Inhoudsopgave
Versie 1 januari 2024
Pensioenreglement Payrollpensioen Stichting Pensioenfonds Flexsecurity
Inhoudsopgave
Artikel 1 Definities
In dit pensioenreglement wordt verstaan onder:
a. pensioendatum: de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer de leeftijd
van 67 jaar bereikt;
b. het fonds: Stichting Pensioenfonds Flexsecurity gevestigd te Amsterdam;
c. bestuur: het bestuur van het fonds;
d. deelnemer: de werknemer die voldoet aan de in artikel 3 omschreven vereisten;
e. gewezen deelnemer: degene van wie het deelnemerschap anders dan door overlijden of
pensionering is beëindigd, die aanspraak op een pensioenkapitaal behoudt jegens het fonds en waarvan het pensioenkapitaal nog niet is aangewend;
f. gepensioneerde: degene die recht heeft op een ingegaan ouderdomspensioen;
g. werkgever: Randstad Groep Nederland bv en de door deze onderneming met
inachtneming van de statuten van het fonds aangewezen andere ondernemingen die kwalificeren als payrollwerkgever, zoals vermeld in bijlage 1 van dit reglement;
h. payrollwerknemer: de natuurlijke persoon die op grond van een payrollovereenkomst met
de werkgever persoonlijke arbeid verricht tegen xxxxxxxx xxx xxxx;
i. payrollovereenkomst: de uitzendovereenkomst, waarbij de overeenkomst van opdracht tussen
de werkgever en de derde niet tot stand is gekomen in het kader van het samenbrengen van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt en waarbij de werkgever alleen met toestemming van de derde bevoegd is de werknemer aan een ander ter beschikking te stellen;
j. payrollwerkgever: de natuurlijke of rechtspersoon die payrollwerknemers ter beschikking
stelt van opdrachtgevers, zijnde de werkgever in de zin van titel 7.10 van het Burgerlijk Wetboek;
k. pensioenuitvoerder: een ondernemingspensioenfonds, een bedrijfstakpensioenfonds,
een beroepspensioenfonds, een algemeen pensioenfonds, een premiepensioeninstelling of een verzekeraar die zetel heeft in Nederland;
l. partner: 1. de echtgeno(o)t(e) van de gehuwde (gewezen) deelnemer of
gepensioneerde;
2. de ongehuwde man of vrouw, met wie de ongehuwde (gewezen) deelnemer of gepensioneerde een geregistreerd partnerschap heeft als bedoeld in artikel 1:80a van het Burgerlijk Wetboek;
3. de ongehuwde man of vrouw, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de rechte lijn, met wie de ongehuwde (gewezen) deelnemer
of gepensioneerde die geen geregistreerd partnerschap heeft, een duurzame gezamenlijke huishouding voert, op hetzelfde adres woonachtig is en in het bevolkingsregister is ingeschreven en die in een notarieel verleden samenlevingsovereenkomst door de ongehuwde (gewezen) deelnemer of gepensioneerde is aangewezen als begunstigde voor het partnerpensioen;
m. ex-partner: 1. (voormalig echtgenoot:) de man of vrouw van wie het huwelijk met
de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde is geëindigd door echtscheiding of door ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed;
2. (voormalig geregistreerde partner:) de man of vrouw van wie het geregistreerde partnerschap met de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde is geëindigd door ontbinding van het geregistreerd partnerschap;
3. (voormalig samenwonende partner:) de man of vrouw van wie de gezamenlijke huishouding met de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde is geëindigd anders dan door overlijden;
4. uitsluitend voor het recht op verevening van pensioen bij scheiding: de man of vrouw die gescheiden is van tafel en bed van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde;
n. kinderen: de kinderen met wie de (gewezen) deelnemer in familierechtelijke
betrekking staat, alsmede de pleegkinderen en de kinderen van de echtgenoot of geregistreerde partner van de (gewezen) deelnemer die door de (gewezen) deelnemer tot diens overlijden als eigen kinderen worden onderhouden, die nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt;
o. scheiding: echtscheiding, ontbinding na scheiding van tafel en bed, beëindiging
van een geregistreerd partnerschap anders dan door omzetting in een huwelijk, dood of vermissing of beëindiging van een partnerrelatie in de zin van dit pensioenreglement;
p. pensioenkapitaal: de tegenwaarde in euro’s op enig moment van de door het fonds ten
behoeve van de (gewezen) deelnemer aangehouden participaties in het Flexsecurity beleggingsdepot;
q. uitvoeringsovereenkomst: een overeenkomst gesloten tussen de werkgever en het fonds met
betrekking tot de uitvoering van het onderhavige pensioenreglement door het fonds;
r. reglement: het onderhavige pensioenreglement, tezamen met de bijbehorende
bijlagen die geacht worden ervan deel uit te maken;
s. arbeidsongeschikt: arbeidsongeschikt conform de bepalingen van de Wet Werk en
Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) dan wel de Wet op de Arbeids Ongeschiktheidsverzekering (WAO);
t. beleggingsdepot: het geheel van beleggingen dat door het fonds ten behoeve en voor
rekening en risico van de (gewezen) deelnemers binnen het fonds wordt aangehouden.
Artikel 2 Karakter pensioenovereenkomst
Dit reglement bevat een pensioenregeling op grond van een pensioenovereenkomst die het karakter heeft van een premieovereenkomst in de zin van artikel 10 van de Pensioenwet. In afwijking van de vorige volzin heeft de pensioenregeling ten aanzien van de aanspraak op partner- en wezenpensioen uit hoofde van de risicodekking genoemd in artikel 14 en artikel 16 van dit pensioenreglement het karakter van een uitkeringsovereenkomst in de zin van artikel 10 van de Pensioenwet.
Artikel 3 Deelnemerschap
3.1 Aan deze pensioenregeling nemen de payrollwerknemers van 18 jaar en ouder (te rekenen vanaf de 1e dag van de maand waarin de 18e verjaardag valt) deel die op basis van een payrollovereenkomst met de payrollwerkgever werkzaam zijn.
3.2 De opneming in de pensioenregeling vindt plaats indien en zodra de werknemer aan de in artikel 3.1 gestelde vereisten voldoet.
3.3 Het deelnemerschap eindigt:
a. bij het overlijden van de deelnemer;
b. bij het bereiken van de pensioendatum;
c. zodra de payrollovereenkomst met de payrollwerkgever eindigt of zoveel eerder als de loonbetaling stopt;
d. op het tijdstip waarop de onderneming, waarbij de deelnemer in dienst is, niet meer als payrollwerkgever in de zin van artikel 1 wordt aangemerkt.
3.4 In tegenstelling tot het bepaalde in artikel 3.3 sub c. en sub d. wordt het deelnemerschap voortgezet indien de deelnemer ten tijde van de beëindiging van het dienstverband (gedeeltelijk)
arbeidsongeschikt is. In dit geval blijft het deelnemerschap bestaan zolang de (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid voortduurt, doch uiterlijk tot het bereiken van de pensioendatum. Indien het deelnemerschap wordt voortgezet op grond van (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid van de deelnemer vindt de opbouw van pensioenaanspraken plaats op de wijze zoals beschreven
in artikel 18 van dit reglement. Ten aanzien van alle overige kenmerken van de pensioenregeling worden (gedeeltelijk) arbeidsongeschikte deelnemers behandeld op gelijke wijze als de overige deelnemers aan de onderhavige regeling. Toekomstige wijzigingen in de regeling zijn op gelijke wijze van toepassing op (gedeeltelijk) arbeidsongeschikte deelnemers, ongeacht of op het moment van toekomstige wijzigingen in de regeling nog een dienstverband tussen de (gedeeltelijk) arbeidsongeschikte deelnemer en de werkgever bestaat. Indien de deelnemer direct aansluitend op de beëindiging van het deelnemerschap recht heeft op een uitkering ingevolge de Ziektewet, die direct wordt gevolgd door een recht op een uitkering op grond van de WIA dan wel WAO uit hoofde van tijdens het dienstverband met de werkgever ontstane arbeidsongeschiktheid wordt het deelnemerschap onderbroken zolang recht bestaat op een uitkering ingevolge de Ziektewet en voortgezet vanaf de datum waarop de uitkering ingevolge de WIA dan wel WAO ingaat, zolang de (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid voortduurt.
Artikel 4 Verstrekken van inlichtingen door de (gewezen) deelnemer
4.1 De (gewezen) deelnemers en degenen die aan de bepalingen van het reglement aanspraken op pensioen ontlenen zijn verplicht aan het fonds de inlichtingen te verstrekken respectievelijk bescheiden te overleggen die het fonds verzoekt en die redelijkerwijze benodigd zijn voor een correcte uitvoering van het pensioenreglement.
4.2 De (gewezen) deelnemer is verplicht onverwijld aan het fonds opgave te doen van:
• echtscheiding of scheiding van tafel en bed;
• beëindiging van het geregistreerd partnerschap;
• beëindiging van de gezamenlijke huishouding en de aanwijzing als bedoeld in artikel 1 onder l.3;
• toekenning van een WAO- dan wel WIA-uitkering, een wijziging in het toepasselijke arbeidsongeschiktheidspercentage van een WAO- dan wel WIA-uitkering of beëindiging van een WAO- dan wel WIA-uitkering.
