Contract
1 (2000) Nr. 2
TRAC T A TENBLAD
VAN HET
K O N I N K R I J K D E R N E D E R L A N D E N
JAARGANG 2008 Nr. 139
A. TITEL
Verdrag inzake de internationale bescherming van volwassenen; ’s-Gravenhage, 13 januari 2000
B. TEKST
De Franse en de Engelse tekst van het Verdrag zijn geplaatst in
Trb. 2000, 10.
C. VERTALING
Verdrag inzake de internationale bescherming van volwassenen
De Staten die dit Verdrag hebben ondertekend,
Gelet op de noodzaak te voorzien in de bescherming in internationale situaties van volwassenen die vanwege een stoornis in of ontoereikend- heid van hun persoonlijke vermogens niet in staat zijn hun belangen te behartigen,
Geleid door de wens conflicten te vermijden tussen hun rechtsstelsels ten aanzien van de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bescherming van volwassenen,
Herinnerend aan het belang van internationale samenwerking voor de bescherming van volwassenen,
Verklarend dat de belangen van de volwassene en de eerbiediging van zijn of haar waardigheid en onafhankelijkheid voorop dienen te staan,
Hebben overeenstemming bereikt over de volgende bepalingen:
HOOFDSTUK I – TOEPASSINGSGEBIED VAN HET VERDRAG
Artikel 1
1. Dit Verdrag is in internationale situaties van toepassing op de bescherming van volwassenen die vanwege een stoornis in of ontoerei- kendheid van hun persoonlijke vermogens niet in staat zijn hun belan- gen te behartigen.
2. Het heeft tot doel
a. de Staat aan te wijzen waarvan de autoriteiten bevoegd zijn maat- regelen te nemen ter bescherming van de persoon of het vermogen van de volwassene;
b. het recht aan te wijzen dat door die autoriteiten in de uitoefening van hun bevoegdheid dient te worden toegepast;
c. het recht aan te wijzen dat op de vertegenwoordiging van de vol- wassene dient te worden toegepast;
d. te voorzien in de erkenning en de tenuitvoerlegging van de be- doelde beschermende maatregelen in alle Verdragsluitende Staten;
e. tussen de autoriteiten van de Verdragsluitende Staten een zodanige samenwerking tot stand te brengen als noodzakelijk is voor het verwe- zenlijken van de doelstellingen van dit Verdrag.
Artikel 2
1. Voor de toepassing van dit Verdrag is een volwassene een persoon die de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.
2. Het Verdrag is eveneens van toepassing op maatregelen met be- trekking tot een volwassene die op het tijdstip waarop de maatregelen werden genomen, de leeftijd van 18 jaar niet had bereikt.
Artikel 3
De in artikel 1 bedoelde maatregelen kunnen met name betrekking hebben op:
a. de vaststelling van handelingsonbekwaamheid en de instelling van een beschermend regime;
b. de plaatsing van de volwassene onder de bescherming van een gerechtelijke of administratieve autoriteit;
c. voogdij, curatele en overeenkomstige rechtsinstellingen;
d. de aanwijzing en de taken van enige persoon of lichaam, belast met de zorg voor de persoon of het vermogen van de volwassene, of die de volwassene vertegenwoordigt of bijstaat;
e. de plaatsing van de volwassene in een inrichting of op een andere plaats waar bescherming kan worden geboden;
f. het beheer over, de instandhouding of de vervreemding van het vermogen van de volwassene;
g. de machtiging tot een bijzondere interventie ter bescherming van de persoon of het vermogen van de volwassene.
Artikel 4
1. Het Verdrag is niet van toepassing op:
a. onderhoudsverplichtingen;
x. xx xxxxxxxx, de nietigverklaring of de ontbinding van een huwelijk of van een daarmee gelijk te stellen relatie, alsmede de scheiding van tafel en bed;
c. huwelijksvermogensregimes of soortgelijke regimes die van toe- passing zijn op met het huwelijk gelijk te stellen relaties;
d. trusts of erfopvolging;
e. sociale zekerheid;
f. overheidsmaatregelen van algemene aard op het gebied van ge- zondheidszorg;
g. maatregelen, met betrekking tot een persoon genomen op grond van door die persoon begane strafbare feiten;
h. beslissingen inzake het recht op asiel en inzake toelating;
j. maatregelen uitsluitend gericht op de openbare veiligheid.
2. Het eerste lid laat met betrekking tot de daarin bedoelde aangele- genheden onverlet de bevoegdheid van een persoon om als vertegen- woordiger van de volwassene op te treden.
HOOFDSTUK II – BEVOEGDHEID
Artikel 5
1. De gerechtelijke of administratieve autoriteiten van de Verdrag- sluitende Staat waar de volwassene zijn gewone verblijfplaats heeft, zijn bevoegd maatregelen te nemen die strekken tot de bescherming van diens persoon of vermogen.
2. In geval van verplaatsing van de gewone verblijfplaats van de vol- wassene naar een andere Verdragsluitende Staat, zijn de autoriteiten van de Staat van de nieuwe gewone verblijfplaats bevoegd.
