DE VOORZITTER VAN DE VIIIste KAMER,
nr. 298 016 van 30 november 2023 in de zaak RvV X / VIII | ||
In zake: | X | |
Gekozen woonplaats: | ten kantore van advocaat D. DAGYARAN Xxxxxxxxxxxxxx 00 0000 XXXXXXX | |
tegen: de Belgische staat, vertegenwoordigd door de staatssecretaris voor Asiel en Migratie | ||
DE VOORZITTER VAN DE VIIIste KAMER,
Gezien het verzoekschrift dat X, die verklaart van Afghaanse nationaliteit te zijn, op 19 januari 2023 heeft ingediend om de schorsing van de tenuitvoerlegging en de nietigverklaring te vorderen van de beslissing van de gemachtigde van de staatssecretaris voor Asiel en Migratie van 15 december 2022 tot weigering van verblijf met bevel om het grondgebied te verlaten.
Gezien titel Ibis, hoofdstuk 2, afdeling IV, onderafdeling 2, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
Gezien het administratief dossier.
Gelet op het arrest van 28 september 2023 met nr. 294 833 waarbij de debatten worden heropend en de terechtzitting wordt bepaald op 9 november 2023.
Xxxxxxx het verslag van kamervoorzitter M. EKKA.
Gehoord de opmerkingen van de verzoekende partij en haar advocaat M. XXXXXXXX, loco advocaat D. XXXXXXXX, en van attaché P. XXXXXXX, die verschijnt voor de verwerende partij.
WIJST NA BERAAD HET VOLGENDE ARREST:
1. Nuttige feiten ter beoordeling van de zaak
1.1. Xxxxxxxxx diende op 25 november 2022 opnieuw een verzoek om internationale bescherming (VIB) in bij de Belgische overheden, nadat hij op 21 november 2022 werd overgebracht naar Oostenrijk omdat dit land verantwoordelijk werd geacht voor zijn eerste VIB. Dit eerste VIB leidde tot een eerste beslissing tot weigering van verblijf met bevel om het grondgebied te verlaten van 7 oktober 2021 (bijlage 26quater). De Oostenrijkse autoriteiten werden hierin verantwoordelijk geacht, aangezien uit een Eurodac-treffer bleek dat verzoeker er een VIB had ingediend op 30 augustus 2022. Het leidde ook tot een beslissing van 3 november 2022 tot terugleiding naar de grens en vasthouding in een welbepaalde plaats met het oog op de overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat. Voormelde beslissingen werden niet aangevochten.
1.2. Op 29 november 2022 richtten de Belgische overheden opnieuw een verzoek tot terugname aan de Oostenrijkse overheden op grond van artikel 18.1. (b) juncto artikel 3.2. j) van verordening nr. 604/2013
van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: de Dublin III-verordening).
1.3. Bij gebrek aan reactie werden de Oostenrijkse overheden op grond van artikel 25(2) van de Dublin III-verordening door de Belgische autoriteiten op 14 december 2022 verantwoordelijk geacht voor verzoekers VIB.
1.4. Verweerder treft op 15 december 2022 een beslissing tot weigering van verblijf met bevel om het grondgebied te verlaten (bijlage 26quater). Dit is de thans bestreden akte, die als volgt luidt:
“In uitvoering van artikel 51/5, § 4, eerste lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, wordt aan de heer / mevrouw, die verklaart te heten :
naam: [W.]
voornaam: [R.] geboortedatum: […] geboorteplaats: […] nationaliteit: Afghanistan
die een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend, het verblijf in het Rijk geweigerd. REDEN VAN DE BESLISSING :
België is niet verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming dat aan Oostenrijktoekomt, met toepassing van artikel 51/5 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen en van artikel 25.2 van de Verordening van het Europees Parlement en de Raad (EU) nr. 604/2013 van 26 juni 2013.
Xxxxxx [W.R.], verder de betrokkene genoemd, die verklaart de Afghaanse nationaliteit te hebben, bood zich op 25/11/2022 aan bij onze diensten met de bedoeling een verzoek om internationale bescherming in te dienen. Betrokkene diende formeel een verzoek in op 25/11/2022. Hij verklaarde eerder een verzoek te hebben ingediend en vingerafdrukken te hebben gegeven in Oostenrijk. Bij het indienen van zijn verzoek was betrokkene niet in het bezit van identiteitsdocumenten.
Onderzoek van de vingerafdrukken leidde tot treffers in het kader van Eurodac, vastgesteld ten gevolge van de vergelijking van de vingerafdrukken van de verzoeker met de krachtens artikel 9 van de Verordening 603/2013 verzamelde vingerafdrukken. Deze treffers tonen aan dat de betrokkene eerder een verzoek indiende in Oostenrijk op 30/08/2022.
Xxxxxxxxxx werd in het kader van zijn verzoek gehoord op 29/11/2022. Xxxxxxxxxx verklaarde ongehuwd te zijn en geen kinderen te hebben. Hij verklaarde geen familieleden te hebben die verblijven in België. Wel verklaarde hij een maternale neef te hebben van 32 jaar die verblijft in Duitsland: [W.E.]. Tijdens het onderhoud kon betrokkene geen identiteitsdocumenten voorleggen. Hij verklaarde nooit in het bezit te zijn geweest van een paspoort en dat zijn taskara in beslag werd genomen door Bulgaarse autoriteiten.
Betrokkene verklaarde Afghanistan ongeveer 1 jaar geleden te hebben verlaten door problemen met de Taliban waarbij ze persoonlijk achter hem zaten omdat zijn vader met buitenlanders werkte in Afghanistan. Hij reisde in 27 dagen van Afghanistan door Pakistan en Iran naar Turkije. In Turkije bleef hij 8 maanden, hierna reisde hi te voet en met de auto verder naar Bulgarije. Na een doorreis van 8 dagen door Bulgarije kwam hij aan in Servië, waar bij 19 dagen bleef om dan met de auto en te voet verder te reizen naar Hongarije. Na 1 dag in Hongarije reisde hij met de auto en te voet verder naar Oostenrijk, waar hij op 30/08/2022 een verzoek om internationale bescherming indiende. Na 3 dagen in Oostenrijk reisde hij met de trein verder door Zwitserland en Frankrijk om in België aan te komen en op 13/09/2022 een verzoek om internationale bescherming in te dienen. Op 21/11/2022 werd hij door de Belgische autoriteiten op het vliegtuig gezet en naar de verantwoordelijke lidstaat, Oostenrijk, gebracht in een Dublinprocedure. Aangekomen in Oostenrijk reisde betrokkene opnieuw met de trein langs Zwitserland en Frankrijk naar België. In België diende hij op 25/11/2022 opnieuw een verzoek om internationale bescherming in.
Betrokkene verklaarde het grondgebied van de lidstaten niet meer te hebben verlaten na zijn binnenkomst via Bulgarije.
Tijdens het persoonlijk onderhoud werd de betrokkene gevraagd om welke specifieke reden(en) hij een verzoek om internationale bescherming indiende in België. Verder vroegen we de betrokkene of hij op vlak van omstandigheden van opvang en/of behandeling bezwaren heeft tegen een overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat in het kader van Verordening 604/2013. Betrokkene antwoordde dat hij België koos omdat zijn maternale oom sprak met de smokkelaar en dat dan België werd gekozen als bestemming. Hij voegde toe dat hij mensen had horen praten over België en dat het een geweldig land is. Betrokkene uitte verzet tegen een overdracht aan Oostenrijk en zei dat hij niet hield van dat land omdat ze hem hadden gedwongen om zijn vingerafdrukken af te staan.
Op 29/11/2022 verstuurden wij een terugnameverzoek naar de Oostenrijkse instanties. Ons verzoek aan de Oostenrijkse instanties werd niet binnen de door artikel 25(1) van Verordening 604/2013 gestelde termijn beantwoord, waardoor Oostenrijk met toepassing van artikel 25(2) op 14/12/2022 de verantwoordelijke lidstaat werd.
Verordening 604/2013 is een onderdeel van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel, dat is uitgedacht in een context waarin kan worden aangenomen dat alle staten, die aan dit stelsel deelnemen, de grondrechten eerbiedigen waaronder de rechten die de Conventie van Genève van 1951 of het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) als grondslag hebben en dat er in dat opzicht wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten kan bestaan. Er moet dan ook worden aangenomen dat de lidstaten het beginsel van non-refoulement en de verdragsverplichtingen voortkomende uit de Conventie van Genève en het EVRM nakomen. Het is in deze context dat in Verordening 604/2013 de criteria en de mechanismen werden vastgelegd om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek tot internationale bescherming. Dit betekent dat een verzoeker niet vrij een lidstaat kan kiezen en de persoonlijke appreciatie van een lidstaat of de enkele wens in een bepaalde lidstaat te kunnen blijven op zich geen grond zijn voor de toepassing van de soevereiniteitsclausule van Verordening 604/2013.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna HvJ-EU) oordeelde in zijn uitspraak van 21.12.2011 in de gevoegde zaken C-411/10 en C-493/10 dat niet kan worden uitgesloten dat de werking van het asielstelsel in een bepaalde lidstaat grote moeilijkheden ondervindt waardoor het risico bestaat dat verzoekers, na overdracht aan die lidstaat, in een situatie belanden die strijdig is met artikel 3 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) of artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (EUHandvest). Volgens het Hof volgt daaruit niet dat elke schending van een grondrecht door de verantwoordelijke lidstaat gevolgen heeft voor de verplichtingen van de andere lidstaten betreffende het naleven en toepassen van Verordening 343/2003. Het Hof oordeelde wel dat de andere lidstaten geen verzoekers mogen overdragen aan de verantwoordelijke lidstaat onder de bepalingen van Verordening 343/2003 indien zij op de hoogte kunnen zijn van het feit dat fundamentele tekortkomingen met betrekking tot procedures inzake asiel en internationale bescherming en de onthaal- en opvangvoorzieningen voor verzoekers in die lidstaat aannemelijk maken dat de verzoeker door overdracht aan die lidstaat een risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling. Elke lidstaat is dan ook gehouden te onderzoeken of een overdracht aan een andere lidstaat zou kunnen leiden tot een reëel risico op blootstelling aan omstandigheden die in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest. Hieromtrent wijzen we er op dat het aan de betrokkene toekomt om op grond van concrete feiten en omstandigheden aannemelijk te maken dat hij door een overdracht aan Oostenrijk een reëel risico loopt op blootstelling aan omstandigheden die een schending zouden kunnen zijn van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna EHRM) oordeelde dat een verwijdering door een lidstaat aan een andere lidstaat een probleem betreffende artikel 3 van het EVRM kan inhouden indien er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat men in de ontvangende lidstaat een reëel risico loopt te worden blootgesteld aan omstandigheden die in strijd zijn met artikel 3 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM).
Het EHRM stelde dat de te verwachten gevolgen van een verwijdering dienen te worden onderzocht rekening houdende met de algemene situatie in die lidstaat en met de omstandigheden die eigen zijn aan de situatie van de over te dragen persoon. Hieromtrent wensen we op te merken dat het EHRM tevens oordeelde dat de omstandigheden in het kader van de Dublinverordening de ontvangende lidstaat een
zeker niveau van hardheid moeten kennen om binnen het toepassingsgebied van artikel 3 van het EVRM te vallen (Xxxxxxxx x. Oostenrijk, nr. 2283/12, 6 juni 2013).
De Oostenrijkse instanties werden bij ontbreken van een antwoord op ons verzoek op 14/12/2022 verantwoordelijk voor de behandeling van het door de betrokkene in België ingediende verzoek tot internationale bescherming. Hieromtrent merken we op dat Verordening 604/2013 uitdrukkelijk de mogelijkheid voorziet van een impliciet akkoord en de verantwoordelijke lidstaat in dat geval tot dezelfde verplichtingen is gehouden als in geval van een expliciet akkoord.