4.3 Het fonds, het bestuur en de werkgever zijn niet aansprakelijk indien de aanspraken niet of niet juist zijn verzekerd doordat de (gewezen) deelnemer niet, niet goed of niet tijdig aan de voor hem uit dit pensioenreglement voortvloeiende verplichtingen heeft voldaan.
4.4 De verzekerde aanspraken op partner- en wezenpensioen zijn door Flexsecurity herverzekerd bij Elips Life AG. Binnen de herverzekeringsovereenkomst zijn afspraken gemaakt over de
rechtstreekse betaling van uitkeringen bij overlijden. Deze uitkeringen worden namens Flexsecurity geadministreerd en rechtstreeks door de herverzekeraar uitgekeerd aan de begunstigde(n). Om deze uitkeringen en administratie te kunnen uitvoeren verwerkt de herverzekeraar de daarvoor benodigde (bijzondere) persoonsgegevens. De gerechtigde tot een partner- en/of wezenpensioen
dient toestemming te geven tot het gebruik van deze (bijzondere) persoonsgegevens om de betreffende uitkering te kunnen ontvangen.
Artikel 5 Informatieverstrekking door het fonds
5.1 Het fonds verstrekt de deelnemer binnen drie maanden na aanvang van de deelneming aan deze pensioenregeling de wettelijk vereiste informatie inzake de toetreding tot de pensioenregeling.
5.2 Het fonds informeert de (gewezen) deelnemer binnen drie maanden na een relevante wijziging in het pensioenreglement over die wijziging. Alle relevante informatie zoals de nadere toelichting bij de informatie omtrent de toetreding tot de pensioenregeling en relevante fondsdocumenten zijn te raadplegen en te downloaden via de website van het fonds.
5.3 Artikel 5.1 is niet van toepassing indien de deelnemer binnen zes maanden na beëindiging van een eerdere periode van deelneming opnieuw deelnemer wordt aan deze pensioenregeling en de
deelnemer de in artikel 5.1 bedoelde informatie al eerder heeft ontvangen. Informatie die gewijzigd is sinds de eerste verstrekking wordt wel verstrekt.
5.4 Het fonds verstrekt elke (gewezen) deelnemer jaarlijks een uniform pensioenoverzicht. Dit overzicht bevat ten minimale:
• Een opgave van het pensioenkapitaal;
• Informatie over de wijze van toeslagverlening;
• Een opgave van de aan het voorafgaande kalenderjaar toe te rekenen waardeaangroei van pensioenaanspraken overeenkomstig artikel 3.127 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de daarop berustende bepalingen.
Verstrekking van dit pensioenoverzicht aan (gewezen) deelnemers kan plaatsvinden door publicatie van dit overzicht op het besloten gedeelte van de website van het fonds.
5.5 Het fonds verstrekt binnen zes maanden na beëindiging van de deelneming aan de gewezen deelnemer de navolgende informatie:
• Een opgave van het pensioenkapitaal;
• Informatie over de wijze van toeslagverlening;
• Informatie over de mogelijkheden van waardeoverdracht en afkoop van kleine pensioenen;
• Omstandigheden die betrekking hebben op het functioneren van de pensioenuitvoerder.
5.6 Het fonds verstrekt aan ex-partners één maal per vijf jaren de navolgende informatie:
• Een opgave van het pensioenkapitaal;
• Informatie over de wijze van toeslagverlening.
5.7 Het bestuur verstrekt op verzoek van (gewezen) deelnemers en andere belanghebbenden:
• Het geldende pensioenreglement;
• Het jaarverslag en de jaarrekening van het fonds;
• De uitvoeringsovereenkomst tussen werkgever en het fonds;
• Relevante informatie over het beleggingsbeleid en de resultaten van het fonds;
• Alle overige op grond van wet- en regelgeving voorgeschreven informatie, alsmede overige informatie die het bestuur relevant acht voor de (gewezen) deelnemers en andere belanghebbenden.
5.8 Het fonds verstrekt de (gewezen) deelnemer op verzoek:
• Een indicatie van het te bereiken kapitaal op de pensioendatum;
• Een indicatie van de hoogte van de in te kopen periodieke uitkeringen bij aanwending van het mogelijk te bereiken pensioenkapitaal.
5.9 Het fonds verstrekt, onverminderd het in artikel 5.5 bepaalde, op verzoek van de gewezen deelnemer binnen drie maanden een opgave van het pensioenkapitaal.
5.10 Het bestuur verstrekt binnen drie maanden na ontvangst van een daartoe strekkend verzoek van een (gewezen) deelnemer een opgave van de geadministreerde deelnemingsjaren en alle schriftelijke bescheiden die de perioden, voorafgaand aan een voor 1 januari 2005 gedane waardeoverdracht naar het fonds, kunnen staven die als deelnemingsjaren kunnen worden aangemerkt. De opgave van de geadministreerde deelnemingsjaren bevat tevens een zo
nauwkeurig mogelijke opgave van de perioden waarin de geadministreerde deelnemingsjaren zijn opgebouwd en een zo nauwkeurig mogelijke opgave van de deeltijdfactor per geadministreerd deelnemingsjaar.
5.11 Het fonds maakt in beginsel gebruik van elektronische informatieverstrekking aan alle (gewezen) deelnemers, met inachtneming van wat hierover in de Pensioenwet bepaald is. Indien een (gewezen) deelnemer hiertegen bezwaar aantekent, zal op diens verzoek schriftelijke informatieverstrekking plaatsvinden.
Artikel 6 Vaststelling pensioengrondslag
6.1 Voor elke deelnemer wordt, afhankelijk van de frequentie van loonbetaling door de payrollwerkgever, per periode van vier weken dan wel per kalendermaand de pensioengrondslag vastgesteld. De pensioengrondslag is gelijk aan het brutoloon zoals omschreven in artikel 6.2 over de betreffende periode van vier weken dan wel kalendermaand, verminderd met de voor de
betreffende periode van vier weken dan wel kalendermaand vast te stellen franchise zoals vermeld in artikel 6.3.
6.2 Voor de bepaling van het bruto loon wordt uitgegaan van het maximale pensioengevend loon, binnen de begrenzingen van hoofdstuk IIB van de Wet op de loonbelasting 1964, met uitzondering van het loon uit vroegere dienstbetrekking als bedoeld in die wet, en, indien van toepassing, het loon, bedoeld in het vijfde lid.
Bij de bepaling van het bruto loon ten behoeve van de vaststelling van de pensioengrondslag vindt een maximering plaats. De hoogte van dit maximaal pensioengevend jaarloon wordt jaarlijks vastgesteld en bedraagt in 2024 € 137.800 per jaar op basis van een voltijds dienstverband. Indien
het bruto loon het maximaal pensioengevend loon te boven gaat wordt de premie zoals genoemd in artikel 7.1 bepaald op basis van het maximaal pensioengevend loon. Over het meerdere is geen premiebetaling verschuldigd en zijn geen risicoverzekeringen van toepassing. Voor de bepaling van het maximaal pensioengevend loon wordt per kalenderjaar gebruik gemaakt van de systematiek van voortschrijdend cumulatief rekenen.
6.3 De per periode van vier weken dan wel kalendermaand vast te stellen franchise wordt bepaald op 100/75 maal het bedrag dat op grond van artikel 18a, derde lid van de Wet op de loonbelasting bepaald is. De jaarfranchise bedraagt in 2024 € 17.545 per jaar en geldt op basis van een voltijds dienstverband.
Artikel 7 Pensioenaanspraken
7.1 De hoogte van de op de pensioendatum te verkrijgen pensioenen is afhankelijk van het met de beschikbare premies verworven pensioenkapitaal en de tarieven van de pensioenuitvoerder waar dit pensioenkapitaal wordt omgezet in pensioen. De beschikbare premie wordt jaarlijks door het bestuur vastgesteld en bedraagt in 2024 13,8% van de in artikel 6 omschreven pensioengrondslag.
7.2 De beschikbare premie wordt telkens aan het einde van een periode van vier weken dan wel kalendermaand vastgesteld door vermenigvuldiging van het in artikel 7.1 vermelde toepasselijke percentage met de in artikel 6 omschreven pensioengrondslag.
7.3 De beschikbare premie wordt op grond van de tussen het fonds en de werkgever gesloten uitvoeringsovereenkomst op de laatste dag van de periode van vier weken dan wel kalendermaand door de werkgever ter beschikking gesteld aan het fonds. De beschikbare premie wordt vervolgens toegevoegd aan het pensioenkapitaal van de deelnemer.
7.4 Op het in artikel 7.1 vermelde percentage wordt geen afslag voor kosten en/of reserveringen in mindering gebracht. Alle kosten verbonden aan de uitvoering van de pensioenregeling, de vorming of instandhouding van buffers en de verzekering van risico’s worden buiten het in artikel 7.1 opgenomen percentage aan de werkgever en de deelnemers in rekening gebracht.
Artikel 8 Pensioenkapitaal
De hoogte van het te verwerven pensioenkapitaal is afhankelijk van de volgende elementen:
a. de beschikbare premie zoals omschreven in artikel 7.1;
b. een in het kader van waardeoverdracht ten gunste van de deelnemer door een pensioenfonds of verzekeraar aan het fonds overgedragen geldsom, welke geldsom de waarde vertegenwoordigt van (een deel van) de tegenover die instelling verworven pensioenaanspraken uit een eerder dienstverband;
c. de waardeontwikkeling van het Flexsecurity beleggingsdepot zoals omschreven in artikel 9.
