Begripsomschrijvingen
Stichting Beroepspensioenfonds Loodsen Pensioenstatuut 2015
Begripsomschrijvingen
Artikel 1
In dit Pensioenstatuut wordt verstaan onder:
arbeidsongeschiktheid: de toestand waarin een deelnemer als rechtstreeks en uitsluitend gevolg van ziekte of ongeval niet in staat is om de werkzaamheden als registerloods te verrichten;
deelnemer: de registerloods, die voldoet aan de voorwaarden voor deelneming als bedoeld in artikel 2, lid 1 en artikel 2, lid 3 onder b en c, en geen deelnemer is in de zin van Pensioenstatuut 1988;
bestuur : bestuur van BPL;
deelnemersjaren : de tijdsperiode, gedurende welke men deelnemer is geweest; deeltijdfactor : het aantal uren dat de deelnemer op jaarbasis besteedt aan
werkzaamheden op grond waarvan hij deelneemt aan dit Pensioenstatuut gedeeld door 1750 uur, waarbij de uitkomst ten hoogste 1 bedraagt. De deelnemer verstrekt hiervan een opgave aan het bestuur, indien het aan genoemde werkzaamheden bestede uren minder bedraagt dan 1750 uur;
gepensioneerde : degene voor wie het ouderdomspensioen is ingegaan;
gewezen partner : xxxxxx, voor wie de partnerrelatie met de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde door scheiding is beëindigd;
kind : het kind of stief- en pleegkinderen van de deelnemer, de gewezen deelnemer of de gepensioneerde als bedoeld in artikel 9;
NLc : de Nederlandse Loodsencorporatie, gevestigd te Rotterdam;
partner : degene met wie de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde gehuwd is, een geregistreerd partnerschap heeft, dan wel een samenlevingsovereenkomst is aangegaan, krachtens welke de partners zich verbonden hebben duurzaam een gezamenlijke huishouding te voeren, onder de verplichting gezamenlijk te voorzien in huisvesting en in elkaars verzorging en waarbij ter zake van deze samenlevingsovereenkomst is voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. de (gewezen) deelnemer heeft voor zijn (vervroegde) pensioendatum een schriftelijk verzoek om een aanspraak op
partnerpensioen bij het bestuur ingediend, welk verzoek door beide partners is ondertekend;
b. de samenlevingsovereenkomst is bij notariële akte vastgelegd;
c. de (gewezen) deelnemer en zijn partner zijn geen bloed- of aan- verwant van elkaar in de eerste tot en met de derde graad;
d. een (gewezen) deelnemer of gepensioneerde kan niet meer dan één partner tegelijkertijd in de zin van dit Pensioenstatuut hebben. Een partner kan eveneens niet meer dan één (gewezen) deelnemer of gepensioneerde tegelijkertijd in de zin van dit Pensioenstatuut hebben.
partnerrelatie : huwelijk, geregistreerd partnerschap of een samenlevingsovereenkomst met een partner;
pensioendatum : de eerste dag van de maand, volgende op de maand, waarin de (gewezen) deelnemer 60 jaar wordt;
pensioenrekendatum : de eerste dag van de maand, volgende op de maand, waarin de (gewezen) deelnemer 67 jaar wordt;
Pensioenstatuut : Pensioenstatuut 2015; Pensioenstatuut 1988 : Pensioenstatuut 1988;
Pensioenstatuut 2004 : Pensioenstatuut 2004; scheiding : beëindigde partnerrelatie;
Stichting : Stichting Beroepspensioenfonds Loodsen
vervroegde : de eerste dag van de maand waarin de deelnemer of gewezen pensioendatum deelnemer eerder dan de pensioendatum met pensioen gaat;
verzekeraar : de verzekeringsmaatschappij(en), waarmede de Stichting een
verzekeringsovereenkomst heeft gesloten;
Wet : de Wet verplichte beroepspensioenregeling.
Deelneming
Artikel 2
1. De deelneming volgens dit Pensioenstatuut vangt aan op de eerste dag van de maand, waarin betrokkene als registerloods is ingeschreven in het Loodsenregister.
2. Het bestuur geeft betrokkenen van hun opname als deelnemer schriftelijk kennis. Het bestuur draagt er zorg voor, dat de deelnemer in het bezit wordt gesteld van de geldende statuten van de Stichting en dit Pensioenstatuut. Het bestuur zal de deelnemers telkenjare mededeling doen van de hoogte van hun pensioenpremie en de hoogte van de pensioenaanspraken.
3. De deelneming eindigt met ingang van de datum, waarop:
a. de (vervroegde) pensioendatum wordt bereikt;
b. de inschrijving in het Loodsenregister wordt doorgehaald, tenzij deze doorhaling verband houdt met arbeidsongeschiktheid van de deelnemer;
c. de inschrijving in het Loodsenregister wordt doorgehaald in verband met schorsing van de bevoegdheid, tenzij de deelnemer opteert voor voortzetting van de deelneming tijdens de schorsingsperiode.
4. Op schriftelijk verzoek van de deelnemer wordt het deelnemerschap vrijwillig voortgezet gedurende de termijn, waarvoor de inschrijving in het Loodsenregister is doorgehaald door de algemene raad van de NLc in verband met een schorsing van de bevoegdheid. Het verzoek wordt gedaan aan het bestuur binnen negen maanden na de doorhaling van de inschrijving. Het bestuur kan met inachtneming van de fiscale wet- en regelgeving voorwaarden stellen aan de voortzetting van de deelneming tijdens de schorsingsperiode. De voortzetting vindt direct aansluitend op de schorsing plaats gedurende een termijn van maximaal één jaar.
5. Een arbeidsongeschikte registerloods en een geschorste registerloods, die het deelnemerschap vrijwillig voortzet, als bedoeld in dit Pensioenstatuut worden voor de toepassing van de Wet geacht deel uit te maken van de beroepsgroep van registerloodsen.
6. De Stichting informeert de (gewezen) deelnemer, gepensioneerden en andere pensioen- en aanspraakgerechtigden conform de eisen van de Wet.
Aanspraken
Artikel 3
1. Dit Pensioenstatuut is een uitkeringsregeling in de zin van de Wet. Het betreft een middelloonregeling met voorwaardelijke toeslagverlening.
2. De Stichting verleent met inachtneming van het overige in dit Pensioenstatuut bepaalde aanspraken en/of rechten op:
a. ouderdomspensioen;
b. tijdelijk partnerpensioen;
x. xxxxxxxxxx partnerpensioen
d. wezenpensioen;
e. arbeidsongeschiktheidspensioen en premievrije voortzetting bij arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 4, lid 6.
3. Het recht op pensioen wordt opgeschort, indien en voorzover de rechthebbende jegens derden een vordering tot schadevergoeding wegens derving van inkomen kan doen gelden. In dat geval zal de Stichting niettemin als voorschot op deze schadevergoeding een uitkering verstrekken ter grootte van de pensioenuitkering waarop anders recht zou hebben bestaan, mits de rechthebbende zijn recht op schadevergoeding tot het beloop van die uitkering aan de Stichting cedeert.
4. De opschorting van het recht op pensioen wordt in zijn geheel ongedaan gemaakt indien:
x. bij onherroepelijk vonnis dat in kracht van gewijsde is getreden, de vordering van de Stichting is afgewezen;
b. de Stichting met de derde(n) een vaststellingsovereenkomst inhoudende een integrale regeling heeft gesloten, en deze vaststellingsovereenkomst heeft uitgevoerd;
c. bij onherroepelijk vonnis dat in kracht van gewijsde is getreden, de vordering van de Stichting (ten dele) is toegewezen;
d. redelijkerwijs niet mogelijk is om de vordering van de Stichting tegen de derde(n) te incasseren.
In geval van het ongedaan maken van de opschorting wordt de pensioenuitkering verrekend met de reeds betaalde voorschotten.
5. De rechthebbende spant zich in om het recht op schadevergoeding tot het beloop van de pensioenuitkering aan de Stichting te cederen.
Premie
Artikel 4
1. Iedere deelnemer is jaarlijks per 1 januari van elk kalenderjaar aan de Stichting een premie verschuldigd. Indien het deelnemerschap in de loop van een kalenderjaar aanvangt of eindigt, is een deelnemer de premie naar evenredigheid verschuldigd.
Indien de pensioenopbouw als gevolg van een deeltijdfactor kleiner dan 1 naar evenredigheid is vastgesteld, wordt de premie eveneens naar evenredigheid vastgesteld.
2. De in het vorige lid bedoelde premie wordt jaarlijks door het bestuur vastgesteld met inachtneming van het navolgende:
x. het bestuur berekent de hoogte van premie door de premie van voorgaande jaar te verhogen met de ontwikkeling van de CBS-index “CPI alle huishoudens (niet afgeleid)”, over de periode september tot september;
b. de premie berekend volgens het bepaalde onder a wordt door het bestuur vastgesteld, tenzij deze lager is dan de kostendekkende premie op grond van het bij of krachtens de Wet bepaalde. In dat geval zal de premie door het bestuur op tenminste dit kostendekkende niveau worden vastgesteld. Het bestuur kan daarbij overeenkomstig het bij of krachtens de Wet bepaalde gebruik maken van premiedemping.
3. Het bestuur zal de deelnemers jaarlijks mededeling doen van de berekende premie bedoeld in het vorige lid onder a en de vastgestelde premie bedoeld in het vorige lid onder b.
4. Indien de vastgestelde premie als bedoeld in lid 2, onder b, van dit artikel, hoger is dan de berekende premie bedoeld in lid 2, onder a, van dit artikel,kan de ledenvergadering van de NLc op voorstel van de algemene raad in haar eerstvolgende vergadering, doch uiterlijk voor 28 februari van het betreffende jaar, een afwijkende premie vaststellen.
