Contract
86 (1995) Nr. 2
TRAC T A TENBLAD
VAN HET
K O N I N K R I J K D E R N E D E R L A N D E N
JAARGANG 2000 Nr. 40
A. TITEL
Overeenkomst over de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 die betrekking hebben op de instandhouding en het beheer van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden, met Bijlagen;
New York, 4 augustus 1995
B. TEKST
De Engelse en de Franse tekst van de Overeenkomst zijn geplaatst in
Trb. 1996, 2771).
Voor ondertekening van de Overeenkomst zie Trb. 1996, 277. De Overeenkomst is voorts nog ondertekend voor:
Vanuatu 23 juli 0000
Xxxxxxxxx 28 augustus 1996
de Filipijnen 30 augustus 0000
Xxxxxx 3 oktober 1996
Gabon 7 oktober 1996
de Maldiven 8 oktober 1996
Sri Lanka 9 oktober 1996
Oeganda 10 oktober 1996
Burkina Faso 15 oktober 1996
China2) 6 november 1996
Japan 9 november 1996
Zuid-Korea 26 november 1996
Spanje 3 december 1996
Frankrijk3) 4 december 1996
de Seychellen 4 december 1996
1) In dat Tractatenblad dienen de volgende correcties te worden aangebracht: Op blz. 75 dient in de op een na laatste regel voor ,,The European Commu- nity and ’’ ,,6)’’ te worden ingevoegd.
Op blz. 76 dient aan noot 5) te worden toegevoegd: ,,Voorts heeft het
Koninkrijk der Nederlanden bij de ondertekening dezelfde interpretatieve verkla- ringen afgelegd als de Europese Gemeenschap’’ (zie blz. 75 van Trb. 1996, 277 onder ,,INTERPRETATIVE DECLARATIONS TO BE DEPOSITED BY THE COMMUNITY AND ITS MEMBER STATES UPON SIGNATURE OF THE AGREEMENT’’.
De regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord- Ierland heeft op 20 augustus 1996 het volgende medegedeeld naar aanleiding van de door de Argentijnse regering op 4 december 1996 afgelegde verklaring:
‘‘The Government of the United Kingdom of Great Britain and Northern Ire- land have noted the declaration of the Government of Argentina. The British Go- vernment have no doubt about the sovereignty of the United Kingdom over the Falkland Islands, as well as South Georgia and the South Sandwich Islands, and have no doubt, therefore, about their right to extend the said Agreement to these territories. The British Government can only reject as unfounded the claim by the Government of Argentina that they are a part of Argentine territory.’’.
2) Onder de volgende verklaringen:
‘‘It is the belief of the Government of the People’s Republic of China that the [said Agreement] is an important development of the United Nations Convention on the Law of the Sea. This Agreement will have a significant impact on the con- servation and management of living marine resources, especially fish resources in the high seas as well as on the international cooperation in fishery. Upon signing the Agreement, the Government of the People’s Republic of China wishes to make the following statement in accordance with article 43 of the Agreement:
1. About the understanding of paragraph 7 of article 21 of the Agreement: The Government of China is of the view that the enforcement action taken by the inspecting State with the authorization of the flag State involves state sovereignty and national legislation of the States concerned. The authorized enforcement action should be limited to the mode and scope as specified in the authorization by the flag State. Enforcement action by the inspecting State under such circum- stances should only be that of executing the authorization of the flag state.
2. About the understanding of subparagraph (f), paragraph 1 of article 22 of the Agreement: This subparagraph provides that the inspecting State shall ensure that its duly authorized inspectors ‘avoid the use of force except when and to the degree necessary to ensure the safety of the inspectors and where the inspectors are obstructed in the execution of their duties. The degree of force used shall not exceed that reasonably required in the circumstances’. The understanding of the Chinese Government on this provision is that only when the personal safety of the authorized inspectors whose authorization has been duly verified is endan- gered and their normal inspecting activities are obstructed by violence commit- ted by crew members of fishermen of the fishing vessel under inspection, may the inspectors take appropriate compulsory measures necessary to stop such violence. It should be emphasized that the action of force by the inspectors shall only be taken against those crew members or fishermen committing the violence and must never be taken against the vessel as a whole or other crew members or fisher- men.’’.
3) Onder de volgende verklaringen:
‘‘The Government of the French Republic recalls that the requirements for implementing the Agreement must be strictly in conformity with the 1982 United Nations Convention on the Law of the Sea.
2. The Government of the French Republic hereby declares that the provisions of article 21 and 22 apply only to maritime fishing operations.
3. These provisions cannot be regarded as capable of being extended to cover vessels engaged in maritime transport under another international instrument, or of being transferred to any instrument not dealing directly with the conservation and management of fisheries resources covered by the Agreement.’’.
C. VERTALING
Overeenkomst over de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 die betrekking hebben op de instandhouding en het beheer van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden
De Staten die Partij zijn bij deze Overeenkomst;
Verwijzende naar de relevante bepalingen van het Verdrag van de Ver- enigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982;
Vastberaden om de instandhouding op lange termijn en een duurzaam gebruik van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trek- kende visbestanden veilig te stellen;
Vastbesloten om daartoe de samenwerking tussen de Staten te verbe- teren;
Een beroep doende op Vlaggestaten, Havenstaten en Kuststaten om te zorgen voor een efficiëntere rechtshandhaving wat betreft de voor be- doelde bestanden vastgestelde instandhoudings- en beheersmaatregelen;
Geleid door de wens met name de problemen aan te pakken die zijn aangegeven in hoofdstuk 17, programma C, van Agenda 21 zoals aan- genomen door de Conferentie van de Verenigde Naties over milieu en ontwikkeling namelijk dat in vele gebieden de visserij op de volle zee niet adequaat wordt beheerd en dat er voor een aantal bestanden over- bevissing is, en constaterende dat er problemen zijn zoals niet- gereglementeerde visserij, overkapitalisatie, overcapaciteit, omvlagging om aan controle te ontsnappen, onvoldoende selectief vistuig, onbe- trouwbare gegevensbestanden en onvoldoende samenwerking tussen de Staten;
Zich verbindende tot een verantwoorde visserij:
Zich bewust van de noodzaak om negatieve effecten op het mariene milieu te voorkomen, de biodiversiteit te beschermen, de mariene eco- systemen ongeschonden te behouden en het gevaar van effecten op lange termijn of onomkeerbare effecten als gevolg van de visserij zoveel mogelijk te beperken;
Erkennende dat speciale bijstand, zowel financieel, wetenschappelijk als technisch, nodig is om de ontwikkelingslanden in staat te stellen effi- ciënt mee te werken aan de instandhouding, het beheer en het duurzame gebruik van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trek- kende visbestanden;
Ervan overtuigd dat een overeenkomst over de toepassing van de betrokken bepalingen van het Zeerechtverdrag de beste manier is om deze doelstellingen te bereiken en bijdraagt tot het behoud van interna- tionale vrede en veiligheid;
Bevestigende dat voor de aangelegenheden die niet door het Zeerecht- verdrag of door deze Overeenkomst worden geregeld, de regels en de beginselen van het algemene internationale recht van toepassing blijven,
Zijn als volgt overeengekomen:
DEEL I ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Begrippen en toepassingsgebied van de Overeenkomst
1. In deze Overeenkomst wordt verstaan onder
a. ,,Zeerechtverdrag’’: het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982,
b. ,,instandhoudings- en beheersmaatregelen’’: maatregelen voor de instandhouding en het beheer van een of meer soorten van de levende rijkdommen van de zee, die worden vastgesteld en toegepast overeen- komstig de betrokken bepalingen van het internationale recht zoals dat is neergelegd in het Zeerechtverdrag en in deze Overeenkomst,
c. ,,vis’’: ook weekdieren en schaaldieren, met uitzondering van die welke behoren tot de sedentaire soorten zoals omschreven in artikel 77 van het Zeerechtverdrag,
d. ,,akkoord’’: een in het kader van het Zeerechtverdrag en deze Overeenkomst tussen twee of meer Staten overeengekomen samenwerkingsvorm onder andere met het oog op de vaststelling van instandhoudings- en beheersmaatregelen voor een subregio of regio voor een of meer grensoverschrijdende en over grote afstanden trekkende vis- bestanden.
2. a. ,,Staten die partij zijn’’: Staten die ermee hebben ingestemd door deze Overeenkomst gebonden te zijn en waarvoor deze Overeen- komst in werking is getreden.
b. Deze Overeenkomst is mutatis mutandis van toepassing op
i. lichamen als bedoeld in artikel 305, lid 1, onder c), d) en e), van het Zeerechtverdrag, en
ii. onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 47, alle lichamen die een ,,internationale organisatie’’ zijn als bedoeld in bijlage IX, artikel 1, van het Zeerechtverdrag,
als zij partij worden bij deze Overeenkomst; in zoverre omvat het begrip ,,Staten die partij zijn’’ ook deze lichamen.
3. Deze Overeenkomst is mutatis mutandis van toepassing voor an- dere lichamen waarvan vaartuigen op de volle zee vissen.
Artikel 2
Doel
Het doel van deze Overeenkomst is, om via doeltreffende uitvoering van de betrokken bepalingen van het Zeerechtverdrag, instandhouding op lange termijn en duurzaam gebruik van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden te waarborgen.
Artikel 3
Toepassingsgebied
1. Deze Overeenkomst is, tenzij anders bepaald, van toepassing voor de instandhouding en het beheer van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden in gebieden die niet onder natio- nale jurisdictie vallen, met dien verstande evenwel dat de artikelen 6 en
7 ook van toepassing zijn voor dergelijke visbestanden in gebieden onder nationale jurisdictie, onverminderd de verschillende juridische stelsels die krachtens het Zeerechtverdrag van toepassing zijn in de gebieden onder nationale jurisdictie en de gebieden daarbuiten.
2. Wanneer de Kuststaat zijn soevereine rechten inzake exploratie, exploitatie, instandhouding en beheer van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden uitoefent in de gebieden onder nationale jurisdictie worden de in artikel 5 genoemde algemene beginselen mutatis mutandis toegepast.
3. De Staten houden, zoals bepaald in deze Overeenkomst, rekening met de individuele capaciteit van de ontwikkelingslanden om het be- paalde in de artikelen 5, 6 en 7 toe te passen in de gebieden onder hun nationale jurisdictie en met hun behoefte aan bijstand. Daartoe is deel VII mutatis mutandis van toepassing voor gebieden onder nationale jurisdictie.
Artikel 4
Verhouding tussen deze Overeenkomst en het Zeerechtverdrag
Deze Overeenkomst verandert niets in de rechten, de jurisdictie en de plichten van de Staten op grond van het Zeerechtverdrag. Deze Over- eenkomst wordt uitgelegd en toegepast in samenhang met het Zeerecht- verdrag en op een wijze die coherent is met dat Verdrag.
DEEL II
INSTANDHOUDING EN BEHEER VAN DE GRENS- OVERSCHRIJDENDE EN DE OVER GROTE AFSTANDEN TREKKENDE VISBESTANDEN
Artikel 5
Algemene beginselen
Met het oog op de instandhouding en het beheer van de grens- overschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden die- nen de Kuststaten en de Staten die op de volle zee vissen, bij het uit- voeren van de in het Zeerechtverdrag neergelegde plicht tot samenwerking
a. maatregelen te nemen voor de instandhouding op lange termijn van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende vis- bestanden, en voor een optimaal gebruik daarvan;
b. die maatregelen te baseren op de beste beschikbare wetenschap- pelijke gegevens en af te stemmen op behoud van de visbestanden of op herstel daarvan tot een niveau waarbij de maximale duurzame opbrengst wordt verkregen, daarbij rekening houdende met relevante milieu- technische en economische factoren, waaronder de bijzondere omstan- digheden van ontwikkelingslanden, en met de visserijpatronen, de onder- linge afhankelijkheid van de visbestanden en algemeen aanbevolen internationale minimumnormen die in subregionaal, regionaal of mondi- aal verband zijn vastgesteld;
c. de preventieve aanpak toe te passen overeenkomstig artikel 6;
d. te evalueren welke effecten de visserij, andere menselijke activi- teiten en milieufactoren hebben op de bestanden die het doel zijn van de visserij en op de soorten die tot hetzelfde ecosysteem behoren of die ver- want zijn met of afhankelijk zijn van genoemde doelbestanden;
e. zo nodig instandhoudings- en beheersmaatregelen vast te stellen om de bestanden van soorten die tot hetzelfde ecosysteem behoren als of die verwant zijn met of afhankelijk zijn van de doelbestanden boven een niveau te houden of weer boven een niveau te brengen waarbeneden de reproduktie ernstig in gevaar kan komen;
f. vervuiling, afval, teruggooi, vangsten door verloren gegaan of opgegeven vistuig, vangsten van niet-doelsoorten, zowel vis als andere soorten (hierna ,,niet-doelsoorten’’ genoemd), en de effecten van een en ander op verwante of afhankelijke soorten, in het bijzonder bedreigde soorten, tot een minimum te beperken via maatregelen die, in de mate van het mogelijke, ontwikkeling en gebruik omvatten van vistuig en vis- methoden die selectief en milieuveilig zijn en waarvan de kosten/baten- verhouding gunstig is;
g. de biodiversiteit in het mariene milieu te beschermen;
h. maatregelen te nemen om overbevissing en overcapaciteit te voor- komen of daaraan een einde te maken en ervoor te zorgen dat de visserij- inspanning niet groter is dan een niveau dat verenigbaar is met een duur- zaam gebruik van de visbestanden;
i. rekening te houden met de belangen van de zelfvoorzienings- vissers;
j. overeenkomstig het bepaalde in bijlage I tijdig volledige en nauw- keurige gegevens over de visserijactiviteiten te verzamelen, waaronder gegevens met betrekking tot de positie van de vaartuigen, de vangsten van doelsoorten en niet-doelsoorten en de visserij-inspanning, en die gegevens, alsmede de informatie uit nationale en internationale onderzoekprogramma’s met andere te delen;
k. wetenschappelijk onderzoek te bevorderen en te verrichten, en technieken te ontwikkelen die kunnen bijdragen tot instandhouding en het beheer van de visbestanden, en
l. de instandhoudings- en beheersmaatregelen toe te passen en te doen naleven via doeltreffende monitoring-, controle- en toezicht- regelingen.