Het pensioenkapitaal wordt op de pensioendatum aangewend voor de aankoop van een levenslang ouderdomspensioen in combinatie met een nabestaandenpensioen. In geval van overlijden van de (gewezen) deelnemer voor de pensioendatum wordt het pensioenkapitaal uitgekeerd met inachtneming van de bepalingen in artikel 13.
Artikel 9 Het Flexsecurity beleggingsdepot
9.1 De beschikbare premies voor het in artikel 8 bedoelde pensioenkapitaal worden belegd in participaties in het door het fonds gevoerde Flexsecurity beleggingsdepot.
9.2 De bedragen van de pensioenkapitalen worden per (gewezen) deelnemer uitgedrukt in de eurowaarde van de participaties in het door het fonds gevoerde Flexsecurity beleggingsdepot. De beleggingen in het Flexsecurity beleggingsdepot zijn zodanig ingericht dat de samenstelling van de beleggingen per leeftijdsgroep verschillend is. De doelstelling van het onderscheid in leeftijdsgroepen bij de samenstelling van de beleggingen is om het verwachte rendement en risico binnen de beleggingsportefeuille aan te passen aan de kenmerken van de onderscheiden leeftijdsgroepen, waarbij de gelopen beleggingsrisico’s stapsgewijs worden afgebouwd bij het
naderen van de pensioenleeftijd. De leeftijd van de (gewezen) deelnemer op de eerste dag van de kalendermaand is bepalend voor de vaststelling van de toepasselijke leeftijdsgroep. Bij het bereiken van de aanvangsleeftijd van een nieuwe leeftijdsgroep wordt de samenstelling van de beleggingen van de deelnemer aangepast aan de kenmerken van de nieuwe leeftijdsgroep.
9.3 De kosten van het vermogensbeheer van het Flexsecurity beleggingsdepot worden ten laste gebracht van de waarde van de participaties in het Flexsecurity beleggingsdepot door deze kosten in mindering te brengen op de waardeontwikkeling van de participaties.
9.4 Op de laatste werkdag van iedere kalendermaand stelt het fonds de waarde van de participaties in het Flexsecurity beleggingsdepot per leeftijdsgroep vast. Deze participatiewaarden zijn afhankelijk van de waardeontwikkeling van de onderliggende beleggingen in de onderscheiden leeftijdsgroepen binnen het Flexsecurity beleggingsdepot en kunnen opwaarts en neerwaarts bewegen. Alle transacties binnen het Payrollpensioen vinden maandelijks plaats op basis van
de laatstelijk vastgestelde participatiewaarde van de toepasselijke leeftijdsgroep binnen het Flexsecurity beleggingsdepot.
9.5 Aan (gewezen) deelnemers van 57 jaar en ouder wordt de mogelijkheid geboden om, vooruitlopend op de mogelijkheid van aankoop van een variabele pensioenuitkering op de pensioendatum, een keuze te maken om het pensioenkapitaal afwijkend van de in artikel 9.2 omschreven systematiek te beleggen. Indien een (gewezen) deelnemer aangeeft van deze mogelijkheid gebruik te willen maken, zal het pensioenkapitaal na administratieve verwerking van deze keuze met een hogere mate van beleggingsrisico worden beheerd ten behoeve van de aankoop van een variabele pensioenuitkering op de pensioendatum. Indien een (gewezen) deelnemer geen keuze maakt, wordt het pensioenkapitaal belegd conform de in artikel 9.2 omschreven wijze. De (gewezen) deelnemer is gerechtigd om een gemaakte keuze op een later moment te herroepen, waarna de nieuwe keuze vanaf het eerstvolgend mogelijke moment zal worden toegepast.
Artikel 10 Financiering van de pensioenregeling
10.1 De deelnemer is een eigen bijdrage verschuldigd ter hoogte van 1% van de pensioengrondslag zoals bepaald in artikel 6. De werkgever is gerechtigd om deze deelnemersbijdrage in mindering te brengen op het loon van de deelnemer.
10.2 De werkgever heeft ingevolge deze pensioenregeling geen andere verplichtingen dan hetgeen
is vastgelegd in de uitvoeringsovereenkomst, waaronder het afdragen van de beschikbare premie en het verstrekken van informatie die het fonds nodig heeft om de pensioenregeling uit te voeren.
De werkgever zal nimmer aanvullende bijdragen voldoen en heeft nimmer enige aanspraak op de middelen van het fonds. De door de werkgever te betalen premie is ten minste gelijk aan de minimale normpremie die jaarlijks wordt vastgesteld door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en bedraagt in 2024 15,4% van de pensioengrondslag zoals bepaald in artikel 6. De totale af te dragen premie bedraagt in 2024 16,4% van de pensioengrondslag zoals bepaald in artikel 6, inclusief de in artikel 10.1 vermelde bijdrage van de deelnemer.
10.3 De werkgever behoudt zich het recht voor in geval van ingrijpende wijziging van omstandigheden, zoals financieel onvermogen, de grootte van haar bijdrage te verminderen of de betaling
daarvan geheel te staken. Het pensioenreglement zal dan gewijzigd worden waarbij de uit het pensioenreglement voortvloeiende toekomstig op te bouwen aanspraken worden verminderd. Wanneer de werkgever voornemens is tot uitoefening van de bevoegdheid op grond van het in dit lid genoemde voorbehoud over te gaan, zal zij dit onverwijld schriftelijk mededelen aan het bestuur en aan de deelnemers.
10.4 Het fonds is gerechtigd om pensioenkapitalen te verminderen op grond van de omstandigheden zoals genoemd in artikel 134 van de Pensioenwet.
Artikel 11 Aanwending pensioenkapitaal op de pensioendatum
11.1 Indien de (gewezen) deelnemer op de pensioendatum in leven is en de hoogte van het pensioenkapitaal de in bijlage 2 bij dit reglement vermelde grens voor afkoop van het pensioenkapitaal overschrijdt wordt het pensioenkapitaal aangewend voor verwerving van een ouderdomspensioen en een partnerpensioen in de verhouding 100:70. De vaststelling van het pensioenkapitaal vindt plaats op de pensioendatum of de eerder gekozen vervroegde
pensioendatum. Premiestortingen die na de (vervroegde) pensioendatum door het fonds worden ontvangen, worden niet betrokken in het pensioenkapitaal.
11.2 De (gewezen) deelnemer heeft het recht om het pensioenkapitaal op de pensioendatum aan te wenden voor aankoop van een vaste of een variabele pensioenuitkering bij een pensioenuitvoerder naar eigen keuze, voor zover wettelijke voorschriften dit toestaan.
11.3 De (gewezen) deelnemer heeft het recht om te kiezen voor de aanwending van het pensioenkapitaal uitsluitend ten behoeve van de verwerving van een ouderdomspensioen, mits dit ouderdomspensioen de hoogte van de daartoe geldende maximale fiscale grenzen niet overschrijdt.
11.4 De (gewezen) deelnemer heeft na instemming van zijn partner het recht om een deel van het pensioenkapitaal dat bestemd is voor ouderdoms- en partnerpensioen aan te wenden voor verwerving van wezenpensioen, mits dit wezenpensioen niet uitgaat boven een maximaal wezenpensioen in de zin van artikel 18c van de Wet op de loonbelasting 1964 zoals dat artikel gold per 30 juni 2023 en niet langer wordt uitgekeerd dan tot de 30-jarige leeftijd van het kind.
Artikel 12 Vervroegde pensionering
12.1 De (gewezen) deelnemer heeft de mogelijkheid om het pensioenkapitaal bij leven vervroegd te laten uitkeren.
12.2 Als vervroegde pensioendatum kan door de (gewezen) deelnemer een datum worden gekozen gelegen in de periode van de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer de leeftijd bereikt die is gelegen vijf jaar vóór de AOW-leeftijd tot de pensioendatum. Binnen de genoemde periode is iedere eerste dag van een maand gelegen binnen deze periode als vervroegde pensioendatum mogelijk.
12.3 Een verzoek tot vervroeging van de pensioendatum dient door de (gewezen) deelnemer uiterlijk drie maanden vóór de beoogde pensioendatum schriftelijk bij het fonds te worden ingediend.
Artikel 13 Aanspraken bij overlijden van gewezen deelnemers voor de pensioendatum
13.1 Indien de partner op de datum waarop de gewezen deelnemer overlijdt in leven is, wordt het pensioenkapitaal aangewend voor verwerving van een levenslang partnerpensioen. De partner heeft het recht om het pensioenkapitaal aan te wenden voor de verwerving van een levenslang partnerpensioen bij een pensioenuitvoerder naar eigen keuze, voor zover wettelijke voorschriften dit toestaan.
13.2 Het partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de gewezen deelnemer overlijdt en eindigt op de laatste dag van de maand waarin de gerechtigde tot het partnerpensioen komt te overlijden.
13.3 De partner heeft het recht om een deel van het pensioenkapitaal dat bestemd is voor partnerpensioen aan te wenden voor verwerving van wezenpensioen, mits dit wezenpensioen niet uitgaat boven een maximaal wezenpensioen in de zin van artikel 18c van de Wet op de
loonbelasting 1964 zoals dat artikel gold per 30 juni 2023 en niet langer wordt uitgekeerd dan tot de 30-jarige leeftijd van het kind.
