Sociaal veiligheidsprotocol
Sociaal veiligheidsprotocol
1.1 Schoolafspraken omtrent gedrag 5
1.2 Groepsafspraken omtrent gedrag 7
2.2 Incidentele gedragsproblemen 9
Interventie: time-out voorzieningen 10
2.3 Frequente gedragsproblemen 12
2.3.1 Registratie van het probleemgedrag 12
2.3.2 Persoonlijke aanpak frequent probleemgedrag 13
3. Grensoverschrijdend gedrag 14
5. Meldcode huiselijk geweld 19
1. Document plein- en pauzeregels 21
3. Afbeelding geluidsthermometer 25
4. Functionele Gedragsanalyse 26
5. Stappenplan frequente gedragsproblemen in de klas 28
6. Aanpak gedragsproblemen op basis van 5 SEL competenties 30
7. Het verschil tussen plagen en pesten 36
8. Stroomdiagram bij pesten 37
9. Toelichting op steungroepaanpak / herstelaanpak 39
10. Vlaggensysteem van Sensoa 41
Ongewenste intimiteiten in de klas: wat doe je? 41
Hoe reageer je op groen gedrag? 41
Hoe reageer je op geel gedrag? 42
Hoe reageer je op rood gedrag? 42
Hoe reageer je op zwart gedrag? 43
In een grote organisatie als school, waar ouders, personeelsleden en leerlingen met elkaar omgaan horen bepaalde gedragsregels en afspraken.
Leerlingen moeten met plezier naar school kunnen gaan zonder zich zorgen te maken over wat er op school kan gebeuren. De leerlingen moeten zich beschermd weten tegen allerlei zaken die hun veiligheid bedreigen, zoals plagen, pesten, agressie, discriminatie, geweld en seksuele intimidatie.
Xxxxxxxxxx horen zich veilig en geborgen te voelen op school. Alleen dan kunnen ze zich ontwikkelen in een vertrouwde omgeving. Wij willen dan ook een sociaalpedagogisch klimaat creëren waarin iedere leerling zich ondersteund, betrokken, veilig en geaccepteerd voelt.
In dit veiligheidsbeleid is beschreven op welke manier we dit sociaalpedagogisch klimaat creëren (preventief) en welke stappen er genomen worden wanneer leerlingen de grenzen hiervan overgaan (curatief).
Het creëren van gewenst gedrag begint met een preventieve aanpak.
De sociale vaardigheidsmethode
Voor de sociaal-emotionele ontwikkeling hanteren wij KiVa. Dit is een schoolbreed programma gericht op positieve groepsvorming en het verbeteren van de sociale veiligheid. Gedurende het schooljaar behandelen we in de bovenbouw 10 thema’s, in de onderbouw 8 thema's. De thema’s gaan over positieve groepsvorming en het voorkomen van pesten. Leerlingen krijgen meer inzicht in wat pesten is en wat zij ertegen kunnen doen. Er zijn afspraken gemaakt over de wijze waarop wij deze methode in zetten. Het team van Xx Xxxxx heeft een voorbeeldfunctie hierin. Wij dragen uit dat binnen de school respectvol met elkaar om wordt gegaan. Wij benaderen de leerlingen vriendelijk en laten zien dat verschillen er mogen zijn. De leerlingen worden positief beloond wanneer zij goed gedrag laten zien door middel van complimenten en een beloningssysteem.
Alle leerkrachten geven in hun groep minimeel één keer per week een KiVa-les. Deze lessen zijn gericht op het preventief werken aan groepsvorming en het bieden van een veilige leeromgeving.
Het leerlingvolgsysteem
Wij gebruiken de KiVa-monitor om zicht te krijgen op de sociale veiligheid in de groep en de sociaal- emotionele emotionele ontwikkeling van de leerlingen. In oktober en april van elk schooljaar is er in groep 3 tot en met 8 een meting. Onze leerlingen vullen dan een vragenlijst in. Aan de hand van de vragenlijst wordt een rapport gemaakt dat een beeld geeft van het klimaat in de groep. Op basis van deze informatie ondernemen wij, mocht het nodig zijn, gerichte acties om te zorgen voor een fijnere sfeer.
Kiva- en schoolregels
Bij de KiVa-methode horen schoolbreed de 7 KiVa-regels. De KiVa-regels zijn zichtbaar door de hele school; in elke groep hangt een poster met de KiVa-regels. De regels worden als kapstok gebruikt om onze overige schoolregels aan te hangen:
1. We doen aardig tegen elkaar en behandelen anderen met respect
2. Samen maken wij er een fijne groep van.
3. We praten met elkaar (en gebruiken daarbij ik-taal).
4. We willen dat pesten stopt!
5. We gaan goed met elkaar om.
6. We helpen elkaar.
7. We komen voor elkaar op.
1.1 Schoolafspraken omtrent gedrag
Op onze school zijn er afspraken die gelden voor iedereen; leerlingen, leerkrachten en ouders.
Start van de dag
• De deuren openen om 8.35u. Tussen 8.35u en 8.45u komen de leerlingen zelfstandig binnen. Er staat bij elke ingang een teamlid om eventuele boodschappen die ouders hebben door te geven aan de leerkrachten.
• Ouders van leerlingen die net gestart zijn mogen hun kinderen de eerste week tot de deur van de klas brengen. Ouders van alle andere kinderen mogen de kinderen tot de buitendeur brengen. In de eerste schoolweek en tussen elke vakantieperiode in wordt voor de groepen 1 t/m 4 één inloopweek georganiseerd, waarbij ouders hun kind binnen mogen brengen en
even mogen blijven. Dit wordt in de jaarkalender vermeld en op de informatieavonden benoemd.
• De leerkracht begroet elke leerling persoonlijk bij de ingang van de klas.
• Van 08.35u t/m 8.45u is er inloop. De leerkrachten zorgen dat de leerlingen weten wat ze dan moeten doen. Om 8.45u start de dag officieel.
Gedrag in de school
• Op de gang wordt fluisterend of op zachte toon gewerkt.
• Door de gang wordt gewandeld en wordt tijdens het wandelen zachtjes met elkaar gepraat.
• Wanneer we onder schooltijd met de klas door de school lopen doen we dit met de gehele groep bij elkaar. Een rij is niet noodzakelijk.
• De groepen 1 t/m 8 gaan voor de kleine pauze en de gym met elkaar, als geheel, naar buiten.
• Bij lekker weer gaan de groepen 1 en 2 voor de kleine pauze door de klassendeuren naar buiten.
• De groepen 1 t/m 8 lopen aan het einde van de dag rustig met elkaar, als een geheel, naar buiten en de leerkracht loopt mee.
• Elke klas gaat na een pauze met elkaar, als geheel, naar binnen.
Materialen
• Jassen en tassen hangen we aan de kapstok.
• We dragen zorg voor de spullen en de omgeving.
• De materialen worden alleen gebruikt waarvoor ze bestemd zijn.
• We blijven van andermans spullen af.
• We houden de spullen heel.
• We pakken alleen materialen met toestemming van de leerkracht.
• Wanneer leerlingen spullen van elkaar lenen, vragen ze hier onderling toestemming voor.
Pleinafspraken
Voor de pleinafspraken hebben we een apart document plein- en pauzeregels, deze is te vinden in bijlage 1. De leerkrachten verspreiden zich over het plein en laten duidelijk merken dat zij aanwezig zijn, zodat zij op alle gedeeltes van het plein zicht hebben.
Alle leerkrachten en begeleiders van groep 1 t/m 8 dragen tijdens het buiten spelen en excursies een KiVa hesje.
Naar de gym
De leerlingen van groep 3 t/m 6 lopen in een rij en steeds dezelfde route. De leerlingen van groep 7 en 8 lopen bij elkaar met de fietsen aan hun hand.
Oudercontact
We stimuleren ouders contact met ons op te nemen mochten zij zich zorgen maken over hun eigen kind of een ander kind op school. De ouders en de leerlingen worden minimaal twee keer per schooljaar uitgenodigd voor een gesprek en ook is er bij de start van het schooljaar een ouderavond.
Leerlingenraad
Vanuit de groepen 5 t/m 8 zitten er twee leerlingen per groep in de leerlingenraad.
Door middel van de opgezette leerlingenraad hebben de leerlingen op schoolniveau een stem. De leerlingenraad zit een aantal keer per jaar om tafel met de directie.
1.2 Groepsafspraken omtrent gedrag
Per klas zijn er regels hoe er met elkaar wordt omgegaan.
Binnenkomst klas
De leerkrachten staan in de ochtend bij de deur om de leerlingen te verwelkomen en direct positief contact te maken. Dit geeft een prettig gevoel bij de start van de dag. De leerkrachten geven elke leerling het gevoel er te mogen zijn. Ze benoemen bijvoorbeeld dat ze de leerling hebben gemist bij afwezigheid. Ook kennen alle teamleden veel kinderen van de hele school, in ieder geval per bouw.
Omgang met elkaar
Op onze school heeft elke groep een KiVa-contract opgesteld. Naast de zeven KiVa-basisregels, stelt elke groep afzonderlijk nog drie eigen groepsregels op. Deze kunnen worden bepaald naar aanleiding van de gouden weken en zijn specifiek van toepassing op de eigen groep.
Het KiVa-contract is door alle leerlingen aan het begin van het schooljaar ondertekend en hangt in elke klas. Er wordt regelmatig verwezen naar de regels. In situaties waarin het nodig is wordt het contract erbij gepakt.
Na elke vakantie krijgen de leerlingen activiteiten of opdrachten aangeboden die betrekking hebben op de omgangsregels. De regels worden regelmatig herhaald, zowel bij de leerlingen als bij de ouders. Ze worden preventief herhaald en ook op momenten dat er extra aandacht nodig is voor een regel. Ook zijn er afspraken gemaakt wat leerkrachten dienen te doen wanneer regels niet nageleefd worden door leerlingen.