Artikel 6
1. Ten aanzien van volwassen vluchtelingen en volwassenen die ten gevolge van onlusten die in hun land plaatsvinden naar een ander land zijn verplaatst, hebben de autoriteiten van de Verdragsluitende Staat op
het grondgebied waarvan deze volwassenen ten gevolge van hun ver- plaatsing aanwezig zijn, de bevoegdheid bedoeld in het eerste lid van artikel 5.
2. Het bepaalde in het vorige lid is eveneens van toepassing op vol- wassenen van wie de gewone verblijfplaats niet kan worden vastgesteld.
Artikel 7
1. Behalve ten aanzien van volwassen vluchtelingen of volwassenen die ten gevolge van onlusten die in hun land plaatsvinden, naar een ander land zijn verplaatst, zijn de autoriteiten van een Verdragsluitende Staat waarvan de volwassene de nationaliteit heeft, bevoegd maatrege- len te nemen ter bescherming van de persoon of het vermogen van de volwassene, indien zij van oordeel zijn dat zij beter in staat zijn de belangen van de volwassene te beoordelen, en nadat zij de autoriteiten die ingevolge artikel 5 of artikel 6, tweede lid, bevoegd zijn, daarvan mededeling hebben gedaan.
2. Deze bevoegdheid wordt niet uitgeoefend indien de autoriteiten die ingevolge artikel 5, artikel 6, tweede lid, of artikel 8 bevoegd zijn, de autoriteiten van de Staat waarvan de volwassene de nationaliteit heeft, hebben medegedeeld, dat zij de door de omstandigheden vereiste maat- regelen hebben genomen, of dat zij hebben besloten dat geen maatrege- len moeten worden genomen dan wel dat een procedure bij hen aanhan- gig is.
3. De maatregelen die ingevolge het eerste lid zijn genomen, houden op van kracht te zijn zodra de autoriteiten die ingevolge artikel 5, arti- kel 6, tweede lid, of artikel 8 bevoegd zijn, de door de omstandigheden vereiste maatregelen hebben genomen of hebben besloten dat geen maat- regelen moeten worden genomen. Deze autoriteiten doen dienovereen- komstig mededeling aan de autoriteiten die de maatregelen in overeen- stemming met het eerste lid hebben genomen.
Artikel 8
1. De autoriteiten van een Verdragsluitende Staat die ingevolge de artikelen 5 of 6 bevoegd zijn, kunnen, indien zij van oordeel zijn dat zulks in het belang is van de volwassene, uit eigen beweging of op ver- zoek van de autoriteit van een andere Verdragsluitende Staat, de autori- teiten van een van de in het tweede lid genoemde Staten verzoeken maatregelen te nemen ter bescherming van de persoon of het vermogen van de volwassene. Het verzoek kan betrekking hebben op alle of bepaalde aspecten van deze bescherming.
2. De Verdragsluitende Staten wier autoriteiten op de in het vorige lid bedoelde wijze kunnen worden aangezocht, zijn:
a. een Staat waarvan de volwassene de nationaliteit heeft;
b. de Staat waar de volwassene zijn vorige gewone verblijfplaats had;
c. een Staat waar vermogen van de volwassene is gelegen;
d. de Staat waarvan de autoriteiten schriftelijk zijn gekozen door de volwassene om maatregelen te nemen die strekken tot zijn of haar bescherming;
e. de Staat van de gewone verblijfplaats van een persoon die een nauwe band met de volwassene heeft en bereid is zorg te dragen voor zijn of haar bescherming;
f. de Staat op het grondgebied waarvan de volwassene aanwezig is, waar het betreft de bescherming van diens persoon.
3. Indien de overeenkomstig de voorgaande leden aangewezen auto- riteit haar bevoegdheid niet aanvaardt, blijven de ingevolge artikel 5 of 6 bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staat bevoegd.
Artikel 9
De autoriteiten van een Verdragsluitende Staat waar vermogen van de volwassene is gelegen, zijn bevoegd beschermende maatregelen te ne- men ten aanzien van dat vermogen, voorzover deze maatregelen vere- nigbaar zijn met de maatregelen genomen door de ingevolge de artike- len 5 tot en met 8 bevoegde autoriteiten.
Artikel 10
1. In alle spoedeisende gevallen zijn de autoriteiten van iedere Verdragsluitende Staat op het grondgebied waarvan de volwassene of het vermogen van de volwassene zich bevindt, bevoegd om alle noodzake- lijke beschermende maatregelen te nemen.
2. De maatregelen die ingevolge het voorgaande lid zijn genomen ten aanzien van een volwassene die zijn gewone verblijfplaats heeft in een Verdragsluitende Staat vervallen zodra de ingevolge de artikelen 5 tot en met 9 bevoegde autoriteiten de door de omstandigheden vereiste maat- regelen hebben genomen.
3. De maatregelen die ingevolge het eerste lid zijn genomen ten aan- zien van een volwassene die zijn gewone verblijfplaats heeft in een niet- Verdragsluitende Staat vervallen in elke Verdragsluitende Staat zodra de door de omstandigheden vereiste maatregelen, welke zijn genomen door de autoriteiten van een andere Staat, in de betrokken Verdragsluitende Staat worden erkend.
4. De autoriteiten die ingevolge het eerste lid maatregelen hebben genomen, doen daarvan zo mogelijk mededeling aan de autoriteiten van de Verdragsluitende Staat waar de volwassene zijn gewone verblijfplaats heeft.