13.4 Indien er geen partner is of indien de partner op de datum waarop de gewezen deelnemer overlijdt niet in leven is, maar op die datum wel één of meer kinderen in leven zijn, wordt het pensioenkapitaal aangewend voor verwerving van een wezenpensioen voor de kinderen die voldoen aan de in dit reglement gestelde voorwaarden.
13.5 Het wezenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de gewezen deelnemer overlijdt en eindigt op de laatste dag van de maand waarin de gerechtigde tot het wezenpensioen komt te overlijden, doch uiterlijk op de laatste dag van de maand waarin de gerechtigde 18 jaar wordt.
13.6 Bij gelijktijdige aanwezigheid van zowel een echtgeno(o)t(e) of geregistreerde partner en een partner als bedoeld in artikel 1 onder l.3 is de echtgeno(o)t(e) of geregistreerde partner begunstigde voor het partnerpensioen.
13.7 Indien de gewezen deelnemer gelijktijdig meerdere partners heeft als bedoeld in artikel 1 onder l.3 is slechts één van deze personen, en wel de als zodanig door de gewezen deelnemer aangewezen persoon, begunstigde voor het partnerpensioen.
13.8 Indien de partner schuldig of medeplichtig is aan de opzettelijke levensberoving van de gewezen deelnemer, wordt geen partnerpensioen uitgekeerd. Indien er een of meer wezen zijn, wordt het pensioenkapitaal in een dergelijk geval geheel aangewend voor de aankoop van wezenpensioen(en).
13.9 Als er bij overlijden van de gewezen deelnemer geen partner is en er geen kinderen zijn, vervalt het pensioenkapitaal aan het fonds.
13.10 Indien de partner in een tijdvak van twaalf maanden na de overlijdensdatum van de gewezen deelnemer het pensioenkapitaal niet heeft overgedragen aan een pensioenuitvoerder naar eigen keuze, is het fonds bevoegd om ten behoeve van de partner het pensioenkapitaal over te dragen aan een pensioenuitvoerder naar keuze van het fonds ter verwerving van een direct ingaand partnerpensioen.
Artikel 14 Aanspraken op partnerpensioen bij overlijden van deelnemers voor de pensioendatum
14.1 In geval van overlijden van de deelnemer voor de pensioendatum ontstaat er ten behoeve van de partner een aanspraak op partnerpensioen die is samengesteld uit twee onderdelen:
a. Het opgebouwde pensioenkapitaal wordt aangewend voor de verwerving van een partnerpensioen;
b. Er ontstaat een aanspraak op een uitkering uit hoofde van een risicodekking voor partnerpensioen zoals nader omschreven in dit artikel.
14.2 De aanspraak op partnerpensioen wordt vastgesteld door de samentelling van:
a. De jaarlijkse aanspraak op een direct ingaand levenslang partnerpensioen die wordt vastgesteld door omzetting van het pensioenkapitaal met behulp van de hiertoe door het fonds gehanteerde omrekeningsfactoren;
b. De uitkering uit hoofde van de risicodekking die is vastgesteld op 1,252% maal de jaarlijkse pensioengrondslag maal het aantal jaren (inclusief delen van jaren) in de periode van de maand van overlijden tot de maand waarin de deelnemer 67 jaar zou zijn geworden.
14.3 Indien de aanspraak op partnerpensioen op grond van de in artikel 14.2 uitgevoerde berekening lager is dan de in artikel 66 Pensioenwet bepaalde wettelijke afkoopgrens, wordt de uitkering uit hoofde van de risicodekking omgerekend naar een kapitaal, dat vervolgens tezamen met het opgebouwde pensioenkapitaal in de vorm van een eenmalige afkoop van klein partnerpensioen bij ingang in de zin van artikel 20.3 aan de partner wordt uitgekeerd.
14.4 Indien de aanspraak op partnerpensioen op grond van de in artikel 14.2 uitgevoerde berekening hoger is dan de in artikel 66 Pensioenwet bepaalde wettelijke afkoopgrens, wordt het opgebouwde pensioenkapitaal door het fonds overgedragen aan de verzekeraar bij wie door het fonds de uitvoering van de risicodekking is ondergebracht. De partner wordt geacht in te stemmen met deze overdracht, tenzij de partner binnen één maand na kennisneming van deze overdracht hiertegen schriftelijk bezwaar heeft aangetekend. Het pensioenkapitaal wordt door de verzekeraar omgerekend naar een direct ingaand levenslang partnerpensioen, dat vervolgens tezamen met de uitkering uit hoofde van de risicodekking als direct ingaand levenslang partnerpensioen door de verzekeraar aan de partner wordt uitgekeerd.
14.5 De totale omvang van het partnerpensioen zal maximaal worden vastgesteld conform de geldende fiscale maxima in de zin van artikel 18b van de Wet op de loonbelasting 1964 zoals dat artikel gold per 30 juni 2023.
14.6 De jaarlijkse pensioengrondslag zoals genoemd in artikel 14.2 sub b. wordt bepaald door optelling van de pensioengrondslagen zoals benoemd in artikel 6 over de 13 perioden van vier weken dan wel 12 kalendermaanden voorafgaande aan de periode van vier weken dan wel kalendermaand waarin de deelnemer overleden is. De vaststelling van de jaarlijkse pensioengrondslag vindt plaats met inachtneming van het maximaal pensioengevend jaarloon zoals omschreven in artikel 6.2. Indien de deelneming in het Payrollpensioen voorafgaande aan de periode van vier weken dan wel kalendermaand waarin de deelnemer overleden is korter dan 13 perioden van vier weken dan wel 12 kalendermaanden heeft geduurd, wordt de berekening van de jaarlijkse pensioengrondslag naar rato uitgevoerd op basis van het aantal perioden van vier weken dan wel kalendermaanden waarin de deelnemer heeft deelgenomen in het Payrollpensioen voorafgaande aan de periode van vier weken dan wel kalendermaand waarin de deelnemer overleden is.
14.7 Het levenslange partnerpensioen zoals omschreven in artikel 14.4 gaat in op de eerste dag van de maand volgende op die waarin de deelnemer is overleden en eindigt uiterlijk op de laatste dag van de maand waarin partner komt te overlijden.
14.8 Gedurende een periode van onbetaald verlof is het overlijdensrisico gedurende maximaal 18 maanden verzekerd op basis van de situatie die gegolden zou hebben op basis van de
bepalingen zoals vastgelegd in dit artikel op het moment voorafgaande aan het onbetaald verlof. Het onbetaald verlof dient schriftelijk tussen werkgever en deelnemer te zijn overeengekomen.
14.9 Bij gelijktijdige aanwezigheid van zowel een echtgeno(o)t(e) of geregistreerde partner en een partner als bedoeld in artikel 1 onder l.3 is de echtgeno(o)t(e) of geregistreerde partner begunstigde voor het partnerpensioen.
14.10 Indien de (gewezen) deelnemer gelijktijdig meerdere partners heeft als bedoeld in artikel 1 onder l.3 is slechts één van deze personen, en wel de als zodanig door de (gewezen) deelnemer aangewezen persoon, begunstigde voor het partnerpensioen.
14.11 Indien de partner schuldig of medeplichtig is aan de opzettelijke levensberoving van de deelnemer, wordt geen partnerpensioen toegekend.
Artikel 15 Bijzonder partnerpensioen
15.1 Indien de (gewezen) deelnemer na de aanvang van zijn deelneming één of meer partners als bedoeld in artikel 1, onderdeel l. heeft gehad, wordt in geval van scheiding ten behoeve van de ex-partner een bijzonder partnerpensioen toegekend.
15.2 Per de datum waarop de partner geen partner meer is in de zin van dit pensioenreglement, xxxxxx dan door overlijden, vermissing of omzetting in een andere partnerrelatie, krijgt deze ex-partner aanspraak op een bijzonder partnerpensioen.
15.3 Bij overlijden van de deelnemer is de hoogte van het bijzonder partnerpensioen afhankelijk van het deel van het pensioenkapitaal dat bij overlijden van de deelnemer beschikbaar zou komen voor bijzonder partnerpensioen als op de datum waarop de partner ex-partner is geworden het
deelnemerschap zou zijn geëindigd. Dit deel van het pensioenkapitaal is gelijk aan de tegenwaarde in euro’s op de datum van het overlijden van de deelnemer van het verschil tussen het aantal participaties waaruit dit deel van het pensioenkapitaal bestond per de datum waarop de partner
ex-partner is geworden en het aantal participaties dat bestemd is voor bijzonder partnerpensioen voor eventuele eerdere partners.
15.4 Bij overlijden van de gewezen deelnemer is het bijzonder partnerpensioen afhankelijk van het deel van het pensioenkapitaal dat bij overlijden van de gewezen deelnemer beschikbaar zou komen voor bijzonder partnerpensioen als op de datum waarop de partner ex-partner is geworden
het deelnemerschap zou zijn geëindigd, tenzij het deelnemerschap op een eerdere datum is geëindigd anders dan door overlijden of pensioneren. Dit deel van het pensioenkapitaal is gelijk aan de tegenwaarde in euro’s op de datum van het overlijden van de gewezen deelnemer van het verschil tussen het aantal participaties waaruit dit deel van het pensioenkapitaal bestond per de datum waarop de partner ex-partner is geworden dan wel per de eerdere datum waarop het
deelnemerschap anders dan door overlijden is beëindigd en het aantal participaties dat bestemd is voor bijzonder partnerpensioen voor eventuele eerdere partners.