5. Het bestuur kan uitsluitend een korting verlenen op de premie, indien de beleidsdekkingsgraad voldoet aan de vereisten van de Wet ten aanzien van het vereist eigen vermogen en de oorspronkelijke ambities, inclusief de voorwaardelijke toeslagverlening over de afgelopen 10 jaar zijn waargemaakt.
6. De deelnemer, die recht heeft op de uitkering van een arbeidsongeschiktheidspensioen, als bedoeld in artikel 11, is geen premie aan de Stichting verschuldigd tot het tijdstip, waarop die uitkering beëindigd wordt.
7. De door de deelnemer verschuldigde maandpremie, dient uiterlijk binnen één maand na afloop van de maand, waarvoor de premie verschuldigd is, te worden voldaan. Indien de verschuldigde premie niet tijdig is voldaan, is zonder verdere aanmaning over de periode dat de betalingstermijn is overschreden een door het bestuur vast te stellen boeterente verschuldigd. Eventuele invorderingskosten van niet tijdig betaalde premies komen voor rekening van de deelnemer.
Indien een deelnemer de aan de Stichting verschuldigde premie, ondanks de inspanningen van de Stichting tot inning van de premie, niet heeft betaald, kan de Stichting de achterstallig gebleven premies samen met de door het bestuur vastgestelde boeterente en eventuele invorderingskosten verhalen op de netto pensioenuitkering middels een dwangbevel.
Pensioengrondslag
Artikel 5
1. a. De pensioengrondslag is gelijk aan het pensioengevend inkomen verminderd met de franchise.
b. Het pensioengevend inkomen betreft de winst uit onderneming vóór toevoeging aan en afneming van de oudedagsreserve en vóór de ondernemersaftrek en vermeerderd met de ten laste van de winst gebrachte premies uit hoofde van dit Pensioenstatuut, in het derde kalenderjaar voorafgaande aan het betreffende deelnemersjaar.
c. Gedurende de eerste drie jaar van deelneming wordt het pensioengevend inkomen vastgesteld op basis van een schatting van de deelnemer van zijn pensioengevend inkomen in het betreffende deelnemersjaar.
d. Het pensioengevend inkomen in enig jaar wordt ten minste gesteld op nihil. Het maximum pensioengevend inkomen in enig jaar bedraagt EUR 101.519 (2016). Dit bedrag wordt na 1 januari 2016 jaarlijks geïndexeerd met de contractloon ontwikkelingsfactor bedoeld in artikel 10.2a, lid 3 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
e. De franchise betreft de minimaal te hanteren franchise op grond van artikel 18a, lid 8 van de Wet op de loonbelasting 1964 (2016: € 12.953).
2. a. De pensioenopbouw wordt met toepassing van de deeltijdfactor vastgesteld, waarbij rekening wordt gehouden met sub b in dit lid. Indien de deeltijdfactor kleiner is dan 1, vindt de pensioenopbouw naar evenredigheid plaats door de pensioengrondslag vast te stellen op basis van het voltijds pensioengevend inkomen, te verminderen met de geldende franchise en het verschil te vermenigvuldigen met de deeltijdfactor. Het voltijds pensioengevend inkomen wordt hierbij gemaximeerd als bedoeld in het vorige lid, sub d.
b. In geval een deelnemer in een kalenderjaar dat is gelegen in de periode die aanvangt tien jaar direct voorafgaand aan de pensioendatum ten opzichte van het laatste kalenderjaar van de periode die direct voorafgaat aan de eerstgenoemde periode ten hoogste 50% minder uren per jaar besteedt aan werkzaamheden op grond waarvan hij deelneemt, zal, tenzij de deelnemer aan het bestuur schriftelijk mededeelt hiervan af te willen zien, als pensioengevend inkomen worden aangemerkt: het pensioengevend inkomen vermenigvuldigd met de verhouding tussen de deeltijdfactor van het laatstgenoemde kalenderjaar en de deeltijdfactor van het eerstgenoemde kalenderjaar.
3. Indien door een besluit van de ledenvergadering van de NLc op grond van artikel 4, lid 4, bij de Stichting minder premie wordt ontvangen dan noodzakelijk is op grond van artikel 4, lid 2, stelt het bestuur aan de hand van een advies van de actuaris van de Stichting, binnen 14 dagen na dit besluit, voor het betreffende jaar een pensioengrondslag vast die met deze verminderde premieinkomsten rekening houdt.
Ouderdomspensioen
Artikel 6
1. Het levenslange ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 3 bedraagt voor elk deelnemersjaar 1,875% van de voor het desbetreffend kalenderjaar vastgestelde pensioen- grondslag, uitgaande van de pensioenrekendatum.
2. Het levenslange ouderdomspensioen gaat in op de pensioendatum en wordt uitgekeerd tot en met het einde van de maand, waarin de gepensioneerde overlijdt. De daarbij te hanteren ruilfactoren zijn vastgelegd in bijlage 2 bij dit Pensioenstatuut.
3. Het levenslange ouderdomspensioen, dat ingaat op de pensioendatum, wordt met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen herrekend ten opzichte van de pensioenrekendatum.
4. In geval van een achterblijvende partner of, bij ontstentenis van deze, minderjarige kinderen van de gepensioneerde, wordt het ouderdomspensioen twee maanden langer uitgekeerd. De pensioenuitkering over deze twee maanden wordt in de vorm van een eenmalige uitkering toegekend, zo spoedig mogelijk na het overlijden van de gepensioneerde.
5. Het bepaalde in de voorgaande leden van dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de pensioenaanspraken van deelnemers, die arbeidsongeschikt zijn, zoals bedoeld in artikel 11, lid 2. Bij de vaststelling van de pensioengrondslag voor de kalenderjaren, waarin de deelnemer arbeidsongeschikt is, wordt evenwel uitgegaan van het bereikbaar pensioengevend inkomen. Het bereikbaar pensioengevend inkomen is het gemiddelde van het pensioengevend inkomen, als bedoeld in artikel 5, van de deelnemer in de vijf kalenderjaren voorafgaand aan zijn ziekte of arbeidsongeschiktheid, voor zover de deelnemer in die jaren heeft deelgenomen aan de pensioenregeling van de Stichting.
(Vervroegde) pensioendatum
Artikel 7
1. In afwijking van artikel 6 kan de deelnemer kiezen voor een vervroegde pensioendatum.
2. Bij pensionering op de (vervroegde) pensioendatum conform lid 3, van dit artikel, vindt er, met inachtneming van artikel 18a, lid 6 Wet op de loonbelasting 1964, een herrekening plaats van het pensioen ten opzichte van de pensioenrekendatum, met inachtneming van de algemeen aanvaarde actuariële grondslagen. De daarbij te hanteren ruilfactoren zijn vastgelegd in bijlage 2 bij dit Pensioenstatuut.
3. De deelnemer kan met inachtneming van de fiscale voorwaarden op de (vervroegde) pensioendatum kiezen voor de volgende mogelijkheden:
a. Standaard
• een vast overbruggingspensioen met ingang van de (vervroegde) pensioendatum, van 21% van de geldende pensioengrondslag. Dit pensioen wordt uiterlijk uitgekeerd tot de eerste dag van de maand, volgende op de maand, waarin de gepensioneerde de AOW-leeftijd bereikt;
• naar keuze wel of geen tijdelijk partnerpensioen bij overlijden van de gepensioneerde voor de 1e van de maand volgende op de maand waarin hij de AOW-leeftijd bereikt. De hoogte en de einddatum van het tijdelijk partnerpensioen is gelijk aan het aanvullende partnerpensioen zoals vermeld in artikel 8, lid 7. Indien op grond van artikel 15 wordt gekozen voor 50% omzetting levenslang partnerpensioen in levenslang ouderdomspensioen is naar evenredigheid (50%) een tijdelijk partnerpensioen van toepassing. Indien op grond van artikel 15 wordt gekozen voor volledige omzetting levenslang partnerpensioen in levenslang oudersdomspensioen, is geen tijdelijk partnerpensioen van toepassing. Dan vervalt derhalve deze keuze voor tijdelijk partnerpensioen.
De actuariële pensioenvoorziening op de (vervroegde) pensioendatum wordt na aftrek van de koopsom voor dit vaste overbruggingspensioen en tijdelijk
partnerpensioen, indien en voor zover van toepassing, omgezet in een direct ingaand levenslang gelijkblijvend ouderdomspensioen, in combinatie met een levenslang partnerpensioen ter grootte van 70% van dat vervroegd ingaande ouderdomspensioen, met dien verstande dat dit partnerpensioen minimaal gelijk is aan het bijzonder partnerpensioen, zoals bedoeld in artikel 10, lid 3. Deze omzetting betekent een wijziging van het partnerpensioen.
Hiermee dient de partner schriftelijk in te stemmen.
In afwijking van deze omzetting kan de deelnemer er voor kiezen om het partnerpensioen niet te wijzigen. Het direct ingaand levenslang gelijkblijvend ouderdomspensioen wordt dan bepaald door omzetting van de actuariële pensioenvoorziening zoals hiervoor bedoeld, behoudens het levenslange partnerpensioen.
b. Hoog/laag
• een vast overbruggingspensioen met ingang van de (vervroegde) pensioendatum, van 21% van de geldende pensioengrondslag. Dit pensioen wordt uiterlijk uitgekeerd tot de eerste dag van de maand, volgende op de maand, waarin de gepensioneerde de AOW-leeftijd bereikt;
• naar keuze wel of geen tijdelijk partnerpensioen voor de partner bij overlijden van de gepensioneerde vóór de 1e van de maand volgende op de maand waarin hij de AOW-leeftijd bereikt. De hoogte en de einddatum van het tijdelijk partnerpensioen is gelijk aan het aanvullende partnerpensioen zoals vermeld in artikel 8, lid 7. Indien op grond van artikel 15 wordt gekozen voor 50% omzetting levenslang partnerpensioen in levenslang ouderdomspensioen is naar evenredigheid (50%) een tijdelijk partnerpensioen van toepassing. Indien op grond van artikel 15 wordt gekozen voor volledige omzetting levenslang partnerpensioen in levenslang oudersdomspensioen, is geen tijdelijk partnerpensioen van toepassing. Dan vervalt derhalve deze keuze voor tijdelijk partnerpensioen.