Artikel 6
Preventieve aanpak
1. Ter bescherming van de levende rijkdommen van de zee en voor het behoud van het mariene milieu volgen de Staten voor de instandhou- ding, het beheer en de exploitatie van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden op ruime schaal de preven- tieve aanpak.
2. De Staten zijn extra voorzichtig wanneer de informatie twijfelach- tig, onbetrouwbaar of niet adequaat is. Het ontbreken van adequate informatie is geen reden om instandhoudings- en beheersmaatregelen uit te stellen of achterwege te laten.
3. Bij het uitvoeren van de preventieve aanpak dienen de Staten
a. de besluitvorming voor maatregelen voor de instandhouding en het beheer van de visbestanden te verbeteren door zich de beste beschik- bare wetenschappelijke informatie te verschaffen en die informatie met elkaar te delen, en door verbeterde technieken toe te passen om risico’s en onzekerheden te ondervangen;
b. de in bijlage II vastgestelde richtlijnen toe te passen en, aan de hand van de beste beschikbare wetenschappelijke informatie, bestand- specifieke referentiewaarden te bepalen en de maatregelen vast te stel- len voor het geval die waarden worden overschreden;
c. onder andere rekening te houden met onzekerheden over de grootte en de produktiviteit van de bestanden, de referentiewaarden, de situatie van een bestand ten opzichte van die referentiewaarden, het niveau en de spreiding van de visserijmortaliteit en het effect van de visserij-
activiteit op niet-doelsoorten en verwante of afhankelijke soorten, en voorts met de toestand van de oceaan en het milieu, met de sociaal- economische situatie, alsmede met de voorspellingen dienaangaande;
d. het verzamelen van gegevens te ontwikkelen en onderzoek- programma’s op te stellen om te evalueren welk effect de visserij heeft op niet-doelsoorten en verwante of afhankelijke soorten, alsmede op hun milieu, en plannen vast te stellen voor het behoud van dergelijke soor- ten en voor de bescherming van ernstig bedreigde habitats.
4. De Staten nemen maatregelen om ervoor te zorgen dat, wanneer de referentiewaarden bijna zijn bereikt, die waarden niet worden overschre- den. Wanneer dat toch het geval is, nemen de Staten onverwijld de in lid 3, onder b, bedoelde maatregelen voor het herstel van de visbestanden.
5. Als de situatie van bestanden van doelsoorten of niet-doelsoorten of verwante of afhankelijke soorten reden geeft tot bezorgdheid, zorgen de Staten voor verscherpte monitoring op dergelijke bestanden en soor- ten met het oog op evaluatie van de situatie daarvan, alsmede van de doeltreffendheid van de instandhoudings- en beheersmaatregelen. Laatst- bedoelde maatregelen worden regelmatig aangepast in het licht van nieuwe informatie.
6. Voor nieuwe visserijtakken of voor verkennende visserij stellen de Staten zo spoedig mogelijk preventieve instandhoudings- en beheers- maatregelen vast, waaronder vangst- en visserij-inspanningsbeperkingen. Dergelijke maatregelen blijven van kracht tot er voldoende gegevens zijn voor evaluatie van het effect van de visserij op de duurzaamheid op lange termijn van de betrokken bestanden; vervolgens worden instandhoudings- en beheersmaatregelen toegepast die op grond van die evaluatie zijn vastgesteld. Deze maatregelen voorzien zo nodig in een geleidelijke ontwikkeling van de visserij.
7. Bij een natuurverschijnsel met aanzienlijke negatieve effecten op de situatie van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trek- kende visbestanden nemen de Staten op korte termijn instandhoudings- en beheersmaatregelen om ervoor te zorgen dat die negatieve effecten niet door de visserij worden verergerd. Dergelijke spoedmaatregelen worden door de Staten ook vastgesteld wanneer de visserij een ernstige bedreiging vormt voor de duurzaamheid van genoemde visbestanden. Spoedmaatregelen zijn tijdelijk en worden gebaseerd op de beste be- schikbare wetenschappelijke gegevens.
Artikel 7
Compatibiliteit van instandhoudings- en beheersmaatregelen
1. Onverminderd de in het Zeerechtverdrag vastgelegde soevereine rechten van de Kuststaten inzake exploratie, exploitatie, instandhouding en beheer van de levende rijkdommen van de zee in de gebieden onder
hun nationale jurisdictie en het overeenkomstig het Zeerechtverdrag voor alle Staten geldende recht om hun onderdanen op de volle zee te laten vissen,
a. dienen, voor de grensoverschrijdende visbestanden, de betrokken Kuststaten en de Staten waarvan de onderdanen op dergelijke bestanden in de aangrenzende wateren van de volle zee vissen ernaar te streven om rechtstreeks of via de geëigende samenwerkingsvormen als bedoeld in deel III tot overeenstemming te komen over de maatregelen die nodig zijn voor de instandhouding van de betrokken visbestanden in de aan- grenzende wateren van de volle zee;
b. dienen, voor de over grote afstanden trekkende visbestanden, de betrokken Kuststaten en de Staten waarvan de onderdanen in de regio op dergelijke bestanden vissen rechtstreeks of via de geëigende samenwerkingsvormen als bedoeld in deel III samen te werken om in de hele regio, zowel binnen als buiten de gebieden onder nationale jurisdic- tie, de betrokken bestanden te behouden en een optimaal gebruik daar- van te bevorderen.
2. Met het oog op de instandhouding en het beheer van de grens- overschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden als totaliteit dienen de instandhoudings- en beheersmaatregelen die worden vastgesteld voor de volle zee en dergelijke maatregelen die worden aan- genomen voor gebieden onder nationale jurisdictie, compatibel te zijn. Daarom hebben de Kuststaten en de Staten die op de volle zee vissen de plicht om samen te werken en ten aanzien van deze visbestanden com- patibele maatregelen vast te stellen. Bij het vaststellen van compatibele maatregelen voor de instandhouding en het beheer van de visbestanden dienen de Staten
a. rekening te houden met de instandhoudings- en beheers- maatregelen die door de Kuststaten overeenkomstig artikel 61 van het Zeerechtverdrag zijn vastgesteld en worden toegepast voor dezelfde vis- bestanden in de gebieden onder nationale jurisdictie en ervoor te zorgen dat maatregelen die voor die visbestanden in de volle zee worden vast- gesteld de doeltreffendheid van de maatregelen van de Kuststaten niet aantasten;
b. rekening te houden met maatregelen die eerder door de betrokken Kuststaten en op de volle zee vissende Staten overeenkomstig het Zeerechtverdrag voor dezelfde visbestanden zijn vastgesteld en worden toegepast;
c. rekening te houden met maatregelen die eerder in het kader van organisaties en akkoorden voor visserijbeheer in subregionaal of regio- naal verband overeenkomstig het Zeerechtverdrag voor dezelfde vis- bestanden zijn vastgesteld en worden toegepast;
d. rekening te houden met de biologische eenheid die de visbestanden vormen en met andere kenmerken ervan en met de verbanden tussen de verspreiding van de visbestanden in de regio, de daar beoefende takken van visserij en de geografische bijzonderheden van de betrokken regio,
met inbegrip van de mate waarin de visbestanden voorkomen en worden bevist in gebieden onder nationale jurisdictie;
e. rekening te houden met de mate waarin de Kuststaten, respectie- velijk de Staten die op de volle zee vissen, afhankelijk zijn van de betrokken visbestanden, en
f. ervoor te zorgen dat die maatregelen niet schadelijk zijn voor de levende rijkdommen van de zee als totaliteit.
3. Bij het uitvoeren van hun plicht tot samenwerking stellen de Sta- ten alles in het werk om binnen een redelijke termijn overeenstemming te bereiken over compatibele instandhoudings- en beheersmaatregelen.
4. Als het niet mogelijk blijkt binnen een redelijke termijn tot over- eenstemming te komen, mag elk van de betrokken Staten een beroep doen op de in deel VIII vastgestelde procedures voor de beslechting van geschillen.
5. In afwachting van overeenstemming over compatibele instandhoudings- en beheersmaatregelen stellen de Staten, in een geest van onderling begrip en samenwerking, alles in het werk om tot voorlo- pige, praktische regelingen te komen. Als overeenstemming over derge- lijke regelingen niet mogelijk blijkt, mag elk van de betrokken Staten het geschil, met het oog op voorlopige maatregelen, aan een hof of scheids- gerecht voorleggen overeenkomstig de in deel VIII vastgestelde proce- dures voor de beslechting van geschillen.
6. Bij voorlopige regelingen of maatregelen die worden aanvaard of opgelegd op grond van lid 5 moet rekening worden gehouden met de bepalingen in dit Deel en moet passende aandacht worden gegeven aan de rechten en verplichtingen van alle betrokken Staten; voorts dienen die regelingen of maatregelen uiteindelijke overeenstemming over compati- bele instandhoudings- en beheersmaatregelen niet in gevaar te brengen of te belemmeren en wordt daarmee niet vooruitgelopen op de uiteinde- lijke uitkomst van een geschillenprocedure.
7. De Kuststaten informeren de Staten die op de volle zee in de sub- regio of regio vissen, rechtstreeks of in het kader van geëigende sub- regionale of regionale organisaties en akkoorden voor visserijbeheer, dan wel op een andere geschikte wijze, over de maatregelen die zij hebben vastgesteld met betrekking tot de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden in de wateren onder hun nationale jurisdictie.
8. De Staten die op de volle zee vissen, informeren de andere betrok- ken Staten, rechtstreeks of in het kader van geëigende subregionale of regionale organisaties en akkoorden voor visserijbeheer, dan wel op een andere geschikte wijze, regelmatig over de door hen vastgestelde maat- regelen voor regulering van de activiteit van vaartuigen die hun vlag voeren en die op de volle zee op de betrokken bestanden vissen.
DEEL III
MECHANISMEN VOOR INTERNATIONALE SAMENWERKING MET BETREKKING TOT DE GRENSOVERSCHRIJDENDE EN DE OVER GROTE AFSTANDEN TREKKENDE VISBESTANDEN
Artikel 8
Samenwerking voor instandhouding en beheer
1. De Kuststaten en de Staten die op de volle zee vissen, streven, overeenkomstig het Zeerechtverdrag, rechtstreeks of in het kader van geëigende subregionale of regionale organisaties en akkoorden voor visserijbeheer en rekening houdende met de specifieke kenmerken van de subregio of regio, naar samenwerking met betrekking tot de grens- overschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden met het oog op doeltreffende instandhouding en een doeltreffend beheer van die bestanden.
2. De Staten beginnen, met name bij aanwijzingen over mogelijke overbevissing van de betrokken grensoverschrijdende en over grote afstanden trekkende visbestanden of bij ontwikkeling van een nieuwe visserij ten opzichte van die visbestanden, onverwijld te goeder trouw overleg. Daartoe kan op verzoek van iedere belanghebbende Staat over- leg op gang worden gebracht met het oog op vaststelling van adequate regelingen voor de instandhouding en het beheer van de betrokken vis- bestanden. In afwachting van overeenstemming houden de Staten zich aan de bepalingen van deze Overeenkomst en handelen zij te goeder trouw met passende aandacht voor de rechten, belangen en verplichtin- gen van andere Staten.
3. Wanneer er een organisatie of akkoord voor visserijbeheer in sub- regionaal of regionaal verband bestaat met de bevoegdheid om de instandhoudings- en beheersmaatregelen voor bepaalde grens- overschrijdende of over grote afstanden trekkende visbestanden vast te stellen, komen de Staten die op de volle zee op de betrokken bestanden vissen, en de betrokken Kuststaten hun plicht tot samenwerking na door lid te worden van de betrokken organisatie of partij te worden bij het betrokken akkoord, of door te accepteren om de in het kader van de organisatie of het akkoord vastgestelde instandhoudings- en beheers- maatregelen toe te passen. De Staten met een reëel belang bij de betrok- ken visserij kunnen lid worden van een dergelijke organisatie of partij worden bij een dergelijk akkoord. De regels voor de deelneming aan een dergelijke organisatie of een dergelijk akkoord mogen de betrokken Sta- ten niet verhinderen lid te worden van zo’n organisatie of partij te wor- den bij zo’n akkoord; ook mogen die regels niet zo worden toegepast dat wordt gediscrimineerd tegen een Staat of een groep Staten met een reëel belang bij de betrokken visserij.
4. Alleen Staten die lid zijn van een dergelijke organisatie of die par-
tij zijn bij een dergelijk akkoord, of die accepteren om de in het kader van een dergelijke organisatie of een dergelijk akkoord vastgestelde instandhoudings- en beheersmaatregelen toe te passen, krijgen toegang tot de visbestanden waarvoor die maatregelen gelden.
5. Wanneer er geen organisatie of akkoord voor visserijbeheer in sub- regionaal of regionaal verband bestaat met de bevoegdheid om de instandhoudings- en beheersmaatregelen voor een bepaald grens- overschrijdend of over grote afstanden trekkend visbestand vast te stel- len, werken de betrokken Kuststaten en de Staten die in de betrokken subregio of regio op de volle zee op dat bestand vissen, samen voor de oprichting van een dergelijke organisatie of het aangaan van andere geëi- gende akkoorden voor de instandhouding en het beheer van een derge- lijk visbestand en nemen zij deel aan de werkzaamheden in het kader van deze organisatie of dit akkoord voor visserijbeheer.
6. Iedere Staat die voornemens is voor te stellen dat maatregelen wor- den genomen door een intergouvernementele organisatie die bevoegd is voor de levende rijkdommen van de zee, zorgt, wanneer die maatrege- len aanzienlijke effecten zouden hebben voor de instandhoudings- en beheersmaatregelen die reeds zijn vastgesteld in het kader van sub- regionale of regionale organisaties of akkoorden voor visserijbeheer, via hun instanties voor overleg met de leden van die organisatie of de par- tijen bij die akkoorden. Voor zover mogelijk gebeurt dat overleg voor- dat het voorstel bij de intergouvernementele organisatie wordt inge- diend.
