SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG
SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG
Arbitraal vonnis van 17 juli 2014 Kenmerk: 14/01
Het Scheidsgerecht, samengesteld als volgt:
mr. H.A.M. Pinckaers, wonende te De Bilt,
H. Luik MHA, wonende te Haarlem,
dr. C.J. Brenkman, wonende te Oegstgeest,
bijgestaan door mr. X.X.X. xx Xxxxxxx Xxxxxxx, griffier, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van:
1. Maatschap Pathologie,
gevestigd te Y.,
2. dr. A.,
wonende te Z.,
3. dr. B.,
wonende te Y.,
4. dr. C.,
wonende te Y.,
5. dr. D., wonende te X., eisers,
gemachtigde: mr. P.P. Xxxx, tegen:
Stichting E., gevestigd te W., verweerster,
gemachtigde: mr. K.D. Meersma.
Eisers worden gezamenlijk “eisers” genoemd en ook als volgt aangeduid: sub 1: “de Maatschap”,
sub 2, 3, 4 en 5: “de Pathologen”.
Verweerder zal worden aangeduid met “de Stichting”.
1. Procesverloop
1.1 Eisers hebben met een brief van 6 januari 2014 deze procedure aanhangig gemaakt.
1.2 Bij memorie van eis van 20 februari 2014 hebben de Pathologen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het Scheidsgerecht verzocht:
1. voor recht te verklaren dat de Stichting tekortschiet in de nakoming van de toelatingsovereenkomsten met de Pathologen, althans dat de opzegging van de toelatingsovereenkomsten onder de omstandigheden van dit geval strijdig met de redelijkheid en billijkheid dan wel onrechtmatig is, en dat de Stichting gehouden is de schade die de Pathologen daardoor lijden te vergoeden;
2. de Stichting te veroordelen tot betaling aan de Maatschap, althans aan ieder van de Pathologen afzonderlijk:
- € 98.156,15 respectievelijk € 24.539,15 aan inkomstenderving over de periode 16 februari 2014 tot en met 10 juni 2014, althans een naar billijkheid door het Scheidsgerecht te bepalen bedrag, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 10 december 2013, althans een door het Scheidsgerecht te bepalen datum;
- € 768.182,40 respectievelijk € 192.045,60 als vergoeding voor te lijden inkomensverlies vanaf 10 juni 2014, althans een naar billijkheid door het Scheidsgerecht te bepalen bedrag, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 10 december 2013, althans een door het Scheidsgerecht te bepalen datum;
- € 307.273,- respectievelijk € 76.818,25 aan goodwill, althans een naar billijkheid door het Scheidsgerecht te bepalen bedrag, eventueel berekend volgens de normen van de OMS, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 10 december 2013, althans een door het Scheidsgerecht te bepalen datum;
- € 25.000,- aan kosten juridische bijstand, althans een naar billijkheid door het Scheidsgerecht te bepalen bedrag, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf datum uitspraak tot aan de dag der algehele voldoening;
3. met veroordeling van de Stichting in alle nader door het Scheidsgerecht vast te stellen kosten van het Scheidsgerecht.
Bij deze memorie van eis waren twaalf producties (genummerd 1-12) gevoegd.
1.3 De Stichting heeft met een memorie van antwoord, aan het Scheidsgerecht verzonden met een brief van 24 maart 2014, verzocht zich ten aanzien van de Maatschap niet bevoegd te verklaren, althans de Maatschap niet ontvankelijk te verklaren; de Pathologen niet ontvankelijk te verklaringen in hun beroep, althans de aangevoerde gronden ongegrond te verklaren en af te wijzen. De Stichting vordert eisers te veroordelen in de kosten van de procedure, de kosten van haar gemachtigde daaronder begrepen, onder de bepaling dat eisers wettelijke rente verschuldigd zijn over deze kosten indien zij niet binnen twee weken na dagtekening van het vonnis hebben voldaan. Bij deze memorie van antwoord waren negen producties (genummerd 1-9) gevoegd.