Artikel 11
1. Bij wijze van uitzondering zijn de autoriteiten van een Verdrag- sluitende Staat op het grondgebied waarvan de volwassene zich bevindt, bevoegd om ter bescherming van diens persoon tijdelijke maatregelen te nemen waarvan de territoriale werking beperkt is tot die Staat, voor zover dergelijke maatregelen verenigbaar zijn met maatregelen die reeds door de ingevolge de artikelen 5 tot en met 8 bevoegde autoriteiten zijn genomen en na daarvan mededeling te hebben gedaan aan de ingevolge artikel 5 bevoegde autoriteiten.
2. De ingevolge het voorgaande lid genomen maatregelen ten aanzien van een volwassene die zijn gewone verblijfplaats heeft in een Verdrag- sluitende Staat, houden op van kracht te zijn zodra de ingevolge de arti- kelen 5 tot en met 8 bevoegde autoriteiten zich hebben uitgesproken over de door de omstandigheden mogelijk vereiste maatregelen.
Artikel 12
Onverminderd het bepaalde in artikel 7, derde lid, blijven de maatre- gelen die met toepassing van de artikelen 5 tot en met 9 zijn genomen van kracht overeenkomstig het daarin bepaalde, ook indien een veran- dering in de omstandigheden de grond waarop de bevoegdheid was gebaseerd, heeft weggenomen, zolang de ingevolge het Verdrag be- voegde autoriteiten deze maatregelen niet hebben gewijzigd, vervangen of beëindigd.
HOOFDSTUK III – TOEPASSELIJK RECHT
Artikel 13
1. De autoriteiten van de Verdragsluitende Staten oefenen de be- voegdheid die hun ingevolge het bepaalde in Hoofdstuk II is toegekend uit onder toepassing van hun eigen recht.
2. Zij kunnen echter, voorzover de bescherming van de persoon of het vermogen van de volwassene dit vereist, bij wijze van uitzondering het recht van een andere Staat waarmee de omstandigheden nauw verband houden, toepassen of daarmee rekening houden.
Artikel 14
Indien een in een Verdragsluitende Staat genomen maatregel in een andere Verdragsluitende Staat wordt uitgevoerd, wordt de wijze van uit- voering ervan beheerst door het recht van die andere Staat.
Artikel 15
1. Het bestaan, de omvang, de wijziging en het tenietgaan van vertegenwoordigingsbevoegdheden die zijn verleend door een volwas- sene, hetzij bij een overeenkomst, hetzij bij een eenzijdige rechtshande- ling, teneinde te worden uitgeoefend wanneer deze volwassene niet in staat zal zijn om zijn belangen te behartigen, worden beheerst door het recht van de Staat waar de volwassene op het tijdstip van de overeen- komst of de rechtshandeling zijn gewone verblijfplaats heeft, tenzij een van de in het tweede lid genoemde rechtsstelsels uitdrukkelijk schrifte- lijk is aangewezen.
2. De Staten waarvan het recht kan worden aangewezen, zijn:
a. een Staat waarvan de volwassene de nationaliteit bezit;
b. een Staat waar de volwassene eerder zijn gewone verblijfplaats had;
c. een Staat waar vermogen van de volwassene is gelegen, met betrekking tot dat vermogen;
3. De wijze waarop deze vertegenwoordigingsbevoegdheden worden uitgeoefend, wordt beheerst door het recht van de Staat waarin zij wor- den uitgeoefend.
Artikel 16
Wanneer vertegenwoordigingsbevoegdheden als bedoeld in artikel 15 niet worden uitgeoefend op een wijze die de bescherming van de per- soon of het vermogen van de volwassene voldoende verzekert, kunnen zij worden ingetrokken of gewijzigd door maatregelen, genomen door een autoriteit die ingevolge het Verdrag bevoegd is. Wanneer dergelijke vertegenwoordigings-bevoegdheden worden ingetrokken of gewijzigd, dient zoveel mogelijk rekening te worden gehouden met het ingevolge artikel 15 aangewezen recht.
Artikel 17
1. De geldigheid van een rechtshandeling, tot stand gekomen tussen een derde en een andere persoon die op grond van het recht van de Staat waar de rechtshandeling tot stand is gekomen bevoegd zou zijn als ver- tegenwoordiger van de volwassene op te treden, kan niet worden aange- tast en de derde kan niet aansprakelijk worden gesteld op de enkele
grond dat ingevolge het door de bepalingen van dit hoofdstuk aangewe- zen recht de ander niet bevoegd was als vertegenwoordiger van de vol- wassene op te treden, tenzij de derde wist of had moeten weten dat deze bevoegdheid door dit recht werd beheerst.
2. Het voorgaande lid is alleen van toepassing indien de rechtshande- ling tot stand is gekomen tussen personen die zich op het grondgebied van eenzelfde Staat bevinden.
Artikel 18
De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing, zelfs indien het daardoor aangewezen recht het recht is van een Staat die niet een Verdragsluitende Staat is.
Artikel 19
In dit hoofdstuk wordt onder „recht” verstaan het in een Staat gel- dende recht, met uitsluiting van regels van conflictenrecht van die Staat.
