nr. 290 440 van 16 juni 2023 in de zaak RvV X / XI
nr. 290 440 van 16 juni 2023 in de zaak RvV X / XI
In zake: X
wettelijk vertegenwoordigd door zijn voogd X
Gekozen woonplaats: ten kantore van advocaat D. XXX XXX XXXXX
Xxxxxxxxx 0
0000 XXXXXXX
tegen:
de commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen
DE WND. VOORZITTER VAN DE XIe KAMER,
Gezien het verzoekschrift dat X, wettelijk vertegenwoordigd door zijn voogd X, die verklaart van Afghaanse nationaliteit te zijn, op 1 december 2022 heeft ingediend tegen de beslissing van de adjunct-commissaris van 28 oktober 2022.
Gelet op artikel 51/4 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
Gezien het administratief dossier.
Gelet op de beschikking van 8 maart 2023 waarbij de terechtzitting wordt bepaald op 7 april 2023. Xxxxxxx het verslag van rechter in vreemdelingenzaken S. VAN CAMP.
Gehoord de opmerkingen van de verzoekende partij en haar advocaat X. XXXXX loco advocaat D. XXX XXX XXXXX, in het bijzijn van de voogd en van attaché M. SOMMEN, die verschijnt voor de verwerende partij.
WIJST NA BERAAD HET VOLGENDE ARREST:
1. Over de gegevens van de zaak
1.1. Xxxxxxxxx, die volgens zijn verklaringen België binnenkwam op 24 juli 2020, als niet-begeleide minderjarige vreemdeling, diende op 3 augustus 2020 een verzoek om internationale bescherming in.
Op 24 augustus stelde de Dienst Voogdij een voogd aan gedurende verzoekers minderjarigheid.
1.2. Op 28 oktober 2022 nam de adjunct-commissaris een beslissing tot weigering van de vluchtelingenstatus en weigering van de subsidiaire beschermingsstatus. Deze beslissing, die verzoeker bij aangetekende brief van 28 oktober 2022 ter kennis werd gebracht, is de bestreden beslissing die luidt als volgt:
“Asielaanvraag: 03/08/2020 Overdracht CGVS: 27/01/2021
In het kader van uw verzoek om internationale bescherming werd u door het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen (CGVS) gehoord op 26 november 2021 van 14.15 uur tot 18.12 uur (CGVS 1) en op 9 juni 2022 van 14 uur tot 17.10 uur (CGVS 2). U werd telkens bijgestaan door een tolk die het Dari machtig is. Uw advocaat, meester Davy Van Der Beken, en uw voogd, Xxxx Xxxxx, waren aanwezig vanaf respectievelijk 14.36 uur en gedurende de volledige duur van uw eerste persoonlijk onderhoud, en beiden waren aanwezig gedurende de volledige duur van uw tweede persoonlijk onderhoud.
A. Feitenrelaas
U verklaart de Afghaanse nationaliteit te hebben en afkomstig te zijn van het dorp Xxx Xxxxxxxx Xxxx in het district Xxxxxxxx Xxxx, provincie Logar. U xxxx xxx Xxxxxxxxx origine en bent zeventien jaar oud. U ging niet naar school in Afghanistan maar volgde koranlessen in de moskee sinds u zo’n drie jaar oud was.
Uw oom langs vaderszijde X. was ongehuwd en woonde in bij uw gezin. Hij zat in het leger en keerde elke drie maanden naar huis op verlof. Op een avond, toen uw oom thuis op verlof was gekomen, vielen de taliban binnen in jullie huis. Ze sloegen uw vader. Uw oom merkte dit op en kon ontsnappen. Sinds uw oom verdween kreeg u geen nieuws meer over hem. De taliban doorzochten jullie huis. Toen ze uw oom niet konden vinden, namen de taliban uw vader mee. Samen met uw moeder ging u naar de malek van het dorp om hem om hulp te vragen. Deze contacteerde de dorpsoudsten, die vervolgens met de taliban gingen spreken. Na een aantal gesprekken zeiden de taliban tegen uw vader dat ze hem zouden vrijlaten onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat u voor hen zou werken. Uw vader had geen andere keuze dan in te stemmen met deze eis en werd na vier maanden gevangenschap en marteling door de taliban vrijgelaten. Hierna bracht u vijf jaar lang voedsel naar de taliban in hun moskee en studeerde u bij hen. Daarnaast brachten de taliban u naar plekken en toonden ze u dingen op tv waarbij ze zeiden dat de jihad moest gevoerd worden tegen ongelovigen. Op een dag zei een talib dat u iets zou krijgen dat u moest meenemen naar een welbepaalde plaats waarover zij u nog zouden informeren. U vermoedde dat hij een bom bedoelde. Toen u zei dat u dit wilde bespreken met uw vader zei de talib u dat het niets slecht was, omdat zij ongelovigen en jullie moslim waren. U besprak deze kwestie met uw vader die u prompt naar kennissen in het dorp Kunjak zond. Eén dag na uw vertrek naar Xxxxxx vertelde uw vader u dat de taliban op bezoek waren geweest en u wilden. Hij vertelde ook dat de taliban via de mawlawi een brief aan uw vader hadden gegeven waarin u gevraagd wordt om mee te werken met de taliban. Tijdens uw verblijf in Kunjak kwamen de taliban de hele tijd naar uw huis om bij uw familie te polsen naar uw verblijfplaats. Uw kleine broer antwoordde hen dat u niet thuis was. Ook andere dorpelingen werden door de taliban benaderd met de vraag naar uw verblijfplaats. Uw vader was in die periode in het district Khoshi, waar hij zich schuil hield en werkte op het land van kennissen. Nadat u een week, twee weken of een maand in Kunjak had verbleven, verliet u het land met de hulp van een smokkelaar die uw vader geregeld had. Sindsdien woonde uw vader uit angst niet langer thuis. Hij kwam enkel nog naar huis om de boodschappen te brengen.
U verliet Afghanistan toen de winter eraan kwam in 2019 en reisde illegaal xxx Xxxxxxxx, Xxxx, Xxxxxxx, Xxxxxxxxxxx, Xxxxx-Xxxxxxxxx, Xxxxxx, Xxxxxx, Xxxxxxx, Xxxxxxxx, Xxxxxx en Frankrijk naar België. In totaal was u acht maanden onderweg. U betrad het Belgisch grondgebied op 2 augustus 2020 en diende de volgende dag een verzoek om internationale bescherming in. Uw vader verdween enkele maanden voor uw eerste persoonlijk onderhoud bij het CGVS spoorloos waarna u niets meer over hem vernam. Af en toe wordt er bij uw jongere broer nog naar u gevraagd.
Bij terugkeer naar Afghanistan vreest u gedood te zullen worden door de taliban omdat u had geweigerd met hen samen te werken. U vreest tevens dat u als ongelovige zal bestempeld worden omwille van uw verblijf in Europa.
Ter ondersteuning van uw verzoek om internationale bescherming legt u kopieën van uw taskara, de taskara van uw vader, vijf foto’s van uw vader in Xxxxxxxx Xxxx en een brief van de taliban neer. U maakte tevens opmerkingen over op de notities van beide persoonlijke onderhouden bij het CGVS. Ook uw advocaat bezorgde nog een nota waarin hij ingaat op het risico voor vervolging en aangeeft dat er voor u onderzocht moet worden of u bij eventuele terugkeer naar Afghanistan vervolgd zou kunnen
worden als ongelovige. Voorts doet hij een uiteenzetting over willekeurig geweld en stelt hij dat de algemene veiligheidssituatie in Afghanistan nog steeds precair is.
Tot slot verwijst hij nog op de ernstige humanitaire crisis in Afghanistan. Hij wijst xxxxxxx op uw jeugdige leeftijd en het feit dat uw familie haar belangrijkste bron van inkomsten kwijt is.
B. Motivering
Vooreerst moet worden opgemerkt dat het Commissariaat-generaal op grond van het geheel van de gegevens in uw administratief dossier, van oordeel is dat er in uw hoofde, als niet-begeleide minderjarige, bijzondere procedurele noden kunnen worden aangenomen.
Om hier op passende wijze aan tegemoet te komen, werden er u in het kader van de behandeling van uw verzoek door het Commissariaat-generaal steunmaatregelen verleend.
Meer bepaald werd er u een voogd toegewezen die u bijstaat in het doorlopen van de asielprocedure; werden de persoonlijke onderhouden afgenomen door een gespecialiseerde protection officer, die binnen de diensten van het Commissariaat-generaal een specifieke opleiding volgde om minderjarigen op een professionele en verantwoorde manier te benaderen; hebben de persoonlijke onderhouden plaatsgevonden in het bijzijn van uw voogd en advocaat die in de mogelijkheid verkeerden om opmerkingen te formuleren en stukken neer te leggen; en werd er bij de beoordeling van uw verklaringen rekening gehouden met uw jeugdige leeftijd en maturiteit, evenals met de algemene situatie in uw land van herkomst.
Met betrekking tot het feit dat er in de opmerkingen bij de notities d.d. 4 juli 2020 gewezen wordt op het feit dat u het moeilijk heeft om zich enkele uren te moeten concentreren en dat u in de war en vermoeid raakt; en met betrekking tot het feit dat uw advocaat verwijst naar het feit dat rekening gehouden dient te worden met de bijkomende context van uw mentale toestand waarvan hij stelt dat het gegeven dat u zegt dat u zich niet alles herinnert en dat u concentratie mist hierin gesitueerd dient te worden (CGVS 2, p. 18), dient er op gewezen te worden dat er geen documenten werden neergelegd om eventuele concentratieproblemen in uw hoofde te staven of met betrekking tot uw mentale toestand. Uit het algemene verloop van uw persoonlijke onderhouden dient geconcludeerd te worden dat hier niet meteen concentratieproblemen uit blijken. U verwees slechts naar concentratieproblemen op momenten waarop u geconfronteerd werd met tegenstrijdige verklaringen (CGVS 2, p. 9; CGVS 2, p. 12). Er dient dan ook te worden vastgesteld dat er actueel geen overtuigende elementen voorliggen die ertoe nopen te besluiten dat u omwille van concentratieproblemen of door uw mentale toestand niet in staat geweest zou zijn om uw problemen bij terugkeer naar Afghanistan toe te lichten.
Gelet op wat voorafgaat kan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze worden aangenomen dat uw rechten in het kader van onderhavige procedure gerespecteerd worden evenals dat u kunt voldoen aan uw verplichtingen.
Na grondig onderzoek van al uw verklaringen en alle stukken in uw administratief dossier dient geconcludeerd te worden dat u noch het vluchtelingenstatuut, noch het subsidiair beschermingsstatuut kan worden toegekend. U bent er immers niet in geslaagd een gegronde vrees voor vervolging in de zin van de Vluchtelingenconventie of het bestaan van een reëel risico op het lijden van ernstige schade zoals bepaald in de definitie van subsidiaire bescherming aannemelijk te maken.
Een analyse van recente internationale rapporten en berichtgeving wijst op de aanwezigheid van gerichte mensenrechtenschendingen in Afghanistan. In die context kunnen Afghanen met een risicoprofiel effectief een risico op vervolging lopen in de zin van de Vluchtelingenconventie. Indien na een grondig individueel onderzoek van het verzoek om internationale bescherming blijkt dat een Afghaanse verzoeker een dergelijk risico loopt, zal het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen (CGVS) in principe de vluchtelingenstatus toekennen.
Er kan geen geloof worden gehecht aan uw persoonlijke problemen met de taliban omdat uw verklaringen over deze gebeurtenissen tegenstrijdig, vaag en onwaarschijnlijk waren.
In de eerste plaats maakte u geenszins aannemelijk dat uw oom bij het leger werkte. Hoewel niet van u gezien uw jeugdige leeftijd wordt verwacht dat u tot in het kleinste detail zou kunnen vertellen over het werk van uw oom mag ook van personen met een jeugdige leeftijd worden verwacht dat zij kunnen antwoorden op een aantal eenvoudige en essentiële kennisvragen omtrent hun directe leefomgeving.
U wist echter niet eens wat voor werk uw oom uitvoerde (CGVS 2, p. 6) noch wanneer hij dit werk aanvatte (CGVS 2, p. 7).
U woonde nochtans samen met uw oom in hetzelfde huis (CGVS 1, p. 8) en had na zijn verdwijning jarenlang de mogelijkheid om meer informatie te vragen over uw oom bij uw familie. Zelfs na uw vertrek uit Afghanistan kon u dit nog doen aangezien u nog contact onderhield met uw familie vanuit België (CGVS 1, p. 9; CGVS 2, p. 2). Aangezien u de werkzaamheid van uw oom aanmerkt als de aanleiding van alle gebeurtenissen die leidden tot uw vertrek uit Afghanistan mag zeker verwacht worden dat u zich terdege zou informeren hierover. Verder legde u geen enkel (begin van) bewijs neer van de werkzaamheid van uw oom. U slaagt er dan ook geenszins in om aannemelijk te maken dat uw oom in Afghanistan voor het leger werkte. Aangezien u de ontvoering van uw vader, uw eigen werkzaamheid bij de taliban en de problemen hieruit volgend allen in het verlengde van het werk van uw oom plaatste (CGVS 1, 12; CGVS 2, p. 9) maar u er niet in slaagde deze werkzaamheid aannemelijk te maken, komt de geloofwaardigheid van deze gebeurtenissen eveneens op losse schroeven te staan. Dit wordt enkel maar versterkt door uw verdere verklaringen.
