Correctionele rechtbank van Leuven, 23 februari 2016, 17de kamer
Correctionele rechtbank van Leuven, 23 februari 2016, 17de kamer
Notienummer parket LE55.F1.2245-12
OPENBAAR MINISTERIE
Vertegenwoordigd door substituut-procureur des Konings B. P. . TEGEN
BEKLAAGDE
S. B. B., zelfstandige, geboren te Dadagau (Bhutan) op (…), wonende te (…).
Op de zitting aanwezig en bijgestaan door meester X. X. xxxx meester R. B., advocaat te Tielt-Winge.
1. TENLASTELEGGINGEN Beklaagd:
Te Leuven, meermaals in de periode van 1 september 2009 tot 1 juni 2011, en bij samenhang, te Gent meermaals in de periode van 1 juli 2010 tot 1 juli 2011, zonder onderbreking van termijn
Bij inbreuk op artikel 433quinquies, §1, 3° van het strafwetboek het misdrijf mensenhandel te hebben gepleegd, zijnde de werving, het vervoer, de overbrenging, de huisvesting, de opvang van een persoon, de wisseling of de overdracht van de controle over hem teneinde deze persoon aan het werk te zetten ofte laten aan het werk zetten in omstandigheden die in strijd zijn met de menselijke waardigheid, waarbij zijn toestemming van geen belang was,
met de in artikel 433septies, 2° van het strafwetboek vermelde verzwarende omstandigheid dat het misdrijf is gepleegd door misbruik te maken van de kwetsbare toestand waarin de persoon verkeerde ten gevolge van zijn onwettige of precaire administratieve toestand, zijn precaire sociale toestand, zijn leeftijd, zwangerschap, een ziekte dan wel een lichamelijk of een geestelijk gebrek of onvolwaardigheid, zodanig dat de betrokken persoon in feite geen andere echte en aanvaardbare keuze had dan zich te laten misbruiken,
met de in artikel 433septies, 3° van het strafwetboek vermelde verzwarende omstandigheid dat het misdrijf is gepleegd door direct of indirect gebruik te maken van listige kunstgrepen, geweld, bedreigingen of enige vorm van dwang,
met de in artikel 433septies, 6° van het strafwetboek vermelde verzwarende omstandigheid dat van de betrokken activiteit een gewoonte werd gemaakt,
namelijk door:
− personen van Nepalese origine als "pseudo-koks" naar België te halen, dit met gebruikmaking van o.a. valse diploma's en valse aanbevelingsbrieven;
− door de slachtoffers, die zich in een illegale verblijfsstatus en derhalve precaire en kwetsbare situatie bevinden, in zijn restaurants "H." te Leuven en te Gent niet-aangegeven werk te doen verrichten,
− waarbij de slachtoffers op papier parttime prestaties leverden, terwijl zij in werkelijkheid op voltijdse basis waren tewerkgesteld,
− waarbij de slachtoffers gedurende een langere periode arbeidsdagen dienden te presteren van 11 uren of meer, zowel in de keuken als "pseudo-kok" als in de zaal,
− waarbij aan de slachtoffers hetzij geen loon werd uitgekeerd, hetzij een loon dat niet in verhouding stond met de verrichte prestaties,
− waarbij de beklaagde aan de slachtoffers de belofte deed voor de nodige verblijfsdocumenten te zorgen, evenwel tegen betaling van een geldsom van 5000 euro, welke zij normalerwijze niet konden betalen,
− waarbij de slachtoffers, doordat zij de taal niet machtig waren en niet vertrouwd met de
1
lokale normen en reglementen, volledig van hem afhankelijk waren;
− waarbij de beklaagde ten aanzien van de slachtoffers meermaals bedreigingen uitte dat hij hen zou terugsturen naar Nepal;
meer bepaald:
1. B. S., vreemdeling van Nepalese nationaliteit, geboren te Xxxxxx 5 Gulmi (Nepal) op (…), in de periode van 1 september 2009 tot 1 juni 2011;
2. K. K., vreemdeling van Nepalese nationaliteit, geboren te Nepal op (…), te Gent en te Leuven in de periode van 1 juli 2010 tot en met 30 september 2010;
Aannemende dat er aanleiding bestaat om voor de tenlastelegging slechts correctionele straffen uit te spreken wegens verzachtende omstandigheden spruitende uit de afwezigheid van vroegere veroordelingen tot criminele straffen (artikelen 1 en 2 van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden);
2. PROCEDURE
De zaak werd behandeld op de openbare zitting van 26 januari 2016.