Indien zou worden aangehaald dat het impliciet akkoord dd. 14/12/2022 van de Oostenrijkse instanties onvoldoende waarborgen biedt, willen we benadrukken dat de overname van betrokkene aan Oostenrijk verzocht werd met toepassing van artikel 18(1)d van Verordening 604/2013: “De verantwoordelijke lidstaat is verplicht d) een onderdaan van een derde land of een staatloze wiens verzoek is afgewezen en die een verzoek heeft ingediend in een andere lidstaat of die zich zonder verblijfstitel ophoudt in een andere lidstaat, volgens de in de artikelen 23, 24, 25 en 29 bepaalde voorwaarden terug te nemen.”. Hieromtrent verwijzen we ook artikel 18(2), §1 van Verordening 604/2013 : “In de in lid 1, onder d), bedoelde gevallen, zorgt de verantwoordelijke lidstaat ervoor dat de betrokkene, indien het verzoek alleen in eerste aanleg is afgewezen, een beroep kan doen of heeft kunnen doen op een daadwerkelijk rechtsmiddel overeenkomstig artikel 39 van Richtlijn 2013/32/EU.”. De Oostenrijkse instanties zullen de betrokkene niet verwijderen naar zijn land van herkomst zonder een volledig en gedegen onderzoek van zijn verzoek. De betrokkene zal gemachtigd zijn te verblijven in Oostenrijk in zijn hoedanigheid van verzoeker om internationale bescherming en de door de wet voorziene bijstand en opvang verkrijgen.
Indien zou worden aangevoerd dat een overdracht van de betrokkene aan Oostenrijk “indirect refoulement” impliceert merken we op dat Oostenrijk partij is bij het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951, zoals gewijzigd bij het Protocol van New York van 1967 en bij het EVRM en dat er dus kan van worden uitgaan dat de Oostenrijkse instanties zich houden aan hun internationale verplichtingen. Het komt aan de betrokkene toe aannemelijk te maken dat in Oostenrijk sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen wat de procedure tot het bekomen van internationale bescherming en de opvangvoorzieningen betreft zodoende dat niet langer uitgegaan mag worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
We erkennen dat zowel het EHRM als het Hof van Justitie intussen stelden dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel weerlegbaar is, maar enkel in een situatie dat de lidstaten op de hoogte kunnen zijn van het feit dat aan het systeem verbonden tekortkomingen inzake de procedure of de opvang- voorzieningen voor verzoekers in de verantwoordelijke lidstaat en die op feiten berusten aannemelijk maken dat de betrokken verzoeker van internationale bescherming een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest of artikel 3 van het EVRM in geval van overdracht aan de betrokken lidstaat.
We wensen hieromtrent te verwijzen naar de uitspraak van het EHRM van 02.12.2008 in de zaak K.R.S. tegen het Verenigd Koninkrijk (nr. 32733/08) waarin wordt gesteld dat in het geval van een risico op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling of op “refoulement” de betrokken verzoeker dit kan aanklagen bij de desbetreffende autoriteiten en zo nodig daarna bij het EHRM in het kader van regel 39 (voorlopige maatregelen) van de regels van het Hof. We weten dat het EHRM dit standpunt later en meer bepaald in geval van Griekenland wijzigde, maar we zijn van oordeel dat deze algemene regel in dit geval van een overdracht aan Oostenrijk staande blijft. In deze optiek zijn we de mening toegedaan dat de betrokkene klachten betreffende de procedure tot het bekomen van internationale bescherming dient te richten tot de daartoe bevoegde Oostenrijkse instanties en zo nodig bij het EHRM wat betekent dat hier in beginsel geen taak is weggelegd voor de Belgische instanties. Middels het impliciet akkoord van 14/12/2022 werden de Oostenrijkse instanties verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek van de betrokkene wat betekent dat een overdracht aan Oostenrijk geen (indirect) refoulement impliceert. De betrokkene zal na overdracht in Oostenrijk een nieuw verzoek kunnen indienen en nieuwe elementen kunnen aanvoeren of zijn lopend verzoek kunnen verderzetten.
In verband met het stilzwijgend akkoord van Oostenrijk verwijzen we naar artikel 25(2) van Verordening 604/2013: “Het zonder reactie laten verstrijken van de in lid 1 genoemde termijn van één maand of twee weken, staat gelijk met aanvaarding van het verzoek en houdt de verplichting in om de betrokken persoon terug te nemen en te zorgen voor passende regelingen voor de aankomst.” Dit toont duidelijk aan dat Oostenrijk de verplichting heeft om betrokkene over te nemen en te zorgen voor passende regelingen zoals onder meer effectieve toegang tot de asielprocedure in Oostenrijk. Dit impliceert ook dat de
Oostenrijkse instanties de persoonlijke vluchtmotieven van betrokkene op een objectieve en gedegen wijze zullen onderzoeken. Indien er wordt gesteld dat er rekening moet worden gehouden met het non- refoulement beginsel vermits er geen enkele garantie is dat betrokkene internationale bescherming zal krijgen in Oostenrijk en dat hij niet teruggestuurd zal worden naar zijn land van herkomst of land van gewoonlijk verblijf, willen we opmerken dat betrokkene ook niet over deze garantie beschikt in België en dat betrokkene de mogelijkheid heeft om internationale bescherming te vragen in Oostenrijk en dat er geen indicaties zijn dat betrokkene niet de mogelijkheid zal hebben om internationale bescherming te verkrijgen in Oostenrijk op basis van internationale en Europese regelgeving.
Betrokkene verklaarde dat hij naar België kwam om een verzoek om internationale bescherming in te dienen omdat zijn maternale oom en de smokkelaar dat zo hadden beslist, en omdat hij mensen heeft horen praten over België en hij België een geweldig land vindt. We benadrukken dat het niet aan betrokkene, noch aan zijn maternale oom, is om zelf te bepalen in welke lidstaat zijn verzoek dient te worden behandeld. Het dient verder te worden opgemerkt dat het volgen van betrokkene in diens keuze van het land waar hij een verzoek om internationale bescherming wil indienen, zou neerkomen op het ontkennen van het objectief dat Europa voor ogen heeft in haar Dublin-III-Verordening waarbij de criteria en de mechanismen worden vastgelegd om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming en om een vrije keuze van de verzoeker om internationale bescherming uit te sluiten. De loutere persoonlijke appreciatie van een lidstaat door de betrokkene kan dan ook geen grond zijn voor de toepassing van de soevereiniteitsclausule.
Betrokkene uitte verzet tegen een overdracht naar Oostenrijk omdat hij niet van het land houdt en omdat ze hem hebben gedwongen om zijn vingerafdrukken af te staan. Met betrekking tot deze aangehaalde reden om zich te verzetten tegen een overdracht naar Oostenrijk dient te worden opgemerkt dat deze aangehaalde reden geen betrekking heeft op de omstandigheden van opvang of van behandeling door de Oostenrijkse autoriteiten. Betrokkene brengt met betrekking tot de overdracht naar Oostenrijk dan ook geen concrete gegevens aan die zouden kunnen wijzen op een eventuele schending van art. 3 van het EVRM. Een loutere vrees voor een schending van art.3 van het EVRM die niet gestoeld is op de eigen persoonlijke ervaring van betrokkene of niet gestaafd is met concrete feiten volstaat geenszins. Betrokkene moet dus kunnen aantonen dat hij ernstige redenen heeft om te vermoeden dat hij in Oostenrijk een reëel risico loopt om te worden blootgesteld aan een behandeling die strijdig is met art. 3 van de EVRM. De door betrokkene aangehaalde reden van verzet tegen een overdracht naar Oostenrijk kan niet worden beschouwd als een ernstig vermoeden van of reëel risico op blootstelling aan een schending en bijgevolg is dit geen reden voor België om af te zien van een overdracht naar Oostenrijk. Betreffende de verklaring van de betrokkene dat hij geen asiel heeft aangevraagd in Oostenrijk en dat zijn vingerafdrukken onder dwang werden genomen merken we op dat Oostenrijk, net als België, de Conventie van Genève van 1951 ondertekende en partij is bij EVRM. Er moet er dan ook van worden uitgegaan dat Oostenrijk het beginsel van non-refoulement, alsmede de andere verdragsverplichtingen voortkomende uit de Conventie van Genève en het EVRM, nakomt. Het bovenstaande impliceert daarbij ook dat Oostenrijk, net als België, verzoeken om internationale bescherming onderwerpt aan een individueel onderzoek en dat het de vluchtelingenstatus of de subsidiaire bescherming toekent aan personen, die voldoen aan de in de regelgeving voorziene voorwaarden. Er is dan ook geen enkele aanleiding om aan te nemen dat de Oostenrijkse autoriteiten de minimumnormen inzake de procedure tot het verkrijgen van internationale bescherming, zoals die zijn vastgelegd in de Europese richtlijnen 2011/95/EU en 2013/32/EU, niet zouden respecteren bij het onderzoek naar het verzoek om internationale bescherming van de betrokkene. Verder zijn er ook geen aanleidingen om aan te nemen dat de betrokkene in Oostenrijk niet de kans zou krijgen op het verkrijgen van een statuut op basis van de internationale regelgeving in kwestie. In het kader van de gemeenschappelijke minimumnormen inzake de asielprocedure en inzake de erkenning als vluchteling of als persoon die internationale bescherming behoeft die zijn vastgelegd in de Europese Richtlijnen 2011/95/EU en 2013/32/EU, is deze bepaling aldus ongegrond.
We benadrukken dat Verordening 603/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 26.06.2013 de lidstaten opdraagt de vingerafdrukken te registreren van elke persoon van 14 jaar of ouder die om internationale bescherming verzoekt (artikel 9) en van elke onderdaan van een derde land of staatloze van veertien jaar of ouder die, komende uit een derde land en die door de bevoegde controleautoriteiten van een lidstaat is aangehouden in verband met het illegaal over land, over zee of door de lucht overschrijden van de grens van die lidstaat en die niet is teruggezonden (artikel 14). Het laten nemen van de vingerafdrukken in de gevallen vermeld in artikel 9 en artikel 14 van deze Verordening is derhalve niet vrijblijvend of een vrije keuze, maar een verplichting. Dat de betrokkene derhalve inroept dat hij werd verplicht of werd gedwongen zijn vingerafdrukken te laten registreren kan dan ook niet worden beschouwd als een niet correcte of onmenselijke behandeling door de Oostenrijkse autoriteiten.
De situatie van verzoekers voor internationale bescherming in Oostenrijk wordt belicht in een recent geactualiseerd rapport van het onder meer mede door ECRE gecoördineerde project “Asylum Information Database “ (Xxxxx Xxxxxxxxxx-Xxxxx, “Asylum Information Database – Country Report : Austria – 2021 update”, laatste update op 25.04.2022, verder AIDA-rapport genoemd, xxxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxx.xxx/xxxxxxx/xxxxxxx/xxxxxxx, een kopie wordt toegevoegd aan het administratief dossier).
Het rapport stelt dat voor personen die terugkeren naar Oostenrijk in het kader van een Dublinprocedure en over wiens initieel verzoek nog geen beslissing werd genomen geen obstakels tegenkomen om dit initiële verzoek te hervatten wanneer ze binnen de twee jaar terugkeren naar Oostenrijk. Het rapport vermeldt verder dat deze verzoekers ook geen moeilijkheden ondervinden om opnieuw toegang te krijgen tot de Oostenrijkse opvangvoorzieningen (AIDA p. 56).
Het rapport vermeldt dat een verzoeker in Oostenrijk recht heeft op een basis van materiële en financiële ondersteuning (Basic Care) vanaf het moment dat ze hun verzoek hebben ingediend tot er een finale beslissing is genomen. Er kunnen per provincie wel verschillen optreden in de manier waarop deze Basic Care in de praktijk wordt geïmplementeerd. De Basic care agreement legt vast wat juist wordt inbegrepen in de materiele ondersteuning, het gaat onder meer om: opvang, eten, gezondheids-zorgen, zakgeld, kleding, schoolbenodigdheden, enz. (AIDA p.88).
Er wordt in het rapport vermeld dat de condities in de Oostenrijkse opvangfaciliteiten als adequaat worden beoordeeld. Er wordt vermeld dat de omstandigheden in verschillende opvangcentra kunnen variëren maar dat ze in het algemeen steeds verbeteren door een terugval in het aantal op te vangen personen (AIDA p. 106).
We beamen dat het AIDA-rapport ook kritische bemerkingen plaatst bij bepaalde aspecten van de procedure tot het bekomen van internationale bescherming en de opvang in Oostenrijk. We zijn echter van oordeel dat deze tekortkomingen niet kunnen worden gelijkgesteld met een systemisch en structureel falen en bezwaarlijk kan worden gesteld dat de Oostenrijkse instanties algeheel falen in het bieden van opvang en bijstand en het toegang verlenen tot de procedure tot het bekomen van internationale bescherming. Het AIDA-rapport leidt niet tot het besluit dat de procedure voor het bekomen van internationale bescherming en onthaal- en opvangvoorzieningen in Oostenrijk dermate structurele tekortkomingen vertonen waardoor personen die in het kader van Xxxxxxxxxxx 000/0000 xxx Xxxxxxxxxx worden overgedragen per definitie een reëel risico lopen op blootstelling aan omstandigheden die een schending zouden zijn van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest.