Rooster
In elke groep wordt gewerkt met dagritmekaarten. Ze hangen voor die dag zichtbaar in de klas op een whiteboard en het wordt met de dagopening ook besproken.
De weekplanning staat voor de kleuters in MijnKleuterGroep en voor de groepen 3 t/m 8 staat de weekplanning in de map. Het rooster is minimaal één week van tevoren ingevuld voor de groepen 1-
2. Voor de groepen 3 t/m 8 geldt dat het rooster minimaal twee weken van tevoren is ingevuld.
Lesmodel
Wij maken gebruik van het EDI-model. XXX staat voor Expliciete Directe Instructie. EDI bestaat uit een aantal vaste lesonderdelen, aangevuld met technieken. Het doel van EDI is om de leerstof succesvol aan te leren aan alle leerlingen. De sterke, de gemiddelde én de risicoleerlingen. Alle kenmerken van het EDI-model zijn terug te vinden in de EDI-cirkel.
De vier kenmerken van een EDI-les bestaan uit het lesdoel, controle van begrip, leerlingen activeren en de lesafsluiting.
Uitgestelde aandacht
Stoplicht: In de groepen 1 t/m 8 wordt gewerkt met een stoplicht. Het stoplicht wordt ingezet wanneer alle of een deel van de leerlingen zelfstandig aan het werk zijn. De afspraken voor het stoplicht zijn als volgt:
Xxxx: Zelfstandig aan het werk, de leerkracht en anderen niet storen. Als je een opgave niet begrijpt sla je deze over en begin je aan de volgende. Xxxxxx wel wat realistisch is. Leerlingen kunnen niet gelijk 20 minuten zelfstandig werken. Dit moet je in stapjes trainen.
Oranje: Hetzelfde als rood maar nu mag je samenwerken met groepje/buren.
Groen: Er mogen nu ook vragen aan de leerkracht gesteld worden. Interactie met leerkrachten klasgenoten.
Time-timer: Er wordt in de groepen 1 t/m 8 gewerkt met een time timer. Deze wordt ingezet wanneer alle of een deel van de kinderen zelfstandig aan het werk zijn. Dit maakt inzichtelijk hoeveel tijd er voor de zelfstandige verwerking is.
Blokjes: In groep 3 t/m 8 wordt gebruik gemaakt van blokjes (gedragscode kubussen). Betekenis blokjes:
? = ik heb een vraag.
Groen = ik kan om hulp gevraagd worden Oranje = ik wil liever niet gestoord worden Rood = ik wil niet gestoord worden
Blauw = ik doe mee met de instructie
Taken: In de groepen 1/2 wordt gebruik gemaakt van het keuzebord en een weektaakkaart met verschillende opdrachten.
Wanneer kinderen van groep 3 t/m 8 klaar zijn met hun werk hebben ze keuzewerk en/of een weektaak met daarop allerlei verschillende taken waaruit gekozen mag worden.
Stilte/aandacht vragen
Om stilte te vragen kiest elke leerkracht een manier die bij hem/haar past. Voorwaarde is wel dat deze manier moet duidelijk zijn voor de groep.
Overig klassenmanagement
- Tot 9.30u mogen leerlingen niet naar het toilet (tenzij ze het echt niet op kunnen houden). Tijdens een instructie gaan leerlingen ook niet naar het toilet. Wanneer ze naar het toilet gaan, mag er 1 jongen en 1 meisje tegelijk.
- In iedere klas is een instructietafel aanwezig die gebruikt wordt voor de verlengde instructie.
- Tijdens toetsen wordt er niet gelopen of gepraat.
- Hulpjes/klassendienst beurten hangen in elke klas zichtbaar op het bord. In de hogere groepen wordt gebruik gemaakt van een zichtbare takenlijst.
- De leerlingen kunnen gebruik maken van de stemgeluiden van de Gynzy geluidsmeter (stilte-, fluister-, groepjes-, praat-, presenteer- en buitenstem). Wij gebruiken deze geluidsmeter en deze termen in alle groepen (zie bijlage 3).
- De leerlingen delen hun scherm, zodat er altijd schermcontrole kan plaatsvinden. Als de leerkracht ziet dat een leerling wat anders doet dan de verwerking/de bedoeling is, dan wordt het Chromebook ingeleverd. Ouders worden op de hoogte gebracht en er wordt een week op papier gewerkt.
- Mobiele telefoons en smartwatches worden bewaard in een klassenbak en worden onder schooltijd en in de school niet gebruikt. De mobiele telefoon en/of smartwatch mag na schooltijd en op het schoolplein weer aangezet en gebruikt worden.
Traktaties
Geen kauwgum en lolly's. Snoep mag wel, maar in kleine hoeveelheid. Verder naar eigen inzicht. Voor of in de kleine pauze binnen opeten, anders na school. Traktaties blijven in de klas. Wat over of te veel is gaat mee naar huis.
Stimuleren samenwerking
Wij stimuleren de samenwerking binnen de groep maar ook per bouw en schoolbreed door gezamenlijke activiteiten. Denk aan leesactiviteiten, sportdagen en diverse vieringen. Ook laten wij de leerlingen in toenemende mate samenwerken met diverse opdrachten.
Het aanspreekpunt binnen de school op het gebied van gedrag zijn de IB-er en de gedragsspecialist. Wanneer leerkrachten vragen hebben of ondersteuning nodig hebben, kunnen zij ingeschakeld worden.
Wanneer we te maken hebben met probleemgedrag, delen wij dit eerst in volgens een 4 laden model aan de hand van het boek ‘gewenst gedrag en sanctiebeleid op school’ van Xxxxxxx X’xxx en kijken naar de oplossingen die zij hiervoor geeft.
Ernstig/zwaar probleemgedrag Incidenteel Straf als signaal | Ernstig/zwaar probleemgedrag Frequent Herstel |
Licht probleemgedrag Incidenteel Waarschuwen, corrigeren | Licht probleemgedrag Frequent Aanleren/trainen |
2.2 Incidentele gedragsproblemen
De incidentele gedragsproblemen pakken we aan door middel van het geven van een waarschuwing/correctie of bij zwaarder probleemgedrag door middel van straf.
1. Licht probleemgedrag incidenteel: waarschuwing; niet te veel aandacht geven.
Voorbeelden: Xxxxxxxxxxxx, non-verbale correctie, notitie in boekje (optellen van…), materiële
straf, versterken alternatief gedrag, versterken elk ander positief gedrag, korte time-out.
2. Ernstig/zwaar probleemgedrag incidenteel: straf als signaal naar de omgeving: herhaling voorkomen.
Voorbeelden: Vergoeding materiële kosten, herstel psychische schade, spoed-gesprek met ouders, individuele begeleiding, onplezierige maatregel (schrijfstraf, nablijven, uitsluiting van activiteit), verwijdering uit de groep (time-out, schorsing).
Interventies die hierbij gebruikt worden zijn voornamelijk belonen, corrigeren en time-out.
Positieve bekrachtiging is erg sterk. Dit kan een duim, glimlach, compliment, etc. zijn. Belonen kan ook door middel van kaartjes, muntjes, sparen voor een groepsdoel, etc.. Er zijn veel beloningssystemen, de kracht zit hem in de kortdurigheid. Bij individuele leerlingen is het verstandig om ze te belonen met een groepsbeloning. Dit om ervoor te zorgen dat de groep de leerling stimuleert. Belonen is een extern systeem, terwijl het eigenlijk vanuit het kind (intern) zou moeten
komen.
Bestaande systemen zijn onder andere PBS Beloningsmuntjes, beloningsbingo en Class Dojo. Het is ook heel goed om leerlingen zelf beloningen te laten bedenken. Voorbeelden zijn gymles geven aan jongere kinderen, een energizer verzinnen en uitvoeren, etc..
Voordat wij corrigeren, zijn we bij onszelf nagegaan of de gedragsverwachtingen duidelijk zijn gemaakt en of ze zijn aangeleerd en versterkt. Wanneer wij corrigeren doen wij dit rustig en kalm, niet te hard en met een normale toonhoogte, zakelijk en neutraal, respectvol en zonder in discussie te gaan. Wij zeggen alleen dingen die we waar kunnen maken en dreigen niet eindeloos. Wij stellen geen vragen aan leerlingen die niet opletten om ze op deze manier te corrigeren.
Hulpmiddel: Regelgestuurd corrigeren: Ik zie dat …, wat is de regel?, Dus …?
Interventie: time-out voorzieningen
Met een Time-out is het de bedoeling dat de versterkende factoren verwijderd worden. Bij een Time- out kan er sprake zijn van interne controle (de leerling bepaalt) of externe controle (de leerkracht bepaalt). Bij externe controle zijn de stappen als volgt:
Vooraf aan de time-out: De leerkracht waarschuwt de leerling non-verbaal. De leerkracht geeft vanuit de ik-boodschap aan welk gedrag hij/zij verwacht. Voordat de time-out wordt toegepast wordt een leerling hier altijd eerst voor gewaarschuwd.
Time-out is bedoeld om gewenst gedrag aan te leren en te trainen en kan in de groepen 3 t/m 8 bij zowel licht als zwaar probleemgedrag ingezet worden.
Bij kleuters passen wij de time-out alleen toe bij zwaar probleemgedrag. Bij licht probleemgedrag maken wij alleen gebruik van waarschuwen en corrigeren. Wij zetten dan vooral in op het taal geven aan emoties en we laten de leerling zien hoe hij/zij op een andere manier kan aangeven wat hij/zij wil of juist niet wil.