1.4 Met een brief van 13 mei 2014 hebben eisers nog twee nadere producties (genummerd 13-14) in het geding gebracht.
1.5 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden te Utrecht op 21 mei 2014. Aan de zijde van eisers zijn de pathologen sub 3 en 5 verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. De Stichting was vertegenwoordigd door drs. X., voorzitter raad van bestuur a.i., met bijstand van haar gemachtigde. Verder was aan de zijde van de stichting aanwezig de heer drs. G., sectormanager. De beide gemachtigden
hebben het woord gevoerd, de gemachtigde van eisers aan de hand van pleitaantekeningen.
2. De feiten
2.1 De Stichting houdt een algemeen ziekenhuis in W. in stand. Dit ziekenhuis is te klein om alle functies van een algemeen ziekenhuis zelf te vervullen. De Stichting heeft daarom sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw laboratoriumdiensten uitbesteed aan het medisch microbiologisch laboratorium en het laboratorium voor pathologie van de stichting Stichting H.(hierna: H.).
2.2 De Pathologen zijn als vrijgevestigd medisch specialist toegelaten tot de ziekenhuizen die H. in stand houdt. De Pathologen zijn ook als vrijgevestigd medisch specialist toegelaten tot het ziekenhuis van de Stichting. Patholoog sub 1 sinds 1 april 1988, patholoog sub 2 sinds 1 november 2002, patholoog sub 3 sinds
1 november 2011 en patholoog sub 4 sinds 1 januari 2005. De meest recente schriftelijke versies van de toelatingsovereenkomsten dateren van 15 december 2000 of 15 maart 2008 (patholoog sub 1), van 11 maart 2009 (patholoog sub 2), van 1 augustus 2011 (patholoog sub 3) en van 11 maart 2009 (patholoog sub 4). De Pathologen maken voor hun medisch pathologische werkzaamheden voor de patiënten van het ziekenhuis gebruik van de laboratoriumdiensten van H..
2.3 Tussen de Stichting en H. heeft vanaf juli 2001 voor een periode van vijf jaar een schriftelijke overeenkomst voor de laboratoriumdienstverlening gegolden. X. heeft in 2011 een nieuwe schriftelijke overeenkomst opgesteld voor de periode van 1 januari 2011 tot 1 januari 2014. De Stichting heeft deze nieuwe overeenkomst niet ondertekend. Zij wilde zich niet voor langere tijd binden omdat zij kampte met ernstige financiële problemen. Uit de tekst van de nieuwe overeenkomst die door de Stichting als productie is overgelegd blijkt wel hoe de Stichting en H. de dienstverleningsovereenkomst sinds 2011 hebben uitgevoerd.
2.4 Vanaf mei/juni 2011 probeert de Stichting de continuïteit van het ziekenhuis veilig te stellen en is kostenrationalisatie een noodzaak. In januari 2013 is de Stichting uitgetreden uit de L.., waarvan ook H. deel uitmaakte. In het voorjaar van 2013 heeft de Stichting met H. een betalingsregeling afgesproken voor een achterstand van bijna drie miljoen euro in de betaling voor de laboratoriumdiensten. De betalingsregeling houdt in dat de Stichting de achterstand in termijnen mag inlopen en dat de Stichting geen zekerheid hoeft te stellen. Tegelijkertijd heeft de Stichting de overeengekomen prijzen en tarieven ter discussie gesteld. In een brief van 8 april 2013 waarin zij de betalingsregeling bevestigt deelt zij het volgende mede:
“Momenteel is het [ziekenhuis] in samenwerking met I. in gesprek met omliggende ziekenhuizen over een mogelijke samenwerking op het gebied van de verschillende specialismen. Onderdeel van deze reeks van gesprekken is een onderzoek naar mogelijkheden om de dienstverlening op het gebied van KCL, MMB en PA zowel kwalitatief als qua kosten op een voor het E. zo gunstig mogelijke wijze te doen plaatsvinden. Het E. wil de bestaande relatie met het H. op het gebied van de KCL, MMB en PA graag continueren maar ziet – onder
gelijktijdige erkenning van de goede kwaliteit van de dienstverlening door het H. – ook ruimte om tot aanpassing van de tarieven te komen.”