De bepalingen van de Wet van 15 juni 1935 op het taalgebruik in gerechtszaken werden nageleefd. De rechtbank nam kennis van de stukken van de rechtspleging en hoorde het Openbaar Ministerie en de beklaagde, bijgestaan door zijn raadsman.
De verzachtende omstandigheden vermeld in de rechtstreekse dagvaarding worden aangenomen. De strafvordering is regelmatig ingesteld en is ontvankelijk.
3. BEOORDELING OP STRAFGEBIED
3.1 Grond van de zaak
1.
In het kader van opsporingsonderzoek LE.55.F1.1976/11 legden K. K. en S. B. verklaringen af op grond waarvan zou kunnen worden besloten dat zij het slachtoffer werden van feiten van mensenhandel met verzwarende omstandigheden, gepleegd door de beklaagde (stuk 9).
Op grond van deze verklaringen verkregen zij het statuut van slachtoffer van mensenhandel. Hun repatriëring is voorlopig opgeschort.
K. K. verklaarde dat hij in 2005 in contact kwam met de beklaagde die in Leuven het Nepalees restaurant B. uitbaatte. Aangezien hij in het bezit was van een werkvergunning stelde de beklaagde hem voor als keukenhulp te komen werken. K. K. werkte bij de beklaagde vanaf juni/juli 2005 gedurende 6 of 5 maanden. Hij verdiende 1000,00 euro per maand. Hij stond parttime ingeschreven (3 uren per dag), maar diende 10 uren per dag te werken. Vanaf maart 2006 kon hij aan de slag in restaurant H. te Leuven, de nieuwe handelszaak van de beklaagde, dit tot eind 2006. Nog steeds verdiende hij een 1.000,00 euro per maand. Vanaf juli 2010 begon hij te werken in het Gentse restaurant H. van de beklaagde. Hij werkte er 3 maanden, meer dan 11 uren per dag. Hij was niet ingeschreven en verdiende 400,00 euro per maand. K. K. aanvaardde deze situatie omdat de beklaagde hem een arbeidsovereenkomst beloofde op grond waarvan hij een nieuwe werkvergunning zou kunnen bekomen en hierdoor in aanmerking zou kunnen komen voor een regularisatie van zijn verblijfsstatuut. Indien hij een verblijfsvergunning zou verkrijgen op basis van dit arbeidscontract, diende hij de beklaagde 5.000,00 euro te betalen. Hij bleef bij de beklaagde werken tot juni 2011.
De asielprocedure van K. K. werd op 22 januari 2007 definitief afgesloten. Hij beschikte over een arbeidskaart C tot 28 juni 2007. De aanvragen tot het bekomen van een arbeidskaart B met het oog op de regularisatie van zijn verblijfstoestand werden telkens geweigerd. De beklaagde liet verstaan dat hij een beroepsprocedure kon instellen en dat hij connecties had, maar ook hiervoor diende K.
K. dan 5.000,00 euro te betalen.
Volgens K. K. liet de beklaagde verschillende personen als "pseudo kok" vanuit Nepal naar België komen. Op basis van vervalste documenten (kok diploma's, aanbevelingsbrieven) verkregen deze personen een visum om naar België te reizen. Zolang zij in België niet over de vereiste verblijfsdocumenten en werkvergunningen beschikten, werden ook zij onderbetaald. De personen die over de juiste papieren beschikten, werden correct betaald.
2
De asielprocedure van S. B. werd op 27 november 2008 definitief afgesloten. Op zoek naar een arbeidsovereenkomst teneinde via een arbeidskaart B zijn verblijfsstatuut te regulariseren, bood hij zich in september 2009 zelf aan in restaurant H. te Leuven. S. B. verklaarde dat hij van de beklaagde een proefperiode diende te doorstaan alvorens hij een contract kon krijgen. Tijdens deze periode werkte hij 7 dagen op 7, iedere dag 8 à 10 uren, zonder dat hem enig loon werd betaald. In december 2009 besloot de beklaagde hem met ingang op 1 januari 2010 een contract te geven.