In groep 3, 4 en 5:
Time-out 1: tafel los
Time-out 2: achterin de klas
Vanaf deze stap wordt er geregistreerd in ParnasSys
Time-out 3: 15 min op de gang en ouders telefonisch informeren. Let op: Bij meerdere keren bereiken van time-out 3, zie *.
In groep 6, 7 en 8:
Time-out 1: tafel los
Time-out 2: achterin de klas
Vanaf deze stap wordt er geregistreerd in ParnasSys
Time-out 3: 15 min in een andere groep, invullen van een oeps-formulier (zie bijlage 2). Ouders telefonisch informeren.
Let op: Bij meerdere keren bereiken van time-out 3, zie *.
Bij grensoverschrijdend gedrag wordt géén gebruik gemaakt van de time-out stappen en direct een oeps-formulier ingevuld welke ondertekend dient te worden door de ouders. De leerling zit dan ook voor de rest van de dag in een andere groep. Dan start tevens het stappenplan van grensoverschrijdend gedrag zoals beschreven in hoofdstuk 3.
* Bij meerdere keren bereiken van time-out 3, kun je gebruik maken van het volgende stappenplan. Het precieze gebruik en de exacte invulling is uiteraard afhankelijk van het soort gedrag waar de time-outs voor gegeven zijn.
1. De leerkracht gaat met het kind in gesprek, bedenkt mogelijke acties en stelt ouders hiervan op de hoogte. Indien gewenst kan de leerkracht advies inwinnen bij de gedragsspecialist. Er wordt een actieplan opgesteld voor ongeveer 3 weken.
2. Wanneer resultaat uitblijft, gaat de leerkracht in gesprek met ouders, waarbij indien gewenst de gedragsspecialist aansluit. In dit gesprek bespreekt de leerkracht met ouders dat er ongewenst gedrag in de klas is en welke acties er al zijn ondernomen. Ouders worden op de hoogte gesteld dat de gedragsspecialist inmiddels betrokken is. De leerkracht maakt heldere afspraken en bespreekt het gewenste resultaat. Er wordt een plan van aanpak gemaakt voor 6 tot 8 werkweken.
3. De leerkracht legt deze aanpak in het groepsdocument gedrag vast.
4. Wanneer resultaat uitblijft, gaat de leerkracht opnieuw in gesprek met ouders, nu sluit XX ook aan. De leerkracht start een groeidocument op. Wederom worden afspraken gemaakt met leerkracht, ouders en IB. De gedragsspecialist is op de achtergrond betrokken en denkt mee. De ontwikkeling wordt goed gevolgd.
5. Wanneer er nog steeds zorgen zijn wordt de leerling besproken in een VOT en eventueel daaropvolgend een OT. De leerkracht zorgt ervoor dat het groeidocument up tot date wordt gehouden.
2.3 Frequente gedragsproblemen
Bij de frequente gedragsproblemen wordt er onderscheid gemaakt tussen licht en zwaar probleemgedrag. Denk bij licht probleemgedrag bijvoorbeeld aan onnodige vragen stellen, eigen regels hanteren, niets zelf durven zeggen, geluidjes maken, impulsief reageren, niet meelopen in de rij, dromerig, buitensluiten, etc.. Denk bij zwaar probleemgedrag bijvoorbeeld aan overprikkeling bij autisme, problemen bij hechtingsstoornissen, manipuleren, pestgedrag, herhaaldelijk agressief, weigeren opdrachten uit te voeren, respectloos / brutaal, weglopen, apathisch / in zichzelf gekeerd etc..
De aanpak voor deze gedragsproblemen is als volgt:
3. Frequent licht probleemgedrag: persoonlijke aanpak gericht op aanleren / trainen, in samenwerking met de ouders.
4. Frequent ernstig/zwaar probleemgedrag: persoonlijke aanpak gericht op het herstel, in samenwerking met ouders én een externe organisatie.
Bij frequente gedragsproblemen zal er in samenspraak met de gedragsspecialist en IB-er allereerst bekeken worden of de strategie (wat doet de leerkracht) moet worden aangepakt of dat er interventie (wat moet de leerling veranderen) plaats zal moeten vinden. Dit doen wij door het invullen van een Functionele Gedragsanalyse, hieronder nader toegelicht.
Uiteraard wordt er bij een (vermoeden van) een gedragsstoornis rekening gehouden met eventuele basale onvermogens en worden de verwachtingen hierop aangepast.
2.3.1 Registratie van het probleemgedrag
Naar aanleiding van het invullen van een Functionele Gedragsanalyse (FGA-model) kan duidelijk worden wat aangepakt moet worden. Hiermee kan het ongewenste gedrag goed omschreven worden en in een ABC-schema worden ingevuld. Het model bevat de volgende stappen:
● Stap 1: Vinden van het probleem
Probleemgedrag beschrijven in waarneembare termen. Wat, waar, wanneer, wat gebeurt er dan, wat vind jij ervan?
● Stap 2: Ethische verantwoording
Waarom moet het gedrag veranderen? Voor wie, waarom en is het te veranderen?
● Stap 3: Doelgedrag formuleren
Doelgedrag SMART formuleren. Rekening houden met wat het meest urgent is, welk nieuw gedrag de meeste kans op succes geeft, welk nieuw gedrag het grootste effect op andere gedragingen heeft. Realistisch, klein beginnen.
● Stap 4: Meten van gedrag
Observatie vooraf door bijvoorbeeld te tellen/turven, tijd meten, interval-observatie.
● Stap 5: ABC-analyse
Invullen in een schema wat de directe trigger/aanleiding is, wat het gedrag van de leerling is en wat de reactie/het gevolg is.
● Stap 6: Conclusies
Vergelijken van veronderstelling met meet-observaties. Bekijken of het gedrag ergens mee samen hangt of dat er versterkers zijn.
● Stap 7: Mogelijke aanpassingen
Wat of wie zou het gedrag al kunnen veranderen, is daarvoor een plan nodig?
● Stap 8: Xxxxxxx met de leerling
Maak hierbij gebruik van de opbouw affectief (motiveren om de ander te laten vertellen), informatief (oplopend van veel ruimte voor leerling tot minder ruimte voor leerling) en gedragsregulerend (leerkracht bepaalt, geen ruimte voor de leerling).
● Stap 9: Gedragsveranderingsplan maken
Opstellen van een veranderplan. Wie moet wat veranderen, welke interventies/middelen/organisatie kunnen gebruikt worden. Hoe wordt er geëvalueerd?
2.3.2 Persoonlijke aanpak frequent probleemgedrag
Wanneer we te maken hebben met frequent probleemgedrag waarbij een interventie gewenst is zal er een persoonlijke aanpak door middel van aanleren en trainen opgestart worden. Dit gedrag wordt aan de hand van de SEL competenties in kaart gebracht en aangepakt.
Hier zullen ouders, IB-er en gedragsspecialist altijd bij betrokken worden. Bij zwaar probleemgedrag wordt ook externe hulp ingeroepen en een OT opgestart.
Wanneer de veiligheid van leerlingen, teamleden of ouders in het geding komen, is optreden geboden. Daarbij hoeft het niet alleen om fysieke veiligheid te gaan, het kan ook de sociale en/of emotionele veiligheid betreffen.
In hoofdlijnen kan aangegeven worden waar de grenzen in gedrag liggen. Deze grenzen mogen niet overschreden worden. We maken daarbij onderscheid in zichtbaar gedrag naar de ander toe en de wijze van communicatie met de ander.
Wij accepteren geen:
- Fysieke agressie en intimidatie
- Verbale agressie en intimidatie
- Belediging en discriminatie
- Ongewenste intimiteiten (rood en zwart gedrag, vlaggensysteem van Sensoa, zie bijlage)
- Saboterend gedrag
- Vernieling (baldadigheid)
- Vernieling (opzettelijk)
- Wapenbezit
- Diefstal
Wanneer een leerling meermaals de 3e time-out zoals beschreven in hoofdstuk 2 behaalt, gaat de eerste stap van grensoverschrijdend gedrag, welke verderop wordt beschreven in dit hoofdstuk, in. In het geval van zeer ernstig grensoverschrijdend gedrag, kan er in overleg met IB en directie, stappen worden overgeslagen.
Grensoverschrijdend gedrag wordt gecorrigeerd door de leerkracht. De leerkracht wordt hierin ondersteund door de directie. De leerkrachten zijn duidelijk en consequent wat de gedragsregels betreft. Bij overtreding worden altijd dezelfde sancties uitgevoerd en de stappenplannen in dit document gevolgd. Bij grensoverschrijdend gedrag worden ook altijd ouders op de hoogte gesteld.
Het doel van het ingrijpen bij grensoverschrijdende incidenten is grensoverschrijdend gedrag direct te doen stoppen en ernstigere voorvallen te doen voorkomen. In situaties waarin grensoverschrijdend gedrag toch wordt gesignaleerd, wordt het volgende stappenplan gehanteerd en in gang gezet door de leerkracht die het gedrag signaleert, dit kan dus de eigen leerkracht zijn of een andere leerkracht.
We noteren de incidenten die plaatsvinden in een logboek (incidentenregistratie) in ons leerlingvolgsysteem Xxxxxxxxx. Hierin komt te staan wat er is voorgevallen, wie de betrokkenen waren en op welke manier er een oplossing of correctie is uitgevoerd.
1e overtreding:
- Straf (bv. schrijfstraf), buiten de groep en invullen oeps-formulier
- Notitie ParnasSys
- Ouders bellen en aangeven dat bij een volgende overtreding een gesprek op school plaatsvindt met directie.
2e overtreding:
- Straf (bv. nablijven)
- Notitie ParnasSys
- Ouders uitnodigen voor een gesprek op school.