Xxxxxxxxxx verklaarde pijn te hebben aan zijn been bij koud weer. Het AIDA-rapport vermeldt dat verzoekers die recht hebben op opvang ook onmiddellijk recht hebben op ziekteverzekering. Wanneer een verzoeker afgewezen wordt of er voor andere redenen geen recht meer is op opvang zal er nog steeds recht zijn op dringende medische hulpverlening. De auteurs maken melding van factoren die een vlotte en adequate toegang tot gezondheidszorg kunnen belemmeren maar dit leidt geenszins tot de conclusie dat de toegang tot gezondheidszorg voor verzoekers voor internationale bescherming dermate problematisch is dat een overdracht aan Oostenrijk een risico op onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU handvest tot gevolg dreigt te hebben. (AIDA-rapport p.114)
We merken op dat de betrokkene tot heden in het kader van zijn verzoek voor internationale bescherming geen gezondheidsgegevens in de vorm van attesten of andere objectieve elementen aanbracht die aanleiding geven te besluiten dat redenen betreffende zijn gezondheid een overdracht aan Oostenrijk verhinderen of dat redenen van gezondheid bij overdracht een risico impliceren op blootstelling aan omstandigheden die een schending zouden vormen van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU- Handvest.
We benadrukken dat Verordening 604/2013 voorzorgsmaatregelen voorziet. In geval van een medische problematiek of speciale noden wordt die informatie neergelegd in een gezondheidsverklaring en voor de overdracht gedeeld met de verantwoordelijke lidstaat op de wijze omschreven in artikel 32 van Verordening 604/2013.
De Oostenrijkse instanties worden ten minste 7 werkdagen vooraf ingelicht over de overdracht van de betrokkene.
We zijn van oordeel dat niet aannemelijk werd gemaakt dat de medische voorzieningen in Oostenrijk niet van een vergelijkbaar niveau als in België mogen worden geacht en dat de betrokkene in zijn hoedanigheid van verzoeker van internationale bescherming in Oostenrijk niet de nodige zorgen zal verkrijgen.
Gelet op het voorgaande wordt besloten dat niet aannemelijk werd gemaakt dat een overdracht van de betrokkene aan Oostenrijk een reëel risico inhoudt op blootstelling aan omstandigheden, die een inbreuk vormen op artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest.
Gelet op het voorgaande wordt tevens besloten dat er geen grond is voor de behandeling van het verzoek voor internationale bescherming door de Belgische instanties met toepassing van artikel 17(1) van Verordening 604/2013. Hieruit volgt dat België niet verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek voor internationale bescherming, dat aan de Oostenrijkse autoriteiten toekomt met toepassing van artikel 51/5 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen en artikel 18(1)b van Verordening 604/2013.
De betrokkene is niet in bezit van de in artikel 2 van de wet van 15.12.1980 bedoelde binnenkomst- documenten.
Bijgevolg moet de betrokkene het grondgebied van België verlaten, evenals het grondgebied van de staten die het Schengenacquis ten volle toepassen(3), tenzij hij (zij) beschikt over de documenten die vereist zijn om er zich naar toe te begeven binnen de 10 (tien) dagen en dient hij (zij) zich aan te bieden bij de bevoegde Oostenrijkse autoriteiten .”
1.5. Op 22 mei 2023 treft verweerder een beslissing tot verlenging van de overdrachtstermijn van de Dublintransfer. Het door verzoeker ingestelde beroep hiertegen werd verworpen bij arrestnr. 298 017 van 30 november 2023.
2. Onderzoek van het beroep
2.1. In een enig middel werpt verzoeker de schending op van:
“- Artikelen 3, 6 en 13 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden
- Artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie,
- Artikel 3 en 17 van de Verordening 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend
- Artikelen 2 en 3 van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de administratieve beslissingen
- Artikel 62 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en het verwijderen van de vreemdelingen.
- Beginsel van behoorlijk bestuur, waaronder, het rechtsmatige vertrouwensbeginsel, het beginsel van redelijkheid en het beginsel van zorgvuldigheid;”.
Hij betoogt als volgt:
“Overwegende dat de bestreden beslissing gesticht is op artikel 51/5 van de Vreemdelingenwet en artikeln
3.2. en 25(2) van de Verordening van het Europees Parlement en de Raad (EU) nr. 604/2013 van 26 juni 2013;
Dat verwerende partij van oordeel is dat Oostenrijk de bevoegde lidstaat is voor de behandeling van de asielaanvraag van verzoeker;
a) Covid 19 – sanitaire crisis
Men dient verwerende partij eraan te herinneren dat de sanitaire crisis, begonnen in maart dit jaar ten gevolge van de ontdekking en verspreiding van het Coronavirus Covid-19, nog steeds lopende is.
Hoewel er geen lockdown meer uitgevoerd worden, gelden er tal van sanitaire maatregelen waaronder een strikte beperking van de internationale verplaatsingen met behulp van het vliegtuig.
Bovendien dient verwerende partij uitdrukkelijke garanties aan te vragen en effectief te verkrijgen over de maatregelen die genomen worden in Oostenrijk ten aanzien van de Covid19, zonder de welke (de garanties) de gezondheid en het leven van verzoeker in het gedrang komt en artikel 2 en 3 van het EVRM zou kunnen schenden.
b) Persoonlijke redenen voor het weigeren van een overdracht
- Kwetsbaar profiel
Verzoeker is ongehuwd en heeft geen kind . Hij vluchtte de taliban in Afghanistan.
-Onvrijwillig afgeven van vingerafdrukken en detentie in schending van de mensenrechten
Hij betwist met kracht een verzoek tot internationale bescherming te hebben ingediend in Oostenrijk .
Xxxxxxxxx legde reeds uit dat hij in Oostenrijk meteen werd gearresteerd en gevangen gehouden, waarbij hij ertoe gedwongen werd om zijn vingerafdrukken af te geven. Er werd hem niets gezegd over het indienen van een asielaanvraag, die hij in ieder geval zou hebben geweigerd aangezien zijn bestemming België was.
Hij legde dit duidelijk uit tijdens het Dublin-verhoor:
(…)
( Beslissing 2)
Verzoeker werd gevangen genomen , samen met andere migranten, opgestapeld zoals dieren, in een kleine, afgesloten ruimte, in duidelijke schending met artikel 3 EVRM, aangezien de behandeling als onmenselijk en vernederend kan worden beschouwd.
Er werd aan de gevangenen geen enkele kans tot verhoor gegeven noch enige informatie over wat er gaande was. Ze werden met kracht gedwongen hun vingerafdrukken af te geven, volledig onvrijwillig.
Hier is geen sprake van forumshopping, waarbij verzoeker in verschillende landen de temperatuur zou nemen en uiteindelijk België zou hebben gekozen.
Aangezien het verplicht is voor de administratieve overheden om de bestuurshandelingen uitdrukkelijk en afdoende te motiveren zodat: “ De opgelegde motivering in de akte de juridische en feitelijke overwegingen vermelden die aan de beslissing ten grondslag liggen”;
Dat het in dit opzicht niet voldoende is om alleen naar het artikel van de wet te wijzen waarop de bestuurshandeling gebaseerd is. De feiten die er naartoe geleid hebben de wet toe te passen moeten ook vermelde worden. De juridische redenering van het bestuursorgaan moet worden blootgesteld zodat ze begrepen kan worden door de individu en door de rechter gecensureerd kan worden. (S.XXXXXXX, « La motivation du placement en détention d’étrangers en situation irrégulière de la dichotomie légalité- opportunité au contrôle de la proportionnalité », J.T. 1997, n°5834, p.165) ;
Dat zodoende tegenpartij het beginsel van de zorgvuldigheid zoals het algemeen beginsel van formele motivering van bestuurshandelingen schendt;
Dat het bevel om het grondgebied te verlaten gegeven werd zonder een gepaste onderzoek naar alle elementen van de zaak die ter kennis waren van verwerende partij op het ogenblik dat zij een beslissing nam;
Men dient te benadrukken dat verwerende partij op de hoogte was van al deze elementen, aangezien deze duidelijk vermeld werden tijdens het Dublin-verhoor.
« L’autorité administrative reste tenue, au titre des obligations générales de motivation formelle et de bonne administration qui lui incombent lorsqu’elle prend une décision quelle qu’elle soit, de statuer en
prenant en considération tous les éléments qui sont portés à sa connaissance au moment où elle statue (…) » ;
(vrije vertaling : « de administratieve overheid blijft, ten titel van algemene verplichting tot formele motivering en van behoorlijk bestuur die op haar rusten, wanneer zij eender welke beslissing neemt, gehouden te statueren rekening houdend met alle elementen die haar ter kennis zijn gebracht op het ogenblik dat zij statueert (…) ») (RVV, n°14727, §3.1.3) ;
Dat Uw Raad ook onderstreept heeft dat: “L’autorité administrative ne peut donner un ordre de quitter le territoire à un étranger, de manière automatique lorsqu’il existe des indications sérieuses et avérées d’une possible violation de l’article 3 ou 8 de la CEDH » (CCE 24.538, 13.03.2009) ;
Dat, door de persoonlijke elementen van dit dossier niet in aanmerking te nemen, het onbetwistbaar is dat tegenpartij de motiveringsplicht geschonden heeft en dat de bestreden beslissing bijgevolg nietig dient verklaard te worden;
c) Het bestaan van structurele tekortkomingen in de asielprocedure en m.b.t de opvangen onthaalvoorzieningen in Oostenrijk
Overwegende dat de bestreden beslissing geen rekening houdt met artikel 3.2, al.2 en 3 van de Dublin III Verordening, de welke bepaalt:
“Indien het niet mogelijk is een verzoeker over te dragen aan de lidstaat die in de eerste plaats als verantwoordelijke lidstaat is aangewezen, omdat ernstig moet worden gevreesd dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor verzoekers in die lidstaat systeemfouten bevatten die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, blijft de lidstaat die met het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat is belast de criteria van hoofdstuk III onderzoeken teneinde vast te stellen of een andere lidstaat als verantwoordelijke lidstaat kan worden aangewezen
Indien de overdracht uit hoofde van dit lid niet kan geschieden aan een op grond van de criteria van hoofdstuk III aangewezen lidstaat of aan de eerste lidstaat waar het verzoek werd ingediend, wordt de lidstaat die met het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat is belast, de verantwoordelijke lidstaat”
Dat, in toepassing van de Europese rechtspraak en de Dublin III verordening, verzoeker niet mag overgemaakt worden aan een lidstaat waar hij het risico loopt op behandelingen die een schending vormen van artikel 3 EVRM wegens systematische en/of structurele tekortkomingen zowel in verband met de asielprocedure als met de onthaal- en opvangvoorzieningen van de kandidaat-vluchtelingen.
Dat, in casu, Oostenrijk is niet als de bevoegde lidstaat beschouwd mag worden voor de behandeling van de aanvraag tot internationale bescherming van verzoeker omwille van de structurele en systematische tekortkomingen in de asielprocedure van kandidaat-vluchtelingen en hun opvang;
Dat deze tekortkomingen bevestigd zijn door verschillende objectieve informatiebronnen;
Dat verzoeker U deze bronnen zal voorstellen en, ten gevolge, U zal aantonen dat Oostenrijk niet als de bevoegde lidstaat beschouwd kan worden;
1.
Overwegende dat verwerende partij schrijft dat Oostenrijk, net als België, de Conventie vanGenève van 1951 ondertekende en partij is bij het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM). Er moet dan ook van worden uitgegaan dat Oostenrijk het beginsel van non-refoulement alsmede de andere verdragsverplichtingen voortkomende uit de Conventie van Genève en het EVRM nakomt.