15.5 Indien de (gewezen) deelnemer op de pensioendatum in leven is, is het bijzonder partnerpensioen afhankelijk van het deel van het pensioenkapitaal dat op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen beschikbaar zou komen voor partnerpensioen. Daarbij wordt er van uitgegaan dat op de datum waarop de partner ex-partner is geworden het deelnemerschap zou zijn geëindigd, tenzij het deelnemerschap op een eerdere datum is geëindigd anders dan door overlijden of pensioneren. Dit deel van het pensioenkapitaal is gelijk aan de tegenwaarde in euro’s op de pensioendatum van de (gewezen) deelnemer van het verschil tussen het aantal participaties waaruit dit deel van het pensioenkapitaal bestond per de datum waarop de partner ex-partner is geworden, dan wel per de eerdere datum waarop het deelnemerschap anders dan door overlijden is beëindigd en het aantal participaties dat bestemd is voor bijzonder partnerpensioen voor eventuele eerdere partners, voor zover dit pensioenkapitaal bestemd was voor partnerpensioen.
15.6 Het deel van het pensioenkapitaal dat bestemd is voor bijzonder partnerpensioen wordt belegd conform de leeftijd van de (gewezen) deelnemer. Na het bereiken van de pensioendatum door de (gewezen) deelnemer wordt het deel van het pensioenkapitaal dat bestemd is voor bijzonder partnerpensioen belegd conform de beleggingsmix van de oudste leeftijdsgroep binnen het Flexsecurity beleggingsdepot.
15.7 Bij de verhouding tussen ouderdomspensioen en partnerpensioen als bedoeld in artikel 11.1 wordt het partnerpensioen opgevat met inbegrip van het bijzonder partnerpensioen.
15.8 Aanwending van het pensioenkapitaal voor bijzonder partnerpensioen vindt plaats overeenkomstig het in dit pensioenreglement bepaalde voor partnerpensioen zoals vastgelegd in artikel 13.
15.9 Indien de ex-partner overlijdt voor de (gewezen) deelnemer is komen te overlijden, vervalt het bijzonder partnerpensioen aan het fonds.
15.10 Indien de (gewezen) deelnemer en de ex-partner bij convenant overeenkomen dat de ex-partner afziet van het recht op bijzonder partnerpensioen, dan wel indien de ex-partner op enig moment schriftelijk verklaart afstand te doen van het recht op bijzonder partnerpensioen, zal er geen toekenning van een bijzonder partnerpensioen plaatsvinden, dan wel zal de toekenning van het bijzonder partnerpensioen ongedaan worden gemaakt.
Artikel 16 Aanspraken op wezenpensioen bij overlijden van deelnemers voor de pensioendatum
16.1 In geval van overlijden van de deelnemer voor de pensioendatum ontstaat er ten behoeve van de kinderen een aanspraak op wezenpensioen. Dit wezenpensioen vloeit voort uit de risicodekking.
16.2 De aanspraak op wezenpensioen bedraagt per kind 20% van het op basis van artikel 14 lid 2 sub b. vastgestelde partnerpensioen.
16.3 Het wezenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgende op die waarin de deelnemer is overleden en eindigt op de laatste dag van de maand waarin het aanspraakgerechtigde kind 18 jaar wordt, maar uiterlijk op de laatste dag van de maand waarin het aanspraakgerechtigde kind komt te overlijden.
16.4 De omvang van het wezenpensioen zal maximaal worden vastgesteld conform de geldende fiscale maxima in de zin van artikel 18c van de Wet op de loonbelasting 1964 zoals dat artikel gold per
30 juni 2023.
Artikel 17 Aanspraken bij beëindiging van het deelnemerschap
17.1 Indien het deelnemerschap anders dan door overlijden eindigt vóór de (vervroegde) pensioendatum wordt het pensioenkapitaal premievrij gesteld.
17.2 Op het pensioenkapitaal van de gewezen deelnemer zijn de bepalingen van artikel 8 en 9 van overeenkomstige toepassing.
17.3 Het pensioenkapitaal van de gewezen deelnemer dat is ontstaan uit een deelneming die is geëindigd op of na 1 januari 2019 en dat na beëindiging van de deelneming naar verwachting op de pensioendatum resulteert in een pensioenaanspraak van maximaal € 2,- bruto per jaar, komt in afwijking van het gestelde in artikel 17.1 van rechtswege te vervallen. Voor de bepaling of er sprake is van een heel klein pensioen zoals bedoeld in deze bepaling worden de jaarlijks vast te stellen ‘Uniforme 2-eurogrenzen voor kapitaal- en premieovereenkomsten’ van de Pensioenfederatie gehanteerd. Het bepaalde in dit lid is niet van toepassing als de gewezen deelnemer verhuist naar
een andere lidstaat en hij de pensioenuitvoerder daarover bij beëindiging van de deelneming heeft geïnformeerd.
Artikel 18 Voortzetting van pensioenopbouw bij (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid
18.1 In geval van (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid van een deelnemer vindt, zolang de arbeidsongeschiktheid voortduurt, (gedeeltelijke) voortzetting van pensioenopbouw plaats vanaf de datum waarop de uitkering ingevolge de WIA dan wel WAO is ingegaan. Tevens zijn de verzekeringen voor partnerpensioen en wezenpensioen van toepassing. Voor de voortzetting van pensioenopbouw is de deelnemer geen eigen bijdrage verschuldigd.
18.2 De (gedeeltelijke) voortzetting van pensioenopbouw en de voortzetting van de verzekeringen voor partnerpensioen en wezenpensioen zijn uitsluitend van toepassing indien de deelnemer op de eerste ziektedag die heeft geleid tot de arbeidsongeschiktheid een dienstverband had met de werkgever en op dat moment deelnemer was aan het payrollpensioen.
18.3 Om in aanmerking te komen voor (gedeeltelijke) voortzetting van pensioenopbouw en de voortzetting van de verzekeringen voor partnerpensioen en wezenpensioen dient aan de volgende voorwaarden te zijn voldaan:
• de deelnemer moet recht hebben op een uitkering op grond van de WIA dan wel WAO;
• de deelnemer moet ten minimale 35% arbeidsongeschikt zijn.
De melding van arbeidsongeschiktheid vindt plaats door het UWV.
18.4 De mate van voortzetting van de pensioenopbouw en de toepasselijkheid van de risicoverzekeringen zijn gerelateerd aan de mate van arbeidsongeschiktheid van de (gewezen) deelnemer. De mate van arbeidsongeschiktheid is het percentage waarvoor de (gewezen) deelnemer op grond van de WIA dan wel WAO arbeidsongeschikt is verklaard, waarbij de volgende indeling in klassen wordt aangehouden:
Percentage van
Xxxx xxx xxxxxxxxxxx voortzetting
arbeidsongeschiktheid van de deelneming
0% tot 35% | 0% |
35% tot 45% | 40% |
45% tot 55% | 50% |
55% tot 65% | 60% |
65% tot 80% | 72,5% |
80% tot 100% | 100% |
Indien de werkelijke inkomsten uit arbeid van de (gewezen) deelnemer op enig moment hoger liggen dan de mate van restcapaciteit die ten grondslag ligt aan de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid, wordt het percentage van premievrije voortzetting van de deelneming bepaald op basis van de werkelijke inkomsten.
18.5 De jaarlijkse pensioengrondslag ten behoeve van de voortzetting van pensioenopbouw en de voortzetting van de verzekeringen voor partnerpensioen en wezenpensioen wordt bepaald door optelling van de pensioengrondslagen zoals benoemd in artikel 6 over de 13 perioden van vier weken dan wel 12 kalendermaanden voorafgaande aan de periode van vier weken dan wel kalendermaand waarin de eerste ziektedag is gelegen die heeft geleid tot de
arbeidsongeschiktheid, waarna deze optelsom wordt vermenigvuldigd met 70% voor de bepaling van de jaarlijkse pensioengrondslag De vaststelling van de jaarlijkse pensioengrondslag vindt plaats met inachtneming van het maximaal pensioengevend jaarloon zoals omschreven in artikel 6.2.
Indien de deelneming in het Payrollpensioen voorafgaande aan de periode van vier weken dan wel kalendermaand waarin de eerste ziektedag is gelegen korter heeft geduurd dan 13 perioden van vier weken dan wel 12 kalendermaanden, wordt de berekening van de jaarlijkse pensioengrondslag naar rato uitgevoerd op basis van het aantal perioden van vier weken dan wel kalendermaanden waarin de deelnemer heeft deelgenomen in het Payrollpensioen voorafgaande aan de periode van vier weken dan wel kalendermaand waarin de eerste ziektedag gelegen is.
18.6 De (gedeeltelijke) voortzetting van pensioenopbouw in geval van (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid vindt plaats op basis van het premiepercentage zoals vastgelegd in artikel 7.1 van dit reglement.
18.7 Bij wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid wordt de mate van voortzetting van pensioenopbouw en de voortzetting van de verzekeringen voor partnerpensioen en
wezenpensioen dienovereenkomstig aangepast. Van deze aanpassing wordt afgeweken indien het dienstverband van de deelnemer met de werkgever op het moment van de wijziging is beëindigd en de mate van arbeidsongeschiktheid vervolgens wordt verhoogd. In een dergelijk geval blijft de mate van voortzetting van pensioenopbouw ongewijzigd.
