EN JAPAN
Raad van de Europese Unie |
Brussel, 29 juni 2018 (OR. en) |
7965/18 |
Interinstitutioneel dossier: 0000/0000 (XXX) |
WTO 69 SERVICES 18 COASI 86 |
WETGEVINGSBESLUITEN EN ANDERE INSTRUMENTEN
Betreft: | Overeenkomst tussen de Europese Unie en Japan betreffende een economisch partnerschap |
0000/00
XXX 0X
XXX/xxx
XX
OVEREENKOMST TUSSEN DE EUROPESE UNIE
EN JAPAN
BETREFFENDE EEN ECONOMISCH PARTNERSCHAP
INHOUDSOPGAVE
PREAMBULE
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN (Artikelen 1.1 tot en met 1.9) HOOFDSTUK 2 HANDEL IN GOEDEREN
AFDELING A Algemene bepalingen (Artikelen 2.1 tot en met 2.5)
AFDELING B Nationale behandeling en markttoegang voor goederen (Artikelen 2.6 tot en met 2.22)
AFDELING C Vergemakkelijking van uitvoer van wijnbouwproducten (Artikelen 2.23 tot en met 2.31)
AFDELING D Overige bepalingen (Artikelen 2.32 tot en met 2.35) HOOFDSTUK 3 OORSPRONGSREGELS EN OORSPRONGSPROCEDURES
AFDELING A Oorsprongsregels (Artikelen 3.1 tot en met 3.15) AFDELING B Oorsprongsprocedures (Artikelen 3.16 tot en met 3.26) AFDELING C Diversen (Artikelen 3.27 tot en met 3.29)
HOOFDSTUK 4 DOUANEAANGELEGENHEDEN EN HANDELSBEVORDERING
(Artikelen 4.1 tot en met 4.14)
HOOFDSTUK 5 HANDELSBESCHERMENDE MAATREGELEN
AFDELING A Algemene bepalingen (Artikel 5.1)
AFDELING B Bilaterale vrijwaringsmaatregelen (Artikelen 5.2 tot en met 5.8) AFDELING C Algemene vrijwaringsmaatregelen (Artikelen 5.9 en 5.10)
AFDELING D Antidumping- en compenserende maatregelen (Artikelen 5.11 tot en met 5.14)
HOOFDSTUK 6 SANITAIRE EN FYTOSANITAIRE MAATREGELEN (Artikelen 6.1 tot en
met 6.16)
HOOFDSTUK 7 TECHNISCHE HANDELSBELEMMERINGEN (Artikelen 7.1 tot en
met 7.14)
HOOFDSTUK 8 HANDEL IN DIENSTEN, LIBERALISERING VAN INVESTERINGEN EN ELEKTRONISCHE HANDEL
AFDELING A Algemene bepalingen (Artikelen 8.1 tot en met 8.5) AFDELING B Liberalisering van investeringen (Artikelen 8.6 tot en met 8.13)
AFDELING C Grensoverschrijdende handel in diensten (Artikelen 8.14 tot en met 8.19)
AFDELING D Toegang en tijdelijk verblijf van natuurlijke personen (Artikelen 8.20 tot en met 8.28)
AFDELING E Regelgevingskader
ONDERAFDELING 1 Nationale regelgeving (Artikelen 8.29 tot en met 8.32)
ONDERAFDELING 2 Algemeen toepasselijke bepalingen (Artikelen 8.33 tot en
met 8.35)
ONDERAFDELING 3 Post- en koeriersdiensten (Artikelen 8.36 tot en met 8.40) ONDERAFDELING 4 Telecommunicatiediensten (Artikelen 8.41 tot en met 8.57) ONDERAFDELING 5 Financiële diensten (Artikelen 8.58 tot en met 8.67) ONDERAFDELING 6 Internationale zeevervoerdiensten (Artikelen 8.68 en 8.69)
AFDELING F Elektronische handel (Artikelen 8.70 tot en met 8.81)
HOOFDSTUK 9 KAPITAALBEWEGINGEN, BETALINGEN EN OVERDRACHTEN EN TIJDELIJKE VRIJWARINGSMAATREGELEN (Artikelen 9.1 tot en met 9.4)
HOOFDSTUK 10 OVERHEIDSOPDRACHTEN (Artikelen 10.1 tot en met 10.17)
HOOFDSTUK 11 MEDEDINGINGSBELEID (Artikelen 11.1 tot en met 11.9)
HOOFDSTUK 12 SUBSIDIES (Artikelen 12.1 tot en met 12.10)
HOOFDSTUK 13 OVERHEIDSONDERNEMINGEN, ONDERNEMINGEN WAARAAN BIJZONDERE RECHTEN OF VOORRECHTEN ZIJN TOEGEKEND EN
AANGEWEZEN MONOPOLIES (Artikelen 13.1 tot en met 13.8) HOOFDSTUK 14 INTELLECTUELE EIGENDOM
AFDELING A Algemene bepalingen (Artikelen 14.1 tot en met 14.7) AFDELING B Normen betreffende intellectuele eigendom
ONDERAFDELING 1 Auteursrecht en naburige rechten (Artikelen 14.8 tot en
met 14.17)
ONDERAFDELING 2 Merken (Artikelen 14.18 tot en met 14.21)
ONDERAFDELING 3 Geografische aanduidingen (Artikelen 14.22 tot en
met 14.30)
ONDERAFDELING 4 Tekeningen en modellen van nijverheid (Artikel 14.31)
ONDERAFDELING 5 Niet-geregistreerde verschijningsvorm van producten
(Artikel 14.32)
ONDERAFDELING 6 Octrooien (Artikelen 14.33 tot en met 14.35)
ONDERAFDELING 7 Bedrijfsgeheimen en niet-openbaar gemaakte tests of andere
gegevens (Artikelen 14.36 en 14.37)
ONDERAFDELING 8 Kweekproducten (Artikel 14.38)
ONDERAFDELING 9 Oneerlijke mededinging (Artikel 14.39) AFDELING C Handhaving
ONDERAFDELING 1 Algemene bepalingen (Artikelen 14.40 en 14.41)
ONDERAFDELING 2 Handhaving — civiele rechtsmiddelen (Artikelen 14.42 tot en
met 14.49)
ONDERAFDELING 3 Handhaving van bescherming tegen diefstal van
bedrijfsgeheimen (Artikel 14.50) ONDERAFDELING 4 Handhaving — maatregelen aan grens (Artikel 14.51)
AFDELING D Samenwerking en institutionele regelingen (Artikelen 14.52 tot en met 14.55)
HOOFDSTUK 15 CORPORATE GOVERNANCE (Artikelen 15.1 tot en met 15.7)
HOOFDSTUK 16 HANDEL EN DUURZAME ONTWIKKELING (Artikelen 16.1 tot en
met 16.19)
HOOFDSTUK 17 TRANSPARANTIE (Artikelen 17.1 tot en met 17.8)
HOOFDSTUK 18 GOEDE REGELGEVINGSPRAKTIJKEN EN SAMENWERKING OP REGELGEVINGSGEBIED
AFDELING A Goede regelgevingspraktijken en samenwerking op regelgevingsgebied ONDERAFDELING 1 Algemene bepalingen (Artikelen 18.1 tot en met 18.3)
ONDERAFDELING 2 Goede regelgevingspraktijken (Artikelen 18.4 tot en
met 18.11)
ONDERAFDELING 3 Samenwerking op regelgevingsgebied (Artikelen 18.12
en 18.13)
ONDERAFDELING 4 Institutionele bepalingen (Artikelen 18.14 tot en met 18.16) AFDELING B Dierenwelzijn (Artikel 18.17)
AFDELING C Slotbepalingen (Artikelen 18.18 en 18.19)
HOOFDSTUK 19 SAMENWERKING OP LANDBOUWGEBIED (Artikelen 19.1 tot en
met 19.8)
HOOFDSTUK 20 KLEINE EN MIDDELGROTE ONDERNEMINGEN (Artikelen 20.1 tot en
met 20.4)
HOOFDSTUK 21 GESCHILLENBESLECHTING
AFDELING A Doel, toepassingsgebied en definities (Artikelen 21.1 tot en met 21.3) AFDELING B Overleg en bemiddeling (Artikelen 21.4 tot en met 21.6) AFDELING C Werkwijze van panel (Artikelen 21.7 tot en met 21.24)
AFDELING D Algemene bepalingen (Artikelen 21.25 tot en met 21.30) HOOFDSTUK 22 INSTITUTIONELE BEPALINGEN (Artikelen 22.1 tot en met 22.6)
HOOFDSTUK 23 SLOTBEPALINGEN (Artikelen 23.1 tot en met 23.8)
BIJLAGEN (enkel de bestaande bijlagen worden vermeld):
BIJLAGE 2-A AFSCHAFFING EN VERLAGING VAN TARIEVEN
BIJLAGE 2-B LIJST VAN GOEDEREN, BEDOELD IN DE ARTIKELEN 2.15 EN 2.17 BIJLAGE 2-C MOTORVOERTUIGEN EN ONDERDELEN
AANHANGSEL 2-C-1 VN-REGLEMENTEN DIE DOOR BEIDE PARTIJEN WORDEN TOEGEPAST
AANHANGSEL 2-C-2 VN-REGLEMENTEN DIE DOOR EEN VAN DE PARTIJEN WORDEN TOEGEPAST EN DOOR DE ANDERE PARTIJ NOG NIET IN AANMERKING ZIJN GENOMEN
BIJLAGE 2-D VERGEMAKKELIJKING VAN DE UITVOER VAN SHOCHU
BIJLAGE 2-E VERGEMAKKELIJKING VAN UITVOER VAN WIJNBOUWPRODUCTEN BIJLAGE 3-A AANTEKENINGEN BIJ PRODUCTSPECIFIEKE OORSPRONGSREGELS BIJLAGE 3-B PRODUCTSPECIFIEKE OORSPRONGSREGELS
AANHANGSEL 3-B-1 BEPALINGEN MET BETREKKING TOT BEPAALDE
VOERTUIGEN EN DELEN VAN VOERTUIGEN
BIJLAGE 3-C IN ARTIKEL 3.5 BEDOELDE INFORMATIE BIJLAGE 3-D TEKST VAN HET ATTEST VAN OORSPRONG BIJLAGE 3-E BETREFFENDE HET VORSTENDOM ANDORRA BIJLAGE 0-X XXXXXXXXXXX XX XXXXXXXXX XXX XXXXXX BIJLAGE 6 LEVENSMIDDELENADDITIEVEN
BIJLAGE 8-A SAMENWERKING OP REGELGEVINGSGEBIED INZAKE FINANCIËLE REGELGEVING
BIJLAGE 8-B LIJSTEN VOOR HOOFDSTUK 8
BIJLAGE I VOORBEHOUDEN VOOR BESTAANDE MAATREGELEN BIJLAGE II VOORBEHOUDEN IN VERBAND MET TOEKOMSTIGE
MAATREGELEN
BIJLAGE III ZAKELIJKE BEZOEKERS VOOR VESTIGINGSDOELEINDEN, BINNEN EEN ONDERNEMING OVERGEPLAATSTE PERSONEN, INVESTEERDERS EN ZAKELIJKE BEZOEKERS VOOR EEN KORT VERBLIJF
BIJLAGE IV DIENSTVERLENERS OP CONTRACTBASIS EN BEOEFENAREN VAN EEN VRIJ BEROEP
AANHANGSEL IV BEPERKINGEN VAN ZAKELIJKE ACTIVITEITEN VAN DIENSTVERLENERS OP CONTRACTBASIS EN BEOEFENAREN VAN EEN VRIJ BEROEP IN JAPAN
BIJLAGE 8-C OVEREENKOMST INZAKE BEWEGING VAN NATUURLIJKE PERSONEN VOOR ZAKELIJKE DOELEINDEN
BIJLAGE 10 OVERHEIDSOPDRACHTEN
BIJLAGE 14-A WET- EN REGELGEVING VAN DE PARTIJEN MET BETREKKING TOT GEOGRAFISCHE AANDUIDINGEN
BIJLAGE 14-B LIJST VAN GEOGRAFISCHE AANDUIDINGEN BIJLAGE 23 GEZAMENLIJKE VERKLARING
PREAMBULE
DE EUROPESE UNIE en JAPAN (hierna "de partijen" genoemd),
ZICH BEWUST van hun langdurige en sterke partnerschap gebaseerd op gemeenschappelijke beginselen en waarden alsmede van hun belangrijke economische, handels- en investeringsbanden;
ERKENNENDE dat het van belang is hun economische, handels- en investeringsbanden aan te halen met eerbiediging van het doel van een in economisch, sociaal en ecologisch opzicht duurzame ontwikkeling, en hun onderlinge handel en investeringen te bevorderen, met inachtneming van de behoeften van het bedrijfsleven van elke partij, in het bijzonder de kleine en middelgrote ondernemingen, alsmede van de hoge niveaus voor milieu- en werknemersbescherming door middel van de desbetreffende internationaal erkende normen en internationale overeenkomsten waarbij zij partij zijn;
ERKENNENDE dat deze overeenkomst bijdraagt tot meer consumentenwelvaart door middel van beleidsmaatregelen die een hoog niveau van consumentenbescherming en economisch welzijn waarborgen;
IN HET BESEF dat een dynamische en in snel tempo veranderende mondiale context als gevolg van de globalisering en de nauwere integratie tussen de economieën in de wereld voor de partijen tal van nieuwe uitdagingen en kansen op economisch gebied meebrengt;
ERKENNENDE dat de voorwaarden waaronder hun economische stelsels functioneren elkaar kunnen aanvullen en dat deze complementariteit ertoe moet bijdragen de ontwikkeling van de handel en investeringen tussen de partijen verder te stimuleren doordat zij door middel van bilaterale handels- en investeringsactiviteiten op hun respectieve economische sterktes inspelen;
IN DE OVERTUIGING dat de totstandbrenging van een duidelijk afgebakend en betrouwbaar handels- en investeringskader door middel van de vaststelling van over en weer tot voordeel strekkende regels voor de handel en investeringen tussen de partijen het concurrentievermogen van hun economieën zou versterken, hun markten efficiënter en dynamischer zou maken en zou zorgen voor een voorspelbaar ondernemingsklimaat voor verdere uitbreiding van de handel en investeringen tussen de partijen;
OPNIEUW BEVESTIGENDE dat zij het Handvest van de Verenigde Naties en de beginselen van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens ten volle onderschrijven;
ERKENNENDE dat transparantie in de internationale handel en investeringen van belang is voor alle betrokkenen;
MET HET OOG op de vaststelling van duidelijke en over en weer tot voordeel strekkende regels voor hun handel en investeringen alsmede op de beperking of opheffing van belemmeringen daarvoor;
VASTBESLOTEN bij te dragen aan de harmonische ontwikkeling en de uitbreiding van de internationale handel en investeringen door met deze overeenkomst belemmeringen daarvoor weg te nemen, en te voorkomen dat tussen de partijen nieuwe handels- of investeringsbelemmeringen worden opgeworpen die de voordelen van deze overeenkomst zouden kunnen beperken;
VOORTBOUWEND op hun respectieve rechten en verplichtingen krachtens de WTO- Overeenkomst en andere multilaterale, regionale en bilaterale overeenkomsten waarbij zij partij zijn; alsmede
VASTBESLOTEN een rechtskader vast te stellen met het oog op de versterking van hun economisch partnerschap;
ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
ARTIKEL 1.1
Doelstellingen
Deze overeenkomst heeft tot doel de handel en de investeringen tussen de partijen te liberaliseren en te vergemakkelijken alsmede nauwere economische banden tussen de partijen te bevorderen.
