel 19 Vervroeging of uitstel ten opzichte van de pensioendatum
1. Op verzoek van de (gewezen) deelnemer gaat het ouderdomspensioen in vóór of na de pensioendatum, doch niet eerder dan vijf jaar vóór het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd en niet later dan vijf jaar na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd. In deze gevallen wordt het ouderdomspensioen verlaagd respectievelijk verhoogd aan de hand van een door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgestelde tabel. De tabel met verlagings- en verhogingsfactoren is opgenomen in bijlage
1 van dit reglement.
2. Een verzoek tot vervroeging tot een datum die eerder ligt dan vijf jaar voor de AOW-leeftijd wordt slechts gehonoreerd indien de arbeidsinkomsten van de (gewezen) deelnemer aantoonbaar voor het fonds in ten minste dezelfde mate achteruitgaan als de mate waarin hij zijn ouderdomspensioen laat ingaan.
3. Bij uitstel vindt er geen verdere pensioenopbouw plaats.
4. Het verzoek tot vervroeging van het ouderdomspensioen moet ten minste drie maanden vóór de gewenste ingangsdatum van het pensioen worden ingediend bij het fonds. Het verzoek tot uitstel van het ouderdomspensioen moet ten minste drie maanden vóór de pensioendatum worden ingediend bij het fonds.
5. Indien het verlaagde ouderdomspensioen door de keuze van een vervroegde ingangsdatum, voor zover deze gelegen is voor de eerste dag van de maand waarin de AOW-leeftijd wordt bereikt, van het pensioen het bedrag aangegeven in artikel 66, eerste lid, van de Pensioenwet niet te boven gaat, kan het pensioen op die datum niet ingaan. In dat geval zal een zodanige vervroegde ingangsdatum moeten worden gekozen, dat het pensioen boven het bedrag aangegeven in artikel 66 , eerste lid, van de Pensioenwet blijft uitkomen.
.
6. Vervroeging of uitstel van het ouderdomspensioen heeft geen invloed op de hoogte van het (bijzonder) partnerpensioen of het wezenpensioen.
Artikel 20 Uitruil van partnerpensioen in extra ouderdomspensioen
1. De (gewezen) deelnemer kan de aanspraken op partnerpensioen geheel of gedeeltelijk uitruilen voor extra aanspraken op ouderdomspensioen. De tabel met uitruilfactoren is opgenomen in bijlage 2 van dit reglement.
2. Indien de (gewezen) deelnemer uitruil van partnerpensioen wenst, dient de (niet-geregistreerde) partner, schriftelijk te verklaren met de uitruil in te stemmen. Deze instemming kan niet worden herroepen.
3. De keuze voor de uitruil is onherroepelijk en kan slechts éénmalig ten minste drie maanden voor de ingangsdatum van het ouderdomspensioen worden gemaakt. Zodra het ouderdomspensioen op grond van dit reglement is ingegaan, is uitruil van aanspraken op partnerpensioen niet meer mogelijk.
4. Ingeval de (gewezen) deelnemer schriftelijk tegenover het fonds heeft bevestigd dat er geen (niet-geregistreerde) partner aanwezig is, worden de aanspraken op partnerpensioen op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen standaard uitgeruild voor extra aanspraken op ouderdomspensioen.
5. Door uitruil van de aanspraken op partnerpensioen voor extra aanspraken op ouderdomspensioen vervallen de aanspraken op partnerpensioen.
6. Aanspraken op bijzonder partnerpensioen kunnen niet worden uitgeruild in extra ouderdomspensioen.
7. Het bepaalde in artikel 18d, tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 is bij de uitruil van aanspraken op partnerpensioen voor extra aanspraken op ouderdomspensioen mede van toepassing.
Artikel 21 Uitruil ouderdomspensioen voor extra partnerpensioen en standaard aanbod uitruil ouderdomspensioen voor extra partnerpensioen
1. De (gewezen) deelnemer heeft het recht een deel van zijn opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen op de pensioeningangsdatum van het ouderdomspensioen of bij beëindiging van de deelneming uit te ruilen voor extra aanspraken op partnerpensioen. In dat geval wordt de aanspraak op partnerpensioen verhoogd aan de hand van een door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgestelde tabel (bijlage 3).
2. Het fonds biedt de (gewezen) deelnemer bij beëindiging van de deelneming en in het laatste jaar voor de pensioendatum van het fonds standaard de mogelijkheid om een deel van zijn opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen uit te ruilen voor extra aanspraken op partnerpensioen. In dat geval wordt de aanspraak op partnerpensioen verhoogd aan de hand van een door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgestelde tabel (bijlage 3).
3. Na uitruil als bedoeld in de leden 1 en 2 bedraagt het partnerpensioen 70% van het ouderdomspensioen.
4. De deelnemer die vóór de pensioeningangsdatum (een deel van) zijn ouderdomspensioen heeft uitgeruild voor extra aanspraken op partnerpensioen, heeft het recht om op de pensioendatum de extra aanspraken op partnerpensioen als hiervoor bedoeld weer uit te ruilen voor ouderdomspensioen.
5. Indien er in verband met een scheiding aanspraken jegens het fonds bestaan op een vereveningspensioen, zal dit vereveningspensioen buiten de uitruil worden gehouden.
Artikel 22 Hoog/laag ouderdomspensioen
1. De (gewezen) deelnemer kan ervoor kiezen het ouderdomspensioen eerst hoger en daarna lager te laten zijn. De verhouding tussen het hoger en het lager ouderdomspensioen is altijd 100:75.
2. De (gewezen) deelnemer kan op de pensioeningangsdatum eenmalig kiezen voor één van de volgende perioden van verhoogd ouderdomspensioen met de daarbij behorende percentages van het oorspronkelijke ouderdomspensioen:
-eindigend op 70 jaar;
-eindigend op 75 jaar.
3. Indien de (gewezen) deelnemer op grond van artikel 19 de pensioendatum heeft vervroegd naar een ingangsdatum gelegen vóór de eerste dag van de maand waarin de AOW-leeftijd wordt bereikt, kan de (gewezen) deelnemer naast de mogelijkheden als opgenomen in lid 2 op de pensioeningangsdatum éénmalig kiezen voor de inkoop van een tijdelijk ouderdomspensioen te n laste van het (vervroegde) ouderdomspensioen. Dit tijdelijk ouderdomspensioen gaat niet eerder in dan de eerste dag van de maand waarin de 60-jarige leeftijd wordt bereikt en eindigt op de eerste dag van de maand waarin de AOW-leeftijd wordt bereikt of bij eerder overlijden. Het tijdelijk ouderdomspensioen gaat tegelijk in met het ouderdomspensioen. Het tijdelijk ouderdomspensioen is daarbij maximaal gelijk aan twee maal de enkelvoudige gehuwden AOW inclusief vakantietoeslag en is nader uitgewerkt in bijlage 5 bij dit reglement. De keuze voor inkoop van een tijdelijk ouderdomspensioen heeft geen invloed op de hoogte van het (bijzonder) partnerpensioen of het wezenpensioen.
4. De tabel met hoog/laagfactoren is opgenomen in bijlage 4 van dit reglement.
5. Het bestuur is bevoegd, gehoord de actuaris, de vermelde percentages aan te passen, waarbij het lage bedrag niet minder bedraagt dan 75% van het hoge bedrag. De variatie heeft geen effect op de hoogte van het (bijzonder) partnerpensioen of het wezenpensioen.
4 Verlof
Artikel 23 Xxxxxxx overlijdensrisico en pensioenopbouw
Gedurende wettelijk verlof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, sub a, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (wettelijk verlof : ouderschaps-, sabbats- en studieverlof) is het overlijdensrisico maximaal 18 maanden gedekt alsof geen verlof wordt genoten.
Gedurende de periode dat een deelnemer gebruikt maakt van ouderschapsverlof of adoptieverlof ingevolge de Wet Arbeid en Zorg wordt er pensioen opgebouwd als ware er geen sprake van verlof.
5 Deeltijd
Artikel 24 Premie en aanspraken bij een kortere dan de normale arbeidsduur
1. Indien tijdens de deelneming de tussen de deelnemer en de werkgever overeengekomen wekelijkse arbeidsduur minder heeft bedragen dan de normale bij die werkgever geldende wekelijkse arbeidsduur, dan wordt het ouderdomspensioen voor zover dit betrekking heeft op die periode en de premie als bedoeld in artikel 43 voor die periode(n) van deelneming naar evenredigheid van de overeengekomen arbeidsduur in de periode(n) van deelneming berekend.
2. Bij de vaststelling van de deelnemingstijd ter berekening van het ouderdomspensioen en ter vaststelling van de premie als in het vorige lid bedoeld, wordt een parttimepercentage vastgesteld dat gelijk is aan de overeengekomen wekelijkse arbeidsduur, uitgedrukt in een percentage van de normale wekelijkse arbeidsduur van de werkgever, die in die periode gold. Het parttimepercentage wordt vermenigvuldigd met de betreffende deelnemingstijd.
3. Voor de vaststelling van de deelnemingstijd in geval van wijziging van een normale arbeidsduur naar een kortere dan de normale arbeidsduur en andersom wordt ook de berekeningswijze als bedoeld in het tweede lid toegepast.
6 Overlijden
Artikel 25 Partnerpensioen
1. De (niet-geregistreerde) partner van een (gewezen) deelnemer of gepensioneerde heeft recht op partnerpensioen.
2. Het partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde overlijdt en loopt door tot het einde van de maand van overlijden van de (niet-geregistreerde) partner.
3. Het jaarlijkse partnerpensioen is gelijk aan de som van het in elk van de meetellende deelnemersjaren opgebouwde partnerpensioen, met inbegrip van de daarop volgens artikel 13 verleende toeslagen. Onder meetellende deelnemersjaren worden verstaan de dienstjaren gelegen tussen de aanvangsdatum van het deelnemerschap en de einddatum van het deelnemerschap. De meetellende deelnemersjaren worden in maanden bepaald, waarbij een gedeelte van een maand voor een volle maand wordt gerekend (indien niet het volle kalenderjaar is deelgenomen, wordt het deelnemersjaar naar evenredigheid van het onvolledige jaar in de berekening betrokken).
4. Het vanaf 1 januari 2021 op te bouwen partnerpensioen is voor elk meetellend deelnemersjaar 1,148% van de voor dat jaar vastgestelde pensioengrondslag. Vanaf 1 januari 2015 tot 1 januari 2021 bedroeg het jaarlijks levenslange partnerpensioen voor elk meetellend deelnemersjaar 1,3104% van de voor dat jaar vastgestelde pensioengrondslag. Vanaf 1 januari 2014 tot 1 januari 2015 bedroeg het jaarlijkse levenslange partnerpensioen 1,4% (70% van 2%) van de voor dat jaar vastgestelde pensioengrondslag.
5. Bij overlijden is het jaarlijkse partnerpensioen gelijk aan het tot het moment van overlijden opgebouwde partnerpensioen, eventueel vermeerderd met aanspraken uit hoofde van artikel 63 van dit reglement, met inbegrip van de daarop volgens artikel 13 verleende toeslagen. Indien een deelnemer overlijdt vóór de reguliere pensioendatum, dan wordt dit opgebouwde partnerpensioen verhoogd met 1,3104% van de voor dat jaar vastgestelde pensioengrondslag van de deelnemer, vermenigvuldigd met het aantal deelnemersjaren dat de deelnemer bij voortzetting van de deelneming vanaf de overlijdensdatum tot uiterlijk de reguliere pensioendatum had kunnen bereiken. Dit aantal deelnemersjaren wordt vastgesteld in jaren en maanden nauwkeurig. Indien voor de overleden deelnemer op het tijdstip van overlijden een verminderde arbeidsduur van toepassing was, dan wordt voor vaststelling van het partnerpensioen aangenomen dat de deelneming tot de pensioenrichtdatum zou zijn voortgezet op basis van de op het tijdstip van overlijden geldende verminderde arbeidsduur.
6. Voor de gehuwde partner bestaat geen aanspraak op partnerpensioen:
indien het huwelijk is gesloten op of na de pensioendatum of op of na de eerdere pensioeningangsdatum waarop het ouderdomspensioen volledig is ingegaan van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde.
7. Voor de geregistreerde partner bestaat geen aanspraak op partnerpensioen:
indien de registratie is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op of na de pensioendatum of op of na de eerdere pensioeningangsdatum waarop het ouderdomspensioen volledig is ingegaan van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde.
8. Voor de niet-geregistreerde partner bestaat geen aanspraak op partnerpensioen:
indien na de pensioendatum of op of na de eerdere pensioeningangsdatum waarop het ouderdomspensioen volledig is ingegaan van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde voldaan wordt aan de voorwaarden als genoemd bij de definitie van partner, sub c.
9. De aanspraak op partnerpensioen vervalt of vermindert indien de (gewezen) deelnemer van deze aanspraak afstand heeft gedaan op de wijze als omschreven in artikel 20.
10. Indien het ouderdomspensioen op grond van artikel 18 van dit reglement gedeeltelijk is ingegaan bedraagt het jaarlijks partnerpensioen voor de (niet-geregistreerde) partner 70% van het jaarlijks ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 16 dat de deelnemer op de pensioendatum – op basis van de ten tijde van overlijden geldende pensioengrondslag en parttimepercentage
- zou zijn gaan genieten, eventueel vermeerderd met aanspraken uit hoofde van artikel 63, met inbegrip van de daarop volgens artikel 13 verleende verhogingen.
Artikel 26 Wezenpensioen
1. Kinderen van de overleden (gewezen) deelnemer of van de deelnemer die aansluitend aan het deelnemerschap de pensioeningangsdatum heeft bereikt en is overleden, hebben recht op een jaarlijks wezenpensioen.
2. Het jaarlijks wezenpensioen bedraagt 16% van het partnerpensioen.
3. Indien het jaarlijks wezenpensioen op de ingangsdatum beneden het bedrag aange geven in artikel 66, eerste lid, van de Pensioenwet is, wordt het jaarlijks wezenpensioen enkel afgekocht indien de rechthebbende dit zelf verzoekt en de rechthebbende ouderloos is. Jaarlijks wezenpensioen dat op de ingangsdatum beneden het bedrag aangeven in artikel 66 , eerste lid van de Pensioenwet is, wordt niet maandelijks, maar na het verstrijken van 12 maanden uitgekeerd. Bij tussentijds overlijden van de wees wordt het recht op jaarlijks wezenpensioen naar rato uitgekeerd in de maand volgende op de maand van overlijden.
4. Het jaarlijkse wezenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer overlijdt en eindigt op de laatste dag van de maand, waarin het kind de 18-jarige leeftijd bereikt. Wanneer het echter een kind betreft als bedoeld in artikel 7 onder 2, eindigt het jaarlijkse wezenpensioen op de laatste dag van de maand, waarin het de 27 jarige leeftijd bereikt, dan wel waarin voordien niet langer wordt voldaan aan het in genoemd lid gestelde vereiste.
Artikel 27 Geen aanspraak op partner- en wezenpensioen
Als de pensioengerechtigde schuldig of medeplichtig is aan de opzettelijke levensberoving van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde dan wordt een partner- of wezenpensioen toegekend dat is gebaseerd op de premievrije waarde berekend naar de dag voorafgaande aan het overlijden.
7 Uitdiensttreding
Artikel 28 Aanspraken bij beëindiging van de deelneming anders dan door overlijden of het ingaan van het ouderdomspensioen
1. In geval van ontslag van de deelnemer voor de pensioeningangsdatum, worden de pensioenen op de ontslagdatum premievrij gemaakt.
2. De gewezen deelnemer verkrijgt dan aanspraak op voor hem premievrije pensioenen. Het fonds verstrekt aan de gewezen deelnemer een opgave overeenkomstig artikel 48, onderdeel a.
3. De premievrije pensioenen als in lid 2 bedoeld zijn gelijk aan het door de gewezen deelnemer tot aan de ontslagdatum opgebouwde ouderdomspensioen en partner- en wezenpensioen volgens artikel 16 en artikel 25.
4. Indien op de ontslagdatum wegens arbeidsongeschiktheid van de deelnemer gehele of gedeeltelijke vrijstelling van premiebetaling is verleend, vindt het bepaalde in de voorgaande leden plaats voor zover de vrijstelling van premiebetaling niet geldt. Zodra na ontslag gehele of gedeeltelijke intrekking van de vrijstelling van premiebetaling plaatsvindt, vindt voor zover de vrijstelling van premiebetaling komt te vervallen, het bepaalde in de voorgaande leden toepassing op het overeenkomstige deel van het pensioen. In de plaats van de ontslagdatum wordt dan gelezen de datum waarop de premievrijstelling geheel of gedeeltelijk eindigt.
5. Xxxxxxx bij ontslag van de deelnemer de aanspraak op premievrij ouderdomspensioen niet meer bedraagt dan € 2,– per jaar, zijn de voorgaande leden van dit artikel niet van toepassing en vervallen zijn pensioenaanspraken aan het fonds. Het bepaalde in artikel 55, zesde lid, van de Pensioenwet is van toepassing. Betrokkene wordt hierover geïnformeerd.
Artikel 29 Plicht tot waardeoverdracht
1. Bij individuele verandering van dienstverband is de pensioenuitvoerder van de oude werkgever verplicht mee te werken om de premievrije aanspraak van de gewezen deelnemer, met uitzondering van de premievrije aanspraak op bijzonder partnerpensioen, over te dragen naar de pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever. Ook in het geval er geen sprake is van een verandering van dienstverband, maar wel van een individuele verandering van pensioenuitvoerder is de oude pensioenuitvoerder verplicht mee te werken om de premievrije aanspraak van de gewezen deelnemer over te dragen naar de nieuwe pensioenuitvoerder. Vorengenoemde plicht tot waardeoverdracht is van toepassing bij een verzoek tot individuele waardeoverdracht van de gewezen deelnemer. De artikelen 71, 72, 73, 74, 76, 85, 86 en 91 van de Pensioenwet zijn van overeenkomstige toepassing.
2. Voor het bepalen van de overdrachtswaarde, de extra pensioenaanspraken uit waardeoverdracht en dergelijke worden de vastgestelde wettelijke reken- en procedureregels als genoemd in Hoofdstuk 6 van het Besluit uitvoering PW en Wet verplichte beroepspensioenregeling en paragraaf 2 van de Regeling PW en Wet verplichte beroepspensioenregeling door het fonds toegepast. Voordat de overdrachtswaarde wordt berekend volgens de hiervoor genoemde rekenregels, worden de over te dragen pensioenaanspraken verminderd voor zover in het kader van een herstelplan verminderingen zijn verwerkt in de technische voorzieningen, maar nog niet doorgevoerd zijn in de pensioenaanspraken.