De Stichting heeft het adviesbureau J. onderzoek laten doen naar de tarieven van onder andere pathologie. De conclusie van het onderzoek was dat op pathologie substantieel kan worden bespaard. De Stichting heeft in 2013 een plan van eisen opgesteld voor de gewenste dienstverlening op het gebied van pathologie. Vier partijen, waaronder H., hebben op basis daarvan een offerte gedaan. De Stichting heeft de offerte van H. niet geaccepteerd, ook niet nadat X. haar per brief van 15 augustus 2013 had medegedeeld dat zij akkoord was met de betalingsregeling onder de voorwaarde dat de dienstverleningsovereenkomst zou blijven bestaan en dat de dienstverlening van H. aan het ziekenhuis van de Stichting zou worden beëindigd als de Stichting niet uiterlijk op 16 augustus 2013 de offerte van H. zou accepteren.
2.5 De Stichting heeft per brief van 3 oktober 2013 aan H. voorgesteld de dienstverlening te laten eindigen op 16 februari 2014. X. heeft hiermee niet ingestemd.
2.6 Met een brief van 10 december 2013 heeft de Stichting de toelatingsovereenkomsten met de Pathologen opgezegd. De Stichting heeft als reden aangevoerd dat de uitbesteding van laboratoriumdiensten aan H. per 16 februari 2014 eindigt en dat zij daarna zal overstappen naar een andere aanbieder, die een substantieel aantrekkelijker prijs biedt. De overstap was volgens de Stichting een dringend noodzakelijke bijdrage aan het financieel gezond maken van het ziekenhuis. De brief vermeldt verder onder meer het volgende:
“Met de beëindiging van de dienstverleningsovereenkomst doet zich een gewichtige reden van zodanig klemmende aard voor waardoor het van E. redelijkerwijs niet gevergd kan worden uw toelatingsovereenkomst te continueren (artikel 24.1 van uw toelatingsovereenkomst). Uw toelatingsovereenkomst is immers onlosmakelijk verbonden met de dienstverleningsovereenkomst tussen E. en H., in welk laatste ziekenhuis u uw primaire werkplek hebt. Uw toelatingsovereenkomst met het E. strekt ertoe praktische uitvoering te kunnen geven aan een dienstverleningsovereenkomst met H..
Nu de dienstverleningsovereenkomst met H. per 16 februari 2014 eindigt, is de reden voor uw toelating komen te vervallen. Van praktische uitvoering van de dienstverleningsovereenkomst kan dan immers geen sprake meer zijn. In deze omstandigheid kan van E. redelijkerwijs niet worden gevergd dat zij de toelatingsovereenkomst met u continueert.”
In de brief van 10 december 2013 heeft de Stichting ook medegedeeld dat de opzegtermijn van zes maanden vanzelfsprekend in acht zal worden genomen, zodat de toelating per 10 juni 2014 zal zijn beëindigd.
2.7 H. heeft in kort geding bij de voorzieningenrechter van de Rechtbank Y. gevorderd de dienstverlening aan de Stichting op het gebied van onder meer Pathologie ook na 16 februari 2014 te mogen continueren. Zij heeft aan haar vordering ten
grondslag gelegd dat een nieuwe dienstverleningsovereenkomst tot stand was gekomen, althans dat het de Stichting niet vrijstond de onderhandelingen daarover af te breken. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van H. bij vonnis van 31 januari 2014 afgewezen. X. heeft geen beroep ingesteld. Zij heeft ook geen bodemprocedure aangespannen.
2.8 De raadsman van de Pathologen heeft met een brief van 24 december 2013 de Stichting bericht dat de Pathologen niet instemmen met de opzegging en de Stichting verzocht schriftelijk te bevestigen dat de opzegging wordt ingetrokken.
2.9 De diensten op het terrein van de pathologie worden thans verricht door medisch specialisten van het K..
2.10 Bij de onderhandelingen tussen de Stichting en H. over de dienstverleningsovereenkomst waren eisers niet rechtstreeks betrokken. Zij hebben op verzoek van X. wel een aanzienlijke korting op hun tarieven willen geven.
3. De vordering en het verweer
3.1 Eisers leggen aan hun in 1.2 vermelde vorderingen, kort samengevat, het volgende ten grondslag. Er is geen sprake van een rechtsgeldige opzegging zoals bedoeld in artikel 24 lid 1 van de toelatingsovereenkomsten nu de door de Stichting aangevoerde reden, de beëindiging van de dienstverlenings- overeenkomst tussen de Stichting en H., niet aanwezig is. Eisers nemen het standpunt in dat de dienstverleningsovereenkomst niet op een rechtsgeldige wijze als gevolg van een rechtsgeldige opzegging tot een einde is gekomen. De Stichting heeft eenzijdig besloten de dienstverleningsovereenkomst niet meer na te komen.