De actuariële pensioenvoorziening op de (vervroegde) pensioendatum wordt na aftrek van de koopsom voor dit vaste overbruggingspensioen en tijdelijk partnerpensioen, indien en voor zover van toepassing, omgezet in een direct ingaand tijdelijk hoger ouderdomspensioen tot uiterlijk de AOW-leeftijd en een levenslang gelijkblijvend ouderdomspensioen vanaf deze datum, in een vaste verhouding van 100:75, in combinatie met een partnerpensioen als omschreven in lid 3 onder a, van dit artikel.
Deze aanwending betekent een wijziging van het partnerpensioen. Hiermee dient de partner schriftelijk in te stemmen.
In afwijking van deze aanwending kan de deelnemer er voor kiezen om het partnerpensioen niet te wijzigen. Het direct ingaand tijdelijk hoger ouderdomspensioen tot uiterlijk de AOW-leeftijd en het levenslang gelijkblijvend ouderdomspensioen vanaf deze datum, in een vaste verhouding van 100:75, worden dan bepaald door aanwending van de actuariële pensioenvoorziening zoals hiervoor bedoeld, behoudens het levenslange partnerpensioen.
c. Onder AOW-leeftijd wordt in dit lid verstaan de voor de deelnemer op datum ingang van zijn pensioen geldende AOW-leeftijd, waarbij deze afgerond wordt naar beneden op hele leeftijden. Indien en voorzover de AOW-leeftijd (nog) niet kan worden vastgesteld (afhankelijk van levensverwachting), wordt in dit lid onder AOW-leeftijd verstaan de eerste van de maand volgend op de maand waarin de gepensioneerde de leeftijd van 67 jaar bereikt.
4. De wens tot vervroeging van de pensioendatum en keuze tot variatie in pensioenhoogte dient tenminste zes maanden vóór de gekozen vervroegde pensioendatum schriftelijk aan het bestuur kenbaar te zijn gemaakt.
5. De in artikel 14 omschreven toeslagregeling blijft onverminderd gelden voor de in de vorige leden bedoelde pensioenen.
6. Het bepaalde in lid 1 tot en met lid 5, van dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de pensioenaanspraken van gewezen deelnemers en deelnemers, die arbeidsongeschikt zijn, als bedoeld in artikel 11, lid 2.
Partnerpensioen Artikel 8
1. De (gewezen) deelnemer die een partnerrelatie aangaat, verkrijgt aanspraak op partnerpensioen op de dag van ingang van deze partnerrelatie.
2. Indien een gepensioneerde een partnerrelatie aangaat, ontstaat geen aanspraak op partnerpensioen en kan geen aanspraak op tijdelijke partnerpensioen ontstaan.
3. Het partnerpensioen gaat in op de dag, waarop de (gewezen) deelnemer of de gepensioneerde overlijdt, mits betrokkene een partner achterlaat, en wordt uitgekeerd tot het einde van de maand, waarin de partner overlijdt.
4. Het jaarlijkse levenslange partnerpensioen bedraagt:
a. voor de partner van een deelnemer: 70% van het ouderdomspensioen, waarop de deelnemer recht zou hebben op de pensioenrekendatum, ware deze tot deze datum deelnemer gebleven. Voor de fictieve deelnemersjaren vanaf het tijdstip van overlijden van de deelnemer tot de pensioenrekendatum wordt uitgegaan van het bereikbaar pensioengevend inkomen. Het bereikbaar pensioengevend inkomen is het gemiddelde van het pensioengevend inkomen, als bedoeld in artikel 5, van de deelnemer in de vijf kalenderjaren voorafgaand aan het kalenderjaar van zijn overlijden, voor zover de deelnemer in die jaren heeft deelgenomen aan de pensioenregeling van de Stichting;
b. voor de partner van de gewezen deelnemer: 70% van het tot het moment van beëindiging van het deelnemerschap opgebouwde jaarlijkse levenslange ouderdomspensioen;
c. voor de partner van een gepensioneerde: 70% van het jaarlijkse levenslange ouderdomspensioen, dat volgt uit de toepassing van artikel 7, lid 3.
5. Op het partnerpensioen, bedoeld in het vorige lid, wordt het bijzonder partnerpensioen, bedoeld in artikel 10 in mindering gebracht.
6. De partner heeft geen recht op partnerpensioen, indien het overlijden van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde het gevolg is van een opzettelijk tegen het leven van deze persoon gericht misdrijf, waarvoor de op het partnerpensioen aanspraak makende onherroepelijk is veroordeeld.
7. Indien een deelnemer overlijdt vóór de (vervroegde) pensioendatum, vindt er een aanvulling op het partnerpensioen plaats. Dit aanvullende partnerpensioen bedraagt EUR 13.500 per jaar en is volledig op risicobasis verzekerd. De eventueel voor een deelnemer uit de overgang per 1 april 2004 van Pensioenstatuut 1988 naar Pensioenstatuut 2004 voortgevloeide aanspraken op tijdelijk partnerpensioen blijven daarnaast ongewijzigd.
De uitkering van dit aanvullende partnerpensioen geschiedt, indien en zolang het in lid 4, onder a, van dit artikel bedoelde partnerpensioen wordt uitgekeerd, echter uiterlijk tot de eerste dag van de maand, volgend op de maand, waarin de partner 65 jaar wordt. Het bestuur zal de hoogte en de uiterste einddatum van het aanvullende partnerpensioen jaarlijks evalueren en is bevoegd deze aan te passen.
Artikel 14 is vóór ingang van het aanvullende partnerpensioen van toepassing op de eventueel uit de overgang per 1 april 2004 van Pensioenstatuut 1988 naar Pensioenstatuut 2004 voortgevloeide aanspraken op tijdelijk partnerpensioen en na ingang op de uitkering van het aanvullende partnerpensioen, indien deze ingang heeft plaatsgevonden na 1 januari 2015.
Wezenpensioen
Artikel 9
1. Op de dag van overlijden van een (gewezen) deelnemer of een gepensioneerde gaat voor ieder van zijn kinderen, behoudens het gestelde in lid 4, van dit artikel, een wezenpensioen in, indien en zolang zij pensioengerechtigd zijn.
2. Pensioengerechtigd zijn de kinderen, die
x. xxxxxx zijn dan 21 jaar;
b. 21 jaar of ouder, maar nog geen 27 jaar zijn, zolang hun voor werkzaamheden beschikbare tijd grotendeels in beslag wordt genomen door of in verband met het volgen van onderwijs of een opleiding voor een beroep en/of zij arbeidsongeschikt zijn in de zin van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.
3. Het jaarlijkse wezenpensioen bedraagt:
a. voor het kind van een deelnemer: 14% van het jaarlijkse ouderdomspensioen, waarop de deelnemer recht zou hebben op de pensioenrekendatum, ware deze tot deze datum deelnemer gebleven. Voor de fictieve deelnemersjaren vanaf het tijdstip van overlijden van de deelnemer tot de pensioenrekendatum wordt uitgegaan van het bereikbaar pensioengevend inkomen. Het bereikbaar pensioengevend inkomen is het gemiddelde van het pensioengevend inkomen, als bedoeld in artikel 5, van de deelnemer in de vijf kalenderjaren voorafgaand aan het kalenderjaar van zijn overlijden, voor zover de deelnemer in die jaren heeft deelgenomen aan de pensioenregeling van de Stichting;
b. voor het kind van de gewezen deelnemer: 14% van het tot het moment van beëindiging van het deelnemerschap opgebouwde jaarlijkse ouderdomspensioen;
c. voor het kind van een gepensioneerde: 14% van het jaarlijkse levenslange ouderdomspensioen, dat volgt uit de toepassing van artikel 7, lid 3.
De percentages worden verdubbeld gedurende het tijdvak, dat er na het overlijden van de deelnemer of de gepensioneerde wel wezenpensioen doch geen partnerpensioen (meer) wordt uitgekeerd.
4. Indien een gepensioneerde een partnerrelatie aangaat, ontstaat geen aanspraak op wezenpensioen voor uit deze partnerrelatie geboren kinderen of voor de kinderen van deze partner.
5. De wees heeft geen recht op wezenpensioen, indien het overlijden van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde het gevolg is van een opzettelijk tegen het leven van deze persoon gericht misdrijf, waarvoor de op het wezenpensioen aanspraak makende onherroepelijk is veroordeeld.
Bijzondere bepalingen inzake partnerpensioen bij scheiding
Artikel 10
1. Bij scheiding verkrijgt de gewezen partner aanspraak op bijzonder partnerpensioen.
Deze aanspraak is gelijk aan het partnerpensioen dat de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde tot de datum van scheiding heeft verworven op grond van artikel 8. Het bedrag aan bijzonder partnerpensioen zal bij een volgende partnerrelatie van de deelnemer op het partnerpensioen, zoals geregeld in artikel 8, in mindering worden gebracht. De gewezen partner ontvangt een schriftelijk opgave van haar aanspraak.
2. De vermindering als bedoeld in het vorige lid vervalt op de dag dat de gewezen partner overlijdt, mits de datum van overlijden voor de vervroegde pensioendatum c.q. pensioendatum ligt.