ARTIKEL 1.2
Algemene definities
Tenzij anders is bepaald, wordt voor de toepassing van deze overeenkomst verstaan onder:
a) "Overeenkomst inzake de landbouw": de Overeenkomst inzake de landbouw, opgenomen in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst;
b) "Antidumpingovereenkomst": de Overeenkomst inzake de toepassing van Artikel VI van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel 1994, opgenomen in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst;
c) "Overeenkomst inzake procedures op het gebied van invoervergunningen": de Overeenkomst inzake procedures op het gebied van invoervergunningen, opgenomen in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst;
d) "Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen": de Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen, opgenomen in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst;
e) "CPC": de Provisional Central Product Classification (de voorlopige centrale productenclassificatie) (Statistical Papers Series M No. 77, Department of International Economic and Social Affairs, Statistical Office of the United Nations, New York, 1991);
f) "douaneautoriteit":
i) wat de Europese Unie betreft, de voor douanezaken bevoegde diensten van de Europese Commissie en de douanediensten alsmede alle andere instanties in de lidstaten van de Europese Unie die belast zijn met de toepassing en de handhaving van de douanewetgeving, en
ii) wat Japan betreft, het Ministerie van Financiën;
g) "douanewetgeving": de wet- en regelgeving van de Europese Unie of van Japan betreffende de invoer, de uitvoer en de doorvoer van goederen en de plaatsing van goederen onder enige andere douaneregeling, met inbegrip van verboden, beperkingen en controlemaatregelen die onder de bevoegdheid van de douaneautoriteiten vallen;
h) "douanegebied":
ii) wat Japan betreft, het grondgebied met betrekking waartoe de douanewetgeving van Japan van kracht is;
i) "dagen": kalenderdagen;
j) "DSU": het Memorandum van Overeenstemming inzake de regels en procedures betreffende de beslechting van geschillen, opgenomen in bijlage 2 bij de WTO-Overeenkomst;
k) "GATS": de Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten, opgenomen in bijlage 1B bij de WTO-Overeenkomst;
1 PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1.
l) "GATT 1994": de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel 1994, opgenomen in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst; voor de toepassing van deze overeenkomst omvatten de verwijzingen naar de artikelen van de GATT 1994 de aantekeningen daarop;
n) "geharmoniseerd systeem" of "GS": het geharmoniseerd systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen, met inbegrip van de bijbehorende algemene interpretatieregels en de aantekeningen op de afdelingen, hoofdstukken en onderverdelingen;
o) "IMF": het Internationaal Monetair Fonds;
p) "maatregel": elke maatregel in de vorm van een wet, regeling, voorschrift, procedure, besluit, praktijk of administratieve handeling dan wel in enige andere vorm;
1 Voor alle duidelijkheid: onder de "Overeenkomst inzake overheidsopdrachten" moet worden verstaan de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten zoals gewijzigd bij het Protocol tot wijziging van de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten, gedaan te Genève op
30 maart 2012.
r) "persoon": een natuurlijke persoon of een rechtspersoon;
s) "SCM-Overeenkomst": de Overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen, opgenomen in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst;
t) "SPS-Overeenkomst": de Overeenkomst inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen, opgenomen in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst;
u) "TBT-Overeenkomst": de Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen, opgenomen in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst;
v) "grondgebied": het gebied waarop deze overeenkomst overeenkomstig artikel 1.3 van toepassing is;
w) "VWEU": het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;
1 Voor de toepassing van hoofdstuk 8 omvat de definitie van "natuurlijke persoon van een partij" ook een natuurlijke persoon die een permanente ingezetene van de Republiek Letland is en die geen burger van de Republiek Letland of van een andere staat is, maar die op grond van de wet- en regelgeving van de Republiek Letland recht heeft op een paspoort voor niet- staatsburgers.
x) "TRIPS-Overeenkomst": de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom, opgenomen in bijlage 1C bij de WTO-Overeenkomst;
y) "WIPO": de Wereldorganisatie voor de Intellectuele Eigendom;
z) "WTO": de Wereldhandelsorganisatie, en
aa) "WTO-Overeenkomst": de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie, gedaan te Marrakesh op 15 april 1994.
ARTIKEL 1.3
Territoriale toepassing
1. Deze overeenkomst is van toepassing:
a) wat de Europese Unie betreft, op elk grondgebied waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie en het VWEU van toepassing zijn onder de in die verdragen neergelegde voorwaarden, en
b) wat Japan betreft, op het grondgebied van Japan.
3. Wat de bepalingen van deze overeenkomst inzake de toepassing van de preferentiële tariefbehandeling op goederen alsmede de artikelen 2.9 en 2.10 betreft, is deze overeenkomst ook van toepassing op de zones van het douanegebied van de Europese Unie die niet onder lid 1,
punt a), vallen alsmede op de gebieden als bedoeld in de bijlagen 3-E en 3-F.
4. In geval van wijzigingen van het respectieve territoriale toepassingsgebied van de overeenkomst als bedoeld in de leden 1 tot en met 3 stelt de desbetreffende partij de andere partij daarvan in kennis en verstrekt zij op verzoek van de andere partij onverwijld aanvullende informatie of toelichtingen daaromtrent.
1 Voor alle duidelijkheid: wat de Europese Unie betreft, moeten onder de gebieden buiten de territoriale wateren van elke partij de respectieve gebieden van de lidstaten van de Europese Unie worden verstaan.
ARTIKEL 1.4
Belastingen
1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
a) "vestigingsplaats": de fiscale woonplaats;
b) "belastingverdrag": een overeenkomst inzake voorkoming van dubbele belastingheffing of enige andere internationale overeenkomst of regeling die geheel of hoofdzakelijk betrekking heeft op belastingheffing en waarbij de Europese Unie of haar lidstaten partij zijn dan wel Japan partij is, en
c) "belastingmaatregel": een maatregel ter uitvoering van de belastingwetgeving van de Europese Unie of haar lidstaten of van Japan.
2. Deze overeenkomst is uitsluitend van toepassing op belastingmaatregelen voor zover dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de bepalingen van deze overeenkomst.
3. Deze overeenkomst laat de rechten en verplichtingen van de Europese Unie of haar lidstaten of van Japan uit hoofde van belastingverdragen onverlet. In geval van strijdigheid tussen deze overeenkomst en een dergelijk belastingverdrag heeft het belastingverdrag voorrang voor zover het de strijdige bepalingen betreft. Wat belastingverdragen tussen de Europese Unie of haar lidstaten en Japan betreft, stellen de krachtens deze overeenkomst en het desbetreffende belastingverdrag betrokken bevoegde autoriteiten in onderling overleg vast of deze overeenkomst strijdig is met het belastingverdrag.
4. Meestbegunstigingsverplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst gelden niet ten aanzien van een op grond van een belastingverdrag door de Europese Unie of haar lidstaten of door Japan toegekend voordeel.
5. Het bij artikel 22.1 ingestelde Gemengd Comité kan een ander toepassingsgebied van de geschillenbeslechting in het kader van hoofdstuk 21 met betrekking tot belastingmaatregelen vaststellen.
6. Mits de belastingmaatregelen niet zodanig worden toegepast dat zij een middel tot willekeurige of ongerechtvaardigde discriminatie tussen de partijen bij soortgelijke omstandigheden of een verkapte beperking van de handel en investeringen vormen, wordt geen enkele bepaling in deze overeenkomst aldus uitgelegd dat de Europese Unie of haar lidstaten of Japan belet wordt belastingmaatregelen vast te stellen, te handhaven of toe te passen die gericht zijn op billijke en doeltreffende belastingheffing of -inning, zoals maatregelen:
a) waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen belastingbetalers die niet in dezelfde situatie verkeren, in het bijzonder met betrekking tot waar zij ingezetene zijn of hun vestigingsplaats hebben of de plaats waar hun kapitaal is geïnvesteerd, of
b) ter voorkoming van belastingontwijking of -ontduiking in overeenstemming met de bepalingen van belastingverdragen of de interne belastingwetgeving.
ARTIKEL 1.5
Uitzonderingen op grond van veiligheidsoverwegingen
1. Geen enkele bepaling in deze overeenkomst mag zodanig worden uitgelegd dat:
a) een partij verplicht wordt gegevens te verstrekken waarvan zij openbaarmaking in strijd acht met haar wezenlijke veiligheidsbelangen;
b) een partij belet wordt handelingen te verrichten die zij ter bescherming van haar wezenlijke veiligheidsbelangen nodig acht en die:
i) betrekking hebben op splijt- of fusiestoffen of op stoffen waaruit deze kunnen worden vervaardigd;
ii) verband houden met de productie van of de handel in wapens, munitie en oorlogstuig dan wel met de productie van of de handel in andere goederen en materialen die direct of indirect de bevoorrading van een militaire inrichting ten doel hebben;
iii) verband houden met de verlening van diensten die direct of indirect de bevoorrading van een militaire inrichting ten doel hebben, of
iv) in tijden van oorlog of ernstige internationale urgentie worden genomen, of
c) een partij belet wordt handelingen te verrichten tot handhaving van de internationale vrede en veiligheid ingevolge haar verplichtingen krachtens het Handvest van de Verenigde Naties.
2. Niettegenstaande het bepaalde in lid 1 geldt:
a) voor de toepassing van hoofdstuk 10 artikel III van de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten, en
b) voor de toepassing van hoofdstuk 14 artikel 14.54.
ARTIKEL 1.6
Vertrouwelijke informatie
1. Tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald, verplicht niets in deze overeenkomst een partij tot het verstrekken van vertrouwelijke informatie waarvan openbaarmaking de handhaving van haar wet- en regelgeving zou belemmeren, anderszins met het openbaar belang in strijd zou zijn of de legitieme commerciële belangen van bepaalde openbare of particuliere ondernemingen zou schaden.
2. Wanneer een partij in het kader van deze overeenkomst de andere partij informatie verstrekt die krachtens haar wet- en regelgeving als vertrouwelijk wordt beschouwd, respecteert de andere partij de vertrouwelijke aard van de verstrekte informatie, tenzij de partij die de informatie vertrekt anders overeenkomt.
ARTIKEL 1.7
Nakoming van verplichtingen en gedelegeerde bevoegdheid
1. Elke partij ziet erop toe dat alle noodzakelijke maatregelen worden genomen om uitvoering te geven aan de bepalingen van deze overeenkomst.
2. Tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald, waarborgt elke partij dat personen aan wie of entiteiten waaraan zij regelgevende of bestuursrechtelijke bevoegdheid heeft gedelegeerd om de verplichtingen van de partij krachtens deze overeenkomst na te komen, bij de uitoefening van die gedelegeerde bevoegdheid in overeenstemming met deze verplichtingen handelt.
3. Voor alle duidelijkheid: geen van beide partijen wordt van haar verplichtingen krachtens deze overeenkomst bevrijd ingeval een van haar bestuursniveaus of niet-gouvernementele instanties bij de uitoefening van door haar gedelegeerde bevoegdheden de bepalingen van deze overeenkomst niet naleeft.
ARTIKEL 1.8
Wet- en regelgeving en wijzigingen daarvan
Tenzij anders is bepaald, worden verwijzingen in deze overeenkomst naar de wet- en regelgeving van een partij geacht tevens betrekking te hebben op de wijzigingen daarvan.