Evenwel veranderde er inzake de arbeidsomstandigheden niets: hij diende nog steeds iedere dag 8 à 10 uren te werken en ontving 40,00 à 50,00 euro zakgeld per maand. Aangezien zijn regularisatieprocedure inzake verblijf nog lopende was, durfde hij niet te reageren. Wanneer hij het werk niet af kreeg, kon de beklaagde volgens S. B. dreigend uit de hoek komen. In mei 2011 werd zijn aanvraag tot het bekomen van een arbeidsvergunning afgewezen. De beklaagde vroeg 5.000,00 euro om een beroepsprocedure in te stellen. De beklaagde zei hem dat hij voor het geld desnoods bij zijn familie in Nepal moest gaan aankloppen. S. B. had het geld niet en besloot weg te gaan.
Ook S. B. stelt dat de beklaagde diverse mensen (zo'n tien per jaar), mogelijk op valse gronden, naar België kreeg om bij hem tewerk te worden gesteld. Zij kwamen dan in een gelijkaardige situatie terecht. De beklaagde zorgde voor de visa, hij 'toverde' met valse diploma's.
Volgens K. K. en S. B. zouden nog andere personen in gelijkaardige omstandigheden door de beklaagde tewerk gesteld zijn. Het betreft R. K. P., S. B. L., J. R. S. en P. T. . Enkel de eerste drie werden verhoord.
R. K. P. verklaarde dat hij in 2006 door de beklaagde, zijn vriend, werd uitgenodigd om bij hem als kok te komen werken. De beklaagde zorgde voor de nodige documenten om het visum te bekomen. Hij werkte in restaurant H. te Leuven tot 2008. Zijn papieren waren steeds in orde, evenals zijn verloning. De beklaagde bracht ook alle papieren in orde met betrekking tot de procedure gezinshereniging. Zijn vrouw en kinderen konden inmiddels naar hier komen (stuk 4).
Ook S. B. L. verklaarde dat hij door de beklaagde werd uitgenodigd om in België te komen werken. Hij werkte van september 2005 tot 2009 in restaurant B. te Leuven, nadien enkele maanden in restaurant H. te Leuven. Hij verklaarde nooit problemen te hebben gehad en steeds correct te zijn betaald. Zijn vrouw en drie zonen verblijven inmiddels ook in België (stuk 5). De drie zonen X., X. en R. werk(t)en voor bvba S. P., een vennootschap van de beklaagde (stuk 23). De vrouw van H. L. is sinds 16 januari 2013 werkend vennoot in bvba S. F. (stuk 18).
Uit de verklaring van J. R. S. blijkt dat de beklaagde ervoor zorgde dat een visum kon afgeleverd worden. Hij werkte voor de beklaagde sinds augustus 2011 en kende geen problemen. Ook hij verklaarde er geen kennis van te hebben dat personen die niet in het bezit waren van een arbeidskaart door de beklaagde tewerk gesteld werden en minder betaald werden (stuk 21).
De beklaagde betwist de feiten die hem ten laste gelegd worden.
Hij verklaarde dat hij mensen, zoals S. B. en K. K., tijdens hun asielprocedure liet werken op basis van hun arbeidskaart C. Deze verviel wanneer hun asielaanvraag definitief werd afgewezen. In dit geval deed hij een aanbeveling teneinde een arbeidskaart B te bekomen. Voor sommige personen, waaronder de beide voormelden, lukte dit niet. In dit geval liet hij deze mensen niet meer voor zich werken. Dit zou volgens de beklaagde verklaren waarom er zoveel namen op de RSZ-lijst (stuk 15) vermeld werden. Van zodra hun werkvergunning vervallen was, dienden ze te vertrekken. De beklaagde ontkende dat S. B. of K. K. voor het opstellen van de aanbeveling of het inzetten van een beroepsprocedure 5.000,00 euro dienden te betalen (stuk 11 en 14).
2.