U beweerde dat uw vader werd meegenomen door de taliban toen zij uw oom niet vonden bij een bezoek aan uw huis (CGVS 1, p. 12; CGVS 2, p. 9). U slaagde er evenwel niet in om deze gebeurtenis op coherente wijze in de tijd te situeren. Bij de Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) situeerde u het bezoek van de taliban en de verdwijning van uw oom ongeveer twee jaar eerder dus ongeveer eind 2018 begin 2019 (vragenlijst CGVS d.d. 04/01/2021, vraag 3.5). Uw vader zou vervolgens gedurende ongeveer twintig dagen zijn vastgehouden door de taliban (vragenlijst CGVS, vraag 3.5). Tijdens uw eerste persoonlijk onderhoud bij het CGVS beweerde u echter dat u na de verdwijning van uw oom en de vasthouding van uw vader ongeveer drie of vier jaar lang voor de taliban werkte alvorens u de problemen ondervond waardoor u Afghanistan diende te verlaten (CGVS 1, p. 18) waaruit kan worden afgeleid dat uw oom in 2015 of 2016 verdween. Tijdens uw tweede persoonlijk onderhoud bij het CGVS bracht u een derde versie naar voren: uw vader werd na de verdwijning van uw oom gedurende vier maanden vastgehouden door de taliban en hierna werkte u vijf jaar lang voor de taliban alvorens u problemen ondervond (CGVS 2, p. 7) waaruit kan worden afgeleid dat uw oom in 2014 verdween hetgeen alweer afwijkt van uw eerdere verklaringen. Geconfronteerd met de tegenstrijdigheid over de duur van de gevangenschap van uw vader stelde u voorts dat u een mens en geen computer bent en een lange reis achter de rug had (CGVS 2, p. 9) hetgeen niet overtuigt voor uw steeds veranderende verklaringen. Hoe dan ook overtuigden uw verklaringen over de ontvoering van uw vader geenszins om die aannemelijk te maken. U wist niet wat er met uw vader gebeurde gedurende zijn gevangenschap (CGVS 1, p. 17) al leidde u van zijn littekens af dat hij gefolterd was (CGVS 2, p. 8). U wist evenmin waar uw vader werd vastgehouden (CGVS 2, p. 9). Opnieuw moet aangestipt worden dat u zich hierover kon informeren bij uw familieleden, voor of na uw vertrek. Uw bewering dat de taliban uw vader vier maanden lang folterden en vervolgens enkel vrijlieten onder de voorwaarde dat u hen eten zou brengen – hetgeen iedereen in uw regio in een beurtrol deed (CGVS 2, p. 10) waardoor het doel van de ontvoering van uw vader geenszins duidelijk is – oogt bovendien zeer weinig waarschijnlijk. U stelde verder dat u sinds de dag van de verdwijning van uw oom geen informatie meer heeft over het feit of hij al dan niet nog in leven is (CGVS 2, p. 7) terwijl u eerder had beweerd dat uw vader u had verteld dat uw oom het goed stelde toen u naar zijn gezondheid informeerde vanuit Turkije (CGVS 1, p. 9), een zoveelste inconsistentie die de geloofwaardigheid van de verdwijning van uw oom onderuithaalt. U toont op geen enkele wijze aan dat deze bijzonder ernstige tegenstrijdigheden over de belangrijkste gebeurtenissen in uw leven het gevolg zouden zijn van de culturele verschillen in tijdsbeleving en concentratieproblemen (opmerkingen notities persoonlijk onderhoud d.d. 14/01/2022). Opnieuw wordt benadrukt dat er wel degelijk rekening wordt gehouden met uw jeugdige leeftijd en er niet van u wordt verwacht dat u tot op de dag of de maand precies zou kunnen zeggen wanneer deze gebeurtenissen plaatsvonden. Wel mag verwacht worden dat uw verklaringen hierover enige coherentie zouden hebben wanneer u er verschillende keren naar gevraagd wordt, quod non in casu.
Aangezien u noch de werkzaamheid van uw oom bij het leger noch de ontvoering van uw vader aannemelijk heeft gemaakt, kan er evenmin enig geloof worden gehecht aan uw jarenlange werkzaamheden bij de taliban waaruit uw eigen probleem voortvloeiden. Hoe dan ook kan echter worden opgemerkt dat ook uw verklaringen over deze persoonlijke problemen dermate tegenstrijdig, vaag en onwaarschijnlijk waren dat er geen geloof aan kan worden gehecht.
In de eerste plaats slaagde u er niet in om de omstandigheden van het verzoek van de taliban om een opdracht uit te voeren op geloofwaardige wijze te schetsen. U stelde dat de helft van uw dorp pro-taliban was (CGVS 1, p. 21) waardoor het een raadsel is waarom de taliban u, een minderjarige die nooit eerder de indruk had gewekt dat hij gewelddadige activiteiten zou willen uitvoeren (CGVS 2, p. 15) en die in het
verleden enkel eten bracht, prompt een dergelijke gewelddadige opdracht als het plaatsen van een bom zouden geven. Bij de DVZ had u overigens niets vermeld over dit verzoek van de taliban om een bom te plaatsen (vragenlijst CGVS, vraag 3.5). Dat u dit niet vermeldde omdat u aangemaand werd het kort te houden kan niet overtuigen (CGVS 1, p. 20) gezien dit verzoek de kern van uw vermeende persoonlijke probleem uitmaakte. U zei voorts dat u akkoord ging met het verzoek van de taliban maar dat u de toestemming van uw vader ging vragen (CGVS 1, p. 12; CGVS 2, p. 7). Uw vader stuurde u die dag zelf nog naar Kunjak en de dag erop liet hij u al weten over de dreigbrief waarin staat dat u weigerde mee te werken met de taliban en bestraft dient te worden (CGVS 2, p. 13) – al beweerde u eerst dat uw vader de dreigbrief twee dagen na uw vertrek naar Xxxxxx ontving (CGVS 1, p. 19). Een dergelijke escalatie reeds één of twee dagen na het verzoek van de taliban is des te onwaarschijnlijker aangezien u instemde met het verzoek maar louter zei dat u nog eens bij uw vader ging polsen. U informeerde zich bovendien niet over eventuele gelijkaardige gevallen bij andere jongens (CGVS 2, p. 15) ofschoon dit mag verwacht worden zodoende u in staat te stellen om aan de hand van hun wedervaren uw eigen risico in te schatten. U stelde namelijk resoluut dat mensen die de taliban weigeren de doodstraf krijgen (CGVS 2, p. 16), al kon u vervolgens geen enkel voorbeeld hiervan geven (CGVS 2, p. 16). Dat de taliban wreed en intolerant zijn (opmerkingen notities persoonlijk onderhoud d.d. 04/07/2022) neemt niet weg dat mag verwacht worden dat u zich zou informeren over personen met gelijkaardige problemen als de uwe.
U was ook tegenstrijdig over de tijdstippen van de laatste gebeurtenissen. U stelde bij de DVZ dat uw vader deze dreigbrief van de taliban drie maanden voor uw vertrek ontving (vragenlijst CGVS, vraag 3.5). Tijdens uw eerste persoonlijk onderhoud bij het CGVS stelde u dat u bij de DVZ één maand had gezegd maar dat de tolk dit had vertaald naar drie maanden (CGVS 1, p. 4). Dit kan reeds weinig overtuigen aangezien uw verklaringen bij de DVZ werden voorgelezen in het Dari en u zich akkoord verklaarde met de inhoud ervan (vragenlijst CGVS). Bovendien verklaart dit op generlei wijze dat u tijdens het tweede persoonlijk onderhoud bij het CGVS alweer met een andere versie op de proppen kwam. U schatte hierbij immers dat u geen drie maanden en geen maand bij de familie in Kunjak verbleef maar één of twee weken (CGVS 2, p. 11). Door het CGVS geconfronteerd met uw eerdere verklaringen kwam u niet verder dan te verwijzen naar uw problemen en stress (CGVS 2, p. 12) hetgeen geenszins uitklaart waarom u opnieuw drie verschillende versies heeft meegedeeld. De inhoud van de dreigbrief klemt voorts met uw verklaringen. U verklaarde dat de brief van de taliban vermeldde dat u diende samen te werken met de taliban en u bestraft zou worden indien u dit niet deed (vragenlijst CGVS, vraag 3.5; CGVS 2, p. 12). De brief zelf vermeldt echter dat u zich reeds schuldig had gemaakt aan het weigeren met de taliban samen te werken en u zich diende aan te melden voor uw straf.
Ook uw verklaringen over de identiteit van de taliban met wie u problemen ondervond, overtuigden niet. U wist niet welke taliban langskwamen toen u nog in Afghanistan was, noch welke taliban na uw vertrek uit Afghanistan nog langskwamen, noch welke taliban aan uw buren naar u vroegen (CGVS 2, p. 10, 16, 17). Dit is des te opmerkelijker gezien uw bewering dat u jarenlang eten bracht naar de taliban en met hen studeerde waardoor een uitgebreide kennis van de lokale taliban mag worden verwacht (CGVS 2, p. 7). Dat u stelselmatig vaag bleef over de identiteit van de taliban met wie u en uw familie problemen ondervonden doet dan ook verder afbreuk aan de geloofwaardigheid van deze problemen.
Uit het geheel van bovenstaande vaststellingen moet worden geconcludeerd dat u niet aannemelijk heeft gemaakt dat u in het verleden persoonlijke problemen heeft ondervonden waardoor u een gegronde vrees voor vervolging zoals bepaald in de Vluchtelingenconventie zou hebben.
Evenmin heeft u elementen aangebracht waaruit zou kunnen blijken dat de machtsovername door de taliban impact heeft op uw nood aan internationale bescherming. U stelde dat de taliban u zullen verwijten bekeerd te zijn omdat zij alle terugkeerders uit Europa als ongelovig beschouwen (CGVS 2, p. 15). U hoorde andere mensen dit vertellen maar kon geen enkel concreet voorbeeld hiervan geven (CGVS 2, p. 15). U verklaarde na uw tweede persoonlijk onderhoud bij het CGVS dat “teruggaan met westerse kleding, haardracht, etc. iemand direct een doelwit maakt” (opmerkingen notities persoonlijk onderhoud d.d. 04/07/2022). Nog los van het feit dat u niet aantoont dat u westerse kleding of haardracht draagt die in Afghanistan niet aanvaard zou worden, kunnen zulke aanpassingen niet beschouwd worden als een dermate ingrijpende inperking van uw rechten dat er sprake zou zijn van vervolging of onmenselijke behandeling.
Uit de beschikbare landeninformatie (EASO Afghanistan Country Focus van januari 2022, EUAA Afghanistan: Targeting of individuals van augustus 2022, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/ easo/PLib/2022_08_EUAA_COI_Report_Afghanistan_Targeting_of_individuals.pdf, EUAA Country
Guidance Afghanistan van april 2022, en EUAA Key socio-economic indicators in Afghanistan and in Kabul city van augustus 2022, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxx/ PLib/2022_08_EUAA_COI_Report_Key_socio_economic_indicators_in_Afghanistan_and_in_Kabul_city
.pdf) kan verder niet worden afgeleid dat het loutere gegeven enige tijd in het Westen te hebben verbleven volstaat om bij een terugkeer naar uw land van herkomst het bestaan van een nood aan internationale bescherming aan te tonen.
Vlak na de machtsovername door de taliban werd het internationaal luchtverkeer van en naar Afghanistan opgeschort, maar dit werd hervat in de eerste helft van 2022. Ook paspoorten werden opnieuw afgeleverd door de taliban. Sommige personen konden geen paspoort verkrijgen. Er werd gerapporteerd dat personen aan de grens werden verhinderd om het land te verlaten of aan checkpoints werden gecontroleerd. Het gaat over personen met een specifiek profiel, voornamelijk gelinkt aan de voormalige overheid en veiligheidsdiensten.
Uit de landeninformatie blijkt niet dat in het algemeen kan gesteld worden dat personen die terugkeren uit het buitenland of het Westen het risico lopen dat nodig is om te kunnen spreken van een gegronde vrees voor vervolging. Personen die terugkeren naar Afghanistan kunnen door de taliban of de maatschappij met argwaan bekeken worden en geconfronteerd worden met stigmatisering of uitstoting. Stigmatisering of uitstoting kunnen slechts in uitzonderlijke gevallen beschouwd worden als vervolging. De taliban toont enerzijds begrip voor personen die het land verlaten omwille van economische redenen en stelt dat dit niets te maken heeft met een angst voor de taliban, maar anderzijds bestaat een narratief ten aanzien van de ‘elites’ die Afghanistan verlaten, die niet als goede Afghanen of moslims beschouwd worden. Wat betreft de negatieve perceptie blijkt nergens in de aanwezige informatie dat het eventuele bestaan hiervan aanleiding zou geven tot situaties van vervolging of ernstige schade. De taliban riep daarnaast meermaals op aan Afghanen in het buitenland om terug te keren naar Afghanistan.
Voorts werd er gerapporteerd over enkele terugkeerders die het slachtoffer werden van geweld. Uit de objectieve landeninformatie blijkt dat deze incidenten verband houden met hun specifieke profiel, en niet gerelateerd waren aan hun verblijf buiten Afghanistan. Indien er ernstige en aangetoonde problemen zouden zijn met de manier waarop de taliban terugkerende Afghanen behandelt, zou dit gemeld zijn door een van de instellingen of organisaties die de situatie in het land in het oog houden.
Bij de individuele beoordeling van de vraag of er al dan niet een redelijke mate van waarschijnlijkheid is dat de verzoeker met vervolging wordt geconfronteerd omwille van een verblijf in het buitenland of gepercipieerde verwestersing, moet rekening worden gehouden met risicobepalende omstandigheden, zoals: het geslacht, de gedragingen van de verzoeker, het gebied van herkomst, de conservatieve omgeving, de perceptie van traditionele genderrollen door de familie, de leeftijd, de duur van het verblijf in een Westers land, en de zichtbaarheid van de persoon. De verzoeker om internationale bescherming dient dan ook in concreto aannemelijk te maken dat hij omwille van zijn verblijf in Europa nood heeft aan internationale bescherming.
In uw geval haalt u geen concrete elementen aan waaruit zou blijken dat u, in geval van terugkeer, dusdanig negatief zou worden gepercipieerd dat er gewag kan worden gemaakt van vervolging zoals bepaald in de Vluchtelingenconventie of van ernstige schade zoals bepaald in de definitie van subsidiaire bescherming. Evenmin blijkt uit uw verklaringen en uit de beoordeling ervan dat u voor uw komst naar België in de specifieke negatieve aandacht van de taliban stond of dat u een specifiek profiel heeft dat het risico loopt door de taliban te worden vervolgd, waardoor er redelijkerwijze van uitgegaan kan worden dat de taliban u niet zal viseren bij een terugkeer naar uw land van herkomst. Bovendien brengt uzelf geen concrete elementen aan waaruit blijkt dat u in geval van terugkeer vervolging zou dienen te vrezen. Het is in de eerste plaats aan de verzoeker om internationale bescherming om zijn vrees aannemelijk te maken. U dient zulks in concreto aannemelijk te maken. Hier blijft u echter in gebreke.