ARTIKEL 1.9
Verhouding tot andere overeenkomsten
1. De bestaande overeenkomsten tussen de Europese Unie of haar lidstaten en Japan worden door deze overeenkomst niet vervangen of beëindigd.
2. Niets in deze overeenkomst verplicht de partijen te handelen op een wijze die in strijd is met hun verplichtingen krachtens de WTO-Overeenkomst.
3. In geval van strijdigheid tussen deze overeenkomst en een andere overeenkomst dan de WTO- Overeenkomst waarbij beide partijen partij zijn, plegen de partijen onmiddellijk overleg met elkaar om tot een voor beide partijen aanvaardbare oplossing te komen.
4. Onder de internationale overeenkomsten1 waarnaar in deze overeenkomst wordt verwezen of die in deze overeenkomst geheel of gedeeltelijk worden opgenomen, worden tevens de wijzigingen daarvan of de vervolgovereenkomsten die voor beide partijen op of na de datum van ondertekening van deze overeenkomst in werking treden, begrepen. Indien zich naar aanleiding van deze wijzigingen of vervolgovereenkomsten vraagstukken met betrekking tot de uitvoering of de toepassing van de bepalingen van deze overeenkomst voordoen, kunnen de partijen op verzoek van een partij met elkaar overleg plegen om in voorkomend geval tot een voor beide partijen aanvaardbare oplossing hiervoor te komen.
1 Onder de internationale overeenkomsten waarnaar in deze overeenkomst wordt verwezen of die in deze overeenkomst worden opgenomen, moeten tevens de meest recente wijzigingen daarvan die voor beide partijen vóór de datum van ondertekening van deze overeenkomst in werking zijn getreden, worden verstaan.
HOOFDSTUK 2 HANDEL IN GOEDEREN
AFDELING A
Algemene bepalingen
ARTIKEL 2.1
Doelstelling
Dit hoofdstuk heeft tot doel het handelsverkeer in goederen tussen de partijen te vergemakkelijken en geleidelijk te liberaliseren in overeenstemming met de bepalingen van deze overeenkomst.
ARTIKEL 2.2
Toepassingsgebied
Tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald, is dit hoofdstuk van toepassing op de handel in goederen tussen de partijen.
ARTIKEL 2.3
Definities Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a) "procedures voor uitvoervergunningen": administratieve procedures, al dan niet aangeduid met de term "vergunningen", waarvan door een partij wordt gebruikgemaakt voor de uitvoering van regelingen inzake uitvoervergunningen in het kader waarvan als eerste voorwaarde voor de uitvoer uit het grondgebied van die partij aan de bevoegde administratieve instantie een aanvraag wordt ingediend of andere documenten dan die welke voor douaneprocedures worden benodigd, worden overgelegd;
b) "niet-automatische procedures voor in- of uitvoervergunningen": vergunningprocedures waarbij de aanvraag niet wordt ingewilligd voor alle personen die voldoen aan de eisen die de betrokken partij stelt voor in- of uitvoeractiviteiten met betrekking tot de goederen die het voorwerp uitmaken van die vergunningprocedure, en
c) "van oorsprong": uit hoofde van de bepalingen van hoofdstuk 3 als van oorsprong uit een partij kunnen worden beschouwd.
ARTIKEL 2.4
Douanerecht
Elke partij verlaagt haar douanerechten of schaft die af op grond van artikel 2.8, lid 1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder "douanerechten" verstaan alle soorten rechten en heffingen, met inbegrip van alle aanvullende belastingen en heffingen, die worden opgelegd ter zake van of in verband met de invoer van goederen, met uitzondering van:
a) aan interne belastingen gelijkgestelde heffingen overeenkomstig artikel III van de GATT 1994;
b) rechten die overeenkomstig de artikelen VI en XIX van de GATT 1994, de Antidumpingovereenkomst, de SCM-Overeenkomst, de Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen en artikel 22 van het DSU worden toegepast, en
c) retributies en andere heffingen die overeenkomstig artikel 2.16 worden geheven.
ARTIKEL 2.5
Landbouwvrijwaringsmaatregelen
1. Landbouwproducten die kunnen worden beschouwd als van oorsprong uit een partij (hierna "landbouwproducten van oorsprong" genoemd) worden niet onderworpen aan rechten die door de andere partij worden toegepast op grond van een uit hoofde van de Overeenkomst inzake de landbouw genomen bijzondere vrijwaringsmaatregel.
2. Landbouwvrijwaringsmaatregelen met betrekking tot landbouwproducten van oorsprong in de zin van deze overeenkomst kunnen worden toegepast overeenkomstig bijlage 2-A, deel 3,
afdeling C.
AFDELING B
Nationale behandeling en markttoegang voor goederen
ARTIKEL 2.6
Indeling van goederen
1. De indeling van goederen in het handelsverkeer tussen de partijen geschiedt in overeenstemming met het geharmoniseerd systeem.
2. Elke partij waarborgt de consistente toepassing van haar wet- en regelgeving op de tariefindeling van goederen van oorsprong uit de andere partij.
ARTIKEL 2.7
Nationale behandeling
Elke partij behandelt de goederen uit de andere partij als nationale goederen, in overeenstemming met artikel III van de GATT 1994. Daartoe wordt artikel III van de GATT 1994 mutatis mutandis in de onderhavige overeenkomst opgenomen en maakt het integrerend deel hiervan uit.
ARTIKEL 2.8
Verlaging en afschaffing van invoerrechten
1. Tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald, verlaagt elke partij haar douanerechten op goederen van oorsprong uit de andere partij of schaft die af overeenkomstig bijlage 2-A.
2. Wanneer een partij haar meestbegunstigingsrecht verlaagt, wordt dat recht toegepast op een goed van oorsprong uit de andere partij indien en zolang het lager is dan het overeenkomstig bijlage 2-A berekende douanerecht op hetzelfde goed.
3. De behandeling van goederen van oorsprong uit een partij die zijn ingedeeld onder de tarieflijnen die worden aangegeven met "S" in de kolom "Opmerking" in de lijst van de Europese Unie in bijlage 2-A, deel 2, afdeling B, en in de lijst van Japan in bijlage 2-A, deel 3, afdeling D, wordt door de partijen in het vijfde jaar na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst of, wanneer dit eerder is, in een ander door de partijen overeengekomen jaar geëvalueerd. De evaluatie vindt plaats met het oog op verbetering van de voorwaarden voor markttoegang, bijvoorbeeld door middel van maatregelen als snellere verlaging of afschaffing van douanerechten, het stroomlijnen van aanbestedingsprocedures, de verhoging van contingenten, alsmede de behandeling van kwesties in verband met heffingen.
4. Wanneer een partij op basis van een internationale overeenkomst voor de in lid 3 bedoelde goederen aan een derde land een grotere of snellere tariefverlaging, grotere contingenten of enige andere gunstigere behandeling toekent dan die waarin deze overeenkomst voorziet, waardoor het evenwicht op de markt voor die goederen in de Europese Unie of Japan wordt aangetast, maken de partijen uiterlijk drie maanden na de datum van inwerkingtreding van de internationale overeenkomst tussen de Europese Unie en dat derde land of tussen Japan en dat derde land een aanvang met die evaluatie om te waarborgen dat aan de andere partij ten minste dezelfde voorkeursbehandeling wordt toegekend, en streven zij ernaar de evaluatie binnen zes maanden te rekenen vanaf die datum af te sluiten.
ARTIKEL 2.9
Na reparatie of wijziging opnieuw binnengekomen goederen
2. Lid 1 is niet van toepassing op goederen die zich in het douanegebied van een partij onder douanetoezicht bevinden zonder betaling van rechten en belastingen bij invoer, die ter reparatie of wijziging worden uitgevoerd en die niet opnieuw het douanegebied onder douanetoezicht binnenkomen zonder betaling van rechten en belastingen bij invoer.
1 In de Europese Unie wordt voor de toepassing van dit lid de regeling passieve veredeling als bedoeld in Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie gebruikt.
4. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder "reparatie" of "wijziging" verstaan elke bewerking of elk proces ten aanzien van goederen die of dat ten doel heeft een gebrekkige werking of materiële schade te herstellen zodat de oorspronkelijke functie ervan wordt hersteld of ervoor te zorgen dat de goederen aan de technische eisen voor gebruik ervan voldoen. Reparatie of wijziging van goederen omvat het herstel en onderhoud, ongeacht de mogelijke waardestijging van de goederen, maar omvat geen bewerkingen of processen waardoor:
a) de wezenlijke kenmerken van een goed teniet worden gedaan, of een nieuw of commercieel verschillend goed ontstaat;
b) een onafgewerkt goed in een afgewerkt goed wordt getransformeerd, of
c) de functie van een goed wordt gewijzigd.
1 In de Europese Unie wordt voor de toepassing van dit lid de regeling actieve veredeling als bedoeld in Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie gebruikt.
ARTIKEL 2.10
Tijdelijke invoer van goederen
Elke partij staat in overeenstemming met haar wet- en regelgeving rechtenvrije tijdelijke invoer van de volgende goederen in haar douanegebied toe, op voorwaarde dat deze goederen geen wijziging ondergaan, met uitzondering van hun normale waardevermindering door gebruik, en dat zij binnen de door elke partij bepaalde termijn worden uitgevoerd:
a) goederen die bestemd zijn op tentoonstellingen, beurzen, congressen en dergelijke te worden getoond of gebruikt;
b) professionele apparatuur, met inbegrip van apparatuur voor pers, radio en televisie, filmapparatuur, hulpmateriaal bij die apparatuur en toebehoren daarvan;
c) handelsmonsters en reclamefilms en -opnamen;
d) containers en pallets in gebruik of voor gebruik bij de verzending van goederen in het internationale verkeer, toebehoren daarvan en uitrusting daarvoor;
e) welzijnsgoederen voor zeelieden;
f) uitsluitend voor wetenschappelijke doeleinden ingevoerde goederen;
g) voor internationale sportwedstrijden of -demonstraties of voor trainingsdoeleinden ingevoerde goederen;
h) persoonlijke bezittingen van tijdelijke bezoekers, en
i) toeristisch reclamemateriaal.
ARTIKEL 2.11
Douanewaarde
Voor het bepalen van de douanewaarde van tussen de partijen verhandelde goederen zijn de bepalingen van deel I van de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VII van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel 1994, opgenomen in bijlage 1A bij de WTO- Overeenkomst, mutatis mutandis van toepassing.
ARTIKEL 2.12
Uitvoerrechten
Een partij stelt niet in of handhaaft evenmin ter zake van de uitvoer van goederen naar de andere partij rechten, belastingen, retributies of andere heffingen van welke aard ook, noch interne belastingen of andere heffingen die hoger zijn dan die welke op soortgelijke, voor intern verbruik bestemde goederen zouden worden geheven. Voor de toepassing van dit artikel omvatten retributies of andere heffingen van welke aard ook geen in overeenstemming met artikel 2.16 geheven retributies of andere heffingen die zijn beperkt tot de kosten bij benadering van de verleende diensten.
ARTIKEL 2.13
Status-quo
1. Tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald, past een partij geen verhoging toe van het overeenkomstig bijlage 2-A op goederen van oorsprong uit de andere partij toe te passen douanerecht.
2. Voor alle duidelijkheid: een partij mag een douanerecht na een eenzijdige verlaging verhogen tot het niveau dat voor het desbetreffende jaar is vastgesteld in de lijst van de Europese Unie in bijlage 2-A, deel 2, afdeling B, en in de lijst van Japan in bijlage 2-A, deel 3, afdeling D.
ARTIKEL 2.14
Uitvoerconcurrentie
1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder "uitvoersubsidies" verstaan de subsidies als bedoeld in artikel 1, onder e), van de Overeenkomst inzake de landbouw en andere in bijlage I bij de SCM-Overeenkomst opgenomen subsidies die kunnen worden toegepast op landbouwproducten die zijn opgenomen in bijlage 1 bij de Overeenkomst inzake de landbouw.
2. De partijen bevestigen dat zij ernaar streven om, zoals tot uitdrukking komt in het ministerieel WTO-besluit van 19 december 2015 inzake uitvoerconcurrentie (WT/MIN(15)/45, WT/L/980), ten aanzien van uitvoersubsidies en uitvoermaatregelen met gelijke werking de grootst mogelijke terughoudendheid als bedoeld in dat besluit te betrachten.
ARTIKEL 2.15
In- en uitvoerbeperkingen
1. Een partij stelt niet in of handhaaft evenmin ter zake van de invoer van goederen uit de andere partij of de uitvoer of verkoop ten uitvoer van voor het douanegebied van de andere partij bestemde goederen verboden of beperkingen, niet zijnde douanerechten, tenzij dit in overeenstemming is met artikel XI van de GATT 1994. Daartoe wordt artikel XI van de GATT 1994 mutatis mutandis in de onderhavige overeenkomst opgenomen en maakt het integrerend deel hiervan uit.
2. Wanneer een partij voornemens is ter zake van de uitvoer of verkoop ten uitvoer van in bijlage 2-B opgenomen goederen een beperking of verbod in te stellen in overeenstemming met artikel XI, lid 2, of artikel XX van de GATT 1994:
a) streeft zij ernaar, voor zover nodig, dat verbod of die beperking te begrenzen, daarbij voldoende rekening houdend met de mogelijke negatieve gevolgen voor de andere partij;
b) stelt zij de andere partij daarvan zo vroeg mogelijk, zo mogelijk vóór de instelling van dat verbod of die beperking, schriftelijk in kennis, of, als dat niet het geval is, uiterlijk 15 dagen na de datum van instelling van dat verbod of die beperking, waarbij de schriftelijke kennisgeving een beschrijving omvat van het betrokken goed, het verbod dat of de beperking die wordt ingesteld, met inbegrip van de aard ervan, de redenen ervoor, de datum waarop dat verbod of die beperking wordt ingesteld alsmede de verwachte duur ervan, en
c) biedt zij de andere partij op verzoek een redelijke mogelijkheid voor overleg over alle aangelegenheden die verband houden met dat verbod of die beperking.