De vraag die zich stelt is of het, boven elke gerede twijfel, vaststaat of de beklaagde S. B. en K. K. naar België liet komen en hen, wanneer zij zich na verloop van tijd in een illegale verblijfsstatus bevonden (i.e. de respectievelijk voorziene incriminatieperioden) in zijn restaurants niet aangegeven werk liet verrichten, waarbij zij lange arbeidsdagen dienden te presteren zonder hiervoor naar behoren te worden verloond. Dit zou trouwens, naar verluidt, niet op occasionele basis maar op systematische wijze gebeuren: diverse mensen (een tiental per jaar) zouden (gebruikmakend van vervalste documenten) door de beklaagde zijn aangespoord om naar België te komen en zouden uiteindelijk in een gelijkaardige situatie zijn terechtgekomen.
Uit het strafdossier blijkt dat de beklaagde frequent in Nepal personen aanzocht om voor hem in
3
België te komen werken. Dit blijkt onder meer uit de getuigenverklaringen en wordt door de beklaagde op zich niet betwist. Uit de verklaringen komt tevens naar voor dat de beklaagde zijn medewerking verleende om een visum te bekomen. Dat daarbij gebruik zou zijn gemaakt van valse documenten wordt niet aangetoond.
Het staat ook vast dat de beklaagde inspanningen leverde om de verblijfsstatus van sommige van zijn werknemers, na het verstrijken van de asielprocedure, te regulariseren.
(Ook) voor S. B. en K. K. werden door de beklaagde arbeidscontracten (weliswaar onder opschortende voorwaarde van een verblijfsregularisatie) opgesteld en gevoegd bij de aanvragen tot het bekomen van een werkvergunning/arbeidskaart B, met het oog op de regularisatie van hun verblijf op grond van duurzame verankering (instructie 19 juli 2009).
Voor beiden werd de aanvraag tot het bekomen van een arbeidsvergunning geweigerd. Voor S. B. bij beslissing van 24 mei 2011, voor K. K. bij beslissingen van 17 mei en 17 juni 2011 (bijlagen stuk 9). Tegen de beslissing van 17 juni 2011 werd trouwens door de advocaat van de beklaagde beroep aangetekend.
Het personeelsverloop bij de beklaagde wordt, naast het feit dat in het verleden inbreuken op de sociale wetgeving werden vastgesteld, als weigeringsgrond vermeld. In de beslissingen van 17 en 24 mei wordt gesteld:" De heer S. B. heeft in de laatste 10 jaar minstens 10 werknemers laten overkomen uit Nepal. (...) Echter stelt XXXX vast dat geen van deze werknemers nu nog werkzaam zijn bij S. B. . De heer S. B. toont hiermee aan dat hij als werkgever geen stabiele tewerkstelling kan aanbieden of garanderen".
Dit vastgestelde personeelsverloop (cfr. weigeringsgrond/RSZ-lijst (stuk 15)) zou de verklaring van de beklaagde kunnen bevestigen, namelijk dat indien de personen niet konden geregulariseerd worden hij ze niet langer liet werken en hij telkens op zoek diende te gaan naar nieuwe arbeidskrachten. Dit sluit evenwel niet uit dat de beklaagde ook uitgeprocedeerde personen, zoals
K. K. en S. B., illegaal zou blijven tewerkstellen en exploiteren.
De verklaringen van de drie door K. K. en S. B. opgegeven personen, die in een gelijkaardige situatie zouden zijn terechtgekomen maar zulks niet bevestigden, dienen met de nodige terughoudendheid te worden gelezen. Zij kenden, naar eigen zeggen, geen verblijfsproblemen, hun gezinshereniging werd door de beklaagde geregeld en sommigen waren nog steeds voor de beklaagde werkzaam of werden inmiddels zelfs vennoot. Voor hen zijn er bijgevolg geen redenen om ten aanzien van de beklaagde alsnog belastende verklaringen (omtrent eventuele misbruiken in het verleden) af te leggen.
Ondanks de inspanningen van de beklaagde waren K. K. en S. B. hoe dan ook in mei/juni 2011 uitgeprocedeerd. Volgens de beklaagde hadden zij dus wel degelijk een belang bij het afleggen van de belastende verklaringen in oktober 2011, gelet op het statuut "slachtoffer van mensenhandel" dat hen op basis hiervan werd toegekend.