Artikel 9
Subregionale en regionale organisaties en akkoorden voor visserijbeheer
1. Bij de oprichting van subregionale of regionale organisaties en bij het aangaan van subregionale of regionale akkoorden voor het beheer van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende vis- bestanden dienen de Staten onder andere overeenstemming te bereiken over
a. de visbestanden waarvoor de instandhoudings- en beheers- maatregelen gelden, daarbij rekening houdende met de biologische ken- merken van de betrokken bestanden en de aard van de betrokken visse- rij;
b. het toepassingsgebied, daarbij rekening houdende met artikel 7, lid 1, en de kenmerken van de subregio of regio, waaronder sociaal- economische, geografische en milieutechnische factoren;
c. de verhouding tussen de werkzaamheden in het kader van de nieuwe organisatie of het nieuwe akkoord en de taak, de doelstellingen en activiteiten in het kader van bestaande organisaties en akkoorden voor visserijbeheer, en
d. de wijze waarop in het kader van de organisatie of het akkoord wetenschappelijk advies zal worden verkregen en de situatie van de vis-
bestanden zal worden besproken, waaronder, zo nodig, de oprichting van een wetenschappelijke adviserende instantie.
2. De Staten die samenwerken voor de oprichting van een sub- regionale of regionale organisatie of de totstandbrenging van een sub- regionaal of regionaal akkoord voor visserijbeheer, geven daarvan ken- nis aan andere Staten waarvan hun bekend is dat zij een reëel belang hebben bij de werkzaamheden in het kader van de beoogde organisatie of het beoogde akkoord.
Artikel 10
Uit te voeren taken in het kader van subregionale en regionale organisaties en akkoorden voor visserijbeheer
In het kader van hun plicht tot samenwerking binnen subregionale of regionale organisaties en akkoorden voor visserijbeheer dienen de Sta- ten
a. tot overeenstemming te komen over en zich te houden aan instandhoudings- en beheersmaatregelen voor de instandhouding op lange termijn en het duurzaam gebruik van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden;
b. zo nodig, tot overeenstemming te komen over de rechten van de deelnemers zoals toewijzingen uit toegestane vangsten of niveaus van visserij-inspanning;
c. algemeen aanbevolen internationale minimumnormen voor een verantwoorde visserij aan te nemen en toe te passen;
d. wetenschappelijke adviezen te verzamelen en te evalueren, de situatie van de visbestanden te bespreken, en te evalueren welk effect de visserij heeft op niet-doelsoorten en op de met de doelsoorten verwante of daarvan afhankelijke soorten;
e. tot overeenstemming te komen over normen voor het verzamelen, rapporteren, verifiëren en uitwisselen van gegevens over de visserij op de betrokken visbestanden;
f. zoals omschreven in bijlage I, nauwkeurige en volledige statis- tische gegevens te groeperen en te publiceren, waar nodig met behoud van vertrouwelijkheid, om ervoor te zorgen dat de beste wetenschappe- lijke gegevens beschikbaar zijn;
g. wetenschappelijke evaluaties van de visbestanden en daarmee ver- band houdend onderzoek te bevorderen en te verrichten, en de resulta- ten daarvan te publiceren;
h. adequate samenwerkingsvormen vast te stellen voor monitoring, controle, toezicht en rechtshandhaving die efficiënt zijn;
i. tot overeenstemming te komen over de wijze waarop rekening wordt gehouden met de visserijbelangen van nieuwe leden van de orga- nisatie of nieuwe partijen bij het akkoord voor visserijbeheer;
j. tot overeenstemming te komen over besluitvormingsprocedures waardoor het tijdig en efficiënt vaststellen van instandhoudings- en beheersmaatregelen wordt vergemakkelijkt;
k. de vreedzame beslechting van geschillen, overeenkomstig deel VIII, te bevorderen;
l. te zorgen voor volledige medewerking van de betrokken nationale instanties en sectoren van het bedrijfsleven bij de uitvoering van de aan- bevelingen en besluiten die in het kader van de organisatie of het akkoord worden vastgesteld, en
m. passende bekendheid te geven aan de instandhoudings- en beheers- maatregelen die in het kader van de betrokken organisatie of het betrok- ken akkoord zijn vastgesteld.
Artikel 11
Nieuwe leden of partijen
Bij het vaststellen van de aard en de omvang van de rechten van nieuwe leden van of nieuwe partijen bij een organisatie of akkoord voor visserijbeheer in subregionaal of regionaal verband dienen de Staten onder andere rekening te houden met
a. de situatie van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden en het bestaande niveau van visserij-inspanning ten opzichte van die visbestanden;
b. de belangen, het visserijpatroon en de vismethoden van de nieuwe leden of partijen enerzijds en de oude anderzijds;
c. de bijdrage van respectievelijk nieuwe en oude leden of partijen aan de instandhouding en het beheer van de betrokken visbestanden, aan het verzamelen en het verstrekken van nauwkeurige gegevens, en aan het wetenschappelijk onderzoek met betrekking tot de visbestanden;
d. de behoeften van de vissersgemeenschappen in het betrokken kustgebied die in hoofdzaak afhankelijk zijn van de visserij op de betrokken visbestanden;
e. de behoeften van de Kuststaten waarvan de economie buitenge- woon afhankelijk is van de exploitatie van de levende rijkdommen van de zee, en
f. de belangen van de Ontwikkelingslanden in de subregio of regio, als de betrokken visbestanden ook voorkomen in de gebieden onder nationale jurisdictie van die Staten.
Artikel 12
Doorzichtigheid van de werkzaamheden in het kader van subregionale en regionale organisaties en akkoorden voor visserijbeheer
1. De Staten zorgen voor doorzichtigheid van het besluitvormings- proces en de andere werkzaamheden in het kader van subregionale en regionale organisaties en akkoorden voor visserijbeheer.
2. Vertegenwoordigers van andere intergouvernementele organisaties en vertegenwoordigers van niet-gouvernementele organisaties die zich
bezighouden met de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden krijgen de gelegenheid om, naar gelang van het geval, als waarnemer of in een andere hoedanigheid, aan vergaderingen in het kader van de subregionale organisaties en akkoorden voor visserij- beheer deel te nemen overeenkomstig de voor de betrokken organisatie of het betrokken akkoord vastgestelde procedures. Deze procedures mogen op dit punt niet nodeloos restrictief zijn. Deze inter- gouvernementele organisaties en niet-gouvernementele organisaties krij- gen tijdig toegang tot de verslagen en rapporten in verband met de werk- zaamheden in het kader van deze organisaties en akkoorden, een en ander onverminderd de procedurebepalingen inzake de toegang tot die stukken.
Artikel 13
Versterking van bestaande organisaties en akkoorden
De Staten werken samen voor versterking van bestaande subregionale en regionale organisaties en akkoorden voor visserijbeheer om hun instandhoudings- en beheersmaatregelen voor de grensoverschrijdende en over grote afstanden trekkende visbestanden doeltreffender te kunnen vaststellen en uitvoeren.
Artikel 14
Verzamelen en verstrekken van gegevens en samenwerking bij wetenschappelijk onderzoek
1. De Staten zorgen ervoor dat de vissersvaartuigen die hun vlag voe- ren hun de gegevens verstrekken die zij nodig hebben om de uit deze Overeenkomst voortvloeiende verplichtingen na te komen. Daartoe ne- men de Staten overeenkomstig bijlage I de volgende maatregelen:
a. zij verzamelen wetenschappelijke, technische en statistische gege- vens over de visserij op de grensoverschrijdende en de over grote afstan- den trekkende visbestanden en wisselen die gegevens met elkaar uit;
b. zij zorgen ervoor dat de gegevens gedetailleerd genoeg worden verzameld om doeltreffende evaluatie van de betrokken visbestanden te vergemakkelijken en dat ze tijdig genoeg worden verstrekt met het oog op de behoeften in het kader van de subregionale of regionale organisa- ties en akkoorden voor visserijbeheer, en
c. zij nemen de nodige maatregelen om de juistheid van die gege- vens te verifiëren.
2. De Staten dienen, rechtstreeks of in het kader van subregionale of regionale organisaties en akkoorden voor visserijbeheer,
a. tot overeenstemming te komen over de specifieke gegevens die voor de werkzaamheden in het kader van die organisaties en akkoorden moeten worden verstrekt en het formaat waarin dat moet gebeuren, daar- bij rekening houdende met de aard van de betrokken visbestanden en van de visserij daarop;
b. analysetechnieken en methoden voor bestandsevaluatie te ontwik- kelen en met de andere partijen te delen, teneinde de maatregelen voor de instandhouding en het beheer van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden te verbeteren.
3. In overeenstemming met Deel XIII van het Zeerechtverdrag wer- ken de Staten, rechtstreeks of in het kader van bevoegde internationale organisaties, samen voor versterking van de mogelijkheden voor weten- schappelijk onderzoek op visserijgebied en voor bevordering van weten- schappelijk onderzoek met betrekking tot de instandhouding en het beheer van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trek- kende visbestanden dat wordt uitgevoerd in het algemeen belang. Daar- toe bevorderen Staten of bevoegde internationale organisaties die derge- lijk onderzoek uitvoeren buiten de gebieden onder nationale jurisdictie, actief dat de uitkomsten van dat onderzoek en de gegevens over de doel- stellingen en methoden worden bekendgemaakt aan en verspreid in alle belanghebbende Staten en vergemakkelijken zij, in de mate van het mogelijke, deelneming van wetenschapsmensen uit de belanghebbende Staten aan dat onderzoek.
Artikel 15
Ingesloten of half-ingesloten zeeën
Bij toepassing van deze Overeenkomst in een ingesloten of half- ingesloten zee houden de Staten rekening met de natuurlijke kenmerken van die zee en handelen zij in overeenstemming met Deel IX van het Zeerechtverdrag en de andere relevante bepalingen daarvan.
Artikel 16
Gebieden van de volle zee die volledig omgeven zijn door een gebied onder de nationale jurisdictie van een enkele Staat
1. De Staten die op grensoverschrijdende en over grote afstanden trekkende visbestanden vissen in een gebied van de volle zee dat volle- dig omgeven is door een gebied onder de nationale jurisdictie van een enkele Staat, en laatstbedoelde Staat werken samen voor de vaststelling van instandhoudings- en beheersmaatregelen voor de betrokken vis- bestanden in de volle zee. Rekening houdende met de natuurlijke ken- merken van het gebied en in overeenstemming met artikel 7 geven de Staten bijzondere aandacht aan compatibele instandhoudings- en beheers- maatregelen voor de betrokken visbestanden. Bij de vaststelling van de maatregelen voor de volle zee wordt rekening gehouden met de rechten, plichten en belangen van de kuststaat op grond van het Zeerechtverdrag, met de beste beschikbare wetenschappelijke gegevens, en met de instandhoudings- en beheersmaatregelen die de Kuststaat overeenkom- stig artikel 61 van het Zeerechtverdrag heeft aangenomen en toepast
voor dezelfde visbestanden in het gebied onder zijn nationale jurisdic- tie. De Staten komen ook maatregelen overeen inzake monitoring, con- trole, toezicht en rechtshandhaving om de instandhoudings- en beheers- maatregelen voor de volle zee te doen naleven.
2. Overeenkomstig artikel 8 handelen de Staten te goeder trouw en stellen zij alles in het werk om onverwijld tot overeenstemming te komen over de bij de visserij in het in lid 1 bedoelde gebied toe te pas- sen instandhoudings- en beheersmaatregelen. Als de betrokken vissende Staten en de kuststaat niet binnen een redelijke termijn tot overeenstem- ming kunnen komen over die maatregelen, passen zij, rekening hou- dende met lid 1, bepaalde in artikel 7, leden 4, 5 en 6, inzake voorlopige regelingen of maatregelen toe. In afwachting van die voorlopige rege- lingen of maatregelen nemen de betrokken Staten ten aanzien van de vaartuigen die hun vlag voeren maatregelen om ervoor te zorgen dat ze geen visserijactiviteiten uitvoeren die schadelijk zijn voor de betrokken visbestanden.
DEEL IV
STATEN DIE GEEN LID, NOCH PARTIJ ZIJN
Artikel 17
Staten die geen lid van een organisatie, noch partij bij een akkoord voor visserijbeheer zijn
1. Een Staat die geen lid is van of geen partij is bij een organisatie of akkoord voor visserijbeheer in subregionaal of regionaal verband of die niet op andere wijze accepteert om de in het kader van een dergelijke organisatie of een dergelijk akkoord vastgestelde instandhoudings- en beheersmaatregelen toe te passen, is daarmee niet ontslagen van de plicht om, in overeenstemming met het Zeerechtverdrag en deze Over- eenkomst, mee te werken bij de instandhouding en het beheer van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden.
2. Een dergelijke Staat geeft de vaartuigen die zijn vlag voeren geen toestemming om te vissen op grensoverschrijdende of over grote afstan- den trekkende visbestanden waarvoor in het kader van een dergelijke organisatie of een dergelijk akkoord instandhoudings- en beheers- maatregelen zijn vastgesteld.
3. De Staten die lid zijn van of partij zijn bij een organisatie of akkoord voor visserijbeheer in subregionaal of regionaal verband vra- gen, individueel of samen, de in artikel 1, lid 3, bedoelde lichamen waar- van vissersvaartuigen in het betrokken gebied vissen, om hun volledige medewerking in de vorm van toepassing van de in het kader van die organisatie of dat akkoord vastgestelde instandhoudings- en beheers- maatregelen, teneinde te bereiken dat die maatregelen de facto op zo
ruim mogelijke schaal in het betrokken gebied worden toegepast. Be- doelde lichamen delen in de visserij in verhouding tot hun inzet voor de naleving van de instandhoudings- en beheersmaatregelen voor de be- trokken visbestanden.
4. De Staten die lid zijn van of partij zijn bij een dergelijke organi- satie of een dergelijk akkoord wisselen gegevens uit over de visserij- activiteit van vissersvaartuigen die de vlag voeren van Staten die geen lid van de organisatie, noch partij bij het akkoord zijn, maar toch op de betrokken visbestanden vissen. Om dergelijke vissersvaartuigen te weer- houden van activiteiten die de efficiëntie aantasten van de instandhoudings- en beheersmaatregelen die in het kader van de organi- satie of het akkoord voor visserijbeheer in subregionaal of regionaal ver- band zijn vastgesteld, nemen zij maatregelen die in overeenstemming zijn met deze Overeenkomst en met het internationale recht.