Voor structureel grensoverschrijdend gedrag hanteren wij een schorsings- en verwijderingsprotocol (Zie website SIKO). Dit protocol start na de 3e overtreding. Dit doen wij wanneer de fysieke, sociale of emotionele veiligheid niet langer gewaarborgd kan worden en interventies niet hebben geholpen.
We willen dat er een positieve sfeer heerst in de klas, dat leerlingen prettig met elkaar omgaan en dat pesten geen kans krijgt. Toch komt pesten voor op elke school en in iedere groep. In dit hoofdstuk beschrijven wij onze aanpak bij pesten.
Xxxxxx is het herhaaldelijk en opzettelijk kwetsen van iemand die zich niet goed kan verdedigen. Met herhaaldelijk wordt bedoeld dat het kind steeds het mikpunt van gemene en kwetsende opmerkingen of handelingen is. Opzettelijk betekent dat iemand bewust verdriet is aangedaan.
Naast deze kenmerken is er bij pesten sprake van een machtsverschil. Pesters zijn sterker dan slachtoffers. Daardoor kunnen slachtoffers zich niet goed verdedigen.
Er zijn verschillende vormen van pesten. Wij onderscheiden:
• Fysiek: slaan, duwen, schoppen;
• Materieel: het kapot maken of afpakken van iemands eigendommen;
• Verbaal: uitschelden, steeds opnieuw vervelende opmerkingen maken;
• Relationeel: buitensluiten, leugens of geruchten verspreiden;
• Digitaal pesten: alle vormen van pesten die online plaatsvinden, zoals op Facebook en Whatsapp.
In een pestsituatie heeft elk kind een bepaalde rol. De rol geeft aan hoe de kinderen zich op dat moment gedragen. Bij het gebruik van deze rollen is het belangrijk om te weten dat kinderen niet een bepaalde rol hebben, maar zich gedragen op een manier die bij een bepaalde rol past. Welke rol een kind aanneemt kan ook verschillen per situatie. De verschillende rollen die wij onderscheiden bij pesten zijn:
• Pester: initiatiefnemer van het pesten;
• Assistent: doet actief mee met de pester, maar speelt geen hoofdrol in het pesten;
• Versterker: doet niet direct mee met het pesten, maar geeft de pester positieve feedback door toe te kijken of te lachen om het pesten;
• Slachtoffer: het gepeste kind;
• Verdediger: steunt en komt op voor het slachtoffer;
• Buitenstaander: weet van het pesten af, maar grijpt niet in.
De curatieve aanpak begint bij de signalering. Grensoverschrijdend gedrag bestaat niet alleen uit pesten. Kinderen kunnen ook ruzie maken of in een conflict terecht komen. Daarnaast is het ook mogelijk dat kinderen elkaar plagen of dat er sprake is van een misverstand. Op basis van onze definitie van pesten bekijken wij elke situatie vanuit het volgende perspectief:
• Gebeurt het met opzet (intentioneel)?
• Kan het ‘slachtoffer’ zich verdedigen (machtsverschil)?
• Hoe “erg” (intens) wordt het ervaren?
• Gebeurt het steeds opnieuw (stelselmatig)?
Het is niet makkelijk om pesten vroegtijdig te signaleren. Onderstaande signalen kunnen erop duiden dat een kind pest of gepest wordt, maar dat hoeft niet. Mocht er sprake zijn van één van de onderstaande gedragsveranderingen is het belangrijk alert te zijn. Het is voor ouders erg belangrijk kennis te nemen van onderstaande signalen. Veel signalen zijn namelijk vooral in de thuissituatie zichtbaar.
Signalen die erop kunnen wijzen dat een kind gepest wordt. Het kind:
• is bang om naar school te gaan of wijkt af van de normale (fiets)route;
• vraagt steeds of het met de auto naar school gebracht kan worden;
• wil om onduidelijke redenen thuisblijven;
• klaagt (vaak) ’s ochtends, wanneer hij of zij naar school moet, dat hij of zij ziek is;
• komt thuis van school met vieze of kapotte kleren of rugzak;
• raakt steeds spullen kwijt;
• raakt vaak zakgeld kwijt, vraagt vaak om geld of steelt het (om aan de pester te geven);
• trekt zich terug, is stil en lijkt zijn of haar zelfvertrouwen kwijt te zijn;
• is angstig en gespannen;
• is zijn of haar eetlust kwijt en zegt dat het eten niet smaakt;
• heeft nachtmerries of huilt zichzelf in slaap;
• heeft onverklaarbare blauwe plekken of verwondingen;
• is chagrijnig, snel boos of lastig;
• is vaak alleen en brengt geen vriendjes meer mee naar huis;
• weigert te vertellen wat er aan de hand is of geeft ongeloofwaardige verklaringen voor zijn of haar gedragsverandering.
Signalen die erop kunnen wijzen dat een kind pest. Het kind:
• doet op een overdreven manier stoer;
• is tegendraads en opstandig;
• kan zich niet inleven in de gevoelens van een ander;
• roddelt of verspreidt vervelende geruchten;
• is agressief;
• heeft slechte schoolprestaties.
Oorzaken van pestgedrag kunnen zijn:
• Een problematische thuissituatie
• Voortdurend gevoel van anonimiteit (buitengesloten voelen)
• Voortdurend in een niet-passende rol worden gedrukt
• Voortdurend met elkaar de competitie aan gaan
• Faalangst
• Een voortdurende strijd om macht in de klas of in de buurt
Wanneer pesten wordt gesignaleerd, hanteren we het stroomdiagram bij pesten.
Als zich daadwerkelijk (pest)problemen voordoen kan dit in de groep worden besproken. De leerkracht schat in of de groepssfeer veilig genoeg is om een gezamenlijk gesprek te houden. Niet alle problemen kunnen in de groep worden besproken. Een groepsgesprek over pesten vindt alleen plaats wanneer het pestslachtoffer daarmee instemt.
De leerkracht kan een steungroep inzetten om een pestprobleem op te lossen. De steungroep bestaat uit een aantal kinderen uit de klas. Deze kinderen wordt gevraagd of zij kunnen helpen bij het oplossen van het probleem. In de steungroep zit ook altijd de pester. De pester wordt niet als schuldige aangewezen. De focus van de steungroepaanpak ligt op het feit dat pesten een groepsproces is dat we samen willen oplossen. Voordat de steungroep wordt ingezet wordt dit eerst besproken met het pestslachtoffer zelf.
Als het pesten ondanks de gemaakte afspraken toch doorgaat wordt de herstelaanpak ingezet. Wij voeren in geval van pesten altijd herstelgesprekken. Soms is dat dezelfde dag al mogelijk, soms pas de volgende dag.
De groepsleerkracht en de intern contactpersoon voeren een gesprek met de pestende leerling. Er wordt een herstelplan opgesteld. Het herstelplan wordt altijd ondertekend door het betreffende kind en de ouders/verzorgers van het kind.
Ouders spelen uiteraard een rol bij de aanpak van pesten. Zij hebben veel invloed op het gedrag van hun kinderen. Daarom hechten wij veel belang aan het samenwerken met de ouders.
De ouders van de gepeste leerling als de ouders van de pestende leerling worden direct ingelicht wanneer de signalen van pesten duidelijk worden. Met de ouders worden bovenstaande stappen besproken.
Als team van onze school zijn we verantwoordelijk voor het effectief reageren op signalen van kindermishandeling en huiselijk geweld. Vanaf juli 2013 is het landelijk verplicht om volgens de 5 stappen van de `Meldcode’ te handelen. In het kort houdt dit in:
1. Signalen in kaart brengen;
2. Collegiale consultatie; bespreken met intern begeleider, collega’s;
3. Xxxxxxx met ouders;
4. Afwegen van de ernst van de situatie;
5. Beslissen hulp inschakelen of melden bij Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (SISA melding doen).
Voor vragen kunt u terecht bij de intern begeleider. Bij acuut gevaarlijke omstandigheden kan de politie worden ingeschakeld om dit gevaar af te wenden.
De rol van intern contactpersoon valt binnen onze klachtenregeling. De intern contactpersoon op De Dijck is:
Xxxxx Xxxxxx xxxxxxxxxxx@xxxx.xx
1. Document plein- en pauzeregels
Plein- / pauze-regels voor het grote plein:
- Op het schoolplein wordt er niet gefietst/gestept. Je loopt met de fiets/step aan de hand.
- De fietsen/steppen worden in de fietsenstalling gezet, daarna verzamel je direct op het grote plein.
- Voor én onder schooltijd wordt er binnen de hekken van het schoolplein/bos gespeeld.
- Tijdens de pauzes moet je altijd toestemming vragen als je naar binnen wilt.
- Na toestemming mag 1 leerling de bal in de aula oppompen.
-Tijdens de pauzes mag er bij de tafeltennistafel gebruikt gemaakt worden van de kleine, hardere balletjes.
- Tijdens de pauzes speel je niet in het gebied voorbij de rode lijn voor het lokaal van groep 4.
- Er wordt niet gegooid met takken en/of houtsnippers.
- Er wordt niet aan de beplanting gezeten en/of in de beplanting gespeeld. Je loopt om, om de bal te pakken!
- Wanneer een bal buiten het schoolplein/over het hekje wordt geschoten/gegooid, wordt er eerst toestemming gevraagd aan een leerkracht/overblijfkracht om deze te mogen gaan halen. Wanneer er een bal in het water van de Weverskade terecht komt is het alleen onder toezicht van een volwassene (leerkracht/overblijfkracht) toegestaan om de bal door
leerlingen uit het water te laten “hengelen” met de lange stok.