Gelet op wat voorafgaat, is de rechtbank van mening dat het opsporingsonderzoek geen objectieve elementen aan het licht bracht die aantonen dat K. K. en S. B. door de beklaagde werden tewerkgesteld/geëxploiteerd tijdens de periode van hun illegaal verblijf. Zo zijn er, niet in het minst, geen vaststellingen van de sociale inspectie waaruit een illegale tewerkstelling van de voormelden blijkt. K. K. verklaarde wel dat er in het restaurant te Gent tweemaal controle was, maar telkens "stond hij toen buiten".
Er is inderdaad een mailbericht van sociaal inspecteur C. aan twee collega's waarin wordt gesteld dat de beklaagde 5.000,00 euro vroeg om voor S. B. en K. K. een beroepsprocedure tegen de weigering van de aanvraag tot het bekomen van een werkvergunning in te stellen (bijlage stuk 9). Het betreft hier echter geen eigen vaststelling door deze inspecteur maar informatie die hem werd meegedeeld. Zelfs indien de beklaagde daadwerkelijk 5.000,00 euro zou hebben gevraagd voor het aanvatten van een beroepsprocedure, dan vormt dit gegeven geen sluitend bewijs voor het feit dat hij hen ook illegaal tewerkstelde en uitbuitte.
Daarnaast is er de brief van D. van 25 oktober 2011 waarin gesteld wordt dat hij K. K. xxxx sinds juli 2009 en hem regelmatig ontmoette in de keuken van het restaurant H. te Gent.
Uit de brief kan niet afgeleid worden of deze ontmoetingen ook nog plaatsvonden in de periode juli 2010/juni 2011. De teneur van het schrijven, waarbij D. hoopt dat K. K. de nodige papieren zal kunnen ontvangen om zijn droom in België waar te maken, roept scepsis op met betrekking tot de garantie inzake objectiviteit in geval van een herverhoor.
4
Xxxxxxxxx, ook een herverhoor van K. K. en S. B. zelf lijkt de rechtbank weinig zinvol.
Het is weinig waarschijnlijk dat zij zullen terugkomen op hun eerdere verklaringen gelet op de gevolgen dat dit, bijvoorbeeld op het vlak van hun verblijfsstatuut1, zou kunnen hebben.
Gelet op de voorgaande overwegingen, spreekt de rechtbank de beklaagde op grond van twijfel vrij.
3.2 De kosten
Gelet op de vrijspraak van de beklaagde, blijven de gerechtskosten ten laste van de Belgische Staat.
4. TOEGEPASTE WETTEN
De rechtbank houdt rekening met de volgende artikelen die de bestanddelen van de misdrijven en de strafmaat bepalen, en het taalgebruik in gerechtszaken regelen:
Artikel 433quinquies § 1, 3°, 433septies, 2°, 433Septies, 3° en 433septies, 6°, 433novies van het Strafwetboek;
Artikel 11, 12, 14, 16, 31 tot 37 en 41 van de Wet van 15 juni 1935 op het taalgebruik in gerechtszaken.
5. UITSPRAAK
De rechtbank beslist na tegenspraak van B. B. S. . OP STRAFGEBIED
De strafvordering is ontvankelijk.
De rechtbank verklaart de feiten van de tenlastelegging niet bewezen en spreekt B. B. S. hiervoor vrij.
De kosten van de procedure, tot op heden begroot op 35,44 euro, worden ten laste van de Belgische Staat gelegd.
Dit vonnis is in openbare zitting uitgesproken op 23 februari 2016 door de rechtbank van eerste aanleg te Leuven (17e kamer), samengesteld uit:
K. I., alleensprekend rechter;
In aanwezigheid van een magistraat van het Openbaar Ministerie zoals vermeld in het proces-verbaal van de terechtzitting;
Met bijstand van griffier A. V.. (…)
1 Zie artikel 61/5 Wet 15 december 1980: "De minister of zijn gemachtigde kan de vreemdeling die het slachtoffer is van het misdrijf bedoeld in artikel 433quinquies van het Strafwetboek (...) tot een verblijf van onbepaalde duur machtigen indien diens klacht of verklaring heeft geleid tot een veroordeling, of indien de procureur des Konings of de arbeidsauditeur in zijn vorderingen de tenlastelegging van mensenhandel of mensensmokkel onder de verzwarende omstandigheid voorzien in artikel 77quater heeft weerhouden".
5