Indien de beëindiging van de dienstverleningsovereenkomst wel als rechtsgeldige opzeggingsgrond wordt gekwalificeerd dan achten de Pathologen het beroep daarop onder de omstandigheden van dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, nu de Stichting de beëindiging volledig zelf heeft bewerkstelligd. De Stichting beroept zich, aldus nog steeds eisers, op haar eigen wanprestatie.
Redelijkheid en billijkheid brengen in ieder geval met zich mee dat de Stichting de opzegging van de toelatingsovereenkomsten met de Pathologen had moeten vergezellen van een aanbod tot schadevergoeding. De Stichting heeft niets ondernomen om het verlies aan inkomsten en goodwill te voorkomen of te compenseren. De Stichting heeft geen rekening gehouden met de belangen van de Pathologen, hetgeen ook blijkt uit het feit dat de Stichting niet getracht heeft de einddatum van de dienstverleningsovereenkomst te laten samenvallen met die van de toelatingsovereenkomst. Al vanaf 16 februari 2014 zijn de Pathologen verstoken van ongeveer één/derde deel van hun inkomsten. Eisers zijn van mening dat de Stichting feitelijk de opzegtermijn als bedoeld in artikel 25 van de toelatingsovereenkomst niet in acht heeft genomen. De Pathologen stellen verder dat zij niet zijn gehoord omtrent het voornemen de toelatingsovereenkomst op te zeggen. Op grond van artikel 24 lid 3 van de toelatingsovereenkomst had dit wel moeten gebeuren. Continuering vorderen van de toelatingsovereenkomsten heeft
naar de mening van de Pathologen inmiddels geen zin meer nu de Stichting de met de Pathologen overeengekomen werkzaamheden laat uitvoeren door derden en er geen uitvoering wordt gegeven aan de dienstverleningsovereenkomst met X..
3.2 Het verweer van de Stichting kan als volgt worden samengevat. Eisers staan alleen in het standpunt dat de dienstverleningsovereenkomst niet rechtsgeldig is geëindigd. De Stichting en H. gaan er beide van uit dat deze overeenkomst wel is geëindigd. Het standpunt van eisers omtrent de vraag of er sprake is van een rechtsgeldige beëindiging van de dienstverleningsovereenkomst is niet meer relevant.
Er is sprake van een zodanige gewichtige reden van klemmende aard zoals bedoeld in artikel 24 lid 1 van de toelatingsovereenkomsten, dat redelijkerwijs van de Stichting niet gevergd kan worden de toelatingsovereenkomsten met de Pathologen te continueren. De onder a tot en met h van het eerste lid van artikel
24 genoemde gronden zijn, blijkens de redactie van het desbetreffende artikel, niet limitatief. Er kunnen zich - zoals hier het geval is - andere omstandigheden voordoen die noodzaken tot beëindiging van een toelatingsovereenkomst. De slechte financiële situatie waarin het ziekenhuis verkeert noopte de Stichting de veel te dure dienstverlening door het H. in te ruilen voor een goedkoper alternatief. De Stichting is van oordeel dat de toelatingsovereenkomsten een zodanige samenhang met de dienstverleningsovereenkomst vertonen, dat beëindiging van die laatste overeenkomst niet zonder gevolgen kan blijven voor de toelatingsovereenkomsten. Uit de memorie van eis blijkt, zo stelt de Stichting, dat ook eisers onderkennen dat de toelatingsovereenkomsten geen bestaansrecht hebben zonder dienstverleningsovereenkomst.
De indertijd met de Pathologen gesloten toelatingsovereenkomsten strekten er niet toe om hen in het ziekenhuis de praktijk uit te laten oefenen. Met het sluiten van een toelatingsovereenkomst werd beoogd de Pathologen in de medische staf op te nemen als lid. De essentialia van de toelatingsovereenkomsten zijn nooit uitgevoerd.