Artikel 20
Dit hoofdstuk laat onverlet de bepalingen van het recht van de Staat waarin de volwassene dient te worden beschermd, die dwingend van toe- passing zijn, ongeacht het recht dat anders van toepassing zou zijn.
Artikel 21
De toepassing van het door de bepalingen van dit hoofdstuk aange- wezen recht kan slechts worden geweigerd indien deze toepassing ken- nelijk in strijd zou zijn met de openbare orde.
HOOFDSTUK IV –
ERKENNING EN TENUITVOERLEGGING
Artikel 22
1. De door de autoriteiten van een Verdragsluitende Staat genomen maatregelen worden van rechtswege in alle andere Verdragsluitende Sta- ten erkend.
2. Erkenning kan evenwel worden geweigerd:
a. indien de maatregel is genomen door een autoriteit waarvan de bevoegdheid niet gebaseerd was op of niet in overeenstemming was met een van de in de bepalingen van hoofdstuk II bedoelde gronden;
b. indien de maatregel, behoudens in een spoedeisend geval, is geno- men in het kader van een gerechtelijke of administratieve procedure,
zonder dat de volwassene in de gelegenheid is gesteld te worden ge- hoord, xxxxx met schending van fundamentele beginselen van proces- recht van de aangezochte Staat;
c. indien de erkenning kennelijk in strijd is met de openbare orde van de aangezochte Staat, of in strijd is met een bepaling van het recht van die Staat, die dwingend van toepassing is, ongeacht het recht dat anders van toepassing zou zijn;
d. indien de maatregel onverenigbaar is met een maatregel die nader- hand is genomen in een niet-Verdragsluitende Staat die ingevolge de artikelen 5 tot en met 9 bevoegd zou zijn geweest, en deze latere maat- regel voldoet aan de vereisten voor erkenning in de aangezochte Staat;
e. indien de in artikel 33 bedoelde procedure niet in acht is genomen.
Artikel 23
Onverminderd artikel 22, eerste lid, kan iedere belanghebbende per- soon de bevoegde autoriteiten van een Verdragsluitende Staat verzoeken een beslissing te nemen over de erkenning of de niet-erkenning van een in een andere Verdragsluitende Staat genomen maatregel. De procedure wordt beheerst door het recht van de aangezochte Staat.
Artikel 24
De autoriteit van de aangezochte Staat is gebonden aan de vaststelling van de feiten waarop de autoriteit van de Staat waar de maatregel is genomen haar bevoegdheid heeft gebaseerd.
Artikel 25
1. Indien maatregelen die in een Verdragsluitende Staat zijn genomen en daar uitvoerbaar zijn, in een andere Verdragsluitende Staat ten uitvoer moeten worden gelegd, worden zij op verzoek van een belanghebbende partij in die andere Staat uitvoerbaar verklaard of voor tenuitvoerlegging geregistreerd volgens de procedure die in het recht van laatstgenoemde Staat is voorzien.
2. Elke Verdragsluitende Staat gebruikt voor de verklaring van uit- voerbaarheid of de registratie een eenvoudige en snelle procedure.
3. De verklaring van uitvoerbaarheid of de registratie kan slechts op een van de in artikel 22, tweede lid, voorziene gronden worden gewei- gerd.
Artikel 26
Behoudens de toetsing die in verband met de toepassing van de voor- gaande artikelen noodzakelijk is, mag geen toetsing plaatsvinden van de gronden waarop een genomen maatregel berust.
Artikel 27
Maatregelen genomen in een Verdragsluitende Staat en uitvoerbaar verklaard of voor tenuitvoerlegging geregistreerd in een andere Verdrag- sluitende Staat, worden in laatstgenoemde Staat ten uitvoer gelegd alsof deze maatregelen door de autoriteiten van die Staat waren genomen. De tenuitvoerlegging vindt plaats overeenkomstig het recht van de aange- zochte Staat binnen de door dat recht voorziene grenzen.
HOOFDSTUK V – SAMENWERKING
Artikel 28
1. Elke Verdragsluitende Staat wijst een Centrale Autoriteit aan die is belast met de naleving van de door het Verdrag aan haar opgelegde ver- plichtingen.
2. Federale Staten, Staten waarin meer dan een rechtsstelsel geldt en Staten die autonome territoriale eenheden omvatten, staat het vrij meer dan een Centrale Autoriteit aan te wijzen en de territoriale of personele reikwijdte van hun taken aan te geven. Een Staat die meer dan een Cen- trale Autoriteit heeft aangewezen, wijst de Centrale Autoriteit aan waar- aan alle mededelingen kunnen worden gedaan met het oog op overbren- ging daarvan aan de bevoegde Centrale Autoriteit binnen deze Staat.
Artikel 29
1. De Centrale Autoriteiten werken onderling samen en bevorderen de samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten in hun Staten teneinde de doelstellingen van het Verdrag te verwezenlijken.
2. Zij nemen, in verband met de toepassing van het Verdrag, passende maatregelen om informatie te verstrekken over de wetgeving van en de beschikbare diensten in hun Staat op het gebied van de bescherming van volwassenen.