3. Het bijzonder partnerpensioen gaat in op de dag, waarop de (gewezen) deelnemer of de gepensioneerde overlijdt, mits de gewezen partner dan leeft, en wordt uitgekeerd tot het einde van de maand, waarin de gewezen partner overlijdt.
4. Het bepaalde in het vorige lid vindt geen toepassing, indien de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde en zijn partner bij partnervoorwaarden of bij een schriftelijke, gewaarmerkte overeenkomst anders zijn overeenkomen. De overeenkomst of voorwaarden
wordt respectievelijke worden slechts door de Stichting uitgevoerd indien de Stichting bereid is een uit deze afwijking voortvloeiend pensioenrisico te dekken.
5. De aanspraak op pensioen, welke voortvloeit uit lid 3, van dit artikel, kan tezamen met een recht op uitbetaling op grond van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding onder actuariële gelijkwaardigheid worden omgezet in ouderdomspensioen. Bij bestuursbesluit kunnen nadere uitvoeringsregels worden gesteld.
6. Dit artikel is overeenkomstig van toepassing op een op grond van artikel 7, lid 3 (na keuze) vastgesteld tijdelijk partnerpensioen in de situatie dat de scheiding plaatsvindt na de (vervroegde) pensioendatum, met dien verstande dat het bijzonder tijdelijk partnerpensioen vervalt bij het bereiken van de eindleeftijd zoals bepaald in artikel 8, lid 7.
Arbeidsongeschiktheidspensioen
Artikel 11
1. Het arbeidsongeschiktheidspensioen gaat in op de dag, waarop de deelnemer 104 weken arbeidsongeschikt is en wordt uitgekeerd tot uiterlijk de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de deelnemer de 60-jarige leeftijd bereikt.
2. De arbeidsongeschikte deelnemer vraagt uiterlijk twee maanden vóór de dag waarop het arbeidsongeschiktheidspensioen op grond van het vorige lid ingaat, het arbeidsongeschiktheidspensioen aan bij de Stichting. De aanvraag wordt vergezeld van een verklaring van het bestuur van de betreffende Regionale Loodsencorporatie, waaruit blijkt vanaf welke dag de deelnemer arbeidsongeschikt is alsmede van een verklaring van permanente ongeschiktheid voor de zeevaart, afgegeven door een door de Minister van Infrastructuur en Milieu aangewezen geneeskundige.
3. Het jaarlijkse arbeidsongeschiktheidspensioen is gelijk aan het volgens onderstaand schema vastgestelde percentage van een vast bedrag van EUR 69.415 (2015) per jaar, dat jaarlijks voorwaardelijk wordt geïndexeerd volgens een door het bestuur vast te stellen (consumenten) prijsindex:
Deelnemersjaar, waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden | Uitkeringspercentage |
1 | 81 |
2 | 85 |
3 | 89 |
4 | 93 |
5 | 96 |
6 of later | 100 |
4. Op het in het vorige lid bedoelde arbeidsongeschiktheidspensioen wordt in mindering gebracht de uitkering, die aan de deelnemer is toegekend ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, alsmede de inkomsten als genoemd in lid 5 van dit artikel.
5. De inkomsten, die een deelnemer geniet uit of in verband met arbeid, bedrijf of beroep, ter hand genomen met ingang van of na de ingangsdatum van het arbeidsongeschiktheids- pensioen, worden met dit pensioen verrekend. Deze verrekening vindt plaats indien en voorzover het arbeidsongeschiktheidspensioen, vermeerderd met eerderbedoelde inkomsten, uitgaat boven het laatstelijk door de deelnemer genoten beroepsinkomen of, zo deze hoger is, de laatstelijk geldende pensioengrondslag van de deelnemer.
Fiscale maxima
Artikel 12
1. Bij de vaststelling van de pensioenaanspraken, pensioenrechten en premie worden de voorwaarden en grenzen van de fiscale wet- en regelgeving in aanmerking genomen.
2. Het bestuur is bevoegd de bepalingen van dit Pensioenstatuut aan te passen aan de fiscale wet- en regelgeving, indien komt vast te staan dat het reglement daar niet aan voldoet.
Deze aanpassing kan zo nodig met terugwerkende kracht plaatsvinden. Er kunnen geen pensioenaanspraken of pensioenrechten worden ontleend aan het reglement, zoals dat vóór de aanpassing luidde. Bij het aanpassen wordt zoveel mogelijk aangesloten bij dit Pensioenstatuut.
3. De (gewezen) deelnemers, gepensioneerden en andere pensioen- en aanspraakgerechtigden zijn en blijven volledig aansprakelijk voor de fiscale gevolgen die voortvloeien uit het niet of niet tijdig verstrekken van informatie en/of gegevens die nodig zijn voor het correct uitvoeren van deze pensioenregeling. Dit geldt ook voor het verstrekken van onjuiste of onvolledige informatie en/of gegevens. Daarnaast is de Stichting niet aansprakelijk voor de gevolgen die voortvloeien uit de nalatigheid in het voldoen aan de verzekeringsplicht of aan de verplichtingen uit hoofde van dit Pensioenstatuut dan wel uit het niet of niet tijdig betalen van de pensioenpremie.
Afkoopbepaling
Artikel 13
De pensioenaanspraken en pensioenrechten ingevolge dit Pensioenstatuut kunnen niet worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid zijn, anders dan is voorzien bij of krachtens de Wet.
Toeslagen
Artikel 14
1. Op de pensioenrechten en opgebouwde pensioenaanspraken volgens dit Pensioenstatuut inclusief de pensioenrechten en opgebouwde pensioenaanspraken die op grond van artikel 32
in stand blijven, wordt jaarlijks een toeslag verleend van maximaal de (consumenten) prijsindex als bedoeld in artikel 4, lid 2, sub a. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Dit is mede afhankelijk van de financiële positie van het pensioenfonds.
2. Voor de in het vorige lid bedoelde voorwaardelijke toeslagverlening is geen bestemmingsreserve gevormd en wordt geen premie betaald.
3. Bij het verlenen van een toeslag worden opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten op grond van dit Pensioenstatuut in dezelfde mate aangepast.
4. Indien er sprake is van een achterstand in toeslagverlening, danwel indien er sprake is van een nog niet gecompenseerde korting, kan het bestuur besluiten om een inhaaltoeslag toe te kennen. Het bestuur beslist evenwel in hoeverre een inhaaltoeslag wordt toegepast. Dit is mede afhankelijk van de financiële positie van het pensioenfonds.
Omzetting levenslang partnerpensioen voor ouderdomspensioen
Artikel 15
Elke deelnemer of gewezen deelnemer kan, ongeacht de burgerlijke staat op de pensioendatum óf op de vervroegde pensioendatum zijn levenslang partnerpensioen geheel of voor 50% uitruilen voor een hoger levenslang ouderdomspensioen.
Een verzoek tot uitruil, bedoeld in het vorige lid, dan wel wijziging van een eerder verzoek dient schriftelijk en uiterlijk op de dag voorafgaande aan de pensioendatum, respectievelijk de vervroegde pensioendatum te zijn ingediend bij het bestuur. Indien de deelnemer of gewezen deelnemer een partner heeft die in aanmerking komt voor het levenslang partnerpensioen, dient het verzoek ook mede-ondertekend te zijn door de desbetreffende partner en dient deze partner uiterlijk op een van genoemde data bij notariële akte afstand te hebben gedaan gedaan van het gehele of de helft van het levenslang partnerpensioen.
Bij volledige uitruil of voor 50% uitruilen van het reglementaire levenslang partnerpensioen op de pensioendatum of op de vervroegde pensioendatum zal het uit te keren levenslange ouderdomspensioen worden verhoogd. De daarbij geldende ruilfactoren worden vastgesteld op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid en zijn vastgelegd in bijlage 1 van dit Pensioenstatuut.
Indien een aanspraak op bijzonder partnerpensioen is toegekend aan de gewezen partner van de deelnemer of gewezen deelnemer, is het gestelde in het vorige lid niet van toepassing. In zo’n geval zal de deelnemer of gewezen deelnemer binnen 1 maand na ontvangst van het in lid 2, van dit artikel, bedoelde verzoek een schriftelijke offerte ontvangen van de verhoging van zijn levenslange ouderdomspensioen.
Omzetting ouderdomspensioen voor levenslang partnerpensioen
Artikel 16
1. Elke deelnemer of gewezen deelnemer kan op de (vervroegde) pensioendatum óf bij beëindiging van de deelneming een deel van het levenslang ouderdomspensioen omzetten in
levenslang partnerpensioen, waarbij het levenslang partnerpensioen na omzetting 70% bedraagt van het levenslange ouderdomspensioen na omzetting. De deelnemer of gewezen deelnemer kan ook kiezen om deze omzetting voor de helft te doen.
2. Een verzoek tot uitruil, bedoeld in het vorig lid, dient uiterlijk op de dag voor de (vervroegde) pensioendatum of de datum van beëindiging van het deelnemerschap te zijn ingediend bij het bestuur.
3. De omzetting als bedoeld in lid 1, van dit artikel, geschiedt op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid. Daarbij wordt uitgegaan van de laatstelijk voor de deelnemer vastgestelde reglementaire aanspraak op levenslang ouderdoms- respectievelijk levenslang partnerpensioen. Een en ander is vastgelegd in bijlage 1 van dit Pensioenstatuut.
Uitkeringen
Artikel 17
1. De pensioenen worden uitgekeerd in maandelijkse termijnen omstreeks de 21ste dag van elke maand ten bedrage van 1/12 van het jaarlijkse pensioenbedrag, onder inhouding van de ver- schuldigde belasting(en) en/of premies ingevolge de sociale verzekeringswetten.
