Contract
C. VERTALING
Europees Verdrag inzake cinematografische coproduktie
Preambule
De Lidstaten van de Raad van Europa en de andere het Europees Cultureel Verdrag die dit Verdrag
Staten die partij hebben onderte-
Overwegende dat het doel van de Raad van Europa is het tot stand brengen van een grotere eenheid tussen zijn leden, ten einde met name de idealen en beginselen die hun gemeenschappelijk erfgoed zijn te beschermen en te verwezenlijken;
Overwegende dat de vrijheid van vormgeving en de vrijheid van expressie fundamentele elementen van deze beginselen vormen;
Overwegende dat de verdediging van de culturele verscheidenheid van de verschillende Europese landen Cén van de doelstellingen van het Europees Cultureel Verdrag is;
Overwegende dat de cinematografische coproduktie, als middel tot vormgeving en expressie van de culturele verscheidenheid op Europese schaal, dient te worden versterkt;
Ernaar strevend deze beginselen te ontwikkelen en herinnerend aan de aanbevelingen van het Comité van Ministers op het gebied van cinema- tografische en audiovisuele werken, en met name Aanbeveling n° R (86) 3 inzake de bevordering van de produktie van audiovisuele werken in Europa;
Erkennend dat de oprichting van het Europees fonds voor de onder- steuning van coproduktie en distributie van oorspronkelijke cinemato- grafische en audiovisuele werken, Eurimages, aansluit bij het streven de Europese cinematografische coproduktie aan te moedigen en dat aldus een nieuwe impuls is gegeven aan de ontwikkeling van cinematografi- sche coproduktie van werken in Europa;
Vastbesloten deze culturele doelstelling te verwezenlijken dankzij een gemeenschappelijke inspanning om de produktie te verhogen en regels op te stellen die aansluiten op alle Europese multilaterale cinematogra- fische coprodukties;
Overwegende dat de aanneming van gemeenschappelijke regels bij- draagt tot het verminderen van beperkingen en het bevorderen van de Europese samenwerking op het gebied van cinematografische coproduk- ties,
Zijn het volgende overeengekomen:
HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Doel van het Verdrag
De Partijen bij dit Verdrag verbinden zich om de ontwikkeling van de Europese cinematografische coproduktie te bevorderen in overcenstem- ming met de volgende bepalingen,
Artikel 2
Werkingssfeer
1. Dit Verdrag regelt de betrekkingen tussen de Partijen op het gebied van multilaterale coprodukties die hun oorsprong vinden op het grond- gebied van de Partijen.
2. Dit Verdrag is van toepassing:
a. op coprodukties waarbij ten minste drie coproducenten zijn be- trokken die zijn gevestigd in drie verschillende Partijen bij het Verdrag; en
b. op coprodukties waarbij ten minste drie coproducenten zijn be- trokken die zijn gevestigd in drie verschillende Partijen bij het Verdrag en éé n of meer coproducenten die niet in deze Partijen zijn gevestigd. De totale inbreng van de coproducenten die niet in de Partijen bij het Verdrag zijn gevestigd mag echter niet meer bedragen dan 30% van de totale kosten van de produktie.
In alle gevallen is dit Verdrag slechts van toepassing op voorwaarde dat het in coproduktie gemaakte werk voldoet aan de definitie van een Europees cinematografisch werk als omschreven in artikel 3, derde lid.
3. De bepalingen van bilaterale verdragen, gesloten tussen de Partijen
bij dit Verdrag, blijven van toepassing op bilaterale coprodukties. In
geval van multilaterale coprodukties hebben de bepalingen van dit Ver- drag voorrang boven die van bilaterale verdragen tussen de Partijen bij het Verdrag. De bepalingen betreffende bilaterale coprodukties blijven van kracht indien zij niet in strijd zijn met de bepalingen van dit Ver- drag.
4. Bij gebrcke van een verdrag waarin de bilaterale betrekkingen ter zake van coprodukties tussen twee Partijen bij dit Verdrag zijn geregeld, is het Verdrag ook van toepassing op bilaterale coprodukties, tenzij door één van de betrokken Partijen een voorbehoud is gemaakt ingevolge arti- kel 20.