DEEL V
PLICHTEN VAN DE VLAGGESTAAT
Artikel 18
Plichten van de Vlaggestaat
1. De Staten waarvan de vaartuigen op de volle zee vissen, nemen de nodige maatregelen opdat de vaartuigen die hun vlag voeren de in het kader van subregionale of regionale organisaties en akkoorden vastge- stelde instandhoudings- en beheersmaatregelen naleven en geen activi- teiten uitvoeren die de efficiëntie van bedoelde maatregelen aantasten.
2. De Staten geven alleen toestemming om vaartuigen die hun vlag voeren, te gebruiken voor de visserij op de volle zee, als zij daadwerke- lijk in staat zijn om hun op grond van het Zeerechtverdrag en van deze Overeenkomst geldende verantwoordelijkheden met betrekking tot die vaartuigen na te komen.
3. De Staten nemen met betrekking tot de vaartuigen die hun vlag voeren onder andere de volgende maatregelen:
a. zij controleren vaartuigen die op de volle zee vissen via vergun- ningen overeenkomstig de toepasselijke in subregionaal, regionaal of mondiaal verband vastgestelde procedures;
b. zij stellen reglementen vast
i. waarin voor de vergunning zodanige voorwaarden worden be- paald dat zij hun verplichtingen in subregionaal, regionaal of mondiaal verband kunnen nakomen,
ii. waarin het vissen op de volle zee met vaartuigen zonder deugde- lijke vergunning of op een wijze die niet in overeenstemming is met de voorwaarden voor de vergunning, wordt verboden,
iii. waarin wordt bepaald dat de vergunning steeds aan boord dient te zijn van de vaartuigen die op de volle zee vissen en op verzoek voor inspectie moet worden getoond aan een naar behoren ge- machtigde persoon, en
iv. om ervoor te zorgen dat de vaartuigen die hun vlag voeren niet zonder toestemming vissen in gebieden onder nationale jurisdic- tie van andere Staten;
c. zij stellen een nationaal register op van vissersvaartuigen die op de volle zee mogen vissen en bepalen dat rechtstreeks belanghebbende Staten op verzoek toegang hebben tot de informatie in dat register, reke- ning houdende met de nationale wetgeving van de Vlaggestaat over het verstrekken van die informatie;
d. zij stellen, met het oog op identificatie, voorschriften inzake de kentekens van vissersvaartuigen en vistuig vast die in overeenstemming zijn met uniforme en internationaal erkende systemen, zoals de ,,Stand- ard Specifications for the Marking and Identification of Fishing Vessels’’ van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties;
e. zij stellen voorschriften vast inzake registratie en tijdige melding van de positie van de vissersvaartuigen, de vangst van doelsoorten en niet-doelsoorten, de visserij-inspanning en andere relevante gegevens over de visserij, een en ander in overeenstemming met subregionale, regionale of mondiale normen voor het verzamelen van dergelijke gege- vens;
f. zij stellen voorschriften vast voor de controle op de vangst van doelsoorten en niet-doelsoorten, via maatregelen zoals waarnemers- programma’s, inspectieregelingen, losbewijzen, toezicht op overlading, monitoring van de aanvoer, en statistieken over de markt;
g. zij zorgen voor monitoring, controle en toezicht op de vaartuigen die hun vlag voeren, op hun visserij-activiteit en op de daarmee verband houdende activiteiten, onder andere via
i. de toepassing van nationale inspectieregelingen en van sub- regionale en regionale samenwerkingsvormen voor rechts- handhaving op grond van de artikelen 21 en 22, met onder andere bepalingen dat die vaartuigen naar behoren gemachtigde inspec- teurs van andere Staten aan boord laten,
ii. de toepassing van nationale waarnemersprogramma’s en sub- regionale of regionale waarnemersprogramma’s waaraan de Vlag- gestaat deelneemt, met onder andere bepalingen dat die vaartui- gen waarnemers van andere Staten aan boord laten om de in het kader van de programma’s overeengekomen taken uit te voeren, en
iii. de ontwikkeling en toepassing van systemen voor monitoring van vaartuigen, waaronder, zo nodig, satellietvolgsystemen, in het kader van nationale programma’s en in subregionaal, regionaal of mondiaal verband tussen de betrokken Staten overeengekomen programma’s;
h. zij stellen voorschriften vast voor het overladen op volle zee, ten-
einde ervoor te zorgen dat de efficiëncy van de instandhoudings- en beheersmaatregelen niet wordt aangetast, en
i. zij stellen visserijvoorschriften vast teneinde ervoor te zorgen dat in subregionaal, regionaal of mondiaal verband vastgestelde maatrege- len, waaronder die om de vangst van niet-doelsoorten zoveel mogelijk te beperken, worden nageleefd.
4. Wanneer een in subregionaal, regionaal of mondiaal verband over- eengekomen regeling voor monitoring, controle en toezicht geldt, stel- len de Staten voor de vaartuigen die hun vlag voeren maatregelen vast die compatibel zijn met die regeling.
DEEL VI
NALEVING VAN DE BEPALINGEN EN RECHTSHANDHAVING
Artikel 19
Naleving van de bepalingen en rechtshandhaving door de Vlaggestaat
1. De Staten zorgen ervoor dat de vaartuigen die hun vlag voeren de in subregionaal of regionaal verband vastgestelde maatregelen voor de instandhouding en het beheer van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden naleven. Daartoe nemen de Sta- ten de volgende maatregelen:
a. zij zorgen voor rechtshandhaving, ongeacht de plaats van de over- treding;
b. zij zorgen voor een onmiddellijk en grondig onderzoek, dat fy- sieke inspectie van de betrokken vaartuigen kan omvatten, van beweerde overtredingen van in subregionaal of regionaal verband vastgestelde instandhoudings- en beheersmaatregelen en rapporteren de Staat die de beweerde overtreding meldt en de instanties van de betrokken organisa- tie of het betrokken akkoord in subregionaal of regionaal verband onver- wijld over de voortgang en de resultaten van het onderzoek;
c. zij verplichten alle vissersvaartuigen die hun vlag voeren om de onderzoeksautoriteiten gegevens te verstrekken over de positie van het vaartuig, de vangsten, het vistuig, de visserij en de daarmee verband houdende activiteiten in het gebied waar er een overtreding zou zijn geweest;
d. zij geven, wanneer zij ervan overtuigd zijn dat voldoende bewijs- materiaal beschikbaar is met betrekking tot een beweerde overtreding, de zaak door aan hun autoriteiten teneinde onverwijld te komen tot een gerechtelijke actie overeenkomstig hun wetten en leggen, zo nodig, het vaartuig aan de ketting, en
e. zij zorgen ervoor dat, wanneer overeenkomstig hun wetten is vast- gesteld dat een vaartuig betrokken is geweest bij een ernstige overtre- ding van deze maatregelen, het betrokken vaartuig de visserij op de volle zee niet hervat voordat alle door de Vlaggestaat voor die overtreding opgelegde sancties zijn uitgevoerd.
2. Alle onderzoeken en gerechtelijke acties moeten snel worden uit- gevoerd. Sancties voor overtredingen moeten voldoende streng zijn om ervoor te zorgen dat de maatregelen worden nageleefd en om de betrok- kenen te weerhouden van overtredingen, waar dan ook, en moeten voorts meebrengen dat de overtreders de winst uit hun onwettige activi- teiten wordt ontnomen. De maatregelen ten aanzien van kapiteins en andere officieren van vissersvaartuigen dienen bepalingen te omvatten op grond waarvan onder andere vergunningen om op die vaartuigen in die functies te werken, kunnen worden geweigerd, ingetrokken of ge- schorst.
Artikel 20
Internationale samenwerking bij rechtshandhaving
1. De Staten werken rechtstreeks of in het kader van subregionale of regionale organisaties en akkoorden voor visserijbeheer samen om er- voor te zorgen dat in dat kader vastgestelde instandhoudings- en beheers- maatregelen voor de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden worden nageleefd en in rechte worden gehand- haafd.
2. De Vlaggestaten die een onderzoek uitvoeren met betrekking tot een beweerde overtreding van instandhoudings- en beheersmaatregelen voor grensoverschrijdende en over grote afstanden trekkende vis- bestanden mogen assistentie vragen van andere Staten waarvan de mede- werking dienstig kan zijn voor dat onderzoek. De Staten streven ernaar om aan redelijke verzoeken van de Vlaggestaten in verband met derge- lijke onderzoeken te voldoen.
3. Zo’n onderzoek mag door de Vlaggestaten rechtstreeks, in samen- werking met andere belanghebbende Staten of in het kader van de betrokken organisatie of het betrokken akkoord voor visserijbeheer in subregionaal of regionaal verband, worden uitgevoerd. Aan alle Staten die belang hebben bij of nadeel ondervinden van een beweerde overtre- ding, wordt informatie verstrekt over de voortgang en het resultaat van het onderzoek.
4. De Staten assisteren elkaar voor het identificeren van de vaartui- gen waarvan activiteiten zijn gemeld die de efficiëntie aantasten van instandhoudings- en beheersmaatregelen die in subregionaal, regionaal of mondiaal verband zijn vastgesteld.
5. De Staten treffen, voor zover volgens nationale wet- of regelgeving toegestaan, regelingen om bewijsmateriaal met betrekking tot beweerde overtredingen van instandhoudings- en beheersmaatregelen beschikbaar te stellen aan de vervolgende autoriteiten van andere Staten.
6. Wanneer er acceptabele redenen zijn om aan te nemen dat een vaartuig dat zich op de volle zee bevindt, zonder toestemming in een
gebied onder jurisdictie van een Kuststaat heeft gevist, wordt, op ver- zoek van de betrokken kuststaat, zulks door de vlaggestaat van dat vaar- tuig onmiddellijk grondig onderzocht. De Vlaggestaat werkt in derge- lijke gevallen met de Kuststaat samen om te komen tot adequate rechtshandhavingsmaatregelen en kan de betrokken autoriteiten van de Kuststaat toestaan het vaartuig op de volle zee aan te houden en te inspecteren. Het bepaalde in dit lid laat onverlet het bepaalde in artikel 111 van het Zeerechtverdrag.
7. De Staten die lid zijn van of partij zijn bij een organisatie of een akkoord voor visserijbeheer in subregionaal of regionaal verband mo- gen, overeenkomstig het internationale recht, waaronder de daartoe in subregionaal of regionaal verband vastgestelde procedures, totdat de Vlaggestaat passende maatregelen treft, maatregelen nemen om vaartui- gen waarvan de activiteiten de efficiëncy van de in het kader van die organisatie of dat akkoord vastgestelde instandhoudings- en beheers- maatregelen aantasten of op enige andere wijze een overtreding daarvan inhouden, ervan te weerhouden om in de volle zee in de subregio of regio te vissen.
Artikel 21
Subregionale en regionale samenwerking bij rechtshandhaving
1. De Staten die partij zijn bij deze Overeenkomst en tevens lid zijn van of partij zijn bij een organisatie of een akkoord voor visserijbeheer in subregionaal verband, mogen in alle gebieden van de volle zee die daaronder vallen hun naar behoren gemachtigde inspecteurs, overeen- komstig lid 2, vissersvaartuigen die de vlag voeren van een andere Staat die partij is bij deze Overeenkomst, laten aanhouden en laten inspecte- ren, ongeacht of zo’n Staat ook lid is van de betrokken organisatie of partij is bij het betrokken akkoord, teneinde ervoor te zorgen dat de in het kader van die organisatie of dat akkoord vastgestelde instandhoudings- en beheersmaatregelen voor de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden worden nageleefd.
2. De Staten stellen in het kader van de subregionale of regionale organisaties en akkoorden voor visserijbeheer procedures vast voor het aanhouden en de inspectie op grond van lid 1, alsmede voor de toepas- sing van de andere bepalingen van dit artikel. Deze procedures dienen in overeenstemming te zijn met dit artikel en de basisprocedures van artikel 22 en mogen geen discriminatie inhouden ten opzichte van niet- leden van de organisatie of niet-partijen bij het akkoord voor het visserij- beheer. De aanhouding en de inspectie, alsmede eventuele volgende rechtshandhavingsmaatregelen worden uitgevoerd volgens die procedu- res. De Staten geven passende bekendheid aan de krachtens het bepaalde in dit lid vastgestelde procedures.
3. Als het niet mogelijk is om binnen twee jaar na aanvaarding van deze Overeenkomst bedoelde procedures in het kader van een organisa-
tie of een akkoord vast te stellen, gelden voor de aanhouding en de inspectie op grond van lid 1, alsmede voor eventuele volgende rechts- handhavingsmaatregelen, in afwachting van de vaststelling van derge- lijke procedures, de bepalingen van dit artikel en de in artikel 22 vast- gestelde basisprocedures.
4. De inspecterende Staten stellen, voordat zij acties ondernemen op grond van dit artikel, alle Staten waarvan vaartuigen op de volle zee in de betrokken subregio of regio vissen, rechtstreeks of in het kader van de betrokken organisatie of het betrokken akkoord voor visserijbeheer in subregionaal of regionaal verband op de hoogte van het identificatie- document dat zij aan hun naar behoren gemachtigde inspecteurs ver- strekken. De vaartuigen die worden gebruikt voor de aanhouding en de inspectie moeten voorzien zijn van duidelijke kentekens en herkend kun- nen worden als vaartuigen in overheidsdienst. Bij toetreding tot deze Overeenkomst wijzen de Staten een adequate autoriteit aan voor melding van kennisgevingen op grond van dit artikel en geven zij daaraan pas- sende bekendheid in het kader van de betrokken subregionale of regio- nale organisaties of akkoorden voor visserijbeheer.
5. Wanneer er, na de aanhouding en de inspectie, gegronde redenen zijn om aan te nemen dat een vaartuig in strijd heeft gehandeld met de in lid 1 bedoelde instandhoudings- en beheersmaatregelen, dient de inspecterende Staat, zo nodig, het bewijsmateriaal veilig te stellen en de Vlaggestaat onverwijld in kennis te stellen van de beweerde overtreding.