3. Bij liquidatie van het fonds is de plicht tot collectieve waardeoverdracht als genoemd in artikel 84 van de Pe nsioenwet van toepassing.
4. De plicht tot waardeoverdracht als bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing als de oude pensioenuitvoerder recht heeft op automatische (uitgaande) waardeoverdracht van ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 70a van de Pensioenwet. Dit is het geval als de premievrije aanspraak op ouderdomspensioen het bedrag aangegeven in artikel 66, eerste lid, van de Pensioenwet niet te boven gaat. Xxxxxxx bedoelde aanspraak premievrij gemaakt is vóór 1 januari 2018, heeft de oude pensioenuitvoerder bedoeld recht op automatische waardeoverdracht vanaf 2020.
Artikel 30 Bevoegdheid tot waardeoverdracht
1. Bij een verzoek om uitgaande waardeoverdracht die niet onder de plicht tot waardeoverdracht valt, is het fonds bevoegd mee te werken aan de waardeoverdracht. Het fonds is bevoegd een opslag wegens dekkingsgraad te vragen. De verdere afhandeling van de bevoegdheid tot waardeoverdracht vindt plaats volgens de artikelen 75, 78, 83, 87, 88, 90 en 92 van de Pensioenwet. Voordat de overdrachtswaarde wordt berekend volgens de hiervoor genoemde artikelen, worden de over te dragen pensioenaanspraken verminderd voor zover in het kader van een herstelplan verminderingen zijn verwerkt in de technische voorzieningen, maar nog niet doorgevoerd zijn in de pensioenaanspraken.
2. In afwijking van het bepaalde in artikel 83, derde lid, onderdeel a, van de Pensioenwet, wordt de overdrachtswaarde door de overdragende pensioenuitvoerder, ook voor de pensioenaanspraken die voor 1 januari 2002 zijn opgebouwd, zodanig vastgesteld dat de voor mannen en vrouwen te verwerven pensioenrechten gelijk zijn waarbij aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid op basis van dezelfde grondslagen wordt voldaan.
Artikel 31 Verval van aanspraken na waardeoverdracht
Na vervanging van de premievrije aanspraak door een uitkering ineens (via waardeoverdracht), kan door de betrokkene tegenover het fonds geen enkel recht meer worden ontleend aan de periode van deelneming waarop de premievrije aanspraak betrekking had en wordt bij hernieuwde deelneming met die periode geen rekening gehouden.
Artikel 32 Afkoop, algemene bepalingen
1. Afkoop (uitkering ineens) is bij het fonds slechts mogelijk in geval van:
a. klein ouderdomspensioen en overige pensioenen bij ingang;
b. klein partnerpensioen en eventueel wezenpensioen bij ingang;
x. xxxxx bijzonder partnerpensioen bij scheiding.
2. Op de mogelijkheden als bedoeld onder a, b en c in lid 1 wordt hierna nader ingegaan..
3. Het fonds conformeert zich bij afkoop van kleine pensioenen aan het bedrag als bedoeld in artikel 66 , eerste lid, van de Pensioenwet. Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd volgens artikel 66, lid 6, van de Pensioenwet. Eenvoudigheidshalve wordt in dit pensioenreglement gesproken over kleine pensioenen. De hoogte van de pensioenen wordt bepaald inclusief verleende toeslagen maar exclusief in het kader van een herstelplan in de technische voorzieningen verwerkte verminderingen, die nog niet doorgevoerd zijn in de pensioenaanspraken en pensioenrechten.
4. De afkoopsom wordt vastgesteld aan de hand van een door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgestelde tabel. De toe te passen afkoopfactoren zijn opgenomen in bijlage 6 van dit reglement. Op de afkoopsom worden de wettelijke inhoudingen in mindering gebracht.
5. Elk beding strijdig met de hiervoor genoemde wettelijk afkoopmogelijkheden is nietig.
Artikel 33 Afkoop klein ouderdomspensioen op ingangsdatum
1. Het fonds kan de periodieke uitkering op klein ouderdomspensioen afkopen bij ingang. Toetsmoment of sprake is van een klein ouderdomspensioen is de ingangsdatum van het klein ouderdomspensioen. Afkoop is alleen mogelijk als de rechthebbende
xxxxx meewerkt als bedoeld in artikel 66, eerste lid, van de Pensioenwet. De meeverzekerde aanspraak op partnerpensioen wordt tegelijkertijd afgekocht.
2. Het fonds informeert de betrokkene vóór de ingang van het ouderdomspensioen over de afkoop en gaat binnen 6 maanden na de ingangsdatum over tot uitbetaling van de afkoopsom. De berekeningsdatum voor het vaststellen van afkoopsom is de ingangsdatum van het ouderdomspensioen.
Artikel 34 Afkoop klein partnerpensioen bij ingang
1. Het fonds kan klein partnerpensioen en eventueel wezenpensioen van de nabestaanden bij de ingang van het partnerpensioen afkopen. Toetsmoment of sprake is van klein partnerpensioen is de ingangsdatum van het partnerpensioen.
2. Het fonds informeert de partner binnen 6 maanden na de ingangsdatum van het partnerpensioen over de afkoop en gaat binnen deze termijn van 6 maanden over tot uitbetaling van de afkoopsom. De berekeningsdatum voor het vaststellen van afkoopsom is de ingangsdatum van het partnerpensioen. Na afloop van de termijn van 6 maanden is voor de afkoop toestemming van de partner nodig en dient de hoogte van het partnerpensioen op jaarbasis per 1 januari van dat jaar lager te zijn dan het op basis van artikel 66, eerste lid, van de Pensioenwet bepaalde bedrag. In dat geval is 1 januari van dat jaar de berekeningsdatum voor het vaststellen van de afkoopsom.
3. De afkoopsom van het partnerpensioen wordt aan de partner ter beschikking gesteld en het wezenpensioen wordt aan de wees ter beschikking gesteld, tenzij de wees minderjarig is, dan wordt de afkoopsom ter beschikking gesteld aan de wettelijke vertegenwoordiger.
Artikel 35 Afkoop klein bijzonder partnerpensioen bij scheiding
1. Het fonds kan het kleine bijzondere partnerpensioen van de gewezen partner afkopen. Bijzonder partnerpensioen komt voor afkoop in aanmerking als de uitkering van het bijzonder partnerpensioen op jaarbasis op de ingangsdatum minder zal bedragen dan het bedrag als bedoeld in artikel 66, eerste lid, van de Pensioenwet.
2. Het fonds informeert de gewezen partner binnen 6 maanden na de melding van de scheiding over de afkoop en gaat binnen 6 maanden over tot uitbetaling van de afkoopsom. De berekeningsdatum voor het vaststellen van de afkoopsom is de datum van melding van de scheiding. Na afloop van de termijn van 6 maanden is voor de afkoop toestemming van de gewezen partner nodig en dient de hoogte van het bijzonder partnerpensioen op jaarbasis per 1 januari van dat jaar lager te zijn dan het op basis van artikel 66, eerste lid, van de Pensioenwet bepaalde bedrag. In dat geval is 1 januari van dat jaar de berekeningsdatum voor het vaststellen van de afkoopsom.
Artikel 36 Voortzetting van de deelneming
1. Indien de deelneming eindigt anders dan door overlijden en vóór het bereiken van de pensioendatum is het fonds bevoegd in daarvoor naar zijn oordeel in aanmerking komende gevallen en onder voorwaarden toe te staan, dat de gewezen deelnemer de deelneming voor een periode van maximaal drie jaar, gerekend vanaf de datum waarop het dienstverband is beëindigd, de deelneming voor eigen rekening voortzet. De voorwaarden betreffen:
a) De pensioenregeling wordt in beginsel ongewijzigd voortgezet. Verbetering van de pensioenregeling tijdens de vrijwillige voortzetting voor eigen rekening is slechts toegestaan voor zover het een collectieve verbetering betreft die primair bedoeld is voor de actieve werknemers van de voormalige werkgever, niet zijnde de partner van de voormalige werknemer of bloed- en aanverwanten in de rechte lijn van de voormalige werknemer of zijn partner;
b) De vrijwillige voortzetting voor eigen rekening kan slechts plaatsvinden voor zover geen cumulatie plaatsvindt met opbouw in een pensioenregeling van een eventuele andere werkgever, de vorming van een oudedagsreserve als bedoeld in artikel 3.67 van de Wet IB 2001 of opbouw in een beroeps- of bedrijfstakpensioenregeling;
c) De vrijwillige voortzetting voor eigen rekening mag niet aanvangen in de periode van drie jaren voorafgaande aan de pensioendatum van de regeling die de voormalige werknemer vrijwillig voortzet. Deze beperking is niet van toepassing als aannemelijk gemaakt kan worden dat daadwerkelijk inkomen uit tegenwoordige arbeid wordt genoten of als aannemelijk gemaakt kan worden dat om medische redenen geen inkomen uit tegenwoordige arbeid kan worden gegenereerd;
d) Het in aanmerking te nemen pensioengevende salaris voor de vrijwillige voortzetting voor eigen rekening is gemaximeerd op het laatst vastgestelde pensioengevende salaris voorafgaand aan de datum waarop het dienstverband is beëindigd.
Een dergelijk verzoek moet worden gedaan binnen negen maanden gerekend vanaf de datum waarop het dienstverband is beëindigd.
2. In de volgende gevallen is het mogelijk om de deelneming voor eigen rekening vrijwillig voort te zetten zonder dat voldaan wordt aan de voorwaarden als genoemd in het eerste lid:
- indien het ontslag bij een werkgever in de zin van de regeling is veroorzaakt door arbeidsongeschiktheid, en het bepaalde in artikel 37 of 38 niet van toepassing is, is vrijwillige voortzetting mogelijk zolang de arbeidsongeschiktheid voortduurt;
- indien de werknemer na het ontslag bij een werkgever in de zin van de regeling een uitkering ontvangt die bedoeld is de inkomsten uit het beëindigde dienstverband te vervangen, en de uitkering vloeit voort uit een regeling die is afgesproken tussen werkgever(s) en werknemer(s), dan is vrijwillige voortzetting mogelijk zolang de betreffende uitkering voortduurt.
3. Aan de inwilliging van een verzoek als bedoeld in het eerste lid kan het fonds nadere voorwaarden verbinden. Het ve rzoek kan ook worden toegestaan voor een bepaalde tijd, welke nadien kan worden verlengd.
4. De deelnemer is voor de voortgezette deelneming een premie verschuldigd naar een percentage dat wordt vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 43.
5. Het fonds bepaalt op welke wijze, in welke termijnen en op welke tijdstippen de terzake van de voortgezette deelneming verschuldigde premie aan het fonds moet worden voldaan.
6. De voortzetting van de deelneming eindigt:
a. indien de voortzetting voor een bepaalde tijd van maximaal 3 jaar is toegestaan, door het verstrijken van die tijd;
b. indien niet meer wordt voldaan aan de gronden als bedoeld in het tweede lid waarvoor de voortzetting werd toegestaan;
c. door opzegging door de deelnemer of het fonds bij aangetekend schrijven met een opzegtermijn van drie maanden;
d. indien de verschuldigde premie niet op de vervaldag is voldaan, met ingang van een door het fonds te bepalen tijdstip;
e. zodra de deelnemer komt te behoren tot de kring van personen die, hetzij krachtens de wet, hetzij krachtens enige bepaling van een collectieve arbeidsovereenkomst, een regeling van lonen en andere arbeidsvoorwaarden of een ondernemingspensioenregeling verplicht zijn tot deelneming in het fonds of in een andere pensioenregeling;
f. door het overlijden van de deelnemer.
8 Arbeidsongeschiktheid
Artikel 37 Premievrije deelneming in verband met arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO
Premievrije deelneming in verband met arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO
1. Op de dag waarop de deelnemer uitkeringsgerechtigd wordt volgens de WAO:
wordt gehele of gedeeltelijke premievrije deelneming verleend op basis van de volgende tabel: bij een arbeidsongeschiktheid van bedraagt de premievrije deelneming
65% of meer 100% ) van het pensioen waarop
45% tot 65% | 50% ) | direct voorafgaande aan de |
25% tot 45% | 25% ) | arbeidsongeschiktheid |
minder dan 25% | - ) | aanspraak was verleend |
De premievrije deelneming wordt voortgezet op basis van het laatst vastgestelde pensioengevend salaris voordat de arbeidsongeschiktheidsuitkering is ingegaan en op basis van de actueel geldende franchise. Het vastgestelde pensioengevend salaris kan jaarlijks worden verhoogd met een toeslag als bedoeld in artikel 13. Indien de arbeidsongeschiktheid is aangevangen vóór 1 januari 2014 wordt over de periode van arbeidsongeschiktheid voorafgaand aan deze datum slechts premievrije voortzetting van de deelneming verleend voor zover de deelnemer kan aantonen dat in deze periode daadwerkelijk sprake was van arbeidsongeschiktheid.
2. Indien de deelnemer wordt ontslagen gedurende een periode van arbeidsongeschiktheid zal het bepaalde in lid 4 van artikel 28 toepassing vinden.
3. Ingeval door het fonds wegens gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van de deelnemer gehele respectievelijk gedeeltelijke premievrije deelneming is verleend, is de werkgever de in artikel 43 lid 1, omschreven premie niet respectievelijk slechts gedeeltelijk verschuldigd gedurende de periode waarin de premievrije deelneming van kracht is.
4. De premievrije deelneming eindigt:
a. bij het bereiken van de eerste dag van de maand waarin de AOW-leeftijd wordt bereikt of bij eerder overlijden van de deelnemer;
b. indien de deelnemer niet langer ten minste 25% arbeidsongeschikt is;
c. indien de deelnemer niet de inlichtingen verstrekt, die het fonds voor uitvoering van de premievrije deelneming nodig oordeelt;
d. indien de deelnemer geen WAO-uitkering meer heeft, tenzij deze uitkering herleeft binnen 4 weken nadat deze is ingetrokken en het fonds hiervan tijdig op de hoogte is gesteld.
Artikel 38 Premievrije deelneming in verband met arbeidsongeschiktheid in de zin van de WIA
1. De (gewezen) deelnemer die een uitkering ontvangt op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) kan een verzoek bij het fonds indienen tot premievrije deelneming. Als het verzoek wordt ingewilligd komt de premie geheel o f gedeeltelijk ten laste van het fonds. In dat geval wordt aan de (gewezen) deelnemer gehele of gedeeltelijke premievrije deelneming verleend teneinde gehele of gedeeltelijke voortzetting van de opbouw van het ouderdomspensioen te bewerkstelligen.
2. Om voor premievrije deelneming in aanmerking te komen, dient aan de volgende voorwaarden te zijn voldaan:
- de (gewezen) deelnemer moet na de maximum-uitkeringstermijn recht hebben op een loongerelateerde WIA-uitkering (WGA-loondervingsuitkering, WGA-vervolguitkering en IVA-uitkering) of binnen een tijdsbestek van maximaal 4 weken na de maximum-uitkeringstermijn alsnog recht hebben op een loongerelateerde WIA-uitkering (WGA-loondervingsuitkering, WGA-vervolguitkering en IVA-uitkering), en
- de (gewezen) deelnemer moet minimaal 35% arbeidsongeschikt zijn.
De gewezen deelnemer moet daarnaast de dag direct voorafgaand aan de aanvang van de maximum-uitkeringstermijn deelnemer zijn geweest aan de pensioenregeling van het fonds.
3. De premievrije deelneming wordt voortgezet op basis van het laatst vastgestelde pensioengevend salaris voordat de arbeidsongeschiktheidsuitkering is ingegaan en op basis van de actueel geldende franchise.Het vastgestelde pensioengevend salaris kan jaarlijks worden verhoogd met een toeslag als bedoeld in artikel 13. Indien de arbeidsongeschiktheid is aangevangen vóór 1 januari 2014 wordt over de periode van arbeidsongeschiktheid voorafgaand aan deze datum slechts premievrije voortzetting van de deelneming verleend voor zover de deelnemer kan aantonen dat in deze periode daadwerkelijk sprake was van arbeidsongeschiktheid.
4. De mate van premievrije deelneming is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid. De mate van arbeidsongeschiktheid is het percentage waarvoor de (gewezen) deelnemer op grond van de eerste toekenning van de WIA - uitkering arbeidsongeschikt is verklaard. De volgende indeling wordt aangehouden:
Mate van arbeids- ongeschiktheid | Premievrije deelneming |
80% of meer 45% - 80% 35%- 45% minder dan 35% | 100% 50% 25% - |
Bij wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid wordt het percentage van de premievrije deelneming opnieuw bepaald. Indien het dienstverband is beëindigd wordt alleen bij een afnemende mate van arbeidsongeschiktheid het percentage van de premievrije deelneming opnieuw bepaald.
5. De premievrije deelneming eindigt:
a. bij het bereiken van de eerste dag van de maand waarin de AOW-leeftijd wordt bereikt of bij eerder overlijden van de deelnemer;
b. indien de (gewezen) deelnemer niet langer ten minste 35% arbeidsongeschikt is;
c. indien de (gewezen) deelnemer niet de inlichtingen verstrekt, die het fonds voor uitvoering van de premievrije deelneming nodig oordeelt;
d. indien de (gewezen) deelnemer geen WIA-uitkering meer heeft, tenzij deze uitkering herleeft binnen 4 weken nadat deze is ingetrokken en het fonds hiervan tijdig op de hoogte is gesteld.
In de onder b tot en met d bedoelde gevallen bepaalt het fonds de datum met ingang waarvan de premievrije deelneming eindigt.
6. Het in dit lid bepaalde heeft betrekking op de gedeeltelijk arbeidsongeschikte (gewezen) deelnemer, die in het kader van re - integratie een nieuwe (voltijd of deeltijd) arbeidsovereenkomst aangaat, binnen of buiten de bedrijfstak. Het bestuur is op verzoek van de (gewezen) deelnemer bevoegd te bepalen dat de (gewezen) deelnemer extra aanspraken krijgt toegekend indien de (gewezen) deelnemer kan aantonen dat er als gevolg van het aangaan van de arbeidsovereenkomst een terugval van zijn pensioenopbouw zou optreden.
7. Het bestuur is bevoegd aan de partner en kinderen van de gewezen deelnemer die vóór ingang van zijn WIA -uitkering overlijdt, een partner- en wezenpensioen toe te kennen, dat wordt berekend alsof er premievrije deelneming was toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
8. De in dit artikel vervatte regeling kan worden ingetrokken of gewijzigd. Dan kan ook worden bepaald, dat met ingang van de datum waarop de regeling vervalt of gewijzigd wordt, het bepaalde in dit artikel niet langer of niet langer ongewijzigd van toepassing is ten aanzien van de deelnemers voor wie de gehele of gedeeltelijke premievrije deelneming vóór bedoelde datum is ingetreden. De op dat tijdstip met toepassing van dit artikel verworven aanspraken blijven behouden.