18.8 De voortzetting van pensioenopbouw en de voortzetting van de verzekeringen voor partnerpensioen en wezenpensioen eindigen indien de deelnemer niet langer tenminste 35% arbeidsongeschikt in de zin van de WIA wordt bevonden, doch uiterlijk op de datum waarop de AOW voor de deelnemer ingaat of op het moment van het eerder overlijden van de deelnemer.
Artikel 19 Waardeoverdracht van het pensioenkapitaal
19.1 Op de overdracht van de waarde van het pensioenkapitaal zijn de bepalingen in artikel 70 tot en met 92 van de Pensioenwet en de hieronder genoemde bepalingen van toepassing.
Inkomende individuele waardeoverdracht
19.2 Indien een deelnemer voorafgaande aan zijn deelnemerschap in het Payrollpensioen heeft deelgenomen in het Basispensioen of het Pluspensioen binnen het fonds, wordt de in het Basispensioen of het Pluspensioen opgebouwde waarde van het pensioenkapitaal van de deelnemer overgedragen naar de Payrollpensioenregeling van het fonds, ter verwerving van pensioenaanspraken als bedoeld in artikel 9 van het Reglement Payrollpensioenregeling, tenzij de deelnemer hiertegen bezwaar maakt binnen drie maanden nadat het deelnemerschap in het Payrollpensioen is aangevangen.
19.3 Indien een gewezen deelnemer na het einde van het deelnemerschap in het Payrollpensioen deelneemt aan het Basispensioen binnen het fonds, wordt de waarde van het aldus opgebouwde pensioenkapitaal in het Basispensioen van de gewezen deelnemer na einde deelneming overgedragen naar de Payrollpensioenregeling van het fonds, ter verwerving van pensioenaanspraken als bedoeld in artikel 8 van het Reglement Payrollpensioenregeling.
19.4 Indien een deelnemer voorafgaande aan zijn deelnemerschap elders premievrije pensioenaanspraken heeft verworven, heeft de deelnemer in bepaalde gevallen het recht een opgave te vragen van de hoogte van het voor de waarde van de premievrije pensioenaanspraken te verwerven extra pensioenkapitaal. Daarna heeft de deelnemer het recht om een verzoek
tot waardeoverdracht in te dienen. Het fonds verstrekt in beginsel alleen een opgave en werkt in beginsel alleen mee aan waardeoverdracht in die gevallen waarin de wet dit verplicht stelt en waarin de vorige pensioenuitvoerder geen gebruik maakt van het recht op automatische waardeoverdracht. Het bestuur bepaalt in welke gevallen waardeoverdrachten in behandeling worden genomen waaraan het fonds niet verplicht is medewerking te verlenen.
19.5 Indien een deelnemer heeft ingestemd met overdracht van de waarde van elders verworven premievrije pensioenaanspraken en de waarde van deze aanspraken is aan het fonds overgedragen, zal het pensioenkapitaal van de deelnemer verhoogd worden met de waarde van de overgedragen pensioenaanspraken. Het extra pensioenkapitaal zal worden vastgesteld op basis van de toepasselijke wettelijke bepalingen.
19.6 Het fonds administreert als overnemende pensioenuitvoerder de deelnemingsjaren, in verband met de waardeoverdracht opgegeven door de overdragende pensioenuitvoerder, alsmede de gegevens, bedoeld in artikel 5.10, en de in artikel 5.10 bedoelde met bescheiden gestaafde deelnemingsjaren, of bewaart deze bescheiden.
Uitgaande individuele waardeoverdracht
19.7 Een gewezen deelnemer heeft het recht de in artikel 17.1 bedoelde waarde van zijn pensioenkapitaal te doen overdragen naar een andere pensioenuitvoerder, mits het pensioenkapitaal op de datum van beëindiging van de deelneming hoger ligt dan de waarde zoals vastgelegd in bijlage 2 van dit pensioenreglement en er wordt voldaan aan de voorwaarden die zijn gesteld bij en krachtens de Pensioenwet. Het fonds stelt de overdrachtswaarde vast met inachtneming van de regels die daartoe zijn gesteld bij en krachtens de Pensioenwet.
19.8 In geval van een uitgaande waardeoverdracht zoals bedoeld in artikel 19.7 verstrekt het fonds aan de overnemende pensioenuitvoerder bij de opgave, bedoeld in artikel 18 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling, een opgave van de geadministreerde deelnemingsjaren als bedoeld in artikel 5.10. Tevens verstrekt het fonds alle schriftelijke bescheiden die de als deelnemingsjaren aan te merken perioden, voorafgaand aan een voor 1 januari 2005 gedane waardeoverdracht naar het fonds, kunnen staven.
Collectieve waardeoverdracht
19.9 In onderstaande leden wordt met een collectieve waardeoverdracht datgene bedoeld, zoals vastgelegd is in artikel 83 van de Pensioenwet.
19.10 In geval van een inkomende collectieve waardeoverdracht geldt als voorwaarde dat naast de onder artikel 19.4, 19.5 en 19.6 genoemde bepalingen voor de inkoop van pensioenverplichtingen een evenredige overwaarde beschikbaar komt ten behoeve van het fonds, bestemd voor het behoud van de financiële positie van het fonds. Indien de overdragende pensioenuitvoerder niet bereid dan wel niet in staat is om de hiertoe benodigde overwaarde te compenseren, zal de werkgever verzocht worden deze overwaarde tot het benodigde niveau aan te vullen. Indien de werkgever hiertoe niet bereid is, zal het fonds geen medewerking verlenen aan de uitvoering van collectieve waardeoverdrachten en kan bij bestuursbesluit aanvullend bepaald worden dat individuele waardeoverdrachten van de betrokken deelnemers eveneens niet mogelijk zijn.
19.11 In geval van een uitgaande collectieve waardeoverdracht is bepaald dat naast de onder artikel 19.7 en 19.8 genoemde bepalingen voor de overdracht van middelen voor inkoop van
pensioenverplichtingen bij de nieuwe pensioenuitvoerder een evenredige overwaarde beschikbaar wordt gesteld ten behoeve van de financiële positie van de nieuwe pensioenuitvoerder. Hierbij geldt als verplichtende voorwaarde dat de overgedragen overwaarde haar pensioenbestemming behoudt en op directe dan wel indirecte wijze ten goede komt aan de pensioenvoorziening van de betreffende gewezen deelnemers. Indien hierover geen zekerheid wordt verkregen, behoudt het bestuur van het fonds zich het recht voor geen medewerking te verlenen aan de uitvoering van een collectieve waardeoverdracht.
19.12 Het bestuur behoudt zich het recht voor af te wijken van het gestelde onder artikel 19.10 en 19.11.
19.13 Indien het deelnemerschap eindigt omdat de werkgever niet langer behoort tot de groep van aangesloten werkgevers kunnen de volgens artikel 17.1 vastgestelde premievrije aanspraken op pensioenkapitaal worden overgedragen aan de pensioenuitvoerder waarbij de uitgetreden
onderneming zijn pensioenregeling heeft ondergebracht. Aan een dergelijke overdracht kunnen door het bestuur van het fonds nadere voorwaarden worden verbonden met inachtneming van de toepasselijke wettelijke bepalingen.
Automatische waardeoverdracht van kleine pensioenen
19.14 Het fonds maakt ten aanzien van alle kleine pensioenen van gewezen deelnemers die ontstaan zijn uit een deelneming die is geëindigd op of na 1 januari 2018 gebruik van het recht op automatische waardeoverdracht van kleine pensioenen van de gewezen deelnemer na beëindiging van de deelneming. Het opgebouwde pensioenkapitaal wordt met inachtneming van de geldende voorschriften automatisch overgedragen aan de nieuwe pensioenuitvoerder van de gewezen deelnemer indien en zodra dit op grond van de wettelijke bepalingen mogelijk is.
19.15 De bepaling of er sprake is van een klein pensioen zoals bedoeld in artikel 19.14 vindt plaats aan de hand van de kapitalen zoals vastgelegd in bijlage 2 bij dit reglement. De gewezen deelnemer met een klein pensioen zoals bedoeld in artikel 19.14 heeft geen recht op individuele waardeoverdracht zoals vastgelegd in artikel 19.7 en 19.8.
19.16 Het fonds zal alle inkomende automatische waardeoverdrachten ten behoeve van deelnemers, afkomstig van voorgaande pensioenuitvoerders verwerken en de daarmee gemoeide overdrachtswaarden toevoegen aan het pensioenkapitaal van de deelnemers.
Artikel 20 Afkoop van pensioenaanspraken
20.1 In dit artikel wordt onder de aanspraak op pensioen verstaan: het pensioenkapitaal dat de (gewezen) deelnemer heeft verworven op grond van deze pensioenregeling. Onder afkoopwaarde wordt verstaan: de hoogte van het pensioenkapitaal op het moment van afkoop.
Afkoop klein ouderdomspensioen bij ingang pensioen
20.2 Indien de aanspraak op pensioen op de (vervroegde) pensioendatum het relevante maximale kapitaal zoals vermeld in bijlage 2 bij dit reglement niet te boven gaat, zal, na het verkrijgen van instemming van de aanspraakgerechtigde, de afkoopwaarde door het fonds worden uitgekeerd. Binnen drie maanden voorafgaand aan de pensioendatum informeert het fonds de
aanspraakgerechtigde en gaat het fonds na verkrijging van de benodigde instemming over tot het uitkeren van de afkoopwaarde.