Uit het geheel van bovenstaande vaststellingen blijkt dat het niet volstaat om op algemene wijze te verwijzen naar het feit dat men omwille van zijn verblijf in Europa als verwesterd gepercipieerd zal worden en bij terugkeer naar Afghanistan vervolgd zal worden. Deze vrees voor vervolging of reëel risico op ernstige schade dient geïndividualiseerd en geconcretiseerd te worden. U bracht geen informatie aan waaruit het tegendeel blijkt.
Naast de toekenning van de vluchtelingenstatus kan een verzoeker om internationale bescherming ook de subsidiaire beschermingsstatus toegekend worden wanneer er zwaarwegende gronden zijn om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar het betrokken land of, in voorkomend geval, naar het betrokken
gebied louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 48/4, §2 van de Vreemdelingenwet.
Overeenkomstig artikel 48/4, §2, c) van de Vreemdelingenwet wordt de status van subsidiaire bescherming toegekend aan een verzoeker die niet in aanmerking komt voor de vluchtelingenstatus, maar ten aanzien van wie er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat, wanneer hij naar zijn land van herkomst terugkeert, hij een reëel risico loopt op een ernstige bedreiging van zijn leven of zijn persoon als gevolg van willekeurig geweld in het geval een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
Bij de evaluatie van de actuele veiligheidssituatie in Afghanistan wordt de EUAA Country Guidance: Afghanistan van april 2022 (beschikbaar op xxxxx://xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxx/xxxxxxx-xxxxxxxx- afghanistan-april-2022) in rekening genomen.
In de EUAA Country Guidance wordt, in navolging van de rechtspraak van het Hof van Justitie, benadrukt dat het bestaan van een gewapend conflict niet volstaat om de subsidiaire beschermingsstatus toe te kennen, maar dat er minstens sprake moet te zijn van willekeurig geweld. In de EUAA Country Guidance wordt er op gewezen dat bij de beoordeling van de veiligheidssituatie rekening moet gehouden worden met volgende elementen: (i) de aanwezigheid van actoren van geweld; (ii) de aard van de gebruikte methodes en tactieken; (iii) de frequentie van de veiligheidsincidenten; (iv) de mate waarin het geweld geografisch verspreid is; (v) het aantal burgerslachtoffers; (vi) de mate waarin burgers ingevolge het gewapend conflict de provincie ontvluchten; en (vii) verdere impact van het geweld.
In de objectieve informatie waarover het Commissariaat-generaal beschikt, worden voornoemde aspecten in rekening gebracht bij de beoordeling van de veiligheidssituatie in Afghanistan. Er wordt ook met andere indicatoren rekening gehouden, enerzijds bij de beoordeling van de individuele nood aan bescherming, maar anderzijds, indien de hierboven vermelde indicatoren niet voldoende zijn om het reëel risico voor burgers te beoordelen, ook bij de beoordeling van de nood aan bescherming omwille van de veiligheidssituatie in de regio van herkomst.
Uit de beschikbare informatie blijkt dat het geweldsniveau, de schaal van het willekeurig geweld, en de impact van het conflict in Afghanistan voor 15 augustus 2021 regionaal erg verschillend waren. Deze sterke regionale verschillen typeerden het conflict in Afghanistan. In sommige provincies was er sprake van een open strijd waardoor er voor die regio’s slechts minimale individuele elementen vereist waren om aan te tonen dat er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar de betrokken provincie aldaar een reëel risico loopt op een ernstige bedreiging van zijn leven of persoon in de zin van artikel 48/4, § 2, c) van de Vreemdelingenwet. In andere Afghaanse provincies was de omvang en de intensiteit van het geweld beduidend lager dan in de provincies waar openlijk gevochten werd, waardoor er voor die regio’s niet kon gesteld worden dat de mate van willekeurig geweld dermate hoog was dat er zwaarwegende gronden bestonden om aan te nemen dat elke burger die terugkeert naar het betrokken gebied aldaar een reëel risico loopt op een ernstige bedreiging van zijn leven of persoon, tenzij de verzoeker aannemelijk maakte dat er in zijn hoofde persoonlijke omstandigheden bestonden die het reëel risico om het slachtoffer te worden van willekeurig geweld verhoogden (HvJ, 17 februari 2009 (GK), Elgafaji t. Staatssecretaris van Justitie, nr. C-465/07, § 39). Tot slot waren er nog een beperkt aantal provincies waar het niveau van willekeurig geweld dermate laag was dat in het algemeen kon gesteld worden dat er geen reëel risico bestond voor burgers om persoonlijk getroffen te worden door het willekeurig geweld dat plaatsvond in de provincie.
Uit een grondige analyse van de veiligheidssituatie (zie EASO Afghanistan Security Situation Update van september 2021, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/ easo/PLib/2021_09_EASO_COI_Report_Afghanistan_Security_situation_update.pdf, EASO Afghanistan Country Focus van januari 2022, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/ easo/PLib/2022_01_EASO_COI_Report_Afghanistan_Country_focus.pdf, de COI Focus Afghanistan. Veiligheidssituatie van 5 mei 2022, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xx/xxxxx/xxxxxxx/ files/rapporten/coi_focus._afghanistan._veiligheidssituatie_20220505.pdf, EUAA Afghanistan Security Situation van augustus 2022, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxx/ PLib/2022_08_EUAA_COI_Report_Afghanistan_Security_situation.pdf en de COI Focus Afghanistan: Veiligheidsincidenten (<ACLED) per provincie tussen 16 augustus 2021 en 30 juni 2022 van 13 september 2022) blijkt dat de veiligheidssituatie sinds augustus 2021 sterk gewijzigd is.
Het einde van de strijd tussen de vroegere overheid en de taliban ging gepaard met een sterke afname van het conflict-gerelateerd geweld en met een sterke daling van het aantal burgerslachtoffers.
Waar voor de machtsovername door de taliban het overgrote deel van het geweld in Afghanistan te wijten was aan de strijd tussen de overheid, de veiligheidsdiensten en de buitenlandse troepen enerzijds, en opstandige groepen als de taliban en ISKP anderzijds, moet worden vastgesteld dat de voormalige overheid, haar veiligheidsdiensten en de buitenlandse troepen niet langer als actor aanwezig zijn in het land. Het verdwijnen van enkele van de belangrijkste actoren uit het conflict heeft geleid tot een fundamenteel nieuwe situatie in het land en draagt in zeer grote mate bij aan de afname van het willekeurig geweld in Afghanistan.
Sinds de machtsovername van de taliban is het niveau van willekeurig geweld in Afghanistan significant gedaald. De VN Human Rights Council stelde in maart 2022 dat, hoewel sporadisch geweld nog plaatsvindt, burgers nu in relatieve vrede kunnen leven. In vergelijking met dezelfde periode het jaar voordien daalden tussen 19 augustus en 31 december 2021 het aantal ‘armed clashes’, luchtaanvallen en incidenten met IED’s allen met meer dan 90%. Hetzelfde patroon en lagere niveau van willekeurig geweld tekenen zich af in de eerste helft van 2022.
UNAMA registreerde in de tien maanden na 15 augustus 2021 in totaal 2.106 burgerslachtoffers (waarvan 700 dodelijke), voornamelijk ten gevolge van aanslagen van ISKP op niet-militaire doelwitten waarbij vnl. religieuze minderheden worden getroffen en, in mindere mate, als gevolg van ‘unexploded ordnance’.
Het geweld dat actueel nog plaatsvindt, is voornamelijk doelgericht van aard, waarbij enerzijds sprake is van acties van de taliban tegen voornamelijk leden van de voormalige ANSF alsook tegen bijvoorbeeld exoverheidsmedewerkers, journalisten en aanhangers van ISKP. Anderzijds wordt er gerapporteerd over een toenemend aantal confrontaties tussen de taliban en het National Resistance Front in de eerste helft van 2022, voornamelijk in Panjshir en enkele noordelijke regio’s, en over aanslagen door ISKP, die voornamelijk gericht zijn tegen leden van de taliban en tegen sjiitische burgers.
ISKP gebruikt in haar gerichte aanslagen tegen de taliban, vooral in landelijke regio’s, dezelfde tactieken die eerder werden gebruikt door de taliban, zoals bermbommen, magnetische bommen en targeted killings. Hoewel veel van deze acties en aanslagen gebeuren zonder rekening te houden met mogelijke collateral damage onder burgers, is het duidelijk dat gewone Afghaanse burgers niet het voornaamste doelwit zijn en de impact ervan op burgers beperkt is. Afghanistan werd sinds de machtsovername getroffen door enkele grote aanslagen die onder meer de sjiitische minderheid viseerden en werden opgeëist door ISKP. Bij vier grote zelfmoordaanslagen van ISKP, die gericht waren op de Xxxxx Xxxxxx luchthaven, twee sjiitische moskeeën en een militair hospitaal, vielen in totaal 264 dodelijke slachtoffers en 533 gewonden, wat ongeveer 70% van het totaal aantal burgerslachtoffers in de periode tussen 15 augustus 2021 en 15 februari 2022 uitmaakte. Na een kalmere periode in het einde van 2021 en de eerste maanden van 2022 is er sinds april opnieuw sprake van een patroon van aanslagen van ISKP op voornamelijk sjiitische doelwitten in stedelijke gebieden. ISKP, dat een 4000-tal militanten zou tellen, is aanwezig in quasi heel Afghanistan, maar heeft een sterkere aanwezigheid in het oosten, het noorden en in Kabul. De aanwezigheid van ISKP in deze gebieden is echter niet van die aard dat er kan gesteld worden dat ze de controle hebben over het grondgebied. De taliban voerden raids uit op schuilplaatsen waar ISKP-leden zich bevinden en voerden hierbij arrestaties uit. De taliban voerden verder gerichte aanvallen en targeted killings uit op vermeende ISKP-leden. Hierbij moet worden opgemerkt dat deze acties doelgericht van aard waren en slechts in beperkte mate burgerslachtoffers veroorzaakten.
ACLED registreerde in de periode van 15 augustus 2021 tot 30 juni 2022 het grootste aantal veiligheidsincidenten in Kabul, gevolgd door Panjshir, Baghlan, Nangarhar en Takhar. Dodelijke slachtoffers vielen er volgens UCDP in de periode tussen 16 augustus 2021 en 1 juni 2022 voornamelijk in de provincie Kabul, gevolgd door Kunduz, Balkh, Kandahar en Panjshir. De vastgestelde daling van het geweld heeft verder als gevolg dat de wegen significant veiliger werden, waardoor burgers zich veiliger over de weg kunnen verplaatsen.
In de maanden voorafgaand aan de machtsovername door de taliban was er sprake van een sterke toename van het aantal intern ontheemden. Deze waren afkomstig uit quasi elke provincie van Afghanistan. XXXXXX rapporteerde in de periode 1 januari – 30 november 2021 759.000 nieuwe intern ontheemden in Afghanistan, waarvan 98% dateerde van voor de machtsovername door de taliban. Na de machtsovername en het einde van het conflict is er een significante daling in het aantal intern ontheemden en is ontheemding ten gevolge van conflict vrijwel volledig gestopt. In de eerste helft van 2022 werden ongeveer 1.155 nieuwe intern ontheemden geregistreerd. Bovendien schatte UNHCR begin 2022 dat er sinds de machtsovername zo’n 170.000 intern ontheemden zijn teruggekeerd naar hun regio gelet op de stabielere veiligheidssituatie. IOM registreerde in de tweede helft van 2021 2,2 miljoen IDP’s die teruggekeerd zijn naar hun regio van herkomst.
De machtsovername door de taliban heeft een impact gehad op de aanwezigheid van bronnen in het land en op de mogelijkheid om verslag uit te brengen. Er kan opgemerkt worden dat, in vergelijking met de periode voor de machtsovername waarin bijzonder veel bronnen en organisaties in Afghanistan actief waren en over de veiligheidssituatie rapporteerden, heden minder gedetailleerde en betrouwbare informatie over de situatie in Afghanistan voorhanden is. Er moet echter worden vastgesteld dat de berichtgeving uit en over het land niet is gestopt, dat tal van bronnen nog steeds beschikbaar zijn en nieuwe bronnen zijn verschenen. Bovendien zijn verschillende gezaghebbende experten, analisten en (internationale) instellingen de situatie in het land blijven opvolgen en rapporteren zij over gebeurtenissen en incidenten. De verbeterde veiligheidssituatie heeft verder als gevolg dat meer regio’s dan vroeger toegankelijk zijn. Er kan dan ook besloten worden dat er actueel voldoende informatie beschikbaar is om het risico voor een burger om het slachtoffer te worden van willekeurig geweld te kunnen beoordelen. Uit de beschikbare informatie blijkt dat er sprake is van een significante daling van het willekeurig geweld in
geheel Afghanistan, en dat de incidenten die zich wel nog voordoen hoofdzakelijk doelgericht van aard zijn. De Commissaris-generaal beschikt over een zekere appreciatiemarge en houdt onder andere rekening met het sterk afgenomen aantal incidenten en burgerslachtoffers, de typologie van het geweld, het beperkt aantal conflict-gerelateerde incidenten en de beperkte intensiteit van deze incidenten, het aantal slachtoffers in verhouding met het totale bevolkingsaantal, de impact van dit geweld op het leven van de burgers en de vaststelling dat veel burgers terugkeren naar hun regio van herkomst. Na grondige analyse van de beschikbare informatie is de Commissaris-generaal tot de conclusie gekomen dat er actueel geen aanwijzingen zijn dat er in Afghanistan een situatie zou bestaan waarbij een burger louter door zijn aanwezigheid in het land een reëel risico zou lopen om blootgesteld te worden aan een ernstige bedreiging van zijn leven of zijn persoon in de zin van artikel 48/4, §2, c) van de Vreemdelingenwet. Er mag van uitgegaan worden dat indien er actueel situaties zouden zijn die van die aard zouden zijn dat een burger louter omwille van zijn aanwezigheid in het land een risico op ernstige schade zou lopen in de zin van artikel 48/4, §2, c) van de Vreemdelingenwet, zoals situaties van open combat of van hevige of voortdurende gevechten, er informatie of minstens indicaties zouden zijn in die richting.