9. Indien de werknemer bij aanvang van de deelneming al minimaal 35% arbeidsongeschikt is in de zin van de WIA, wordt premievrije deelneming verleend voor een daarna optredende toename – ongeacht de oorzaak – van de arbeidsongeschiktheid. Het bepaalde in de voorgaande leden van dit artikel is daarbij – voor zover mogelijk – van overeenkomstige toepassing.
9 Scheiding
Artikel 39 Verevening ouderdomspensioen na scheiding
1. Dit artikel is van toepassing op een scheiding waarop de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding van toepassing is. Dit houdt onder meer in dat een pensioen niet verevend wordt indien op de scheidingsdatum het deel van het pensioen, waarop recht op uitbetaling ontstaat, minder is dan het in artikel 66, eerste lid, van de Pensioenwet bedoelde bedrag.
2. De (gewezen) partner van de deelnemer, gewezen deelnemer dan wel de gepensioneerde krijgt een recht op uitbetaling van een deel van elke uit te betalen termijn van het jaarlijkse ouderdomspensioen, mits het fonds binnen twee jaar na de scheidingsdatum het wettelijk voorgeschreven meldingsformulier heeft ontvangen.
3. Het in het tweede lid bedoelde deel, bedraagt de helft van het ouderdomspensioen dat de deelnemer/gewezen deelnemer/gepensioneerde gedurende de deelnemingsperiode tussen de huwelijkssluiting en de scheidingsdatum bij het fonds heeft opgebouwd vermeerderd met de daarover verleende verhogingen ingevolge artikel 13.
4. De deelnemer/gewezen deelnemer/gepensioneerde en zijn (gewezen) partner kunnen bij huwelijkse voorwaarden of in een schriftelijke overeenkomst met het oog op de scheiding afwijken van het gestelde in het derde lid wat betreft de deelnemingsperiode die bij de berekening in aanmerking wordt genomen en wat betreft het percentage van de berekende aanspraken dat aan de (gewezen) partner wordt toegekend. Dit binnen het kader van de in de Wet Pensioenverevening gestelde voorwaarden.
5. De partners kunnen bij huwelijkse voorwaarden of bij een schriftelijke overeenkomst gesloten met het oog op de scheiding, overeenkomen dat het recht van de gewezen partner op uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen tezamen met het recht op bijzonder partnerpensioen wordt geconverteerd in een recht op eigen ouderdomspensioen op naam van de gewezen partner onder de voorwaarden als omschreven in artikel 5 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding. Deze overeenkomst is slechts geldig indien het fonds zijn schriftelijke goedkeuring aan deze conversie hecht. De conversie moet voor het fonds verzekeringstechnisch neutraal zijn. Het bestuur van het fonds kan aan zijn goedkeuring voorwaarden verbinden.
6. Conversie, als omschreven in het vorige lid, heeft geen invloed op de hoogte van het wezenpensioen, het partnerpensioen ten gunste van een nieuwe partner van de deelnemer en de opbouw van het ouderdomspensioen door de deelnemer na de scheidingsdatum. Deze worden vastgesteld alsof de gewezen partner de aanspraak op uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen en de aanspraak op bijzonder partnerpensioen heeft behouden.
7. Het gedeelte van het ouderdomspensioen waarop ten behoeve van de (gewezen) partner een recht op uitbetaling is ontstaan, dan wel de geconverteerde aanspraak op een eigen ouderdomspensioen, wordt vanaf de scheidingsdatum jaarlijks verhoogd met eenzelfde percentage als waarmee de premievrije aanspraken worden verhoogd. Vanaf de ingangsdatum van het pensioen worden verhogingen verleend conform de ingegane pensioenen.
8. De uitkering van een op basis van dit artikel toegekende aanspraak gaat in op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen van de (gewezen) deelnemer, dan wel in geval van conversie op de eerste van de maand waarin de gewezen partner de 68- jarige leeftijd bereikt. De uitkering gaat echter niet eerder in dan met ingang van de eerste dag van de tweede maan d volgend op de datum waarop het meldingsformulier is ontvangen.
9. Indien geen conversie heeft plaatsgevonden wordt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op het overlijden van de (gewezen) partner, doch niet eerder dan vanaf de pensioeningangsdatum, het gehele ouderdomspensioen weer aan de gepensioneerde uitbetaald.
10. Indien conversie heeft plaatsgevonden is het bestuur bevoegd om in het kader van waardeoverdracht de aanspraken op eigen ouderdomspensioen vermeerderd met de verleende verhogingen ingevolge artikel 13, van de gewezen partner te vervangen door de uitkering van een bedrag ineens.
11. Het fonds verstrekt de deelnemer/gewezen deelnemer/gepensioneerde en zijn (gewezen) partner een opgave van de aanspraken die op grond van dit artikel zijn verkregen.
12. Het fonds kan de kosten van een verevening in rekening brengen bij de deelnemer/gewezen deelnemer/gepensioneerde en zijn (gewezen) partner, dan wel in mindering brengen op de aan hen uit te betalen bedragen.
13. Het in de voorgaande leden van dit artikel bepaalde is van overeenkomstige toepassing in geval van beëindiging van een geregistreerd partnerschap. In plaats van “de huwelijkssluiting” wordt dan gelezen “het aangaan van het geregistreerd partnerschap” en in plaats van “huwelijkse voorwaarden of bij een schriftelijke overeenkomst gesloten met het oog op de scheiding” wordt dan gelezen “partnerschapsvoorwaarden of bij een schriftelijke overeenkomst gesloten met het oog op de beëindiging van het geregistreerd partnerschap”.
Artikel 40 Bijzonder partnerpensioen
1. Indien de deelnemer na de aanvang van zijn deelneming één of meermalen gehuwd is geweest en/of één of meermalen een in de registers van de Burgerlijke Stand geregistreerd partnerschap is aangegaan gelden met betrekking tot het bijzondere partnerpensioen en het bedrag van het jaarlijkse partnerpensioen de volgende bepalingen.
2. Voor de vaststelling van de aanspraken op bijzonder partnerpensioen en op partnerpensioen wordt de deelnemingsperiode (worden de deelnemingsperioden) van de deelnemer gesplitst en wel zodanig dat:
a. aan de eerste gewezen partner wordt toegerekend het deel gelegen vóór de datum, waarop het huwelijk met de deelnemer is beëindigd, danwel het geregistreerd partnerschap is beëindigd;
b. aan een volgende gewezen partner wordt toegerekend het deel gelegen vóór de datum, waarop het huwelijk, danwel het geregistreerd partnerschap met de deelnemer is beëindigd, onder aftrek van het deel dat reeds is toegerekend aan de vorige gewezen partner(s) van de deelnemer;
3. Het jaarlijkse bijzondere partnerpensioen van een gewezen partner bedraagt 70% van het jaarlijks ouderdomspensioen bedoeld in artikel 16, tweede lid, met inbegrip van de daarop volgens artikel 13 verleende verhogingen, voor zover dit betrekking heeft op het deel van de deelnemingsperiode(n), dat volgens het tweede lid aan haar/hem wordt toegerekend.
4. Geen aanspraak op bijzonder partnerpensioen krachtens dit artikel heeft degene die gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid tot conversie van de aanspraak op bijzonder partnerpensioen als bedoeld in artikel 39, vijfde lid.
5. Aan de gewezen partner van de deelnemer voor wie aanspraak is ontstaan op bijzonder partnerpensioen wordt een bewijs van deze aanspraak uitgereikt.
6. De gewezen partner met een recht op bijzonder partnerpensioen heeft het recht dit (gedeeltelijk) te vervreemden aan een eerdere of latere partner van de overleden (gewezen) deelnemer of gepensioneerde. Dit onder de voorwaarde dat de vervreemding onherroepelijk is, bij notariële akte is overeengekomen en het fonds zich bereid heeft verklaard om een eventueel uit de overdracht voortvloeiende wijziging van het risico te dekken.
7. Indien de relatie met een niet-geregistreerde partner xxxxxx dan door overlijden van de deelnemer wordt beëindigd, is de in de voorafgaande leden beschreven regeling betreffende toekenning van bijzonder partnerpensioen van overeenkomstige toepassing. Dit onder voorwaarde dat is voldaan aan het bepaalde in lid 8 van dit artikel.
8. Het einde van de partnerrelatie moet binnen twee jaar na het eindigen ervan aan het fonds worden gemeld, door:
a. overlegging van een kopie van het aangetekende schrijven van één van de partners aan een notaris dan wel de andere partner waarmee de partnerrelatie wordt beëindigd, of
b. een gezamenlijke verklaring aan het fonds waarin partners verklaren dat de partnerrelatie is beëindigd.
9. Voor de toepassing van dit pensioenreglement wordt als einde van de relatie met een niet-geregistreerde partner aangemerkt de datum van aantekening van het aangetekende schrijven van één van de partners dan wel de dagtekening van de gezamenlijke verklaring waarmee de beëindiging een feit is geworden. Indien naar het oordeel van het fonds geen eenduidigheid bestaat over de beëindigingdatum, wordt als beëindigingdatum aangehouden de datum waarop volgens het bevolkingsregister de inschrijving van de deelnemer en zijn gewezen partner op hetzelfde adres is geëindigd.
10 Verlagen / aanpassen van pensioen
Artikel 41 Vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten
1. Het fonds kan verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten uitsluitend verminderen indien:
a. het fonds gezien de beleidsdekkingsgraad niet voldoet aan de wettelijke eisen ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen of ten aanzien van het vereist eigen vermogen;
b. het fonds niet in staat is binnen een redelijke termijn te voldoen aan het minimaal vereist eigen vermogen of het vereist eigen vermogen zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de werkgevers onevenredig worden geschaad; en
c. alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet in het herstelplan, bedoeld in artikel 17 van het uitvoeringsreglement.
Indien het fonds genoodzaakt is om de pensioenaanspraken en pensioenrechten te verminderen vanwege het niet voldoen aan de in de artikelen 131 en 132 van de Pensioenwet gestelde eisen ten aanzien van het (minimaal) vereist eigen vermogen, worden deze verminderingen in beginsel uitgesmeerd over een periode van 10 jaar, waarbij 1/10 van het verschil tussen de in het herstelplan geprognosticeerde beleidsdekkingsgraad (per einde herstelplan) en het vereist eigen vermogen wordt verminderd. Indien het fonds genoodzaakt is om de pensioenaanspraken en pensioenrechten te verminderen vanwege het feit dat de beleidsdekkingsgraad gedurende een aaneengesloten periode van vijf jaar na ingang van een herstelplan niet voldoet aan de bij of krachtens artikel 131 van de Pensioenwet gestelde eisen ten aanzien van het minimaal vereist vermogen en de feitelijke dekkingsgraad zich op dat moment ook bevindt onder het minimaal vereist vermogen, worden deze verminderingen per direct toegepast. Deze onvoorwaardelijke korting wordt in beginsel gespreid over een periode van vijf jaar.
2. Een vermindering van de aanspraken ingevolge het vorige lid zal voor iedere deelnemer, gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde en pensioengerechtigde worden bepaald naar evenredigheid van de hoogte van hun pensioenaanspraken en/of pensioenrechten ten tijde van de vermindering. Het bestuur is bevoegd de reeds ingegane pensioenen geheel of ten dele van deze vermindering uit te zonderen.
3. Het fonds informeert de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en de werkgevers schriftelijk over het besluit tot vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten.
4. De vermindering kan op zijn vroegst drie maanden nadat de pensioengerechtigden erover geïnformeerd zijn en een maand nadat de deelnemers, gewezen deelnemers, werkgevers en toezichthouder hierover geïnformeerd zijn, worden gerealiseerd.
5. Op grond van artikel 13, lid 7 kan een vermindering inzake dit artikel ongedaan gemaakt worden.
Artikel 42 Aanpassing van de te verwerven aanspraken
Het pensioenreglement kan worden aangepast wat betreft de in de toekomst te verwerven pensioenaanspraken. Bij het aanpassen van het pensioenreglement volgt het fonds de voorschriften hiervoor vastgelegd in het uitvoeringsreglement van het fonds. Van aanpassing van het pensioenreglement als bedoeld in dit artikel kan met name sprake zijn als de premie voor de pensioenregeli ng hoger dreigt te worden dan acceptabel is voor de CAO-partijen in de bedrijfstak.
11 Kosten en financiering
Artikel 43 Vaststelling van de premie
1. De werkgever is voor iedere bij hem in dienst zijnde deelnemer--maar uiterlijk tot diens 68-jarige leeftijd - een premie aan het fonds verschuldigd. Het fonds stelt na afloop van elke loonperiode voor elke werkgever de verschuldigde premie vast. De premie wordt vastgesteld aan de hand van door de werkgever per loonperiode aan te leveren uniforme pensioenaangifte en/of andere door hem te verstrekken gegevens omtrent de in de betreffende loonperiode in zijn dienst werkzaam geweest zijnde werknemers. Het fonds deelt het te betalen bedrag van de premie en de termijn waarbinnen de betaling dient te geschieden, schriftelijk aan de werkgever mee. De premie is voor 2023 vastgesteld op 30,40% van de pensioengrondslag.
Over een eventueel gedeelte van een kalenderjaar is een evenredig deel van de premie verschuldigd.
Voor deelnemers met een arbeidsovereenkomst voor minder dan de volledige arbeidstijd geldt inzake de premie het bepaalde in artikel 24.
Bij arbeidsongeschiktheid van de deelnemer is de werkgever geen of slechts een gedeeltelijke premie verschuldigd, een en ander overeenkomstig de tabel in artikel 37 of 38.
Indien de werkgever een werknemer als deelnemer bij het fonds heeft aangemeld en zijn (betalings)verplichtingen krachtens dit reglement is nagekomen, heeft de werkgever voldaan aan zijn uit dit reglement voortvloeiende pensioenverplichtingen jegens die werknemer en diens nabestaanden.
2. Indien er sprake is van een premieachterstand ter grootte van 5% van de totale door het fonds
te ontvangen jaarpremie en tevens niet voldaan wordt aan de bij of krachtens artikel 131 van de Pensioenwet geldende eisen inzake het minimaal vereist eigen vermogen dan informeert het fonds elk kwartaal schriftelijk het verantwoordingsorgaan.
Tevens wordt dan indien aanwezig de ondernemingsraad van de aangesloten werkgever die nog premie is verschuldigd, elk kwartaal geïnformeerd.
3. De jaarlijks te verlenen aanspraken op deze pensioenen zullen uiterlijk steeds aan het einde van het desbetreffende jaar - dan wel bij de eerdere beëindiging van het deelnemerschap - volledig zijn gefinancierd.
Artikel 44 Bijdrage van de deelnemer in de premie
De deelnemer is jaarlijks een bijdrage verschuldigd in de kosten die de aangesloten werkgever conform het bepaalde in artikel 43, eerste lid aan het fonds dient te voldoen. Deze deelnemersbijdrage zal jaarlijks door het fonds schriftelijk kenbaar worden gemaakt door mededeling aan de aangesloten werkgevers. De deelnemersbijdrage is voor 2023 vastgesteld op maximaal 13,89% van de pensioengrondslag. De deelnemersbijdrage wordt in gelijke termijnen door de werkgever op het salaris van de deelnemer ingehouden.
Voor deelnemers met een arbeidsovereenkomst voor minder dan de volledige arbeidstijd geldt inzake de deelnemersbijdrage het bepaalde in artikel 24.
In geval van arbeidsongeschiktheid wordt het onder a bedoelde gedeelte van zijn/haar deelnemersbijdrage afgeleid van het lage re bedrag dat de werkgever dan aan het fonds verschuldigd is (een en ander overeenkomstig de tabel in artikel 37 of 38).
12 Informatie vanuit het fonds
Artikel 45 Informatieverstrekking algemeen
1. De informatie wordt schriftelijk verstrekt tenzij de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of gewezen partner instemt met elektronische verstrekking.
2. Bij het verstrekken van de schriftelijke informatie kan het fonds zich houden aan het laatst hem bekende adres. Blijkt dit adres onjuist te zijn, dan doet het fonds navraag bij de Basisregistratie Personen. De hiermee gepaard gaande kosten kan het fonds in rekening brengen bij de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of gewezen partner. Deze kosten kunnen niet direct in mindering worden gebracht op de uitkering.
3. Indien de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of gewezen partner heeft ingestemd met elektronische verstrekking van informatie en het bij het fonds bekende adres voor deze elektronische verstrekking blijkt onjuist, verstrekt het fonds de informatie schriftelijk.
4. Het fonds is bevoegd kosten in rekening te brengen voor het verstrekken van de informatie als bedoeld in artikel 50a, lid 1 (met uitzondering van onderdeel h) en artikel 55. De overige informatie wordt kosteloos verstrekt.
Artikel 46 Informatie over de pensioenregeling
1. Het fonds informeert de deelnemer binnen drie maanden na aanvang van de deelneming over de kenmerken van de pensioenregeling, de uitvoering van de pensioenregeling en over persoonlijke omstandigheden die een actie van de werknemers kunnen vergen. De werknemer wordt daarbij ook gewezen op de website van het fonds en op de mogelijkheid het pensioenregister te raadplegen.
2. De informatie over de kenmerken en de uitvoering van de pensioenregeling, bedoeld in het eerste lid, bevat in ieder geval het volgende:
a. de pensioensoorten waarin de basispensioenregeling voorziet;
b. de pensioensoorten waarin de basispensioenregeling niet voorziet;
c. de wijze waarop pensioen wordt opgebouwd (waaronder het karakter van de pensioenovereenkomst);
d. de keuzemogelijkheden van de deelnemer of gewezen deelnemer waarin de pensioenregeling voorziet;
e. de risico’s (waaronder de toeslagverlening en vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten);
f. de soorten uitvoeringskosten; en
g. de beleidsdekkingsgraad met een omschrijving van de gevolgen ervan;
h. op welke wijze in het beleggingsbeleid rekening wordt gehouden met milieu en klimaat, mensenrechten en sociale verhoudingen.
3. Het fonds informeert de deelnemer binnen drie maanden na een wijziging in het pensioenreglement over die wijziging en de mogelijkheid om het gewijzigde pensioenreglement op te vragen bij het fonds.
4. Het eerste lid is niet van toepassing indien de gewezen deelnemer binnen zes maanden na beëindiging van een eerdere periode van deelneming opnieuw deelnemer wordt in het fonds en de gewezen deelnemer de in het eerste lid bedoelde informatie al eerder heeft ontvangen. Informatie die sinds de vorige verstrekking is gewijzigd wordt wel verstrekt.