2. Indien een pensioen een aanvang of een einde neemt in de loop van een kalendermaand, bedraagt de eerste respectievelijk laatste uitkering een evenredig gedeelte van de volle pensioentermijn als bedoeld in het vorige lid.
3. De uitkering van elke pensioentermijn kan afhankelijk worden gesteld van de overlegging van door het bestuur te verlangen bewijsstukken.
Verzekeringen
Artikel 18
Vervallen.
Financiering van de pensioenen
Artikel 19
De financiering van het overeenkomstig de artikelen 6 tot en met 10 toegekende levenslange ouderdoms- en levenslang partner- annex wezenpensioenen geschiedt zodanig, dat de op basis van evenredigheid aan de deelnemersjaren toe te rekenen pensioengedeelten volledig gedekt zijn. Het risico, voortvloeiende uit het nog niet gefinancierde gedeelte van het levenslange partner- annex wezenpensioen en het aanvullende partnerpensioen overeenkomstig artikel 8, lid 7, alsmede het risico van arbeidsongeschiktheidspensioen op grond van artikel 11 en het risico van staking van premiebetaling bij arbeidsongeschiktheid, wordt zoveel mogelijk op risicobasis her- verzekerd bij een verzekeraar.
Uitvoeringsovereenkomst
Artikel 20
In dit Pensioenstatuut zijn de afspraken opgenomen, zoals die moeten worden opgenomen in het document, dat met de wettelijke term ‘uitvoeringsovereenkomst’ wordt aangeduid.
Beëindiging van het deelnemerschap
Artikel 21
1. Indien het deelnemerschap vóór de (vervroegde) pensioendatum eindigt, anders dan door overlijden, behoudt betrokkene, de tijdens het deelnemerschap verworven pensioenaanspraken.
2. De verworven pensioenaanspraken in het vorige lid zijn gelijk aan de op basis van het bepaalde in artikel 19 gefinancierde pensioenen. Het bestuur zal de gewezen deelnemer schriftelijk mededeling doen van deze aanspraken.
Waardeoverdracht
Artikel 22
1. Het bestuur zal, overeenkomstig het ter zake bij of krachtens de Wet bepaalde, overgaan tot de overdracht naar de Stichting van de waarde van de aanspraken op pensioen van de betrokken deelnemer jegens de vorige pensioenuitvoerder, mits de deelnemer na aanvang van de deelneming een daartoe strekkend schriftelijk verzoek heeft ingediend. De deelnemer kan dit verzoek na aanvang van de deelneming als bedoeld in artikel 2 indienen bij de Stichting. Ligt de aanvang van de deelneming aan deze pensioenregeling vóór 1 januari 2015, dan wordt het verzoek uitsluitend binnen zes maanden na aanvang ingediend.
2. Het bestuur zal, overeenkomstig het ter zake bij of krachtens de Wet bepaalde, op verzoek van de deelnemer of gewezen deelnemer, overgaan tot de overdracht van de waarde van diens aanspraken op pensioen naar een andere pensioenuitvoerder of een door de Minister van Sociale Zaken aangewezen instelling.
3. Het bestuur is, overeenkomstig het ter zake bij of krachtens de Wet bepaalde, op verzoek van de ledenvergadering van de NLc, bevoegd tot collectieve waardeoverdracht.
4. Het bestuur zal bij liquidatie van de Stichting overgaan tot waardeoverdracht naar een andere pensioenuitvoerder, overeenkomstig het ter zake bij of krachtens de Wet bepaalde.
5. Het bestuur kan, overeenkomstig de fiscale eisen en het ter zake bij of krachtens de Wet bepaalde, op verzoek van een gewezen deelnemer meewerken aan overdracht van de waarde van diens pensioenaanspraken naar een pensioeninstelling uit een andere Europese lidstaat, een verzekeraar buiten Nederland of een (andere) buitenlandse instelling.
6. Het bestuur zal, overeenkomstig de fiscale eisen en het ter zake bij of krachtens de Wet bepaalde, meewerken aan de overdracht van een waarde naar de Stichting vanuit een pensioeninstelling uit een andere Europese lidstaat, een verzekeraar buiten Nederland of een (andere) buitenlandse instelling.
Intrekking verplichtstelling
Artikel 23
Indien te eniger tijd de verplichtstelling tot het deelnemen aan deze pensioenregeling mocht worden ingetrokken, eindigt het deelnemerschap van alle deelnemers. Het bepaalde in artikel 21 is dan van overeenkomstige toepassing.
Klachten of geschillen
Artikel 24
Bij een klacht van een (gewezen) deelnemer, gepensioneerde of andere pensioen- en aanspraakgerechtigde, of geschillen tussen deze betrokkene en de Stichting, over de toepassing van het bepaalde in de statuten en/of dit Pensioenstatuut, is de door het bestuur vastgestelde klachten- en geschillenprocedure van toepassing.
Gemoedsbezwaarden
Artikel 25
1. Degene, ten aanzien van wie het bestuur de overtuiging heeft gekregen, dat hij gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering en dat hij noch zichzelf, noch iemand anders, noch zijn eigendommen heeft verzekerd, wordt op een schriftelijke met redenen omklede aanvraag door het bestuur vrijgesteld van de verplichting tot deelneming aan de in dit Pensioenstatuut vastgelegde pensioenregeling. Het bestuur verstrekt een bewijs van deze vrijstelling.
2. Het bestuur is bevoegd voorwaarden aan de vrijstelling te verbinden. In geval van het verlenen van een vrijstelling zijn de bepalingen van dit Pensioenstatuut en de statuten van de
Stichting vanaf het tijdstip waarop de vrijstelling van kracht is niet van toepassing, tenzij anders wordt bepaald.
3. De gemoedsbezwaarde, die op grond van het vorige lid vrijstelling heeft gekregen, is verplicht een gelijk bedrag aan de Stichting te betalen als hij als premie verschuldigd zou zijn, indien hij geen vrijstelling had verkregen.
4. Deze door de Stichting van de gemoedsbezwaarde ontvangen bedragen worden onder aftrek van administratiekosten ten behoeve van de Stichting ten name van de gemoedsbezwaarde gestort op een spaarrekening bij een bankinstelling te zijner keuze of, indien de gemoedsbezwaarde niet binnen drie maanden nadat hij door het bestuur van de verleende vrijstelling in kennis is gesteld, schriftelijk aan het bestuur heeft medegedeeld bij welke bankinstelling de bedragen dienen te worden gestort, bij een door het bestuur aan te wijzen bankinstelling. Over het spaartegoed wordt de door de bankinstelling gehanteerde rente berekend. Het saldo van de spaarrekening is geblokkeerd tot het tijdstip waarop de gemoedsbezwaarde, ware hij deelnemer geweest, de pensioendatum bereikt, c.q. eerder overlijdt. Jaarlijks na verdiscontering van de gehanteerde rente ontvangt de gemoedsbezwaarde een schriftelijke opgave van het spaartegoed.
5. Op de pensioendatum wordt het spaartegoed in gelijke termijnen uitgekeerd gedurende ten minste 15 jaar en ten hoogste 25 jaar.
6. Bij overlijden van de gemoedsbezwaarde, voordat de uitkeringen zijn ingegaan, worden de spaarbedragen aangewend voor een uitkering aan de partner en of de kinderen.
De periode waarover voor een partner een uitkering wordt vastgesteld bedraagt naar keuze van de partner, ten minste vijftien en ten hoogste vijfentwintig jaar. Ingeval geen sprake is van een partner, maar wel van een of meer kinderen in de zin van dit Pensioenstatuut, wordt het spaarbedrag aangewend voor een eenmalige uitkering aan degene, die blijkens een schriftelijke volmacht namens alle kinderen tot de ontvangstneming gerechtigd is.
7. Bij overlijden van de gemoedsbezwaarde, nadat de uitkeringen zijn ingegaan wordt de betaling van de uitkeringen voor de nog resterende periode voortgezet ten behoeve van de partner. Indien een partner ontbreekt, zal de uitkering geschieden aan de kinderen in de zin van dit Pensioenstatuut.
Bij afwezigheid van een partner en kinderen, wordt het nog niet tot uitkering gekomen spaarbedrag aangewend voor een eenmalige uitkering aan degene, die blijkens een schriftelijke volmacht namens alle erfgenamen tot de ontvangstneming gerechtigd is.
8. Als de uitkering op jaarbasis het bedrag zoals bedoeld in artikel 78, lid 1 van de Wet niet te boven gaat, dan heeft de Stichting het recht om met instemming van de gemoedsbezwaarde of de nabestaande het spaartegoed in één keer uit te betalen.
9. Het bestuur is verplicht een vrijstelling in te trekken, indien:
a. de betrokkene dit verzoekt;
b. de omstandigheid, op grond waarvan vrijstelling is verleend, niet meer aanwezig is.
10. Het bestuur is bevoegd een vrijstelling in te trekken indien betrokkene de daarbij gestelde voorwaarden niet of niet behoorlijk naleeft.
11. Indien het bestuur de vrijstelling intrekt, worden de bepalingen van de statuten en dit Pensioenstatuut op de betrokkene van kracht vanaf het tijdstip waarop de verleende vrijstelling wordt ingetrokken. Indien geen vrijstelling meer aanwezig is, vervalt het recht van de betrokkene op het tegoed van zijn spaarrekening en bepaalt het bestuur op basis van de actuariële grondslagen, die te dien tijde bij de Stichting in gebruik zijn tot welke bedragen hij pensioenaanspraken verkrijgt.