ARTIKEL 2.16
Retributies en formaliteiten in verband met in- en uitvoer
1. Elke partij draagt er overeenkomstig artikel VIII van de GATT 1994 zorg voor dat alle retributies en heffingen van welke aard ook, niet zijnde douanerechten of rechten en belastingen bij uitvoer als bedoeld in artikel III van de GATT 1994, ter zake van of in verband met in- of uitvoer worden beperkt tot de kosten bij benadering van de verleende diensten, die niet op een ad- valorembasis worden berekend, en geen indirecte bescherming van interne goederen noch een belasting voor fiscale doeleinden bij invoer inhouden.
2. De partijen schrijven geen consulaire formaliteiten voor, waaronder begrepen daarmee verband houdende retributies en heffingen. Voor de toepassing van dit lid wordt onder "consulaire formaliteiten" verstaan de door de consul van de partij van invoer op het grondgebied van de partij van uitvoer gestelde vereisten met het oog op het verkrijgen van een consulaire factuur of een consulair visum op een handelsfactuur, een certificaat van oorsprong, een manifest, een aangifte ten uitvoer door de verlader of enig ander douanebescheid dat bij of in verband met de invoer is vereist.
ARTIKEL 2.17
Procedures voor in- en uitvoervergunningen
1. De partijen bevestigen hun bestaande rechten en verplichtingen uit hoofde van de Overeenkomst inzake procedures op het gebied van invoervergunningen.
2. Elke partij stelt procedures voor uitvoervergunningen in of handhaaft deze in overeenstemming met artikel 1, leden 1 tot en met 9, en artikel 3 van de Overeenkomst inzake procedures op het gebied van invoervergunningen. Een partij kan procedures voor uitvoervergunningen instellen of handhaven in overeenstemming met artikel 2 van de Overeenkomst inzake procedures op het gebied van invoervergunningen. Daartoe worden die bepalingen van de Overeenkomst inzake procedures op het gebied van invoervergunningen mutatis mutandis in de onderhavige overeenkomst opgenomen en maken zij integrerend deel hiervan uit, en zijn zij van toepassing op procedures voor uitvoervergunningen tussen de partijen. De leden 2 tot en met 8 zijn van toepassing op alle goederen die zijn opgenomen in bijlage 2-B.
3. Elke partij draagt er zorg voor dat alle procedures voor uitvoervergunningen, wat de toepassing ervan betreft, neutraal zijn en op eerlijke, billijke, niet-discriminerende en transparante wijze worden beheerd.
4. Elke partij stelt uitsluitend procedures voor in- of uitvoervergunningen in of handhaaft deze uitsluitend wanneer voor het bereiken van een administratief doel redelijkerwijs geen andere passende procedures beschikbaar zijn.
5. De partijen stellen geen niet-automatische procedures voor in- of uitvoervergunningen in of handhaven deze niet, tenzij dat noodzakelijk is voor de uitvoering van een maatregel die in overeenstemming met de onderhavige overeenkomst is. Een partij die een niet-automatische vergunningsprocedure instelt, vermeldt duidelijk welke maatregel door middel van deze vergunningprocedure wordt uitgevoerd.
6. Elke partij antwoordt binnen zestig dagen op vragen van de andere partij in verband met procedures voor in- en uitvoervergunningen die eerstgenoemde partij voornemens is in te stellen, heeft ingesteld of handhaaft, en in verband met de criteria om in- of uitvoervergunningen te verlenen of toe te wijzen.
7. Een partij die aan de uitvoer van een goed beperkingen in de vorm van een contingent oplegt, streeft naar een verdeling van de handel in dit goed die zo veel mogelijk overeenkomt met het aandeel dat zonder zulke beperkingen zou kunnen worden verwacht.
8. Wanneer een partij procedures voor uitvoervergunningen instelt of handhaaft, plegen de partijen op verzoek van de andere partij overleg over alle aangelegenheden die verband houden met de uitvoering van deze procedures, en houden zij naar behoren rekening met de uitkomsten van dat overleg.
ARTIKEL 2.18
Gereviseerde goederen
1. Tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald, ziet elke partij erop toe dat gereviseerde goederen worden behandeld als nieuwe goederen. Elke partij mag eisen dat gereviseerde goederen als zodanig worden aangeduid met het oog op distributie of verkoop.
a) geheel of gedeeltelijk bestaan uit onderdelen die zijn verkregen uit gebruikte goederen;
b) een met deze goederen, indien nieuw, vergelijkbare levensduur hebben en met deze goederen, indien nieuw, vergelijkbare prestaties leveren, en
c) over een fabrieksgarantie beschikken die vergelijkbaar is met die welke voor deze goederen, indien nieuw, geldt.
1 Voor alle duidelijkheid: de verwijzingen naar de code van de tariefindeling in het geharmoniseerd systeem in dit hoofdstuk zijn gebaseerd op het geharmoniseerd systeem zoals gewijzigd op 1 januari 2017.
ARTIKEL 2.19
Niet-tarifaire maatregelen
1. Specifieke verbintenissen van elke partij ten aanzien van niet-tarifaire maatregelen met betrekking tot goederen zijn opgenomen in de bijlagen 2-C en 2-D.
2. Tien jaar na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst of op verzoek van een partij beoordelen de partijen of de kwesties die voortvloeien uit niet-tarifaire maatregelen met betrekking tot goederen in het kader van deze overeenkomst doeltreffend kunnen worden behandeld. Op grond van deze beoordeling treden de partijen met elkaar in overleg om te bezien of de bestaande verbintenissen een breder toepassingsgebied kunnen krijgen dan wel of aanvullende verbintenissen van wederzijds belang ten aanzien van niet-tarifaire maatregelen met betrekking tot goederen, ook wat samenwerking betreft, moeten worden aangegaan. Op basis van dat overleg kunnen de partijen overeenkomen onderhandelingen van wederzijds belang aan te gaan. Bij de toepassing van dit lid houden de partijen rekening met de ervaring die is opgedaan tijdens de voorafgaande periode van uitvoering van deze overeenkomst.
ARTIKEL 2.20
Beperkingen ter bescherming van betalingsbalans
1. Niets in deze overeenkomst mag op zodanige wijze worden uitgelegd dat een partij belet wordt maatregelen te nemen ten behoeve van de betalingsbalans. Een partij die dergelijke maatregelen neemt, doet zulks in overeenstemming met de voorwaarden die zijn vastgesteld in artikel XII van de GATT 1994 en het Memorandum van Overeenstemming betreffende de betalingsbalansbepalingen van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel 1994, opgenomen in bijlage 1A bij de WTO-Overeenkomst.
2. Niets in deze overeenkomst belet een partij gebruik te maken van deviezencontroles of deviezenbeperkingen overeenkomstig de Statuten van het Internationaal Monetair Fonds.
ARTIKEL 2.21
Oorsprongsaanduiding
Tenzij in deze overeenkomst anders is bepaald, worden, wanneer een partij voor andere goederen dan levensmiddelen of landbouw- of visserijproducten als omschreven in haar wet- en regelgeving een verplichte aanduiding van het land van oorsprong voorschrijft, wat de Europese Unie betreft, de aanduiding "Made in Japan" of een soortgelijke aanduiding in de lokale taal van het land van invoer en, wat Japan betreft, de aanduiding "Made in EU" of een soortgelijke aanduiding in het Japans geacht aan deze voorschriften te voldoen. Hoofdstuk 3 is op dit artikel niet van toepassing.
ARTIKEL 2.22
Algemene uitzonderingen
1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt artikel XX van de GATT 1994 mutatis mutandis
in de onderhavige overeenkomst opgenomen en maakt het integrerend deel hiervan uit.
2. Wanneer een partij voornemens is maatregelen te treffen overeenkomstig artikel XX, onder i) en j), van de GATT 1994:
a) verstrekt zij de andere partij alle ter zake dienende informatie, en
b) biedt zij de andere partij op verzoek een redelijke mogelijkheid voor overleg over alle aangelegenheden die verband houden met een dergelijke maatregel, teneinde een wederzijds aanvaardbare oplossing te vinden.
3. De partijen kunnen besluiten tot elke maatregel die een einde maakt aan de aangelegenheden die het voorwerp zijn van overleg als bedoeld in lid 2, onder b).
4. Wanneer door uitzonderlijke en kritieke omstandigheden die onmiddellijk handelen vereisen, voorafgaande informatieverstrekking of voorafgaand onderzoek niet mogelijk is, kan de partij die voornemens is de betrokken maatregelen te treffen, onmiddellijk de maatregelen nemen die nodig zijn om aan de omstandigheden het hoofd te bieden, en stelt zij de andere partij hiervan onmiddellijk in kennis.
AFDELING C
Vergemakkelijking van uitvoer van wijnbouwproducten
ARTIKEL 2.23
Toepassingsgebied
De bepalingen van deze afdeling zijn niet van toepassing op andere goederen dan onder post 22.04 van het geharmoniseerd systeem ingedeelde wijnbouwproducten.
ARTIKEL 2.24
Algemeen beginsel
Tenzij in de artikelen 2.25 tot en met 2.28 anders is bepaald, vinden de invoer en de verkoop van tussen de partijen verhandelde wijnbouwproducten waarop deze afdeling betrekking heeft, plaats in overeenstemming met de wet- en regelgeving van de partij van invoer.
ARTIKEL 2.25
Toestaan van oenologische procedés – eerste fase
1. Met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst staat de Europese Unie de invoer en de verkoop toe van wijnbouwproducten voor menselijke consumptie in de Europese Unie, van oorsprong uit Japan, die worden geproduceerd in overeenstemming met:
a) de productomschrijvingen en de in Japan toegestane oenologische procedés en toegepaste beperkingen voor de verkoop van Japanse wijn als bedoeld in bijlage 2-E, deel 2, afdeling A, op voorwaarde dat zij voldoen aan de productomschrijvingen, oenologische procedés en beperkingen als bedoeld in bijlage 2-E, deel 1, afdeling A, en
b) de oenologische procedés als bedoeld in bijlage 2-E, deel 2, afdeling B.
2. Met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst staat Japan de invoer en de verkoop toe van wijnbouwproducten voor menselijke consumptie in Japan, van oorsprong uit de Europese Unie, die worden geproduceerd in overeenstemming met:
a) de productomschrijvingen en de in de Europese Unie toegestane oenologische procedés en toegepaste beperkingen als bedoeld in bijlage 2-E, deel 1, afdeling A, op voorwaarde dat zij voldoen aan de productomschrijvingen, oenologische procedés en beperkingen als bedoeld in bijlage 2-E, deel 2, afdeling A, en
b) de oenologische procedés als bedoeld in bijlage 2-E, deel 1, afdeling B.
3. Op de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst wisselen de partijen kennisgevingen uit waarin wordt bevestigd dat hun procedures voor het toestaan van oenologische procedés als bedoeld in bijlage 2-E, deel 1, afdeling B, respectievelijk bijlage 2-E, deel 2,
afdeling B, zijn voltooid.
ARTIKEL 2.26
Toestaan van oenologische procedés – tweede fase
1. De Europese Unie neemt onverwijld de maatregelen die nodig zijn om de oenologische procedés als bedoeld in bijlage 2-E, deel 2, afdeling C, toe te staan en stelt Japan er onverwijld van in kennis dat haar desbetreffende procedures zijn voltooid.
2. Japan neemt onverwijld de maatregelen die nodig zijn om de oenologische procedés als bedoeld in bijlage 2-E, deel 1, afdeling C, toe te staan en stelt de Europese Unie er onverwijld van in kennis dat zijn desbetreffende procedures zijn voltooid.
3. De procedés als bedoeld in de leden 1 en 2 worden toegestaan met ingang van de datum van de laatste kennisgeving van een van beide partijen.
ARTIKEL 2.27
Toestaan van oenologische procedés – derde fase
1. De Europese Unie neemt de maatregelen die nodig zijn om de oenologische procedés als bedoeld in bijlage 2-E, deel 2, afdeling D, toe te staan en stelt Japan ervan in kennis dat haar desbetreffende procedures zijn voltooid.
2. Japan neemt de maatregelen die nodig zijn om de oenologische procedés als bedoeld in bijlage 2-E, deel 1, afdeling D, toe te staan en stelt de Europese Unie ervan in kennis dat zijn desbetreffende procedures zijn voltooid.
3. De procedés als bedoeld in de leden 1 en 2 worden toegestaan met ingang van de datum van de laatste kennisgeving van een van beide partijen.
ARTIKEL 2.28
Zelfcertificering
1. Een in overeenstemming met de wet- en regelgeving van Japan gewaarmerkt certificaat, waaronder ook wordt verstaan een certificaat opgesteld door een door de bevoegde autoriteit van Japan erkende producent, volstaat om aan te tonen dat is voldaan aan de in de artikelen 2.25, 2.26 of 2.27 bedoelde voorschriften voor de invoer en de verkoop in de Europese Unie van wijnbouwproducten van oorsprong uit Japan.