Artikel 47 Jaarlijkse informatie aan de deelnemers
Het fonds verstrekt de deelnemer jaarlijks een uniform pensioenoverzicht. Dit overzicht bevat in ieder geval:
a. een opgave van de verworven pensioenaanspraken;
b. een opgave van de reglementair te bereiken pensioenaanspraken ingaande op de pensioendatum, informatie over de pensioendatum, wat de consequenties zijn van de gekozen wijze van financieren van het partnerpensioen en de waarschuwing dat de opgave kan verschillen van de definitieve hoogte van de te ontvangen pensioenuitkeringen ;
c. informatie over toeslagverlening;
d. informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten; en
e. een opgave van de aan het voorafgaande kalenderjaar toe te rekenen waardeaangroei van pensioenaanspraken overeenkomstig artikel 3.127 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de daarop berustende bepalingen;
f. informatie over de in rekening gebrachte werkgevers- en de werknemerspremie in het jaar waarop het uniform pensioenoverzicht betrekking heeft;
g. informatie over de dekkingsgraad van het fonds;
h. informatie over het land waar de pensioenaanspraken zijn ondergebracht en onder welke toezichthouder de aanspraken vallen.
Artikel 48 Informatie aan de deelnemers bij beëindiging van de deelneming
Het fonds verstrekt de deelnemer bij beëindiging van de deelneming (zgn. stopbrief):
a. een opgave van de tot dat moment op grond van het pensioenreglement opgebouwde pensioenaanspraken en het vervallen van pensioenaanspraken als bedoeld in artikel 28 lid 5;
b. informatie over toeslagverlening;
c. informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten;
d. ingeval sprake is van een klein pensioen, informatie over het recht van het fonds op automatische waardeoverdracht als bedoeld in artikel 29, vierde lid, en de mogelijkheid van afkoop van aanspraken op ouderdomspensioen bij ingang als bedoeld in artikel 30;
e. informatie over het recht op of de mogelijkheid tot waardeoverdracht bij wisseling van werkgever of toetreding tot een beroepspensioenregeling;
f. informatie over de consequenties van arbeidsongeschiktheid;
g. informatie over het actueel zijn van een herstelplan of geactualiseerd herstelplan;
h. informatie over het recht een deel van het ouderdomspensioen uit te ruilen in een partnerpensioen;
i. informatie over de in rekening gebrachte werkgevers- en de werknemerspremie in het jaar waarin de deelneming is beëindigd;
j. informatie over de website waarop het pensioenregister te raadplegen is.
Artikel 49 Jaarlijkse informatie aan gewezen deelnemers
1. Het fonds verstrekt de gewezen deelnemer jaarlijks:
a. een opgave van zijn opgebouwde pensioenaanspraken met informatie over de pensioendatum en met de waarschuwing dat de opgave kan verschillen van de definitieve hoogte van de te ontvangen pensioenuitkeringen;
b. informatie over toeslagverlening;
c. informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten;
d. informatie over de dekkingsgraad van het fonds;
e. informatie over het land waar de pensioenaanspraken zijn ondergebracht en onder welke toezichthouder de aanspraken vallen.
2. Het fonds informeert de gewezen deelnemer binnen drie maanden na een voor hem relevante wijziging in het pensioenreglement over die wijziging en de mogelijkheid om het gewijzigde pensioenreglement op te vragen bij de pensioenuitvoerder.
3. De in het eerste lid bedoelde informatie kan, in plaats van de jaarlijkse verstrekking, op de website van het fonds ter beschikking worden gesteld, mits de informatie ten minste een keer in de vijf jaar elektronisch of schriftelijk wordt verstrekt.
Artikel 50 Informatie op verzoek van de (gewezen) deelnemers, de gewezen partner en de pensioengerechtigde
1. Het fonds verstrekt op verzoek:
a. aan de pensioengerechtigde een opgave van het pensioenrecht, waarbij deze gegevens (vanaf een door de overheid te bepalen tijdstip) voor zover het ouderdomspensioen betreft, tevens weergegeven worden op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario;
b. aan de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde de voor hem relevante informatie over beleggingen;
c. aan de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde informatie over het van toepassing zijn van een aanwijzing van de toezichthouder of de aanstelling van een bewindvoerder bij het fonds;
d. aan de deelnemer of gewezen deelnemer informatie over de consequenties van uitruil;
e. aan de deelnemer, gewezen deelnemer of pensioengerechtigde informatie over de gehanteerde aannamen bij de weergave van ouderdomspensioen (vanaf een door de overheid te bepalen tijdstip) op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario.
2. Het fonds verstrekt de gewezen deelnemer of de gewezen partner op verzoek de informatie als bedoeld in artikel 49, eerste lid respectievelijk artikel 52, eerste lid.
3. Het fonds verstrekt de deelnemer, de gewezen deelnemer en de gewezen partner op verzoek informatie die specifiek voor hem relevant is.
3. Het fonds verstrekt de deelnemer of gewezen deelnemer op verzoek informatie over de gevolgen van de keuzemogelijkheden die de pensioenregeling biedt.
4. Het fonds verstrekt de in dit artikel bedoelde informatie op verzoek ook aan vertegenwoordigers van deelnemers, van gewezen deelnemers, van gewezen partners of van pensioengerechtigden.
Artikel 50a Beschikbare informatie
1. Het fonds stelt op zijn website voor een ieder beschikbaar:
a. informatie over de pensioenregeling als bedoeld in artikel 45 (laag 1 van Pensioen 1-2-3);
b. verdere informatie over de pensioenregeling (laag 2 van Pensioen 1 -2-3), waaronder het vervallen van een aanspraak als bedoeld in artikel 28, vijfde lid, en het recht van het fonds op automatische waardeoverdracht a ls bedoeld in artikel 29, vierde lid;
c. informatie over uitvoeringskosten;
d. het bestuursverslag en de jaarrekening;
e. de verklaring inzake beleggingsbeginselen;
f. informatie over het financieel crisisplan;
g. informatie over het herstelplan of geactualiseerd herstelplan;
h. het pensioenreglement;
i. het uitvoeringsreglement;
j. informatie over het van toepassing zijn van een aanwijzing door de toezichthouder;
x. informatie over de aanstelling van een bewindvoerder;
l. informatie over de gevolgen van significante wijzigingen in de technische voorzieningen van het fonds.
2. Het fonds neemt in het bestuursverslag informatie op over de haalbaarheidstoets, de reële dekkingsgraad van het fonds en over de totale waarde en de bestemming van de pensioenaanspraken die vervallen als bedoeld in artikel 28, vijfde lid.
3. Indien de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde hierom verzoekt, verstrekt het fonds de in het eerste lid bedoelde informatie elektronisch of schriftelijk.
Artikel 51 Informatieverstrekking aan gewezen partner bij scheiding
Het fonds verstrekt degene die gewezen partner wordt en een aanspraak verkrijgt op bijzonder partnerpensioen:
a. een opgave van de opgebouwde pensioenaanspraak op bijzonder partnerpensioen;
b. informatie over toeslagverlening;
c. informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten; en
d. informatie die voor de gewezen partner specifiek van belang is, zoals de mogelijkheid van afkoop van een aanspraak op bijzonder partnerpensioen, voor zover sprake is van een pensioenaanspraak onder de afkoopgrens, als bedoeld in artikel 35.
Artikel 52 Periodieke informatie aan gewezen partner
1. Het fonds verstrekt de gewezen partner met een aanspraak op bijzonder partnerpensioen ten minste een keer in de vijf jaar:
a. een opgave van zijn opgebouwde aanspraak op bijzonder partnerpensioen op grond van artikel 51; en
b. informatie over toeslagverlening; en
c. informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten.
2. Het fonds informeert de gewezen partner binnen drie maanden na een wijziging van het toeslagbeleid over die wijziging.
Artikel 53 Informatieverstrekking aan pensioengerechtigden voorafgaand aan pensioeningang
Het fonds verstrekt, voorafgaand aan pensioeningang, degene die pensioengerechtigde wordt:
a. een opgave van zijn pensioenrecht;
b. een opgave van de opgebouwde aanspraken op partner- en wezenpensioen;
c. informatie over toeslagverlening;
d. informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten;
e. informatie die voor degene die pensioengerechtigde wordt specifiek in het kader van de pensioeningang van belang is;
f. de keuzemogelijkheden die de pensioenregeling biedt; en
g. informatie over de mogelijkheid van afkoop als de pensioenaanspraak onder de afkoopgrens ligt als bedoeld in artikel 33.
Artikel 54 Jaarlijkse informatie aan pensioengerechtigden
1. Het fonds verstrekt de pensioengerechtigde jaarlijks:
a. een opgave van zijn pensioenrecht;
b. een opgave van de opgebouwde aanspraken op partner- en wezenpensioen;
c. informatie over toeslagverlening; en
d. informatie over vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten;
e. informatie over het land waar het pensioen is ondergebracht en de toezichthouder waar het pensioen onder valt.
2. Het fonds informeert de pensioengerechtigde binnen drie maanden na een wijziging van het toeslagbeleid over die wijziging en de mogelijkheid om het gewijzigde pensioenreglement op te vragen bij de pensioenuitvoerder.
Artikel 55 Informatieverstrekking bij vertrek naar een andere lidstaat
1. Het fonds verstrekt deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden die zich in een andere lidstaat vestigen informatie over hun pensioenaanspraken en pensioenrechten en over de mogelijkheden die zij op grond van de pensioenregeling hebben.
2. De informatie die op grond van het eerste lid wordt verstrekt is ten minste overeenkomstig de informatie die wordt verstrekt aan deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden die in Nederland blijven.
13 Aan te leveren informatie
Artikel 56 Verplichtingen van de aangesloten werkgevers, de deelnemers en de pensioengerechtigden
1. De aangesloten werkgevers, de deelnemers en degenen, die aan de bepalingen van de statuten en dit pensioenreglement aanspraak op pensioen of een andere uitkering ontlenen, zijn verplicht aan het fonds de door het fonds voor een goede uitvoering van de statuten en van dit pensioenreglement nodig geachte inlichtingen te verstrekken, respectievelijk bescheiden over te leggen. Dit moet geschieden binnen de door het fonds redelijk gestelde termijn. De werkgevers zijn verplicht aan een door het fonds aan te wijzen persoon inzage te verlenen van de zakelijke gegevens en bescheiden, waarvan de inzage door het fonds nodig wordt geoordeeld voor een goede uitvoering van de statuten en van dit pensioenreglement.
2. Bij niet voldoening aan het bepaalde in het eerste lid is het fonds bevoegd de nodige gegevens naar beste weten vast te stell en en zijn de betrokkenen aan deze vaststelling gebonden.
14 Overige bepalingen
Artikel 57 Wettelijke bepalingen
1. Een aanspraak op pensioen kan niet bij overeenkomst tussen de (gewezen) deelnemer en het fonds worden verminderd zonder schriftelijke toestemming van de partner anders dan zoals voorzien bij of krachtens de Pensioenwet. Dit geldt niet als de vermindering het gevolg is van een wettelijke bepaling.
2. De pensioenrechten of aanspraken kunnen niet komen te vervallen of worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden, anders dan in de gevallen voorzien bij of krachtens de Pensioenwet.
3. Verpanding is toegestaan voor het verlenen van zekerheid voor het verkrijgen van uitstel van betaling als bedoeld in artikel 25, lid 5 van de Invorderingswet 1990.
4. Vervreemding van bijzonder partnerpensioen is toegestaan op grond van artikel 57, lid 5 van de Pensioenwet.
5. Volmacht tot invordering van uitkeringen uit hoofde van een pensioenrecht, onder welke vorm of welke benaming ook verleend, is steeds herroepelijk.
6. Beslag op pensioen is slechts mogelijk indien en voor zover dit wettelijk is toegestaan.
7. In geval van beslaglegging op pensioen is het fonds bevoegd de daarmee gepaard gaande kosten geheel of gedeeltelijk bij de pensioengerechtigde in rekening te brengen, al dan niet door verrekening met dat pensioen.
8. Elk beding, strijdig met het bepaalde in een van de voorgaande leden van dit artikel, is ten opzichte van het fonds nietig.
9. Bij de vaststelling van pensioenen en aanspraken worden de in de Wet op de loonbelasting 1964 aangegeven regels in aanmerking genomen.
10. De bij de uitvoering van dit reglement gebruikte actuariële tabellen zijn gebaseerd op algemeen aanvaarde actuariële grondslagen.
Artikel 58 Algemeen voorbehoud
In die gevallen waarin dit reglement niet voorziet, beslist het bestuur.
Artikel 59 Bestuursbeslissingen
1. Het bestuur is bevoegd – zo nodig na schriftelijk advies van de actuaris - artikelen uit het pensioenreglement buiten toepassing te laten dan wel daarvan af te wijken voor zover toepassing, gelet op het doel of strekking van de betreffende bepaling of bepalingen, zal leiden tot onredelijkheid of onbillijkheid van overwegende aard.
2. In individuele gevallen, waarin dit reglement niet voorziet, zal het bestuur – zo nodig na schriftelijk advies van de actuaris – handelen zoveel mogelijk in overeenstemming met de geest van de in dit reglement gestelde regels.
Artikel 60 Slotbepaling
Het bestuur en de ondernemingen zullen bij de toepassing van het bepaalde in dit reglement binnen de grenzen van de fiscale wet- en regelgeving blijven.
15 Overgangsbepalingen
Artikel 61 Overgangsregeling partnerpensioen
Indien een persoon op grond van de definitie van niet-geregistreerde partner niet kan worden aangemerkt als partner, is het bestuur van het fonds bevoegd om deze persoon voor de toepassing van de artikelen 25 en 40 aan te merken als niet-geregistreerde partner. Dit onder de voorwaarde dat de persoon op grond van de definitie van niet-geregistreerde partner zoals dit luidde op 31 december 2006 werd aangemerkt als partner.
Artikel 62 Voorwaardelijk extra ouderdomspensioen ingekocht
1. Deelnemers die op 31 december 2005 reeds deelnemer waren, hebben aanspraak op extra ouderdomspensioen, voor zover daarvoor in fiscale zin de ruimte aanwezig is. De waarde van dit extra ouderdomspensioen is gelijk aan een ouderdomspensioen ingaand op 65 jaar ter grootte van (m/40)e van 2,5* 2,25% van de pensioengrondslag 2005; hierbij is m gelijk aan de leeftijd per 31 december 2005 verminderd met 22. Dit extra ouderdomspensioen ingaand op 65 jaar is per 31 december 2013 omgezet in extra ouderdomspensioen uit te keren vanaf leeftijd 67 en is per 31 december 2017 omgezet in extra ouderdomspensioen uit te keren vanaf leeftijd 68. De omzetting van ouderdomspensioenaanspraken heeft daarbij plaatsgevonden op basis van neutrale collectieve actuariële gelijkwaardigheid. Dit geschiedde aan de hand van een door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgestelde tabel (bijlage 7 van het reglement).
2. Bij de vaststelling van de aanspraken, als bedoeld in lid 1, wordt rekening gehouden met het bepaalde in artikel 24.
3. Het extra ouderdomspensioen op leeftijd 67 als bedoeld in lid 4 is ingekocht op 62,5 jarige leeftijd dan wel op 30 juni 2018, evenwel onder de volgende voorwaarden:
x. xx xxxxxxxxx was tot de 62,5 jarige leeftijd respectievelijk 30 juni 2018 onafgebroken deelnemer in de zin van artikel 1 of artikel 2 lid 2 van het onderhavige reglement aan de pensioenregeling van het fonds, en
b. gedurende het deelnemerschap is premie ten behoeve van dit voorwaardelijk ouderdomspensioen afgedragen.
4. De in lid 1 genoemde extra aanspraken op ouderdomspensioen zijn niet evenredig in de tijd verworven. De aanspraken zijn verworven op het moment dat en voor zover deze aanspraken zijn gefinancierd. De financiering van de extra aanspraken op ouderdomspensioen heeft plaatsgevonden bij het bereiken van de 62,5 jarige leeftijd dan wel op 30 juni 2018. Indien het pensioen ingaat vóór 30 juni 2018 vindt er geen financiering van extra aanspraken plaats als de pensioeningangsdatum is gelegen vóór de eerste van de maand waarin de deelnemer 62,5 jaar wordt. Er vindt geen financiering plaats nadat de deelneming is geëindigd.
Artikel 63 Conversie eerder opgebouwde pensioenaanspraken
1. De tot en met 31 december 2013 op basis van het toen geldende pensioenreglement opgebouwde pensioenaanspraken bij het fonds worden voor:
a) deelnemers;
b) voor gewezen deelnemers; en
c) voor gewezen partners,
omgezet in opgebouwde aanspraken in onderhavig pensioenreglement. De bepalingen van onderhavig pensioenreglement zijn hierop van toepassing. De omzetting van ouderdomspensioenaanspraken vindt plaats op basis van neutrale collectieve actuariële gelijkwaardigheid. Dit geschiedt aan de hand van een door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgestelde tabel.
Deze tabel is opgenomen in bijlage 7. De hoogte van het omgezette (bijzonder) partner- en wezenpensioen blijft ongewijzigd.
Opgebouwde aanspraken op prepensioen worden, voor zover deze niet zijn omgezet, gehandhaafd. Op deze aanspraken zijn de bepalingen ten aanzien van prepensioen, zoals opgenomen in het pensioenreglement 2003, van toepassing.
2. Het ouderdomspensioen dat door een (gewezen) deelnemer tot en met 31 december 2017 is opgebouwd en dat een pensioenrichtdatum kent van de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer 67 jaar wordt, is per 1 januari 2018 actuarieel herrekend naar een ouderdomspensioen met een pensioenrichtdatum van de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer 68 jaar wordt. Dit geschiedt aan de hand van een door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgestelde tabel. Deze tabel is opgenomen in bijlage 7. Wanneer een (gewezen) deelnemer na 1 januari 2018 kiest voor vervroeging van de ingangsdatum van dit ouderdomspensioen conform de bepalingen van artikel 19 van dit reglement, dan zal dit ouderdomspensioen actuarieel worden herrekend naar een ouderdomspensioen ingaande op de door de (gewezen) deelnemer gekozen ingangsdatum.
Artikel 64 Beëindiging dienstverband voor 1 januari 2006 wegens arbeidsongeschiktheid
Diegenen van wie het dienstverband met de werkgever vóór 1 januari 2006 is beëindigd wegens (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid in de zin van de WIA/WAO, worden vanaf 1 januari 2014 als deelnemer in onderhavig reglement opgenomen voor zowel het arbeidsgeschikte deel als het arbeidsongeschikte deel.