U bracht zelf geen informatie aan waaruit het tegendeel blijkt. De informatie waarnaar uw raadsman verwijst in zijn nota is minder recent dan en in lijn met bovenstaande vaststellingen.
Gelet op hogervermelde vaststellingen en na grondige analyse van de beschikbare informatie dient evenwel besloten te worden dat er in Afghanistan actueel geen sprake is van een uitzonderlijke situatie waarbij de mate van het willekeurig geweld dermate hoog is dat er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat u louter door uw aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt blootgesteld te worden aan een ernstige bedreiging van uw leven of uw persoon zoals bedoeld in artikel 48/4, § 2, c) van de vreemdelingenwet.
U laat na het bewijs te leveren dat u specifiek geraakt wordt, om redenen die te maken hebben met uw persoonlijke omstandigheden, door een reëel risico als gevolg van het willekeurig geweld te Afghanistan. Evenmin beschikt het CGVS over elementen die erop wijzen dat er in uw hoofde omstandigheden bestaan die ertoe leiden dat u een verhoogd risico loopt om het slachtoffer te worden van willekeurig geweld.
Overeenkomstig artikel 48/4, § 2, b) van de Vreemdelingenwet wordt de status van subsidiaire bescherming toegekend aan een verzoeker die niet voor de vluchtelingenstatus in aanmerking komt en ten aanzien van wie er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat, wanneer hij naar zijn land van herkomst terugkeert, hij een reëel risico zou lopen op ernstige schade bestaande uit foltering of onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing.
Met betrekking tot het feit dat uw advocaat wijst op de humanitaire situatie in Afghanistan en hierbij uw minderjarigheid en het feit dat uw familie haar voornaamste bron van inkomsten kwijt zou zijn onderstreept (nota advocaat) dient er op gewezen te worden dat aar analogie met de rechtspraak van het Hof van Justitie en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens moet worden benadrukt dat een algemene precaire socioeconomische en humanitaire situatie niet zonder meer onder het toepassingsgebied van artikel 48/4, § 2, b) van de Vreemdelingenwet valt.
Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie volgt dat artikel 15, b) van de richtlijn 2004/83/EU (heden richtlijn 2011/95/EU), waarvan artikel 48/4, § 2, b van de Vreemdelingenwet de omzetting in Belgisch recht vormt, in wezen overeenstemt met artikel 3 van het EVRM (HvJ 17 februari 2009 (GK), Elgafaji t. Staatssecretaris van Justitie, C-465/07, § 28). Uit de rechtspraak van het EHRM volgt dat socio- economische of humanitaire situaties in welbepaalde omstandigheden aanleiding kunnen geven tot een schending van het non-refoulementbeginsel, zoals begrepen onder artikel 3 van het EVRM. Het EHRM maakt hierbij evenwel een onderscheid tussen socioeconomische omstandigheden of een humanitaire situatie die wordt veroorzaakt door actoren, enerzijds, of door objectieve factoren, anderzijds (EHRM 28 juni 2011, nrs. 8319/07 en 00000/00, Xxxx xx Xxxx / Xxxxxxxx Xxxxxxxxxx, § 278-281).
Waar precaire leefomstandigheden worden veroorzaakt door objectieve factoren, zoals ontoereikende voorzieningen als gevolg van een gebrek aan overheidsmiddelen al dan niet in combinatie met natuurlijk voorkomende fenomenen (bijvoorbeeld een medische aandoening of droogte), hanteert het EHRM een hoge drempel en oordeelt het dat enkel “in zeer uitzonderlijke gevallen, wanneer de humanitaire redenen die pleiten tegen de uitwijzing dwingend zijn”, een schending van artikel 3 van het EVRM kan worden aangenomen (EHRM 27 mei 2008, nr. 00000/00, X. x. Xxxxxxxx Xxxxxxxxxx, §§ 42-45; EHRM 29 januari 0000, xx. 00000/00, X.X.X. / Xxxxxxxx Xxxxxxxxxx, § 75 en § 92).
Wanneer precaire leefomstandigheden het gevolg zijn van het handelen of de nalatigheid van actoren (overheidsactoren of niet-overheidsactoren) kan enkel een schending van artikel 3 van het EVRM worden aangenomen wanneer er een reëel risico bestaat dat de verzoeker bij terugkeer zal terechtkomen in een situatie van extreme armoede die wordt gekenmerkt door de onmogelijkheid om te voorzien in elementaire levensbehoeften zoals voedsel, hygiëne en huisvesting. Deze situatie is echter uiterst uitzonderlijk, en het Europees Hof heeft slechts in twee gevallen besloten tot een schending van artikel 3 EVRM om deze reden, met name in de zaak M.S.S. en in de zaak Xxxx en Elmi (EHRM 21 januari 2011, nr. 30696/09,
M.S.S. / België en Griekenland, §§ 249-254 ; EHRM 28 juni 2011, nrs. 8319/07 en 00000/00, Xxxx xx Xxxx
/ Xxxxxxxx Xxxxxxxxxx, §§ 282-283; RvV 5 mei 2021, nr. 253 997). In latere rechtspraak benadrukte het EHRM het uitzonderlijke karakter van deze rechtspraak (EHRM 29 januari 0000, xx. 00000/00, X.X.X. / Xxxxxxxx Xxxxxxxxxx, §§ 9091).
Zulke situatie valt, gelet op de rechtspraak van het Hof van Justitie, evenwel niet noodzakelijk onder het toepassingsgebied van artikel 48/4, § 2, b) van de Vreemdelingenwet.
Het CGVS betwist noch ontkent dat de algemene situatie en de leefomstandigheden in Afghanistan voor een deel van de bevolking zeer slecht kunnen zijn. Dit betekent niet dat elke Afghaan bij terugkeer zal terechtkomen in een situatie van extreme armoede die wordt gekenmerkt door de onmogelijkheid om te voorzien in elementaire levensbehoeften zoals voedsel, hygiëne en huisvesting. Uit de objectieve landeninformatie blijkt dat sinds augustus 2021 het land en de bevolking in het algemeen verarmd zijn; onder andere is het gemiddelde inkomen met een derde gedaald, is de tewerkstellingsgraad gedaald, en bevindt een deel van de bevolking zich in een situatie van voedselonzekerheid of loopt ze het risico om in zulke situatie terecht te komen. XXXXXX geeft aan dat 55 % van de bevolking in 2022 humanitaire hulp nodig heeft (waarvan 9,3 miljoen personen in ‘extreme need’) en WFP, zich steunend op de Integrated Food Security Phase Classification, geeft aan dat iets minder dan de helft van de bevolking extreme voedselonzekerheid kent (waarvan ongeveer 6,6 miljoen personen zich in een ‘emergency’ of ‘catastrophic’ situatie bevinden).
Het Hof van Justitie heeft tevens verduidelijkt dat artikel 15, b) van de Kwalificatierichtlijn niet noodzakelijkerwijs alle hypotheses dekt die vallen onder het toepassingsgebied van artikel 3 EVRM zoals wordt uitgelegd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Artikel 48/4 van de Vreemdelingenwet staat immers niet op zichzelf, maar moet worden gelezen samen met artikel 48/5 van de dezelfde wet, waarin wordt gesteld dat ernstige schade in de zin van artikel 48/4 kan uitgaan van of veroorzaakt worden door: “a) de Staat; b) partijen of organisaties die de Staat of een aanzienlijk deel van zijn grondgebied beheersen; c) niet-overheidsactoren”. Zo stelt het Hof van Justitie in dit verband dat “In artikel 6 van richtlijn 2004/83 wordt een opsomming gegeven van de actoren van ernstige schade, hetgeen de opvatting bevestigt dat dergelijke schade moet voortvloeien uit de gedragingen van derden en dat het dus niet volstaat dat die schade louter het gevolg is van de algemene tekortkomingen van het gezondheidsstelsel in het land van herkomst. Voorts preciseert punt 26 van de considerans van die richtlijn dat gevaren waaraan de bevolking van een land of een deel van de bevolking in het algemeen is blootgesteld, normaliter op zich geen individuele bedreiging vormen die als ernstige schade kan worden aangemerkt(…) Dat artikel 3 EVRM, zoals uitgelegd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, zich in zeer uitzonderlijke omstandigheden ertegen verzet dat een derdelander die aan een ernstige ziekte lijdt, wordt verwijderd naar een land waar geen adequate behandeling voorhanden is, betekent evenwel niet dat hij op grond van de subsidiaire bescherming krachtens richtlijn 2004/83 tot verblijf in die lidstaat moet worden gemachtigd.” (HvJ 18 december 2014 (GK), M’Bodj t. Belgische Staat, C-542/13, §§ 35-36, 40). In die zin moet er eveneens gewezen worden op considerans 35 van de Kwalificatierichtlijn. Daarin wordt gesteld dat ”Gevaren waaraan de bevolking van een land of een deel van de bevolking in het algemeen blootgesteld is, vormen normaliter op zich geen individuele bedreiging die als ernstige schade kan worden aangemerkt.”. Het CGVS meent bijgevolg, naar analogie met de rechtspraak van het Hof, dat een algemene precaire socio-economische en humanitaire situatie niet zonder meer onder het toepassingsgebied van artikel 48/4, § 2, b) van de Vreemdelingenwet kan vallen.
Naast de vereiste van een aanwezigheid van een actor in de zin van artikel 48/5 van de Vreemdelingenwet, is er de vereiste dat de verzoeker in zijn land van herkomst wordt blootgesteld aan een risico dat specifiek en individueel van aard is. De verzoeker moet hierbij aantonen dat hij op intentionele en gerichte wijze zou worden onderworpen aan een onmenselijke behandeling, met name een situatie van extreme armoede waarbij hij niet in zijn elementaire levensbehoeften zou kunnen voorzien (zie in dit verband RvV Verenigde Kamers nr. 243 678 van 5 november 2020). Dit is conform het arrest van het Hof van Justitie waarbij werd geoordeeld dat gelet op het feit dat de medische zorg (wat een aspect is van de socio-economische situatie) niet opzettelijk werd ontzegd, de subsidiaire bescherming niet kon worden toegepast (HvJ 18 december 2014 (GK), M’Bodj t. Belgische Staat, C-542/13, §§ 35-36, 40-41).
Dit standpunt wordt ook ingenomen in de EUAA Country Guidance van april 2022 waarin gesteld wordt dat socio-economische elementen – zoals de situatie van intern ontheemden, moeilijkheden bij het vinden van mogelijkheden om in het levensonderhoud te voorzien, huisvesting –, of het feit dat er geen gezondheidszorg of onderwijs aanwezig is, niet vallen binnen het toepassingsgebied van onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 15, b) van de Kwalificatierichtlijn, tenzij er sprake is van het opzettelijk gedrag van een actor.
Verder blijkt uit een analyse van de beschikbare informatie geenszins dat de precaire socio-economische en humanitaire situatie in Afghanistan in hoofdzaak wordt veroorzaakt door gedragingen van actoren, zoals bedoeld in artikel 48/5, § 1 van de Vreemdelingenwet. Uit de beschikbare informatie (zie EASO
Afghanistan Country Focus van januari 2022, EUAA Key socio-economic indicators in Afghanistan and in Kabul city van augustus 2022, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxx/ PLib/2022_08_EUAA_COI_Report_Key_socio_economic_indicators_in_Afghanistan_and_in_Kabul_city
.pdf en
EASO Country of Origin Information Report Afghanistan. Key socio-economic indicators, state protection, and mobility in Kabul City, Mazar-x Xxxxxx, and Herat City van augustus 2020, beschikbaar op xxxxx://xxxx.xxxxxx.xx/xxxxx/xxxxxxx/xxxxx/ publications/2020_08_EASO_COI_Report_Afghanistan_Key_Socio_Economic_Indicators_Forcus_Kabu l_Citry_Mazar_Shari
blijkt dat er tal van factoren aan de basis liggen van de actuele socio-economische en humanitaire situatie in Afghanistan. De Afghaanse overheid was voor de machtsovername door de taliban zeer donorafhankelijk. De publieke uitgaven steunden voor 75% op buitenlandse hulp. Er werd gerapporteerd dat er sprake was van ‘hulpverzadiging’ en ‘overuitgaven’, wat heeft bijgedragen aan wijdverspreide corruptie die een negatieve impact had op de economie. De corruptie verhinderde bovendien investeringen in een privésector, wat geleid heeft tot de onderontwikkeling ervan. Het wegvallen van een groot deel van deze internationale steun na de machtsovername had bijgevolg een zeer belangrijke impact op de Afghaanse economie. Het optreden van de taliban na de machtsovername heeft een invloed gehad op een aantal factoren, bijvoorbeeld de vlucht van gekwalificeerd personeel naar het buitenland en de gebrekkige toegang van vrouwen tot de arbeidsmarkt. Dit heeft slechts een beperkte impact gehad op de Afghaanse economie. Evenwel blijkt uit de beschikbare informatie dat de socioeconomische situatie voornamelijk het gevolg is van een complexe wisselwerking van zeer vele factoren, waarbij het optreden van de taliban van minder belang is. Het gaat om factoren zoals het aflopen van de financiële steun aan de voormalige overheidsadministratie, het feit dat de voormalige Afghaanse regering slechts in beperkte mate een socio-economisch beleid ontwikkeld had, alsook de zeer beperkte ontwikkeling van een formele privésector, de onveiligheid ten tijde van het conflict tussen de taliban en de vorige overheid, de tijdelijke sluitingen van de grenzen door Pakistan en Iran, een terugval van en disrupties in buitenlandse handel, daarbij inbegrepen de impact van het conflict in Oekraïne op de wereldhandel, moeilijkheden om fondsen naar en binnen Afghanistan over te maken, een tekort aan cash, en een tijdelijke onderbreking van humanitaire hulp in de laatste maanden van 2021. Het stopzetten van de humanitaire hulp had diverse redenen en was deels het gevolg van internationale sancties tegen de taliban die reeds sinds 2015 bestonden. Deze factoren hebben geleid tot een hyperinflatie en een inkrimping van de economie als gevolg van een tekort aan cash en liggen aan de basis van de huidige socioeconomische en humanitaire situatie. Ten slotte hebben ook de jarenlange aanhoudende droogte en de wereldwijde COVID-19 pandemie een impact gehad op de socio-economische en humanitaire situatie. Daar tegenover staat dat de humanitaire hulp in het land minder belemmeringen ondervond omwille van een drastische afname van het willekeurig geweld.