6. Na ontvangst van een kennisgeving als bedoeld in lid 5 reageert de Vlaggestaat binnen drie dagen of binnen de reactietermijn die is bepaald in de overeenkomstig lid 2 vastgestelde procedures en
a. komt hij, onverwijld, zijn verplichtingen op grond van artikel 19 na om een onderzoek uit te voeren en, als de bewijzen daar aanleiding toe geven, rechtshandhavingsmaatregelen ten aanzien van het vaartuig te nemen, in welk geval hij de inspecterende Staat onverwijld in kennis stelt van de resultaten van het onderzoek en van de rechtshandhavings- maatregelen die zijn genomen, of
b. geeft hij de inspecterende Staat toestemming om een onderzoek uit te voeren.
7. Wanneer de Vlaggestaat de inspecterende Staat toestemming geeft om onderzoek uit te voeren met betrekking tot een beweerde overtre- ding, deelt de inspecterende Staat de resultaten van dat onderzoek onver- wijld aan de Vlaggestaat mee. De Vlaggestaat komt, als de bewijzen daar aanleiding toe geven, zijn verplichtingen na om rechtshandhavings- maatregelen ten aanzien van het vaartuig te nemen. De Vlaggestaat mag echter ook de inspecterende Staat toestemming geven om ten aanzien van het vaartuig de rechtshandhavingsmaatregelen te treffen die de Vlag- gestaat mag aangeven in overeenstemming met zijn rechten en verplich- tingen op grond van deze Overeenkomst.
8. Wanneer er, na aanhouding en inspectie, gegronde redenen zijn om aan te nemen dat een vaartuig een ernstige overtreding heeft begaan en
de vlaggestaat niet heeft gereageerd of niet de op grond van lid 6 of lid 7 voorgeschreven maatregelen heeft genomen, mogen de inspecteurs aan boord blijven en het bewijsmateriaal veilig stellen en de kapitein om assistentie vragen voor verder onderzoek, wat, zo nodig, ook kan inhou- den dat het vaartuig onverwijld naar de dichtstbijgelegen geschikte haven of een andere in de overeenkomstig lid 2 vastgestelde procedures bepaalde haven wordt gebracht. De inspecterende Staat stelt de Vlagge- staat onmiddellijk in kennis van de haven waarnaar het vaartuig zich dient te begeven. De inspecterende Staat en de Vlaggestaat en, zo nodig, de havenstaat nemen alle nodige maatregelen voor het welzijn van de leden van de bemanning, ongeacht hun nationaliteit.
9. De inspecterende Staat informeert de Vlaggestaat en de betrokken organisatie of de partijen bij het betrokken akkoord over de uitkomsten van eventueel verder onderzoek.
10. De inspecterende Staat geeft zijn inspecteurs opdracht om zich te houden aan algemeen aanvaarde internationale regels, procedures en praktijken voor de veiligheid van vaartuig en bemanning, om het vissen zo min mogelijk te verstoren en om, voor zover mogelijk, maatregelen die de kwaliteit van de vangst aan boord aantasten, te vermijden. De inspecterende Staat zorgt ervoor dat de aanhouding en de inspectie van vissersvaartuigen niet worden uitgevoerd op een wijze die als lastigval- len wordt ervaren.
11. In dit artikel wordt onder ernstige overtreding verstaan:
a. het vissen zonder een geldige door de Vlaggestaat overeenkomstig artikel 18, lid 3, onder a, afgegeven vergunning;
b. nalatigheid wat betreft nauwkeurige registratie van de vangsten en de daarmee verband houdende gegevens zoals voorgeschreven is in het kader van de betrokken organisatie of het betrokken akkoord voor visserijbeheer in subregionaal of regionaal verband, of een aanzienlijk te lage registratie van de vangst in strijd met de vangstregistratiebepalingen in het kader van zo’n organisatie of zo’n akkoord;
c. het vissen in een gesloten gebied, tijdens een gesloten seizoen of zonder een quotum, of nadat het quotum is bereikt dat in het kader van de betrokken organisatie of het betrokken akkoord voor visserijbeheer in subregionaal of regionaal verband is vastgesteld;
d. gerichte visserij op een visbestand waarvoor een moratorium op de visserij of een visserijverbod is vastgesteld;
e. het gebruik van verboden vistuig;
f. het vervalsen of aan het zicht onttrekken van kentekens, identificatietekens of registratieletters en -nummers van het vissersvaar- tuig;
g. het verbergen, het beschadigen of het laden verdwijnen van bewijs- materiaal met betrekking tot een onderzoek;
h. meerdere overtredingen die samen neerkomen op ernstige veron- achtzaming van de instandhoudings- en beheersmaatregelen, en
i. andere overtredingen die als zodanig zijn aangeduid in de proce- dures die zijn vastgesteld in het kader van de betrokken subregionale of regionale organisaties en akkoorden voor visserijbeheer.
12. Ongeacht de overige bepalingen van dit artikel mag de vlagge- staat op elk ogenblik maatregelen nemen om met betrekking tot een beweerde overtreding zijn verplichtingen op grond van artikel 19 na te komen. Wanneer het vaartuig zich onder het gezag van de inspecterende Staat bevindt, wordt, op verzoek van de vlaggestaat, dat vaartuig door de inspecterende Staat vrijgegeven aan de vlaggestaat met gelijktijdige verstrekking van volledige informatie over de stand en de uitkomsten van het uitgevoerde onderzoek.
13. Dit artikel laat onverlet het recht van de vlaggestaat om maatre- gelen te nemen overeenkomstig zijn wetten, inclusief vervolging met het oog op sancties.
14. Dit artikel is mutatis mutandis van toepassing op aanhouding en inspectie door een Staat die partij is bij deze Overeenkomst en die tevens lid is van of partij is bij een organisatie of een akkoord voor visserij- beheer in subregionaal of regionaal verband en die gegronde redenen heeft om aan te nemen dat een vissersvaartuig dat de vlag voert van een andere Staat die partij is bij deze Overeenkomst, in het gebied van de volle zee dat onder deze organisatie of dat akkoord valt in strijd heeft gehandeld met in lid 1 bedoelde instandhoudings- en beheersmaatregelen, wanneer dat vaartuig vervolgens tijdens dezelfde visreis een gebied onder de nationale jurisdictie van de inspecterende Staat is binnen- gevaren.
15. Wanneer in het kader van een organisatie of een akkoord voor visserijbeheer in subregionaal of regionaal verband een andere structuur is opgezet die namens de leden of partijen effectief uitvoering geeft aan hun op grond van deze Overeenkomst geldende verplichting om te zor- gen voor naleving van de in het kader van de betrokken organisatie of het betrokken akkoord voor visserijbeheer vastgestelde instandhoudings- en beheersmaatregelen, kunnen leden van zo’n organisatie of partijen bij zo’n akkoord overeenkomen om, wat betreft de instandhoudings- en beheersmaatregelen die zij hebben vastgesteld voor het relevante gebied van de volle zee, het bepaalde in artikel 1 slechts ten opzichte van elkaar toe te passen.
16. Het optreden van andere Staten dan de vlaggestaat ten opzichte van vaartuigen die in strijd hebben gehandeld met de in het kader van subregionale of regionale organisaties en akkoorden voor visserijbeheer vastgestelde instandhoudings- en beheersmaatregelen, dient evenredig te zijn met de ernst van de overtreding.
17. Wanneer er acceptabele redenen zijn om aan te nemen dat een vissersvaartuig op de volle zee statenloos is, mag een Staat dat vaartuig
aanhouden en het inspecteren. Als de bewijzen daar aanleiding toe geven, mag die Staat overeenkomstig het internationale recht passende maatregelen nemen.
18. De Staten zijn aansprakelijk voor schade of verliezen als gevolg van optreden op grond van dit artikel, wanneer dat optreden onwettig is of verder gaat dan, gezien de beschikbare informatie, redelijkerwijs nodig is voor toepassing van de bepalingen van dit artikel.
Artikel 22
Basisprocedures voor aanhouding en inspectie op grond van artikel 21
1. De inspecterende Staat zorgt ervoor dat zijn naar behoren gemach- tigde inspecteurs
a. de kapitein van het vaartuig hun identificatiedocument laten zien, alsmede een exemplaar van de tekst van de betrokken instandhoudings- en beheersmaatregelen of van de op grond van deze maatregelen voor het betrokken gebied van de volle zee geldende regels of reglementen;
b. de vlaggestaat op het ogenblik van de aanhouding en inspectie een kennisgeving zenden;
c. tijdens de aanhouding en inspectie de kapitein niet beletten con- tact te hebben met de autoriteiten van de Vlaggestaat;
d. de kapitein en de autoriteiten van de Vlaggestaat een kopie van het rapport over de aanhouding en inspectie verstrekken en daarin alle bezwaren of verklaringen noteren die de kapitein xxxxx te maken;
e. het vaartuig na afronding van de inspectie onverwijld verlaten, als zij geen bewijzen van ernstige overtredingen vinden;
f. het gebruik van geweld vermijden, tenzij wanneer en in de mate waarin dat nodig is voor de veiligheid van de inspecteurs en wanneer deze worden gehinderd bij de uitoefening van hun taak. De mate van geweld dient niet groter te zijn dan redelijkerwijs nodig is in de gege- ven situatie.
2. De naar behoren gemachtigde inspecteurs van een inspecterende Staat hebben de bevoegdheid om het vaartuig, de vergunning, het vis- tuig, de installaties, de administratie, de apparatuur, de vis en visserij- produkten te inspecteren, alsmede alle documenten die relevant zijn om na te gaan of de betrokken instandhoudings- en beheersmaatregelen zijn nageleefd.
3. De Vlaggestaat zorgt ervoor dat de kapiteins van de vaartuigen
a. het snel en veilig aan boord gaan van de inspecteurs accepteren en vergemakkelijken;
b. meewerken aan en assistentie verlenen voor inspectie van het vaartuig volgens deze procedures;
c. de inspecteurs niet tegenwerken, intimideren of hinderen bij de uitoefening van hun taak;
d. tijdens de aanhouding en inspectie de inspecteurs niet beletten contact te hebben met de autoriteiten van de Vlaggestaat;
e. de inspecteurs redelijke faciliteiten verschaffen, waaronder, zo nodig, voedsel en een verblijfsruimte, en
f. het van boord gaan van de inspecteurs vergemakkelijken.
4. Voor het geval de kapitein van een vaartuig aanhouding en inspec- tie overeenkomstig dit artikel en artikel 21 weigert, geeft de vlaggestaat, behalve in omstandigheden waarin het volgens algemeen aanvaarde internationale regels, procedures en praktijken voor de veiligheid op zee nodig is de aanhouding en inspectie uit te stellen, de kapitein van het vaartuig bevel om onmiddellijk aanhouding en inspectie te accepteren en schorst die Staat, als de kapitein dat bevel niet opvolgt, de visvergun- ning van het betrokken vaartuig en geeft hij dat vaartuig het bevel onmiddellijk naar de haven terug te keren. Wanneer de in dit lid be- doelde omstandigheden zich voordoen, deelt de vlaggestaat de inspecte- rende Staat mee welke maatregelen hij genomen heeft.
Artikel 23
Maatregelen van een Havenstaat
1. Een Havenstaat heeft het recht en de plicht om, overeenkomstig het internationale recht, maatregelen te nemen om de efficiëncy te bevor- deren van instandhoudings- en beheersmaatregelen die in subregional, regionaal of mondiaal verband zijn vastgesteld. Daarbij maakt de Haven- staat noch naar de vorm, noch in feite onderscheid ten aanzien van de vaartuigen van welke Staat ook.
2. Een Havenstaat mag onder andere documenten, vistuig en vangst aan boord van vissersvaartuigen inspecteren, wanneer die vaartuigen zich vrijwillig in zijn havens of bij offshore terminals bevinden.
3. De Staten mogen reglementen vaststellen op grond waarvan de bevoegde nationale autoriteiten aanvoer en overlading mogen verbieden, wanneer vaststaat dat de vangst is behaald op een wijze die de efficiëncy aantast van instandhoudings- en beheersmaatregelen voor de volle zee die in subregionaal, regionaal of mondiaal verband zijn vastgesteld.
4. Dit artikel laat onverlet de overeenkomstig het internationale recht geldende soevereiniteit van de Staten over de havens op hun grondge- bied.
DEEL VII
BIJZONDERE OMSTANDIGHEDEN VAN ONTWIKKELINGS- LANDEN
Artikel 24
Erkenning van de bijzondere omstandigheden van ontwikkelingslanden
1. De Staten houden ten volle rekening met de bijzondere omstandig- heden van de Ontwikkelingslanden wat betreft de instandhouding en het
beheer van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trek- kende visbestanden en de ontwikkeling van de visserij op die bestanden. Daartoe verlenen de Staten bijstand aan de Ontwikkelingslanden hetzij rechtstreeks, hetzij via het ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties (UNDP), de Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO) van de Ver- enigde Naties en andere speciale bureaus, de Mondiale Milieufaciliteit (GEF), de Commissie Duurzame Ontwikkeling, en andere internationale en regionale organisaties en lichamen.
2. Bij het nakomen van hun plicht tot samenwerking voor het vast- stellen van instandhoudings- en beheersmaatregelen voor de grens- overschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden hou- den de Staten rekening met de bijzondere omstandigheden van Ontwikkelingslanden, en met name met
a. de kwetsbaarheid van de Ontwikkelingslanden die afhankelijk zijn van de exploitatie van de levende rijkdommen van de zee, ook voor de voedselvoorziening van hun bevolking of een gedeelte daarvan,
b. de noodzaak om negatieve effecten te voorkomen voor de visserij door zelfvoorzieningsvissers, kleinschalige en ambachtelijke vissers, vrouwen in de visserijsector en de inheemse bevolking in de Ontwikke- lingslanden, en om al deze betrokkenen in die landen toegang tot de vis- serij te waarborgen, een en ander met name voor kleine eilanden die Ontwikkelingslanden zijn, en
c. de noodzaak om ervoor te zorgen dat deze maatregelen er niet toe leiden dat, direct of indirect, de lasten van de instandhoudingsmaatregelen onevenredig voor rekening komen van de Ontwikkelingslanden.