Artikel 30
De Centrale Autoriteit van een Verdragsluitende Staat neemt, hetzij rechtstreeks, hetzij via overheidsinstanties of andere instellingen, alle passende maatregelen teneinde:
a. de informatie-uitwisseling, met alle middelen, tussen de bevoegde autoriteiten te bevorderen in omstandigheden waarop het Verdrag van toepassing is;
b. op verzoek van een bevoegde autoriteit van een andere Verdrag- sluitende Staat bijstand te verlenen bij het opsporen van de volwassene,
indien het ernaar uitziet dat de volwassene zich op het grondgebied van de aangezochte Staat bevindt en bescherming nodig heeft.
Artikel 31
De bevoegde autoriteiten van een Verdragsluitende Staat kunnen, het- zij rechtstreeks, hetzij via andere instellingen, de aanwending van be- middeling, verzoening of daarmee vergelijkbare methoden aanmoedigen teneinde minnelijke schikkingen te bewerkstelligen voor de bescherming van de persoon of het vermogen van de volwassene in de omstandighe- den waarin het Verdrag van toepassing is.
Artikel 32
1. Wanneer een beschermende maatregel wordt overwogen, kunnen de ingevolge het Verdrag bevoegde autoriteiten, indien de omstandighe- den van de volwassene dit vereisen, elke autoriteit van een andere Verdragsluitende Staat die informatie heeft die van belang is voor de bescherming van de volwassene, verzoeken deze informatie mede te delen.
2. Een Verdragsluitende Staat kan verklaren dat verzoeken ingevolge het eerste lid slechts via zijn Centrale Autoriteit aan zijn autoriteiten kunnen worden doorgeleid.
3. De bevoegde autoriteiten van een Verdragsluitende Staat kunnen de autoriteiten van een andere Verdragsluitende Staat verzoeken bijstand te verlenen bij de uitvoering van de ingevolge dit Verdrag genomen beschermende maatregelen.
Artikel 33
1. Indien een ingevolge de artikelen 5 tot en met 8 bevoegde autori- teit de plaatsing van de volwassene in een instelling of op een andere plaats waar bescherming kan worden geboden overweegt, en indien deze plaatsing dient te geschieden in een andere Verdragsluitende Staat, pleegt zij eerst overleg met de Centrale Autoriteit of een andere be- voegde autoriteit van laatstgenoemde Staat. Daartoe verstrekt zij een rapport over de volwassene, vergezeld van de redenen voor de voorge- stelde plaatsing.
2. De beslissing over de plaatsing mag in de verzoekende Staat niet worden genomen indien de Centrale Autoriteit of een andere bevoegde autoriteit van de aangezochte Staat binnen een redelijke termijn blijk geeft van haar bezwaar.
Artikel 34
In alle gevallen waarin een volwassene is blootgesteld aan een ernstig gevaar, doen de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staat waar maatregelen voor de bescherming van de volwassene zijn genomen of worden overwogen, indien hun wordt medegedeeld dat de verblijf- plaats van de volwassene is overgebracht naar of dat de volwassene zich bevindt in een andere Staat, aan de autoriteiten van die andere Staat mededeling van dit gevaar en de genomen of in overweging zijnde maat- regelen.
Artikel 35
Een autoriteit vraagt of verstrekt geen informatie ingevolge dit hoofd- stuk, indien volgens haar aannemelijk is dat een dergelijke handeling de persoon of het vermogen van de volwassene in gevaar zou kunnen bren- gen, of een ernstige bedreiging zou vormen voor de vrijheid of het leven van een familielid van de volwassene.
Artikel 36
1. Onverminderd de mogelijkheid om voor het verlenen van diensten een redelijke kostenvergoeding te vragen dragen Centrale Autoriteiten en andere overheidsinstanties van de Verdragsluitende Staten bij de toepas- sing van de bepalingen van dit hoofdstuk hun eigen kosten.
2. Een Verdragsluitende Staat kan met een of meer andere Verdrag- sluitende Staten overeenkomsten sluiten inzake de onderlinge verdeling van de kosten.
Artikel 37
Een Verdragsluitende Staat kan met een of meer andere Verdrag- sluitende Staten overeenkomsten sluiten met het oog op verbetering van de toepassing van dit hoofdstuk in hun onderlinge betrekkingen. De Sta- ten die een zodanige overeenkomst hebben gesloten, zenden een af- schrift daarvan aan de depositaris van het Verdrag.
HOOFDSTUK VI – ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 38
1. De autoriteiten van de Verdragsluitende Staat waar een bescher- mende maatregel is genomen of een vertegenwoordigingsbevoegdheid is bevestigd, kunnen aan de persoon aan wie de bescherming van de per-
soon of het vermogen van de volwassene is toevertrouwd, op zijn ver- zoek, een verklaring verstrekken waarin wordt aangegeven in welke hoedanigheid die persoon kan optreden en welke bevoegdheden hem zijn verleend.
2. De in de verklaring aangegeven hoedanigheid en bevoegdheden worden geacht vast te staan met ingang van de datum van de verklaring, behoudens bewijs van het tegendeel.
3. Elke Verdragsluitende Staat wijst de autoriteiten aan die bevoegd zijn de verklaring op te stellen.
Artikel 39
Persoonlijke gegevens die op grond van het Verdrag zijn verzameld of verstrekt, mogen slechts worden gebruikt voor de doeleinden waarvoor zij zijn verzameld of verstrekt.