Hoewel het economische beleid van de taliban voorlopig nog onduidelijk is, blijkt uit de beschikbare landeninformatie verder niet dat de taliban maatregelen zouden hebben getroffen om de humanitaire situatie te doen verslechteren, bijvoorbeeld door humanitaire hulp te blokkeren. Integendeel moet worden vastgesteld dat de taliban maatregelen heeft genomen om het transport van humanitaire hulp te garanderen. Voorts werden de internationale sancties versoepeld met het oog op het verlenen van humanitaire hulp.
Uit bovenstaande vaststellingen blijkt dat de precaire socio-economische en humanitaire situatie in Afghanistan het gevolg is van een complexe wisselwerking tussen verschillende elementen en economische factoren, waarvan vele factoren reeds voor de machtsovername door de taliban aanwezig waren in Afghanistan. Er kan bovendien geenszins worden afgeleid dat de situatie werd veroorzaakt door het opzettelijk handelen van de taliban. Bijgevolg kan er niet gesteld worden dat de precaire socio- economische en humanitaire situatie in Afghanistan het gevolg is van het opzettelijk handelen of nalaten van actoren.
U toonde evenmin aan dat u bij terugkeer naar Afghanistan op intentionele en gerichte wijze zou worden onderworpen aan een onmenselijke behandeling waarbij u niet in staat zou zijn om in uw elementaire levensbehoeften te kunnen voorzien.
De neergelegde taskara’s en foto’s van uw vader kunnen bovenstaande vaststellingen niet ombuigen daar uw identiteit en die van uw vader an sich niet ter discussie wordt gesteld in de huidige beslissing. De brief van de taliban werd hierboven reeds besproken. De opmerkingen op de notities en de nota van uw advocaat werden mee in rekening gebracht in bovenstaande vaststellingen. Dat u een Dari spreker bent, maar sinds uw verblijf voornamelijk Pashtu spreekt met uw Afghaanse vrienden en dat dat voor verwarring kan zorgen als u zich mondeling uitlaat (opmerkingen notities persoonlijk onderhoud d.d. 04/07/2022) kan geen nieuw licht doen schijnen op bovenstaande beslissing. Uit het verloop van uw persoonlijke onderhouden op het CGVS valt immers geen verwarring op dit vlak af te leiden en dit werd niet opgeworpen tijdens de persoonlijke onderhouden zelf, noch door u, noch door uw voogd, noch door uw
raadsman, waardoor niet kan worden aangenomen dat dit u verhinderd zou hebben om uw motieven naar behoren toe te lichten.
C. Conclusie
Op basis van de elementen uit uw dossier, kom ik tot de vaststelling dat u niet als vluchteling in de zin van artikel 48/3 van de Vreemdelingenwet kan worden erkend. Verder komt u niet in aanmerking voor subsidiaire bescherming in de zin van artikel 48/4 van de Vreemdelingenwet.
Ik vestig de aandacht van de staatssecretaris voor Migratie- en Asielbeleid op het feit dat u minderjarig bent en dat bijgevolg het Verdrag inzake de rechten van het kind van 20 november 1989, geratificeerd door België, op u moet worden toegepast.”
2. Over de gegrondheid van het beroep
2.1.1. Xxxxxxxxx voert een schending aan van de volgende bepalingen en beginselen:
- Artikelen 48/3 en 48/4, § 2, b) en c), van de Vreemdelingenwet;
- Het zorgvuldigheidsbeginsel;
- De motiveringsplicht.
Verzoeker verwijst vooreerst naar de instabiele politieke situatie in Afghanistan en benadrukt het risico dat hij loopt om te worden gepercipieerd als zijnde ‘verwesterd’. Verzoeker licht toe aan de hand van landeninformatie van onder meer AP News, UN News, The Guardian, InfoMigrant, Kronen Zeiting, EASO en guidance van XXXX. Verzoeker verwijst tevens naar rechtspraak van de Raad. Xxxxxxxxx stelt hierbij dat hij niet de kans heeft gekregen om zich uit te spreken over dit risico op vervolging wegens zijn doorgedreven integratie.
Xxxxxxxxx stelt dat hij reeds sinds juli 2020 in België verblijft en hier school heeft gelopen.
Voorts verwijst verzoeker naar de prangende humanitaire situatie en stelt dat hij in aanmerking komt voor de subsidiaire bescherming in de zin van artikel 48/4, § 2, b), van de Vreemdelingenwet. Verzoeker licht toe aan de hand van landeninformatie van EASO, IPC, HRW, UNCHR, Al Jazeera, NZ Herald en World Vision.
2.1.2. De commissaris-generaal brengt in een aanvullende nota van 28 maart 2023 de volgende landeninformatie ter kennis:
- EUAA “COI Query Afghanistan Major legislative, security-related, and humanitarian developments” van 4 november 2022, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxx/ PLib/2022_11_Q35_EUAA_COI_Query_Response_Afghanistan_update_1_July_31_October_2022. pdf;
- EUAA “Country Guidance: Afghanistan” van januari 2023, beschikbaar op xxxxx://xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxx/ country-guidance-afghanistan-january-2023;
- EUAA “Afghanistan Security Situation” van augustus 2022, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/ administration/easo/PLib/2022_08_EUAA_COI_Report_Afghanistan_Security_situation.pdf;
- COI Focus “Afghanistan. Veiligheidsincidenten (<ACLED) per provincie tussen 16 augustus 2021 en 30 juni 2022” van 23 september 2022;
- COI Focus “Afghanistan. Veiligheidssituatie” van 5 mei 2022, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xx/xxxxx/ default/files/rapporten/coi_focus._afghanistan._veiligheidssituatie_20220505.pdf;
- EASO “Afghanistan Country Focus” van januari 2022, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/ easo/PLib/2022_01_EASO_COI_Report_Afghanistan_Country_focus.pdf;
- EUAA “Key socio-economic indicators in Afghanistan and in Kabul city” van augustus 2022, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxxxxx/xxxx/ PLib/2022_08_EUAA_COI_Report_Key_socio_economic_indicators_in_Afghanistan_and_in_Kabul
_city.pdf;
- EASO “Country of Origin Information Report Afghanistan. Key socio-economic indicators, state protection, and mobility in Kabul City, Mazar-x Xxxxxx, and Herat City” van augustus 2020, beschikbaar
op xxxxx://xxxx.xxxxxx.xx/xxxxx/xxxxxxx/xxxxx/
publications/2020_08_EASO_COI_Report_Afghanistan_Key_Socio_Economic_Indicators_Forcus_ Kabul_Citry_Mazar_Sharif;
- EUAA “Afghanistan: Targeting of individuals” van augustus 2022, beschikbaar op xxxxx://xxx.xxxx.xxxxxx.xx/ administration/easo/PLib/2022_08_EUAA_COI_Report_Afghanistan_Targeting_of_individuals.pdf.
2.1.3. Op 6 april 2023 legt verzoeker een aanvullende nota neer met daarin de volgende stukken:
- “1/ Oom in het leger; a. Opleidingscertificaat ‘PRS’; b. Opleidingscertificaat ‘VIP Protective’; c. 4 foto’s
oom in leger;
- 2/ Schoolattest 2020-2021;
- 3/ Schoolattest 2021-2022;
- 4/ Schoolattest 2022 – 2023;
- 5/ Werk a. Arbeidscontract; b. Loonfiches januari – februari 2023;
- 6/ Vrijwilligerswerk a. Getuigenis KAJ De Mug; b. Foto vrijwilligerswerk.”
Aangaande zijn verwestering stelt verzoeker het volgende:
“Verzoeker diende op 3 augustus 2020 een verzoek om internationale bescherming (hierna: VIB) in bij de Belgische autoriteiten, ofwel inmiddels meer dan 2 jaar 8 maanden geleden. Xxxxxxxxx was toen net 15 jaar geworden. Xxxxxxxxx had anderhalf jaar eerder, in de winter van 2019, Afghanistan verlaten.
Verzoeker is 2 maanden na zijn aankomst in België ingestroomd in het OKAN-onderwijs in het SintGuido- instituut te Anderlecht (stuk 2). Omwille van een disciplinaire transfer, werd verzoeker overgeplaatst naar een opvangcentrum in Wallonië, waar hij vervolgens diende in te stromen in DASPA in het schooljaar 2021-2022 (stuk 3). Ondanks verzoekers frustratie omwille van deze transfer en de vaststelling dat hij niet langer Nederlands, maar wel Xxxxx moest leren, heeft verzoeker zich toch proberen te herpakken. Om die reden heeft hij het unieke profiel als niet-begeleide minderjarige Afghaan van een beetje Nederlands te spreken en goed Frans. Xxxxxxxxx zou zich om die reden ter zitting ook graag uitdrukken in de Franse taal. Xxxxxxxxx woont thans in het opvanginitiatief van Minor Ndako te 0000 Xxxxxxx, Xxxxxxxx 00. Het betreft een kleinere leefgroep die beter aangepast is aan de noden van een kwetsbare niet-begeleide minderjarige. Verzoeker is om die reden opnieuw ingeschreven in het Sint-Guido-instituut te Anderlecht om verder Nederlands te volgen (stuk 4). Het heen-en-weer tussen scholen en het Nederlandstalige en Franstalige onderwijs heeft verzoeker “schoolmoe” gemaakt, waardoor hij sedert 6 oktober 2022 niet meer naar de lessen gaat.
Hoe betreurenswaardig deze beslissing ook is, ze valt enigszins te begrijpen. Xxxxxxxxx is vervolgens gaan werken en sedert januari 2023 heeft hij een officiële tewerkstellingsplaats gevonden in Ukkel. Hij werkt met een contract van onbepaalde duur in een winkel waar hij de kassa doet (stuk 5). Xxxxxxxxx deed in het verleden ook vrijwilligerswerk bij ‘XXX Xx Xxx’, waarmee hij oa. op kamp ging als helper/begeleider. Mevrouw X. X. xxxxxxx, namens ‘XXX Xx Xxx’ hieromtrent een getuigenis toe, alsook nog een foto van op het kamp (stuk 6).
Xxxxxxxxx is een beleefde en vriendelijke jongen die, net zoals vele niet-begeleide minderjarigen, heel wat bagage meedraagt. Ondanks de moeilijke omstandigheden, is hij erin geslaagd zich in België te omringen door netwerk die hem een warm hart toedraagt. Xxxxxxxxx heeft op heel jonge leeftijd moeten leren zich te beredderen. Dat is allicht ook een drijfveer om te werken: een beetje spaargeld opzij kunnen zetten. Xxxxxxxxx werkt als kassier in een winkel en staat dus dagelijks mensen te woord in het Frans (en een beetje Nederlands). Xxxxxxxxx deed vrijwilligerswerk en is steeds bereid te helpen waar nodig.
De bijgevoegde documenten geven inderdaad blijk van een doorgedreven integratie in België en van het feit dat hij zich fundamentele westerse maatschappelijke normen en waarden, die raken aan zijn identiteit en morele integriteit, heeft eigen gemaakt. Er kan niet van verzoeker verwacht worden dat hij de zich eigen gemaakte westerse normen en waarden op duurzame wijze zal verbergen bij een terugkeer naar Afghanistan.”
Verzoeker verwijst ook naar rechtspraak van de Raad.
2.1.4. Ter terechtzitting van 7 april 2023 legt verzoeker een aanvullende nota neer met daarin de volgende stukken:
- Loonfiche van maart 2023;
- Taskara van zijn oom M.;
- Foto van verzoeker en M.
2.2. De Raad onderzoekt het verzoek om internationale bescherming bij voorrang in het kader van het Vluchtelingenverdrag, zoals bepaald in artikel 48/3 van de Vreemdelingenwet, en vervolgens in het kader van artikel 48/4 van de Vreemdelingenwet (artikel 49/3 van de Vreemdelingenwet).
Het arrest moet gemotiveerd zijn en geeft aan waarom verzoeker al dan niet beantwoordt aan de criteria van artikelen 48/3 en 48/4 van de Vreemdelingenwet, waarbij de Raad duidelijk en ondubbelzinnig de redenen uiteenzet die hem ertoe brengen die beslissing te nemen. Hij dient daarbij in het kader van de devolutieve werking van het beroep niet noodzakelijk expliciet op elk aangevoerd argument in te gaan.
Een verwijzing naar rechtspraak van de Raad is niet dienstig bij gebrek aan precedentenwerking.
2.3. De bestreden beslissing oordeelt op goede gronden dat er geen geloof kan worden gehecht aan de verklaringen van verzoeker daar hij op generlei wijze aannemelijk maakt dat zijn oom voor het leger werkte (i), hij geen consistente verklaringen aflegde aangaande de ontvoering van zijn vader (ii), zijn verklaringen over de taliban niet kunnen overtuigen (iii) en verzoeker tegenstrijdige verklaringen aflegde (iv).
De Raad stelt vast dat verzoeker in voorliggend verzoekschrift geen concrete poging onderneemt om deze pertinente en draagkrachtige motieven, die steun vinden in het administratief dossier, te verklaren of te weerleggen. Het komt aan verzoeker toe om deze motieven aan de hand van concrete elementen en argumenten in een ander daglicht te plaatsen, waar hij evenwel geheel in gebreke blijft.