Artikel 3
Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van dit Verdrag wordt verstaan onder:
a. ,,cinematografìsch werk“: een werk, ongeacht lengte of medium, in het bijzonder fictie-films, animatiefilms en documentaires, die vol- doen aan de bepalingen die van kracht zijn voor de betreffende film- industrie in elk der betrokken Partijen en die zijn bestemd voor bioscoop- vertoning;
,,Eur
b. ,,coproducenten”: filmproduktie-ondernemingen of producenten die zijn gevestigd in de Partijen bij dit Verdrag en die zijn gebonden door een coproduktiecontract;
opees cinematografisch werk”: een cinematografisch werk aan de voorwaarden gesteld in Bijlage II, die een integre-
rend deel van dit Verdrag vormt;
d. ,,multilaterale coproduktie”: een cinematografisch werk geprodu- ceerd door ten minste drie coproducenten als omschreven in artikel 2, tweede lid.
HOOFDSTUK 11
OP COPRODUKTIES VAN TOEPASSING ZIJNDE REGELS
Artikel 4
Gelijkstelling met nationale films
1. Voor Europese cinematografische werken die als multilaterale co- produkties zijn gemaakt en binnen de werkingssfeer van dit Verdrag val- len, kan aanspraak worden gemaakt op de voordelen die aan nationale films worden toegekend door de wet- en regelgeving die van kracht is in elk der Partijen bij dit Verdrag die aan de desbetreffende coproduktie deelnemen.
2. De voordelen worden aan iedere coproducent toegekend door de Partij waarin de coproducent is gevestigd, onder de voorwaarden en bin- nen de grenzen bepaald in de wet- en regelgeving die in die Partij van kracht is en in overeenstemming met de bepalingen van dit Verdrag.
Artikel 5
Voorwaarden voor het verkrijgen van coproduktiesta tus
1. Elke cinematografische coproduktie dient te worden goedgekeurd door de bevoegde autoriteiten van de Partijen waarin de coproducenten zijn gevestigd, na overleg tussen de bevoegde autoriteiten en in overeen- stemming met de procedures vervat in Bijlage 1. Deze Bijlage vormt een integrerend deel van dit Verdrag.
2. Aanvragen voor het verkrijgen van coproduktiestatus dienen ter goedkeuring ’bij de bevoegde autoriteiten te worden ingediend overeen- komstig de aanvraagprocedure vervat in Bijlage 1. Deze goedkeuring is onherroepelijk, behalve in geval van niet-inachtneming van de aanvan- kelijk aangegane verplichtingen op artistiek, financieel en technisch gebied.
3. Aan projecten van duidelijk pornografische aard of projecten waarin geweld wordt verheerlijkt of waarin de menselijke waardigheid openlijk wordt aangetast, kan de coproduktiestatus niet worden verleend.
4. De voordelen van het verlenen van coproduktiestatus worden toe- gekend aan coproducenten die worden geacht te beschikken over een goede technische en financiële organisatie en voldoende vakbekwaam- heid.
5. Ellce Verdragsluitende Staat wijst de in het tweede lid genoemde bevoegde autoriteiten aan door middel van een verklaring, afgelegd bij de ondertekening of bij de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding. Deze verklaring kan daarna te allen tijde worden gewijzigd.
Artikel 6
Verhouding tussen de inbrengen van de coproducenten
1. In het geval van een multilaterale coproduktie mag de kleinste inbreng niet minder dan 10% en de grootste inbreng niet meer dan 70% bedragen van de totale produktiekosten van een cinematografisch werk. Wanneer de kleinste inbreng minder dan 20% bedraagt, kan de betrok- ken Partij stappen ondernemen om de toegang tot nationale steun- maatregelen voor produkties te beperken of te blokkeren.
2. Wanneer dit Verdrag ingevolge de bepalingen van artikel 2, vierde lid, tussen twee Partijen als bilateraal verdrag geldt, mag de kleinste inbreng niet minder dan 20% en de grootste inbreng niet meer dan 80% bedragen van de totale produktiekosten van het cinematografisch werk.
Artikel 7
Rechten van coproducenten
1. Het coproduktiecontract moet iedere coproducent de mede- eigendom van het oorspronkelijke beeld- en geluidsnegaticf garanderen. Het contract dient de bepaling te bevatten dat dit negatief op een door de coproduccnten onderling overeengekomen plaats wordt bewaard en dient hun de vrije toegang hiertoe te garanderen.
2. Het coproduktiecontract moet iedere coproducent tevens het recht op cen internegatief of op ieder ander medium voor het maken van duplicaten garanderen.