16 Excedentpensioenregeling “Excedent Middelloon”
Artikel 65 Algemene bepaling
1. Iedere werkgever is bevoegd een excedentpensioenregeling “Excedent Middelloon” bij het fonds te treffen, mits die regeling uniform geldt voor zijn werknemers. Het treffen van deze excedentpensioenregeling bij het fonds wordt vastgelegd in een uitvoeringsovereenkomst tussen het fonds en de werkgever.
Het fonds zal de excedentregeling uitsluitend aanbieden en voeren voor zover dat het fonds op grond van wet- en regelgeving is toegestaan.
2. Alle voorafgaande artikelen van dit pensioenreglement zijn van toepassing op de excedentpensioenregeling “Excedent Middelloon”, tenzij hiervan uitdrukkelijk wordt afgeweken in dit hoofdstuk.
Artikel 66 (Aanvang) deelnemerschap
Het deelnemerschap aan de excedentpensioenregeling gaat in:
- op de datum waarop de werkgever met het fonds een uitvoeringsovereenkomst ter zake van deelname van zijn werknemers aan de excedentpensioenregeling is overeengekomen; en
- de deelnemer een pensioengevend salaris heeft dat hoger is dan het maximum als bedoeld in artikel 8, lid 2 , maar
- niet eerder dan op 1 januari 2007.
Artikel 67 Einde deelnemerschap
Het deelnemerschap aan de excedentpensioenregeling eindigt:
a) door het verlies van de hoedanigheid van werknemer, tenzij dit het gevolg is van arbeidsongeschiktheid en tevens op grond van artikel 74 de pensioenopbouw premievrij wordt voortgezet;
b) door het bereiken van de pensioendatum;
c) door overlijden;
d) indien de deelnemer niet langer een pensioengevend salaris heeft dat hoger is dan het maximum als bedoeld in artikel 8, lid 2;
e) zodra de uitvoeringsovereenkomst tussen de werkgever en het fonds wordt beëindigd;
f) op een door het fonds te bepalen tijdstip indien de premie voor de excedentpensioenregeling niet tijdig voldaan is.
Artikel 68 Afstandsverklaring
1. De werknemer die heeft afgezien van de mogelijkheid om de excedentpensioenregeling met zijn werkgever over een te komen, dient daartoe binnen één maand na datum waarop de excedentpensioenregeling zou zijn gaan gelden een door hem en zijn eventuele partner ondertekende afstandsverklaring aan de werkgever af te geven. De werkgever dient de afstandsverklaring vervolgens per ommegaande aan het fonds te overleggen.
2. Indien de werknemer op een later tijdstip alsnog opteert voor deelnemerschap aan de excedentpensioenregeling, is gedurende een periode van twee jaren na aanvang van het deelnemerschap aan deze regeling het partner- en of wezenpensioen dan wel de premievrije deelneming in verband met arbeidsongeschiktheid verzekerd op basis van een ongevallendekking. De hiervoor in dit lid aangegeven beperking vindt geen toepassing, indien de aanspraakgerechtigde dan wel de deelnemer naar genoegen
van het fonds aantoont dat het overlijden dan wel de arbeidsongeschiktheid of de toename daarvan niet het gevolg is van een reeds bij aanvang van de deelneming bestaande ziekte, kwaal of gebrek.
Artikel 69 Pensioengevend salaris
1. Het pensioengevend salaris is gelijk aan het pensioengevend salaris als bedoeld in artikel 8, lid 1. Het pensioengevend salaris ingevolge deze excedentpensioenregeling bedraagt echter nooit meer dan het bedrag als bedoeld in artikel 18ga van de Wet op de loonbelasting 1964. Voor 2023 is dit bedrag vastgesteld op € 128.810. Ingeval van deeltijd als bedoeld in hoofdstuk 5, wordt het in de vorige volzin bedoelde maximum naar evenredigheid toegepast.
2. Het pensioengevend salaris als bedoeld in lid 1 wordt jaarlijks vastgesteld. Hierbij wordt uitgegaan van het pensioengevend salaris per de begindatum van het (hernieuwde) deelnemerschap als bedoeld in artikel 66 en vervolgens per 1 januari van elk jaar.
Artikel 70 Pensioengrondslag
De pensioengrondslag is gelijk aan het pensioengevend salaris als bedoeld in artikel 69 verminderd met het bedrag als bedoeld in artikel 8, lid 2.
Artikel 71 Aanspraken
De aanspraken op ouderdoms-, partner-, en wezenpensioen uit hoofde van deze excedentpensioenregeling worden aan de hand van de pensioengrondslag als bedoeld in artikel 70 bepaald overeenkomstig de betreffende artikelen in het reglement.
Artikel 72 Premie
De financiering van de in artikel 71 omschreven aanspraken vindt plaats tegen een jaarlijkse premie. De jaarlijkse premie wordt vastgesteld op basis van hetgeen in de uitvoeringsovereenkomst hieromtrent is bepaald.
Artikel 73 Bijdrage werknemer
1. Van de totaal verschuldigde premie als bedoeld in artikel 72 komt voor alle deelnemers een gelijk percentage van de pensioengrondslag als bedoeld in artikel 70 ten laste van de deelnemer als eigen bijdrage.
2. De over een kalenderjaar vastgestelde eigen bijdrage wordt, zoveel mogelijk in gelijke periodieke termijnen, ingehouden op het loon van de deelnemer, of, voorzover de werkgever over een periode geen loon verschuldigd is, door de deelnemer met de werkgever verrekend.
3. De betaling van de bijdrage door de deelnemer eindigt bij beëindiging van het deelnemerschap.
Artikel 74 Premievrije deelneming in verband met arbeidsongeschiktheid
1. Premievrije deelneming in verband met arbeidsongeschiktheid wordt verleend over de pensioengrondslag als bedoeld in artikel 70, waarbij het pensioengevend salaris jaarlijks kan worden verhoogd met een toeslag als bedoeld in artikel 13 .
2. Indien sprake is van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid, bedraagt voor de bepaling van de premievrije deelneming, de jaarlijkse stijging van de pensioengrondslag als bedoeld in artikel 70 maximaal 10%.
3. In afwijking van de voorafgaande leden wordt geen premievrije deelneming in verband met arbeidsongeschiktheid verleend indien de eerste dag van de arbeidsongeschiktheid is gelegen op of voor de datum waarop het deelnemerschap aan deze excedentpensoenregeling is ingegaan.
Artikel 75 Tot 31 december 2013 opgebouwde rechten
De tot en met 31 december 2013, op basis van de toen geldende excedentpensioenregeling, opgebouwde pensioenaanspraken bij het fonds worden voor:
a) deelnemers;
b) voor gewezen deelnemers; en
c) voor gewezen partners,
omgezet in opgebouwde aanspraken in onderhavig pensioenreglement. De bepalingen van onderhavig pensioenreglement zijn hierop van toepassing. De omzetting van ouderdomspensioenaanspraken vindt plaats op basis van neutrale collectieve actuariële gelijkwaardigheid. Dit geschiedt aan de hand van een door het bestuur, gehoord de actuaris, vastgestelde tabel. Deze tabel is opgenomen in bijlage 7. De hoogte van het omgezette (bijzonder) partner- en wezenpensioen blijft ongewijzigd.
17 Excedentpensioenregeling
“Excedent premieovereenkomst”
Artikel 76 Algemene bepaling
1. Iedere werkgever is bevoegd een excedentpensioenregeling “Excedent premieovereenkomst” bij het fonds te treffen, mits die regeling uniform geldt voor zijn werknemers. Het treffen van deze excedentpensioenregeling bij het fonds wordt vastgelegd in een uitvoeringsovereenkomst tussen het fonds en de werkgever.
Het fonds zal de excedentregeling uitsluitend aanbieden en voeren voor zover dat het fonds op grond van wet- en regelgeving is toegestaan.
2. Alle voorafgaande artikelen van dit pensioenreglement zijn van toepassing op de excedentpensioenregeling “Excedent premieovereenkomst”, tenzij hiervan uitdrukkelijk wordt afgeweken in dit hoofdstuk.
Artikel 77 Karakter van de excedentpensioenregeling
De excedentpensioenregeling heeft het karakter van een premieovereenkomst in de zin van artikel 10 van de Pensioenwet.
Artikel 78 (Aanvang) deelnemerschap
Het deelnemerschap aan de excedentpensioenregeling gaat in:
- op de datum waarop de werkgever met het fonds een uitvoeringsovereenkomst ter zake van deelname van zijn werknemers aan de excedentpensioenregeling is overeengekomen; en
- de deelnemer een pensioengevend salaris heeft dat hoger is dan het maximum als bedoeld in artikel 8, lid 2 van dit reglement, maar
- niet eerder dan op 1 januari 2014.
Artikel 79 Einde deelnemerschap
Het deelnemerschap aan de excedentpensioenregeling eindigt:
a) door het verlies van de hoedanigheid van werknemer, tenzij dit het gevolg is van arbeidsongeschiktheid en tevens op grond van artikel 88 de pensioenopbouw premievrij wordt voortgezet;
b) door het bereiken van de pensioendatum;
c) door overlijden;
d) indien de deelnemer niet langer een pensioengevend salaris heeft dat hoger is dan het maximum als bedoeld in artikel 8, lid 2 van dit reglement.
e) zodra de uitvoeringsovereenkomst tussen de werkgever en het fonds wordt beëindigd;
f) op een door het fonds te bepalen tijdstip indien de premie voor de excedentpensioenregeling niet tijdig voldaan is.
Artikel 80 Pensioengevend salaris
1. Het pensioengevend salaris is gelijk aan het pensioengevend salaris als bedoeld in artikel 8, lid 1. Het pensioengevend salaris ingevolge deze excedentpensioenregeling bedraagt echter nooit meer dan het bedrag als bedoeld in artikel 18ga van de Wet op de loonbelasting 1964. Voor 2023 is dit bedrag vastgesteld op € 128.810. Ingeval van deeltijd als bedoeld in hoofdstuk 5, wordt het in de vorige volzin bedoelde maximum naar evenredigheid toegepast.
2. Het pensioengevend salaris als bedoeld in lid 1 wordt jaarlijks vastgesteld. Hierbij wordt uitgegaan van het pensioengevend salaris per de begindatum van het (hernieuwde) deelnemerschap als bedoeld in artikel 78 en vervolgens per 1 januari van elk jaar.
Artikel 81 Pensioengrondslag
De pensioengrondslag is gelijk aan het pensioengevend salaris als bedoeld in artikel 80 verminderd met het bedrag als bedoeld in artikel 8, lid 2.
Artikel 82 Hoogte van de verschuldigde premie
1. Voor de financiering van de pensioenen uit deze excedentpensioenregeling is jaarlijks premie aan het fonds verschuldigd. De verschuldigde premie is gelijk aan de beschikbare premie als bedoeld in lid 2 van artikel 83.
2. De premies zijn verschuldigd voor alle deelnemers en worden bij de werkgever in rekening gebracht. Als een deelnemer niet het volledige kalenderjaar heeft deelgenomen aan het fonds, is de premie voor dat jaar naar evenredigheid verschuldigd.
3. Werkgever en deelnemer kunnen een eigen bijdrage aan de aanvullende pensioenregeling zijn overeengekomen. De eigen bijdrage van de deelnemer wordt dan door de werkgever maandelijks op het salaris ingehouden.
Artikel 83 Hoogte van de beschikbare premie
1 Bij aanvang van het deelnemerschap en vervolgens jaarlijks op 1 januari, wordt voor de deelnemer de beschikbare premie vastgesteld. Hierbij wordt uitgegaan van de feitelijke leeftijd bij aanvang van het deelnemerschap en op 1 januari van enig jaar.
2. De beschikbare premie is een percentage van de pensioengrondslag als bedoeld in artikel 81 en is afhankelijk van de leeftijd van de deelnemer op het moment van vaststelling van de beschikbare premie. De beschikbare premie bedraagt voor het jaar 2023:
Xxxxxxxx | Xxxxxxxx staffel | Leeftijd | Xxxxxxxx staffel | Leeftijd | Xxxxxxxx xxxxxxx |
18 | 22,25% | 35 | 26,48% | 52 | 31,06% |
19 | 22,47% | 36 | 26,73% | 53 | 31,39% |
20 | 22,71% | 37 | 26,98% | 54 | 31,74% |
21 | 22,95% | 38 | 27,23% | 55 | 32,12% |
22 | 23,21% | 39 | 27,49% | 56 | 32,52% |
23 | 23,48% | 40 | 27,75% | 57 | 32,96% |
24 | 23,76% | 41 | 28,01% | 58 | 33,42% |
25 | 24,04% | 42 | 28,27% | 59 | 33,92% |
26 | 24,29% | 43 | 28,53% | 60 | 34,45% |
27 | 24,54% | 44 | 28,79% | 61 | 35,01% |
28 | 24,78% | 45 | 29,05% | 62 | 35,61% |
29 | 25,01% | 46 | 29,33% | 63 | 36,24% |
30 | 25,24% | 47 | 29,60% | 64 | 36,90% |
31 | 25,49% | 48 | 29,87% | 65 | 37,59% |
32 | 25,74% | 49 | 30,14% | 66 | 38,32% |
33 | 25,98% | 50 | 30,43% | 67 | 39,04% |
34 | 26,23% | 51 | 30,74% |
3. Het fonds is bevoegd, gehoord de actuaris, om de beschikbare premie als bedoeld in lid 2 van dit artikel jaarlijks aan te pas sen indien:
i. de tarieven en/of grondslagen waarop de premie is gebaseerd wijzigen;
ii. de fiscale wet- en regelgeving daartoe aanleiding geven.
4. Indien het fonds gebruik maakt van haar bevoegdheid als bedoeld in lid 3 van dit artikel informeert zij werkgevers en deelnemers hierover tijdig.
Artikel 84 Omzetting van de beschikbare premie
1. De beschikbare premie als bedoeld in artikel 83 wordt op de dag van ontvangst omgezet in aanspraken op ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen (100:70:14), waarbij rekening wordt gehouden met administratie- en uitvoeringskosten, kosten voor de financiering van de verzekering voor premievrije deelneming in verband met arbeidsongeschiktheid en solvabiliteitsopslag.
2. De in lid 1 van dit artikel bedoelde omzetting vindt plaats op basis van de op de dag van ontvangst van de beschikbare premie geldende fondstarieven.
3. Indien en voor zover de beschikbare premie is omgezet in aanspraken op ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen, zijn op deze aanspraken de bepalingen als opgenomen in onderhavig pensioenreglement van toepassing.
Artikel 85 Partnerpensioen
In afwijking van artikel 25, lid 3 bedraagt het partnerpensioen op het moment van overlijden uit hoofde van deze excedentpensioenregeling:
a) voor de (niet-geregistreerde) partner van een deelnemer 70% van de aanspraken op ouderdomspensioen verkregen uit de omzetting als bedoeld in artikel 84, vermeerderd met 1,31% maal de laatst vastgestelde pensioengrondslag als bedoeld in artikel 81 maal het aantal jaren gerekend vanaf het moment van overlijden van de deelnemer tot aan de pensioendatum,
b) voor de (niet-geregistreerde) partner van een gepensioneerde of een gewezen deelnemer 70% van de aanspraken op ouderdomspensioen verkregen uit de omzetting als bedoeld in artikel 84.
Artikel 86 Wezenpensioen
In afwijking van artikel 26, lid 2 bedraagt het wezenpensioen op het moment van overlijden uit hoofde van deze aanvullende pensioenregeling:
a) voor het kind van een deelnemer of van een deelnemer 14% van de aanspraken op ouderdomspensioen verkregen uit de omzetting als bedoeld in artikel 84, vermeerderd met 0,26% maal de laatst vastgestelde pensioengrondslag als bedoeld in artikel 82 maal het aantal jaren gerekend vanaf het moment van overlijden van de deelnemer tot aan de pensioendatum;
b) voor het kind van een deelnemer die aansluitend aan het deelnemerschap de pensioeningangsdatum heeft bereikt 14% van de aanspraken op ouderdomspensioen verkregen uit de omzetting als bedoeld in artikel 84,
Artikel 87 Premievrije deelneming in verband met arbeidsongeschiktheid
i. Ingeval van premievrije deelneming in verband met arbeidsongeschiktheid geldt dat de deelneming aan deze pensioenregeling wordt voortgezet op basis van:
i. de pensioengrondslag als bedoeld in artikel 81, waarbij het pensioengevend salaris jaarlijks kan worden verhoogd met een toeslag als bedoeld in artikel 13;
ii. de premiestaffel als opgenomen in artikel 83 (staffelvolgend).
De premie wordt conform artikel 84 van deze excedentpensioenregeling omgezet in aanspraken op ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen, waarbij rekening wordt gehouden met administratie- en uitvoeringskosten, kosten voor de financiering van de verzekering voor premievrije deelneming in verband met arbeidsongeschiktheid en solvabiliteitsopslag.
18 Inwerkingtreding
Artikel 88 Inwerkingtreding
Dit reglement is in werking getreden op 1 januari 2015 en is laatstelijk gewijzigd met ingang van 1 januari 2023.
Namens het bestuur van Stichting Molenaarspensioenfonds,
X. Xxxxxxxxx X. Xxxxxxxxx
Werknemersvoorzitter Werkgeversvoorzitter
Bijlage 1: Vervroegings- en uitstelfactoren (2023)
Vervroegings- en uitstelfactoren zoals bedoeld in artikel 19 van het pensioenreglement
Geldig van 1 januari 2023 t/m 31 december 2023; voor tussenliggende leeftijden vindt interpolatie plaats.
Vervroeging (OP) | |
Pensioenleeftijd | factor |
60 | 0,6183 |
61 | 0,6503 |
62 | 0,6858 |
63 | 0,7251 |
64 | 0,7688 |
65 | 0,8174 |
66 | 0,8716 |
67 | 0,9322 |
Uitstel (OP) | |
Pensioenleeftijd | factor |
68 | 1,0000 |
69 | 1,0758 |
70 | 1,1603 |
71 | 1,2547 |
72 | 1,3608 |
Bijlage 2: Uitruilfactoren partner- pensioen in ouderdomspensioen (2023)
Uitruilfactoren partnerpensioen in ouderdomspensioen zoals bedoeld in artikel 20 van het pensioenreglement
Geldig van 1 januari 2023 t/m 31 december 2023; voor tussenliggende leeftijden vindt interpolatie plaats.