In twee aanvullende nota’s legt verzoeker een kopie neer van de niet-vertaalde xxxxxxx van zijn oom alsook foto’s waarop zijn oom zou zijn afgebeeld in militair uniform, een kopie van een opleidingscertificaat en een foto waarop verzoeker zou zijn te zien met zijn oom. De Raad wijst erop dat de taskara niet gesteld is in de taal van de rechtspleging, en niet vergezeld is van een voor eensluidend verklaarde vertaling. De Raad neemt bij gebrek aan een vertaling naar de taal van de rechtspleging dit document niet in overweging (artikel 8 van het PR RvV). Bovendien moet eveneens opgemerkt worden dat de taskara alsook het opleidingscertifcaat geen originelen betreffen doch louter kopieën zijn waarvan de inhoud en de vorm gemakkelijk via knip- en plakwerk te fabriceren is. Bovendien dient opgemerkt te worden dat, gelet op de ondersteunende werking van dergelijke documenten en de relatieve bewijswaarde die wordt toegekend aan documenten uit Afghanistan, deze elementen de geloofwaardigheid van verzoekers asielrelaas niet vermogen te herstellen.
Wat de door verzoeker neergelegde foto’s betreffen, waaruit zou moeten blijken dat de oom van verzoeker een militair was, merkt de Raad op geenszins kan worden aangenomen dat de persoon op deze foto’s werkelijk de oom is van verzoeker. Uit de foto waarop verzoeker zou zijn afgebeeld met zijn oom valt ook niet af te leiden dat het werkelijk om verzoeker gaat in deze foto, en valt er allerminst enige familiale band te ontwaren tussen de personen afgebeeld op deze foto. Mede gelet op de vaststelling dat privéfoto’s, door enscenering van locatie en omstandigheden, geen garantie kunnen bieden over de authenticiteit van wat werd afgebeeld, kan op basis van deze stukken die slechts een ondersteunende bewijswaarde zouden kunnen hebben, niet worden aangenomen dat zij een bewijs vormen van de bewering dat de persoon op deze foto’s werkelijk de oom is van verzoeker.
De opleidingscertificaten van verzoekers oom hebben betrekking op training die hij zou hebben gevolgd in 2017 en 2018, terwijl verzoeker in zijn laatste versie over de verdwijning van zijn oom van mening was dat die dateert van 2014. De inhoud van deze documenten ondergraven opnieuw de geloofwaardigheid van de verdwijning van zijn oom en het feit dat verzoeker geen informatie meer heeft of zijn oom al dan niet nog in leven is.
Ook brengt verzoeker deze documenten en foto’s op bij op het laatst mogelijke moment van de procedure, terwijl er geen enkele verklaring wordt gegeven waarom hij zo lang heeft gewacht om dit voor te leggen. Dit element doet verder afbreuk aan de bewijswaarde van deze documenten, temeer daar verzoeker tot op het moment van het laatste persoonlijk onderhoud in contact stond met familieleden (notities persoonlijk onderhoud 2, stuk 4, p. 2).
De Raad stelt vast dat de motieven waarop de commissaris-generaal zich baseert om te besluiten tot bovenstaande vaststellingen duidelijk blijken uit de stukken in het administratief dossier en dat deze
motieven deugdelijk zijn. Gezien deze motivering niet dienstig wordt weerlegd, blijft zij onverminderd gehandhaafd:
“Er kan geen geloof worden gehecht aan uw persoonlijke problemen met de taliban omdat uw verklaringen over deze gebeurtenissen tegenstrijdig, vaag en onwaarschijnlijk waren.
In de eerste plaats maakte u geenszins aannemelijk dat uw oom bij het leger werkte. Hoewel niet van u gezien uw jeugdige leeftijd wordt verwacht dat u tot in het kleinste detail zou kunnen vertellen over het werk van uw oom mag ook van personen met een jeugdige leeftijd worden verwacht dat zij kunnen antwoorden op een aantal eenvoudige en essentiële kennisvragen omtrent hun directe leefomgeving. U wist echter niet eens wat voor werk uw oom uitvoerde (CGVS 2, p. 6) noch wanneer hij dit werk aanvatte (CGVS 2, p. 7). U woonde nochtans samen met uw oom in hetzelfde huis (CGVS 1, p. 8) en had na zijn verdwijning jarenlang de mogelijkheid om meer informatie te vragen over uw oom bij uw familie. Zelfs na uw vertrek uit Afghanistan kon u dit nog doen aangezien u nog contact onderhield met uw familie vanuit België (CGVS 1, p. 9; CGVS 2, p. 2). Aangezien u de werkzaamheid van uw oom aanmerkt als de aanleiding van alle gebeurtenissen die leidden tot uw vertrek uit Afghanistan mag zeker verwacht worden dat u zich terdege zou informeren hierover. Verder legde u geen enkel (begin van) bewijs neer van de werkzaamheid van uw oom. U slaagt er dan ook geenszins in om aannemelijk te maken dat uw oom in Afghanistan voor het leger werkte. Aangezien u de ontvoering van uw vader, uw eigen werkzaamheid bij de taliban en de problemen hieruit volgend allen in het verlengde van het werk van uw oom plaatste (CGVS 1, 12; CGVS 2, p. 9) maar u er niet in slaagde deze werkzaamheid aannemelijk te maken, komt de geloofwaardigheid van deze gebeurtenissen eveneens op losse schroeven te staan. Dit wordt enkel maar versterkt door uw verdere verklaringen.
U beweerde dat uw vader werd meegenomen door de taliban toen zij uw oom niet vonden bij een bezoek aan uw huis (CGVS 1, p. 12; CGVS 2, p. 9). U slaagde er evenwel niet in om deze gebeurtenis op coherente wijze in de tijd te situeren. Bij de Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) situeerde u het bezoek van de taliban en de verdwijning van uw oom ongeveer twee jaar eerder dus ongeveer eind 2018 begin 2019 (vragenlijst CGVS d.d. 04/01/2021, vraag 3.5). Uw vader zou vervolgens gedurende ongeveer twintig dagen zijn vastgehouden door de taliban (vragenlijst CGVS, vraag 3.5). Tijdens uw eerste persoonlijk onderhoud bij het CGVS beweerde u echter dat u na de verdwijning van uw oom en de vasthouding van uw vader ongeveer drie of vier jaar lang voor de taliban werkte alvorens u de problemen ondervond waardoor u Afghanistan diende te verlaten (CGVS 1, p. 18) waaruit kan worden afgeleid dat uw oom in 2015 of 2016 verdween. Tijdens uw tweede persoonlijk onderhoud bij het CGVS bracht u een derde versie naar voren: uw vader werd na de verdwijning van uw oom gedurende vier maanden vastgehouden door de taliban en hierna werkte u vijf jaar lang voor de taliban alvorens u problemen ondervond (CGVS 2, p. 7) waaruit kan worden afgeleid dat uw oom in 2014 verdween hetgeen alweer afwijkt van uw eerdere verklaringen. Geconfronteerd met de tegenstrijdigheid over de duur van de gevangenschap van uw vader stelde u voorts dat u een mens en geen computer bent en een lange reis achter de rug had (CGVS 2, p. 9) hetgeen niet overtuigt voor uw steeds veranderende verklaringen. Hoe dan ook overtuigden uw verklaringen over de ontvoering van uw vader geenszins om die aannemelijk te maken. U wist niet wat er met uw vader gebeurde gedurende zijn gevangenschap (CGVS 1, p. 17) al leidde u van zijn littekens af dat hij gefolterd was (CGVS 2, p. 8). U wist evenmin waar uw vader werd vastgehouden (CGVS 2, p. 9). Opnieuw moet aangestipt worden dat u zich hierover kon informeren bij uw familieleden, voor of na uw vertrek. Uw bewering dat de taliban uw vader vier maanden lang folterden en vervolgens enkel vrijlieten onder de voorwaarde dat u hen eten zou brengen – hetgeen iedereen in uw regio in een beurtrol deed (CGVS 2, p. 10) waardoor het doel van de ontvoering van uw vader geenszins duidelijk is – oogt bovendien zeer weinig waarschijnlijk. U stelde verder dat u sinds de dag van de verdwijning van uw oom geen informatie meer heeft over het feit of hij al dan niet nog in leven is (CGVS 2, p. 7) terwijl u eerder had beweerd dat uw vader u had verteld dat uw oom het goed stelde toen u naar zijn gezondheid informeerde vanuit Turkije (CGVS 1, p. 9), een zoveelste inconsistentie die de geloofwaardigheid van de verdwijning van uw oom onderuithaalt. U toont op geen enkele wijze aan dat deze bijzonder ernstige tegenstrijdigheden over de belangrijkste gebeurtenissen in uw leven het gevolg zouden zijn van de culturele verschillen in tijdsbeleving en concentratieproblemen (opmerkingen notities persoonlijk onderhoud d.d. 14/01/2022). Opnieuw wordt benadrukt dat er wel degelijk rekening wordt gehouden met uw jeugdige leeftijd en er niet van u wordt verwacht dat u tot op de dag of de maand precies zou kunnen zeggen wanneer deze gebeurtenissen plaatsvonden. Wel mag verwacht worden dat uw verklaringen hierover enige coherentie zouden hebben wanneer u er verschillende keren naar gevraagd wordt, quod non in casu.
Aangezien u noch de werkzaamheid van uw oom bij het leger noch de ontvoering van uw vader aannemelijk heeft gemaakt, kan er evenmin enig geloof worden gehecht aan uw jarenlange
werkzaamheden bij de taliban waaruit uw eigen probleem voortvloeiden. Hoe dan ook kan echter worden opgemerkt dat ook uw verklaringen over deze persoonlijke problemen dermate tegenstrijdig, vaag en onwaarschijnlijk waren dat er geen geloof aan kan worden gehecht.
In de eerste plaats slaagde u er niet in om de omstandigheden van het verzoek van de taliban om een opdracht uit te voeren op geloofwaardige wijze te schetsen. U stelde dat de helft van uw dorp pro-taliban was (CGVS 1, p. 21) waardoor het een raadsel is waarom de taliban u, een minderjarige die nooit eerder de indruk had gewekt dat hij gewelddadige activiteiten zou willen uitvoeren (CGVS 2, p. 15) en die in het verleden enkel eten bracht, prompt een dergelijke gewelddadige opdracht als het plaatsen van een bom zouden geven. Bij de DVZ had u overigens niets vermeld over dit verzoek van de taliban om een bom te plaatsen (vragenlijst CGVS, vraag 3.5). Dat u dit niet vermeldde omdat u aangemaand werd het kort te houden kan niet overtuigen (CGVS 1, p. 20) gezien dit verzoek de kern van uw vermeende persoonlijke probleem uitmaakte. U zei voorts dat u akkoord ging met het verzoek van de taliban maar dat u de toestemming van uw vader ging vragen (CGVS 1, p. 12; CGVS 2, p. 7). Uw vader stuurde u die dag zelf nog naar Kunjak en de dag erop liet hij u al weten over de dreigbrief waarin staat dat u weigerde mee te werken met de taliban en bestraft dient te worden (CGVS 2, p. 13) – al beweerde u eerst dat uw vader de dreigbrief twee dagen na uw vertrek naar Xxxxxx ontving (CGVS 1, p. 19). Een dergelijke escalatie reeds één of twee dagen na het verzoek van de taliban is des te onwaarschijnlijker aangezien u instemde met het verzoek maar louter zei dat u nog eens bij uw vader ging polsen. U informeerde zich bovendien niet over eventuele gelijkaardige gevallen bij andere jongens (CGVS 2, p. 15) ofschoon dit mag verwacht worden zodoende u in staat te stellen om aan de hand van hun wedervaren uw eigen risico in te schatten. U stelde namelijk resoluut dat mensen die de taliban weigeren de doodstraf krijgen (CGVS 2, p. 16), al kon u vervolgens geen enkel voorbeeld hiervan geven (CGVS 2, p. 16). Dat de taliban wreed en intolerant zijn (opmerkingen notities persoonlijk onderhoud d.d. 04/07/2022) neemt niet weg dat mag verwacht worden dat u zich zou informeren over personen met gelijkaardige problemen als de uwe.
U was ook tegenstrijdig over de tijdstippen van de laatste gebeurtenissen. U stelde bij de DVZ dat uw vader deze dreigbrief van de taliban drie maanden voor uw vertrek ontving (vragenlijst CGVS, vraag 3.5). Tijdens uw eerste persoonlijk onderhoud bij het CGVS stelde u dat u bij de DVZ één maand had gezegd maar dat de tolk dit had vertaald naar drie maanden (CGVS 1, p. 4). Dit kan reeds weinig overtuigen aangezien uw verklaringen bij de DVZ werden voorgelezen in het Dari en u zich akkoord verklaarde met de inhoud ervan (vragenlijst CGVS). Bovendien verklaart dit op generlei wijze dat u tijdens het tweede persoonlijk onderhoud bij het CGVS alweer met een andere versie op de proppen kwam. U schatte hierbij immers dat u geen drie maanden en geen maand bij de familie in Kunjak verbleef maar één of twee weken (CGVS 2, p. 11). Door het CGVS geconfronteerd met uw eerdere verklaringen kwam u niet verder dan te verwijzen naar uw problemen en stress (CGVS 2, p. 12) hetgeen geenszins uitklaart waarom u opnieuw drie verschillende versies heeft meegedeeld. De inhoud van de dreigbrief klemt voorts met uw verklaringen. U verklaarde dat de brief van de taliban vermeldde dat u diende samen te werken met de taliban en u bestraft zou worden indien u dit niet deed (vragenlijst CGVS, vraag 3.5; CGVS 2, p. 12). De brief zelf vermeldt echter dat u zich reeds schuldig had gemaakt aan het weigeren met de taliban samen te werken en u zich diende aan te melden voor uw straf.