Artikel 40
De autoriteiten aan wie informatie wordt verstrekt, garanderen de ver- trouwelijkheid daarvan in overeenstemming met het recht van hun Staat.
Artikel 41
Alle ingevolge dit Verdrag verzonden of afgegeven bescheiden zijn vrijgesteld van legalisatie of enige andere soortgelijke formaliteit.
Artikel 42
Elke Verdragsluitende Staat kan de autoriteiten aanwijzen tot wie de verzoeken bedoeld in de artikelen 8 en 33 dienen te worden gericht.
Artikel 43
1. Van de aanwijzingen bedoeld in de artikelen 28 en 42 wordt uiter- lijk op de datum van de nederlegging van de akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van het Verdrag of van toetreding daartoe mededeling gedaan aan het Permanent Bureau van de Haagse Conferen- tie voor Internationaal Privaatrecht. Wijzigingen daarin worden even- eens medegedeeld aan het Permanent Bureau.
2. De in het tweede lid van artikel 32 bedoelde verklaring wordt afge- legd bij de depositaris van het Verdrag.
Artikel 44
Een Verdragsluitende Staat met verschillende rechtsstelsels of verza- melingen rechtsregels met betrekking tot de bescherming van de persoon of het vermogen van de volwassene is niet gehouden de bepalingen van het Verdrag toe te passen op conflicten die slechts deze verschillende rechtsstelsels of verzamelingen rechtsregels betreffen.
Artikel 45
Ten aanzien van een Staat die op het gebied van enige bij dit Verdrag geregelde aangelegenheid twee of meer rechtsstelsels of verzamelingen rechtsregels heeft die binnen verschillende territoriale eenheden van toe- passing zijn,
a. wordt een verwijzing naar de gewone verblijfplaats in die Staat uit- gelegd als een verwijzing naar de gewone verblijfplaats in een territo- riale eenheid;
b. wordt een verwijzing naar de aanwezigheid van de volwassene in die Staat uitgelegd als een verwijzing naar aanwezigheid in een territo- riale eenheid;
c. wordt een verwijzing naar de ligging van vermogen van de vol- wassene in die Staat uitgelegd als een verwijzing naar de ligging van vermogen van de volwassene in een territoriale eenheid;
d. wordt een verwijzing naar de Staat waarvan de volwassene de nationaliteit heeft, uitgelegd als een verwijzing naar de door het recht van die Staat aangewezen territoriale eenheid of, bij gebreke van ter zake dienende regels, naar de territoriale eenheid waarmee de volwas- sene de nauwste betrekkingen heeft;
e. wordt een verwijzing naar de Staat waarvan de autoriteiten door de volwassene zijn gekozen, uitgelegd
– als een verwijzing naar de territoriale eenheid indien de volwas- sene de autoriteiten van deze territoriale eenheid heeft gekozen;
– als een verwijzing naar de territoriale eenheid waarmee de vol- wassene de nauwste betrekkingen heeft, indien de volwassene de autoriteiten van de Staat heeft gekozen zonder een bepaalde territo- riale eenheid binnen de Staat te vermelden;
f. wordt een verwijzing naar het recht van een Staat waarmee de situatie nauw verband houdt uitgelegd als een verwijzing naar het recht van een territoriale eenheid waarmee de situatie nauw verband houdt
g. wordt een verwijzing naar het recht, de procedure of de autoriteit van de Staat waarin een maatregel is genomen, uitgelegd als een verwij- zing naar het in die territoriale eenheid geldende recht of de daar gel- dende procedure of naar de autoriteit van de territoriale eenheid waarin die maatregel is genomen;
h. wordt een verwijzing naar het recht, de procedure of de autoriteit van de aangezochte Staat uitgelegd als een verwijzing naar het in die
territoriale eenheid geldende recht of de daar geldende procedure of naar de autoriteit van de territoriale eenheid waarin om erkenning of tenuit- voerlegging wordt verzocht;
i. wordt een verwijzing naar de Staat waar een beschermende maat- regel dient te worden uitgevoerd, uitgelegd als een verwijzing naar de territoriale eenheid waar de maatregel dient te worden uitgevoerd;
j. wordt een verwijzing naar instellingen of autoriteiten van die Staat, anders dan Centrale Autoriteiten, uitgelegd als een verwijzing naar instellingen of autoriteiten die bevoegd zijn op te treden in de desbetref- fende territoriale eenheid.
Artikel 46
Teneinde het op grond van hoofdstuk III toepasselijke recht aan te wijzen ten aanzien van een Staat die twee of meer territoriale eenheden omvat met ieder hun eigen rechtsstelsel of verzameling rechtsregels op het gebied van enige aangelegenheid die onder dit Verdrag valt, zijn de volgende regels van toepassing:
a. indien in die Staat regels van kracht zijn waarin wordt vastgesteld van welke territoriale eenheid het recht van toepassing is, wordt het recht van die eenheid toegepast;
b. bij gebreke van dergelijke regels is het recht van de desbetreffende territoriale eenheid, zoals in artikel 45 aangewezen, van toepassing.