2. De bij artikel 22.4 ingestelde werkgroep "Wijn" stelt bij de inwerkingtreding van deze overeenkomst bij besluit nadere voorschriften vast voor:
a) de toepassing van lid 1, met name voor de te gebruiken formulieren en de in het certificaat te verstrekken informatie, en
b) de samenwerking tussen de door de Europese Unie voor elk van haar lidstaten en door Japan aangewezen contactpunten.
3. Er is geen certificaat of ander gelijkwaardige document vereist om aan te tonen dat is voldaan aan de in de artikelen 2.25, 2.26 of 2.27 bedoelde voorschriften voor de invoer en de verkoop in Japan van wijnbouwproducten van oorsprong uit de Europese Unie.
ARTIKEL 2.29
Evaluatie, overleg en tijdelijke schorsing van zelfcertificering
1. De partijen evalueren:
a) regelmatig, en ten minste eenmaal per jaar, gedurende twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst de uitvoering van artikel 2.26, en
b) uiterlijk drie jaar na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst de uitvoering van artikel 2.27.
2. Wanneer de partijen bij de evaluatie van de uitvoering van artikel 2.26 vaststellen dat de in dat artikel bedoelde kennisgevingen niet binnen twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst zijn uitgewisseld, treden zij met elkaar in overleg teneinde overeenstemming over een praktische oplossing te bereiken.
3. Wanneer de in artikel 2.26, lid 2, bedoelde kennisgeving niet binnen twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst is verstuurd en de in artikel 2.26, lid 1, bedoelde kennisgeving wel is verstuurd, kan de Europese Unie de erkenning van de zelfcertificering van wijnbouwproducten als bedoeld in artikel 2.28 tijdelijk schorsen als niet binnen drie maanden na het begin van het in lid 2 bedoelde overleg overeenstemming over een praktische oplossing als bedoeld in lid 2 is bereikt.
4. De tijdelijke schorsing van de erkenning van de zelfcertificering als bedoeld in lid 3 wordt onmiddellijk opgeheven wanneer Japan de in artikel 2.26, lid 2, bedoelde kennisgeving aan de Europese Unie stuurt.
5. Wanneer de partijen bij de evaluatie van de uitvoering van artikel 2.27 als bedoeld in lid 1 vaststellen dat de in dat artikel bedoelde kennisgevingen niet binnen vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst zijn uitgewisseld, treden zij met elkaar in overleg.
6. Dit artikel laat de rechten en verplichtingen van een partij uit hoofde van de SPS- Overeenkomst onverlet.
ARTIKEL 2.30
Status-quo
1. Een partij mag ten aanzien van aangelegenheden die onder de artikelen 2.25 tot en met 2.28 vallen geen minder gunstige voorwaarden opleggen dan die waarin in deze afdeling of in haar op de datum van ondertekening van deze overeenkomst geldende wet- en regelgeving wordt voorzien.
2. Lid 1 laat het recht van de partijen onverlet om de sanitaire en fytosanitaire maatregelen te nemen die nodig zijn voor de bescherming van het leven of de gezondheid van mensen, dieren of planten, op voorwaarde dat dergelijke maatregelen niet in strijd zijn met de bepalingen van de SPS- Overeenkomst.
ARTIKEL 2.31
Wijzigingen
Het Gemengd Comité kan overeenkomstig artikel 23.2, lid 3, besluiten nemen tot wijziging van bijlage 2-E om verwijzingen naar oenologische procedés, beperkingen en andere aspecten toe te voegen, te schrappen of te wijzigen.
AFDELING D
Overige bepalingen
ARTIKEL 2.32
Uitwisseling van informatie
1. In het kader van het toezicht op de werking van deze overeenkomst en gedurende tien jaar na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst wisselen de partijen jaarlijks invoerstatistieken uit voor de periode die het meest recente kalenderjaar bestrijkt waarvoor gegevens beschikbaar zijn. De periode kan door het bij artikel 22.3 ingestelde Comité voor de handel in goederen met nog eens vijf jaar worden verlengd.
2. De in lid 1 bedoelde uitwisseling van invoerstatistieken omvat voor zover mogelijk gegevens met betrekking tot de periode die het meest recente kalenderjaar bestrijkt waarvoor gegevens beschikbaar zijn, waaronder de waarde en de omvang, op basis van de nomenclatuur van de desbetreffende partij, van de invoer van goederen van de andere partij die voor de preferentiële tariefbehandeling krachtens deze overeenkomst in aanmerking komen en die welke geen preferentiële tariefbehandeling krijgen.
ARTIKEL 2.33
Bijzondere maatregelen met betrekking tot beheer van preferentiële tariefbehandeling
1. De partijen erkennen dat overtredingen van hun douanewetgeving met betrekking tot de krachtens deze overeenkomst toegekende preferentiële tariefbehandeling nadelige gevolgen voor de interne industrie kunnen hebben en komen overeen samen te werken bij het voorkomen, opsporen en tegengaan van dergelijke overtredingen in overeenstemming met de toepasselijke bepalingen van hoofdstuk 3 en de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de regering van Japan betreffende samenwerking en wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken, gedaan te Brussel op 30 januari 2008 (hierna "de CMAA" genoemd).
2. Een partij kan in overeenstemming met de procedure van de leden 4 tot en met 7 voor de goederen die verband houden met de onder a) bedoelde systematische overtredingen overgaan tot de tijdelijke schorsing van de krachtens deze overeenkomst toegekende preferentiële tariefbehandeling, wanneer zij op basis van objectieve, onweerlegbare en verifieerbare informatie heeft vastgesteld dat:
a) voor een bepaald goed systematische overtredingen van haar douanewetgeving met betrekking tot de krachtens deze overeenkomst toegekende preferentiële tariefbehandeling hebben plaatsgevonden, en
b) de andere partij systematisch en op ongerechtvaardigde gronden heeft geweigerd of anderszins heeft verzuimd samen te werken in de zin van lid 1 wat de onder a) bedoelde systematische overtredingen betreft.
3. Niettegenstaande het bepaalde in lid 2 wordt de tijdelijke schorsing niet toegepast ten aanzien van handelaren die voldoen aan de nalevingscriteria die de partijen door middel van het in lid 4 bedoelde overleg zijn overeengekomen.
4. De partij die de vaststelling als bedoeld in lid 2 heeft gedaan, stelt de andere partij onverwijld van die vaststelling in kennis en verstrekt daarbij voldoende informatie om de opening van overleg te rechtvaardigen, waaronder een samenvatting van de belangrijkste feiten in verband met lid 2, onder a) en b), en treedt met de andere partij in overleg in het kader van het Comité voor de handel in goederen teneinde een voor beide partijen aanvaardbare oplossing te bereiken en overeenstemming te bereiken over de criteria voor de naleving van de voorschriften van deze overeenkomst en de toepasselijke douanewetgeving.
5. De partij die de vaststelling als bedoeld in lid 2 heeft gedaan, stelt, voordat een definitief besluit wordt genomen, alle belanghebbenden in kennis van haar voornemen om tot een tijdelijke schorsing over te gaan en ziet erop toe dat zij ten volle gelegenheid krijgen hun belangen te verdedigen. Er wordt geen tijdelijke schorsing ten aanzien van belanghebbenden toegepast indien zij ten overstaan van de partij die de vaststelling heeft gedaan, objectief en genoegzaam aantonen dat zij niet betrokken zijn bij de systematische overtredingen als bedoeld in lid 2, onder a).
6. Wanneer de partijen na afloop van de procedures als bedoeld in de leden 4 en 5 binnen zes maanden na de datum van de kennisgeving geen overeenstemming over een aanvaardbare oplossing hebben bereikt, kan de partij die de vaststelling heeft gedaan, besluiten over te gaan tot tijdelijke schorsing van de krachtens deze overeenkomst toegekende preferentiële tariefbehandeling voor de betrokken goederen, daarbij naar behoren rekening houdend met de in lid 3 voorziene uitzondering. De andere partij wordt van deze tijdelijke schorsing onverwijld in kennis gesteld.
7. Een tijdelijke schorsing wordt niet langer toegepast dan nodig is om de overtredingen tegen te gaan, en in geen geval langer dan zes maanden. Wanneer een partij heeft vastgesteld dat de omstandigheden naar aanleiding waarvan aanvankelijk tot de schorsing is overgegaan bij het verstrijken van de tijdelijke schorsing voortduren, kan zij besluiten de tijdelijke schorsing te verlengen, nadat zij de andere partij van die vaststelling in kennis heeft gesteld en daarbij voldoende informatie heeft verstrekt om de verlenging te rechtvaardigen. De tijdelijke schorsing eindigt uiterlijk twee jaar nadat aanvankelijk tot de schorsing is overgegaan, tenzij ten overstaan van het Comité voor de handel in goederen is aangetoond dat de omstandigheden naar aanleiding waarvan aanvankelijk tot de schorsing is overgegaan, nog voortduren bij het verstrijken van de periode waarvoor de schorsing is verlengd.
8. Binnen het Comité voor de handel in goederen vindt periodiek overleg over de toegepaste tijdelijke schorsingen plaats.
9. De partij die de vaststelling als bedoeld in de leden 2 of 7 heeft gedaan, publiceert overeenkomstig haar interne procedures berichten aan de importeurs over alle kennisgevingen en besluiten met betrekking tot tijdelijke schorsingen als bedoeld in de leden 4 tot en met 7.
10. Er wordt geen tijdelijke schorsing toegepast ten aanzien van andere handelaren dan die bedoeld in lid 3 en de belanghebbenden als bedoeld in lid 5 indien zij ten overstaan van de partij die de vaststelling als bedoeld in de leden 2 of 7 heeft gedaan, objectief en genoegzaam aantonen dat zij niet betrokken zijn bij de systematische overtredingen als bedoeld in lid 2, onder a).
11. Voor alle duidelijkheid: niets in dit artikel mag op zodanige wijze worden uitgelegd dat handelaren of belanghebbenden belet wordt op grond van de wet- en regelgeving van de partij die de vaststelling als bedoeld in de leden 2 of 7 heeft gedaan, van deze partij schadevergoeding te vorderen wegens ingevolge de in lid 6 bedoelde maatregelen onrechtmatig toegebrachte schade.
ARTIKEL 2.34
Comité voor de handel in goederen
1. Het bij artikel 22.3 ingestelde Comité voor de handel in goederen (hierna in dit artikel "het Comité" genoemd) is verantwoordelijk voor de daadwerkelijke toepassing en werking van dit hoofdstuk.
2. Het Comité heeft de volgende taken:
a) evalueren van en toezicht houden op de toepassing en werking van dit hoofdstuk;
b) verslag van de bevindingen van het Comité uitbrengen aan het Gemengd Comité, en
c) andere taken verrichten die op grond van artikel 22.1, lid 5, onder b), door het Gemengd Comité kunnen worden gedelegeerd.
3. Het Comité komt bijeen op de tijdstippen en de plaatsen of met gebruikmaking van de middelen die worden overeengekomen door de vertegenwoordigers van de partijen.
ARTIKEL 2.35
Werkgroep "Wijn"
1. De bij artikel 22.4 ingestelde werkgroep "Wijn" is verantwoordelijk voor de daadwerkelijke toepassing en werking van afdeling C en bijlage 2-E.
2. De werkgroep "Wijn" heeft de volgende taken:
a) de nadere voorschriften inzake de zelfcertificering als bedoeld in artikel 2.28, lid 2, vaststellen;
b) toezicht houden op de uitvoering van de artikelen 2.25 tot en met 2.29, met inbegrip van de evaluatie en het overleg op grond van artikel 2.29, en
c) wijzigingen van bijlage 2-E in overweging nemen en aanbevelingen aan het Gemengd Comité doen met betrekking tot de vaststelling van een besluit met betrekking tot deze wijzigingen.
3. De werkgroep "Wijn" komt voor het eerst bijeen op de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst.
HOOFDSTUK 3 OORSPRONGSREGELS EN OORSPRONGSPROCEDURES
AFDELING A
Oorsprongsregels
ARTIKEL 3.1
Definities Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a) "aquacultuur": de teelt van aquatische organismen, met inbegrip van vis, weekdieren, schaaldieren, andere ongewervelde waterdieren en waterplanten uit zaad, eieren, visbroed, pootvis, larven, xxxx, smolt of andere onrijpe vis in het postlarvale stadium, door ingrepen in het kweek- en groeiproces teneinde de productie te vergroten, zoals het uitzetten, voeren, of beschermen tegen predatoren;
b) "zending": producten die gelijktijdig van één exporteur naar één geadresseerde worden verzonden of die vergezeld gaan van één enkel vervoersdocument voor de verzending van de exporteur naar de geadresseerde, of bij gebreke daarvan, van één enkele factuur;
c) "exporteur": een in een partij gevestigde persoon die overeenkomstig de voorschriften van de wet- en regelgeving van die partij het product van oorsprong uitvoert of produceert en een attest van oorsprong opstelt;
d) "importeur": een persoon die het product van oorsprong invoert en daarvoor om preferentiële tariefbehandeling verzoekt;
e) "materiaal": elk voorwerp dat of elke stof die wordt gebruikt bij de productie van een product, met inbegrip van alle bestanddelen, ingrediënten, grondstoffen of onderdelen;
f) "niet van oorsprong zijnd materiaal": materiaal dat op grond van dit hoofdstuk niet als van oorsprong wordt aangemerkt, met inbegrip van materiaal waarvan de oorsprongsstatus niet kan worden bepaald;
g) "preferentiële tariefbehandeling": het douanerecht dat overeenkomstig artikel 2.8, lid 1, van toepassing is op een goed van oorsprong;
h) "product": elk voorwerp dat of elke stof die het voortbrengsel is van productie, zelfs indien dat voorwerp of die stof is bedoeld om als materiaal bij de productie van een ander product te worden gebruikt, en dat de betekenis van een goed in de zin van hoofdstuk 2 heeft, en
i) "productie": elke soort be- of verwerking, met inbegrip van assemblage.