Ook uw verklaringen over de identiteit van de taliban met wie u problemen ondervond, overtuigden niet. U wist niet welke taliban langskwamen toen u nog in Afghanistan was, noch welke taliban na uw vertrek uit Afghanistan nog langskwamen, noch welke taliban aan uw buren naar u vroegen (CGVS 2, p. 10, 16, 17). Dit is des te opmerkelijker gezien uw bewering dat u jarenlang eten bracht naar de taliban en met hen studeerde waardoor een uitgebreide kennis van de lokale taliban mag worden verwacht (CGVS 2, p. 7). Dat u stelselmatig vaag bleef over de identiteit van de taliban met wie u en uw familie problemen ondervonden doet dan ook verder afbreuk aan de geloofwaardigheid van deze problemen.
Uit het geheel van bovenstaande vaststellingen moet worden geconcludeerd dat u niet aannemelijk heeft gemaakt dat u in het verleden persoonlijke problemen heeft ondervonden waardoor u een gegronde vrees voor vervolging zoals bepaald in de Vluchtelingenconventie zou hebben.”
“De neergelegde xxxxxxx’x en foto’s van uw vader kunnen bovenstaande vaststellingen niet ombuigen daar uw identiteit en die van uw vader an sich niet ter discussie wordt gesteld in de huidige beslissing. De brief van de taliban werd hierboven reeds besproken. De opmerkingen op de notities en de nota van uw advocaat werden mee in rekening gebracht in bovenstaande vaststellingen.
Dat u een Dari spreker bent, maar sinds uw verblijf voornamelijk Pashtu spreekt met uw Afghaanse vrienden en dat dat voor verwarring kan zorgen als u zich mondeling uitlaat (opmerkingen notities persoonlijk onderhoud d.d. 04/07/2022) kan geen nieuw licht doen schijnen op bovenstaande beslissing.
Uit het verloop van uw persoonlijke onderhouden op het CGVS valt immers geen verwarring op dit vlak af te leiden en dit werd niet opgeworpen tijdens de persoonlijke onderhouden zelf, noch door u, noch door uw voogd, noch door uw raadsman, waardoor niet kan worden aangenomen dat dit u verhinderd zou hebben om uw motieven naar behoren toe te lichten.”
Waar verzoeker verder nog verwijst naar zijn verblijf in België van enkele jaren en stelt dat hij zich sindsdien in België heeft kunnen integreren, oordeelt de Raad, na lezing van de objectieve landeninformatie die door beide partijen ter beschikking wordt gesteld, als volgt.
De taliban hebben de grondwet van de voormalige Islamitische Republiek Afghanistan opgeschort en er werd een herziening van de bestaande Afghaanse wetten met de sharia aangekondigd. De visie van de taliban op de sharia is gebaseerd op de soennitische Hanafi-school van jurisprudentie, maar is ook beïnvloed door lokale tradities en tribale codes (EASO Afghanistan Country Focus januari 2022, p. 25 e.v.). De taliban hebben verklaard dat zij zullen handelen overeenkomstig hun principes, religie en cultuur, waarbij zij het belang van de Islam benadrukken en aangeven dat niets kan ingaan tegen de Islamitische waarden. Om de interpretatie van de sharia te handhaven, heeft de-facto-regering opnieuw het ‘Ministry for Propagation of Virtue and Prevention of Vice’ (Dawat wa Ershad Amr bil-Maruf wa Nahi al-Munkar) (hierna: het MPVPV) opgericht (EASO “Afghanistan Country Focus”, januari 2022, p. 25 e.v.).
Hoewel het toepasselijke rechtskader onduidelijk blijft, heeft de de-facto-talibanregering, evenals de provinciale de-facto-regeringen, wel reeds verschillende decreten en richtlijnen uitgevaardigd. In juni 2022 rapporteerde UNSG dat het MPVPV de handhaving van een breed scala aan richtlijnen met betrekking tot buitenechtelijke relaties, kledingvoorschriften, het bijwonen van gebeden, muziek, het verbod op verdovende middelen en alcohol heeft verstrengd (EUAA “Afghanistan security situation” augustus 2022,
p. 29-31 en EUAA, “Afghanistan targeting of individuals”, p. 41 ev.).
In juli 2022 had UNAMA weet van ten minste 217 gevallen van “wrede, onmenselijke en vernederende behandeling en bestraffing”, waaronder openbare geseling, afranseling en verbaal geweld tegen personen die zich niet hielden aan de uitgevaardigde regels en richtlijnen sinds de overname (UNAMA “Human Rights in Afghanistan: 15 August 2021 to 15 June 2022”, p. 17).
Er bestaan hierbij lokale verschillen in de sociale normen en in de handhaving van deze normen (zie beschrijving van de handhaving ervan in verschillende provincies in EUAA “Afghanistan targeting of individuals”, p. 45-48). Sommige lokale afdelingen van het MPVPV handhaven de regels uitgebreider dan was voorzien door het de-facto-ministerie in Kabul. Dit gebeurt onder meer in de provincies Takhar en Badakhshan waar het de-facto-ministerie zijn regels op een bijzonder gewelddadige manier handhaaft (EUAA “Afghanistan targeting of individuals”, p. 45). Er is ook onduidelijkheid over wat kleine overtredingen van de sharia zijn en hoe deze worden bestraft (voetnoot 152 Sabawoon Samim, “Policing Public Morality: Debates on promoting virtue and preventing vice in the Taleban’s second Emirate”, van 15 juni 2022 in EUAA “Afghanistan security situation” augustus 2022, p. 30).
In het bijzonder wat “zina” betreft– d.i. onwettige seksuele betrekkingen, overspel, voorhuwelijkse seksuele betrekkingen en kan tevens worden toegedicht aan vrouwen in geval van verkrachting – wordt melding gemaakt van verschillende ernstige incidenten van moorden, stenigingen, lijfstraffen en arrestaties. Zo wordt onder meer melding gemaakt van de arrestatie door de MPVPV van een mannelijke en vrouwelijke collega, die tezamen in één auto reden, waarbij hun dode lichamen de volgende dag werden gevonden. Er wordt in dit verband ook melding gemaakt van verschillende moorden, zowel van mannen als vrouwen, door familieleden (EUAA, “Afghanistan targeting of individuals”, p. 35, 87-88 en 95- 96).
De taliban zijn ook aanwezig op sociale netwerken, maar het is onduidelijk in welke mate ze de online activiteiten van Afghanen opvolgen. Internationale media hebben bericht dat de taliban reeds Afghanen hebben gearresteerd en gedood vanwege hun activiteiten op de sociale media. Het betroffen echter kritische berichten ten aanzien van de taliban (Denmark, DIS, Afghanistan, “Taliban’s impact on the population”, juni 2022, p. 23-24). In april 2022 werd het ministerie voor communicatie en informatietechnologie (“Ministry of Communications and Information Technology”) wel bevolen om de toegang tot bepaalde platforms zoals TikTok of andere programma’s met “immorele inhoud” te beperken (EUAA, “Afghanistan targeting of individuals”, p. 44).
In de landeninformatie wordt ook melding gemaakt van controleposten in grotere steden waar de inhoud van telefoons bekeken wordt (Denmark, DIS, Afghanistan – taliban’s impact on the population, June 2022,
p. 23 waarnaar wordt verwezen in de EUAA, Afghanistan targeting of individuals).
Wat personen betreft die Afghanistan verlieten, bestaat er een negatief beeld onder talibansympathisanten en sommige talibansegmenten. Mensen die vertrekken worden gezien als mensen zonder islamitische waarden of op de vlucht voor zaken die zij hebben gedaan. De hoogste leider van de taliban, Xxxxxxxxxx Xxxxxxxxxx, benadrukte het belang om Afghanen in Afghanistan te houden, waarbij hij aangeeft dat de ethische overtuigingen en de manier van denken van personen die naar het Westen gaan in gedrang kunnen komen en dat zij worden gedwongen om schandalen tegen de Islam en het Islamitische systeem te verzinnen om asiel te bekomen (voetnoot 476, TOLOnews, “Fears, Needs of Fleeing Afghans Must Be Addressed: Akhundzada”, 8 December 2021 in EUAA, “Afghanistan targeting of individuals”, p. 51). Er is evenwel sprake van een ambigue houding van de taliban tegenover terugkeerders. Zo lijken zij wel begrip op te brengen voor personen die Afghanistan om economische redenen verlieten, zoals de oude traditie van mannen van Pashtou-origine die gedurende een bepaalde periode in het buitenland werken. De taliban kijken echter anders naar de elite – zoals voormalige overheidsmedewerkers, doch ook activisten, journalisten, intellectuelen, enzovoort – die worden beschouwd als corrupt of besmet en waarvan wordt gesteld dat zij wortels in Afghanistan missen. Deze negatieve attitude strekt zich ook uit tot de algemene bevolking, die de voormalige overheid en elite corruptie verwijten. In het bijzonder in rurale Pashtou-gebieden wordt met argwaan gekeken naar personen die Afghanistan verlieten en naar de Verenigde Staten of Europa zijn gegaan (EUAA “Afghanistan targeting of individuals”, p. 50-51). Desalniettemin hebben talibanfunctionarissen herhaaldelijk Afghanen opgeroepen om naar Afghanistan terug te keren, onder wie voormalige politici, militaire en civiele leiders, universiteitsdocenten, zakenlieden en investeerders. Hoge talibanfunctionarissen riepen voorts de duizenden Afghanen die na de overname waren gevlucht op om terug te keren, alsmede alle Afghanen die in het buitenland wonen en voormalige tegenstanders van de taliban. Uit de bijgebrachte landeninformatie blijkt dat voorts voornamelijk personen die in Iran, Pakistan en Turkije verbleven al dan niet vrijwillig zijn teruggekeerd naar Afghanistan.
De bronnen geven aan dat heden nog niet veel personen uit het Westen zijn teruggekeerd (EUAA “Afghanistan targeting of individuals”, p. 53-55). Een anonieme organisatie met aanwezigheid in Afghanistan verklaarde dat terugkeerders soms een doelwit zijn, maar de bron zag geen duidelijk verband met het loutere feit dat deze personen het land hadden verlaten. Het leek eerder verband te houden met hun ‘oorspronkelijke status’, zoals een vertrek omwille van banden met de vroegere regering, hun etnische achtergrond of andere redenen (EUAA “Afghanistan targeting of individuals”, p. 55).
De negatieve perceptie ten aanzien van terugkeerders kan tevens resulteren in stigmatisering, waarbij de terugkeerders met argwaan kunnen worden bekeken en wordt aangenomen dat zij een mislukking zijn of een misdrijf moeten hebben gepleegd, dan wel dat zij terugkeren met veel geld (EUAA “Afghanistan targeting of individuals”, p. 51). Stigmatisering, discriminatie of uitstoting kunnen echter slechts in uitzonderlijke gevallen worden beschouwd als vervolging of ernstige schade. Dit dient samen met andere individuele elementen te worden beoordeeld, waaronder de ernst en het systematische karakter ervan, evenals de vraag of er sprake is van een cumulatie aan gedragingen of maatregelen (EUAA “Guidance Note” van april 2022 die verwijst naar de EASO COI query “Afghan nationals perceived as ‘Westernised’”, 2 september 2020 met link naar het onderzoek van X. Xxxxxxxxx).
Uit objectieve landeninformatie blijkt heden niet dat in het algemeen kan worden gesteld dat voor elke Afghaan die terugkeert uit Europa louter omwille van zijn verblijf aldaar een gegronde vrees voor vervolging kan worden aangenomen.
Wel kunnen volgende risicoprofielen worden aangeduid:
- personen “die de religieuze, morele en/of sociale normen hebben overschreden”, dan wel hiervan worden beticht, ongeacht of deze handelingen of gedragingen plaatsvonden in Afghanistan, dan wel in het buitenland en;
- personen die “verwesterd” zijn, of als dusdanig worden gepercipieerd omwille van, bijvoorbeeld, hun activiteiten, gedrag, uiterlijk en geuite meningen, dewelke kunnen worden gezien als niet-Afghaans of niet-moslim, waarbij dit tevens doelt op personen die terugkeren naar Afghanistan, na een verblijf in Westerse landen. Niet elke Afghaan die terugkeert uit Europa zal daadverwerkelijk verwesterd zijn. Er dient sprake te zijn van kenmerken of overtuigingen die dermate fundamenteel zijn voor de identiteit of morele integriteit van een verzoeker dat niet mag worden gevraagd dat hij deze opgeeft (HvJ 5 september 2012, in de gevoegde zaken C-71/11 en C-99/11, Bondsrepubliek Duitsland tegen Y en Z, punten 70-71). Evenmin zal elke Afghaan die terugkeert uit Europa een verwestering worden toegedicht omwille van persoonlijke uiterst moeilijk of nagenoeg onmogelijk te veranderen of te verhullen kenmerken of gedragingen.
In dit verband wijst de Raad op het arrest “Sufi en Elmi tegen het Verenigd Koninkrijk” van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) van 28 juni 2011, par. 275, en wat het EHRM daarin heeft overwogen over de mogelijkheid “to play the game”. Het komt aan verzoeker toe in concreto aan te tonen dat hij daadwerkelijk is verwesterd dan wel als verwesterd zal worden beschouwd.
Beide risicoprofielen kunnen in een zekere mate met elkaar overlappen.
In het kader van een risico-analyse naar de redelijke mate van waarschijnlijkheid voor een verzoeker om bij terugkeer naar Afghanistan te worden blootgesteld aan vervolging, dringt zich een individuele beoordeling op waarbij rekening moet worden gehouden met risicobepalende factoren zoals het geslacht, de leeftijd, het gebied van herkomst en de conservatieve omgeving, de duur van het verblijf in het Westen, de aard van de tewerkstelling van de verzoeker, de zichtbaarheid van de verzoeker en de zichtbaarheid van de normoverschrijding (ook voor normoverschrijdingen in het buitenland), enzovoort.
Voor personen die worden beticht van “zina” kan evenwel worden aangenomen dat deze personen in het algemeen een gegronde vrees voor vervolging kunnen laten gelden.
Aldus kan de Raad de richtsnoeren van EUAA waarnaar de commissaris-generaal in de aanvullende nota
verwijst, bijtreden (EUAA, “Country guidance: Afghanistan” januari 2023, p. 21 en 72-79).