Artikel 25
Vormen van samenwerking met ontwikkelingslanden
1. De Staten werken rechtstreeks of in het kader van subregionale, regionale of mondiale organisaties samen om
a. de mogelijkheden van de Ontwikkelingslanden, en met name de minst ontwikkelde en de Ontwikkelingslanden die kleine eilanden zijn, op het gebied van de instandhouding en het beheer van de grens- overschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden te vergroten en hun eigen visserij op die bestanden te ontwikkelen;
b. Ontwikkelingslanden, en met name de minst ontwikkelde en de Ontwikkelingslanden die kleine eilanden zijn, in staat te stellen deel te nemen aan de visserij op de betrokken bestanden op de volle zee, ook door hun de toegang tot die bestanden te vergemakkelijken, evenwel onder voorbehoud van het bepaalde in de artikelen 5 en 11, en
c. de deelneming van Ontwikkelingslanden aan subregionale en re- gionale organisaties en akkoorden voor visserijbeheer te vergemakkelij- ken.
2. Samenwerking met de Ontwikkelingslanden voor de in dit artikel aangegeven doelstellingen omvat financiële bijstand, bijstand voor be- tere opleidingen, technische bijstand, overdracht van technologie, met inbegrip van joint ventures, en adviezen.
3. De bijstand wordt onder andere specifiek gericht op
a. verbetering van de instandhouding en het beheer van de grens- overschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden via het verzamelen, rapporteren, verifiëren, uitwisselen en analyseren van gegevens over de visserij en daarmee verband houdende gegevens;
b. evaluatie van de visbestanden en wetenschappelijk onderzoek, en
c. monitoring, controle, toezicht en rechtshandhaving, met inbegrip van opleiding en van vergroting van de eigen plaatselijke mogelijkhe- den, opstellen en ondersteuning van nationale en regionale waarnemers- programma’s, en toegang tot technologie en apparatuur.
Artikel 26
Speciale bijstand voor de uitvoering van deze Overeenkomst
1. De Staten werken samen voor de oprichting van speciale fondsen om de Ontwikkelingslanden bijstand te verlenen bij de uitvoering van deze Overeenkomst en ook voor de kosten van procedures voor de beslechting van geschillen waarbij zij Partij zijn.
2. De Staten en de internationale organisaties helpen de Ontwikke- lingslanden bij de totstandbrenging van nieuwe of de versterking van bestaande subregionale of regionale organisaties of akkoorden voor de instandhouding en het beheer van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden.
DEEL VIII
VREEDZAME BESLECHTING VAN GESCHILLEN
Artikel 27
Verplichting geschillen langs vreedzame weg te beslechten
De Staten zijn verplicht hun geschillen te beslechten via onderhande- lingen, feitenonderzoek, bemiddeling, conciliatie, arbitrage, een rechter- lijke beslissing, een beroep op regionale organen of akkoorden, of andere vreedzame middelen naar hun eigen keuze.
Artikel 28
Voorkomen van geschillen
De Staten werken samen om geschillen te voorkomen. Daartoe komen de Staten in het kader van de organisaties en akkoorden voor visserij-
beheer in subregionaal of regionaal verband efficiënte en snelle besluitvormingsprocedures overeen en worden bestaande besluit- vormingsprocedures zo nodig verbeterd.
Artikel 29
Technische geschillen
Bij geschillen over aangelegenheden van technische aard kunnen de Staten het geschil voorleggen aan een door hen ad hoc uit deskundigen samengesteld scheidsgerecht. Dit scheidsgerecht spreekt met de betrok- ken Staten en tracht het geschil snel op te lossen zonder bindende pro- cedures voor geschillenbeslechting te volgen.
Artikel 30
Procedures voor geschillenbeslechting
1. De in deel XV van het Zeerechtverdrag vastgestelde bepalingen voor geschillenbeslechting zijn mutatis mutandis van toepassing op geschillen over de interpretatie of de toepassing van deze Overeenkomst tussen de Staten die daarbij partij zijn, ongeacht of die Staten ook Partij zijn bij het Zeerechtverdrag.
2. De in Deel XV van het Zeerechtverdrag vastgestelde bepalingen voor geschillenbeslechting zijn mutatis mutandis van toepassing op geschillen tussen de Staten die Partij zijn bij deze Overeenkomst, welke betrekking hebben op de interpretatie of de toepassing van een visserij- overeenkomst in subregionaal, regionaal of mondiaal verband over grensoverschrijdende of over grote afstanden trekkende visbestanden waarbij zij Partij zijn, inclusief geschillen over de instandhouding en het beheer van dergelijke visbestanden, ongeacht of die Staten ook Partij zijn bij het Zeerechtverdrag.
3. De procedure voor geschillenbeslechting die een Staat die Partij is bij deze Overeenkomst en bij het Zeerechtverdrag, overeenkomstig arti- kel 287 van dat verdrag heeft aanvaard, is van toepassing voor de beslechting van geschillen krachtens het bepaalde in dit Deel, tenzij de betrokken Staat bij de ondertekening of bekrachtiging van of de toetre- ding tot deze Overeenkomst of op enig tijdstip daarna overeenkomstig genoemd artikel 287 een andere procedure heeft aanvaard.
4. Een Staat die partij is bij deze Overeenkomst, maar die geen Partij is bij het Zeerechtverdrag, is vrij om bij de ondertekening of bekrachti- ging van of de toetreding tot deze Overeenkomst of op enig tijdstip daarna door middel van een schriftelijke verklaring voor de beslechting van de in dit deel bedoelde geschillen een of meer van de in artikel 287, lid 1, van het Zeerechtverdrag genoemde wijzen van regeling van ge- schillen te kiezen. Artikel 287 is van toepassing voor bedoelde verkla-
ring en voor elk geschil waarbij een dergelijke Staat Partij is, maar dat niet onder een van kracht zijnde verklaring valt. Met het oog op conci- liatie en arbitrage overeenkomstig de Bijlagen V, VII en VIII bij het Zeerechtverdrag heeft een dergelijke Staat het recht om voor de beslech- ting van geschillen krachtens het bepaalde in dit deel conciliatoren, scheidsmannen en deskundigen aan te wijzen voor opneming in de lijs- ten waarvan sprake is in Bijlage V, artikel 2, Bijlage VII, artikel 2, en Bijlage VIII, artikel 2, van laatstgenoemd verdrag.
5. Een hof- of scheidsgerecht waaraan krachtens het bepaalde in dit Deel een geschil is voorgelegd, past de betrokken bepalingen van het Zeerechtverdrag, van deze Overeenkomst, van relevante visserij- overeenkomsten in subregionaal, regionaal of mondiaal verband, en de algemeen aanvaarde regels voor de instandhouding en het beheer van de levende rijkdommen van de zee, alsmede de andere regels van interna- tionaal recht die niet in strijd zijn met het Zeerechtverdrag toe in het perspectief van de instandhouding van de betrokken grens- overschrijdende en over grote afstanden trekkende visbestanden.
Artikel 31
Voorlopige maatregelen
1. In afwachting van de beslechting van een geschil overeenkomstig het bepaalde in dit Deel stellen de partijen bij het geschil alles in het werk om tot voorlopige praktische regelingen te komen.
2. Onverminderd artikel 290 van het Zeerechtverdrag mag een hof- of scheidsgerecht waaraan het geschil krachtens het bepaalde in dit Deel is voorgelegd alle voorlopige maatregelen voorschrijven die het onder de omstandigheden passend acht om de onderscheiden rechten van de par- tijen bij het geschil in stand te houden of schade aan de betrokken vis- bestanden te voorkomen, en die het passend oordeelt in de omstandig- heden als bedoeld in artikel 7, lid 5, en artikel 16, lid 2.
3. Een Staat die Partij is bij deze Overeenkomst, maar geen Partij is bij het Zeerechtverdrag mag verklaren dat, ongeacht artikel 290, lid 5, van het Zeerechtverdrag, het Internationale Hof voor het Recht van de Zee niet het recht heeft om zonder instemming van die Staat voorlopige maatregelen voor te schrijven, te wijzigen of te herroepen.
Artikel 32
Beperkingen inzake de toepasselijkheid van de geschillenbeslechtingsprocedures
Artikel 297, lid 3, van het Zeerechtverdrag is ook van toepassing voor deze Overeenkomst.
DEEL IX
STATEN DIE GEEN PARTIJ ZIJN BIJ DEZE OVEREENKOMST
Artikel 33
Staten die geen Partij zijn bij deze Overeenkomst
1. De Staten die Partij zijn bij deze Overeenkomst moedigen de Sta- ten die daarbij geen Partij zijn aan om Partij te worden en om wetten en reglementen vast te stellen die in overeenstemming zijn met de bepalin- gen ervan.
2. De Staten die Partij zijn, nemen maatregelen in overeenstemming met deze Overeenkomst en met het internationale recht om vaartuigen die de vlag voeren van Staten die geen Partij zijn, te weerhouden van activiteiten die een doeltreffende uitvoering van deze Overeenkomst ondermijnen.
DEEL X
GOEDE TROUW EN MISBRUIK VAN RECHT
Artikel 34
Goede trouw en misbruik van recht
De Staten die Partij zijn, komen de verplichtingen die zij bij deze Overeenkomst op zich hebben genomen, te goeder trouw na en oefenen de rechten die in deze Overeenkomst worden erkend, uit op een wijze die geen misbruik van recht vormt.
DEEL XI VERANTWOORDELIJKHEID EN AANSPRAKELIJKHEID
Artikel 35
Verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid
De Staten die Partij zijn bij deze Overeenkomst, zijn overeenkomstig het internationale recht aansprakelijk voor aan hen te wijten schade of verliezen in verband met deze Overeenkomst.
DEEL XII HERZIENINGSCONFERENTIE
Artikel 36
Herzieningsconferentie
1. Vier jaar na de datum van inwerkingtreding van deze Overeen- komst roept de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties een confe-
rentie bijeen om de efficiëncy van deze Overeenkomst op het punt van de instandhouding en het beheer van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden te evalueren. De Secretaris- Generaal zendt voor deze conferentie een uitnodiging aan alle Staten die partij zijn en aan alle Staten en lichamen die partij mogen worden bij deze Overeenkomst, alsmede aan de intergouvernementele en niet- gouvernementele organisaties die als waarnemer aan de werkzaamheden in het kader van de Overeenkomst mogen deelnemen.
2. De conferentie onderzoekt en evalueert of de bepalingen van deze Overeenkomst adequaat zijn en geeft, zo nodig, mogelijkheden aan om de bepalingen en de uitvoeringsmethoden aan te scherpen teneinde even- tuele nog voortdurende problemen op het vlak van de instandhouding en het beheer van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trek- kende visbestanden beter aan te pakken.
DEEL XIII SLOTBEPALINGEN
Artikel 37
Ondertekening
Deze Overeenkomst staat open voor ondertekening door alle Staten en door de andere in artikel 1, lid 2, onder b, bedoelde lichamen en blijft, gedurende twaalf maanden vanaf 4 december 1995, openstaan voor ondertekening op de zetel van de Verenigde Naties.
Artikel 38
Bekrachtiging
Deze Overeenkomst dient te worden bekrachtigd door de Staten en door de andere in artikel 1, lid 2, onder b, bedoelde lichamen.
De akten van bekrachtiging dienen te worden nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.
Artikel 39
Toetreding
Deze Overeenkomst staat open voor toetreding door de Staten en door de andere in artikel 1, lid 2, onder b, bedoelde lichamen. De akten van toetreding dienen te worden nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.
Artikel 40
Inwerkingtreding
1. Deze Overeenkomst treedt in werking 30 dagen na de datum van nederlegging van de dertigste akte van bekrachtiging of toetreding.
2. Voor iedere Staat die of ieder lichaam dat de Overeenkomst be- krachtigt of ertoe toetreedt na de nederlegging van de dertigste akte van bekrachtiging of toetreding, treedt de Overeenkomst in werking op de dertigste dag volgende op de dag van nederlegging van zijn akte van bekrachtiging of toetreding.
Artikel 41
Voorlopige toepassing
1. Deze Overeenkomst wordt voorlopig toegepast door een Staat die of een lichaam dat door een schriftelijke kennisgeving aan de deposita- ris instemt met voorlopige toepassing ervan. De voorlopige toepassing gaat in vanaf de datum van ontvangst van de kennisgeving.
2. De voorlopige toepassing door een Staat of lichaam eindigt bij inwerkingtreding van deze Overeenkomst voor die Staat of dat lichaam of bij schriftelijke kennisgeving aan de depositaris door die Staat of dat lichaam van het voornemen om de voorlopige toepassing te beëindigen.
Artikel 42
Voorbehouden en excepties
Ten aanzien van deze Overeenkomst kunnen geen voorbehouden of excepties worden gemaakt.
Artikel 43
Verklaringen
Artikel 42 verhindert niet dat een Staat of een lichaam bij de onder- tekening of bekrachtiging van of de toetreding tot dit Verdrag verklarin- gen aflegt, in welke bewoordingen of onder welke naam ook, onder andere met het oog op harmonisatie van zijn wetgeving met de bepalin- gen van deze Overeenkomst, mits dergelijke verklaringen niet strekken tot uitsluitings- of wijzigingsbepalingen inzake de juridische werking van deze Overeenkomst voor die Staat of dat lichaam.
Artikel 44
Verhouding tot andere overeenkomsten
1. Deze Overeenkomst verandert voor de Staten die hierbij partij zijn niets aan hun rechten en verplichtingen op grond van andere overeen- komsten welke verenigbaar zijn met deze Overeenkomst en geen af- breuk doen aan de rechten en verplichtingen van andere Staten die partij zijn bij deze Overeenkomst.
2. Twee of meer Staten die Partij zijn, kunnen overeenkomsten tot wijziging of schorsing van de toepassing van deze Overeenkomst slui- ten die slechts van toepassing zijn in hun onderlinge betrekkingen, mits die overeenkomsten zich niet uitstrekken tot een bepaling zonder de naleving waarvan het voorwerp en het doel van deze Overeenkomst niet kunnen worden bereikt en voorts die overeenkomsten de toepassing van de in deze Overeenkomst vastgelegde grondbeginselen niet aantasten, en verder die overeenkomsten geen afbreuk doen aan de rechten en ver- plichtingen van andere Staten die Partij zijn bij deze Overeenkomst.