- Wanneer de bal buiten de witte lijnen van het grote veld komt, wordt de bal opgepakt en pas weer vanaf de witte lijn geschoten. Degene die deze regel voor de derde keer overtreedt krijgt een time-out van 5 min.
-Wanneer het bos door slechte weersomstandigheden te nat is om te spelen, kan er worden besloten om het bos af te sluiten!
- In geval van regen blijf je in de klas. Daar mag je lezen, tekenen, gezellig kletsen of een spelletje doen. Computers/touchscreens /laptops/Chromebooks worden niet gebruikt.
Plein- / pauze-regels voor het kleuterplein:
- In de pauze en tijdens het buiten spelen wordt er binnen de hekken van het schoolplein gespeeld.
- Tijdens de pauze en het buiten spelen vragen de leerlingen altijd toestemming om naar binnen te gaan.
- Tijdens de pauze wordt er alleen met ballen gespeeld op de afgesproken plekken en met toestemming van de leerkracht.
- Wanneer een bal buiten het schoolplein/over het hekje wordt geschoten/gegooid, wordt er eerst toestemming gevraagd aan een leerkracht/overblijfouder om deze te mogen halen.
- Het materiaal mag alleen gebruikt worden waarvoor het bedoeld is.
- Met het oog op de veiligheid mogen er geen spullen (kleden, paardentuig, touwen en dergelijke op de glijbaan en op de zachte zwarte tegels onder de glijbaan en het duikelrek
- In verband met de veiligheid van spelende leerlingen rondom de zandbak, geen rijdend materiaal achter de zandbak langs (tussen de zandbak en de boomstammen van het klauterwoud).
Opruimen
- Alle leerkrachten klappen in hun handen en sporen kinderen aan op te gaan ruimen
- Leerkracht belt en dan gaan de kinderen in de rij staan Schuur
- Geen kinderen in de schuur zonder toestemming
- Kinderen wachten bij het hek bij het uitdelen van de materialen Zandbak
- Zand en zandmaterialen blijven in de zandbak. Duwkarren
- Duwkarren alleen maar duwen.
- Geen materialen op de kar.
- Duwers moeten meekijken en veiligheid bewaken van de inzittenden Fietsen en steppen
- De voeten moeten in contact blijven met de trappers van de fiets. Glijbaan
- De glijbaan is om te glijden, dus alleen via het klimnet of de klimwand omhoog en langs de glijbaan naar beneden.
Duikelrek
- Eén kind tegelijk per duikel stok. Speelkleden
- De speelkleden mogen naar buiten, als het droog weer is en als het plein droog is.
- Er mogen tenten gebouwd worden, er mag op gespeeld worden.
- In verband met de veiligheid de kleden niet gebruiken als cape of hoofdbedekking. Autobanden
- Maximaal 2 autobanden op elkaar in verband met de veiligheid. Springtouwen
- De springtouwen mogen alleen gebruikt worden om touwtje te springen. Stoepkrijt
- Alleen op de pleintegels (niet op de muren. Vensterbanken) Schoenen en jassen uit
- Schoenen blijven altijd aan, alleen in de zomer mogen schoenen in de zandbak uit. De schoenen worden dan bij de boomstam verzameld.
- Bij lekker weer mogen de jassen uit, maar ze worden wel binnen aan de kapstok gehangen.
Oeps, dat ging even mis!
Naam: Groep: Datum
Wanneer gebeurde het?
□ Maandag □ Dinsdag □ Woensdag □ Donderdag □ Vrijdag
Wat gebeurde er?
Wie waren erbij?
Waar gebeurde het?
□ in de groep □ in de rij naar buiten/binnen
□ op het schoolplein voor schooltijd □ in de rij naar de gym
□ op het schoolplein tijdens de kleine pauze □ in de kleedkamer
□ op het schoolplein tijdens de grote pauze □ tijdens de gymles
□ in de gang □ in/bij de wc’s
□ ergens anders, nl.:
Wat deed jij?
Aan welke regel hield je je niet?
Wat ga je de volgende keer anders doen?
Is er nog iets belangrijks wat je hierover wilde vertellen? Doe dit dan hieronder.
Handtekening leerkracht Handtekening leerkracht
3. Afbeelding geluidsthermometer
Naam leerling:
Groep: Leerjaar:
Leerkracht:
Functionele Gedragsanalyse
Naar aanleiding van het invullen van een Functionele Gedragsanalyse kan duidelijk worden wat aangepakt moet worden. Hiermee kan het ongewenste gedrag goed omschreven worden en in een ABC-schema worden ingevuld. De stappen die hiervoor genomen worden zijn als volgt:
• Stap 1: Vinden van het probleem
Hulp vragen bij het vinden van het probleem:
a) Wat doet hij dan?
b) Waar doet hij dat?
c) Wanneer doet hij dat?
d) Wat gebeurt er dan?
e) Wat vind jij daarvan?
• Stap 2: Ethische verantwoording
Waarom gedrag veranderen?
a) Voor wie?
b) Waarom?
c) Is het te veranderen?
• Stap 3: Doelgedrag formuleren
Doelgedrag SMART formuleren. Rekening houden met wat het meest urgent is, welk nieuw gedrag de meeste kans op succes geeft, welk nieuw gedrag het grootste effect op andere gedragingen heeft. Realistisch, klein beginnen.
• Stap 4: Meten van gedrag
Observatie vooraf door bijvoorbeeld te tellen/turven, tijd meten, interval- observatie.
• Stap 5: ABC-analyse
Invullen in een schema wat de directe trigger/aanleiding is, wat het gedrag van de leerling is en wat de reactie/het gevolg is.
Aanleiding | Gedrag | Gevolg / Reactie |
• Stap 6: Conclusies
Vergelijken van veronderstelling met meet-observaties. Bekijken of het gedrag ergens mee samen hangt of dat er versterkers zijn.
• Stap 7: Mogelijke aanpassingen
Wat of wie zou het gedrag al kunnen veranderen, is daarvoor een plan nodig?
• Stap 8: Xxxxxxx met de leerling
Maak hierbij gebruik van de opbouw affectief (motiveren om de ander te laten vertellen), informatief (oplopend van veel ruimte voor leerling tot minder ruimte voor leerling) en gedragsregulerend (leerkracht bepaalt, geen ruimte voor de leerling).
• Stap 9: Gedragsveranderingsplan maken
Opstellen van een veranderplan. Wie moet wat veranderen, welke interventies/middelen/organisatie kunnen gebruikt worden. Hoe wordt er geëvalueerd?
Continue-observatie door gedragscoördinator:
Observatiedatum: Observatietijd: Locatie: In de klas
5. Stappenplan frequente gedragsproblemen in de klas
Stap 1: Probleem ontdekken
Xxxxxxx met leerkracht en observatie in de klas. Tijdens gesprek kan gebruik gemaakt worden van Functionele gedragsanalyse leeg document.docx (xxxxxxxxxx.xxx)
De leerkracht kan de komende periode in het ABC schema bijhouden wat aanleidingen van het gedrag zijn om meer inzicht te krijgen. Op basis hiervan kan bepaald worden of er in de klas aanpassingen gedaan kunnen worden (door de klas/ leerkracht) of dat er verder gekeken moet worden.
Stap 2: Bewustwording ouders
Gesprekken met ouders, waarbij de nadruk ligt op het stukje bewustwording van fase 1 naar fase 2:
1. onbewust onbekwaam
2. bewust onbekwaam
3. bewust bekwaam
4. onbewust bekwaam
Je kunt namelijk niet gezamenlijk een probleem aanpakken, als er geen bewustwording van onbekwaamheid is. Hier is soms veel tijd en zijn meerdere gesprekken voor nodig. De leerkracht start altijd alleen met het eerste gesprek en deelt de zorgen met de ouders op bewustwording te realiseren en afspraken te maken over de aanpak.. Het helpt wanneer er vanuit de behoeften van het kind gesproken wordt. Mocht dit niet tot een samenwerking leiden, kan de gedragsspecialist of ib’er aansluiten.
Bij lichte frequente gedragsproblemen kan in de klas en in samenwerking met ouders getraind worden. Hierbij kan gebruik gemaakt worden van de 5 SEL competenties en bijbehorende aanpakken.
Bijlage 6 Aanpak gedragsproblemen op basis van 5 SEL competenties .docx (xxxxxxxxxx.xxx)
Bij zware frequente gedragsproblemen is ook inschakelen van externe organisatie noodzakelijk. Tijdens aanmelding bij organisaties met wachtlijsten kan ook in de klas doorgetraind worden met de SEL aanpakken.
Stap 3: Externe organisaties inschakelen
Wanneer de basiszorg niet toereikend is, wordt een ondersteuningsteam (OT) georganiseerd. Het doel hiervan is om de juiste ondersteuning in te zetten voor de onderwijsbehoeften van het kind. De ontwikkeling en ondersteuning van het kind wordt vastgelegd in het groeidocument.
Ouders zijn onderdeel van het OT en hiermee betrokken bij de ondersteuning van hun kind.
Er kunnen verschillende routes gekozen worden voor het inschakelen van externe organisaties. Indien een leerkracht het nodig vindt, kan hij/zij als eerste een VOT opstarten. Dit is een zorgoverleg, waarbij ouders niet aanwezig zijn, maar waarvan ouders wel op de hoogte gesteld worden. Bij dit overleg is de intern begeleider, jeugdverpleegkundige van het CJG, de jeugdprofessional en een medewerker van het samenwerkingsverband ODP (Onderwijs Dat Past). Indien er iemand van het wijkteam bij het gezin betrokken is, sluit deze persoon ook aan. Indien nodig kan er na het VOT een OT plaats vinden, waarbij ook ouders aansluiten bij het overleg.