Bij de beoordeling van de redelijke mate van waarschijnlijkheid voor verzoeker om bij terugkeer naar Afghanistan te worden blootgesteld aan vervolging, moeten zijn individuele en concrete omstandigheden, in zoverre geloofwaardig, worden beoordeeld en afgewogen in het licht van de algemene landeninformatie aldaar, zoals beschreven in objectieve bronnen.
Xxxxxxxxx betoogt in zijn verzoekschrift en aanvullende nota’s dat hij Afghanistan als 15-jarige verliet en op 3 augustus 2020 een verzoek om internationale bescherming indiende in België als niet-begeleide minderjarige. Xxxxxxxxx begon kort na aankomst naar school te gaan doch moest omwille van verscheidene redenen van scholen en taalkringen wisselen waardoor hij sedert 6 oktober 2022 niet langer naar school gaat. Xxxxxxxxx is vervolgens gaan werken en sedert januari 2023 heeft hij een officiële tewerkstelling als verkoper, gedurende een twintig uur per week. Xxxxxxxxx deed in het verleden ook vrijwilligerswerk, waarbij hij zou hebben geholpen aan de werking van een KAJ tijdens een zomerkamp in 2022. Hij zou blijk geven van een doorgedreven integratie in België en heeft zich de fundamentele westerse maatschappelijke normen en waarden, die raken aan zijn identiteit en morele integriteit, eigen gemaakt.
Waar verzoeker nog stelt dat hij de kans niet kreeg om zich uit te spreken over het risico op verwestering, merkt de Raad op dat verzoeker op twee momenten na de machtsovername werd gehoord in het kader van een persoonlijk onderhoud, namelijk op 26 november 2021 en 9 juni 2022, doch geen gewag maakte van een vrees vanwege verwestering.
Uit de voorliggende elementen blijkt echter geenszins dat verzoekers verblijf en ervaring in Europa hem op zulke wijze hebben beïnvloed dat hij hier in België waarden en visies heeft ontwikkeld die hem op zodanige wijze hebben vervreemd van de Afghaanse samenleving dat een terugkeer niet mogelijk zou zijn. De Raad merkt hierbij op dat verzoeker zijn verzoek indiende op 3 augustus 2020 in België en sindsdien in België heeft verbleven, hetgeen niet kan worden beschouwd als een langdurige periode waaruit kan worden afgeleid dat verzoeker op een zulke mate zou zijn geïntegreerd in de Belgische maatschappij dat hij niet langer zou kunnen aarden in de Afghaanse maatschappij. Men kan ook bezwaarlijk voorhouden dat verzoeker op zulke jonge leeftijd uit Afghanistan vertrok dat hij zijn vormende jaren buiten Afghanistan doorbracht. Xxxxxxxxx was immers reeds 15 jaar oud toen hij in België zijn verzoek indiende. Hoewel verzoeker beweert een zekere mate van Frans en Nederlands te beheersen, spreekt hij ook nog steeds Dari, zo blijkt uit diens persoonlijke onderhoud (Notities persoonlijk onderhoud, stuk 4) en ter terechtzitting. De Raad merkt verder op dat verzoeker poogde te studeren en thans werkt. Uit deze lovenswaardige initiatieven kan echter evenmin worden afgeleid dat verzoeker niet langer zou kunnen aarden in de Afghaanse maatschappij. Het is voorts positief dat verzoeker zich ook heeft ingezet voor vrijwilligerswerk, doch uit diens inzet kan ook niet worden afgeleid dat verzoeker op zodanige is veranderd dat hij niet langer kan terugkeren.
Xxxxxxxxx voert verder geen elementen aan waaruit kan blijken dat hij zich de Westerse waarden en normen op zulke wijze heeft toegeëigend dat hij niet langer zou kunnen terugkeren naar Afghanistan.
Wat de machtsovername door de taliban betreft, wijst de Raad er nog op dat een vrees voor vervolging (of een reëel risico op het lijden van ernstige schade) in concreto moet worden aangetoond. Uit de landeninformatie in het rechtsplegingsdossier blijkt weliswaar dat er in Afghanistan een repressief regime van kracht is, waarbij de sharia wordt ingevoerd en geïmplementeerd en willekeurige aanhoudingen, ontvoeringen en moorden plaats grijpen, doch niet dat er sprake is van groepsvervolging waarbij alle Afghaanse mannen het slachtoffer worden van vervolging of onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing door de taliban. Door in zijn verzoekschrift louter te citeren uit algemene landeninformatie zonder deze informatie op zijn persoonlijke situatie te betrekken, blijft verzoeker daartoe in gebreke.
Gelet op het voorgaande, kan niet worden aangenomen dat in deze is voldaan aan de cumulatieve voorwaarden zoals bepaald in artikel 48/6, § 4, van de Vreemdelingenwet.
Een schending van artikel 48/6, § 5, van de Vreemdelingenwet wordt evenmin vastgesteld. Xxxxxxxxx maakt immers op generlei wijze aannemelijk dat zijn verzoek om internationale bescherming niet op een individuele, objectieve en onpartijdige wijze werd beoordeeld, rekening houdende met alle elementen van de zaak, of dat de bestreden beslissing geen rekening zou hebben gehouden met enig relevant feit of gegeven dat voorgaande vaststellingen in een ander daglicht zou kunnen stellen.
Bijgevolg kan niet worden aangenomen dat verzoeker een gegronde vrees voor vervolging koestert in de zin van artikel 1 van het Vluchtelingenverdrag, zoals bepaald in artikel 48/3 van de Vreemdelingenwet.
2.4. Met betrekking tot de ernstige schade zoals bedoeld in artikel 48/4, § 2, a), van de Vreemdelingenwet, stelt de Raad vast dat door verzoeker geen concrete elementen worden aangebracht op basis waarvan een reëel risico op de doodstraf of executie kan worden afgeleid. Ook uit de landeninformatie blijkt niet dat hij dergelijk risico loopt in Afghanistan.
In zoverre verzoeker zich met betrekking tot de ernstige schade zoals bedoeld in artikel 48/4, § 2, b), van de Vreemdelingenwet beroept op de aangevoerde vluchtmotieven, kan dienstig worden verwezen naar de hoger gedane vaststellingen daarover waarbij wordt geconcludeerd dat hij zijn problemen met – en vrees voor – de taliban niet aannemelijk heeft gemaakt.
In de mate dat verzoeker verwijst naar de humanitaire en socio-economische situatie in Afghanistan, moet artikel 48/4 van de Vreemdelingenwet samen worden gelezen met artikel 48/5, § 1, van dezelfde wet, dat bepaalt: “vervolging in de zin van artikel 48/3 of ernstige schade in de zin van artikel 48/4 kan uitgaan van of veroorzaakt worden door: a) de Staat; b) partijen of organisaties die de Staat of een aanzienlijk deel van zijn grondgebied beheersen; c) niet-overheidsactoren (…)”.
In het kader van artikel 48/4, § 2, b), van de Vreemdelingenwet, moet een onmenselijke behandeling aldus worden veroorzaakt door een opzettelijk handelen of nalaten dat uitgaat van een actor en dat is gericht tegen een verzoeker (EASO Judicial Analysis: Qualification for international protection (directive 2011/95/EU), december 2016, p. 109).
Een algemene precaire socio-economische en humanitaire situatie valt niet zonder meer onder het toepassingsgebied van artikel 48/4, § 2, b), van de Vreemdelingenwet.
Zulk standpunt wordt ook ingenomen in de “Country Guidance: Afghanistan” van EUAA van januari 2023 (p. 111: “Serious harm must take the form of conduct of an actor (Article 6 QD). In themselves, general poor socio-economic conditions are not considered to fall within the scope of inhuman or degrading treatment under Article 15(b) QD, unless there is intentional conduct of an actor.”).
Wanneer precaire socio-economische omstandigheden het resultaat zijn van een opzettelijk gedrag van een actor, dan kunnen deze omstandigheden aanleiding geven tot internationale bescherming na een individuele beoordeling, zoals uithuiszettingen of landroof.
Verder kan ook niet worden uitgesloten dat bepaalde socio-economische omstandigheden het risico op vervolging of ernstige schade verhogen, bv. in het kader van een kindhuwelijk of handel in kinderen, waar de actor-vereiste eveneens is vervuld.
Uit de beschikbare landeninformatie kan niet blijken dat de algemene precaire socio-economische omstandigheden in Afghanistan overwegend voortvloeien uit de opzettelijke gedragingen van een actor of verschillende actoren, ook niet na de machtsovername door de taliban in augustus 2021.
De oorzaken van de precaire socio-economische en humanitaire situatie blijken in Afghanistan in wezen multidimensionaal te zijn. De actuele socio-economische en humanitaire situatie in Afghanistan is het gevolg van een complexe wisselwerking tussen verschillende elementen en factoren.
Een aantal elementen waren reeds voor de machtsovername door de taliban in het land aanwezig waren, zoals een gebrek aan overheidsmiddelen, de beperkte ontwikkeling van een socio-economisch beleid door de voormalige Afghaanse regering, beperkte privé-investeringen, beperkte buitenlandse handel, aanhoudende en ernstige droogteperioden, politieke instabiliteit en onveiligheid in de context van het aanhoudende gewapend conflict, gepaard met de gevolgen van de covid-19 pandemie.
Na de machtsovername door de taliban kwam de economie in vrije val. Er was er een (tijdelijke) opschorting van financiële steun en ontwikkelingshulp door buitenlandse donoren en internationale instellingen, een bevriezing van de geldreserves van de Afghaanse centrale bank, de vlucht van gekwalificeerd personeel naar het buitenland, de gebrekkige toegang tot de arbeidsmarkt voor vrouwen en het stopzetten van privé-initiatieven door vrouwen. Dit leidde tot een liquiditeitscrisis, een ineenstorting van het bancaire systeem, disruptie van de buitenlandse handel, een devaluatie van de nationale munt, hoge voedselprijzen, verminderd inkomen en werkloosheid. Tegen deze achtergrond speelde verder de impact van het conflict in Oekraïne op de wereldhandel met gevolgen voor de voedselzekerheid in Afghanistan. Tevens waren er moeilijkheden om fondsen naar en binnen Afghanistan over te maken. Tot slot zijn er milieuomstandigheden zoals de aanhoudende ernstige droogte en andere natuurrampen, zoals de overstromingen van 2022, die een aanzienlijke impact hebben op de socio-economische en humanitaire situatie.
Hoewel het economisch beleid van de taliban voorlopig nog onduidelijk is, blijkt niet dat de taliban maatregelen zouden hebben getroffen om humanitaire bijstand te verhinderen of te blokkeren, waardoor internationale hulpinspanningen hebben kunnen verhinderen dat de situatie in Afghanistan escaleerde tot hongercatastrofe.
Er kan uit het geheel van de beschikbare landeninformatie dan ook niet worden afgeleid dat de huidige algemene precaire socio-economische en humanitaire situatie overwegend wordt veroorzaakt door gedragingen van de taliban of enige andere actor, laat staan wordt veroorzaakt door het opzettelijk handelen of nalaten van de taliban of enige andere actor. Bijgevolg vallen de algemene socio- economische en humanitaire omstandigheden in Afghanistan op zich niet onder het toepassingsgebied van artikel 48/4, § 2, b), van de Vreemdelingenwet.
Voorts blijkt niet dat verzoeker in deze context persoonlijk wordt geviseerd of dat hij behoort tot een groep van geviseerde personen. Hij toont niet aan dat hij bij terugkeer naar Afghanistan zal terechtkomen in een situatie van extreme armoede waarbij hij niet zou kunnen voorzien in zijn elementaire levensbehoeften als gevolg van een opzettelijk gedrag door een actor of actoren.
Opdat aan verzoeker de subsidiaire beschermingsstatus overeenkomstig artikel 48/4, § 2, c), van de Vreemdelingenwet kan worden toegekend, moet er sprake zijn van een ernstige bedreiging van zijn leven of persoon, als burger, als gevolg van willekeurig geweld – dit is geweld dat de personen zonder onderscheid raakt, met name zonder dat zij specifiek worden geviseerd – in het geval van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
Zelfs wanneer rekening wordt gehouden met enkele regionale verschillen, blijkt er in Afghanistan geen sprake van een uitzonderlijke situatie waar de mate van het willekeurig geweld in het gewapende conflict dermate hoog is dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar Afghanistan, louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt om te worden blootgesteld aan een ernstige bedreiging van zijn leven of persoon. Voorgaande vindt steun in de “Country Guidance Afghanistan” van januari 2023.
Verzoeker is afkomstig uit de provincie Logar.
Xxxxxxxxx beroept zich niet op deze uitzonderlijke situatie, noch voert hij persoonlijke omstandigheden aan of zijn deze aan de orde die voor hem het risico op ernstige schade in de zin van artikel 48/4, § 2, c), van de Vreemdelingenwet dermate verhogen.
Gelet op het voormelde toont verzoeker niet aan dat in zijn hoofde zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat hij bij een terugkeer naar Afghanistan een reëel risico zou lopen op ernstige schade in de zin van artikel 48/4, § 2, c), van de Vreemdelingenwet.
2.5. Uit wat voorafgaat blijkt dat er geen essentiële elementen ontbreken en dat de Raad over de grond van het beroep heeft kunnen oordelen.
Xxxxxxxxx heeft evenmin aangetoond dat er een substantiële onregelmatigheid aan de bestreden beslissing zou kleven in de zin van artikel 39/2, § 1, 2°, van de Vreemdelingenwet. De Raad ziet geen redenen om de bestreden beslissing te vernietigen en de zaak terug te zenden naar de commissaris- generaal.
OM DIE REDENEN BESLUIT DE RAAD VOOR VREEMDELINGENBETWISTINGEN:
Artikel 1
De verzoekende partij wordt niet erkend als vluchteling.
Artikel 2
De subsidiaire beschermingsstatus wordt de verzoekende partij geweigerd.
Aldus te Brussel uitgesproken in openbare terechtzitting op zestien juni tweeduizend drieëntwintig door: xxx. X. XXX XXXX, wnd. voorzitter, rechter in vreemdelingenzaken,
mevr. A.-M. XX XXXXXX, griffier.
De griffier, De voorzitter,
A.-M. DE WEERDT S. VAN CAMP