3. De Staten die Partij zijn en die het voornemen hebben om een overeenkomst als bedoeld in lid 2 te sluiten, stellen de andere Staten die partij zijn daarvan in kennis via de depositaris van deze Overeenkomt en ook van de wijzigingen of schorsingen waarin hun overeenkomst voor- ziet.
Artikel 45
Wijziging
1. Een Staat die Partij is bij deze Overeenkomst kan door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de Secretaris-Generaal van de Ver- enigde Naties wijzigingen op deze Overeenkomst voorstellen en verzoe- ken om bijeenroeping van een conferentie die de voorgestelde wijzigin- gen moet bespreken. De Secretaris-Generaal brengt die kennisgeving over aan alle Staten die Partij zijn. Hij roept de conferentie bijeen als binnen zes maanden vanaf de datum van toezending van de kennisge- ving ten minste de helft van de Staten die Partij zijn, positief antwoordt op het verzoek.
2. De besluitvormingsprocedure op de krachtens lid 1 bijeengeroepen wijzigingsconferentie is dezelfde als die welke is toegepast bij de Con- ferentie van de Verenigde Naties over de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden, tenzij de conferentie an- ders besluit. De conferentie stelt alles in het werk om een consensus te bereiken over de wijzigingen en er wordt niet over de wijzigingen gestemd voordat alle mogelijkheden om tot consensus te komen, zijn benut.
3. Vanaf de datum van aanneming staan de wijzigingen op deze Over- eenkomst, tenzij daarin anders bepaald, op de zetel van de Verenigde Naties gedurende twaalf maanden open voor ondertekening door de Sta- ten die Partij zijn.
4. De artikelen 38, 39, 47 en 50 zijn van toepassing op alle wijzigin- gen op deze Overeenkomst.
5. De wijzigingen op deze Overeenkomst treden voor de Staten die Partij zijn en die ze bekrachtigen of ertoe toetreden, in werking op de dertigste dag na de nederlegging van akten van bekrachtiging of toetre-
xxxx door twee derde van de Staten die Partij zijn. Voor elke Staat die Partij is en die een wijziging bekrachtigt of ertoe toetreedt nadat het ver- eiste aantal akten van bekrachtiging of toetreding is nedergelegd, treedt de wijziging in werking op de dertigste dag na de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging of toetreding.
6. In een wijziging mag worden bepaald dat voor de inwerkingtreding daarvan een kleiner of groter aantal bekrachtigingen of toetredingen ver- eist is dan in dit artikel is bepaald.
7. Een Staat die Partij wordt bij deze Overeenkomst nadat overeen- komstig lid 5 wijzigingen in werking zijn getreden, wordt, tenzij hij anders te kennen heeft gegeven, beschouwd als:
a. Partij bij deze Overeenkomst zoals die is gewijzigd, en
b. Partij bij de ongewijzigde Overeenkomst ten opzichte van iedere Staat die Partij is, maar die niet gebonden is door de wijzigingen.
Artikel 46
Opzegging
1. Een Staat die Partij is, kan door middel van een schriftelijke ken- nisgeving aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties deze Overeenkomst opzeggen en daarbij de redenen aangeven. Als geen rede- nen worden aangegeven, verandert dat niets aan de geldigheid van de opzegging. De opzegging wordt een jaar na de datum van ontvangst van de kennisgeving van kracht, tenzij een latere datum wordt aangegeven.
2. De opzegging verandert niets aan de plicht van een Staat die partij is, om elke in deze Overeenkomst neergelegde verplichting na te komen die, onafhankelijk van deze Overeenkomst, volgens het internationale recht voor hem zou gelden.
Artikel 47
Deelneming van internationale organisaties
1. Als een internationale organisatie als bedoeld in Bijlage IX, artikel 1, van het Zeerechtverdrag niet bevoegd is voor alle onderwerpen die door deze Overeenkomst worden geregeld, is bijlage IX van het Zeerecht- verdrag mutatis mutandis van toepassing voor de deelneming van zo’n internationale organisatie aan deze Overeenkomst, met uitzondering ech- ter van het bepaalde in
a. artikel 2, eerste zin, en
b. artikel 3, lid 1, van genoemde bijlage.
2. Als een internationale organisatie als bedoeld in Bijlage IX, artikel 1, van het Zeerechtverdrag bevoegd is voor alle onderwerpen die door deze Overeenkomst worden geregeld, gelden voor de deelneming van zo’n internationale organisatie aan deze Overeenkomst de volgende bepalingen:
a. bij de ondertekening van of de toetreding tot de Overeenkomst legt zo’n internationale organisatie een verklaring af
i. dat zij bevoegd is voor alle onderwerpen die door deze Overeen- komst worden geregeld,
ii. dat daarom haar Lid-Staten geen Staten die Partij zijn, zullen wor- den, tenzij voor hun grondgebied waarvoor de internationale orga- nisatie geen verantwoordelijkheid heeft,
iii. dat zij de krachtens deze Overeenkomst voor Staten geldende rechten en verplichtingen aanvaardt;
b. deelneming door een internationale organisatie geeft in geen geval rechten krachtens deze Overeenkomst aan de Lid-Staten van die inter- nationale organisatie;
c. in het geval van strijdigheid tussen de verplichtingen van een internationale organisatie krachtens deze Overeenkomst en haar ver- plichtingen krachtens de overeenkomst tot oprichting van die organisa- tie of krachtens enige daarmee verband houdende akte, hebben de ver- plichtingen krachtens deze Overeenkomst voorrang.
Artikel 48
Bijlagen
1. De Bijlagen vormen een integrerend deel van deze Overeenkomst en een verwijzing naar deze Overeenkomst of naar een van de Delen ervan houdt, tenzij uitdrukkelijk anders bepaald, tevens een verwijzing in naar de betrokken Bijlagen.
2. De Bijlagen kunnen van tijd tot tijd door de Staten die Partij zijn, worden herzien. Die herzieningen worden gebaseerd op wetenschappe- lijke en technische overwegingen. Ongeacht het bepaalde in artikel 45 wordt een herziening van een Bijlage die bij consensus is aangenomen in een vergadering van de Staten die Partij zijn, in de Overeenkomst opgenomen vanaf de datum van aanneming of de andere datum die in die herziening is bepaald, en geldt die herziening ook vanaf de betrok- ken datum. Als een herziening van een Bijlage niet bij consensus in een dergelijke vergadering wordt aangenomen, zijn de in artikel 45 vastge- stelde wijzigingsprocedures van toepassing.
Artikel 49
Depositaris
De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties is de depositaris van deze Overeenkomst en van de wijzigingen en herzieningen ervan.
Artikel 50
Authentieke teksten
De Arabische, de Chinese, de Engelse, de Franse, de Russische en de Spaanse tekst van deze Overeenkomst zijn gelijkelijk authentiek.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, deze Overeenkomst hebben ondertekend.
VOOR ONDERTEKENING OPENGESTELD in New York op
4 december negentienhonderd vijfennegentig in een enkel origineel in de Arabische, de Chinese, de Engelse, de Franse, de Russische en de Spaanse taal.
(Voor de ondertekening zie blz. 72 e.v. xxx Xxx. 1996, 277 en blz. 1 van dit Tractatenblad)
Bijlage I
Normen voor het verzamelen en uitwisselen van gegevens
Artikel 1
Algemene beginselen
1. Voor een doeltreffende instandhouding en een doeltreffend beheer van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende vis- bestanden is het van fundamenteel belang dat tijdig gegevens worden verzameld, gegroepeerd en geanalyseerd. Daartoe moeten gegevens over de visserij op deze bestanden in de volle zee en in de gebieden onder nationale jurisdictie zo worden verzameld en gegroepeerd dat relevante statistische analyses voor de instandhouding en het beheer van de be- trokken bestanden kunnen worden gemaakt. Deze gegevens omvatten statistieken over vangsten en visserij-inspanning en andere met de vis- serij verband houdende gegevens, zoals gegevens met betrekking tot vaartuigen en andere gegevens voor normalisatie van de visserij- inspanning. De gegevens dienen ook informatie te verschaffen over niet- doelsoorten en verwante of afhankelijke soorten. Met het oog op de juistheid ervan worden alle gegevens geverifieerd. Niet-geaggregeerde gegevens blijven vertrouwelijk. Voor verspreiding van die gegevens blij- ven de voorwaarden gelden waarop zij zijn verstrekt.
2. Aan de Ontwikkelingslanden wordt bijstand gegeven, waaronder opleidingen, zowel financiële als technische bijstand, om hun eigen mogelijkheden op het vlak van de instandhouding en het beheer van de
levende rijkdommen van de zee te vergroten. De bijstand wordt gecon- centreerd op vergroting van de capaciteit wat betreft het verzamelen en de verificatie van gegevens, waarnemersprogramma’s, analyse van gege- vens, alsmede onderzoekprojecten voor ondersteuning van de evaluatie van visbestanden. Er worden zoveel mogelijk wetenschapsmensen en managers uit Ontwikkelingslanden bij de instandhouding en het beheer van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende vis- bestanden betrokken.
Artikel 2
Beginselen voor het verzamelen, de groepering en de uitwisseling van gegevens
Bij het bepalen van de parameters voor het verzamelen, de groepering en de uitwisseling van gegevens over de visserij op de grens- overschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden wordt uitgegaan van de volgende algemene beginselen:
a. de Staten zorgen ervoor dat over de visserij-activiteit van vaartui- gen die hun vlag voeren, gegevens worden verzameld volgens de tech- nische kenmerken van iedere vismethode (bijv. per trek voor de visserij met het sleepnet, per trek voor de visserij met beuglijnen en ringzegens, per beviste school voor de hengelvisserij, en per dag voor de sleeplijnen- visserij) en gedetailleerd genoeg voor een doeltreffende evaluatie van de bestanden;
b. de Staten zorgen ervoor dat de visserijgegevens adequaat worden geverifieerd;
c. de Staten groeperen de met de visserij verband houdende gege- vens en de andere ondersteunende wetenschappelijke gegevens en doen ze in het overeengekomen formaat tijdig toekomen aan de instanties van een eventuele organisatie of een eventueel akkoord voor het beheer van de visserij in subregionaal of regionaal verband. Bij gebreke daarvan dienen de Staten samen te werken voor rechtstreekse gegevens- uitwisseling of voor uitwisseling via door hen overeen te komen samenwerkingsvormen;
d. de Staten dienen, in het kader van subregionale of regionale orga- nisaties of akkoorden voor visserijbeheer, dan wel anderszins, overeen- komstig deze Bijlage en voorts rekening houdende met de aard van de visbestanden en van de visserij daarop in het betrokken gebied, tot over- eenstemming te komen over de specifieke gegevens die en het formaat waarin ze moeten worden verstrekt. In het kader van die organisaties of akkoorden wordt aan niet-leden van de organisatie en niet-partijen bij het akkoord verzocht gegevens te verstrekken over de betrokken visserij- activiteit van de vaartuigen die hun vlag voeren;
e. in het kader van dergelijke organisaties of akkoorden worden de gegevens gegroepeerd en, onder de in genoemd kader vastgestelde voor- waarden, tijdig in een overeengekomen formaat beschikbaar gesteld aan alle belangstellende Staten;
f. de wetenschapsmensen van de Vlaggestaat en de wetenschapsmen- sen die actief zijn in het kader van de betrokken organisatie of het betrokken akkoord voor visserijbeheer in subregionaal of regionaal ver- band analyseren, naar gelang van het geval, de gegevens afzonderlijk of in samenwerking.
Artikel 3
Basisgegevens over de visserij
1. De Staten verzamelen de volgende categorieën gegevens gedetail- leerd genoeg en stellen ze beschikbaar aan de instanties van de betrok- ken subregionale of regionale organisaties en akkoorden voor visserij- beheer voor een doeltreffende evaluatie van de visbestanden volgens erkende procedures:
a. tijdreeksen van vangststatistieken en visserij-inspannings- statistieken per visserijtak en per vloot;
b. gegevens over de totale vangst, in aantallen of nominaal gewicht of beide, per soort (zowel doelsoorten als niet-doelsoorten), naar gelang van de visserijtak; (Nominaal gewicht is door de Voedsel- en Land- bouworganisatie van de Verenigde Naties gedefinieerd als het levend gewicht dat correspondeert met het gewicht van de aanvoer.)
c. statistieken over de teruggooi, waaronder zo nodig ramingen, in aantallen of nominaal gewicht per soort, naar gelang van de visserijtak;
d. visserij-inspanningsstatistieken per vangstmethode;
e. visplaats, visdata en vistijd en andere eventueel benodigde statis- tieken over de visserij.
2. Zo nodig verzamelen de Staten ter ondersteuning van de evaluatie van de visbestanden ook de onderstaande gegevens en stellen ze die beschikbaar aan de instanties van de betrokken subregionale of regionale organisaties en akkoorden voor visserijbeheer:
a. samenstelling van de vangst volgens lengte, gewicht en geslacht;
b. andere biologische gegevens ter ondersteuning van evaluatie van de visbestanden, zoals gegevens over leeftijd, groei, recrutering, ver- spreiding en identiteit van het visbestand, en
c. ander relevant onderzoek, waaronder bestandopnames ter bepaling van de getalssterkte, bestandopnames ter bepaling van de biomassa, hydro-akoestische bestandopnames, onderzoek met betrekking tot milieu- factoren die van invloed zijn op de getalssterkte, en oceanografisch en ecologisch onderzoek.
Artikel 4
Gegevens en informatie over vissersvaartuigen
1. De Staten verzamelen de volgende categorieën op de vaartuigen betrekking hebbende gegevens met het oog op gestandaardiseerde over-
zichten van de samenstelling van de vloot en het motorvermogen, en om bij de analyse van gegevens over vangsten en visserij-inspanning de ene meeteenheid in de andere te kunnen omrekenen:
a. identiteit, Vlaggestaat en haven van registratie van het vissersvaar- tuig;
b. vaartuigtype;
c. kenmerken van het vaartuig (bijv. materiaal waarvan het gebouwd is, bouwdatum, geregistreerde lengte, GT, vermogen van de hoofd- motoren, inhoud van het ruim en methoden voor opslag van de vangst), en
d. beschrijving van het vistuig (type, specificaties en aantal).