Vermindering van aanspraken en rechten
Artikel 26
De Stichting kan op grond van artikel 129 van de Wet de verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten verminderen, echter uitsluitend indien:
• de beleidsdekkingsgraad van de Stichting per einde van een kalenderkwartaal niet voldoet aan de bij of krachtens artikel 126 van de Wet gestelde eisen ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen of de bij of krachtens artikel 127 van de Wet gestelde eisen ten aanzien van het Vereist Eigen Vermogen;
• de Stichting niet in staat is binnen een redelijke termijn te voldoen aan artikel 126 of artikel 127 van de Wet, zonder dat de belangen van (gewezen) deelnemers, gepensioneerden en andere pensioen- en aanspraakgerechtigden onevenredig worden geschaad;
• alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet in het herstelplan, bedoeld in artikel 133 of 134 van de Wet.
De aanspraken en rechten van de (gewezen) deelnemers, gepensioneerden en andere pensioen- en aanspraakgerechtigden worden, voor zover deze niet bij een verzekeraar zijn gefinancierd, verminderd naar een door het bestuur, op advies van de actuaris en gehoord de ledenvergadering van de NLc vast te stellen norm. Deze vermindering kan op zijn vroegst één maand nadat de (gewezen) deelnemers, gepensioneerden en andere pensioen- en aanspraakgerechtigden en de toezichthouder hierover schriftelijk zijn geïnformeerd, worden gerealiseerd. Indien toepassing van deze norm wijziging in de pensioenberekening tot gevolg heeft zal dit Pensioenstatuut hieraan worden aangepast.
Informatie
Artikel 27
1. Degenen die op grond van dit Pensioenstatuut aanspraken en/of rechten kunnen ontlenen, verstrekken uit eigen beweging onverwijld alle informatie aan de Stichting welke relevant kan zijn voor de uitvoering van dit Pensioenstatuut.
2. Degenen, bedoeld in het vorige lid, zijn verplicht hun medewerking te verlenen aan een goede uitvoering van dit Pensioenstatuut, onder andere door aan het bestuur op eerste verzoek de bewijsstukken over te leggen en de gegevens te verstrekken, die voor de uit- voering van de pensioenregeling nodig zijn.
3. De gevolgen van het niet nakomen van de verplichtingen in dit artikel zijn voor risico van de (gewezen)deelnemer, gepensioneerde of andere pensioen- en aanspraakgerechtigden.
4. De Stichting verstrekt de informatie elektronisch aan de (gewezen) deelnemer, gepensioneerde en een andere pensioen- en aanspraakgerechtigde overeenkomstig het ter zake bij of krachtens de Wet bepaalde, tenzij hij bezwaar maakt tegen elektronische verstrekking. In dat geval verstrekt de Stichting de informatie schriftelijk.
Procedure bij wijziging Pensioenstatuut
Artikel 28
Een ontwerp voor wijziging van dit Pensioenstatuut wordt opgesteld door het bestuur en vastgesteld met inachtneming van de bepalingen van de statuten van de Stichting. Ten bewijze hiervan vindt ondertekening plaats door de voorzitter van de NLc en het bestuur van de Stichting.
Procedures in geval van vermogenstekort
Artikel 29
Het bestuur zal in geval van een vermogenstekort, conform het ter zake bij of krachtens de Wet bepaalde, een herstelplan opstellen. In het kader van dit herstelplan kan het bestuur de volgende sturingsmiddelen hanteren:
a. aanpassen beleggingsbeleid;
b. aanpassen van de toeslagverlening;
c. verminderen van pensioenaanspraken en pensioenrechten.
Toerekening kosten
Artikel 30
Het bestuur kan voor het verrichten van een handeling of het verstrekken een opgave een vergoeding vragen. De in voorkomende gevallen geldende vergoeding en wijze van inning zal in een afzonderlijk bestuursbesluit worden vastgelegd. Het bestuur draagt er zorg voor dat elke deelnemer in het bezit wordt gesteld van dit bestuursbesluit, dan wel van elke later daarin aan te brengen wijziging.
Onvoorziene gevallen
Artikel 31
In een incidenteel geval, niet van algemene aard zijnde, waarin dit Pensioenstatuut niet voorziet of de redelijkheid en billijkheid afwijking van dit Pensioenstatuut vordert, beslist het bestuur, zonodig na overleg met de verzekeraar en/of de algemene raad van de NLc.
Overgangsbepaling
Artikel 32
1. Alle pensioenaanspraken en pensioenrechten, welke zijn verkregen onder het Pensioenstatuut 2004 inclusief de Overgangsregeling, blijven in stand, met uitzondering van de uit deze Overgangsregeling verkregen garantie op tijdelijk partnerpensioen. Op alle in stand gebleven pensioenaanspraken en pensioenrechten zijn de ruilfactoren van toepassing zoals bepaald in dit Pensioenstatuut.
2. Voor de deelnemers, die op grond van Pensioenstatuut 1988 een premievrij pensioenkapitaal hebben verworven, is bijlage 3 van toepassing.
Vastgesteld door en overeengekomen met de NLc op 7 februari 2017.
Namens de Stichting Namens de de NLc, Beroepspensioenfonds Loodsen,
X. xx Xxxxx X.X. Xxxxxx
Voorzitter Voorzitter
Bijlage 1
Ruilfactor bij omzetting partnerpensioen in levenslang ouderdomspensioen
Zie: artikel 15 van dit Pensioenstatuut
Op grond van de methode van collectieve actuariële gelijkwaardigheid wordt, in geval van omzetting overeenkomstig het in dit artikel bepaalde, het levenslange ouderdomspensioen (LOP) verhoogd met het in onderstaande tabel genoemde percentage bij de in deze tabel genoemde leeftijd van de deelnemer of gewezen deelnemer op het moment van omzetting.
wordt omgezet naar een direct ingaande LOP.
Leeftijd | Percentage halve omzetting | Percentage volledige omzetting |
55 | 7,8% | 15,6% |
56 | 8,1% | 16,2% |
57 | 8,4% | 16,8% |
58 | 8,7% | 17,4% |
59 | 9,0% | 18,1% |
60 | 9,4% | 18,8% |
Ruilfactor bij omzetting van levenslang ouderdomspensioen in partnerpensioen
Zie: artikel 16 van dit Pensioenstatuut
Op grond van de methode van collectieve actuariële gelijkwaardigheid bedraagt het partnerpensioen, in geval van omzetting overeenkomstig het in dit artikel bepaalde, het in onderstaande tabel genoemde percentage van het levenslange ouderdomspensioen ingaande 60 jaar bij de in deze tabel genoemde leeftijd van de deelnemer of gewezen deelnemer op het moment van omzetting.
Leeftijd | Percentage (halve omzetting) | Percentage (volledige omzetting) | Leeftijd | Percentage (halve omzetting) | Percentage (volledige omzetting) |
30 | 99,68% | 99,35% | 45 | 99,67% | 99,34% |
31 | 99,67% | 99,35% | 46 | 9967% | 99,35% |
32 | 99,67% | 99,34% | 47 | 99,68% | 99,36% |
33 | 99,67% | 99,34% | 48 | 99,69% | 99,36% |
34 | 99,67% | 99,34% | 49 | 99,70% | 99,40% |
35 | 99,66% | 99,33% | 50 | 99,71% | 99,42% |
36 | 99,66% | 99,33% | 51 | 99,72% | 99,45% |
37 | 99,66% | 99,33% | 52 | 99,74% | 99,46% |
38 | 99,66% | 99,32% | 53 | 99,76% | 99,51% |
39 | 99,66% | 99,32% | 54 | 99,78% | 99,56% |
40 | 99,66% | 99,32% | 55 | 9980% | 99,61% |
41 | 99,66% | 99,32% | 56 | 99,83% | 99,67% |
42 | 99,66% | 99,32% | 57 | 99,87% | 99,73% |
43 | 99,66% | 99,33% | 58 | 99,91% | 99,81% |
44 | 99,80% | 99,33% | 59 | 99,95% | 99,90% |
60 | 100,00% | 100,00% |
Voorbeeld
Bovenstaande tabel moet als volgt worden gelezen. Bij uittreden op leeftijd 50 geldt bij volledige omzetting een percentage van 99,42%. Dit betekent dat de volgende omzetting wordt toegepast.
Vóór omzetting Na omzetting
Opgebouwd ouderdomspensioen (ingang 60 jaar) | 10.000 | 99,42% van 10.000= 9.942,00 |
Opgebouwd partnerpensioen tot 65e jaar1 | 7.000 | 99,42% van 7.000= 6.959,40 |
Opgebouwd partnerpensioen na 65e jaar2 | 4.500 | 99,42% van 7.000= 6.959,40 |
Bij uittreden op leeftijd 50 geldt bij halve omzetting een percentage van 99,71%. Dit betekent dat de volgende omzetting wordt toegepast.
Vóór omzetting Na omzetting
Opgebouwd ouderdomspensioen (ingang 60 jaar) | 10.000 | 99,71% van 10.000= 9.971,00 |
Opgebouwd partner pensioen tot 65e jaar3 | 7.000 | 99,71% van 7.000= 6.979,70 |
Opgebouwd partner pensioen na 65e jaar4 Geldigheidsduur ruilfactoren: | 4.500 | 99,71% van 5.750= 5.733,33 |
De hiervoor op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid vastgestelde percentages zijn vastgesteld door het bestuur, na inwinning van advies bij de actuaris. Deze gelden voor de periode 1 januari 2017 tot 1 januari 2022. Deze percentages kunnen tussentijds wijzigen. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij een tussentijdse wijziging van de actuariële grondslagen of bij een ingrijpende wijziging van de samenstelling van het (voor de collectieve actuariële gelijkwaardigheid te hanteren) personenbestand. Een toekomstige wijziging van de uitruilfactor heeft geen effect op uit de omzetting verworven aanspraken, die zijn verkregen uit een omzetting vóór een wijziging van de ruilfactor.