Dat het arrest M.S.S. van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna “EHRM”), en het arrest NS van de Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna “HJEU”) een einde hebben gezet aan het automatisch vermoeden van de eerbiediging van de rechten van de mens door elk lidstaat wegens het louter feit dat de Staat het EVRM heeft ondertekend;
Dat het risico tot een behandeling die strijdig is met artikel 3 EVRM in concreto onderzocht moet worden
door verwerende partij;
Dat de tegenpartij ook toegeeft dat het volgens het Hof niet kan worden uitgesloten dat de werking van dit stelsel in een bepaalde lidstaat grote moeilijkheden ondervindt waardoor het risico bestaat dat asielzoekers, na overdracht aan die lidstaat, in een situatie belanden die strijdig is met artikel 3 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) of artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (EUHandvest);
Dat verzoeker een kandidaat-vluchteling is;
Dat elk kandidaat-vluchteling een uiterst kwetsbare profiel heeft ;
Dat omwille van de tekortkomingen van Oostenrijk inzake de opvang- en onthaalvoorzieningen, verzoeker een reëel risico loopt om in een overbevolkt opvangcentrum geplaatst te worden waar mannen samen met vrouwen opgehoopt zijn, zonder enige privacy ;
Dat de mogelijkheid bestaat dat verzoeker zelf geen plaats krijgt in een opvangcentrum, wegens de overbevolking van de meeste opvangcentrums en een toenemende instroom van vluchtelingen en migranten in Oostenrijk, en ten gevolge, het risico loopt op straat te beëindigen ;
Dat verwerende partij de “Tarakhel rechtspraak” van het EHRM aanneemt maar van oordeel is dat deze in huidige zaak niet van toepassing zou zijn omdat verzoeker een alleenstaande man zonder kind is (bestreden beslissing p. 4) (EHRM, Tarakhel./Zwitserland, 3 november 2014);
Dat het EHRM in verschillende zaken nochtans heeft geoordeeld dat bij het onderzoek tot het lopen van een risico tot vernederende of onmenselijke behandelingen in geval van een verwijdering, rekening gehouden moest worden met alle mogelijke gevolgen, en dit, met oog op de algemene situatie in het verzochte land voor overname – in casu Oostenrijk - en de persoonlijke gegevens van de betrokkene ( zie o.a.: EHRM, Y./Russia, 4 december 2008, §78 ; Xxxxx./ Xxxxxxxx, 00 februari 2008, §128 – 129; Xxxxxxxxxx e.a./Verenigd Koninkrijk, 30 oktober 1991, § 108in fine) ;
Dat in een arrest van februari 2012, Uw Raad, overeenkomstig met de rechtspraak van het EHRM, geoordeeld heeft dat “Afin d’apprécier s’il y a des motifs sérieux et avérés de croire que le requérant encourt un risque réel de traitement prohibé par l’article 3 de la CEDH, le Conseil se conforme aux indications données par la Cour EDH. A cet égard, la Cour EDH a jugé que, pour vérifier l’existence d’un risque de mauvais traitement, il y lieu d’examiner les conséquences prévisibles de l’éloignement de la partie requérante dans le pays de destination, compte tenu de la situation générale dans ce pays et des circonstances propres au cas de la partie requérante »
(Vrije vertaling: Om na te gaan of er gegronde redenen zijn om waar te nemen dat verzoeker een reëel risico loopt tot een door artikel 3 van het EVRM verboden behandeling, maakt de Raad toepassing van de indicaties gegeven door het EHRM. Hieromtrent heeft het EHRM geoordeeld dat, om de werkelijkheid van een risico tot onmenselijke behandelingen na te gaan, de mogelijke gevolgen van de verwijdering van verzoeker in de verzochte lidstaat moeten worden onderzocht met oog op de algemene situatie in het land en de feiten eigen aan de zaak) ;
Dat verwerende partij, ten gevolge, niet toegestaan is te beweren, zonder enig nauwkeurig onderzoek van de situatie van alleenstaande vluchtelingen in Oostenrijk, en zonder enige waarborg van Oostenrijk m.b.t de opvang, het onthaal en de asielprocedure van verzoeker eenmaal hij in Oostenrijk zou zijn, dat ‘Oostenrijk verzoeken tot internationale bescherming, net als België en de andere lidstaten, aan een individueel onderzoek onderwerpt” (bestreden beslissing, p. 3) ;
Dat verwerende partij, tenminste, individuele waarborgen had moet verkrijgen van de Oostenrijk autoriteiten;
Dat ze deze niet eens heeft gevraagd;
Dat verwerende partij de situatie in Oostenrijk van de alleenstaande mannen kandidaatvluchtelingen en/of Dublin returnees had moeten onderzoeken en van de Oostenrijkse instanties, de waarborgen had moeten verkrijgen ten aanzien van de opvangvoorzieningen en de toegang tot een effectieve asielprocedure in Oostenrijk die overeenkomstig zijn met de Europese vereisten;
Dat verwerende partij, noch de situatie van alleenstaande mannen kandidaat-vluchteling en/of
Dublin returnees heeft onderzocht, noch waarborgen heeft gevraagd en gekregen van de Oostenrijk instanties met betrekking tot de opvangvoorzieningen en de toegang tot een effectieve asielprocedure in Oostenrijk die overeenkomstig zijn met de Europese vereisten; Dat, ten overvloede, verzoeker volhardt dat de opvangvoorzieningen in Oostenrijk niet overeenkomen met de vereisten van artikel 3 EVRM;
2.
Dat in huidig geval het geen kwestie is van een forum shopping waarbij verzoeker de lidstaat waar ze zijn asielaanvraag indient zou kiezen – quod non – maar wel een kwestie van menswaardigheid en de eerbiediging van de fundamentele rechten van elke persoon die tot internationale bescherming verzoekt; Dat verzoeker heeft benadrukt dat hij gevangen werd genomen zonder enige geldige reden en werd vastgehouden in onmenswaardige en vernederende omstandigheden, in schending met artikel 3 EVRM;
Dat het EHRM herhaalt dat de omstandigheden van een instroom van vluchtelingen en migranten in geen geval de Staat vrijstelt van haar plicht één ieder, o.a. de vluchtelingen en migranten, de eerbiediging van haar fundamentele rechten en het respect voor de menswaardigheid te waarborgen (zie, o.a. EHRM, 1 september 2015, Khlaifia e.a. / Roemenië, req. n° 16483/12, §128);
Dat “Artikel 3 van het EVRM bepaalt dat "Niemand mag worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen". Deze bepaling bekrachtigt een van de fundamentele waarden van elke democratische samenleving en verbiedt in absolute termen folteringen en onmenselijke of vernederende behandelingen, ongeacht de omstandigheden en de handelingen van het slachtoffer” ;
Dat ze, ten gevolge, verplicht was artikel 3.2 van de Dublin III Verordening toe te passen, en zich bevoegd verklaren voor de behandeling van de asielaanvraag van verzoeker;
Dat andersom acteren een schending van artikel 3 EVRM en artikel 4 van de EU-Handvest inhoudt, de welke de verantwoordelijkheid van de Belgische Staat meeneemt;
3.
Dat men ten sterkste betreurt dat verwerende partij slechts één bron vermeldt betreffende Oostenrijk waardoor de gegeven informatie onmogelijk geobjectiveerd kan worden en kan worden versterkt door het feit dat verschillende bronnen hetzelfde bevestigen;
Dat de verklaringen van verwerende partij betreffende de menswaardige opvangvoorzieningen in Oostenrijk bijgevolg niet overtuigen;
Dat verzoeker duidelijk heeft verklaard dat hij werd gedwongen om een asielprocedure in te dienen;
Dat de bron door verwerende partij zelf geciteerd, inderdaad angeeft dat: The current system of provision of information is not satisfactory, as there is only one social worker responsible for 170 asylum seekers. This means that the quality of the services provided by social workers is low in practice. Furthermore, there are considerable differences from one federal province to another: one social worker is responsible for 50 asylum seekers in Vorarlberg and for 70 asylum seekers in Vienna. Moreover, reception centres located in remote areas cannot be visited very often by social workers due to insufficient funding. As a consequence, many volunteers and communities help asylum seekers, for example by sharing information via social networks.356 Although their number has reduced in recent years, volunteers are still active in 2019 and assist asylum seekers in various aspects. This includes providing German language lessons and conversation, explaining obligations and rights, helping with the family reunification procedure or helping to access housing or employment upon termination of the asylum procedure. Some initiatives organise petitions and press reports against deportations to Afghanistan and other countries.”
Wanneer men dit leest, is het geloofwaardig dat verzoeker simeplweg werd gevangen genomen zonder enige informatie te verkijgen in verband met de asielaanvraag, dat hij simpelweg zijn vingerafdrukken diende te geven.
Dat het rapport dat uitgeleverd wordt door de verwerende partij zelf de aangehaalde structurele tekortkomingen in de Oostenrijke opvangvoorzieningen bevestigen;
Dat, in toevoeging tot bovenstaande bevindingen, verzoekende partij verschillende artikels uit de media en andere betrouwbare bronnen uitlevert die de aangehaalde structurele tekortkomingen in het Dublin- systeem van Oostenrijk bevestigen en versterken en die de magere argumentering van verwerende partij (gebaseerd op één enkele bron) verweert:
- De behandeling van migranten door de autoriteiten
Le gouvernement autrichien maintient sa ligne dure sur l’immigration et poursuit ses expulsions de demandeurs d’asile, même ceux qui pourraient intégrer son personnel soignant.
.Xxxxxx xxxx 0000, Xxxxx Xxxxxx* vit caché, dans la peur permanente d’être arrêté et expulsé vers son pays, l’Afghanistan. Sans argent et la possibilité de travailler en Autriche, cet aide-soignant de 28 ans originaire d’une vile au sud-ouest de Kaboul dépend de la solidarité d’une famille de réfugiés afghans
qui l’hébergent et le nourrissent.
"Par deux fois la police a tenté de me chercher à l’endroit où j’étais enregistré auparavant", raconte Xxxxx, arrivé en Autriche en novembre 2015. Depuis, il a appris à parler l’allemand couramment, a passé son permis et a obtenu un diplôme d’assistant médical.
Chez lui, il travaillait dans un hôpital et dans une pharmacie en province lorsque les Talibans le poussent à s’occuper d’un de leurs combattants blessés. Lorsque ce dernier succombe à ses blessures, les insurgés mais aussi ses collègues de travail menacent Xxxxx, qui prend la fuite et quitte l’Afghanistan en septembre 2015 en payant des passeurs jusqu’en Europe.
À l’été 2019, il trouve un poste d’aide soignant bénévole dans un centre médical à Vienne. C’est là qu’il apprend que sa demande d’asile a été rejetée pour la deuxième fois. "Le juge n’a pas cru mon histoire", affirme-t-il.
Avec son diplôme en main, les compétences et l’expérience de Xxxxx Xxxxxx sont actuellement très demandées en Autriche. Des milliers de personnes des pays d’Europe de l’est qui traversaient les frontières pour travailler en tant que soignants auprès des personnes âgées ne peuvent plus entrer sur le territoire autrichien en raison du coronavirus.
La situation est si tendue que le gouvernement autrichien vient d’autoriser la circulation et le passage de trains spéciaux pour acheminer du personnel depuis la Roumanie, la Slovaquie et la Tchéquie. Quant à Xxxxx, il ne peut rien faire malgré sa volonté d’aider.
Maintenant que toutes les voies légales sont épuisées pour espérer pouvoir rester en Autriche, Xxxxx risque l’incarcération dans un centre d’expulsion d’où il serait renvoyé vers l’Afghanistan. L’un de ces centres, géré par le ministère autrichien de l’Intérieur, se trouve en pleine montagne, dans le district de Kitzbühel, dans le Tyrol. Loin de tout, les migrants y sont "affaibli psychologiquement jusqu’à perdre leur sang froid, abandonner et signer un document pour donner leur accord pour être expulsé", affirme Xxxx Xxxxxxx, une activiste pour les droits des réfugiés et à la tête de l’ONG Fairness Asyl.
L’activiste Xxxx Xxxxxxx estime que les réfugiés servent de bouc émissaire | xxxxx://xxx.xxxxxxxxxxxx.xxx/xx/xxxx/00000/xxxxxxx-xxxxxxxx-xxxx-xxxxxxxxxx-xxxx-xxxx-xx-xxxxxxxxxxxxx Vrij vertaling
De Oostenrijkse regering handhaaft haar harde aanpak van de immigratie en gaat door met het uitwijzen van asielzoekers, zelfs van degenen die haar gezondheidswerkers zouden kunnen integreren.
Sinds augustus 2019 zit Xxxxx Xxxxxx* ondergedoken, in voortdurende angst voor arrestatie en deportatie naar zijn land, Afghanistan. Zonder geld en de mogelijkheid om in Oostenrijk te werken, is de 28-jarige hulpverlener uit een stad ten zuidwesten van Kabul afhankelijk van de solidariteit van een Afghaanse vluchtelingenfamilie om hem te huisvesten en te voeden.
"De politie heeft twee keer geprobeerd om mij te zoeken op de plaats waar ik eerder was ingeschreven", zegt Xxxxx, die in november 2015 in Oostenrijk aankwam. Sindsdien heeft hij vloeiend Duits leren spreken, is hij geslaagd voor zijn rijexamen en heeft hij een diploma als medisch assistent behaald.