Afkoop klein partnerpensioen of wezenpensioen bij ingang
20.3 Indien een partnerpensioen of wezenpensioen op het tijdstip van ingang het grensbedrag zoals geformuleerd in artikel 66 van de Pensioenwet niet te boven gaat, zal het pensioen worden vervangen door een uitkering ineens. Binnen zes maanden na het besluit tot afkoop informeert het fonds de partner of het kind over het besluit tot afkoop en gaat het fonds over tot het uitkeren van de afkoopwaarde. Na de termijn van zes maanden is afkoop mogelijk indien het partnerpensioen of wezenpensioen onder het genoemde grensbedrag blijft en de partner of het kind met de afkoop instemt.
Afkoop klein bijzonder partnerpensioen bij scheiding
20.4 Indien een bijzonder partnerpensioen op het tijdstip van scheiding het grensbedrag zoals geformuleerd in artikel 66 van de Pensioenwet niet te boven gaat, kan het pensioen worden vervangen door een uitkering ineens. Binnen zes maanden na de melding van de scheiding informeert het fonds de ex-partner over het besluit tot afkoop en gaat over tot het uitkeren van de afkoopwaarde. Na de termijn van zes maanden na scheiding is afkoop mogelijk als het bijzonder partnerpensioen onder het genoemde grensbedrag blijft en de ex-partner met de afkoop instemt.
Afkoop fiscaal bovenmatig pensioen
20.5 Indien het pensioenkapitaal bij ingang van het pensioen voorziet in pensioenen die uitgaan boven de begrenzingen zoals genoemd in hoofdstuk IIB van de Wet op de loonbelasting 1964, dan vervalt de afkoopwaarde die betrekking heeft op die overschrijding aan het fonds. Indien de aanspraak op pensioen op het tijdstip waarop de (gewezen) deelnemer ophoudt binnenlands belastingplichtige te zijn uitgaat boven de fiscale begrenzingen zoals genoemd in de Wet op de loonbelasting 1964, dan vervalt de afkoopwaarde die betrekking heeft op die overschrijding eveneens aan het fonds. Een aanspraakgerechtigde heeft derhalve geen recht op het bovenmatige pensioenkapitaal.
Factoren en kapitalen voor afkoop kleine pensioenen
20.6 Jaarlijks stelt het fonds factoren en kapitalen vast die bepalend zijn voor de vaststelling of de aanspraak op pensioen onder de in artikel 66 Pensioenwet bepaalde wettelijke afkoopgrens valt. Deze factoren en kapitalen worden vastgesteld op basis van de door het fonds gehanteerde overlevingskansen en de actuele rentetermijnstructuur. Jaarlijks per 1 januari worden de voor het betreffende kalenderjaar te hanteren factoren en kapitalen door het bestuur aangepast op advies van de actuaris. Deze factoren en kapitalen worden vastgesteld op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid.
20.7 In bijlage 2 bij dit reglement zijn de maximale pensioenkapitalen in het kader van de afkoop van kleine ouderdomspensioenen weergegeven, zoals omschreven in artikel 20.2. Deelnemers met een pensioenkapitaal waarvan de hoogte zich onder de in de bijlage weergegeven maximale hoogte per leeftijd bevindt, kunnen door het fonds benaderd worden voor een eenmalige afkoop van de aanspraak op pensioen.
20.8 In bijlage 3 bij dit reglement zijn de factoren in het kader van de afkoop van kleine partnerpensioenen en wezenpensioenen weergegeven, zoals omschreven in artikel 20.3. Indien partners en wezen een aanspraak op partnerpensioen of wezenpensioen hebben die op het tijdstip van ingang het grensbedrag zoals geformuleerd in artikel 66 van de Pensioenwet niet te boven gaat, zal het pensioen worden vervangen door een uitkering ineens.
20.9 In bijlage 4 bij dit reglement zijn de factoren in het kader van de afkoop van kleine bijzonder partnerpensioenen bij scheiding weergegeven, zoals omschreven in artikel 20.4. Indien ex-partners een aanspraak op bijzonder partnerpensioen hebben die op het tijdstip van scheiding het grensbedrag zoals geformuleerd in artikel 66 van de Pensioenwet niet te boven gaat, zal het pensioen worden vervangen door een uitkering ineens.
Artikel 21 Verevening van pensioenrechten bij scheiding
21.1 In geval van scheiding vóór de pensioendatum is de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding van toepassing op dat deel van het in artikel 9 bedoelde pensioenkapitaal, dat is opgebouwd tijdens het huwelijk of geregistreerd partnerschap. Daarnaast vindt op grond van artikel 15 toekenning van een bijzonder partnerpensioen plaats.
21.2 In geval van scheiding na de pensioendatum, bestaat voor de ex-partner krachtens de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding recht op verevening van de helft van het
ouderdomspensioen dat betrekking heeft op de periode van het huwelijk of het geregistreerd partnerschap.
21.3 Het recht op verevening van pensioenrechten bij scheiding kan alleen dan rechtstreeks jegens het fonds worden uitgeoefend indien de scheiding binnen twee jaar na tijdstip van de scheiding op de in de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding voorgeschreven wijze aan het fonds is gemeld.
21.4 De in artikel 21.1 en 21.2 bedoelde verevening van pensioenrechten bij scheiding vindt uitsluitend plaats indien de waarde van het ten behoeve van de ex-partner te verevenen pensioenkapitaal op de datum van echtscheiding hoger ligt dan het voor de betreffende deelnemer geldende kapitaal voor afkoop van kleine ouderdomspensioenen zoals vastgelegd in bijlage 2 bij dit reglement.
21.5 Het in artikel 21.1 en 21.2 bepaalde vindt geen toepassing indien de partners bij huwelijkse voorwaarden of bij voorwaarden van geregistreerd partnerschap anders overeenkomen of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding of de beëindiging van het geregistreerd partnerschap anders overeenkomen.
21.6 Het fonds verleent geen medewerking aan verzoeken tot conversie in het kader van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.
21.7 In geval van beëindiging van een samenlevingsrelatie bestaat geen aanspraak op verevening van pensioenrechten.
Artikel 22 Herziening of beëindiging van deze regeling
22.1 De werkgever heeft zich de bevoegdheid voorbehouden om de in het onderhavige pensioenreglement omschreven pensioenregeling te wijzigen indien deze volgens de tot beoordeling bevoegde fiscale autoriteiten niet kan worden aangemerkt als een pensioenregeling in de zin van artikel 18 van de Wet op de loonbelasting 1964, dan wel indien de kosten van deze pensioenregeling voor de werkgever niet (volledig) aftrekbaar zijn voor de vennootschapsbelasting.
22.2 Het bestuur heeft de bevoegdheid om, met inachtneming van het bepaalde in artikel 134 Pensioenwet, de verworven pensioenaanspraken te verminderen indien de technische voorzieningen en het minimaal vereist vermogen niet meer door waarden zijn gedekt en het pensioenfonds, na inzetting van de beschikbare sturingsmiddelen, niet in staat is gebleken binnen een redelijke termijn de technische voorzieningen en het minimaal vereist vermogen door waarden te dekken.
22.3 Indien de werkgever c.q. het bestuur voornemens is van één of meerdere van de in artikel 22.1 en 22.2 genoemde rechten gebruik te maken, zal het bestuur de (gewezen) deelnemers hiervan onverwijld in kennis stellen.
Artikel 23 Verbod op afkoop
Aanspraken op pensioen, voortvloeiend uit de bepalingen van dit reglement, kunnen niet worden vervreemd of prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk worden tot voorwerp van zekerheid, anders dan in de gevallen voorzien bij of krachtens de Pensioenwet.
Artikel 24 Fiscale toetsing
In het geval van:
• een afkoop of uitgaande waardeoverdracht met een omvang groter dan het grensbedrag zoals geformuleerd in artikel 66 van de Pensioenwet;
• een (interne) waardeoverdracht naar een ander fiscaal regime;
• ingang van het pensioen
toetst het fonds of de totale pensioenaanspraken en -rechten uit hoofde van deze pensioenregeling binnen de grenzen van een fiscaal maximaal pensioen op basis van een middelloonregeling blijven. Indien het fonds constateert dat er meer pensioenkapitaal is opgebouwd dan op basis van de door het fonds gehanteerde grondslagen benodigd is voor een fiscaal maximaal middelloonpensioen vervalt het meerdere aan het fonds.
Artikel 25 Overgangsregeling verhoging premie
25.1 De deelnemer aan deze pensioenregeling die in 2020 reeds deelnemer was aan de Pluspensioenregeling van Flexsecurity en op 31 december 2020 minimaal 60 jaar oud was en op dat moment voldeed aan de overige voorwaarden zoals gesteld in dit artikel, heeft recht op een verhoging van de premie zoals vastgelegd in artikel 7.1 op grond van dit reglement.
25.2 De verhoging van de premie is als volgt vastgesteld:
Leeftijd op 31-12-2020 Verhoging premiepercentage
60 t/m 64 jaar 3,6% van de pensioengrondslag
65 t/m 66 jaar 7,9% van de pensioengrondslag
De verhoging wordt als extra premie toegekend, bovenop de premie zoals vastgelegd in artikel 7.1 van dit pensioenreglement en voorziet in de compensatie voor de betreffende deelnemers van de lagere premie zoals vastgelegd in artikel 7.1 ten opzichte van de leeftijdsafhankelijke premie die voor deze deelnemers van toepassing was binnen de Pluspensioenregeling.