PP uitruilen in OP | |
Pensioenleeftijd | factor |
60 | 0,2314 |
61 | 0,2402 |
62 | 0,2494 |
63 | 0,2590 |
64 | 0,2690 |
65 | 0,2795 |
66 | 0,2903 |
67 | 0,3015 |
68 | 0,3132 |
69 | 0,3247 |
70 | 0,3366 |
71 | 0,3493 |
72 | 0,3626 |
Bijlage 3: Uitruilfactoren ouderdomspensioen in partnerpensioen (2023)
Uitruilfactoren ouderdomspensioen in partnerpensioen zoals bedoeld in artikel 21 van het pensioenreglement
Geldig van 1 januari 2023 t/m 31 december 2023; voor tussenliggende leeftijden vindt interpolatie plaats
A. Ouderdomspensioen uitruilen in partnerpensioen op pensioeningangsdatum:
Pensioenleeftijd | factor |
60 | 4,2634 |
61 | 4,1136 |
62 | 3,9671 |
63 | 3,8248 |
64 | 3,6881 |
65 | 3,5560 |
66 | 3,4304 |
67 | 3,3098 |
68 | 3,1926 |
69 | 3,0801 |
70 | 2,9709 |
71 | 2,8633 |
72 | 2,7580 |
B. Ouderdomspensioen uitruilen in partnerpensioen bij eerdere beëindiging van de deelneming:
Leeftijd einde deelneming | factor |
15 | 3,2792 |
16 | 3,2540 |
17 | 3,2289 |
18 | 3,2038 |
19 | 3,1787 |
20 | 3,1537 |
21 | 3,1286 |
22 | 3,1037 |
23 | 3,0792 |
24 | 3,0554 |
25 | 3,0322 |
26 | 3,0099 |
27 | 2,9882 |
28 | 2,9666 |
29 | 2,9455 |
30 | 2,9245 |
31 | 2,9033 |
32 | 2,8824 |
33 | 2,8618 |
34 | 2,8413 |
35 | 2,8210 |
36 | 2,8012 |
37 | 2,7817 |
38 | 2,7625 |
39 | 2,7436 |
40 | 2,7252 |
41 | 2,7074 |
42 | 2,6901 |
43 | 2,6735 |
44 | 2,6575 |
45 | 2,6426 |
46 | 2,6282 |
47 | 2,6149 |
48 | 2,6027 |
49 | 2,5920 |
50 | 2,5832 |
51 | 2,5764 |
52 | 2,5719 |
53 | 2,5695 |
54 | 2,5706 |
55 | 2,5752 |
56 | 2,5841 |
57 | 2,5977 |
58 | 2,6169 |
59 | 2,6415 |
60 | 2,6715 |
61 | 2,7078 |
62 | 2,7502 |
63 | 2,7997 |
64 | 2,8579 |
65 | 2,9246 |
66 | 3,0023 |
67 | 3,0917 |
68 | 3,1926 |
Bijlage 4: Hoog/laag factoren ouderdomspensioen (2023)
Hoog/laag factoren voor € 10.000 ouderdomspensioen zoals bedoeld in artikel 22 van het pensioenreglement – bedrag Hoog tot 70 jaar of 75 jaar, daarna levenslang bedrag Laag (75% van bedrag Hoog)
Geldig van 1 januari 2023 t/m 31 december 2023; voor tussenliggende leeftijden vindt interpolatie plaats
Eindleeftijd Hoog | 70 | 75 | |||
Ingangsleeftijd | |||||
60 | 11,559 | 11,020 | |||
61 | 11,650 | 11,068 | |||
62 | 11,751 | 11,122 | |||
63 | 11,867 | 11,183 | |||
64 | 11,998 | 11,252 | |||
64 | 1 maanden | 12,009 | 11,259 | ||
64 | 2 maanden | 12,020 | 11,265 | ||
64 | 3 maanden | 12,032 | 11,271 | ||
64 | 4 maanden | 12,044 | 11,277 | ||
64 | 5 maanden | 12,056 | 11,283 | ||
64 | 6 maanden | 12,068 | 11,289 | ||
64 | 7 maanden | 12,080 | 11,296 | ||
64 | 8 maanden | 12,093 | 11,303 | ||
64 | 9 maanden | 12,106 | 11,310 | ||
64 | 10 maanden | 12,120 | 11,317 | ||
64 | 11 maanden | 12,134 | 11,325 | ||
65 | 12,147 | 11,331 | |||
65 | 1 maanden | 12,160 | 11,339 | ||
65 | 2 maanden | 12,173 | 11,345 | ||
65 | 3 maanden | 12,186 | 11,352 | ||
65 | 4 maanden | 12,200 | 11,359 | ||
65 | 5 maanden | 12,213 | 11,366 | ||
65 | 6 maanden | 12,227 | 11,374 | ||
65 | 7 maanden | 12,242 | 11,381 | ||
65 | 8 maanden | 12,257 | 11,389 | ||
65 | 9 maanden | 12,272 | 11,397 | ||
65 | 10 maanden | 12,287 | 11,405 | ||
65 | 11 maanden | 12,303 | 11,414 | ||
66 | 12,319 | 11,422 | |||
66 | 1 maanden | 12,334 | 11,430 | ||
66 | 2 maanden | 12,348 | 11,438 | ||
66 | 3 maanden | 12,364 | 11,445 | ||
66 | 4 maanden | 12,379 | 11,453 | ||
66 | 5 maanden | 12,395 | 11,462 | ||
66 | 6 maanden | 12,411 | 11,470 | ||
66 | 7 maanden | 12,428 | 11,479 | ||
66 | 8 maanden | 12,445 | 11,488 | ||
66 | 9 maanden | 12,462 | 11,497 |
66 | 10 maanden | 12,480 | 11,507 | |
66 | 11 maanden | 12,498 | 11,516 | |
67 | 12,517 | 11,525 | ||
67 | 1 maanden | 12,534 | 11,535 | |
67 | 2 maanden | 12,551 | 11,543 | |
67 | 3 maanden | 12,568 | 11,552 | |
67 | 4 maanden | 12,586 | 11,562 | |
67 | 5 maanden | 12,605 | 11,571 | |
67 | 6 maanden | 12,624 | 11,581 | |
67 | 7 maanden | 12,643 | 11,591 | |
67 | 8 maanden | 12,663 | 11,601 | |
67 | 9 maanden | 12,683 | 11,612 | |
67 | 10 maanden | 12,704 | 11,623 | |
67 | 11 maanden | 12,725 | 11,634 | |
68 | 12,746 | 11,645 | ||
69 | 13,016 | 11,783 | ||
70 | 11,943 | |||
71 | 12,131 | |||
72 | 12,354 | |||
73 | 12,619 | |||
74 | 12,940 |
Bijlage 5: Uitruilfactoren ouderdomspensioen in tijdelijk ouderdomspensioen (2023)
Uitruilfactoren ouderdomspensioen in tijdelijk ouderdomspensioen zoals bedoeld in artikel 22 van het pensioenreglement
Geldig van 1 januari 2023 t/m 31 december 2023; voor tussenliggende leeftijden vindt interpolatie plaats
Eindleeftijd | 66 | 67 | |
Xxxxxxxxxxxxxxx | 00 maanden | ||
60 | 3,0049 | 2,9416 | |
61 | 3,3617 | 3,2776 | |
62 | 3,8694 | 3,7512 | |
63 | 4,6465 | 4,4658 | |
64 | 5,9778 | 5,6623 | |
64 | 1 maanden | 6,1325 | 5,7997 |
64 | 2 maanden | 6,2969 | 5,9447 |
64 | 3 maanden | 6,4721 | 6,0985 |
64 | 4 maanden | 6,6590 | 6,2620 |
64 | 5 maanden | 6,8588 | 6,4360 |
64 | 6 maanden | 7,0730 | 6,6218 |
64 | 7 maanden | 7,3032 | 6,8205 |
64 | 8 maanden | 7,5512 | 7,0334 |
64 | 9 maanden | 7,8191 | 7,2623 |
64 | 10 maanden | 8,1094 | 7,5088 |
64 | 11 maanden | 8,4251 | 7,7751 |
65 | 8,7697 | 8,0629 | |
65 | 1 maanden | 9,1466 | 8,3770 |
65 | 2 maanden | 9,5615 | 8,7189 |
65 | 3 maanden | 10,0202 | 9,0936 |
65 | 4 maanden | 10,5301 | 9,5059 |
65 | 5 maanden | 11,1002 | 9,9618 |
65 | 6 maanden | 11,7420 | 10,4686 |
65 | 7 maanden | 12,4697 | 11,0354 |
65 | 8 maanden | 13,3019 | 11,6732 |
65 | 9 maanden | 14,2626 | 12,3966 |
65 | 10 maanden | 15,3842 | 13,2237 |
65 | 11 maanden | 16,7103 | 14,1787 |
66 | 18,3019 | 15,2922 | |
66 | 1 maanden | 20,2459 | 16,6105 |
66 | 2 maanden | 22,6762 | 18,1910 |
66 | 3 maanden | 25,8010 | 20,1228 |
66 | 4 maanden | 29,9678 | 22,5379 |
66 | 5 maanden | 35,8016 | 25,6432 |
66 | 6 maanden | 44,5527 | 29,7839 |
66 | 7 maanden | 59,1385 | 35,5813 |
66 | 8 maanden | 88,3111 | 44,2777 |
66 | 9 maanden | 175,8304 | 58,7724 |
66 | 10 maanden | 87,7626 | |
66 | 11 maanden | 174,7349 | |
67 |
Bijlage 6: Afkoopfactoren (2023)
Afkoopfactoren pensioen zoals bedoeld in artikel 33 van het pensioenreglement (afkoop klein pensioen op pensioeningangsdatum)
Geldig van 1 januari 2023 t/m 31 december 2023; voor tussenliggende leeftijden vindt interpolatie plaats
Leeftijd | Latent | Latent | Latent | Ingegaan | Ingegaan | Leeftijd | Ingegaan |
OP68 | PP uitruilbaar | PP niet uitruilbaar | OP | PP | WZP | ||
15 | 7,5818 | 2,3121 | 1,9596 | 38,9106 | 0 | 18,9667 | |
16 | 7,6473 | 2,3501 | 1,9927 | 38,5884 | 1 | 18,4621 | |
17 | 7,7133 | 2,3889 | 2,0264 | 38,2621 | 2 | 17,9241 | |
18 | 7,7796 | 2,4283 | 2,0607 | 37,9317 | 3 | 17,3785 | |
19 | 7,8462 | 2,4684 | 2,0956 | 37,5968 | 4 | 16,8256 | |
20 | 7,9131 | 2,5092 | 2,1312 | 37,2576 | 5 | 16,2653 | |
21 | 7,9803 | 2,5508 | 2,1674 | 36,9136 | 6 | 15,6979 | |
22 | 8,0477 | 2,5929 | 2,2042 | 36,5648 | 7 | 15,1233 | |
23 | 8,1152 | 2,6355 | 2,2413 | 36,2113 | 8 | 14,5394 | |
24 | 8,1830 | 2,6782 | 2,2785 | 35,8528 | 9 | 13,9441 | |
25 | 8,2509 | 2,7211 | 2,3156 | 35,4891 | 10 | 13,3371 | |
26 | 8,3188 | 2,7638 | 2,3527 | 35,1207 | 11 | 12,7184 | |
27 | 8,3868 | 2,8066 | 2,3898 | 34,7470 | 12 | 12,0876 | |
28 | 8,4545 | 2,8499 | 2,4272 | 34,3681 | 13 | 11,4416 | |
29 | 8,5221 | 2,8933 | 2,4647 | 33,9840 | 14 | 10,7770 | |
30 | 8,5896 | 2,9371 | 2,5026 | 33,5946 | 15 | 10,0935 | |
31 | 8,6568 | 2,9818 | 2,5412 | 33,1995 | 16 | 9,3889 | |
32 | 8,7241 | 3,0267 | 2,5800 | 32,7992 | 17 | 8,6617 | |
33 | 8,7913 | 3,0720 | 2,6191 | 32,3934 | 18 | 7,9108 | |
34 | 8,8583 | 3,1177 | 2,6587 | 31,9825 | 19 | 7,1358 | |
35 | 8,9252 | 3,1638 | 2,6984 | 31,5668 | 20 | 6,3362 | |
36 | 8,9922 | 3,2101 | 2,7383 | 31,1457 | 21 | 5,5114 | |
37 | 9,0591 | 3,2567 | 2,7785 | 30,7195 | 22 | 4,6609 | |
38 | 9,1260 | 3,3036 | 2,8188 | 30,2882 | 23 | 3,7837 | |
39 | 9,1928 | 3,3507 | 2,8592 | 29,8512 | 24 | 2,8796 | |
40 | 9,2599 | 3,3979 | 2,8997 | 29,4092 | 25 | 1,9482 | |
41 | 9,3271 | 3,4451 | 2,9401 | 28,9620 | 26 | 0,9878 | |
42 | 9,3945 | 3,4922 | 2,9804 | 28,5098 | 27 | 0,0000 | |
43 | 9,4623 | 3,5393 | 3,0205 | 28,0525 | |||
44 | 9,5307 | 3,5863 | 3,0603 | 27,5893 | |||
45 | 9,6002 | 3,6329 | 3,0997 | 27,1219 | |||
46 | 9,6708 | 3,6796 | 3,1391 | 26,6489 | |||
47 | 9,7426 | 3,7258 | 3,1779 | 26,1723 | |||
48 | 9,8159 | 3,7714 | 3,2160 | 25,6909 | |||
49 | 9,8925 | 3,8165 | 3,2534 | 25,2041 | |||
50 | 9,9744 | 3,8612 | 3,2903 | 24,7123 | |||
51 | 10,0620 | 3,9054 | 3,3264 | 24,2153 | |||
52 | 10,1556 | 3,9487 | 3,3615 | 23,7145 |
53 | 10,2556 | 3,9912 | 3,3956 | 23,2089 | |
54 | 10,3655 | 4,0323 | 3,4280 | 22,6981 | |
55 | 10,4880 | 4,0727 | 3,4595 | 22,1823 | |
56 | 10,6244 | 4,1114 | 3,4888 | 21,6620 | |
57 | 10,7765 | 4,1484 | 3,5160 | 21,1367 | |
58 | 10,9472 | 4,1833 | 3,5406 | 20,6075 | |
59 | 11,1369 | 4,2161 | 3,5626 | 20,0742 | |
60 | 11,3464 | 4,2472 | 3,5822 | 18,3522 | 19,5366 |
61 | 11,5774 | 4,2756 | 3,5981 | 17,8025 | 18,9970 |
62 | 11,8304 | 4,3016 | 3,6109 | 17,2503 | 18,4548 |
63 | 12,1074 | 4,3246 | 3,6195 | 16,6967 | 17,9090 |
64 | 12,4119 | 4,3430 | 3,6222 | 16,1440 | 17,3614 |
65 | 12,7450 | 4,3578 | 3,6197 | 15,5918 | 16,8134 |
66 | 13,1108 | 4,3669 | 3,6095 | 15,0425 | 16,2639 |
67 | 13,5124 | 4,3705 | 3,5917 | 14,4955 | 15,7134 |
68 | 13,9498 | 4,3695 | 3,5996 | 13,9498 | 15,1625 |
69 | 13,4075 | 4,3529 | 3,5890 | 13,4075 | 14,6130 |
70 | 12,8672 | 4,3311 | 3,5738 | 12,8672 | 14,0616 |
71 | 12,3279 | 4,3056 | 3,5561 | 12,3279 | 13,5110 |
72 | 11,7913 | 4,2753 | 3,5346 | 11,7913 | 12,9592 |
73 | 11,2574 | 4,2394 | 3,5086 | 11,2574 | 12,4055 |
74 | 10,7258 | 4,1994 | 3,4798 | 10,7258 | 11,8530 |
75 | 10,1977 | 4,1535 | 3,4472 | 10,1977 | 11,3005 |
76 | 9,6784 | 4,0974 | 3,4060 | 9,6784 | 10,7514 |
77 | 9,1667 | 4,0334 | 3,3585 | 9,1667 | 10,2054 |
78 | 8,6628 | 3,9611 | 3,3051 | 8,6628 | 9,6645 |
79 | 8,1709 | 3,8785 | 3,2428 | 8,1709 | 9,1291 |
80 | 7,6883 | 3,7882 | 3,1751 | 7,6883 | 8,5986 |
81 | 7,2199 | 3,6876 | 3,0995 | 7,2199 | 8,0823 |
82 | 6,7678 | 3,5757 | 3,0138 | 6,7678 | 7,5766 |
83 | 6,3291 | 3,4553 | 2,9217 | 6,3291 | 7,0856 |
84 | 5,9064 | 3,3292 | 2,8252 | 5,9064 | 6,6081 |
85 | 5,5024 | 3,1944 | 2,7214 | 5,5024 | 6,1459 |
86 | 5,1173 | 3,0542 | 2,6130 | 5,1173 | 5,7040 |
87 | 4,7532 | 2,9069 | 2,4982 | 4,7532 | 5,2849 |
88 | 4,4081 | 2,7564 | 2,3821 | 4,4081 | 4,8906 |
89 | 4,0946 | 2,5964 | 2,2547 | 4,0946 | 4,5160 |
90 | 3,7986 | 2,4395 | 2,1309 | 3,7986 | 4,1688 |
91 | 3,5282 | 2,2819 | 2,0036 | 3,5282 | 3,8507 |
92 | 3,2726 | 2,1285 | 1,8799 | 3,2726 | 3,5484 |
93 | 3,0370 | 1,9816 | 1,7608 | 3,0370 | 3,2698 |
94 | 2,8207 | 1,8423 | 1,6472 | 2,8207 | 3,0145 |
95 | 2,6231 | 1,7050 | 1,5341 | 2,6231 | 2,7819 |
96 | 2,4432 | 1,5749 | 1,4261 | 2,4432 | 2,5710 |
97 | 2,2803 | 1,4528 | 1,3237 | 2,2803 | 2,3811 |
98 | 2,1335 | 1,3391 | 1,2277 | 2,1335 | 2,2111 |
99 | 2,0022 | 1,2338 | 1,1379 | 2,0022 | 2,0601 |
100 | 1,8858 | 1,1368 | 1,0546 | 1,8858 | 1,9273 |
101 | 1,7845 | 1,0474 | 0,9768 | 1,7845 | 1,8127 |
102 | 1,6944 | 0,9671 | 0,9063 | 1,6944 | 1,7118 |
103 | 1,6144 | 0,8959 | 0,8434 | 1,6144 | 1,6232 | ||
104 | 1,5436 | 0,8339 | 0,7883 | 1,5436 | 1,5456 | ||
105 | 1,4810 | 0,7787 | 0,7389 | 1,4810 | 1,4779 | ||
106 | 1,4258 | 0,7298 | 0,6948 | 1,4258 | 1,4190 | ||
107 | 1,3773 | 0,6866 | 0,6557 | 1,3773 | 1,3678 | ||
108 | 1,3348 | 0,6486 | 0,6211 | 1,3348 | 1,3234 | ||
109 | 1,2974 | 0,6153 | 0,5907 | 1,2974 | 1,2850 | ||
110 | 1,2648 | 0,5863 | 0,5640 | 1,2648 | 1,2518 |
Bijlage 7: Omzetfactoren
Omzetfactoren ouderdomspensioen met pensioenleeftijd 65 naar ouderdomspensioen met pensioenleeftijd 67 zoals bedoeld in artikelen 63 lid 1 van het pensioenreglement
Omzetting (OP65 in OP67) | |||
(Pensioen)leeftijd | factor | (Pensioen)leeftijd | factor |
15 | 1,1475 | 41 | 1,1439 |
16 | 1,1474 | 42 | 1,1435 |
17 | 1,1474 | 43 | 1,1430 |
18 | 1,1473 | 44 | 1,1424 |
19 | 1,1473 | 45 | 1,1418 |
20 | 1,1473 | 46 | 1,1412 |
21 | 1,1472 | 47 | 1,1408 |
22 | 1,1472 | 48 | 1,1405 |
23 | 1,1472 | 49 | 1,1404 |
24 | 1,1471 | 50 | 1,1402 |
25 | 1,1471 | 51 | 1,1403 |
26 | 1,1470 | 52 | 1,1408 |
27 | 1,1470 | 53 | 1,1414 |
28 | 1,1469 | 54 | 1,1421 |
29 | 1,1468 | 55 | 1,1428 |
30 | 1,1467 | 56 | 1,1434 |
31 | 1,1466 | 57 | 1,1440 |
32 | 1,1465 | 58 | 1,1443 |
33 | 1,1464 | 59 | 1,1444 |
34 | 1,1462 | 60 | 1,1442 |
35 | 1,1461 | 61 | 1,1437 |
36 | 1,1459 | 62 | 1,1428 |
37 | 1,1456 | 63 | 1,1413 |
38 | 1,1452 | 64 | 1,1392 |
39 | 1,1448 | 65 | 1,1368 |
40 | 1,1444 |
Omzetfactoren ouderdomspensioen met pensioenleeftijd 67 naar ouderdomspensioen met pensioenleeftijd 68 zoals bedoeld in artikelen 63 lid 2 van het pensioenreglement
Leeftijd | Factor | Leeftijd | Factor |
15 | 1,0571 | 42 | 1,0602 |
16 | 1,0572 | 43 | 1,0602 |
17 | 1,0573 | 44 | 1,0602 |
18 | 1,0574 | 45 | 1,0602 |
19 | 1,0576 | 46 | 1,0602 |
20 | 1,0577 | 47 | 1,0601 |
21 | 1,0579 | 48 | 1,0602 |
22 | 1,0580 | 49 | 1,0603 |
23 | 1,0581 | 50 | 1,0604 |
24 | 1,0582 | 51 | 1,0606 |
25 | 1,0584 | 52 | 1,0607 |
26 | 1,0585 | 53 | 1,0609 |
27 | 1,0587 | 54 | 1,0611 |
28 | 1,0588 | 55 | 1,0614 |
29 | 1,0589 | 56 | 1,0616 |
30 | 1,0590 | 57 | 1,0618 |
31 | 1,0592 | 58 | 1,0620 |
32 | 1,0593 | 59 | 1,0622 |
33 | 1,0594 | 60 | 1,0622 |
34 | 1,0595 | 61 | 1,0622 |
35 | 1,0596 | 62 | 1,0620 |
36 | 1,0597 | 63 | 1,0618 |
37 | 1,0598 | 64 | 1,0615 |
38 | 1,0599 | 65 | 1,0610 |
39 | 1,0600 | 66 | 1,0604 |
40 | 1,0601 | 67 | 1,0597 |
41 | 1,0601 |
Bijlage 8: Regeling vrijstelling wegens gemoedsbezwaren
Regeling vrijstelling wegens gemoedsbezwaren ingevolge artikel 4 van het pensioenreglement.