Thuis werkte hij in een ziekenhuis en een apotheek in de provincies toen de Taliban hem dwongen om voor een van hun gewonde strijders te zorgen. Toen deze laatste aan zijn verwondingen stierf, bedreigden niet alleen de opstandelingen maar ook zijn collega's Safar, die in september 2015 vluchtte en Afghanistan verliet door smokkelaars naar Europa te betalen.
In de zomer van 2019 vond hij een baan als vrijwillige verpleegassistent in een medisch centrum in Wenen. Daar verneemt hij dat zijn asielaanvraag voor de tweede keer is afgewezen. "De rechter geloofde mijn verhaal niet," zegt hij.
Met zijn diploma in de hand zijn de vaardigheden en ervaring van Xxxxx Xxxxxx op dit moment erg gewild in Oostenrijk. Duizenden mensen uit Oost-Europese landen die vroeger de grens overstaken om als bejaardenverzorger te werken, kunnen Oostenrijk niet meer binnenkomen vanwege het coronavirus.
De situatie is zo gespannen dat de Oostenrijkse regering zojuist toestemming heeft gegeven voor het verkeer en de doorgang van speciale treinen voor het vervoer van personeel uit Roemenië, Slowakije en Tsjechië. Wat Safar betreft, kan het niets doen ondanks zijn bereidheid om te helpen.
Nu alle wettelijke mogelijkheden zijn uitgeput om te hopen dat hij in Oostenrijk kan blijven, wordt Xxxxx opgesloten in een uitwijzingscentrum van waaruit hij naar Afghanistan zou worden teruggestuurd. Een van deze centra, gerund door het Oostenrijkse Ministerie van Binnenlandse Zaken, ligt in de bergen in het district Kitzbühel in Tirol. Verre van dat, migranten zijn "psychologisch zo verzwakt dat ze hun geduld verliezen, het opgeven en een document ondertekenen dat hun toestemming geeft om te worden uitgezet", zegt Xxxx Xxxxxxx, een vluchtelingenrechtenactivist en hoofd van de NGO Fairness Asyl.
De activist Xxxx Xxxxxxx gelooft dat vluchtelingen worden gebruikt als zondebokken voor hun benarde situatie.
xxxxx://xxx.xxxxxxxxxxxx.xxx/xx/xxxx/00000/xxxxxxx-xxxxxxxx-xxxx-xxxxxxxxxx-xxxx-xxxx-xx-xxxxxxxxxxxxx
L’Autriche n’accueillera pas davantage de réfugiés afghans, une position ferme de la part du chancelier Xxxxxxxxx Xxxx qui inquiète les demandeurs d’asile afghans. (Image d'illustration) Crédit : AP
Autriche : l’inquiétude des demandeurs d’asile afghans face au discours ferme des autorités Par RFI Publié le : 01/10/2021
En Autriche, le chancelier conservateur Xxxxxxxxx Xxxx le martèle ces dernières semaines : son pays n’accueillera pas davantage de réfugiés afghans, malgré le retour des Taliban. Un discours dur qui inquiète les demandeurs d’asile afghans.
Avec notre correspondante à Xxxxxx, Xxxxxx Xxxxx
Xxxxxxxxx Xxxx le répète: l’Autriche n’accueillera pas, sous son mandat, davantage de réfugiés afghans, car 40 000 ont déjà été accueillis. Un effort qu’il juge "disproportionné". Ce discours ferme inquiète les demandeurs d’asile afghans qui attendent une réponse en Autriche.
>> À (ré)écouter: Ils ont quitté Kaboul et attendent toujours d’être évacués vers l’Europe
"J'ai vraiment peur d’être expulsé vers un pays voisin comme l'Iran ou le Pakistan, explique un jeune homme de 21 ans, arrivé en 2015 et qui préfère rester anonyme. Il est clair qu'ils ne veulent pas d'Afghans et qu’ils nous expulseront vers l'Afghanistan. Je préférerais mettre fin à mes jours que d’y retourner. Moi, je suis athée et si en tant que musulman, tu abandonnes ta religion, alors c’est la peine de mort là-bas."
Une intégration "difficile" des Afghans
Pour justifier sa position, Xxxxxxxxx Xxxx insiste sur l’intégration "difficile" selon lui des Afghans en Autriche. Un argument très critiquable selon Xxxxx Xxxxxxxxx, de l’ONG Volkshilfe.
"En même temps que l'on demande à ces personnes de s'intégrer, on leur dit : 'Nous ne voulons pas de toi'. C’est donc difficile pour elles d’arriver à réellement s'intégrer. X'xxxxxx xxx xx xxxxxxxxxx xxxxxxxxx xxx xxx xxxxxxx. Xxxx xxxxx xx marché du travail est, par exemple, très compliqué aujourd’hui.'
Les Verts plaident eux pour un accueil humanitaire des réfugiés afghans, mais ils sont minoritaires au sein du gouvernement.
xxxxx://xxx.xxxxxxxxxxxx.xxx/xx/xxxx/00000/xxxxxxxx--xxxxxxxxxxx-xxx-xxxxxxxxxx-xxxxxx-xxxxxxxxxxx- au-discours-ferme-des-autorites
L’Autriche devrait intensifier ses efforts pour protéger les droits des femmes, faire progresser l’égalité femmes-hommes et améliorer l’accueil et l’intégration des réfugiés, des demandeurs d’asile et des migrants
XXXXXXXXXX 00/00/0000
Xx xx qui concerne l’accueil et l'intégration des réfugiés, des demandeurs d'asile et des migrants, la Commissaire a visité le Centre d'accueil initial de Traiskirchen (Basse-Autriche), où elle a rencontré de nombreux résidents, notamment des familles, des femmes, des filles et garçons non accompagnés, ainsi que des membres du personnel de l’Agence fédérale des services d’accueil et d’accompagnement. « Je salue le travail accompli par l’Agence pour accueillir tous les arrivants dans de bonnes conditions sanitaires, mais le centre atteint ses limites, étant donné que beaucoup de ceux qui pourraient être transférés dans d'autres structures d’accueil sous la responsabilité des Länder restent à Traiskirchen », a déclaré la Commissaire. Conçu pour des séjours de courte durée, le Centre ne propose pas d’activités éducatives ou récréatives suffisantes ou adéquates, ce qui nuit particulièrement aux mineurs non accompagnés. Les moins de 14 ans sont actuellement pris en charge par des mères demandeuses d'asile
« rémunérées » qui vivent également dans le Centre et qui, parfois, ne parlent même pas la même langue.
« J'invite instamment les autorités à désigner des tuteurs à part entière pour ces jeunes enfants dès le tout début de la procédure d'asile et à poursuivre leurs discussions avec les Länder afin de faire en sorte qu’ils jouent leur rôle et que soient transférés les demandeurs d’asile ayant achevé la procédure d’admissibilité, comme le xxxxxxx xx xxx », x xxxxxxx xx Xxxxxxxxxxx. Soulignant l’importance cruciale de l’assistance juridique dans la procédure d’asile, la Commissaire a également invité les autorités autrichiennes à préserver, tant dans la pratique que dans la loi, la qualité de l’assistance fournie par l’Agence fédérale des services d’accueil et d’accompagnement, ainsi que l’indépendance de l’Agence. xxxxx://xxx.xxx.xxx/xx/xxx/xxxxxxxxxxxx/-/xxxxxxx-xxxxxx-xxxx-xx-xxxxxxx-xx-xxxxxxx-xxxxx-xxxxxxx-xxx- gender-equality-and-improve-the-reception-and-integration-of-refugees-asylum-seeker
Autriche : une camionnette tente d'échapper à la police, trois migrants tués Par La rédaction Publié le : 15/08/2022
Trois migrants ont été tués, samedi, en Autriche, et plusieurs autres ont été blessés lorsque la camionnette qui les transportait, et qui tentait d'échapper à la police des frontières, s'est retournée. Vingt personnes, dont quatre enfants, étaient entassées dans le véhicule. xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxx.xxx/xx/xxxx/00000/xxxxxxxx--xxx-xxxxxxxxxxx-xxxxx-xxxxxxxxx-x-xx-xxxxxxxxxxx- migrants-tues
Stigmatisation
Depuis 2015 environ 47 000 Afghans ont déposé une demande d’asile en Autriche, sur un total de près de 194 000 demandes toutes nationalités confondues. Entre janvier et octobre de l’an dernier, plus de 4 400 personnes ont été expulsées, dont 235 Afghans.
Alors que 45% des réfugiés afghans en Autriche ont obtenu l’autorisation de rester dans le pays, près de la moitié des demandes ont été rejetées. Pourtant, le nombre d’expulsions est relativement bas et reflète le fait que "lorsque des Afghans reçoivent leur troisième réponse négative, beaucoup prennent la fuite vers l’Italie ou la France et disparaissent des radars, " affirme Xxxx Xxxxxxx.
Elle rappelle que lors des dernières élections législatives de septembre, le party populaire ÖVP du président Xxxxxxxxx Xxxx a reçu quelque 250 000 votes de la part de supporters déçus du Parti de la liberté, une formation d’extrême droite. Selon la militante, le ÖVP a "besoin de continuer à faire plaisir à ces électeurs" en montrant que sa ligne sans pitié en matière de politique migratoire n’a pas faibli, d’autant plus que le ÖVP se retrouve dans une coalition inédite avec le parti des Verts.
Pour Xxxx Xxxxxxx, cela veut dire que la stigmatisation de certains groupes comme des réfugiés afghans continue. Ces derniers sont dépeint par les médias et politiques populistes comme étant des criminels, des violeurs et des dealers de drogue.
"Le ministère de l’Intérieur affirme que beaucoup d’Afghans ont commis des crimes", explique Xxxx Xxxxxxx. "Mais que sont ces crimes ? On parle de choses comme de fumer un joint, alors que vous voyez des adolescents autrichiens fumer de l’herbe dans les parcs et personne ne dit rien. Pendant ce temps, pour la même chose, de jeunes Afghans se font arrêter. Il y a une grande différence entre consommer du cannabis et le viol. Mais lorsque vous commettez un crime, même le simple fait de fumer un joint, vous perdez vos chances d’obtenir l’asile."
La plupart des Afghans avec lesquels son ONG travaille, à l’image de Xxxxx Xxxxxx, "ont fait d’énormes efforts pour apprendre l’allemand et acquérir des compétences". "Ces gens vont travailler, payer des impôts et devenir de bons citoyens autrichiens dans le futur", assure Xxxx Xxxxxxx. "Mais les politiques pensent que les autoriser de rester est un aimant qui va attirer d’autres personnes." Xxxx Xxxxxxx estime qu’on "affaiblit les réfugiés psychologiquement" |
xxxxx://xxx.xxxxxxxxxxxx.xxx/xx/xxxx/00000/xxxxxxx-xxxxxxxx-xxxx-xxxxxxxxxx-xxxx-xxxx-xx-xxxxxxxxxxxxx Vrij vertaling
Stigmatisering
Sinds 2015 hebben ongeveer 47.000 Afghanen in Oostenrijk asiel aangevraagd, op een totaal van bijna
194.000 aanvragen van alle nationaliteiten. Tussen januari en oktober vorig jaar zijn meer dan 4.400 mensen gedeporteerd, waarvan 235 Afghanen.
Terwijl 45% van de Afghaanse vluchtelingen in Oostenrijk in het land mocht blijven, werd bijna de helft van de aanvragen afgewezen. Toch is het aantal uitzettingen relatief laag en weerspiegelt het feit dat "wanneer Afghanen hun derde negatieve reactie krijgen, velen naar Italië of Frankrijk vluchten en van de radar verdwijnen", zegt Xxxx Xxxxxxx.
Zij herinnert zich dat de populaire ÖVP-partij van president Xxxxxxxxx Xxxx bij de laatste parlements- verkiezingen in september zo'n 250.000 stemmen heeft gekregen van teleurgestelde aanhangers van de extreemrechtse Vrijheidspartij. Volgens de activist moet de ÖVP "deze kiezers blijven behagen" door te laten zien dat haar meedogenloze lijn op het gebied van migratiebeleid niet heeft geaarzeld, temeer daar de ÖVP zich in een ongekende coalitie met de Groene Partij bevindt.
Voor Blancke betekent dit dat de stigmatisering van bepaalde groepen, zoals de Afghaanse vluchtelingen, voortduurt. Deze laatste worden door de media en populistische politici afgeschilderd als criminelen, verkrachters en drugsdealers.