Artikel 8
Technische en artistieke deelneming
1. De inbreng van elke coproducent dient wezenlijke technische en artistieke deelneming te omvatten. In beginsel, en in overeenstemming met internationale verplichtingen die de Partijen binden, moet de in- breng van de coproducenten wat betreft creatief, technisch en artistiek personeel, acteurs en faciliteiten, evenredig zijn aan hun investering.
2. Met inachtneming van de internationale verplichtingen die de Par- tijen binden en de eisen van het scenario, moet de filmploeg bestaan uit onderdanen van de Staten die in de coproduktie deelnemen en dient de post-produktie in beginsel in die Staten plaats te vinden.
Artikel 9
Financiële coprodukties
1. In afwijking van de bepalingen van artikel 8 en met inachtneming van de specifieke voorwaarden en grenzen vastgesteld in de wet- en
regelgeving die in de Partijen van kracht is, kan aan coprodukties krach- tens de bepalingen van dit Verdrag coproduktiestatus worden toegekend indien zij aan de volgende voorwaarden voldoen:
a. één of meer minderheidsdeelnemingen omvatten, die slechts van financiële aard kunnen zijn, in overeenstemming met het coproduktie- contract, mits ieder nationaal aandeel niet minder bedraagt dan 10% en niet meer dan 25% van de produktiekosten;
b. een meerderheidscoproducent omvatten die een wezenlijke tech- nische en artistieke inbreng levert en voldoet aan de voorwaarden om zijn werk in zijn eigen land als nationale film te doen aanmerken;
c. bijdragen aan het bevorderen van een Europese identiteit; en
d. onderwerp zijn van coproduktiecontracten waarin bepalingen zijn opgenomen inzake de verdeling van opbrengsten.
2. Financiële coprodukties kunnen slechts coproduktiestatus verkrij- gen nadat de bevoegde autoriteiten in ieder afzonderlijk geval hun goed- keuring hebben verleend, hierbij in het bijzonder rekening houdend met de bepalingen van artikel 10.
Artikel 10
Algemeen evenw icht
1. Er moet een algemeen evenwicht in stand worden gehouden in de cinematografische betrekkingen tussen de Partijen, zowel wat betreft het totaal geïnvesteerde bedrag, als wat betreft dc artistieke en technische deelneming aan cinematografische coprodukties.
2. Een Partij die na een redelijke periode vaststelt dat cr sprake is van een onevenwichtigheid in haar betrekkingen op het gebied van copro- dukties met één of meer Partijen kan, met het oog op de instandhouding van haar culturele identiteit, weigeren haar goedkeuring te verlenen aan een volgende coproduktie totdat het evenwicht in de cinematografische betrekkingen met die is hersteld.
Artikel 11
Binnenkomst en verblijf
In overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving en interna- tionale verplichtingen vergemakkelijkt elke Partij de binnenkomst en het verblijf, alsmede de verlening van arbeidsvergunningen op haar grond- gebied, van technisch en artistiek personeel uit andere Partijen die aan een coproduktie deelnemen. Tevens staat elke Partij de tijdelijke invoer en wederuitvoer toe van uitrusting die noodzakelijk is voor de produktie en distributie van cinematografische werken die binnen de werkingssfeer van dit Verdrag vallen.
Artikel 12
Vermelding van coproducerende landen
1. De coproducerende landen dienen in de in coproduktie gemaakte cinematografische werken te worden vermeld.
2. De namen van deze landen. dienen duidelijk te worden vermeld in de titelrollen, in alle reclame- en promotiemateriaal en bij vertoning van de cinematografische werken.
Artikel 13
Uitvoer
Wanneer een in coproduktie gemaakt cinematografisch werk wordt uitgevoerd naar een land waar quota ’s gelden voor de invoer van cine- matografische wcrkcn en één van dc coproduccrende Partijen voor zijn fìlms niet beschikt over het recht van vrijc toegang tot het invoerende land:
a. wordt het in principe toegevoegd aan de quota van het land dat de grootste inbreng levert;
b. in het geval van een cinematografisch werk waarbij door vcrschil- lende landen een gelijke inbreng is geleverd, wordt het toegevoegd aan de quota van het land dat de beste mogelijkheden heeft voor uitvoer naar het invoerende land;
c. wanneer de bepalingen van de letters a en b hierboven niet kun- nen worden toegepast, wordt het werk opgenomen in de quota van dc Partij die de regisseur xxxxxx.
Artikel 14
Talen
Wanneer coproduktiestatus wordt verleend, kan de bevoegde autori- teit van een Partij van de daarin gevestigde coproducent een definitieve versie van het cinematografisch werk eisen in één van de talen van die Partij.