Artikel 47
Teneinde het krachtens hoofdstuk III toepasselijke recht aan te wijzen ten aanzien van een Staat die twee of meer rechtsstelsels of verzamelin- gen rechtsregels heeft die op verschillende categorieën personen van toe- passing zijn op het gebied van enige aangelegenheid die onder dit Ver- drag valt, zijn de volgende regels van toepassing:
a. indien in die Staat regels van kracht zijn waarin wordt vastgesteld welk van deze stelsels van toepassing is, vindt het desbetreffende stelsel toepassing;
b. bij gebreke van dergelijke regels is het recht of de verzameling rechtsregels van toepassing waarmee de volwassene de nauwste band heeft.
Artikel 48
In de betrekkingen tussen de Verdragsluitende Staten treedt dit Ver- drag in de plaats van het Verdrag betreffende de curatele en soortgelijke maatregelen van bescherming, ondertekend te ’s-Gravenhage op 17 juli 1905.
Artikel 49
1. Het Verdrag laat onverlet andere internationale regelingen waarbij Verdragsluitende Staten Partij zijn en die bepalingen bevatten over in dit Verdrag geregelde onderwerpen, tenzij een andersluidende verklaring wordt afgelegd door de Staten die Partij zijn bij een dergelijke regeling.
2. Dit Verdrag laat onverlet de mogelijkheid dat een of meer Verdrag- sluitende Staten overeenkomsten sluiten die ten aanzien van volwasse- nen die hun gewone verblijfplaats hebben in een van de Staten die Partij zijn bij dergelijke overeenkomsten bepalingen bevatten over bij dit Ver- drag geregelde onderwerpen.
3. Overeenkomsten die door een of meer Verdragsluitende Partijen worden gesloten over onderwerpen die door dit Verdrag worden gere- geld, doen in de betrekkingen van deze Staten met andere Verdrag- sluitende Staten geen afbreuk aan de toepassing van de bepalingen van dit Verdrag.
4. De voorgaande leden zijn eveneens van toepassing op eenvormige wetten die hun grondslag vinden in het bestaan van speciale banden van regionale of andere aard tussen de desbetreffende Staten.
Artikel 50
1. Het Verdrag is slechts van toepassing op maatregelen die zijn genomen in een Staat nadat het Verdrag ten aanzien van die Staat in wer- king is getreden.
2. Het Verdrag is van toepassing op de erkenning en de tenuitvoer- legging van maatregelen die zijn genomen nadat het in werking is getre- den in de betrekkingen tussen de Staat waar de maatregelen zijn geno- men en de aangezochte Staat.
3. Het Verdrag is vanaf het tijdstip waarop het in een Verdrag- sluitende Staat in werking treedt, van toepassing op vertegenwoordigings- bevoegdheden die eerder zijn verleend onder voorwaarden welke over- eenstemmen met die genoemd in artikel 15.
Artikel 51
1. Mededelingen aan de Centrale Autoriteit of een andere autoriteit van een Verdragsluitende Staat worden gedaan in de oorspronkelijke taal en gaan vergezeld van een vertaling in de officiële taal of in een van de officiële talen van de andere Staat of, wanneer deze vertaling bezwaar- lijk kan worden vervaardigd, van een vertaling in het Frans of in het Engels.
2. Een Verdragsluitende Staat kan echter, door het maken van het in artikel 56 bedoelde voorbehoud, bezwaar maken tegen het gebruik van hetzij het Frans, hetzij het Engels, doch niet tegen beide.
Artikel 52
De Secretaris-Generaal van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht roept periodiek een Bijzondere Commissie bijeen teneinde de praktische werking van het Verdrag te toetsen.
HOOFDSTUK VII – SLOTBEPALINGEN
Artikel 53
1. Het Verdrag staat open voor ondertekening door de Staten die op 2 oktober 1999 lid waren van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht.
2. Het Verdrag dient te worden bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd en de akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring dienen te worden nedergelegd bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk der Nederlanden, depositaris van het Verdrag.
Artikel 54
1. Iedere andere Staat kan tot het Verdrag toetreden nadat het over- eenkomstig artikel 57, eerste lid, in werking is getreden.
2. De akte van toetreding dient te worden nedergelegd bij de deposi- taris.
3. De toetreding heeft slechts gevolg in de betrekkingen tussen de toetredende Staat en die Verdragsluitende Staten die niet binnen zes maanden na de ontvangst van de in artikel 59, letter b, bedoelde kennis- geving bezwaar hebben gemaakt tegen de toetreding van deze Staat. Een dergelijk bezwaar kan ook door een Staat worden gemaakt op het tijd- stip van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring indien deze na een toetreding plaatsvindt. Van elk bezwaar wordt aan de depositaris kennis- geving gedaan.
Artikel 55
1. Indien een Staat twee of meer territoriale eenheden heeft waarin verschillende rechtsstelsels van toepassing zijn betreffende in dit Verdrag geregelde aangelegenheden, kan hij op het tijdstip van ondertekening,
bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding verklaren dat dit Verdrag op al deze territoriale eenheden of slechts op een of meer daar- van van toepassing is en kan hij te allen tijde deze verklaring wijzigen door een nieuwe verklaring af te leggen.
2. Elke verklaring wordt ter kennis gebracht van de depositaris en daarin worden uitdrukkelijk de territoriale eenheden vermeld waarop het Verdrag van toepassing is.
3. Indien een Staat geen verklaring aflegt krachtens dit artikel, is het Verdrag van toepassing op alle territoriale eenheden van die Staat.