Zonder VOT (dus als ouders al wel bewust zijn van het probleem) zijn er nog de volgende opties mogelijk:
1. Ouders nemen contact op met Xxxxxx Xxxxxx, jeugdverpleegkundige van het CJG via telefoonnummer 06-52 74 99 01. Zij kan ouders hulp en advies bieden over jonge kinderen op het gebied van opvoeden en algemene ontwikkeling.
2. Xxxxxx zoeken zelf hulp via bv een coach (particulier) of via Mevis gezinshulp of jeugdhulp inschakelen (xxx.xxxxx.xx).
3. Via het CJG kunnen er meerdere gratis trainingen gevolgd worden. Cursus - CJG Rijnmond
4. Ouders nemen contact op met de huisarts om te bekijken wat deze adviseert en qua doorverwijzing kan betekenen (bv voor het opstarten van vragenlijsten).
6. Aanpak gedragsproblemen op basis van 5 SEL competenties
Wanneer je te maken hebt met frequente gedragsproblemen en er vanuit de FGA is gekomen dat er een interventie plaats moet vinden, is het verstandig te bekijken welke van de 5 competenties van Sociaal Emotioneel Leren (SEL) getraind of aangeleerd dient of dienen te worden. Vrijwel het grootste deel van alle gedragsproblemen komt vanuit het oranje deel van de SEL cirkel en betreft de emotionele ontwikkeling. In onderstaande tabel staat per gedragsprobleem (gediagnosticeerd of niet gediagnosticeerd) aangegeven bij welk ontwikkelgebied het beste hulp geboden kan worden.
Zelfbesef | Zelfmanagement | Keuzes maken | Relaties hanteren | Xxxxx van de ander | |
ADHD | x | ||||
oppositioneel, opstandig, agressief en antisociaal gedrag | X | ||||
Angstig, stemmingsverstoord | X | ||||
Autistisch gedrag | X | x | X | X |
Voordat gestart wordt met de gesprekken met ouders en kinderen, is het goed om te beseffen dat ouders en kinderen zich vaak nog in de eerste fase van onbewust onbekwaam bevinden. Zij zullen zich eerst bewust moeten worden dat er een probleem is, zodat ook zij zien dat er een leerbehoefte bestaat. Pas wanneer dit besef er is kan er gestart worden met het aanleren van het gewenste gedrag. Het is ook zeer belangrijk dat er zowel thuis als op school aan de competenties gewerkt wordt. Er zal dus echt samengewerkt moeten worden en in overleg met elkaar een aanpak gekozen moeten worden.
Zelfbesef
Bij deze competentie leer je te luisteren naar je eigen lichaam en de signalen die van binnenuit komen. Het gevoel is er vaak wel, maar wordt nog niet gekoppeld aan een juiste manier van handelen, dit is vaak nog een onbewust proces. Om bijvoorbeeld van een rotgevoel af te komen gaan kinderen slaan, trekken zich juist terug of vertonen nog ander gedrag.
In onderstaande afbeelding zie je waar bepaalde emoties gevoeld worden. Rood en geel is een intens gevoel, blauw en zwart zijn geen gevoel.
Een emotie is een chemische reactie op een prikkel, is onbewust en duurt maximaal 6 seconden. Het gevoel komt vanuit de emotie en is bewust aanwezig. Een stemming wordt vaak verward met emoties en/of gevoelens, maar een emotie bepaalt onze handelingen in het moment, een stemming bepaalt ook onze perspectieven voor de toekomst.
De meest gebruikte verwoordingen voor emoties zijn:
1. Bang, boos, bedroefd en blij (gebruikt in de meeste schoolmaterialen);
2. Blij, verdrietig, boos, bang en beschaamd (met gradatie van hoog, gemiddeld en laag door Xxxxxxxxx & Greaves);
3. Verdriet, woede, verrassing, angst, afschuw, minachting, blijdschap en neutraal (Ekman, gebruikt in wereldwijd onderzoek);
4. Vreugde, vertrouwen, angst, verrassing, verdriet, walging, boosheid en verwachting (emotiewiel van Xxxxxxxx).
Doelen
• Leren luisteren naar je lichaam
• Leren benoemen wat je voelt
• Leren nuanceren
• Werken aan een positief zelfbeeld
Manieren om dit te leren
• Taal als geschenk: De woorden boos, bang, blij, verdrietig uitbouwen naar meer woorden. Een leerlijn emotiewoorden kan zinvol zijn.
• Beeldtaal: smilies, gevoelskaartjes etc.
• ABCD-model: Toetsing gebeurtenis, gedachten, emoties en gedrag.
• Een onderscheid maken op papier met onhandige en helpende gedachten.
• RET Kwartet met helpende gedachten.
• 5-G-model (Gebeurtenis, Gevoel, Gedachten, Gedrag, Gevolg)
• Check-in check-out. Hierbij gaat een leerling naar een afgesproken persoon om een puntenbriefje te bepalen. De leerkracht kiest aan het einde van de les welke punten behaald zijn. Aan het einde van de dag worden de punten opgeteld en wordt gekeken of het doel behaald is. Als het doel niet behaald is wordt besproken wat er dan morgen anders zou kunnen.
• Wondervraag: hierbij beschrijf je samen met het kind de meest gewenste situatie. Dit kan bijvoorbeeld met behulp van het boek ‘oplossingsgericht werken’. Xxxx je goed in voor je deze methode gebruikt.
Zelfmanagement
Zelfmanagement heeft een sterke relatie met de competentie besef van zichzelf. Bij zelfmanagement maak je verstandig gebruik van je emotionele kennis om de juiste beslissingen te nemen bij een (potentieel) probleem. Deze competenties horen als een twee-eenheid bij elkaar.
Bovenstaande figuur illustreert de werking van de hersenen op het moment dat er een emotie binnen komt. Deze emotie gaat altijd twee kanten op, maar sommigen geven een bepaalde route voorrang. Je hebt de taal-route (eerst denken, dan doen) of de oermens-route (eerst doen, dan denken). De taal-route is hierbij de juiste. De oermens-route is alleen noodzakelijk en handig in geval van gevaar. Het is belangrijk om te leren de taal-route te nemen. De andere route wordt wel de route van problemen genoemd, waarbij eerst gedaan wordt en dan pas gedacht.
De taalroute leren kinderen van hun omgeving. In de eerste plaats van hun ouders, daarna van broers/zussen/vriendjes en daarna van leerkrachten.
Voor 2-jarigen en 12/13-jarigen is het bewezen moeilijk/onmogelijk de taal-route te nemen, maar het is heel belangrijk om dit gedurende die periode blijvend juist voor te doen, te benoemen en aan te leren zodat ze dit in een later stadium wel kunnen oppakken. Vermijd vooral vragen als ‘wat doe je nou’ en stel vragen met ‘waarom’ en ‘wat is de aanleiding’.
Doelen
• Triggers leren herkennen
• Stopmoment leren herkennen
• Verbale zelfspraak aanleren
Manieren om dit te leren
• Leren kalmeren: wát werkt voor jou? (school, thuis en op straat).
• Impulscontrole: Kinderen leren om taal te gebruiken in plaats van emotie, waarbij ze in hun hoofd tegen zichzelf praten.
• Schaalvraag: hierbij schaalt een kind zichzelf in op een bepaalde schaal en benoemt hij/zij hoe hij denkt hoger te kunnen komen. Dit kan bijvoorbeeld met behulp van ‘De geweldige 5-puntsschaal’.
• Verbale zelfspraak: woorden of zinnen zachtjes in het hoofd herhalen. Hoe ouder het kind, hoe meer je deze kan op kan gaan.
• 5-G-model (Gebeurtenis, Gevoel, Gedachten, Gedrag, Gevolg).
• Stoplichtmethodiek. Rood: Stop! Controle! Oranje: Wat is er aan de hand, hoe voel ik mij en wat kan ik doen? Groen: Ik probeer mijn oplossing uit.
• Check-in check-out. Hierbij gaat een leerling naar een afgesproken persoon om een puntenbriefje te bepalen. De leerkracht kiest aan het einde van de les welke punten behaald zijn. Aan het einde van de dag worden de punten opgeteld en wordt gekeken of het doel behaald is. Als het doel niet behaald is wordt besproken wat er dan morgen anders zou kunnen.
• Wondervraag: hierbij beschrijf je samen met het kind de meest gewenste situatie. Dit kan bijvoorbeeld met behulp van het boek ‘oplossingsgericht werken’. Xxxx je goed in voor je deze methode gebruikt.
• Vanuit de kanjertraining: Interventie motor en benzinepomp
Besef van de ander
De gevoelens, de gedachten en het gedrag van de ander kunnen verschillen of overeenkomen met je eigen gevoelens, gedachten en gedrag. Je hebt altijd de keuze om je eigen gedrag aan de ander aan te passen. Het hebben van empathie; je kunnen verplaatsen in de gedachten en gevoelens van de ander en je actie daarop aanpassen. Er zijn drie vormen van empathie:
• Cognitieve empathie: begrijpen hoe anderen de wereld zien en hoe zo ver die wereld nadenken. Door zijn ogen de wereld kunnen bekijken.
• Emotionele of affectieve empathie: Aanvoelen wat de ander voelt. Door de ander te bekijken, aan te raken of naar diegene te luisteren voel je het verdriet of de vreugde in de andere persoon.
• Empathic concern: De bezorgdheid die je kunt voelen bij de aanblik van de ander. Je stopt je eigen bezigheden en verleent zorgt. De empathie leidt tot actie.
Vaak hebben leerlingen die slachtoffer zijn van pestgedrag moeite met cognitieve empathie. Vaak hebben leerlingen die pesten moeite te hebben met affectieve empathie. Bij antipest interventies loont het de moeite om aan beide vormen van empathie aandacht te besteden.