Artikel 15
Festivals
Tenzij de coproducenten xxxxxx xxxxxxxxx, worden in coproduktie gemaakte cinematografische werken op internationale festivals vertoond door de Partij waar de meerderheidscoproducent is gevestigd of, in het geval van gelijke financiële deelneming, door de Partij die de regisseur xxxxxx.
HOOFDSTUK 111 SLOTBEPALINGEN
Artikel 16
Ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring
1. Dit Verdrag staat open voor ondertekening door de Lidstaten van de Raad van Europa en door de andere Staten die partij zijn bij het Euro- pees Cultureel Verdrag, die hun instemming door het Verdrag gebonden te worden tot uitdrukking brengen door:
a. ondertekening zonder voorbehoud van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring; of
b. ondertekening onder voorbehoud van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring, gevolgd door bekrachtiging, aanvaarding of goedkeu- ring.
2. De akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring worden nedergclegd bij de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa,
Artikel 17
Inwerkingtreding
1. Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de maand vol- gend na het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum waarop vijf Staten, waaronder ten minste vier Lidstaten van de Raad van Europa, hun instemming door het Verdrag te worden gebonden tot uit- drukking hebben gebracht in ovcre ’enstemming met de bepalingen van artikel 16.
2. Ten aanzien van een ondertekenende Staat die later zijn instcm- ming door dit Verdrag te worden gebonden tot uitdrukking brengt, treedt het in werking op de eerste dag van de maand volgend na het verstrij- ken van een tijdvak van drie maanden na de datum van ondertekening of de nederlegging van de akte van bekrachtiging, aanvaarding of gocd- keuring.
Artikel 18
Toetreding door niet-Lidstaten
1. Na de inwerkingtreding van dit Verdrag kan het Comité van Minis- ters van de Raad van Europa elke Europese Staat die geen lid is van de Raad van Europa alsook de Europese Economische Gemeenschap uitno- digen tot dit Verdrag toe te treden, zulks bij een besluit dat is genomen met de meerderheid bedoeld in artikel 20, letter d, van het Statuut van
de Raad van Europa en met eenparigheid van stemmen van de vertegen- woordigers van de Verdragsluitende Staten die bevoegd zijn zitting te nemen in het Comité van Ministers.
2. Ten aanzien van een toetredende Staat of de Europese Economi- sche Gemeenschap, ingeval deze toetreedt, treedt het Verdrag in werking op de eerste dag van de maand volgend na het verstrijken van een tijd- vak van drie maanden na de datum van nederlegging van de akte van toetreding bij de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa.
Artikel 19
Territoriale toepassing
1. Elke Staat kan op het tijdstip van de ondertekening of van de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding het grondgebied of de grondgebieden aangeven waarop dit Verdrag van toepassing is.
2. Elke Partij kan, te allen tijde daarna, door middel van een verkla- ring gericht aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa, de toe- passing van dit Verdrag uitbreiden tot elk ander in de verklaring aangc- geven grondgebied. Ten aanzien van dat grondgebied treedt het Verdrag in werking op de eerste dag van de maand volgend na het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum van ontvangst van die verklaring door de Secretaris-Generaal.
3. Elke ingevolge de twee voorgaande leden afgelegde verklaring kan ten aanzien van elk in die verklaring aangegeven grondgebied worden ingetrokken door middel van een kennisgeving gericht aan de Secretaris- Generaal. De intrekking wordt van kracht op de eerste dag van de maand volgend na het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum van ontvangst van die kennisgeving door de Secretaris-Generaal.
Artikel 20
Voorbehouden
1. Elke Staat kan bij de ondertekening of bij de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding verkla- ren dat artikel 2, vierde lid, niet van toepassing is op zijn betrekkingen op het gebied van coprodukties met één of meer Partijen. Bovendien kan hij zich het recht voorbehouden een maximale deelneming vast te stel- len die afwijkt van de in artikel 9, eerste lid, letter a, bepaalde. Er kan geen enkel ander voorbehoud worden gemaakt.
2. Elke Partij die ingevolge het voorgaande lid een voorbehoud heeft gemaakt, kan dit geheel of gedeeltelijk intrekken door middel van een kennisgeving gericht aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Eu- ropa. De intrekking wordt van kracht op de datum van ontvangst van die kennisgeving door de Secretaris-Generaal.
Artikel 21
Opzegging
1. Elke Partij kan dit Verdrag te allen tijde opzeggen door middel van een kennisgeving gericht aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa.