2. De Vlaggestaat verzamelt informatie over:
a. apparatuur voor navigatie en positiebepaling;
b. communicatie-apparatuur en internationale radioroepnaam, en
c. grootte van de bemanning.
Artikel 5
Gegevensmelding
De Staten zorgen ervoor dat de vaartuigen die hun vlag voeren aan de bevoegde nationale instanties voor de visserij en, indien zulks is over- eengekomen, de instanties van de betrokken subregionale of regionale organisaties en akkoorden voor visserijbeheer, de logboekgegevens over de vangsten en de visserij-inspanning, met inbegrip van de gegevens over de visserij-activiteit op de volle zee, met een zodanige frequentie doen toekomen dat aan de nationale bepalingen en aan de regionale en internationale verplichtingen wordt voldaan. Deze gegevens worden, zo nodig, per radio, telex, fax, satelliet of via andere middelen doorgege- ven.
Artikel 6
Verificatie van de gegevens
De Staten of, naar gelang van het geval, de instanties van de sub- regionale of regionale organisaties en akkoorden voor visserijbeheer treffen regelingen om de gegevens over de visserij te verifiëren, zoals bij voorbeeld
a. systemen voor monitoring van de positie van de vaartuigen;
b. programma’s met wetenschappelijke waarnemers die toezicht hou- den op de vangsten, de visserij-inspanning, de samenstelling van de vangst (doelsoorten en niet-doelsoorten) en andere details met betrek- king tot de visserij-activiteit;
c. rapporten over visreizen, aanvoer en overlading, en
d. bemonstering in de havens.
Artikel 7
Uitwisseling van gegevens
1. De Vlaggestaten delen, via de instanties van de betrokken sub- regionale of regionale organisaties en akkoorden voor visserijbeheer, de gegevens die zij hebben verzameld, met andere Vlaggestaten en betrok- ken Kuststaten. De instanties van die organisaties en akkoorden groepe- ren de gegevens en stellen ze, onder de in dat kader vastgestelde voor- waarden, tijdig en in een overeengekomen formaat beschikbaar aan alle belangstellende Staten, er daarbij voor zorgend dat de vertrouwelijkheid van de niet-geaggregeerde gegevens behouden blijft; deze instanties ont- wikkelen, in de mate van het mogelijke, gegevensbanken met efficiënte toegang tot die gegevens.
2. Op mondiaal niveau worden de betrokken gegevens verzameld en verspreid via de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties. Bij gebreke van een organisatie of akkoord voor visserijbeheer in subregionaal of regionaal verband mag de FAO, mits instemming van de betrokken Staten, die werkzaamheden voor de betrokken subregio of regio uitvoeren.
Bijlage II
Richtlijnen voor de toepassing van preventieve referentiewaarden bij de instandhouding en het beheer van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden
1. Een preventieve referentiewaarde is een via een erkende weten- schappelijke procedure geraamde waarde die overeenkomt met de situa- tie van het bestand en de betrokken visserij en die kan worden gebruikt als oriëntatiepunt voor het visserijbeheer.
2. Er worden twee soorten preventieve referentiewaarden gebruikt: instandhoudingslimieten en streefcijfers. Instandhoudingslimieten geven grenzen aan om de bevissing binnen veilige biologische grenzen te hou- den waarbij de visbestanden een maximale duurzame opbrengst geven. Streefcijfers worden gehanteerd met het oog op beheersdoelstellingen.
3. Preventieve referentiewaarden moeten per bestand worden vastge- steld, zodat onder andere rekening kan worden gehouden met het repro- duktievermogen, het herstelvermogen en de kenmerken van de bevissing van het betrokken bestand, alsmede met andere oorzaken van mortaliteit en met de belangrijkste onzekerheidsfactoren.
4. De beheersstrategieën dienen erop gericht te zijn om de beviste bestanden, en zo nodig de verwante of afhankelijke soorten, te houden
of terug te brengen op een niveau dat consistent is met vooraf overeen- gekomen preventieve referentiewaarden. Deze referentiewaarden dienen om bij het bereiken ervan te reageren met vooraf overeengekomen instandhoudings- en beheersmaatregelen. De beheersstrategieën omvat- ten maatregelen die kunnen worden toegepast wanneer de referentie- waarden bijna bereikt zijn.
5. De strategieën voor visserijbeheer worden zo opgezet dat het risico dat de instandhoudingslimieten overschreden worden zeer gering is. Als de grootte van een bestand daalt of dreigt te dalen tot onder een instandhoudingslimiet, moet worden begonnen met instandhoudings- en beheersmaatregelen om het herstel van dat bestand te bevorderen. De strategieën voor visserijbeheer worden zo opgezet dat de streefcijfers gemiddeld niet worden overschreden.
6. Wanneer over een visserijtak weinig of geen gegevens beschikbaar zijn om de referentiewaarden te bepalen, worden voorlopige referentie- waarden vastgesteld. Voorlopige referentiewaarden kunnen worden vast- gesteld naar analogie van die voor soortgelijke visbestanden waarover meer gegevens bekend zijn. In die gevallen is verscherpte monitoring ten aanzien van de betrokken visserijtak geboden, zodat de voorlopige referentiewaarden kunnen worden herzien zodra betere gegevens beschikbaar komen.
7. De visserijmortaliteit waarbij de maximaal duurzame opbrengst wordt behaald, is de minimumnorm voor de instandhoudingslimieten. Voor bestanden die niet overbevist zijn, worden de strategieën voor visserijbeheer zo opgezet dat de visserijmortaliteit niet groter is dan die welke overeenkomt met de maximaal duurzame opbrengst en dat de bio- massa niet onder een vooraf bepaald niveau daalt. Voor overbeviste bestanden kan de biomassa die de maximaal duurzame opbrengst zou geven, als doel voor het herstel van het bestand gelden.
D. PARLEMENT
Zie Trb. 1996, 277.
E. BEKRACHTIGING
De volgende staten hebben in overeenstemming met artikel 38 van de Overeenkomst een akte van bekrachtiging bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties nedergelegd:
Tonga 31 juli 1996
Sint Lucia 9 augustus 1996
de Verenigde Staten van Amerika1) 21 augustus 1996
Sri Lanka 24 oktober 1996
West-Samoa 25 oktober 1996
Senegal 30 januari 1997
Fiji 12 december 1996
Noorwegen2) 30 december 1996
IJsland 14 februari 1997
Micronesië 23 mei 1997
Rusland3) 4 augustus 1997
de Seychellen 20 maart 1998
Namibië 8 april 1998
de Maldiven 30 december 1998
Papoea Nieuw-Guinea 4 juni 1999
Canada4) 3 augustus 1999
Xxxxxxx0) 00 xxxxxxxxx 0000
Xxxxxxxxx 23 december 1999
1) Onder de volgende verklaring:
‘‘In accordance with Article 30 (4) of the Agreement, the Government of the United States of America declares that it chooses a special arbitral tribunal to be constituted in accordance with Annex VIII of the United Nations Convention on the Law of the Sea of 10 December 1982 for the settlement of disputes pursuant to Part VIII of the Agreement.’’.
2) Onder de volgende verklaringen:
‘‘Declaration pursuant to article 43 of the Agreement:
According to article 42 of the Agreement, no reservations or exceptions may be made to the Agreement. A declaration pursuant to its article 43 cannot have the effect of an exception or reservation for the State making it. Consequently, the Government of the Kingdom of Norway declares that it does not consider itself bound by declarations pursuant to article 43 of the Agreement that are or will be made by other States or international Organisations. Passivity with respect to such declarations shall be interpreted neither as acceptance nor rejection of such declarations. The Government reserves Norway’s right at any time to take a position on such declarations in the manner deemed appropriate.
Declaration pursuant to article 30 of the Agreement:
The Government of the Kingdom of Norway declares pursuant to article 30 of the Agreement, cf. article 298 of the United nations Convention on the Law of the Sea, that it does not accept an arbitral tribunal constituted in accordance with Annex VII of the United Nations Convention on the Law of the Sea for disputes concerning law enforcement activities in regard to the exercise of sovereign rights or jurisdiction excluded from the jurisdiction of a court or tribunal under article 297, paragraph 3, of the United Nations Convention on the Law of the Sea, in the event that such disputes might be considered to be covered by this Agree- ment.’’.
3) Onder de volgende verklaring:
‘‘The Russian Federation states that it considers that the procedures for the settlement of disputes set forth in article 30 of [the said Agreement] include all the provisions of part XV of the United Nations Convention on the Law of the Sea that are applicable to the consideration of disputes between States Parties to the Agreement.
The Russian Federation states that, taking into account articles 42 and 43 of the Agreement, it objects to all declarations and statements which were made in
the past and which may be made in the future when signing, ratifying or acced- ing to the Agreement or on any other occasion in connection with the Agreement and which are not in accordance with article 43 of the Agreement. It is the posi- tion of the Russian Federation that such declarations and statements, in whatever form they may be made and however they may be named, cannot exclude or modify the legal force of the provisions of the Agreement in their application to a Party to the Agreement that has made such a declaration or statement, and there- fore will not be taken into consideration by the Russian Federation in its relations with that Party to the Agreement.’’.
4) Onder de volgende verklaringen:
‘‘Pursuant to Article 30, paragraph 4 of the Agreement, the Government of Canada declares that it chooses an arbitral tribunal constituted in accordance with Annex VII of the United Nations Convention on the Law of the Sea of 10 Decem- ber 1982 as the means for the settlement of disputes under Part VIII of the Agree- ment. In light of Article 30, paragraph 1 of the Agreement, the Government of Canada also declares that it does not accept any of the procedures provided for in section 2 of Part XV of the Convention with respect to disputes referred to in Article 298 paragraph 1 of the Convention.
According to Article 42 of the Agreement, no reservations or exceptions may be made to the Agreement. A declaration or statement pursuant to Article 43 of the Agreement cannot purport to exclude or modify the legal effect of the provi- sions of the Agreement in their application to the State or entity making it. Con- sequently, the Government of Canada declares that it does not consider itself bound by declarations or statements pursuant to Article 43 of the Agreement that have been made or will be made by other States or by entities described in Ar- ticle 2(b) of the Agreement and that exclude or modify the legal effect of the pro- visions of the Agreement in their application to the State or entity making it. Lack of response by the Government of Canada to any declaration or statement shall not be interpreted as tacit acceptance of that declaration or statement. The Go- vernment of Canada reserves the right at any time to take a position on any de- claration or statement in the manner deemed appropriate.’’.
5) Onder bevestiging van de bij ondertekening afgelegde verklaringen.
F. TOETREDING
De volgende staten hebben in overeenstemming met artikel 39 van de Overeenkomst een akte van toetreding bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties nedergelegd:
Nauru 10 januari 1997
de Bahama’s 16 januari 1997
de Salomonseilanden 13 februari 1997
Mauritius1) 25 maart 1997
Iran 17 april 1998
de Cookeilanden 1 april 1999
Monaco 9 juni 1999
1) Onder de volgende verklaring:
‘‘The Republic of Mauritius rejects the inclusion of and any reference to the so-called British Indian Ocean Territory by the United Kingdom of Great Britain and Northern Ireland as territories on whose behalf it could sign the said Agree-
ment, and reaffirms its sovereignty over these islands, namely the Chagos Archi- pelago which form an integral part of the national territory of Mauritius and over their surrounding maritime spaces.’’.
Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland heeft met betrekking tot de hier bovenstaande verklaring, op 30 juli 1997, het volgende medegedeeld:
‘‘With reference to the declaration of the Government of Mauritius contained in the instrument of accession, the Permanent Representative of the United King- dom is bound to state, on behalf of Her Majesty’s Government, that the Govern- ment have no doubt as to the United Kingdom sovereignty over the British Indian Ocean Territory.’’.
G. INWERKINGTREDING
Zie Trb. 1996, 277.
H. TOEPASSELIJKVERKLARING
In overeenstemming met artikel 43 heeft het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland het Verdrag van toepassing verklaard op1):
de eilandgroepen Pitcairn
(Pitcairn, Xxxxxxxxx, Xxxxx en Oeno). 3 december 1999 de Falklandeilanden 3 december 1999
Zuid-Georgia en de zuidelijke Xxxxxxxx-
xxxxxxxx 0 xxxxxxxx 0000
Xxxxxxx 3 december 1999
de Turks- en Caicos-eilanden 3 december 1999
het Britse gebied in de Indische Oceaan. 3 december 1999 Anguilla 3 december 1999
1) Onder de volgende verklaringen:
‘‘1. The United Kingdom understands that the terms ‘geographical particulari- ties’ ‘specific characteristics of the sub-region or region’, socio-economic geo- graphical and environmental factors’, ‘natural characteristics of that sea’ or any other similar terms employed in reference to a geographical region do not preju- dice the rights and duties of States under international law,
2. The United Kingdom understands that no provision of this Agreement may be interpreted in such a way as to conflict with the principle of freedom of the high seas, recognized by international law,
3. The United Kingdom understands that the term ‘States whose nationals fish on the high seas’ shall not provide any new grounds for jurisdiction based on the nationality of persons involved in fishing on the high seas rather than on the prin- ciple of flag State jurisdiction,
4. The Agreement does not grant any State the right to maintain or apply uni- lateral measures during the transitional period as referred to in article 21 (3). Thereafter, if no agreement has been reached, States shall act only in accordance with the provisions provided for in articles 21 and 22 of the Agreement.’’.
J. GEGEVENS
Zie Trb. 1996, 277.
Voor het op 16 oktober 1945 te Quebec tot stand gekomen Statuut van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties zie ook de gewijzigde tekst in Trb. 1996, 341.
Voor het op 26 juni 1945 te San Francisco tot stand gekomen Hand- vest van de Verenigde Naties zie ook Trb. 1998, 145.
Uitgegeven de zevende april 2000
De Minister van Buitenlandse Zaken,
J. J. XXX XXXXXXX
TRB2383
ISSN 0920 - 2218
Sdu Uitgevers
’s-Gravenhage 2000