ARTIKEL 3.2
Vereisten voor producten van oorsprong
1. Voor de toepassing door een partij van de preferentiële tariefbehandeling op een goed van oorsprong uit de andere partij overeenkomstig artikel 2.8, lid 1, worden de volgende producten, voor zover zij aan alle overige toepasselijke vereisten van dit hoofdstuk voldoen, beschouwd als van oorsprong uit de andere partij:
a) volledig verkregen of geproduceerde producten als bedoeld in artikel 3.3;
b) uitsluitend uit materialen van oorsprong uit die partij geproduceerde producten, of
c) met gebruikmaking van niet van oorsprong zijnde materialen geproduceerde producten, voor zover zij voldoen aan alle toepasselijke vereisten van bijlage 3-B.
2. Voor de toepassing van dit hoofdstuk zijn de zee, de zeebodem en de ondergrond buiten de territoriale wateren van een partij uitgesloten van de territoriale werkingssfeer.
3. Als een product de oorsprongsstatus heeft verkregen, worden de niet van oorsprong zijnde materialen die zijn gebruikt bij de productie van het product niet als niet van oorsprong beschouwd wanneer dat product als materiaal in een ander product wordt verwerkt.
4. Aan de in dit hoofdstuk opgenomen vereisten met betrekking tot het verkrijgen van de oorsprongsstatus moet in een partij zonder onderbreking worden voldaan.
ARTIKEL 3.3
Volledig verkregen producten
1. Voor de toepassing van artikel 3.2 wordt een product volledig in een partij verkregen voor zover het:
a) aldaar gekweekte, geteelde, geoogste, geplukte of verzamelde planten of plantaardige producten betreft;
b) aldaar geboren en opgefokte levende dieren betreft;
c) producten afkomstig van aldaar opgefokte levende dieren betreft;
d) producten afkomstig van aldaar geboren en opgefokte geslachte dieren betreft;
e) aldaar door xxxxx, vangst met vallen en strikken, bevissing, verzamelen of vangen verkregen dieren betreft;
f) producten afkomstig van aldaar bedreven aquacultuur betreft;
g) aldaar ontgonnen of gewonnen minerale of andere van nature voorkomende stoffen, niet vallende onder a) tot en met f), betreft;
h) vissen, schelpdieren of andere mariene levensvormen betreft die door middel van een vaartuig van een partij uit de zee, de zeebodem of de ondergrond buiten de territoriale wateren van elke partij en, in overeenstemming met het internationaal recht, buiten de territoriale wateren van derde landen worden gewonnen;
i) producten betreft die buiten de territoriale wateren van elke partij en, in overeenstemming met het internationaal recht, buiten de territoriale wateren van derde landen aan boord van een fabrieksschip van een partij uitsluitend uit de onder h) genoemde producten worden geproduceerd;
j) andere producten dan vissen, schelpdieren en andere mariene levensvormen betreft die door een partij of een persoon van een partij uit de zeebodem of de ondergrond buiten de territoriale wateren van elke partij en buiten de gebieden onder de jurisdictie van derde landen worden gewonnen, voor zover die partij of een persoon van die partij naar internationaal recht het recht heeft de zeebodem of de ondergrond te exploiteren;
k) producten betreft waarbij het gaat om:
i) resten of afval afkomstig van de productie aldaar, of
ii) resten of afval afkomstig van aldaar verzamelde gebruikte producten, voor zover die producten alleen nog voor de terugwinning van grondstoffen kunnen worden gebruikt, of
l) producten betreft die aldaar uitsluitend uit de onder a) tot en met k) genoemde producten of uit derivaten daarvan worden geproduceerd
2. Onder "vaartuig van een partij" in lid 1, onder h), of "fabrieksschip van een partij" in lid 1, onder i), wordt verstaan een vaartuig respectievelijk een fabrieksschip dat:
a) in een lidstaat van de Europese Unie of in Japan is geregistreerd;
b) onder de vlag van een lidstaat van de Europese Unie of van Japan vaart, en
c) aan een van de volgende voorwaarden voldoet:
i) ten minste voor 50 % eigendom zijn van één of meer natuurlijke personen van een partij, of
ii) eigendom zijn van één of meer rechtspersonen1 die:
A) hun maatschappelijke zetel en belangrijkste handelsactiviteit in een partij hebben, en
B) voor ten minste 50 % in handen zijn van natuurlijke of rechtspersonen van een partij.
ARTIKEL 3.4
Ontoereikende be- of verwerking
1. Niettegenstaande het bepaalde in artikel 3.2, lid 1, onder c), wordt een product niet als van oorsprong uit een partij beschouwd indien bij de productie van het product in die partij uitsluitend een of meer van de volgende behandelingen worden verricht op niet van oorsprong zijnde materialen:
a) behandelingen zoals drogen, invriezen, pekelen en andere soortgelijke behandelingen die uitsluitend bedoeld zijn om producten tijdens vervoer en opslag in goede staat te bewaren;
1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder "rechtspersoon" verstaan: elke juridische entiteit, naar toepasselijk recht opgericht of anderszins georganiseerd, al dan niet met winstoogmerk, in eigendom van particulieren of van de overheid, met inbegrip van kapitaalvennootschappen, trusts, personenvennootschappen, joint ventures, eenmanszaken of verenigingen.
b) het veranderen van verpakkingen;
c) het splitsen of samenvoegen van xxxxx;
d) het wassen, schoonmaken of verwijderen van stof, roest, olie, verf of dergelijke;
e) het strijken of persen van textielstoffen en textielwaren;
f) het eenvoudig schilderen of polijsten;
g) het ontvliezen of doppen, geheel of gedeeltelijk bleken, polijsten of glanzen van granen en rijst;
h) het kleuren of aromatiseren van suiker of vormen van suikerklonten; het geheel of gedeeltelijk vermalen van suiker in vaste vorm;
i) het pellen, ontpitten of schillen van vruchten, noten of groenten;
j) het aanscherpen, eenvoudig vermalen of versnijden;
k) het zeven, sorteren, classificeren of assorteren, daaronder begrepen het samenstellen van stellen of assortimenten van artikelen;
l) het eenvoudig plaatsen in flessen, blikken, flacons, zakken, kratten of dozen, het bevestigen op kaarten of platen en alle andere eenvoudige handelingen in verband met de verpakking;
m) het aanbrengen of opdrukken van merken, etiketten, beeldmerken of andere soortgelijke onderscheidingstekens op de producten zelf of op de verpakking;
n) het eenvoudig mengen van producten1, ook van verschillende soorten;
o) het eenvoudig toevoegen van water, verdunnen, drogen of denatureren2 van producten;
p) het eenvoudig verzamelen of samenvoegen van delen tot een volledig of afgewerkt artikel of een op grond van Algemene Regel 2a voor de interpretatie van het geharmoniseerd systeem als zodanig aan te merken artikel; het uit elkaar nemen van artikelen in onderdelen, of
q) het slachten van dieren.
1 Voor de toepassing van dit artikel omvat het eenvoudig mengen van producten het mengen van suiker.
2 Voor de toepassing van dit artikel omvat het denatureren met name het ongeschikt maken van producten voor menselijke consumptie door het toevoegen van toxische stoffen of smaakverslechterende stoffen.
2. Voor de toepassing van lid 1 worden behandelingen als eenvoudig beschouwd wanneer voor het uitvoeren daarvan geen bijzondere vaardigheden noch speciaal daarvoor gemaakte of geïnstalleerde machines, toestellen of uitrustingsstukken nodig zijn.
ARTIKEL 3.5
Cumulatie
1. Een product dat als van oorsprong uit een partij kan worden beschouwd, wordt als van oorsprong uit de andere partij beschouwd wanneer het als materiaal bij de productie van een ander product in de andere partij wordt gebruikt.
2. Om te bepalen of een product van oorsprong is uit de andere partij, kan rekening worden gehouden met productie die in een partij met gebruikmaking van een niet van oorsprong zijnd materiaal is uitgevoerd.
3. De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing indien de in de andere partij uitgevoerde productie niet ingrijpender is dan een of meer van de in artikel 3.4, lid 1, onder a) tot en met q), genoemde behandelingen.
4. Een exporteur kan het attest van oorsprong als bedoeld in artikel 3.16, lid 2, onder a), voor een in lid 2 genoemd product alleen invullen wanneer hij van zijn leverancier de in bijlage 3-C bedoelde informatie verkrijgt.
5. De in lid 4 bedoelde informatie geldt voor één enkele zending of verschillende zendingen van hetzelfde materiaal dat wordt geleverd binnen een periode van ten hoogste twaalf maanden vanaf de datum waarop de informatie werd verstrekt.
ARTIKEL 3.6
Toleranties
1. Wanneer een bij de productie van een product gebruikt niet van oorsprong zijnd materiaal niet aan de vereisten van bijlage 3-B voldoet, wordt het product als van oorsprong uit een partij beschouwd, op voorwaarde dat:
a) voor een onder de hoofdstukken 1 tot en met 49 of de hoofdstukken 64 tot en met 97 van het geharmoniseerd systeem1 ingedeeld product de waarde van al die niet van oorsprong zijnde materialen niet hoger is dan 10 % van de prijs af fabriek of de fob-prijs van het product;
b) voor een onder de hoofdstukken 50 tot en met 63 van het geharmoniseerd systeem ingedeeld product de in de aantekeningen 6 tot en met 8 bij bijlage 3-A bepaalde toleranties van toepassing zijn.
1 Voor alle duidelijkheid: de verwijzingen naar het tariefindelingsnummer van het geharmoniseerd systeem in dit hoofdstuk zijn gebaseerd op het geharmoniseerd systeem als gewijzigd op 1 januari 2017.
2. Lid 1 is niet van toepassing wanneer de waarde van de bij de productie van een product gebruikte niet van oorsprong zijnde materialen hoger is dan een van de in bijlage 3-B voorgeschreven percentages voor de maximumwaarde van niet van oorsprong zijnde materialen.
3. Lid 1 is niet van toepassing op volledig in een partij verkregen producten in de zin van artikel 3.3. Indien op grond van bijlage 3-B is vereist dat de bij de productie van een product gebruikte materialen volledig zijn verkregen, zijn de leden 1 en 2 van toepassing.
ARTIKEL 3.7
In aanmerking te nemen eenheid
1. De voor de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk in aanmerking te nemen eenheid is het product dat bij de indeling van het product in het geharmoniseerd systeem als de basiseenheid wordt beschouwd.
2. Wanneer een zending bestaat uit een aantal identieke producten die onder dezelfde post van het geharmoniseerd systeem worden ingedeeld, zijn de bepalingen van dit hoofdstuk van toepassing op elk van deze producten op zich beschouwd.
ARTIKEL 3.8
Gescheiden boekhouding
1. Van oorsprong zijnde en niet van oorsprong zijnde onderling vervangbare materialen worden tijdens de opslag fysiek gescheiden met het oog op het behoud van de oorsprongsstatus ervan.
2. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder "onderling vervangbare materialen" verstaan: materialen van dezelfde soort en handelskwaliteit, met dezelfde technische en fysieke kenmerken, waartussen geen onderscheid mogelijk is zodra zij in het eindproduct zijn verwerkt.
3. Niettegenstaande het bepaalde in lid 1 mogen van oorsprong zijnde en niet van oorsprong zijnde onderling vervangbare materialen bij de productie van een product worden gebruikt zonder tijdens de opslag fysiek te worden gescheiden, op voorwaarde dat een methode van gescheiden boekhouding wordt gebruikt.
4. De in lid 3 bedoelde methode van gescheiden boekhouding wordt in overeenstemming met een voorraadbeheersysteem toegepast op grond van in de partij algemeen aanvaarde boekhoudbeginselen.
5. Een partij kan, met inachtneming van de in haar wet- en regelgeving vastgestelde voorwaarden, verlangen dat voor gebruikmaking van een methode van gescheiden boekhouding voorafgaande toestemming van haar douaneautoriteit nodig is. De douaneautoriteit van de partij houdt toezicht op het gebruik dat van de toestemming wordt gemaakt en kan deze intrekken wanneer degene aan wie de toestemming is verleend oneigenlijk gebruik maakt van de methode van gescheiden boekhouding of niet aan een van de andere voorwaarden van dit hoofdstuk voldoet.
6. Als methode van gescheiden boekhouding geldt elke methode waarmee te allen tijde wordt gewaarborgd dat niet meer materialen de oorsprongsstatus verkrijgen dan het geval zou zijn wanneer de materialen fysiek gescheiden waren.
ARTIKEL 3.9
Stellen of assortimenten
Een op grond van de Algemene Regels 3b en 3c voor de interpretatie van het geharmoniseerd systeem ingedeeld stel of assortiment wordt als van oorsprong uit een partij beschouwd wanneer alle samenstellende delen ervan van oorsprong zijn in de zin van dit hoofdstuk. Een stel of assortiment bestaande uit van oorsprong zijnde en niet van oorsprong zijnde samenstellende delen wordt in zijn geheel als van oorsprong uit een partij beschouwd op voorwaarde dat de waarde van de niet van oorsprong zijnde samenstellende delen niet meer dan 15 % van de prijs af fabriek of de fob-prijs van het stel of assortiment bedraagt.