Gevolgen bij vervroegde pensionering:
Om ervoor te zorgen dat de vervroegingsopties, zoals bedoeld in artikel 7, een omzetting als in dit bestuursbesluit weer teniet doen, gelden daarom alleen de opties als bedoeld in artikel 7, lid 3, waarbij de invulling als volgt geschiedt:
a. Totale waarde van de opgebouwde pensioenen;
b. Af: waarde (tijdelijk en levenslang) partnerpensioen na omzetting;
c. Af: vast overbruggingspensioen (21%);
d. Resterende waarde wordt, afhankelijk van de gekozen vervroegingsoptie, omgezet in een gelijkblijvend ouderdomspensioen vanaf de vervroegde pensioendatum of een tijdelijke hoger ouderdomspensioen tot de 65-jarige leeftijd en vanaf dat moment een gelijkblijvend ouderdomspensioen (hoog/laag).
1 Van de partner 2 Van de partner 3 Van de partner
4 Van de partner
Bijlage 2
Ruilfactoren bij (vervroegde) pensionering
Zie: artikel 6, lid 2 en artikel 7, lid 2 van dit Pensioenstatuut
Bij (vervroegde) pensionering op grond van artikel 7 van dit Pensioenstatuut worden de krachtens het Pensioenstatuut 2004 opgebouwde pensioenen omgerekend op basis van collectieve actuariele gelijkwaardigheid, waarbij de in onderstaande tabellen genoemde ruilfactoren bij pensioenleeftijden van 50 tot 60 jaar worden gehanteerd.
50 jaar | OP60 | TPP | PP | TOP60-65 |
OP50 | 0,666 | 0,012 | 0,186 | 0,143 |
TOP50-67 | 1,256 | 0,022 | 0,350 | 0,270 |
TOP50-66 | 1,321 | 0,023 | 0,368 | 0,284 |
TOP50-65 | 1,395 | 0,024 | 0,389 | 0,300 |
TOP50-60 | 1,992 | 0,035 | 0,555 | 0,428 |
TPP | 57,639 | 1,000 | 16,066 | 12,387 |
PP | 3,588 | 0,062 | 1,000 | 0,771 |
51 jaar | OP60 | TPP | PP | TOP60-65 |
OP51 | 0,690 | 0,011 | 0,193 | 0,149 |
TOP51-67 | 1,344 | 0,022 | 0,375 | 0,290 |
TOP51-66 | 1,419 | 0,023 | 0,396 | 0,306 |
TOP51-65 | 1,505 | 0,025 | 0,420 | 0,324 |
TOP51-60 | 2,228 | 0,037 | 0,621 | 0,480 |
TPP | 60,546 | 1,000 | 16,891 | 13,054 |
PP | 3,585 | 0,059 | 1,000 | 0,773 |
52 jaar | OP60 | TPP | PP | TOP60-65 |
OP52 | 0,716 | 0,011 | 0,200 | 0,155 |
TOP52-67 | 1,443 | 0,023 | 0,403 | 0,312 |
TOP52-66 | 1,531 | 0,024 | 0,427 | 0,331 |
TOP52-65 | 1,632 | 0,025 | 0,455 | 0,353 |
TOP52-60 | 2,522 | 0,039 | 0,704 | 0,546 |
TPP | 64,105 | 1,000 | 17,883 | 13,867 |
PP | 3,585 | 0,056 | 1,000 | 0,775 |
53 jaar | OP60 | TPP | PP | TOP60-65 |
OP53 | 0,744 | 0,011 | 0,207 | 0,161 |
TOP53-67 | 1,558 | 0,023 | 0,434 | 0,338 |
TOP53-66 | 1,660 | 0,024 | 0,463 | 0,360 |
TOP53-65 | 1,780 | 0,026 | 0,496 | 0,386 |
TOP53-60 | 2,901 | 0,042 | 0,808 | 0,630 |
TPP | 68,438 | 1,000 | 19,074 | 14,853 |
PP | 3,588 | 0,052 | 1,000 | 0,779 |
54 jaar | OP60 | TPP | PP | TOP60-65 |
OP54 | 0,773 | 0,010 | 0,215 | 0,168 |
TOP54-67 | 1,690 | 0,023 | 0,470 | 0,368 |
TOP54-66 | 1,811 | 0,025 | 0,504 | 0,394 |
TOP54-65 | 1,956 | 0,027 | 0,544 | 0,426 |
TOP54-60 | 3,406 | 0,046 | 0,948 | 0,742 |
TPP | 73,758 | 1,000 | 20,518 | 16,062 |
PP | 3,595 | 0,049 | 1,000 | 0,783 |
55 jaar | OP60 | TPP | PP | TOP60-65 |
OP55 | 0,804 | 0,010 | 0,223 | 0,176 |
TOP55-67 | 1,844 | 0,023 | 0,512 | 0,403 |
TOP55-66 | 1,990 | 0,025 | 0,552 | 0,435 |
TOP55-65 | 2,166 | 0,027 | 0,601 | 0,473 |
TOP55-60 | 4,114 | 0,051 | 1,141 | 0,899 |
TPP | 80,282 | 1,000 | 22,270 | 17,543 |
PP | 3,605 | 0,045 | 1,000 | 0,788 |
56 jaar | OP60 | TPP | PP | TOP60-65 |
OP56 | 0,838 | 0,009 | 0,232 | 0,184 |
TOP56-67 | 2,027 | 0,023 | 0,560 | 0,444 |
TOP56-66 | 2,205 | 0,025 | 0,609 | 0,484 |
TOP56-65 | 2,424 | 0,027 | 0,670 | 0,532 |
TOP56-60 | 5,176 | 0,058 | 1,430 | 1,135 |
TPP | 88,648 | 1,000 | 24,489 | 19,438 |
PP | 3,620 | 0,041 | 1,000 | 0,794 |
57 jaar | OP60 | TPP | PP | TOP60-65 |
OP57 | 0,874 | 0,009 | 0,240 | 0,192 |
TOP57-67 | 2,246 | 0,023 | 0,617 | 0,494 |
TOP57-66 | 2,469 | 0,025 | 0,678 | 0,543 |
TOP57-65 | 2,747 | 0,028 | 0,755 | 0,605 |
TOP57-60 | 6,947 | 0,070 | 1,909 | 1,529 |
TPP | 99,230 | 1,000 | 27,271 | 21,835 |
PP | 3,639 | 0,037 | 1,000 | 0,801 |
58 jaar | OP60 | TPP | PP | TOP60-65 |
OP58 | 0,913 | 0,008 | 0,249 | 0,202 |
TOP58-67 | 2,515 | 0,022 | 0,687 | 0,555 |
TOP58-66 | 2,798 | 0,025 | 0,764 | 0,618 |
TOP58-65 | 3,163 | 0,028 | 0,863 | 0,698 |
TOP58-60 | 10,490 | 0,093 | 2,864 | 2,317 |
TPP | 113,326 | 1,000 | 30,938 | 25,026 |
PP | 3,663 | 0,032 | 1,000 | 0,809 |
59 jaar | OP60 | TPP | PP | TOP60-65 |
OP59 | 0,955 | 0,007 | 0,259 | 0,212 |
TOP59-67 | 2,852 | 0,022 | 0,772 | 0,632 |
TOP59-66 | 3,223 | 0,024 | 0,873 | 0,714 |
TOP59-65 | 3,718 | 0,028 | 1,007 | 0,824 |
TOP59-60 | 21,122 | 0,160 | 5,720 | 4,681 |
TPP | 132,405 | 1,000 | 35,855 | 29,346 |
PP | 3,693 | 0,028 | 1,000 | 0,818 |
60 jaar | OP60 | TPP | PP | TOP60-65 |
OP60 | 1,000 | 0,006 | 0,268 | 0,222 |
TOP60-67 | 3,285 | 0,021 | 0,881 | 0,731 |
TOP60-66 | 3,789 | 0,024 | 1,017 | 0,843 |
TOP60-65 | 4,495 | 0,028 | 1,206 | 1,000 |
TPP | 158,595 | 1,000 | 42,548 | 35,280 |
PP | 3,727 | 0,024 | 1,000 | 0,829 |
Bovenstaande ruilfactoren dienen als volgt te worden gelezen (ter illustratie de tabel horende bij leeftijd 58 jaar):
Eén euro levenslang ouderdomspensioen vanaf 60 jaar (OP60) kan worden geruild tegen: 0,913 euro levenslang ouderdomspensioen vanaf 58 jaar (OP58); of
2,515 euro tijdelijk ouderdomspensioen vanaf 58 jaar tot 67 jaar (TOP5867); of 2,798 euro tijdelijk ouderdomspensioen vanaf 58 jaar tot 66 jaar (TOP5866); of 3,163 euro tijdelijk ouderdomspensioen vanaf 58 jaar tot 65 jaar (TOP5865); of 10,490 euro tijdelijk ouderdomspensioen vanaf 58 jaar tot 60 jaar (TOP5860); of 113,326 euro tijdelijk partnerpensioen tot 65 jaar (TPP); of
3,693 euro levenslang partnerpensioen (PP).
Bij (vervroegde) pensionering op grond van artikel 7 van dit Pensioenstatuut worden de krachtens dit Pensioenstatuut opgebouwde pensioenen omgerekend op basis van collectieve actuariele gelijkwaardigheid, waarbij de in onderstaande tabellen genoemde ruilfactoren bij pensioenleeftijden van 50 tot 60 jaar worden gehanteerd.