Doelen
• Gesprekken over wat anderen denken en voelen
• Gezichten leren interpreteren
• Herkennen en benoemen van emoties van anderen
• Lessen over non-verbaal gedrag
• Leren eigen gedrag aan te passen aan de ander
Manieren om dit te leren
• Veel contact met een baby, of zelfs het regelmatig in de klas halen van een baby en hier gesprekken over voeren. Meer info is de vinden op de website van Roots of Empathy.
• Non-verbale communicatie leren herkennen door het geven van lessen. Bijvoorbeeld gebruik van plaatjes en filmpjes hiervan. Hierbij kan een onderscheid gemaakt worden in gezichtsuitdrukkingen, oogcontact, lichaamshouding, gebaren en stemtaal.
• Via de Databank Effectieve Jeugdinterventies (xxx.xxx.xx) zijn diverse programma’s
te vinden die aan empathie werken.
Relaties hanteren
Dit betreft de vaardigheid om in verschillende contexten op constructieve en positieve wijze sociaal gedrag te kunnen uitvoeren, waardoor enerzijds relaties kunnen worden aangegaan en verstevigd en anderzijds uitsluiting en probleemgedrag worden voorkomen.
De groepssocialisatie roept soms druk op: ga je uit van je eigen mening of kies je toch voor de belangen en de mening van de groep?
Als er problemen zijn, moeten die juist worden opgelost en liefst op een wijze die recht doet aan alle partijen.
Om deze competentie te gebruiken, is er steun nodig van de competenties besef van zichzelf, zelfmanagement en besef van de ander.
Bij kinderen die de kennis niet hebben, maar de motivatie wel kan het expliciet aangeleerd worden en besproken worden wanneer ze het toe moeten passen.
Bij kinderen die de kennis wel hebben, maar de motivatie niet kan gekozen worden uit pre-correctie, belonen, straffen en corrigeren.
Voorbeelden van sociale vaardigheden zijn: jezelf voorstellen, anderen groeten, luisteren naar de ander, nee zeggen, vragen of je mee mag doen met een spelletje, reageren op een afwijzing, complimentje ontvangen, complimentje geven en sorry zeggen.
Xxxxxx
• Xxxxxxx in het leggen van contacten
• Het hebben en behouden van vriendjes of vriendinnetjes
• Zich voegen naar de normen van de groep, maar voor zichzelf en anderen op kunnen komen
• Problemen op een sociaal aanvaarde manier oplossen
Manieren om dit te leren, wanneer de motivatie er wel is maar de kennis niet
• Sociale vaardigheidstraining waarbij gebruik wordt gemaakt van directie instructie (modeling, oefenen en directe feedback) of met behulp van Tell, Show, Do, Practice, Monitor progress en Generalize.
• Rollenspel. Je kunt kiezen uit imiterend rollenspel (leraar speelt een situatie voor of laat een nieuwe sociale vaardigheid zien en leerlingen imiteren dit), reconstruerend rollenspel (een gebeurtenis wordt nagespeeld en na afloop wordt besproken wat goed en/of fout ging, daarna een imiterend of anticiperend rollenspel om het juiste te oefenen) of anticiperend rollenspel (voorbereiding op moeilijke situaties in de toekomst).
• Het WAK-model (weglopen, aanpakken, knokken) geeft kinderen meer inzicht in de mogelijkheden die er zijn bij het oplossen van conflicten.
• Vanuit de kanjertraining: Interventie meidenvenijn
• Vanuit de kanjertraining: Interventie grens aangeven
• Vanuit de kanjertraining: Interventie motor en benzinepomp
Manieren om dit te leren, wanneer de motivatie er niet is maar de kennis wel
• Leraar heeft zicht op de factoren die het gedrag uitlokken en/of in stand houden (eventueel met behulp van het ABC-schema).
• Controle door de leraar van de factoren die tot het probleemgedrag kunnen leiden door onder andere gebruik van pre-correctie en het geven van non-verbale signalen aan de leerling.
• Strategieën die de leraar inzet nadat het gedrag is getoond (prijzen, feedback, beloningssysteem zoals bv check-in check-out).
Keuzes maken
Je kunt de kennis, vaardigheden en attitudes die zijn afgeleid van de andere vier competenties inzetten om in diverse sociale contexten verantwoordelijke keuzes te maken voor jezelf, de ander en de omgeving. Waarom doe je wat je doet? Verantwoordelijk gedrag betekent dat je, voordat je handelt, goed nadenkt over de geldende normen en waarden, en over de consequenties van je gedrag voor het welzijn van anderen.
Bij morele gevoeligheid spelen de zogenaamde morele emoties een belangrijke rol, dit zijn onder andere schaamte, schuld, mededogen, compassie, ontferming, spijt en berouw.
Bij het maken en beoordelen van je keuzes speelt het geweten een rol. Het vooruitblikkende geweten kent een protesterend (morele druk van anderen om een activiteit niet uit te voeren) en een alarmerend geweten (innerlijke stem die zegt dat we een activiteit beter kunnen laten) en wordt ook wel het waarschuwende geweten genoemd.
Het terugblikkend geweten kent een knagend geweten (innerlijke stem die ons eraan herinnert dat we iets hebben gedaan wat moreel onjuist is, vaak ontkennen of bagatelliseren mensen dit of trekken ze hun eigen verantwoordelijkheid in twijfel waardoor dit gevoel niet weg gaat) en een straffend geweten (erkenning dat wat we hebben gedaan verkeerd was en schade proberen te herstellen en weer goed te maken).
Doelen
• Praten over morele kwesties
• Praten over verantwoordelijkheid voor keuzes die je maakt
• Vaardig omgaan met anderen
• Aandacht voor coöperatief leren
• Leren omgaan met sociale druk
Manieren om dit te leren
• Het 5G model (Gebeurtenis, Gedachte, Gevoel, Gedrag en Gevolg) kan helpen om inzicht te geven.
• In lessen kan expliciet aandacht worden besteed aan onderwerpen als eerlijk- oneerlijk, per ongeluk-expres, complexe (morele) emoties, morele dilemma’s, andere levenswijzen, tegengaan van pesten, oplossen van alledaagse problemen.
• Vanuit de kanjertraining: Interventie motor en benzinepomp.
7. Het verschil tussen plagen en pesten
Soms blijkt uit een goede analyse van wat er zich afspeelt tussen kinderen dat er geen sprake is van pesten, maar van plagen. Het ene kind heeft er meer last van en meldt thuis dat het gepest wordt.
Plagen | Pesten |
Is onschuldig en gebeurt onbezonnen en spontaan. Dit gaat soms gepaard met humor. Is van korte duur of gebeurt slechts tijdelijk. Speelt zich af tussen ‘gelijken’. Is meestal te verdragen of zelfs leuk maar kan ook kwetsend of agressief zijn. Meestal één tegen één. Wie geplaagd wordt, ligt niet vast. De tegenpartijen wisselen keer op keer. | Gebeurt berekenend (men weet meestal vooraf wie, hoe en wanneer men gaat pesten). Men wil bewust iemand kwetsen of kleineren. Is duurzaam: het gebeurt herhaaldelijk, systematisch en langdurig (stopt niet vanzelf en na korte tijd). Ongelijke strijd. De onmachtsgevoelens van de gepeste staan tegenover de machtsgevoelens van de pester. De pester heeft geen positieve bedoelingen en wil pijn doen, vernielen of kwetsen. Meestal een groep (pester en meelopers) tegenover één geïsoleerd slachtoffer. Er bestaat een neiging tot een vaste structuur. De pesters zijn meestal dezelfde, net zoals de slachtoffers (mogelijk wisselend door omstandigheden). Slachtoffer zit vaak in neerwaartse spiraal, waardoor pesters zich op hem richten. |
Gevolgen | Gevolgen |
Op het moment dat het gebeurt, is het niet leuk, maar de pijn gaat snel over. De vroegere relaties worden vlug weer hersteld. De ruzie of het conflict wordt spoedig bijgelegd. Men blijft opgenomen in de groep. De groep lijdt er niet echt onder. | Indien niet tijdig wordt ingegrepen, kunnen de gevolgen (zowel lichamelijk als psychisch) heel pijnlijk en ingewikkeld zijn en ook lang naslepen. Het is niet gemakkelijk om tot betere relaties te komen. Het herstel verloopt heel moeizaam. Isolement en grote eenzaamheid bij het gekwetste kind. Aan de basisbehoefte om ‘bij de groep te horen’ wordt niet voldaan. De groep lijdt onder een dreigend en onveilig klimaat. Iedereen is angstig en men vertrouwt elkaar niet. Er is daardoor weinig openheid, spontaniteit en contact met elkaar. Er zijn weinig of geen echte vrienden binnen de groep. |
Extra stap Nee: opnieuw
Stap 4
Evaluatiegesprekken met de steungroep: Is de situatie voldoende verbeterd?
Ja: Vieren
De leerkracht en de ouders blijven de situatie monitoren
Stap 3
Evaluatiegesprek met de gepeste leerling: Is de situatie voldoende verbeterd?
Gesprek met pestslachtoffer en curatief groepsgesprek.
Ouders inlichten van gepeste en pester.
Signalen van pesten: Is er sprake van pesten?
Nee: De leerkracht zoekt samen met de leerlingen naar een oplossing voor het probleem.
Ja: Als het kan onderneemt de leerkracht actie en bespreekt het met de groep.
Ja: Maar de groepssfeer is niet veilig.
Stap 1
Individueel gesprek met gepeste leerling
Stap 2
Samenstellen steungroep en houden van steungroepbijeenkomst
Extra ronde steungroepgesprekken Nieuwe steungroep
Herstelaanpak Individuele gesprekken met pestende
kinderen. Herstelplan opstellen
Het pesten is gestopt
Het pesten is afgenomen
Steungroepaanpak: Evaluatiegesprek met de steungroep
Steungroepaanpak: Evaluatiegesprek met de steungroep. Vul het plan aan in een tweede steungroepbijeenkomst.