"Het ministerie van Binnenlandse Zaken beweert dat veel Afghanen misdaden hebben gepleegd."
"Maar wat zijn deze misdaden? Mensen praten over dingen als het roken van een joint, terwijl je Oostenrijkse tieners gras ziet roken in parken en niemand iets zegt. Ondertussen, voor hetzelfde, worden jonge Afghanen gearresteerd. Er is een groot verschil tussen het gebruik van cannabis en verkrachting. Maar als je een misdaad pleegt, zelfs als je alleen maar een joint rookt, verlies je je kansen om asiel te krijgen."
De meeste Afghanen waarmee zijn NGO samenwerkt, zoals Xxxxx Xxxxxx, "hebben zich enorm ingespannen om Duits te leren en vaardigheden te verwerven". "Deze mensen zullen in de toekomst werken, belasting betalen en goede Oostenrijkse burgers worden," zegt Xxxxxxx. "Maar politici denken dat het toestaan van een verblijf een magneet is die anderen zal aantrekken." Xxxx Xxxxxxx gelooft dat we "de vluchtelingen psychologisch verzwakken"...
Menace d’expulsion
La semaine dernière, une proposition de l’ancien ministre de l’Intérieur Xxxxxxx Xxxxx du Parti de la liberté d’expulser les personnes rejetées par l’Autriche vers la Serbie a été rendue publique. Le groupe visé sont des personnes de nationalité étrangère qui résident illégalement en Autriche et qui ont reçu la notification de quitter le territoire mais dont l’expulsion vers le pays d’origine n’est pas possible. Par ailleurs, ces
personnes doivent avoir suffisamment de liens avec la Serbie, selon le ministère. Ce dernier critère est rempli par le simple fait d’avoir "fui en xxxxxxx xxx xx xxxxx xxx Xxxxxxx xx xxx xx Xxxxxx".
Xxxx Xxxxxxxx, l’actuel ministre de l’intérieur du parti ÖVP a fait savoir qu’il a l’intention de maintenir un arrangement signé avec la Serbie en avril 2019. Il a cependant affirmé que cet arrangement était "irréaliste", en partie à cause des centres d’accueil surpeuplés en Serbie.
De son côté, Xxxx Xxxxxxx s’inquiète du traitement qui pourrait être réservé aux réfugiés si ces expulsions vers la Serbie venaient à être mises en oeuvre. "Nous avons entendu beaucoup de témoignages de jeunes gens qui ont traversé les Balkans en 2015-2016 et qui ont été frappés, abusés sexuellement ou à qui on a tout volé".
Pour le moment, la crise de Covid-19 a rendu les expulsions vers d’autres pays de l’Union européenne impossible. Cela signifie un peu de répit pour Xxxxx Xxxxxx, bien que sa vie clandestine est entrain de le briser. Son travail lui manque, s’occuper de personnes dans le besoin lui manque. Alors il est pour lui d’autant plus incompréhensible de voir que l’Autriche, qui a urgemment besoin d’aide-soignants et de personnel médical, comble ce besoin par du personnel acheminé par train spécial depuis la Roumanie. Vrij vertaling
De dreiging van uitzetting
Vorige week werd een voorstel van voormalig minister van Binnenlandse Zaken Xxxxxxx Xxxxx van de Vrijheidspartij om mensen die door Oostenrijk zijn afgewezen naar Servië te deporteren, openbaar gemaakt. De doelgroep zijn personen met een buitenlandse nationaliteit die illegaal in Oostenrijk verblijven en die zijn aangemeld om het grondgebied te verlaten, maar wier uitzetting naar het land van herkomst niet mogelijk is. Bovendien moeten deze personen volgens het ministerie voldoende banden hebben met Servië. Aan dit laatste criterium wordt voldaan door het enkele feit dat men "via de Balkanroute en door Servië is gevlucht".
Xxxx Xxxxxxxx, de huidige minister van Binnenlandse Zaken van de ÖVP-partij, heeft aangegeven dat hij van plan is een regeling te handhaven die in april 2019 met Servië is ondertekend. Hij zei echter dat deze regeling "onrealistisch" was, mede vanwege de overvolle opvangcentra in Servië.
Xxxxxxx maakt zich van zijn kant zorgen over de mogelijke behandeling van vluchtelingen als deze deportaties naar Servië worden uitgevoerd. "We hebben veel getuigenissen gehoord van jongeren die in 2015-2016 de Balkan zijn overgestoken en die geslagen, seksueel misbruikt of gestolen zijn.
Voorlopig heeft de Covid-19-crisis deportaties naar andere EU-landen onmogelijk gemaakt. Dit betekent wat respijt voor Safar Nijati, hoewel hij door zijn clandestiene leven wordt afgebroken. Hij mist zijn baan, hij mist het verzorgen van mensen in nood. Daarom is het voor hem des te onbegrijpelijker dat Oostenrijk, dat dringend behoefte heeft aan zorgassistenten en medisch personeel, in deze behoefte voorziet met personeel dat met een speciale trein uit Roemenië wordt aangevoerd.
In het AIDA-verslag van 2021 (blz. 113) over Oostenrijk staat echter, met betrekking tot de omstandigheden in de gevangenisse
(…)
Gezien de veelvuldige elementen die worden aangehaald in huidig verzoekschrift die de enige bron neergelegd door verwerende partij volledig weerleggen, dient te worden besloten dat de analyse van verwerende partij gebrekkig en oppervlakkig is.
De bestreden beslissing dient te worden vernietigd.
d) Schending van de uitdrukkelijke motiveringsplicht van verwerende partij
Overwegende dat artikel 62 van de Vreemdelingenwet en de artikelen 2 en 3 van de wet van 29.7.1991 de formele motiveringsplicht van tegenpartij bepalen;
Dat artikel 62, eerste lid van de Vreemdelingenwet bepaalt dat alle administratieve beslissingen met reden omkleed zijn;
Dat de motivering verzoeker moet toelaten de reden(en) te begrijpen, zowel in feiten als in rechte, van de maatregel die tegenover hem word genomen; Dat de wet van 29 juli 1991 de formele motiverings-plicht verstrengt;
Dat de studie van UNHCR "Beyond the proof - Credibility Assesment in EU Asylum Systems" stelt dat de individuele en contextuele omstandigheden in overweging genomen moeten worden bij het onderzoek van elke asielaanvraag;
Dat door de formele (of uitdrukkelijke) motivering " worden deze redenen veruitwendigd door ze uitdrukkelijk in de beslissing zelf op te nemen" ;
Dat de bestreden beslissing dient niet op alle rechtsmiddelen te antwoorden, maar wel, ten minste, op de determinerende;
Dat de determinerende rechtsmiddelen of motieven diegene zijn die hoofdzakelijk de beslissing schragen; Dat de motieven van de beslissing voldoende draagkrachtig moeten zijn;
Dat de motieven van de beslissing steun moeten vinden in het administratief dossier van de tegenpartij en op de bekende feiten van de zaak;
Dat in geval de motieven in de bestreden beslissing geen steun vinden in het dossier, dan moet de motivering als onvoldoend beschouwd worden ;
Dat verwerende partij zich niet kan tevredenstellen door de verklaringen van betrokkene af te wijzen op basis van louter subjectieve appreciatie;
Dat, bovendien, de beslissing materiële fouten bevat;”
2.2. De aandacht die moet worden gegeven aan artikel 3 van het EVRM / artikel 4 van het Handvest voordat een lidstaat besluit een vreemdeling over te dragen naar een voor het ingediende verzoek om internationale bescherming verantwoordelijk geachte lidstaat blijkt uit artikel 3.2, lid 2 van de Dublin III- verordening dat luidt als volgt:
“Indien het niet mogelijk is een verzoekster over te dragen aan de lidstaat die in de eerste plaats als verantwoordelijke lidstaat is aangewezen, omdat ernstig moet worden gevreesd dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor verzoeksters in die lidstaat systeemfouten bevatten die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grond- rechten van de Europese Unie, blijft de lidstaat die met het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat is belast de criteria van hoofdstuk III onderzoeken teneinde vast te stellen of een andere lidstaat als verantwoordelijke lidstaat kan worden aangewezen.”
Verder heeft het Hof van Justitie bevestigd dat zelfs indien niet ernstig hoeft te worden gevreesd voor systeemfouten in de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van diens beschermings-verzoek, een verzoeker om internationale bescherming slechts kan worden overgedragen in het kader van de Dublin III-verordening in omstandigheden waarin het is uitgesloten dat die overdracht een reëel en bewezen risico inhoudt dat de betrokkene wordt onderworpen aan onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest. Dit vereist een onderzoek naar individuele elementen die een overdracht in de weg staan. Zulk onderzoek doet geen afbreuk aan het wederzijds vertrouwensbeginsel en het vermoeden dat de grondrechten door elke lidstaat worden gerespecteerd (cf. HvJ 16 februari 2017, C-578/16 PPU).
In het arrest Xxxx van 19 maart 2019 (zaak C 163/17) heeft het Hof van Justitie gesteld dat de tekort- komingen een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid moeten bereiken voordat er sprake is van een risico op schending van artikel 4 van het Handvest, waardoor er niet meer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Deze bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid is bereikt wanneer de onverschilligheid van de autoriteiten van een lidstaat tot gevolg zou hebben dat een persoon die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn wil en eigen keuzes om, terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie die hem niet in staat stelt om te voorzien in zijn meest elementaire behoeften, zoals eten, een bad nemen en beschikken over woonruimte, en negatieve
gevolgen zou hebben voor zijn fysieke of mentale gezondheid, of hem in een toestand van achterstelling zou brengen die onverenigbaar is met de menselijke waardigheid (punt 91 van het arrest).
Ook volgens vaste rechtspraak van het EHRM inzake artikel 3 van het EVRM dienen de gevreesde slechte behandelingen en omstandigheden in het land van terugkeer een minimum niveau aan hardheid en ernst te vertonen om binnen het toepassingsgebied van artikel 3 van het EVRM te vallen (EHRM 26 oktober 2000, Grote Kamer, nr. 30210/96, Xxxxx x. Xxxxx, par. 91-92; EHRM 21 januari 2011, Grote Kamer, nr. 30696/09, M.S.S. v. België en Griekenland, par. 219-220, XXXX, Xxxxxxxx x. Oostenrijk, nr. 2283/12, 6 juni 2013).
2.3. Verzoeker gaat in wat de Raad beschouwt als het eerste onderdeel van het middel in op de Covid19- crisis. Hij wijst op de sanitaire maatregelen die gelden met beperkingen voor internationale verplaatsingen met het vliegtuig. Verzoeker is van oordeel dat verweerder garanties moest verkrijgen van de Oostenrijkse autoriteiten in het licht van voormelde crisis omdat anders zijn gezondheid en leven in het gedrang komen en de artikelen 2 en 3 van het EVRM zouden kunnen worden geschonden.
2.4. Xxxxxxxxx ondersteunt zijn betoog niet met enig stuk. Hij maakt nergens aannemelijk dat de coronacrisis, zoals die zich op het ogenblik van de bestreden akte zou voordoen in Oostenrijk, het minimum niveau aan hardheid en ernst vertoont om binnen het toepassingsgebied van de artikelen 2 en 3 van het EVRM te kunnen vallen. Xxxxxxxxx moet zich voorts niet internationaal verplaatsen per vliegtuig vermits de bestreden akte inhoudt dat hij zich naar Oostenrijk moet begeven. Verzoeker toont niet aan dat er op het ogenblik van het treffen van de bestreden akte sanitaire maatregelen gelden voor vliegverkeer naar Oostenrijk. Alleszins is algemeen geweten dat er thans geen dergelijke maatregelen gelden en dat er in Oostenrijk ook geen Covid-crisis heerst, zodat de Raad bijkomend niet inziet welk actueel belang verzoeker heeft bij zijn kritiek dat er geen garanties werden gevraagd van Oostenrijk in het licht van de Covid-crisis. Een en ander klemt des te meer gezien verzoeker op 21 november 2022 al eens naar Oostenrijk werd overgebracht door verweerder via het vliegtuig en hij blijkens zijn Dublin-interview van 29 november 2022 geen gewag maakte van Covid-maatregelen, laat staan een Corona- crisis in Oostenrijk.
Het eerste onderdeel van het middel is derhalve niet gegrond.