50 jaar | OP67 |
OP50 | 0,470 |
TOP50-67 | 0,886 |
TOP50-65 | 0,984 |
TOP50-60 | 1,406 |
TPP | 40,669 |
PP | 2,495 |
51 jaar | OP67 |
OP51 | 0,486 |
TOP51-67 | 0,947 |
TOP51-65 | 1,060 |
TOP51-60 | 1,570 |
TPP | 42,665 |
PP | 2,489 |
52 jaar | OP67 |
OP52 | 0,504 |
TOP52-67 | 1,016 |
TOP52-65 | 1,148 |
TOP52-60 | 1,775 |
TPP | 45,112 |
PP | 2,484 |
53 jaar | OP67 |
OP53 | 0,523 |
TOP53-67 | 1,095 |
TOP53-65 | 1,251 |
TOP53-60 | 2,039 |
TPP | 48,096 |
PP | 2,482 |
54 jaar | OP67 |
OP54 | 0,543 |
TOP54-67 | 1,186 |
TOP54-65 | 1,372 |
TOP54-60 | 2,390 |
TPP | 51,764 |
PP | 2,482 |
55 jaar | OP67 |
OP55 | 0,564 |
TOP55-67 | 1,292 |
TOP55-65 | 1,518 |
TOP55-60 | 2,883 |
TPP | 56,263 |
PP | 2,484 |
56 jaar | OP67 |
OP56 | 0,586 |
TOP56-67 | 1,418 |
TOP56-65 | 1,697 |
TOP56-60 | 3,622 |
TPP | 62,037 |
PP | 2,490 |
57 jaar | OP67 |
OP57 | 0,611 |
TOP57-67 | 1,570 |
TOP57-65 | 1,920 |
TOP57-60 | 4,854 |
TPP | 69,340 |
PP | 2,497 |
58 jaar | OP67 |
OP58 | 0,637 |
TOP58-67 | 1,755 |
TOP58-65 | 2,207 |
TOP58-60 | 7,319 |
TPP | 79,072 |
PP | 2,509 |
59 jaar | OP67 |
OP59 | 0,665 |
TOP59-67 | 1,987 |
TOP59-65 | 2,590 |
TOP59-60 | 14,715 |
TPP | 92,245 |
PP | 2,523 |
60 jaar | OP67 |
OP60 | 0,696 |
TOP60-67 | 2,285 |
TOP60-65 | 3,127 |
TPP | 110,319 |
PP | 2,541 |
Bovenstaande ruilfactoren dienen als volgt te worden gelezen (ter illustratie de tabel horende bij leeftijd 58 jaar):
0,637 euro levenslang ouderdomspensioen vanaf 58 jaar (OP58); of
1,755 euro tijdelijk ouderdomspensioen vanaf 58 jaar tot 67 jaar (TOP5867); of 2,207 euro tijdelijk ouderdomspensioen vanaf 58 jaar tot 65 jaar (TOP5865); of 7,319 euro tijdelijk ouderdomspensioen vanaf 58 jaar tot 60 jaar (TOP5860); of 79,072 euro tijdelijk partnerpensioen tot 65 jaar (TPP); of
2,509 euro levenslang partnerpensioen (PP).
Alleen de ruilfactoren voor gehele leeftijden zijn vermeld. Bij pensioneren op een niet-gehele leeftijd zal lineair worden geïnterpoleerd.
Geldigheidsduur ruilfactoren:
De hiervoor op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid vastgestelde ruilfactoren zijn vastgesteld door het bestuur, na inwinning van advies bij de actuaris. Deze gelden voor de periode 1 januari 2017 tot 1 januari 2022. De ruilfactoren kunnen tussentijds wijzigen. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij een tussentijdse wijziging van de actuariële grondslagen of bij een ingrijpende wijziging van de samenstelling van het (voor de collectieve actuariële gelijkwaardigheid te hanteren) personenbestand. Een toekomstige wijziging van de ruilfactoren heeft geen effect op uit een omrekening verworven aanspraken, die zijn verkregen vóór een wijziging van de ruilfactoren.
Bijlage 3
Premieregeling Stichting Beroepspensioenfonds Loodsen
1. Voor degene, die op 31 maart 2004 deelnemer was aan Pensioenreglement 1988 (thans Pensioenstatuut 1988) en per 1 april 2004 deelnemer is geworden aan Pensioenreglement 2004 (thans dit Pensioenstatuut), is de deelneming aan de Premieregeling behorend bij Pensioenreglement1988 per laatstgenoemde datum beëindigd. De verworven pensioenaanspraken uit de Premieregeling blijven voor deze deelnemer beschikbaar als een premievrij pensioenkapitaal. Dit geldt ook als de deelneming van deze deelnemer is geeindigd na 1 april 2004 en deze deelnemer geen gebruik heeft gemaakt van het recht op waardeoverdracht. Na ingang van het ouderdomspensioen kwalificeert deze deelnemer als een gepensioneerde.
2. Onder pensioenkapitaal wordt verstaan de som van de per 31 maart 2004 op de rekening bij Xxxxxx aanwezige kapitaal en de daarop gerealiseerde beleggingsresultaten.
3. De (gewezen) deelnemer bedoeld in lid 1, van dit artikel bepaalt binnen de door de Stichting vastgestelde richtlijnen de voor het pensioenkapitaal aan te houden beleggingsmix. De Stichting neemt de daarbij geldende wettelijke zorgplicht in acht.
4. Bij overlijden van een (gewezen) deelnemer als bedoeld in lid 1, van dit artikel, vóór aanwending van het pensioenkapitaal krijgt de partner recht op een pensioen uit het aanwezige pensioenkapitaal. Deze partner kan het pensioenkapitaal aanwenden voor een aanvullend tijdelijk partnerpensioen tot de leeftijd van 67 jaar of voor een aanvullend levenslang partnerpensioen.
5. Een (gewezen) deelnemer als bedoeld in lid 1, van dit artikel kan zijn premievrije pensioenkapitaal, ingaande de (vervoegde) pensioendatum als bedoeld in dit Pensioenstatuut, aanwenden voor een aanvulling op zijn reglementaire pensioenen en kiest uit een van de volgende mogelijkheden:
a) een aanvullend levenslang ouderdomspensioen ingaande de leeftijd van 67 jaar met een bijbehorend 70% levenslang partnerpensioen (inkoop in Pensioenstatuut 2015);
b) een aanvullend tijdelijk ouderdomspensioen naar keuze tot de leeftijd van 60 jaar, 65 jaar of de leeftijd van 67 jaar met of zonder dekking partnerpensioen;
c) een aanvullend pensioen bij een verzekeraar, mits deze verzekeraar een vrijwaringverklaring ten behoeve van de Stichting afgeeft, zoals opgesteld door de Stichting.
Indien wordt gekozen voor de mogelijkheid zonder dekking van partnerpensioen, wordt deze keuze alleen door de Stichting geaccepteerd, indien deze deelnemer en zijn partner deze keuze in een notarieel verleden akte bevestigen. Dit om zeker te stellen, dat bewust wordt afgezien van de dekking van partnerpensioen.
6. Bij overlijden van een (gewezen) deelnemer als bedoeld in lid 1, van dit artikel ná de datum van ingang van een aanvullend tijdelijk ouderdomspensioen met dekking partnerpensioen, kan de partner van deze deelnemer het pensioenkapitaal, verminderd met de reeds gedane
uitkeringen, aanwenden voor een aanvullend tijdelijk partnerpensioen tot de leeftijd van 67 jaar of voor een aanvullend levenslang partnerpensioen. In het geval dat gekozen is voor een aanvullend tijdelijk ouderdomspensioen zonder dekking partnerpensioen, komt bij overlijden van deze deelnemer geen aanvullend (tijdelijk of levenslang) partnerpensioen tot uitkering.
7. Bij overlijden van een (gewezen) deelnemer als bedoeld in lid 1, van dit artikel en bij ontstentenis van een achterblijvende partner, krijgen, in afwijking van de definitie als genoemd in artikel 9, lid 2 van dit Pensioenstatuut, de kinderen, die jonger zijn dan 30 jaar recht op een uit het op de overlijdensdatum resterende pensioenkapitaal aan te kopen wezenpensioen, rekening houdend met het fiscale maximum volgens de ‘Witteveenwetgeving’. Bij ontstentenis van een achterblijvende partner en van achterblijvende kinderen vervalt het pensioenkapitaal aan de Stichting.
8. Het aanvullend levenslang ouderdomspensioen met bijbehorend partnerpensioen als bedoeld in lid 5 onder a), van dit artikel wordt uitgekeerd conform de bepalingen van dit Pensioenstatuut. Het aanvullend tijdelijk ouderdomspensioen met of zonder partnerpensioen als bedoeld in lid 5 onder b), van dit artikel wordt uitgekeerd conform de bepalingen van Pensioenstatuut 1988.
9. Indien een (gewezen) deelnemer als bedoeld in lid 1, van dit artikel de keuze wenst te maken om op de (vervoegde) pensioendatum door te beleggen met inachtneming van de dan geldende wetgeving en deze keuzemogelijkheid niet door de Stichting wordt geboden, verkrijgt de (gewezen) deelnemer het recht om gebruik te maken van zijn recht op waardeoverdracht als genoemd in artikel 22, lid 4 en lid 9 van Pensioenstatuut 1988.
10. Indien de partnerrelatie van een (gewezen) deelnemer als bedoeld in lid 1, van dit artikel eindigt door scheiding, verkrijgt zijn ex-partner recht op de helft van het aanwezige pensioenkapitaal, c.q. de helft van het ingegane ouderdomspensioen, per de datum waarop de beëindiging van de partnerrelatie heeft plaatsgevonden. Het pensioenkapitaal dient door betrokkene te worden aangewend voor pensioen(en), waarbij het bepaalde in deze Bijlage zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing is.
Indien het tijdstip van scheiding na de datum van pensioeningang ligt, vindt de uitbetaling aan de ex-partner plaats conform de voorschriften van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.
11. De tarieven voor de inkoop van het pensioenkapitaal worden jaarlijks door de Stichting, gehoord de actuaris, vastgelegd in een bestuursbesluit.