Herstelaanpak: Individuele gesprekken met pester(s)
De situatie is niet/nauwelijks veranderd
Evaluatiegesprek gepeste leerling
9. Toelichting op steungroepaanpak / herstelaanpak
Consequenties/begeleiding voor de pester
De consequenties zijn opgebouwd in stappen; afhankelijk van hoelang de pester door blijft gaan met zijn/haar pestgedrag en geen verbetering vertoond in zijn/haar gedrag (fases kunnen evt. naast elkaar of in andere volgorde uitgevoerd worden):
• Door gesprek:
o Zoeken naar de reden van het pesten (bijv. baas willen zijn, jaloezie, verveling, zich buitengesloten voelen).
o Laten inzien wat het effect van zijn/haar gedrag is voor de gepeste.
o Excuses laten aanbieden.
o In laten zien welke sterke (leuke) kanten de gepeste heeft.
o Duidelijk maken dat pesten verboden is.
• Kind leren om niet meteen kwaad te reageren, leren beheersen, of een andere manier van gedrag aanleren. Afspraken maken met de pester over gedragsveranderingen. De naleving van deze afspraken komen aan het einde van iedere week (voor een periode) in een kort gesprek aan de orde. Gesprekken worden altijd vastgelegd door de leerkracht.
• Incidentenregistratie in Parnassys.
• Zoeken van een sport of club; waar het kind kan ervaren dat contact met andere kinderen wel leuk kan zijn.
• Een gesprek met de ouders, als voorgaande acties op niets uitlopen. De medewerking van de ouders wordt nadrukkelijk gevraagd om een einde aan het probleem te maken. De school heeft alle activiteiten vastgelegd in Parnassys en de school heeft al het mogelijke gedaan om een einde te maken aan het pestprobleem.
• De intern contactpersoon is erbij betrokken.
• Bij aanhoudend pestgedrag kan deskundige hulp worden ingeschakeld, zoals de Jeugdprofessional op school en/of het CJG.
• Bij aanhoudend pestgedrag kan ervoor gekozen worden om een leerling tijdelijk in een andere groep te plaatsen, binnen de school.
• In extreme gevallen kan een leerling geschorst of verwijderd worden. Dan treedt het protocol schorsen en verwijderen in werking.
BEGELEIDING VAN DE GEPESTE LEERLING
• Medeleven tonen, luisteren en vragen: hoe en door wie wordt er gepest.
• Xxxxxx hoe de leerling zelf reageert, wat doet hij/zij voor tijdens en na het pesten.
• Huilen of heel boos worden is juist vaak een reactie die een pester wil uitlokken. De leerling in laten zien dat je op een andere manier kunt reageren.
• Zoeken en oefenen van een andere reactie, bijvoorbeeld: je niet afzonderen.
• Het gepeste kind in laten zien waarom een kind pest
• Nagaan welke oplossing het kind zelf wil.
• Sterke kanten van de leerling benadrukken.
• Xxxxxxx (schouderklopje) als de leerling zich anders/beter opstelt.
• Xxxxxx met de ouders van de gepeste leerling.
• Het gepeste kind niet ‘over’beschermen bijvoorbeeld naar school brengen of ‘ik zal het de pesters wel eens gaan vertellen’. Hiermee plaats je het gepeste kind juist in een uitzonderingspositie, waardoor het pesten zelfs nog toe kan nemen.
• Inschakelen hulp; de intern contactpersoon van school, sociale vaardigheidstrainingen ; Jeugdgezondheidszorg; huisarts; GGD.
• De hele groep betrekken kan ook meehelpen het gedrag positief te keren. Kinderen horen bij de groep en vanuit verbondenheid kan het pesten aangepakt worden.
Ongewenste intimiteiten in de klas: wat doe je?
Kleuters die elkaar betasten. Leerlingen die onder de toiletdeuren kijken. Normaal gedrag of niet? Het vlaggensysteem van Xxxxxx helpt leraren inschatten wat oké is en wat je doet als seksueel gedrag over de schreef gaat. Er zijn 4 kleuren om seksueel gedrag te beoordelen: groen, geel, rood en zwart.
Seksueel gedrag dat perfect aanvaardbaar is, verdient een groene vlag. Wat is aanvaardbaar: de betrokkenen zijn gelijkwaardig, er is duidelijk wederzijdse toestemming er wordt geen enkele vorm van dwang of druk gebruikt. Het gedrag moet ook aansluiten bij de ontwikkeling en passen binnen de context en mag niet storend of schadelijk zijn.
• 2 kleuters kijken naar elkaar terwijl ze plassen. Ze vinden het allebei grappig.
• Een meisje van 8 jaar maakt seksgrapjes met haar vriendinnetjes.
• 2 klasgenoten geven elkaar een kus.
• Puberende jongens praten over masturberen.
Hoe reageer je op groen gedrag?
Benoem het gedrag, bespreek gevoelens en laat weten dat het oké is: “Masturberen is fijn.” Of “Vind je dat grappig, kijken hoe hij plast?” Zo toon je dat het gedrag oké is. Je kan een gesprek aanknopen over seks. De basisregel die je meegeeft is: “Als je het allebei wil en prettig vindt, dan is het oké. Als je niet wil, dan moet je dat duidelijk zeggen. Als je vriendje of vriendinnetje niet wil, dan mag je niet aandringen.”
Licht grensoverschrijdend seksueel gedrag komt veel voor. Kinderen experimenteren en gaan soms licht over de grens. Zo leren ze. Seksueel gedrag krijgt de gele vlag als er geen duidelijke wederzijdse toestemming is, als er lichte dwang of druk gebruikt wordt of als er sprake is van lichte ongelijkwaardigheid tussen de betrokkenen. Ook gedrag dat niet helemaal gepast is voor de context, niet past bij de leeftijd of ontwikkeling en gedrag dat schade zou kunnen veroorzaken, krijgt een gele vlag.
• Een leerling begluurt een meisje tijdens de zwemles.
• Tijdens experimenteerspelletjes moet een leerling de borsten van een meisje tikken.
• Een oudere leerling roept naar een klasgenoot : “Lekker ding!”.
• Leerlingen kijken onder de toiletdeuren.
Hoe reageer je op geel gedrag?
Spreek je leerling erover aan: benoem het gedrag, bespreek de gevoelens, geef aan wat oké is en
waarom. “Het is oké dat je nieuwsgierig bent, maar stiekem naar mensen kijken doen we niet. Zoiets zou jij ook niet leuk vinden.” “Zoiets roepen is onbeleefd.” Je begrenst dus en legt uit waarom, je maakt afspraken hoe het wel oké zou kunnen zijn. Vertel je leerlingen dat ze alleen dingen mogen doen die beide partijen willen. Zelf mag je ook ‘nee’ zeggen als je iets niet wil of als je gedwongen wordt.
Seksueel gedrag krijgt een rode vlag als er geen toestemming is van de betrokkenen, als er gebruik wordt gemaakt van misleiding, chantage of macht of als er sprake is van een grote ongelijkwaardigheid tussen de betrokkenen. Seksueel gedrag dat beledigend of kwetsend is of fysieke, emotionele of psychische schade veroorzaakt, krijgt ook een rode vlag. Ook als degene die het gedrag stelt zichzelf in gevaar brengt, is een rode vlag aangewezen.
• Een leerling stuurt seksberichtjes naar een meisje in de klas, zonder dat zij dat wil.
• Een leerling grijpt naar de borsten van een klasgenoot.
• Leerlingen dwingen elkaar mee te doen aan tastspelletjes.
• Een oudere leerling masturbeert waar klasgenoten bij zijn.
Hoe reageer je op rood gedrag?
Je benoemt het gedrag, bespreekt de gevoelens, legt uit wat oké is en legt uit waarom. Je confronteert je leerling met zijn of haar gedrag, legt uit waarom het niet oké is en je verbiedt het. Leg uit dat iedereen baas is over zijn eigen lichaam en dat je niets mag doen wat de ander niet wil. Maak afspraken en hou toezicht. Leg aan oudere leerlingen uit dat ze met hun eigen leeftijd moeten experimenteren. Licht de ouders in en laat hen weten dat dit niet door de beugel kan.
Seksueel gedrag krijgt een zwarte vlag als er geen wederzijdse toestemming is, als het seksueel contact wordt afgedwongen met dreigementen, agressie, geweld of als er een grote ongelijkwaardigheid is tussen de betrokkenen. Ook gedrag dat choquerend is, zware schade veroorzaakt of totaal niet past bij de leeftijd en ontwikkeling, krijgt de zwarte vlag.
• Enkele leerlingen hebben een filmpje online gezet van een meisje dat zich uitkleedt voor de webcam.
• Een leerling van 15 jaar heeft seks met iemand die veel jonger is.
• Een leerling van het zesde leerjaar verplicht kleuters om aan zijn geslachtsdelen te komen.
Hoe reageer je op zwart gedrag?
Je doet in principe hetzelfde als bij rode vlag, maar dit gedrag verbied je niet alleen, je moet de leerling ook straffen of doorverwijzen naar hulp. Leg ook uit dat zijn gedrag zware gevolgen kan hebben voor het andere kind. Laat de leerling excuses aanbieden aan het slachtoffer. Je moet ook zijn ouders inlichten en hun duidelijk maken dat dit nooit meer mag gebeuren. Als je vermoedt dat de leerling een probleem heeft (zware pornoverslaving, interesse in verkrachting of kinderporno …), schakel dan hulp in.