ARTIKEL 3.10
Niet-wijziging
1. Een voor binnenlands gebruik in de partij van invoer aangegeven product van oorsprong mag, nadat het is uitgevoerd en voordat het voor binnenlands gebruik wordt aangegeven, op geen enkele manier zijn gewijzigd of getransformeerd en evenmin andere behandelingen hebben ondergaan dan die welke noodzakelijk waren om het in goede staat te bewaren of die welke bestaan in het toevoegen of aanbrengen van merken, etiketten, verzegelingen of andere documentatie om te waarborgen dat aan de specifieke interne vereisten van de partij van invoer wordt voldaan.
2. Een product mag in een derde land worden opgeslagen of tentoongesteld, op voorwaarde dat het in dat derde land onder douanetoezicht blijft.
3. Onverminderd het bepaalde in afdeling B kunnen zendingen in een derde land worden gesplitst wanneer dit door de exporteur of onder zijn verantwoordelijkheid geschiedt en op voorwaarde dat de zendingen in dat derde land onder douanetoezicht blijven.
4. In geval van twijfel over de vraag of aan de voorwaarden van de leden 1 tot en met 3 wordt voldaan, kan de douaneautoriteit van de partij van invoer de importeur verzoeken te bewijzen dat hij aan de voorwaarden voldoet, welke bewijs met alle middelen kan worden geleverd, onder meer aan de hand van vervoersovereenkomsten zoals cognossementen of feitelijk of concreet bewijsmateriaal zoals merktekens of nummering van de colli of ander bewijsmateriaal betreffende het product zelf.
ARTIKEL 3.11
Retourneren van producten
Wanneer een uit een partij naar een derde land uitgevoerd product van oorsprong uit die partij naar die partij wordt geretourneerd, wordt het als niet van oorsprong beschouwd tenzij ten genoegen van de douaneautoriteit van die partij kan worden aangetoond dat het geretourneerde product:
a) hetzelfde is als het uitgevoerde product, en
b) terwijl het zich in dat derde land bevond of toen het werd uitgevoerd, geen andere behandelingen heeft ondergaan dan die welke noodzakelijk waren om het in goede staat te bewaren.
ARTIKEL 3.12
Toebehoren, vervangingsonderdelen, gereedschappen en instructie- of ander voorlichtingsmateriaal
1. Dit artikel is van toepassing op toebehoren, vervangingsonderdelen, gereedschappen en instructie- of ander voorlichtingsmateriaal voor zover:
a) de toebehoren, vervangingsonderdelen, gereedschappen en het instructie- of ander voorlichtingsmateriaal bij het product zijn ingedeeld en samen met het product worden geleverd, maar niet afzonderlijk in rekening worden gebracht, en
b) de soorten, hoeveelheden en waarde van de toebehoren, vervangingsonderdelen, gereedschappen en het instructie- of ander voorlichtingsmateriaal gebruikelijk zijn voor het desbetreffende product.
2. Bij het bepalen of een product volledig is verkregen dan wel aan een in bijlage 3-B vermelde voorwaarde met betrekking tot productieprocedé of wijziging in tariefindeling voldoet, worden de toebehoren, vervangingsonderdelen, gereedschappen en het instructie- of ander voorlichtingsmateriaal buiten beschouwing gelaten.
3. Bij het bepalen of een product aan een in bijlage 3-B vermelde voorwaarde met betrekking tot waarde voldoet, worden de toebehoren, vervangingsonderdelen, gereedschappen en het instructie- of ander voorlichtingsmateriaal, wat de waarde ervan betreft, bij de berekening met het oog op de toepassing van die voorwaarde op het product in aanmerking genomen als van oorsprong zijnde of niet van oorsprong zijnde materialen, naar gelang het geval.
4. De toebehoren, vervangingsonderdelen, gereedschappen en het instructie- of ander voorlichtingsmateriaal van een product hebben de oorsprongsstatus van het product waarmee zij worden geleverd.
ARTIKEL 3.13
Neutrale elementen
Om te bepalen of een product van oorsprong is uit een partij, behoeft niet te worden nagegaan wat de oorsprongsstatus is van de volgende elementen:
a) brandstof, energie, katalysatoren en oplosmiddelen;
b) materieel, apparatuur en benodigdheden voor het testen of inspecteren van het product;
c) handschoenen, brillen, schoeisel, kleding, veiligheidsuitrusting en benodigdheden;
d) machines, werktuigen, matrijzen en gietvormen;
e) vervangingsonderdelen en materialen voor het onderhoud van materieel en gebouwen;
f) smeermiddelen, vetten, samenstellende materialen en andere materialen die worden gebruikt bij de productie of om materieel en gebouwen te laten functioneren, en
g) alle andere materialen die niet in het product zijn verwerkt, maar waarvan redelijkerwijs kan worden aangetoond dat het gebruik bij de productie van het product een onderdeel van die productie is.
ARTIKEL 3.14
Verpakkingsmateriaal en verpakkingsmiddelen voor verzending
Bij de bepaling van de oorsprongsstatus van een product wordt geen rekening gehouden met het verpakkingsmateriaal en de verpakkingsmiddelen voor verzending die worden gebruikt ter bescherming van een product tijdens het vervoer.
ARTIKEL 3.15
Verpakkingsmateriaal en verpakkingsmiddelen voor detailhandelsverkoop
1. Bij de bepaling of alle bij de productie van een product gebruikte niet van oorsprong zijnde materialen voorwerp van de toepasselijke wijziging in tariefindeling of van een productieprocedé als bedoeld in bijlage 3-B zijn geweest dan wel of het product volledig is verkregen, wordt geen rekening gehouden met het verpakkingsmateriaal en de verpakkingsmiddelen waarin het product is verpakt voor de detailhandelsverkoop, voor zover dat verpakkingsmateriaal en die verpakkingsmiddelen bij het product worden ingedeeld.
2. Wanneer voor een product een in bijlage 3-B vermelde voorwaarde met betrekking tot waarde geldt, worden het verpakkingsmateriaal en de verpakkingsmiddelen waarin het product is verpakt voor de detailhandelsverkoop, voor zover dat verpakkingsmateriaal en die verpakkingsmiddelen bij het product worden ingedeeld, wat de waarde ervan betreft, bij de berekening met het oog op de toepassing van die voorwaarde op het product in aanmerking genomen als van oorsprong zijnde of niet van oorsprong zijnde materialen, naar gelang het geval.
AFDELING B
Oorsprongsprocedures
ARTIKEL 3.16
Verzoek om preferentiële tariefbehandeling
1. De partij van invoer verleent bij invoer een preferentiële tariefbehandeling aan een product van oorsprong uit de andere partij, op grond van een verzoek van de importeur om preferentiële tariefbehandeling. De importeur is verantwoordelijk voor de juistheid van het verzoek om preferentiële tariefbehandeling en de naleving van de voorwaarden van dit hoofdstuk.
2. Een verzoek om preferentiële tariefbehandeling wordt gedaan op basis van:
a) een door de exporteur opgesteld attest van oorsprong waaruit blijkt dat het product van oorsprong is, of
b) de aan de importeur bekende informatie dat het product van oorsprong is.
3. Een verzoek om preferentiële tariefbehandeling en de grondslag ervan als bedoeld in lid 2, onder a) of b), worden in overeenstemming met de wet- en regelgeving van de partij van invoer in de douaneaangifte ten invoer opgenomen. De douaneautoriteit van de partij van invoer kan de importeur verzoeken om, voor zover hem dit mogelijk is, als onderdeel van de douaneaangifte ten invoer of als daarbij gevoegd document een verklaring te verstrekken dat het product voldoet aan de voorwaarden van dit hoofdstuk.
4. De importeur die op basis van een attest van oorsprong als bedoeld in lid 2, onder a), om een preferentiële tariefbehandeling verzoekt, bewaart het attest van oorsprong en verstrekt de douaneautoriteit van de partij van invoer desgevraagd een kopie daarvan.
5. De leden 2 tot en met 4 zijn niet van toepassing in de gevallen als bedoeld in artikel 3.20.
ARTIKEL 3.17
Attest van oorsprong
1. Een attest van oorsprong kan door een exporteur van een product worden opgesteld op basis van informatie waaruit blijkt dat het product van oorsprong is, met inbegrip van informatie over de oorsprongsstatus van de bij de productie van het product gebruikte materialen. De exporteur is verantwoordelijk voor de juistheid van het attest van oorsprong en van de verstrekte informatie.
2. Een attest van oorsprong wordt in een van de in bijlage 3-D opgenomen taalversies verstrekt op een factuur of ander handelsdocument waarin het product van oorsprong voldoende duidelijk is omschreven om het te kunnen identificeren. De partij van invoer mag van de importeur geen vertaling van het attest van oorsprong verlangen.
3. De douaneautoriteit van de partij van invoer mag een verzoek om preferentiële tariefbehandeling niet afwijzen wegens geringe vergissingen of afwijkingen in het attest van oorsprong of om de enkele reden dat de factuur in een derde land werd afgegeven.
4. Een attest van oorsprong is twaalf maanden geldig vanaf de datum waarop het is opgesteld.
5. Een attest van oorsprong kan van toepassing zijn op:
a) één enkele zending van een of meer in een partij ingevoerde producten, of
b) meerdere zendingen van identieke producten die binnen een in het attest van oorsprong aangegeven periode van maximaal twaalf maanden in een partij worden ingevoerd.
6. Wanneer, op verzoek van de importeur, niet-gemonteerde of gedemonteerde producten in de zin van Algemene Regel 2a voor de interpretatie van het geharmoniseerd systeem, vallende onder de afdelingen XV tot en met XXI van het geharmoniseerd systeem, in deelzendingen worden ingevoerd, kan voor deze producten één enkel attest van oorsprong worden gebruikt in overeenstemming met de voorschriften van de douaneautoriteit van de partij van invoer.
ARTIKEL 3.18
Aan de importeur bekende informatie
De aan de importeur bekende informatie dat een product van oorsprong is uit de partij van uitvoer is gebaseerd op informatie waaruit blijkt dat het product van oorsprong is en voldoet aan de voorwaarden van dit hoofdstuk.
ARTIKEL 3.19
Verplichting tot bewaren van gegevens
1. Een importeur die verzoekt om preferentiële tariefbehandeling voor een in de partij van invoer ingevoerd product bewaart gedurende ten minste drie jaar na de datum van invoer van het product:
a) als het verzoek op een attest van oorsprong werd gebaseerd, het door de exporteur opgestelde attest van oorsprong, of
b) als het verzoek op de hem bekende informatie werd gebaseerd, alle gegevens waaruit blijkt dat het product voldoet aan de voorwaarden voor het verkrijgen van de oorsprongsstatus.
2. Een exporteur die een attest van oorsprong heeft opgesteld, bewaart gedurende ten minste vier jaar na het opstellen van dat attest, een kopie van het attest van oorsprong en alle andere gegevens waaruit blijkt dat het product voldoet aan de voorwaarden voor het verkrijgen van de oorsprongsstatus.
3. De overeenkomstig dit artikel te bewaren gegevens mogen in elektronische vorm worden opgeslagen.
4. De leden 1 tot en met 3 zijn niet van toepassing in de gevallen als bedoeld in artikel 3.20.
ARTIKEL 3.20
Kleine zendingen en ontheffingen
1. Producten die door particulieren in kleine colli aan particulieren worden verzonden of die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers worden als producten van oorsprong toegelaten, mits deze producten niet als handelsgoederen worden ingevoerd1, bij de aangifte daarvan is verklaard dat zij aan de voorwaarden van dit hoofdstuk voldoen en er over de juistheid van deze verklaring geen twijfel bestaat.
2. Op voorwaarde dat de ingevoerde producten geen deel uitmaken van invoer waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat die afzonderlijk is verricht om te ontkomen aan het vereiste inzake een attest van oorsprong, mag de totale waarde van de in lid 1 bedoelde producten niet hoger zijn dan:
a) wat de Europese Unie betreft, 500 EUR voor kleine colli of 1 200 EUR voor producten die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers. De in een andere valuta van een lidstaat van de Europese Unie te gebruiken bedragen zijn de tegenwaarde in die valuta van de in EUR uitgedrukte bedragen op de eerste werkdag van oktober van elk jaar. De bedragen zijn die welke voor die dag worden bekendgemaakt door de Europese Centrale Bank, tenzij uiterlijk op 15 oktober van elk jaar een ander bedrag aan de Europese Commissie wordt meegedeeld, en gelden met ingang van 1 januari van het daaropvolgende jaar. De Europese Commissie stelt Japan van de desbetreffende bedragen in kennis.
1 Invoer van incidentele aard van producten die uitsluitend bestemd zijn voor persoonlijk gebruik door de ontvanger, de reiziger of de leden van zijn gezin wordt niet als invoer van handelsgoederen aangemerkt indien noch de aard, noch de hoeveelheid van de producten op commerciële doeleinden wijst.
b) wat Japan betreft, 100 000 yen of enig ander door Japan vast te stellen bedrag.
3. Elke partij kan bepalen dat het verzoek niet op de grondslagen als bedoeld in artikel 3.16,
lid 2, hoeft te worden gebaseerd in geval van invoer van een product waarvoor de partij van invoer ontheffing van de voorwaarden heeft verleend.