Artikel 1 Vrijstelling wegens gemoedsbezwaren
1. De werknemer of de aangesloten onderneming, die gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering, kan op z ijn aanvraag door het bestuur worden vrijgesteld van de verplichting tot naleving van het bij of krachtens de statuten en dit pensioenreglement te zijnen aanzien bepaalde. Dit geldt ook voor de aangesloten onderneming met rechtspersoonlijkheid, waarbij natuurlijke personen betrokken zijn, die zodanige bezwaren hebben.
2. Bij de indiening van de aanvraag moet gebruik worden gemaakt van een door het bestuur vastgestelde modelverklaring. Uit deze verklaring blijkt, dat degene die de verklaring indient overwegende gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering en daarom noch zichzelf, noch iemand anders, noch zijn eigendommen heeft verzekerd. Uit de door een aangesloten onderneming in te dienen verklaring moet tevens blijken of deze ook gemoedsbezwaren heeft tegen de nakoming van de haar als onderneming opgelegde verplichtingen.
3. De aanvraag om vrijstelling van een aangesloten onderneming met rechtspersoonlijkheid moet worden ingediend door het daartoe bevoegde orgaan van de rechtspersoon onder overlegging van een verklaring, waaruit blijkt dat de natuurlijke personen, die deel uitmaken van dat orgaan, in meerderheid overwegende gemoedsbezwaren hebben. Bij de aanvraag moet een gewaarmerkt afschrift worden overgelegd van de statuten van de rechtspersoon en van de notulen van de vergadering, waarin het besluit tot het aanvragen van de vrijstelling is opgenomen.
4. De vrijstelling wordt door het fonds verleend, indien de verklaring naar zijn mening overeenkomstig de waarheid is. Aan degene, die heeft verklaard geen gemoedsbezwaren te hebben tegen de nakoming van de hem als onderneming opgelegde verplichtingen, kan op die grond een vrijstelling van de hem anders dan in zijn hoedanigheid van onderneming opgelegde verplichtingen niet worden geweigerd. Van de verleende vrijstelling wordt een bewijs uitgereikt.
5. Aan de vrijstelling kunnen voorwaarden worden verbonden, welke noodzakelijk zijn in verband met de administratie van het fonds. Een vrijgestelde onderneming is verplicht te zorgen, dat (een afschrift van) de hem verleende vrijstelling wordt en blijft opgehangen op een plaats, welke vrij toegankelijk is voor alle in zijn dienst zijnde werknemers, zodat door hen op gemakkelijke wijze kan worden kennis genomen van de verleende vrijstelling.
6. Op de reglementaire bepalingen inzake vrijstelling zijn de bepalingen van hoofdstuk IIB van de Wet op de loonbelasting 1964 van overeenkomstige toepassing, tenzij bij wet of ministeriële regelgeving anders bepaald is.
Artikel 2 Spaarbijdragen
1. Voor een ieder, die vrijstelling heeft wegens gemoedsbezwaren, geschiedt de opbouw van de pensioenvervangende uitkeringen op basis van te storten spaarbijdragen. Dat geldt ook voor een aangesloten onderneming, die geen vrijstelling hee ft en die een werknemer in dienst heeft die wel een vrijstelling heeft. Het werknemersaandeel in deze spaarbijdragen wordt op het loon van de werknemer ingehouden.
2. De werkgever is de te storten spaarbijdragen voor de in zijn dienst zijnde gemoedsbezwaarde werknemer verschuldigd aan het fonds. De werkgever is verplicht op het loon van de in zijn dienst zijnde gemoedsbezwaarde werknemer de eigen bijdrage in te houden. Ook de vrijgestelde werkgever is voor een werknemer, die geen vrijstelling heeft een spaarbijdrage aan het pensioenfonds verschuldigd. Deze spaarbijdrage is gelijk aan de totale premie die bij de werkgever in rekening zou zijn gebracht als er geen vrijstelling was verleend. De werkgever dient zorg te dragen voor de inhouding en afdracht van het werknemersdeel van de bijdragen. Het werknemersaandeel in deze spaarbijdrage geeft recht op een evenredig deel van de pensioenaanspraken, waarop recht zou hebben bestaan, indien aan zijn werkgever geen vrijstelling zou zijn verleend. Voor een dergelijke werknemer wordt de pensioenregeling volledig van kracht, indien hij aan het pensioenfonds heeft gevraagd zijn werkgeverdeel in de spaarbijdrage aan te merken als pensioenpremie.
Artikel 3 Spaarrekening
1. De ingevolge artikel 2 van deze bijlage voor een werknemer betaalde spaarbijdragen, met uitzondering van de spaarbijdragen bedoeld in het tweede lid van genoemd artikel, worden per 1 januari van elk boekjaar geboekt op een spaarrekening. Het saldo daarvan wordt verhoogd met rente. Deze rente is gelijk aan het voortschrijdende gemiddelde rendement van het fonds van de afgelopen vijf boekjaren voorafgaande aan het boekjaar waarin de rentebijschrijving plaats heeft, verminderd met een half procent en daarna naar beneden afgerond op een veelvoud van een vierde procent.
2. Het spaartegoed wordt aan de werknemer uitgekeerd op zijn pensioendatum, of aan zijn rechtverkrijgenden bij zijn eerder overlijden.
3. Voor de werknemer als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van deze bijlage die geen aanvraag heeft gedaan als bedoeld in de laatste volzin van dat lid en die uit de dienst treedt van de aangesloten onderneming die wel een vrijstelling heeft, wordt de pensioenregeling volledig van kracht. Hetzelfde geldt als een dergelijke werknemer overlijdt of de pensioendatum be reikt. Het op zijn naam geboekte spaarsaldo vervalt en de voor hem betaalde spaarbijdragen worden als voor hem betaalde premie beschouwd.
Artikel 4 Uitkeringen
De gespaarde bijdragen voor de vervangende uitkering voor het ouderdoms-, partner- of het wezenpensioen worden na het bereiken van de 67-jarige leeftijd in gelijke termijnen aan de werknemer gedurende 15 jaar uitgekeerd. Op verzoek van de werknemer kunnen de gespaarde bedragen eerder of later, doch niet voor het bereiken van de 60 -jarige leeftijd of later dan voor het bereiken van de 70- jarige leeftijd, uitgekeerd worden. Ook in dat geval worden de gespaarde bedragen vanaf dat moment in gelijke termijnen gedur ende 15 jaar uitgekeerd.
Indien het jaarbedrag uitkomt beneden het bedrag genoemd in artikel 66, eerste lid, van de Pensioenwet, wordt het spaarbedrag in één keer uitgekeerd.
Artikel 5 Overlijden van de uitkeringsgerechtigde werknemer
1 Bij het overlijden van de uitkeringsgerechtigde werknemer voordat de uitkeringen zijn ingegaan, worden de spaarbedragen in gelijke termijnen gedurende 15 jaar uitgekeerd aan de partner als bedoeld in artikel 18, eerste lid, onderdeel a, onder 2° van de Wet op de loonbelasting 1964. Indien het jaarbedrag uitkomt beneden het bedrag genoemd in artikel 66, eerste lid, van de Pensioenwet, wordt het spaarbedrag in één keer uitgekeerd. Ingeval geen sprake is van een partner maar wel van één of meer wezen als bedoeld in artikel 18, eerste lid, onder deel a, onder 3° van de Wet op de loonbelasting 1964 wordt het ge spaarde kapitaal in gelijke termijnen uitgekeerd aan de wezen. Voor de uitkeringsperiode wordt aangesloten bij artikel 26 van onderhavig pensioenreglement. Bij afwezigheid van partners of wezen wordt het gespaarde kapitaal in één bedrag uitgekeerd aan de erfgenamen. Het eenmalig uit te keren bedrag wordt belast overeenkomstig het bepaalde in artikel 19b, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.
2. Bij overlijden van de werknemer nadat de uitkeringen zijn ingegaan wordt de betaling van de vastgestelde uitkeringen voor de nog resterende periode van 15 jaar als bedoeld in het eerste lid voortgezet ten behoeve van de partner als bedoeld in artikel 18, eerste lid, onderdeel a, onder 2° van de Wet op de loonbelasting 1964. Ingeval geen sprake is van een partner maar wel van één of meer wezen als bedoeld in artikel 18, eerste lid, onder deel a, onder 3° van de Wet op de loonbelasting 1964 worden de vastgestelde uitkeringen uitgekeerd aan de wezen. Voor de uitkeringsperiode wordt aangesloten bij artikel 26 van onderhavig pensioenreglement. Bij afwezigheid van partners of wezen wordt het nog niet tot uitkering gekomen spaarbedrag in één bedrag uitgekeerd aan de erfgenamen. Het eenmalige uit te keren bedrag wordt belast overeenkomstig het bepaalde in artikel 19b, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.
Artikel 6 Rentebetaling na ingang vervangende uitkering
De uitkeringen als bedoeld in artikel 4 en 5 van deze bijlage worden, na ingang jaarlijks per 1 januari verhoogd met rente ov er het saldo van het nog resterende spaartegoed. Deze rente is gelijk aan het voortschrijdend gemiddelde rendement van het fonds van de afgelopen vijf boekjaren voorafgaande aan het boekjaar waarin de rentebijschrijving plaats vindt, verminderd met een half procent en daarna naar beneden afgerond op een veelvoud van een vierde procent. De ontvangen jaarlijkse rente wordt gelijkmatig v erdeeld over de nog resterende termijnen.
Artikel 7 Eindigen van de vrijstelling
1. Het fonds is verplicht een vrijstelling in te trekken:
a. indien de betrokkene dit aanvraagt;
b. indien naar zijn oordeel de gemoedsbezwaren op grond waarvan de vrijstelling is verleend niet langer geacht kunnen worden te bestaan.
Het pensioenfonds is bevoegd een vrijstelling in te trekken, indien de betrokkene de daarbij gestelde voorwaarden niet of niet behoorlijk naleeft.
2. Onverminderd het bepaalde in het vorige lid vervalt de vrijstelling, welke is verleend aan een rechtspersoon, na verloop van vijf jaar na de datum van ingang van de vrijstelling. Met ingang van de datum, waarop een vrijstelling is vervallen kan een nieuwe vrijstelling worden verleend.
3. Door de intrekking of het vervallen van de vrijstelling wordt voor de betrokkene de pensioenregeling volledig van kracht. Het op zijn naam geboekte spaarsaldo vervalt en de voor hem betaalde spaarbijdragen worden beschouwd als voor hem betaalde premie.
Bijlage 9: Vrijstellingsregelingen
Vrijstellingsregelingen zoals bedoeld in artikel 5 van het pensioenreglement
Artikel 1 Vrijstelling in verband met bestaande pensioenvoorziening
1. Op verzoek van een onderneming wordt voor alle werknemers of een deel van de werknemers van die onderneming, met ingang van de dag dat de verplichtstelling, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet BPF 2000 in werking treedt, vrijstelling van de verplichting tot deelneming in het fonds en van de verplichting tot premiebetaling aan het fonds verleend indien die werknemers van die onderneming al deelnemen in een pensioenregeling die ten minste zes maanden voor het moment van indiening van de in behandeling genomen aanvraag tot verplichtstelling, van kracht was.
2. Op verzoek van een onderneming wordt voor alle werknemers of een deel van de werknemers van die onderneming met ingang van de dag dat de verplichtstelling, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet BPF als gevolg van gewijzigde bedrijfsactiviteiten op hem en zijn werknemers van toepassing wordt, vrijstelling verleend van de verplichting tot deelneming in en tot premiebetaling aan de pensioenregeling van het fonds indien de zij voor die werknemers al een pensioenvoorziening heeft getroffen die al ten minste zes maanden voor het moment dat de verplichtstelling op haar en zijn werknemers van toepassing wordt, van kracht was. De vrijstelling wordt verleend met ingang van het moment waarop de verplichtstelling van toepassing wordt.
Artikel 2 Vrijstelling in verband met concernvorming
1. Op verzoek van een onderneming wordt voor alle werknemers of een deel van de werknemers van die onderneming vrijstelling van de verplichting tot deelneming in het fonds en van de verplichting tot premiebetaling aan het fonds verleend indien die onderneming deel uitmaakt of deel is gaan uitmaken van een concern en waarbij:
a. zowel de bij het arbeidsvoorwaardenoverleg van die onderneming betrokken vakorganisaties als de bij het arbeidsvoorwaardenoverleg van het concern betrokken vakorganisaties, betrokken zijn geweest bij de concernvorming;
b. het concern al een pensioenvoorziening heeft, die in overleg met de bij het arbeidsvoorwaardenoverleg betrokken vakorganisaties tot stand is gekomen;
c. bij het concern op de dag waarop het verzoek om vrijstelling wordt ingediend ten minste 100 werknemers werkzaam zijn die niet in het fonds deelnemen;
d. het aantal actieve deelnemers waarop de pensioenvoorziening van het concern van toepassing is, op de dag waarop het verzoek om vrijstelling wordt ingediend ten minste 25% dan wel ten minste 50 actieve deelnemers meer bedraagt, dan het aantal werknemers voor wie de vrijstelling wordt gevraagd; en
e. het verzoek om vrijstelling tevens wordt gedaan door of namens het concern en de vakorganisaties, bedoeld in onderdeel b.
2. Onder concern als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan een aantal juridisch zelfstandige ondernemingen dat aan een gemeenschappelijke leiding is onderworpen.
Artikel 3 Vrijstelling in verband met cao
Op verzoek van een onderneming wordt voor alle werknemers of een deel van de werknemers van die onderneming vrijstelling van de verplichting tot deelneming in het fonds en van de verplichting tot premiebetaling aan het fonds verleend voor zover een b esluit tot algemeen verbindendverklaring van bepalingen van een collectieve arbeidsovereenkomst op die onderneming niet van toepassing is of indien dat besluit wel op hem en zijn werknemers van toepassing is, voor zover hij hiervan vrijstelling heef t gekregen
en met de bij het arbeidsvoorwaardenoverleg betrokken vakorganisaties een afzonderlijke pensioenvoorziening is overeengekomen. Het verzoek om vrijstelling wordt mede door of namens de bij het arbeidsvoorwaardenoverleg betrokken vakorganisaties gedaan.
Artikel 4 Vrijstelling in verband met beleggingsrendement
1. Op verzoek van een onderneming wordt voor alle werknemers of een deel van de werknemers van die onderneming vrijstelling van de verplichting tot deelneming in het fonds en van de verplichting tot premiebetaling aan het fonds verleend indien:
a. uit de performancetoets, uitgevoerd over een periode van vijf kalenderjaren aan de hand van bijlage 1 bij het vrijstellingsbesluit, blijkt dat het feitelijk behaalde beleggingsrendement van het fonds in negatieve zin aanzienlijk afwijkt van het rendement van de door het fonds vastgestelde normportefeuille waarbij van een aanzienlijke afwijking in negatieve zin sprake is indien de uitkomst van de berekening van de performancetoets minder is dan
-1,28;
b. blijkt dat het fonds niet of in onvoldoende mate heeft voldaan aan het tweede of derde lid; of
c. blijkt dat het fonds, indien het vierde lid is toegepast, niet of in onvoldoende mate heeft voldaan aan dat vierde lid.