2.5. In een tweede onderdeel gaat verzoeker in op zijn “persoonlijke redenen” tegen de overdracht naar Oostenrijk. Hij meent een kwetsbaar profiel te hebben omdat hij de taliban in Afghanistan ontvluchtte. Hij wijst erop dat hij zijn vingerafdrukken onvrijwillig heeft afgeven in Oostenrijk en het slachtoffer was van detentie in strijd met de mensenrechten. Hij zet uiteen dat hij onmiddellijk werd gearresteerd, dat hij werd gedwongen zijn vingerafdrukken af te staan en dat hem niets werd gezegd over het indienen van een VIB. Hij zou dit alleszins hebben geweigerd omdat België zijn bestemming was. Hij stipt aan dat hij het voorgaande heeft uiteengezet tijdens zijn Dublingehoor. Xxxxxxxxx verklaart voorts gevangen te zijn genomen, samen met andere migranten en te zijn opgestapeld als dieren in een kleine afgesloten ruimte in strijd met artikel 3 van het EVRM. Er was geen kans voor verhoor, noch voor enige informatie over wat er gaande was. Verzoeker benadrukt dat er geen sprake is van “forumshopping”. In het licht van het zorgvuldigheidsbeginsel en de formele motiveringsplicht voert verzoeker aan dat verweerder geen gepast onderzoek heeft gedaan naar alle elementen eigen aan zijn zaak, waarvan hij kennis had op het ogenblik van het treffen van de bestreden beslissingen.
2.6. Xxxxxxxxx heeft een punt waar hij stelt dat volgens het EHRM elke verzoeker om internationale bescherming een kwetsbaar profiel heeft. Hij kan echter niet worden gevolgd waar hij verderop in zijn verzoekschrift stelt dat ze allen ook een “uiterst” kwetsbaar profiel hebben, aangezien de bijkomende kwetsbaarheid wordt geregeld in onder meer artikel 21 van de Opvangrichtlijn 2013/33/EU die kwetsbare personen definieert als minderjarigen, niet-begeleide minderjarigen, personen met een handicap, ouderen, zwangere vrouwen, alleenstaande ouders met minderjarige kinderen, slachtoffers van mensenhandel, personen met ernstige ziekten, personen met mentale stoornissen en personen die folteringen hebben ondergaan, zijn verkracht of zijn blootgesteld aan andere ernstige vormen van psychologisch, fysiek of seksueel geweld, zoals slachtoffers van vrouwelijke genitale verminking. Verzoeker behoort manifest tot geen enkele van deze categorieën. De Raad stelt voorts vast dat verzoeker in zijn Dublingehoor van 29 november 2022 heeft aangehaald dat zijn vingerafdrukken in Oostenrijk onder dwang werden afgenomen. Verweerder heeft hier blijkens de bestreden akte wel degelijk rekening mee gehouden en hierover gemotiveerd. Hij wijst er immers op dat het op grond van de artikelen 9 en 14 van de Verordening 603/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 (hierna: de Eurodacverordening 603/2013) een verplichting is voor de lidstaten om vinger-afdrukken te
registreren van elke persoon van 14 jaar of ouder, zowel van de persoon die om internationale bescherming verzoekt als van de persoon die is aangehouden in verband met het illegaal over land, zee of door de lucht overschrijden van de grens. Dat verzoeker werd gedwongen om zijn vingerafdrukken te laten registreren, kan dan ook niet worden bestempeld als een incorrecte, laat staan onmenselijke behandeling door de Oostenrijkse autoriteiten. Waar verzoeker stelt dat hij geen beschermingsverzoek heeft ingediend en dat hierover geen informatie werd gegeven, blijkt vooreerst uit het administratief dossier dat het vingerafdrukkenonderzoek een Eurodac-resultaat type “1” heeft opgeleverd. Volgens artikel 24 (4) van de Eurodacverordening 603/2013 worden verzoekers om internationale bescherming aangeduid met code “1” na de kenletters van de lidstaat, in casu AT, wat voor Oostenrijk staat. Er kan geen abstractie worden gemaakt van deze objectieve gegevens waaruit blijkt dat de Oostenrijkse instanties een VIB hebben geregistreerd. Waar verzoeker benadrukt dat dit tegen zijn zin is gebeurd, ziet de Raad niet in welk belang de Oostenrijkse autoriteiten erbij zouden hebben om tegen verzoekers wil in een VIB te registreren. Dat hij daarover geen informatie zou hebben ontvangen, is niet meer dan een bloot betoog. Het volstaat niet om aan te nemen dat Oostenrijk zijn verplichtingen op basis van artikel 12(l)a van Richtlijn 2013/32/EU met de voeten zou hebben getreden die lidstaten verplicht inlichtingen te verstrekken over de te volgen procedure voor het indienen van een VIB en over de rechten en verplichtingen tijdens de procedure, dit in een taal die de betrokkene begrijpt of waarvan redelijkerwijze kan worden uitgegaan dat hij deze begrijpt. Waar verzoeker opwerpt dat hij werd gearresteerd en gevangen genomen na aankomst in Oostenrijk, blijkt uit het in de bestreden akte vermelde AIDA-rapport, dat zich in het administratief dossier bevindt, dat verzoekers om internationale bescherming tot 48 uren kunnen worden vastgehouden om de eerste stappen in de procedure te doorlopen en dat ook detentie in een gesloten centrum mogelijk is indien er een risico op onderduiken bestaat of om redenen van nationale veiligheid (p. 130). Dit alles is geregeld in wetgeving. Een dergelijke detentie kan op zich niet worden beschouwd als een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Verzoeker verklaart dat het ging om een detentie waarbij ze werden “opgestapeld als dieren in een kleine afgesloten ruimte”. Deze verklaring heeft hij echter tijdens zijn Dublingehoor van 29 november 2022 niet afgelegd zodat verweerder hierover bezwaarlijk kon motiveren of met dit element rekening kon houden. Wat er ook van zij, noch het betrokken AIDA-rapport, noch de informatie die verzoeker thans zelf voorlegt, onder-steunen verzoekers betoog dat er sprake is van detentie in dermate erbarmelijke omstandigheden dat ze strijdig is met artikel 3 van het EVRM en/of artikel 4 van het Handvest. Blijkens de bestreden akte is verweerder ten slotte terdege op de hoogte van zijn verdragsrechtelijke verplichtingen en heeft hij in dit verband opzoekingen gedaan en gemotiveerd, waarbij hij rekening heeft gehouden met de verklaringen die verzoeker heeft afgelegd tijdens zijn Dublin-interview van 29 november 2022. Verzoekers andersluidend oordeel kan de bestreden akte niet aan het wankelen brengen.
Het tweede onderdeel is niet gegrond.
2.7. In wat kan worden beschouwd als een derde onderdeel, maakt verzoeker gewag van structurele tekortkomingen in de asielprocedure alsook de opvang- en onthaalvoorzieningen in Oostenrijk, die hij bevestigd acht door “verschillende objectieve informatiebronnen”. In eerste instantie haalt verzoeker aan dat hij omwille van tekortkomingen van Oostenrijk in de opvang- en onthaalvoorzieningen het reëel risico loopt terecht te komen in een overbevolkt opvangcentrum of te worden geplaatst in centra waar mannen en vrouwen zijn opgehoopt zonder enige privacy, of helemaal geen plaats te krijgen in een opvangcentrum. Volgens verzoeker is het niet toegestaan om zonder nauwkeurig onderzoek van de situatie van alleenstaande verzoekers om internationale bescherming of Dublinterugkeerders in Oostenrijk en zonder waarborg van de Oostenrijkse autoriteiten inzake opvang, onthaal en toegang tot de asielprocedure te stellen dat Oostenrijk verzoeken om internationale bescherming net als België en de andere lidstaten aan een individueel onderzoek onderwerpt. Er hadden minstens garanties van de Oostenrijkse autoriteiten moeten voorliggen inzake opvang en toegang tot de procedure, aldus verzoeker. Hij herhaalt dat hij werd gevangen genomen zonder enige geldige reden en werd vastge-houden in mensonwaardige en vernederende omstandigheden in strijd met artikel 3 van het EVRM. Gezien die situatie was verweerder verplicht om toepassing te maken van artikel 3.2 van de Dublin III-verordening en zich verantwoordelijk te verklaren voor de behandeling van het beschermingsverzoek van verzoeker teneinde een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest te vermijden.
2.8. Xxxxxxxxx wijst op een risico om ofwel terecht te komen in een overbevolkt opvangcentrum, ofwel te worden geplaatst in een opvangcentrum waar mannen en vrouwen samen zijn opgehoopt of helemaal geen opvang te zullen krijgen. Verzoeker verstrekt echter geen enkel stuk dat dit betoog ondersteunt. In de bestreden akte kan wel worden gelezen:
“Het rapport stelt dat voor personen die terugkeren naar Oostenrijk in het kader van een Dublinprocedure en over wiens initieel verzoek nog geen beslissing werd genomen geen obstakels tegenkomen om dit initiële verzoek te hervatten wanneer ze binnen de twee jaar terugkeren naar Oostenrijk. Het rapport vermeldt verder dat deze verzoekers ook geen moeilijkheden ondervinden om opnieuw toegang te krijgen tot de Oostenrijkse opvangvoorzieningen (AIDA p. 56).
Het rapport vermeldt dat een verzoeker in Oostenrijk recht heeft op een basis van materiële en financiële ondersteuning (Basic Care) vanaf het moment dat ze hun verzoek hebben ingediend tot er een finale beslissing is genomen. Er kunnen per provincie wel verschillen optreden in de manier waarop deze Basic Care in de praktijk wordt geïmplementeerd. De Basic care agreement legt vast wat juist wordt inbegrepen in de materiele ondersteuning, het gaat onder meer om: opvang, eten, gezondheidszorgen, zakgeld, kleding, schoolbenodigdheden, enz. (AIDA p.88).
Er wordt in het rapport vermeld dat de condities in de Oostenrijkse opvangfaciliteiten als adequaat worden beoordeeld. Er wordt vermeld dat de omstandigheden in verschillende opvangcentra kunnen variëren maar dat ze in het algemeen steeds verbeteren door een terugval in het aantal op te vangen personen (AIDA p. 106).
We beamen dat het AIDA-rapport ook kritische bemerkingen plaatst bij bepaalde aspecten van de procedure tot het bekomen van internationale bescherming en de opvang in Oostenrijk. We zijn echter van oordeel dat deze tekortkomingen niet kunnen worden gelijkgesteld met een systemisch en structureel falen en bezwaarlijk kan worden gesteld dat de Oostenrijkse instanties algeheel falen in het bieden van opvang en bijstand en het toegang verlenen tot de procedure tot het bekomen van internationale bescherming. Het AIDA-rapport leidt niet tot het besluit dat de procedure voor het bekomen van internationale bescherming en onthaal- en opvangvoorzieningen in Oostenrijk dermate structurele tekortkomingen vertonen waardoor personen die in het kader van Xxxxxxxxxxx 000/0000 xxx Xxxxxxxxxx worden overgedragen per definitie een reëel risico lopen op blootstelling aan omstandigheden die een schending zouden zijn van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest.”
Xxxxxxxxx brengt helemaal niets aan dat dit alles onderuit haalt, ook niet de door hem aangehaalde informatiebronnen die in het vierde onderdeel worden besproken. De Raad ziet dan ook niet in wat de grondslag is van verzoekers verwachting dat verweerder individuele garanties zou dienen te verkrijgen van de Oostenrijkse autoriteiten voor opvang, onthaal en toegang tot de asielprocedure. Blijkens het betrokken AIDA-rapport (p. 57) hebben lidstaten tot nu toe ook nog nooit garanties gevraagd aan Oostenrijk voor overdrachten. Xxxxxx dan verzoeker voorhoudt blijkt uit de bestreden akte duidelijk dat verweerder wel een zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de situatie van Dublinterugkeerders naar Oostenrijk. Xxxxxxx verzoeker niet aantoont en ook uit het AIDA-rapport niet blijkt dat alleenstaande mannen die terugkeren naar Oostenrijk in het kader van de Dublin III-verordening specifieke problemen ondervinden voor wat betreft opvang en toegang tot de asielprocedure, ziet de Raad niet in welk bijkomend onderzoek verweerder op dit vlak had moeten voeren. Voor wat betreft verzoekers betoog inzake erbarmelijke detentieomstandigheden kan worden verwezen naar de bespreking van het tweede onderdeel van het middel. Gelet op al het voormelde kan de Raad de conclusie van verzoeker dan ook niet volgen dat de opvangvoorzieningen in Oostenrijk niet overeenkomen met de vereisten van artikel 3 van het EVRM, noch dat verweerder zou zijn verplicht om toepassing te maken van artikel 3.2 van de Dublin III-verordening en zich verantwoordelijk zou dienen te verklaren voor de behandeling van verzoekers VIB teneinde een behandeling strijdig met artikel 4 van het Handvest te vermijden.