ARTIKEL 3.21
Verificatie
1. Om te controleren of een in een partij ingevoerd product van oorsprong is uit de andere partij dan wel of aan de andere voorwaarden van dit hoofdstuk wordt voldaan, kan de douaneautoriteit van de partij van invoer een verificatie verrichten op basis van methoden voor risicobeoordeling, die een willekeurige steekproef kunnen omvatten, door een verzoek om informatie te richten aan de importeur die het in artikel 3.16 bedoelde verzoek heeft ingediend. De douaneautoriteit van de partij van invoer kan de verificatie hetzij op het tijdstip van de douaneaangifte ten invoer, hetzij vóór de vrijgave van de producten, hetzij na de vrijgave van de producten verrichten.
2. De informatie waar op grond van lid 1 om wordt verzocht, omvat ten hoogste:
a) als het in artikel 3.16, lid 2, onder a), bedoelde verzoek werd gebaseerd op een attest van oorsprong, dat attest van oorsprong;
b) het tariefindelingsnummer van het product krachtens het geharmoniseerd systeem en de gebruikte oorsprongscriteria;
c) een korte beschrijving van het productieprocedé;
d) als het oorsprongscriterium werd gebaseerd op een specifiek productieprocedé, een specifieke beschrijving van dat procedé;
e) voor zover van toepassing, een beschrijving van de in het productieprocedé gebruikte van oorsprong zijnde en niet van oorsprong zijnde materialen;
f) als het oorsprongscriterium "volledig verkregen" was, de toepasselijke categorie (zoals oogst, ontginning, bevissing en plaats van productie);
g) als het oorsprongscriterium werd gebaseerd op een waardemethode, de waarde van het product alsmede de waarde van alle bij de productie gebruikte niet van oorsprong zijnde of, waar nodig om de naleving van de voorwaarde met betrekking tot waarde vast te stellen, van oorsprong zijnde materialen;
h) als het oorsprongscriterium werd gebaseerd op gewicht, het gewicht van het product alsmede het gewicht van de desbetreffende in het product verwerkte niet van oorsprong zijnde of, waar nodig om de naleving van de voorwaarde met betrekking tot gewicht vast te stellen, van oorsprong zijnde materialen;
i) als het oorsprongscriterium werd gebaseerd op een wijziging in tariefindeling, een lijst van alle niet van oorsprong zijnde materialen, met inbegrip van het tariefindelingsnummer ervan krachtens het geharmoniseerd systeem (in twee, vier of zes cijfers, afhankelijk van de oorsprongscriteria), of
j) de informatie betreffende de naleving van de bepalingen van artikel 3.10 inzake niet- wijziging.
3. Wanneer de importeur de gevraagde informatie verstrekt, kan hij daaraan alle andere informatie die hij met het oog op de verificatie nuttig acht toevoegen.
4. Als het verzoek om preferentiële tariefbehandeling werd gebaseerd op een attest van oorsprong als bedoeld in artikel 3.16, lid 2, onder a), deelt de importeur de douaneautoriteit van de partij van invoer mee wanneer de gevraagde informatie volledig of wat een of meer gegevenselementen betreft rechtstreeks door de exporteur kan worden verstrekt.
5. Als het verzoek om preferentiële tariefbehandeling werd gebaseerd op de aan de importeur bekende informatie als bedoeld in artikel 3.16, lid 2, onder b), kan de douaneautoriteit van de partij van invoer die de verificatie verricht, na eerst overeenkomstig lid 1 van het onderhavige artikel om informatie te hebben verzocht, de importeur om informatie verzoeken wanneer zij van oordeel is dat aanvullende informatie nodig is om de oorsprongsstatus van het product te controleren. De douaneautoriteit van de partij van invoer kan indien passend de importeur om specifieke documentatie en informatie verzoeken.
6. Als de douaneautoriteit van de partij van invoer besluit de preferentiële tariefbehandeling voor het betrokken product te schorsen zolang de uitslag van de verificatie niet bekend is, stelt zij de importeur voor het product vrij te geven onder voorbehoud van passende conservatoire maatregelen, waaronder waarborgen. De schorsing van de preferentiële tariefbehandeling wordt zo spoedig mogelijk opgeheven nadat de douaneautoriteit van de partij van invoer de oorsprongsstatus van het betrokken product is nagegaan of heeft bevestigd dat aan de andere voorwaarden van dit hoofdstuk wordt voldaan.
ARTIKEL 3.22
Administratieve samenwerking
1. Met het oog op de goede toepassing van dit hoofdstuk werken de partijen via hun respectieve douaneautoriteit samen bij het controleren of een product van oorsprong is en voldoet aan de overige voorwaarden van dit hoofdstuk.
2. Als het verzoek om preferentiële tariefbehandeling werd gebaseerd op een attest van oorsprong als bedoeld in artikel 3.16, lid 2, onder a), kan de douaneautoriteit van de partij van invoer die de verificatie verricht, na eerst overeenkomstig artikel 3.21, lid 1, om informatie te hebben verzocht, tevens binnen twee jaar na de invoer van de producten de douaneautoriteit van de partij van uitvoer om informatie verzoeken wanneer zij van oordeel is dat aanvullende informatie nodig is om de oorsprongsstatus van het product te controleren. Het verzoek om informatie moet de volgende informatie bevatten:
a) het attest van oorsprong;
b) de identiteit van de douaneautoriteit waarvan het verzoek afkomstig is;
c) de naam van de exporteur;
d) het onderwerp en de reikwijdte van de verificatie, en
e) indien van toepassing, andere relevante documenten.
Naast deze informatie kan de douaneautoriteit van de partij van invoer indien nodig de douaneautoriteit van de partij van uitvoer om specifieke documentatie en informatie verzoeken.
3. De douaneautoriteit van de partij van uitvoer kan in overeenstemming met de toepasselijke wet- en regelgeving om documenten of een onderzoek verzoeken door bewijsmateriaal op te vragen of een bezoek te brengen aan de bedrijfsruimten van de exporteur met het oog op de controle van de gegevens en de inspectie van de bij de productie van het product gebruikte infrastructuur.
4. Onverminderd het bepaalde in lid 5 verstrekt de douaneautoriteit van de partij van uitvoer die het in lid 2 bedoelde verzoek ontvangt de douaneautoriteit van de partij van invoer de volgende informatie:
a) de gevraagde documentatie, voor zover beschikbaar;
b) een advies inzake de oorsprongsstatus van het product;
c) de beschrijving van het product dat het voorwerp van onderzoek is en de voor de toepassing van dit hoofdstuk relevante tariefindeling;
d) een beschrijving van en een toelichting bij het productieprocedé die volstaan om de oorsprongsstatus van het product te staven;
e) informatie over de wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd, en
f) indien van toepassing, bewijsstukken.
5. De douaneautoriteit van de partij van uitvoer verstrekt de douaneautoriteit van de partij van invoer de in lid 4 bedoelde informatie niet als deze informatie door de exporteur als vertrouwelijk wordt aangemerkt.
6. Elke partij deelt de andere partij de contactgegevens, met inbegrip van het post- en
e-mailadres alsmede het telefoon- en faxnummer, van de douaneautoriteiten en, binnen 30 dagen na de datum van wijziging, alle wijziging hiervan mee.
ARTIKEL 3.23
Wederzijdse bijstand bij fraudebestrijding
Bij vermoeden van schending van de bepalingen van dit hoofdstuk verlenen de partijen elkaar wederzijdse bijstand, in overeenstemming met de CMAA.
ARTIKEL 3.24
Weigering van toekenning van preferentiële tariefbehandeling
1. Onverminderd het bepaalde in lid 3 kan de douaneautoriteit van de partij van invoer weigeren een preferentiële tariefbehandeling toe te kennen indien:
a) binnen drie maanden na de datum van het verzoek om informatie op grond van artikel 3.21, lid 1:
i) geen antwoord wordt verstrekt, of
ii) als het verzoek om preferentiële tariefbehandeling op de aan de importeur bekende informatie als bedoeld in artikel 3.16, lid 2, onder b), werd gebaseerd, de verstrekte informatie niet volstaat om te bevestigen dat het product van oorsprong is;
b) binnen drie maanden na de datum van het verzoek om informatie op grond van artikel 3.21, lid 5:
i) geen antwoord wordt verstrekt, of
ii) de verstrekte informatie niet volstaat om te bevestigen dat het product van oorsprong is;
c) binnen tien maanden na de datum van het verzoek om informatie op grond van artikel 3.22, lid 2:
i) geen antwoord wordt verstrekt, of
ii) de verstrekte informatie niet volstaat om te bevestigen dat het product van oorsprong is, of
d) nadat een verzoek om bijstand op grond van artikel 3.23 is gedaan en binnen een wederzijds overeengekomen periode, met betrekking tot producten die het voorwerp zijn geweest van een verzoek als bedoeld in artikel 3.16, lid 1:
i) door de douaneautoriteit van de partij van uitvoer geen bijstand wordt verleend, of
ii) het resultaat van die bijstand niet volstaat om te bevestigen dat het product van oorsprong is.
2. De douaneautoriteit van de partij van invoer kan weigeren een preferentiële tariefbehandeling toe te kennen voor een product waarvoor een importeur om preferentiële tariefbehandeling verzoekt, wanneer de importeur niet voldoet aan andere voorwaarden van dit hoofdstuk dan die welke betrekking hebben op de oorsprongsstatus van de producten.
3. Als de douaneautoriteit van de partij van invoer in gevallen waarin de douaneautoriteit van de partij van uitvoer op grond van artikel 3.22, lid 4, onder b), een advies heeft uitgebracht waarin de oorsprongsstatus van de producten wordt bevestigd, over voldoende gronden beschikt om te weigeren een preferentiële tariefbehandeling toe te kennen krachtens lid 1, stelt zij binnen twee maanden na ontvangst van dat advies de douaneautoriteit van de partij van uitvoer in kennis van haar voornemen om de preferentiële tariefbehandeling te weigeren. In geval van een dergelijke kennisgeving vindt binnen drie maanden na de datum van de kennisgeving op verzoek van een partij overleg plaats. De partijen kunnen de termijn voor overleg in onderlinge overeenstemming per geval verlengen. Het overleg kan plaatsvinden volgens de procedure die wordt vastgesteld door het bij artikel 22.3 ingestelde Comité voor oorsprongsregels en douanegerelateerde aangelegenheden. Na het verstrijken van de termijn voor overleg kan de douaneautoriteit van de partij van invoer uitsluitend weigeren de preferentiële tariefbehandeling toe te kennen wanneer zij daartoe over voldoende gronden beschikt en nadat zij de importeur in de gelegenheid heeft gesteld te worden gehoord.
ARTIKEL 3.25
Vertrouwelijkheid
1. Elke partij respecteert in overeenstemming met haar wet- en regelgeving de vertrouwelijke aard van alle haar door de andere partij op grond van dit hoofdstuk verstrekte informatie en beschermt deze informatie tegen openbaarmaking.
2. De door de autoriteiten van de partij van invoer op grond van dit hoofdstuk verkregen informatie mag door die autoriteiten alleen met het oog op de toepassing van dit hoofdstuk worden gebruikt.
3. Tenzij in dit hoofdstuk anders is bepaald, worden vertrouwelijke zakelijke gegevens die de douaneautoriteit van de partij van uitvoer of de douaneautoriteit van de partij van invoer door de toepassing van de artikelen 3.21 en 3.22 van de exporteur heeft verkregen, niet openbaar gemaakt.
4. De op grond van dit hoofdstuk door de douaneautoriteit van de partij van invoer verkregen informatie wordt door de partij van invoer niet gebruikt in strafrechtelijke procedures, tenzij de partij van uitvoer in overeenstemming met haar wet- en regelgeving daarvoor toestemming verleent.
ARTIKEL 3.26
Administratieve maatregelen en sancties
Elke partij legt in overeenstemming met haar wet- en regelgeving administratieve maatregelen en, in voorkomend geval, sancties op aan ieder die een document met onjuiste gegevens opstelt of laat opstellen met het doel een preferentiële tariefbehandeling voor een product te verkrijgen, die niet aan de verplichtingen van artikel 3.19 voldoet, die niet het bewijsmateriaal als bedoeld in
artikel 3.22, lid 3, verstrekt of die niet het bezoek als bedoeld in artikel 3.22, lid 3, toestaat.
AFDELING C
Diversen
ARTIKEL 3.27
Toepassing van dit hoofdstuk op Ceuta en Melilla
1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk vallen van de zijde van de Europese Unie Ceuta en Melilla niet onder de term "partij".
2. Producten van oorsprong uit Japan die in Ceuta of Melilla worden ingevoerd, zijn in elk opzicht krachtens deze overeenkomst voorwerp van dezelfde douanebehandeling als die welke op grond van protocol nr. 2 bij de Akte van Toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Republiek Portugal tot de Europese Unie van toepassing is op producten van oorsprong uit het douanegebied van de Europese Unie. Japan past op de invoer van onder deze overeenkomst vallende producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla krachtens deze overeenkomst dezelfde douanebehandeling toe als op producten van oorsprong uit de Europese Unie die vanuit de Unie worden ingevoerd.
3. De oorsprongsregels en oorsprongsprocedures in het kader van dit hoofdstuk zijn mutatis mutandis van toepassing op producten die vanuit Japan naar Ceuta en Melilla worden uitgevoerd en op producten die vanuit Ceuta en Melilla naar Japan worden uitgevoerd.