25.3 Voor de duur van de compensatie wordt uitgegaan van periode van deelname aan de pensioenregelingen van Flexsecurity van de deelnemer op 31 december 2020, waarbij de volgende tabel wordt gehanteerd:
Deelname Flexsecurity op 31-12-2020 Duur compensatie
0 tot 1 jaar Geen compensatie
1 tot 2 jaar 1 jaar
2 tot 3 jaar 2 jaar
3 tot 5 jaar 3 jaar
Xxxxxx dan 5 jaar 5 jaar
Voor de berekening van de duur van deelname aan de pensioenregelingen van Flexsecurity wordt in het kader van dit artikel gerekend met volledige jaren van deelname.
25.4 De deelnemer is geen eigen bijdrage verschuldigd voor de compensatieregeling.
Artikel 26 Slotbepalingen, inwerkingtreding en overgangsbepalingen
26.1 In individuele gevallen, niet van algemene aard zijnde, waarin dit reglement niet voorziet zal het bestuur, na inwinnen van advies, zoveel mogelijk handelen in overeenstemming met de geest van de in dit reglement gestelde regels.
26.2 Dit pensioenreglement is in werking getreden op 1 januari 2021, laatstelijk gewijzigd op
1 januari 2024 en vervangt voor alle deelnemers aan het pensioenreglement de voorgaande versie van het pensioenreglement.
Bijlage 1 Lijst van aangesloten ondernemingen
Aangesloten payrollondernemingen
Per 1 januari 2024 zijn de volgende payrollondernemingen aangewezen als aangesloten ondernemingen:
• Randstad Payroll Solutions bv
• Tempo-Team Employability bv
Bijlage 2 Kapitalen voor afkoop kleine ouderdomspensioenen
Jaarlijks wordt bij aanvang van het kalenderjaar door het bestuur van het fonds ingevolge
artikel 20.7 de hoogte vastgesteld van de maximale kapitalen ten behoeve van de afkoop van kleine ouderdomspensioenen. De hoogte van deze maximale kapitalen is afgeleid van de hoogte van het grensbedrag zoals geformuleerd in artikel 66 van de Pensioenwet. De hoogte van dit grensbedrag is
in 2024 bepaald op € 592,51. Deelnemers met een pensioenkapitaal waarvan de hoogte zich onder de hieronder weergegeven maximale hoogte per leeftijd bevindt, kunnen door het fonds benaderd worden voor een eenmalige afkoop van de aanspraak op pensioen.
Leeftijd | Xxxxxxxx kapitaal in Euro | Leeftijd | Maximaal kapitaal in Euro |
18 | 6.048,34 | 43 | 7.926,01 |
19 | 6.115,89 | 44 | 8.019,62 |
20 | 6.184,03 | 45 | 8.116,20 |
21 | 6.251,57 | 46 | 8.215,74 |
22 | 6.320,30 | 47 | 8.317,06 |
23 | 6.389,63 | 48 | 8.423,71 |
24 | 6.457,77 | 49 | 8.533,92 |
25 | 6.526,50 | 50 | 8.650,05 |
26 | 6.595,82 | 51 | 8.770,33 |
27 | 6.665,14 | 52 | 8.896,54 |
28 | 6.735,06 | 53 | 9.029,26 |
29 | 6.806,16 | 54 | 9.169,09 |
30 | 6.877,86 | 55 | 9.316,63 |
31 | 6.951,33 | 56 | 9.472,46 |
32 | 7.025,39 | 57 | 9.637,77 |
33 | 7.100,64 | 58 | 9.810,78 |
34 | 7.176,48 | 59 | 9.993,87 |
35 | 7.254,10 | 60 | 10.187,02 |
36 | 7.332,31 | 61 | 10.389,66 |
37 | 7.411,71 | 62 | 10.602,37 |
38 | 7.492,29 | 63 | 10.825,75 |
39 | 7.575,24 | 64 | 11.060,38 |
40 | 7.660,56 | 65 | 11.304,50 |
41 | 7.747,07 | 66 | 11.562,24 |
42 | 7.835,35 | 67 | 11.837,16 |
Bijlage 3 Factoren voor afkoop kleine partner- en wezenpensioenen
Jaarlijks wordt bij aanvang van het kalenderjaar door het bestuur van het fonds ingevolge artikel 20.8 de hoogte vastgesteld van de omrekenfactoren ten behoeve van de afkoop van kleine partner- en
wezenpensioenen. Voor deelnemers met een pensioenkapitaal, dat als gevolg van een omrekening met de toepasselijke leeftijdsafhankelijke factor leidt tot een jaarlijkse pensioenuitkering die het grensbedrag zoals geformuleerd in artikel 66 van de Pensioenwet niet te boven gaat, zal het pensioen worden vervangen door een uitkering ineens. De hoogte van dit grensbedrag is in 2024 bepaald op € 592,51.
Afkoopfactoren partnerpensioenen
Leeftijd | Omrekenfactor | Leeftijd | Omrekenfactor |
18 | 41,442 | 46 | 29,477 |
19 | 41,095 | 47 | 28,962 |
20 | 40,742 | 48 | 28,442 |
21 | 40,384 | 49 | 27,916 |
22 | 40,021 | 50 | 27,384 |
23 | 39,651 | 51 | 26,847 |
24 | 39,277 | 52 | 26,305 |
25 | 38,896 | 53 | 25,758 |
26 | 38,509 | 54 | 25,206 |
27 | 38,117 | 55 | 24,648 |
28 | 37,718 | 56 | 24,086 |
29 | 37,313 | 57 | 23,519 |
30 | 36,903 | 58 | 22,947 |
31 | 36,485 | 59 | 22,370 |
32 | 36,062 | 60 | 21,788 |
33 | 35,632 | 61 | 21,203 |
34 | 35,196 | 62 | 20,613 |
35 | 34,754 | 63 | 20,017 |
36 | 34,305 | 64 | 19,417 |
37 | 33,850 | 65 | 18,812 |
38 | 33,389 | 66 | 18,203 |
39 | 32,921 | 67 | 17,590 |
40 | 32,447 | 68 | 16,972 |
41 | 31,967 | 69 | 16,353 |
42 | 31,481 | 70 | 15,730 |
43 | 30,989 | 71 | 15,104 |
44 | 30,490 | 72 | 14,478 |
45 | 29,987 | 73 | 13,850 |
Afkoopfactoren wezenpensioenen
Leeftijd Omrekenfactor
0 | 15,960 |
1 | 15,250 |
2 | 14,523 |
3 | 13,779 |
4 | 13,016 |
5 | 12,233 |
6 | 11,429 |
7 | 10,603 |
8 | 9,754 |
9 | 8,883 |
10 | 7,987 |
11 | 7,069 |
12 | 6,127 |
13 | 5,162 |
14 | 4,175 |
15 | 3,165 |
16 | 2,134 |
17 | 1,082 |
18 | 0,000 |
Bijlage 4 Factoren voor afkoop kleine bijzonder partnerpensioenen
Jaarlijks wordt bij aanvang van het kalenderjaar door het bestuur van het fonds ingevolge artikel 20.9 de hoogte vastgesteld van de omrekenfactoren ten behoeve van de afkoop van kleine bijzonder partnerpensioenen bij scheiding. Voor ex-partners die gerechtigd zijn tot een pensioenkapitaal, dat als gevolg van een omrekening met de toepasselijke leeftijdsafhankelijke factor leidt tot een jaarlijkse
pensioenuitkering die het grensbedrag zoals geformuleerd in artikel 66 van de Pensioenwet niet te boven gaat, zal het pensioen worden vervangen door een uitkering ineens. De hoogte van dit grensbedrag is in 2024 bepaald op € 592,51.
Afkoopfactoren bijzondere partnerpensioenen
Leeftijd | Omrekenfactor | Leeftijd | Omrekenfactor |
18 | 2,056 | 43 | 3,089 |
19 | 2,091 | 44 | 3,133 |
20 | 2,127 | 45 | 3,177 |
21 | 2,163 | 46 | 3,221 |
22 | 2,200 | 47 | 3,263 |
23 | 2,238 | 48 | 3,305 |
24 | 2,275 | 49 | 3,346 |
25 | 2,314 | 50 | 3,387 |
26 | 2,353 | 51 | 3,426 |
27 | 2,393 | 52 | 3,464 |
28 | 2,433 | 53 | 3,501 |
29 | 2,474 | 54 | 3,537 |
30 | 2,516 | 55 | 3,572 |
31 | 2,558 | 56 | 3,604 |
32 | 2,601 | 57 | 3,635 |
33 | 2,644 | 58 | 3,663 |
34 | 2,687 | 59 | 3,689 |
35 | 2,731 | 60 | 3,713 |
36 | 2,775 | 61 | 3,733 |
37 | 2,820 | 62 | 3,751 |
38 | 2,864 | 63 | 3,767 |
39 | 2,909 | 64 | 3,780 |
40 | 2,955 | 65 | 3,789 |
41 | 3,000 | 66 | 3,795 |
42 | 3,044 | 67 | 3,798 |