2. Ten behoeve van de performancetoets, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt door het bestuur jaarlijks het beleggingsbeleid voor het daarop volgende kalenderjaar vastgesteld waarbij een adequate verdeling van de beleggingen is gemaakt in vastrentende en zakelijke waarden. Van een adequate verdeling tussen vastrentende en zakelijke waarden is sprake indien aannemelijk gemaakt kan worden dat die verdeling:
a. is bepaald in samenhang met het financieringsbeleid en is afgestemd op de pensioenverplichtingen, daarbij inbegrepen de reglementaire indexatieverplichtingen rekening houdend met het tot dan toe xxxxxxx gevoerde beleid, zodanig dat dit over een lange termijn leidt tot een lage premie en een stabiel premieverloop;
b. is gekozen op basis van projecties die gebaseerd zijn op realistische en onderling consistente veronderstellingen; en
c. de toets op toereikendheid ten aanzien van de continue dekking van de verworven aanspraken, uitgaande van prudente veronderstellingen, heeft doorstaan.
3. De normportefeuille, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt jaarlijks door het bestuur voor het daarop volgende kalenderjaar vastgesteld en is gebaseerd op de in het tweede lid bedoelde verdeling van beleggingen in vastrentende waarden en zakelijke waarden, waarbij deze verdeling verder onderverdeeld wordt naar beleggingscategorieën en landen of sectoren waarin belegd wordt en waarbij deze onderverdeling voorzien wordt van herbeleggingsindices voor het daarop volgende jaar die breed samengesteld, belegbaar en objectief meetbaar zijn. Indien geen representatieve openbare herbeleggingsindex bestaat of van toepassing is, kan een representatieve lokale rentemarktindex vermeerderd met één procentpunt of een representatieve niet-openbare herbeleggingsindex worden gebruikt.
4. In afwijking van het tweede en derde lid kan het bestuur een eenmaal vastgesteld beleggingsbeleid respectievelijk vastgestelde normportefeuille in de loop van een jaar voor het dan nog resterende deel van dat jaar éénmalig opnieuw vaststellen indien door een onvoorziene substantiële wijziging in de verplichtingenstructuur of door een substantiële wijziging in de waarde van de beleggingen niet langer sprake is van een adequate verdeling tussen vastrentende en zakelijke waarden als bedoeld in het tweede en derde lid. De noodzaak tot het op korte termijn opnieuw vaststellen blijkt uit een na 1 november van het voorafgaande kalenderjaar opgestelde Asset Liability Managementstudie, uitgevoerd naar aanleiding van de gewijzigde verplichtingenstructuur of de gewijzigde waarde van de beleggingen, en uit een verklaring van een externe deskundige die niet bij die studie betrokken is geweest, waarin de uitkomst van die studie wordt onderschreven.
5. Het bestuur:
a. deelt op verzoek vanaf 1 april van het desbetreffende jaar schriftelijk mee welk beleggingsbeleid als bedoeld in het tweede lid het heeft gekozen waarbij de gemaakte keuzes met een toelichting zijn onderbouwd;
b. overlegt op verzoek vanaf 1 april van het desbetreffende jaar een verklaring van een externe accountant die voldoet aan artikel 2:393, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, waaruit blijkt dat een normportefeuille als bedoeld in het derde lid is vastgesteld en voorzien van een toelichting, waarbij de gemaakte keuzes zijn onderbouwd;
c. deelt op verzoek vanaf 1 januari schriftelijk mee welke normportefeuille als bedoeld in het derde lid het over het daaraan voorafgaande jaar had gekozen waarbij de gemaakte keuzes met een toelichting zijn onderbouwd;
d. stelt op verzoek vanaf 1 april de over het voorafgaande jaar gehanteerde niet-openbare herbeleggingsindices, bedoeld in het derde lid, ter beschikking zonder hiervoor op enigerlei wijze kosten in rekening te brengen;
e. xxxxx op verzoek vanaf 1 april schriftelijk het feitelijke rendement van het fonds en het rendement van de gekozen normportefeuille als bedoeld in punt 3 van bijlage 1 bij het vrijstellingsbesluit mee;
f. deelt op verzoek vanaf 1 april schriftelijk de uitkomst van de berekening, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, mee; en
g. doet, in het geval het beleggingsbeleid en de normportefeuille opnieuw zijn vastgesteld als bedoeld in het vierde lid,
1° de mededeling, bedoeld in onderdeel a, vanaf de 15de dag na totstandkoming van het nieuwe beleggingsbeleid;
2° de verklaring, bedoeld in onderdeel b, vanaf de 15de dag na totstandkoming van de nieuwe normportefeuille;
3° een mededeling van het opnieuw vaststellen van het beleggingsbeleid en de normportefeuille in de Staatscourant uiterlijk de 15de dag na de vaststelling; en
4° doet aan de aangesloten ondernemingen binnen twee maanden na het opnieuw vaststellen van het beleggingsbeleid en de normportefeuille een schriftelijke mededeling toekomen.
Artikel 5 Vrijstelling om andere redenen
Op verzoek van een werkgever kan aan een onderneming ook om andere redenen dan genoemd in de artikelen 1, 2, eerste lid, 3 en 4, eerste lid van deze bijlage, vrijstelling worden verleend.
Artikel 6 Voorschriften bij het verlenen van vrijstelling
1. Aan de vrijstelling kunnen door het fonds nadere voorschriften worden verbonden ter verzekering van een goede uitvoering van de wet.
2. Aan de vrijstelling wordt het voorschrift verbonden dat de onderneming of, in het geval pensioenrechten worden ontleend aan een ondernemingspensioenfonds of een ander bedrijfstakpensioenfonds, het bestuur van het desbetreffende fonds, aan de Nederlandsche Bank en aan het bestuur van het fonds inlichtingen zal verstrekken, die de Nederlandsche Bank of laatstgenoemd bestuur ter verzekering van een goede uitvoering van de wet verlangt. De inlichtingen worden desverlangd schriftelijk en door middel van ingevulde en ondertekende formulieren binnen een door de Nederlandsche Bank onderscheidenlijk door bedoeld bestuur, schriftelijk te stellen termijn verstrekt.
3. Aan de vrijstelling wordt het voorschrift verbonden dat de onderneming ten behoeve van zijn werknemers een andere pensioenvoorziening heeft en deze heeft ondergebracht bij een andere pensioenuitvoerder als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet, dan wel dat de onderneming ten behoeve van zijn werknemers binnen twaalf maanden na het moment waarop de vrijstelling wordt verleend een andere pensioenvoorziening zal treffen en deze zal onderbrengen bij een andere pensioenuitvoerder als bedoeld in artikel 1 Pensioenwet.
4. Aan de vrijstelling, bedoeld in de artikelen 2, eerste lid, 3, 4, eerste lid, en 5 van deze bijlage kan het fonds het voorschrift verbinden dat de onderneming een financiële bijdrage betaalt ter vergoeding van het verzekeringstechnisch nadeel dat het fonds bij de vrijstelling lijdt. De hoogte van deze bijdrage wordt berekend volgens bijlage 2 bij het vrijstellingsbesluit, tenzij partijen anders overeenkomen.
5. Aan de vrijstelling, bedoeld in de artikelen 1 en 5 van deze bijlage wordt het voorschrift verbonden dat de pensioenregeling van de onderneming volgens de berekening aan de hand van bijlage 3 van het vrijstellingsbesluit te allen tijde ten minste actuari eel en financieel gelijkwaardig is aan die van het fonds.
6. Aan de vrijstelling, bedoeld in artikel 4, eerste lid van deze bijlage, wordt het voorschrift verbonden dat aan de pensioenregeling van de onderneming ten minste dezelfde aanspraken worden ontleend als aan de pensioenregeling van het fonds.
7. Ten aanzien van een besluit tot het verlenen of intrekken van een vrijstelling is het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht (Wet van 4 juni 1992,Stb.315) van toepassing.
Artikel 7 Fusie ondernemingen met vrijstellingen van zelfde bedrijfstakpensioenfonds
1. In dit artikel alsmede in de artikelen 8 en 9 van deze bijlage wordt verstaan onder:
a. fusie: de fusie, bedoeld in Boek 2, titel 7, afdeling 2 en 3 van het Burgerlijk Wetboek of het samengaan van twee of meer ondernemingen via een activa- en passivatransactie waardoor bedrijfsactiviteiten samensmelten zonder dat een of meer van de fuserende rechtspersonen ophoudt te bestaan;
b. nieuwe onderneming: de onderneming bij wie de werknemers voor wie vrijstelling was verleend na een fusie in dienst komen;
c. oude onderneming: de voor een fusie bestaande onderneming bij wie de werknemers in dienst waren voor wie vrijstelling was verleend;
d. verplichte vrijstelling: een vrijstelling welke is verleend op een van de gronden, bedoeld in de artikelen 1, 2, 3 en 4.
2. Na een fusie tussen oude ondernemingen aan wie voor hun werknemers door eenzelfde bedrijfstakpensioenfonds een verplichte vrijstelling is verleend, gaan de verleende vrijstellingen over op de nieuwe onderneming en blijven deze in stand zolang voldaan wordt aan de voorschriften, bedoeld in artikel 6 van deze bijlage. De nieuwe onderneming deelt het bedrijfstakpensioenfonds mee dat de voor de fusie bestaande pensioenregelingen worden voortgezet en welke pensioenregeling van toepassing zal zijn op na de fusie in dienst tredende werknemers.
3. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid wordt op verzoek van de nieuwe onderneming in de situatie dat voor alle werknemers van de nieuwe onderneming dezelfde bestaande pensioenregeling gaat gelden, de daarvoor verleende vrijstel ling, met de voorschriften, bedoeld in artikel 6 van deze bijlage, van toepassing op alle huidige en toekomstige werknemers van die nieuwe onderneming.
Artikel 8 Fusie ondernemingen met en zonder vrijstellingen van zelfde bedrijfstakpensioenfonds
1. Na een fusie tussen oude ondernemingen op wie dezelfde verplichtstelling van toepassing is en waarbij niet aan alle oude ondernemingen een verplichte vrijstelling is verleend, vervallen de vrijstellingen.
2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt op verzoek van de nieuwe onderneming van wie ten minste 50% van de werknemers voor de fusie in dienst was bij een of meer oude ondernemingen aan wie een verplichte vrijstelling was verleend:
a. de vrijstelling uitgebreid tot alle huidige en toekomstige werknemers van de nieuwe onderneming, of
b. de vrijstelling gehandhaafd voor de op het tijdstip van fusie in dienst zijnde werknemers van de oude onderneming of oude ondernemingen met een vrijstelling.
3. Indien de nieuwe onderneming een verzoek doet tot uitbreiding van de vrijstelling, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, kan het fonds daaraan de voorwaarde verbinden dat de nieuwe onderneming een financiële bijdrage betaalt ter vergoeding van het
verzekeringstechnisch nadeel dat het fonds hierdoor lijdt. De hoogte van deze bijdrage wordt berekend volgens bijlage 2 bij het vrijstellingsbesluit, tenzij partijen anders overeenkomen.
4. In geval van uitbreiding of handhaving van de vrijstelling, bedoeld in het tweede lid, blijven de voorschriften, bedoeld in artikel 6 van deze bijlage, van toepassing en wordt de vrijstelling vanaf het tijdstip van fusie geacht te zijn verleend aan de nieuwe onderneming.
Artikel 9 Fusie ondernemingen met en zonder vrijstellingen van verschillende bedrijfstakpensioenfondsen
1. Op verzoek van een nieuwe onderneming die is ontstaan na een fusie tussen oude ondernemingen op wie verschillende verplichtstellingen van toepassing waren en op wie na de fusie één verplichtstelling van toepassing wordt, wordt een aan een oude onderneming in het kader van dezelfde verplichtstelling verleende vrijstelling uitgebreid tot alle huidige en toekomstige werknemers van de nieuwe onderneming.
2. Op verzoek van een nieuwe onderneming die is ontstaan na een fusie tussen oude ondernemingen op wie verschillende verplichtstellingen van toepassing waren en op welke na de fusie één verplichtstelling van toepassing wordt, wordt een aan één of meer oude ondernemingen in het kader van dezelfde verplichtstelling verleende vrijstelling gehandhaafd voor alle werknemers van die oude onderneming.
3. Op verzoek van een nieuwe onderneming die is ontstaan na een fusie tussen oude ondernemingen op wie verschillende verplichtstellingen van toepassing waren en op wie na de fusie verschillende verplichtstellingen van toepassing blijven, wordt een aan één of meer oude ondernemingen verleende vrijstelling gehandhaafd voor alle werknemers van die oude onderneming en voor de toekomstige werknemers van de nieuwe onderneming die onder dezelfde verplichtstelling vallen.
4. In geval van uitbreiding of handhaving van de vrijstelling, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, blijven de voors chriften, bedoeld in artikel 6, van toepassing en wordt de vrijstelling vanaf het tijdstip van fusie geacht te zijn verleend aan de nieuwe onderneming.
Artikel 10 Vrijstelling na splitsing
1. In dit artikel wordt verstaan onder:
a. zuivere splitsing: een zuivere splitsing als bedoeld in artikel 2:334a, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek;
b. afsplitsing: een afsplitsing als bedoeld in artikel 2:334a, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek;
c. oude onderneming: de voor een zuivere splitsing of afsplitsing bestaande onderneming;
d. nieuwe onderneming: de na een zuivere splitsing of afsplitsing ontstane ondernemin g;
e. verplichte vrijstelling: een vrijstelling welke is verleend op een van de gronden, bedoeld in de artikelen 1, 2, 3 en 4 van deze bijlage.
2. In geval van zuivere splitsing blijft op verzoek van de nieuwe ondernemingen een aan een oude onderneming ve rleende verplichte vrijstelling met de daarbij behorende voorschriften, bedoeld in artikel 6 van deze bijlage, in stand, indien op de nieuwe ondernemingen dezelfde verplichtstelling van toepassing blijft. De nieuwe ondernemingen delen het fonds mee welke werknemers bij hen in dienst zijn.
3. De vrijstelling wordt vanaf het tijdstip van de splitsing geacht te zijn verleend aan de nieuwe ondernemingen en geldt voor d e huidige en toekomstige werknemers.
4. In geval van een afsplitsing blijft een aan een oude onderneming verleende verplichte vrijstelling met de daarbij behorende voorschriften, bedoeld in artikel 6, in stand, indien de voor de afsplitsing bestaande pensioenregeling wordt voortgezet. De oude onderneming deelt dit mede aan het fonds.
5. In geval van een afsplitsing wordt op verzoek van een nieuwe onderneming, die onder dezelfde verplichtstelling valt als de oude onderneming, aan de nieuwe onderneming een vrijstelling verleend voor zijn huidige en toekomstige werknemers onder dezelfde voorwaarden als welke zijn verbonden aan de aan de oude onderneming verleende vrijstelling. Deze vrijstelling wordt vanaf het moment van afsplitsing geacht te zijn verleend aan de nieuwe onderneming.
Artikel 11 Vrijstelling na doorstart
1. Op verzoek van een onderneming op wie een verplichtstelling van toepassing is, wordt een verplichte vrijstelling gehandhaafd die is verleend aan een gefailleerde onderneming wiens activiteiten hij geheel of nagenoeg geheel voortzet in het kader van een doorstart, mits:
a. de doorstart plaatsvindt binnen één jaar na het faillissement, en
b. ten minste 50% van de werknemers van de gefailleerde onderneming in dienst is gekomen bij die onderneming. Onder een verplichte vrijstelling wordt in dit verband verstaan: een vrijstelling welke is verleend op een van de gronden, bedoeld in de artikelen 1, 2, 3 en 4 van deze bijlage.
2. Bij de handhaving van de vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, blijven de voorschriften, bedoeld in artikel 6 van deze bijlage, van toepassing en wordt de vrijstelling vanaf het tijdstip van doorstart geacht te zijn verleend aan de onderneming die de doorstart maakt voor zijn huidige en toekomstige werknemers.
Artikel 12 Intrekking van de vrijstelling
1. Een vrijstelling kan door het fonds worden ingetrokken, indien niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in de artikelen 1, 2 of 3 van deze bijlage, indien niet meer wordt voldaan aan de reden tot vrijstelling, bedoeld in artikel 5 van deze bijlage of indien wordt gehandeld in strijd met een of meer aan de vrijstelling verbonden voorschriften.
2. De vrijstelling, bedoeld in artikel 4 wordt uitsluitend op verzoek van de onderneming voor wiens werknemers vrijstelling is verleend ingetrokken.
3. In afwijking van het tweede lid kan de vrijstelling, bedoeld in artikel 4 van deze bijlage, door het fonds worden ingetrokken indien wordt gehandeld in strijd met de voorschriften die aan de vrijstelling verbonden zijn.
Artikel 13 Overgangsbepalingen
1. In afwijking van artikel 4, eerste lid, onderdeel a, wordt de performancetoets in 2002 uitgevoerd over de periode 26 april 1998 tot 1 januari 2002 en in 2003 over de periode 26 april 1998 tot 1 januari 2003.
2. Vrijstellingen die reeds waren verleend vóór 26 april 1998 worden gehandhaafd op basis van de op genoemde datum buiten werking getreden vrijstellingsrichtlijn. Indien een wijziging van een reeds verleende vrijstelling gevraagd wordt, is het bepaalde in de artikelen 1 tot en met 14 onverkort van toepassing. Het in de vorige volzin bepaalde is van overeenkomstige toepassing op vrijstellingsverzoeken die in het verleden zijn afgewezen.
3. Vrijstellingen die reeds waren verleend vóór 1 januari 2001 krachtens de Vrijstellingsregeling Wet BPF zoals die luidde op 31 december 2000, worden aangemerkt als vrijstellingen in de zin van artikel 13 van de wet.
Artikel 14 Gevolgen vrijstelling
1. Een verleende vrijstelling heeft tot gevolg dat, zolang de vrijstelling geldt, de vrijgestelde werknemer(s) geen deelnemer zi jn in het fonds.
2. Indien de vrijstelling is verzocht door een onderneming, geldt het verzoek mede te zijn gedaan door re betrokken werknemer(s).
3. Mededeling van de beslissing op een verzoek tot vrijstelling aan de onderneming, die het verzoek heeft gedaan, geldt mede als te zijn gedaan aan de betrokken werknemer(s).