2. Deze opzegging wordt van kracht op de eerste dag van de maand volgend na het verstrijken van een tijdvak van zes maanden na de datum van ontvangst van de kennisgeving door de Secretaris-Generaal.
Artikel 22
Kennisgevingen
De Secretaris-Generaal van de Raad van Europa stelt de Lidstaten van de Raad van Europa alsmede elke Staat, en dc Europese Economische Gemeenschap, dit tot dit Verdrag is toegetreden of is uitgenodigd hier- toe toe te treden in kennis van:
a. iedere ondertekening;
b. de nederlegging van iedere akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding;
c. iedere datum van inwerkingtreding van dit Verdrag overeenkom- stig dc artikelen 17, 18 cn 19;
d. iedere verklaring afgelegd ovcrcenkomstig artikel 5, vijfde lid; iedere opzegging waarvan kennisgeving is gedaan overeenkomstig 21:
f. iedere andere handeling, kennisgeving of mededeling met betrek- king tot dit Verdrag.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren
gemachtigd, dit Verdrag hebben ondcrtekcnd.
GEDAAN te _Straatsburg op 2 oktober 1992 in dc Engelse cn de
Franse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek, in één exemplaar, dat zal worden nedergclegd in het archief van de Raad van Europa. De Secretaris-Generaal van de Raad van Europa zal voor eensluidend ge- waarmerkte afschriften doen toekomen aan de Staten gcnocmd in arti- kel 16, eerste lid, alsook aan elke Staat, cn de Europese Economische Gemeenschap, die wordt uitgenodigd tot dit Verdrag toe te treden.
Bijlage I Aanvraagprocedure
De in de Partijen gevestigde coproduccnten moeten, willen ze onder de bepalingen van het Verdrag vallen, twee maanden voor de aanvang van de opnamen een aanvraag indienen om het werk als coproduktie te
doen aanmerken en daarbij de ondergenoemde documenten voegen. Deze documenten moeten de bevoegde autoriteiten in voldoende aantal worden toegezonden om ze uiterlijk een maand voor de aanvang van de opnamen te kunnen doen toekomen aan de autoriteiten van de andere Partijen:
- een afschrift van het contract betreffende verwerving van de au- teursrechten of een ander bewijsstuk betreffende de verwerving van de auteursrechten voor de commerciële exploitatie van het werk;
- een gedetailleerd scenario;
- een lijst van de technische en artistieke inbreng van elk van de betrokken landen;
- een begroting en een gedetailleerd financieringsplan;
- een produktieschcma van het cinematografisch werk;
- het tussen de coproducenten gesloten coproduktiecontract. Dit con- tract moet bepalingen omvatten betreffende de verdeling van de op- brengsten of territoria onder de coproducenten.
De aanvraag en overige documenten moeten, indien mogelijk, zijn gesteld in de taal van de bevoegde autoriteiten waarbij ze worden ingc- diend. De bevoegde autoriteiten zenden elkaar de aanvraag en de bijge- voegde documenten toe zodra deze zijn ontvangen. Dc bcvoegdc auto- riteit van de Partij met de kleinste financiële deelneming verleent haar goedkeuring eerst nadat zij het oordeel van de autoriteit van de Partij met de grootste financiële deelneming heeft ontvangen.
Bijlage II
1. Een cinematografisch werk wordt als Europees werk in de zin van artikel 3, derde lid, aangemerkt indien tenminste 15 punten op een totaal van 19 worden behaald uit het onderstaande overzicht van Europese ele- menten.
2. Gelet op de eisen van het scenario, kunnen de bevoegde autoritei- ten, na onderling overleg, en indien zij van oordeel zijn dat het werk niettemin een Europese identiteit heeft, een werk dat niet dc normaliter vereistc 15 punten heeft behaald als coproduktie aanmerken.
Europese elementen
Scheppende groep
Regisseur Scenarioschrijver Componist
Punten
3
3
Uitvoerende groep
Eerste rol Tweede rol Derde rol
Technische groep
Camera
Geluid en mixage Montage
Rekwisieten en kostuums Studio of opnamelokatie Plaats van post-produktie
N.B.
a. De eerste, tweede en derde rol worden bepaald op grond van het aantal gewerkte dagen.
b. Wat artikel 8 betreft, wordt met ,,artistiek” de scheppendc en de uitvoerende groep bedoeld, en met ,,technisch” de technische groep.