Artikel 56
1. Elke Staat kan, uiterlijk op het tijdstip van de bekrachtiging, aan- vaarding, goedkeuring of toetreding, of op het tijdstip waarop de verkla- ring bedoeld in artikel 55 wordt afgelegd, het in artikel 51, tweede lid, bedoelde voorbehoud maken. Andere voorbehouden zijn niet toegestaan.
2. Elke Staat kan te allen tijde een gemaakt voorbehoud intrekken. De intrekking wordt ter kennis gebracht van de depositaris.
3. Het voorbehoud houdt op van kracht te zijn op de eerste dag van de derde kalendermaand na de in het voorgaande lid bedoelde kennisge- ving.
Artikel 57
1. Het Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de maand vol- gend op het verstrijken van een termijn van drie maanden na de neder- legging van de derde akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeu- ring, bedoeld in artikel 53.
2. Vervolgens treedt het Verdrag in werking
a. voor iedere Staat die het Verdrag daarna bekrachtigt, aanvaardt of goedkeurt, op de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van een termijn van drie maanden na de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding;
b. voor iedere Staat die toetreedt, op de eerste dag van de maand vol- gend op het verstrijken van de termijn van drie maanden na afloop van de periode van zes maanden bedoeld in artikel 54, derde lid;
c. voor een territoriale eenheid waartoe het Verdrag overeenkomstig artikel 55 is uitgebreid, op de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van een termijn van drie maanden na de kennisgeving be- doeld in dat artikel.
Artikel 58
1. Een Staat die Partij is bij het Verdrag kan dit opzeggen door mid- del van een schriftelijke kennisgeving gericht aan de depositaris. De opzegging kan beperkt worden tot bepaalde territoriale eenheden waarop het Verdrag van toepassing is.
2. De opzegging wordt van kracht op de eerste dag van de maand vol- gend op het verstrijken van een termijn van twaalf maanden nadat de kennisgeving door de depositaris is ontvangen. Wanneer in de kennisge- ving een langere opzegtermijn is aangegeven, wordt de opzegging van kracht na het verstrijken van zulk een langere termijn.
Artikel 59
De depositaris geeft de lidstaten van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht en de Staten die overeenkomstig artikel 54 zijn toegetreden, kennis van het volgende:
a. de ondertekeningen, bekrachtigingen, aanvaardingen en goedkeu- ringen bedoeld in artikel 53;
b. de toetredingen en de bezwaren tegen toetredingen bedoeld in arti- kel 54;
c. de datum waarop het Verdrag in werking treedt overeenkomstig artikel 57;
d. de verklaringen bedoeld in artikel 32, tweede lid, en artikel 55;
e. de overeenkomsten bedoeld in artikel 37;
f. het voorbehoud bedoeld in artikel 51, tweede lid, en de intrekking bedoeld in artikel 56, tweede lid;
g. de opzeggingen bedoeld in artikel 58.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.
GEDAAN te ’s-Gravenhage, op 13 januari 2000, in de Engelse en de Franse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek, in een enkel exemplaar, dat zal worden nedergelegd in het archief van de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en waarvan langs diplomatieke weg een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift zal worden gezonden aan elk der Staten die op 2 oktober 1999 lid waren van de Haagse Confe- rentie voor Internationaal Privaatrecht.
D. PARLEMENT
Zie Trb. 2000, 10.
E. PARTIJGEGEVENS
Zie Trb. 2000, 10.
Partij | Onder- tekening | Ratificatie | Type* | In werking | Opzeg- ging | Buiten werking |
Duitsland | 22-12-03 | 03-04-07 | R | |||
Frankrijk | 13-07-01 | |||||
Nederlanden, het Koninkrijk der – Nederland – Ned. Antillen – Aruba | 13-01-00 | |||||
Verenigd Koninkrijk, het | 01-04-03 | 05-11-03 | R | |||
Zwitserland | 03-04-07 | |||||
* O=Ondertekening zonder voorbehoud of vereiste van ratificatie, R= Bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of kennisgeving, =Toetreding, VG=Voortgezette gebondenheid, NB=Niet bekend |
Verklaringen, voorbehouden en bezwaren
Duitsland, 3 april 2007
The Federal Republic of Germany makes a reservation, in accordance with Article 51, paragraph 2, and Article 56 of the Convention, objec- ting to the use of the French language.
Verenigd Koninkrijk, het, 5 november 2003
The United Kingdom declares, in accordance with Article 55, that the Convention shall extend to Scotland only, and that it may modify this declaration by submitting another declaration at any time.
The United Kingdom also declares, in accordance with Article 32 para- graph 2, that a request for information relevant to the protection of an adult made under Article 32 paragraph 1 may be communicated to the Scottish authorities only through the Scottish Central Authority.
G. INWERKINGTREDING
Zie Trb. 2000, 10.
J. VERWIJZINGEN
Zie Trb. 2000, 10.
Titel : Statuut van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht, zoals herzien in 2005;
’s-Gravenhage, 31 oktober 1951
Laatste Trb. : Trb. 2007, 201
Uitgegeven de zevende juli 2008.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
M. J. M. VERHAGEN
TRB4760
ISSN 0920 - 2218
Sdu Uitgevers
’s-Gravenhage 2008