Het derde onderdeel is niet gegrond.
2.9. In wat kan worden beschouwd als een vierde onderdeel, betreurt verzoeker dat verweerder zich slechts op een bron heeft gesteund “waardoor de gegeven informatie onmogelijk geobjectiveerd kan worden”. Volgens verzoeker zouden verschillende bronnen deze informatie kunnen versterken. De menswaardige opvangvoorzieningen, waarover verweerder motiveert, overtuigen volgens verzoeker bijgevolg niet. Bovendien geeft “de bron” die verweerder zelf hanteert aan dat het systeem van informatievoorziening geen voldoening geeft. Xxxxxxxxx citeert hiervoor uit het in de bestreden akte vermelde AIDA-rapport. Soms is een sociaal werker verantwoordelijk voor 170 verzoekers om internationale bescherming, soms voor 50, soms voor 70 al naargelang de federale provincie. Het citaat stelt dat bijgevolg vele vrijwilligers inspringen om verzoekers om internationale bescherming te helpen met Duitse taallessen, informatie, gezinshereniging en het zoeken naar huisvesting of tewerkstelling. Er zijn ook petities tegen deportaties naar Afghanistan. Xxxxxxxxx ziet hierin de bevestiging dat hij aannemelijk maakt dat hij gevangen werd genomen zonder enige info en dat hij zijn vingerafdrukken
moest geven. Xxxxxxxxx gaat verder in op verschillende artikels die hij wenst voor te leggen om de structurele tekortkomingen in Oostenrijk aannemelijk te maken. Hij herhaalt van oordeel te zijn dat verweerder een magere argumentering hanteert omdat hij zich maar op één bron baseert. Xxxxxxxxx zelf baseert zich op enkele artikelen afkomstig van de site van “infomigrants” waaruit hij citeert, met de titels “Austria persists with relentless hardline on asylumseekers”, “Inquiétude des demandeurs d’asile Afghans face au discours ferme des autorités” en een rapport van de Mensenrechtencommissaris getiteld “Austria should step up efforts to protect womens rights and gender equality and improve the reception and integration of refugees asylum seeker”. Tot slot citeert verzoeker nog uit het AIDA-verslag van 2020 met betrekking tot de situatie in de detentiecentra.
2.10. Verweerder steunt in de bestreden akte inderdaad op één bron maar het betreft het Country Report Austria 2021 update 25 april 2022 dat is uitgegeven onder de Asylum Information Database (AIDA) gecoördineerd door de European Council on Refugees and Exiles (ECRE). Dit betreft dus niet een of ander klein rapport van een obscure organisatie. Het is een Europese organisatie, waarbij wat betreft Oostenrijk ook is samengewerkt met een lokale bron die volgens p. 2 van het rapport gebruik heeft gemaakt van informatie die uit diverse hoek werd verstrekt zowel door het ministerie van Binnenlandse Zaken, het ministerie van Justitie, parlementaire vragen, rechtspraak van de Oostenrijkse rechtbanken en observaties uit de praktijk van NGO’s. Het citaat dat verzoeker weergeeft uit het betrokken AIDA-rapport en dat hierboven werd samengevat, gaat enkel over de moeilijke verstrekking van informatie aan verzoekers om internationale bescherming wegens een laag aantal sociaal assistenten en grote verschillen tussen de federale provincies m.b.t. het aantal verzoekers om internationale bescherming waarvoor een sociaal assistent verantwoordelijk is. Het citaat kan evenwel in geen geval worden beschouwd als een onderschrijving van de verklaring van verzoeker dat hij werd gevangen genomen of gedwongen om zijn vingerafdrukken te geven aangezien het citaat niets zegt over dergelijke praktijken. Het feit dat er zich mogelijk wel een probleem stelt aangaande het verstrekken van informatie over de procedure, kan op zich ook geen afbreuk doen aan de conclusie van verweerder in de bestreden akte dat niet blijkt dat de procedure voor het verkrijgen van internationale bescherming en de onthaal- en opvangvoorzieningen in Oostenrijk zodanig structurele tekortkomingen vertonen dat personen die in het kader van de Dublin III-verordening aan Oostenrijk worden overge-dragen per definitie een reëel risico lopen op blootstelling aan omstandigheden die een schending zouden zijn van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest, zoals verweerder concludeert. Wat betreft de artikelen van “infomigrants” waaruit verzoeker citeert en het rapport van de Mensenrechtencommissaris kan de Raad verzoeker ook niet volgen in zijn standpunt dat hieruit blijkt dat er sprake is van structurele tekortkomingen die de voormelde conclusie van verweerder zouden weerleggen. Het artikel getiteld “Austria persists with relentless hardline on asylumseekers” heeft betrekking op een individuele situatie van een Afghaanse man wiens verzoek om internationale bescherming in Oostenrijk werd afgewezen. Dit houdt niet in dat elke Afghaanse verzoeker om internationale bescherming wordt afgewezen. Ook in België krijgt niet elke Afghaan een internationale beschermingsstatus en uit de info die verzoeker zelf bijbrengt blijkt dat het beschermingspercentage in Oostenrijk toch op 45% ligt. In het in de bestreden akte vermelde AIDA- rapport kan trouwens op p. 86 ook nog worden gelezen: “The situation of Afghan asylum seekers has changed considerably in 2021: Austria hosts one of the largest Afghan diaspora communities in Europe. (...)After an important ruling by the Constitutional court in September 2021, the general decision making at first instance changed and now mostly includes granting subsidiary protection to Afghans. 327 Return decisions were issued by a small group of BVwG judges between September and December 2021, but they were halted by another landmark ruling by the Constitutional Court stating that this would breach Art 3 ECHR.328 Since then, all decisions involving Afghan nationals have been granting protection.” (vrije vertaling: “De situatie van Afghaanse asielzoekers is aanzienlijk veranderd in 2021: Oostenrijk herbergt een van de grootste Afghaanse diaspora gemeenschappen in Europa. (...) Na een belangrijke uitspraak van het Constitutioneel Hof in september 2021 is de algemene besluitvorming in eerste instantie veranderd en omvat nu voornamelijk het verlenen van aanvullende bescherming aan Afghanen. Tussen september en december 2021 werden 327 terugkeerbeslissingen genomen door een kleine groep rechters van BVwG, maar deze werden stopgezet door een andere baanbrekende uitspraak van het Constitutioneel Hof, waarin werd gesteld dat dit in strijd zou zijn met artikel 3 van het EVRM.328 Sindsdien wordt in alle beslissingen met betrekking tot Afghaanse staatsburgers bescherming verleend.”). Wat betreft het artikel “Inquiétude des demandeurs d’asile Afghans face au discours ferme des autorités”, gaat dit over uitspraken van een Oostenrijks politicus waarvan niet blijkt dat die op het ogenblik van de bestreden akte nog bondskanselier was, zodat verzoeker niet dienstig naar dit artikel kan verwijzen. Wat betreft het artikel van de Mensenrechtencommissaris getiteld “Austria should step up efforts to protect womens rights and gender equality and improve the reception and integration of refugees asylum seekers and migrants” blijkt dat het citaat dat verzoeker aanhaalt betrekking heeft op een oproep om de omstandigheden voor niet-begeleide minderjarige asielzoekers te verbeteren en oog te hebben voor
onder meer educatieve en recreatieve activiteiten, het aanstellen van voogden, etc. Deze elementen zijn niet relevant voor verzoeker. Verzoeker haalt voorts een citaat aan uit een ander artikel aangaande stigmatisering van Afghanen in Oostenrijk, waarbij deze groep in bepaalde populistische media soms wordt afgeschilderd als crimineel. Jammer genoeg is geen enkele lidstaat volledig vrij van discriminatie, xenofobie en onverdraagzaamheid en het gegeven dat er in individuele gevallen sprake kan zijn van racisme of discriminatie ten opzichte van vreemdelingen, wil niet zeggen dat de Oostenrijkse autoriteiten hun verdragsrechtelijke verplichtingen ten aanzien van verzoeker niet zullen nakomen of dat de Oostenrijkse instanties niet bij machte zijn om een passende bescherming te bieden aan verzoeker in situaties van racisme, xenofobie of discriminatie. De passage die verzoeker citeert aangaande een dreigende uitzetting naar Servië acht de Raad evenmin relevant voor zijn situatie als Dublin-terugkeerder, minstens toont hij dit niet aan. Bovendien stelt het citaat zelf dat het idee om afgewezen personen naar Servië te deporteren onrealistisch is, gezien de overvolle opvangcentra in dat land. De Raad ziet voorts de relevantie niet in van het door verzoeker aangehaalde korte artikel dat handelt over drie migranten in een minibus die werden neergeschoten door de Oostenrijkse grenspolitie en verzoeker legt het ook niet uit. Waar verzoeker terugkomt op de omstandigheden in de detentie-centra, heeft de Raad dit hierboven besproken bij het tweede onderdeel. In geen geval kan verzoeker worden gevolgd waar hij stelt dat de voormelde artikelen of het citaat uit het rapport van de mensenrechtencommissaris elementen zijn op basis waarvan zou kunnen worden besloten dat de analyse van verweerder gebrekkig en oppervlakkig zou zijn.
Het vierde onderdeel is niet gegrond.
2.11. Tot slot voert verzoeker de schending aan van de formele motiveringsplicht. Na een theoretische toelichting bij de formele motiveringsplicht, concludeert hij dat verweerder zich niet tevreden kan stellen door zijn verklaringen af te wijzen op basis van een louter subjectieve appreciatie en dat de beslissing materiële fouten bevat.
2.12. De bestreden akte is voorzien van zeer uitgebreide juridische en feitelijke overwegingen, waarbij duidelijk wordt ingegaan op verzoekers verklaringen die hij heeft afgelegd tijdens zijn Dublin-interview. Xxxxxxxxx duidt niet waarom ze hem niet toelaten zich erop te verdedigen, wat de voornaamste doelstelling is van de formele motiveringsplicht zoals neergelegd in artikel 62 van de Vreemdelingenwet en de artikelen 2 en 3 van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen. Een schending van deze bepalingen blijkt dan ook niet, te meer gezien de uitgebreide inhoudelijke kritiek die verzoeker levert op de motieven van de bestreden akte en die hierboven werd besproken.
2.13. Verzoeker kan manifest niet worden gevolgd waar hij betoogt dat verweerder zich tevreden zou hebben gesteld met het afwijzen van zijn verklaringen op basis van een louter subjectieve appreciatie. Uit de bestreden akte blijkt immers duidelijk dat verweerder de verklaringen van verzoeker heeft onder-zocht in het licht van de objectieve informatie die hij heeft over de procedure om internationale bescherming en de opvangvoorzieningen voor verzoekers om internationale bescherming in het algemeen en Dublinterugkeerders in het bijzonder, zijnde het meermaals aangehaalde AIDA-rapport over Oostenrijk. Xxxxxxxxx maakt gewag van materiële fouten in de bestreden akte maar licht dit niet nader toe. Een dergelijk bloot betoog volstaat niet om de bestreden akte onderuit te halen.
2.14. Ten slotte stelt de Raad vast dat in het verzoekschrift niet concreet wordt uitgelegd hoe de bestreden akte artikel 6 van het EVRM en artikel 3 van de Dublin III-verordening schendt.
Deze onderdelen zijn derhalve onontvankelijk.
2.15. Het enig middel is dus, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
3. Korte debatten
De verzoekende partij heeft geen gegrond middel aangevoerd dat kan leiden tot de nietigverklaring van de bestreden akte beslissing. Aangezien er grond is om toepassing te maken van artikel 36 van het koninklijk besluit van 21 december 2006 houdende de rechtspleging voor de Raad voor Vreemdelingen- betwistingen, wordt de vordering tot schorsing, als accessorium van het beroep tot nietigverklaring, samen met het beroep tot nietigverklaring verworpen.
OM DIE REDENEN BESLUIT DE RAAD VOOR VREEMDELINGENBETWISTINGEN:
Enig artikel
De vordering tot schorsing en het beroep tot nietigverklaring worden verworpen.
Aldus te Brussel uitgesproken in openbare terechtzitting op dertig november tweeduizend drieëntwintig door:
M. EKKA, kamervoorzitter
X. XXXXXX, xxxxxxxx
De griffier, De voorzitter,
X. XXXXXX X. EKKA