Van een causaal verband tussen de opzegging van de toelatingsovereenkomst en de inkomstenderving en goodwillschade is geen sprake. De schade wordt veroorzaakt door de beëindiging van de dienstverleningsovereenkomst. De Stichting is niet gehouden schade te vergoeden voor de periode na de opzegtermijn. Het kan niet zo zijn dat de Stichting als zij een contract met een leverancier beëindigt gehouden is verlies in inkomen op te vangen. Een dergelijke verplichting zou er op neer komen dat de Stichting niet van te dure toeleveranciers af zou kunnen komen zonder afkoopsom.
4. De bevoegdheid van het Scheidsgerecht
De bevoegdheid van het Scheidsgerecht om in dit geschil bij arbitraal vonnis te beslissen op de eis die de Pathologen hebben ingesteld volgt uit artikel 27 van de toelatingsovereenkomsten en staat tussen partijen niet ter discussie. De Stichting heeft aangevoerd dat het Scheidsgerecht niet bevoegd is om op de eis van de maatschap te beslissen. Dat standpunt wordt verworpen. Ook de maatschap kan gebonden worden geacht aan het arbitraal beding omdat de maatschap niets
anders is dan de gezamenlijkheid van de maten zonder eigen rechtspersoonlijkheid.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het geschil betreft in de eerste plaats de vraag of de Pathologen voor eigen rekening en risico een praktijk hebben gevoerd in het ziekenhuis van de Stichting. Volgens eisers volgt dat uit artikel 1 van de toelatingsovereenkomst. Daarin staat dat de Pathologen worden toegelaten om voor eigen rekening en risico praktijk uit te oefenen in het ziekenhuis van de Stichting. Volgens de Stichting is dat niet het geval omdat partijen feitelijk geen uitvoering hebben gegeven aan belangrijke bepalingen van de toelatingsovereenkomst.
5.2 Het Scheidsgerecht stelt vast dat de dienstverleningsovereenkomst tussen de Stichting en H. de Pathologen niet verplicht tot het doen van werkzaamheden als medisch specialist voor de patiënten van het ziekenhuis van de Stichting. De Pathologen zijn geen partij bij die overeenkomst. Eisers hebben onweersproken aangevoerd dat de Pathologen ook niet op grond van een (andere) overeenkomst met X. verplicht zijn om als medisch specialist zorg aan de patiënten van het ziekenhuis te verlenen. In artikel 2 van de toelatingsovereenkomsten is wel bepaald dat de Pathologen verplicht zijn om onder hun persoonlijke verantwoordelijkheid alle patiënten die aan de zorg van het ziekenhuis van de Stichting worden toevertrouwd op het gebied van hun medisch specialisme de overeengekomen zorg te verlenen. Het Scheidsgerecht verwerpt daarom de stelling van de Stichting dat de toelatingsovereenkomsten alleen zijn gesloten om de Pathologen toe te laten tot de medische staf van het ziekenhuis van de Stichting. De toelatingsovereenkomsten vormden de grondslag voor de verplichting van de Pathologen om de specialistische zorg op het gebied van de pathologie in het ziekenhuis van de Stichting te verlenen.
5.3 Eisers hebben voldoende aannemelijk gemaakt dat de Pathologen vanaf de onder
2.2 genoemde data samen steeds eindverantwoordelijk zijn geweest voor de medisch specialistische zorg op het terrein van de pathologie in het ziekenhuis van de Stichting, dat hun namen in de patiëntendossiers staan en dat zij een klein deel van hun werkzaamheden ook feitelijk binnen de muren van het ziekenhuis van de Stichting hebben uitgevoerd. Eisers hebben verder voldoende aannemelijk gemaakt dat er steeds sprake is geweest van een financiële relatie tussen partijen. Het Scheidsgerecht kan ook vaststellen dat de Stichting van haar kant uitvoering heeft gegeven aan de toelatingsovereenkomsten. Dat de Stichting voor een deel uitvoering heeft gegeven aan de verplichting van artikel 5 lid 3 om ruimte, outillage en personeel aan de Pathologen ter beschikking te stellen door middel van de overeenkomst met X. doet daar niet aan af. Dat zelfde geldt voor de omstandigheid dat de Stichting heeft ingestemd met het declareren van het honorarium van de Pathologen door X..
5.4 Uit het vorenstaande volgt dan ook dat de Pathologen een praktijk hebben gevoerd in het ziekenhuis van de Stichting. Partijen verschillen vervolgens van mening over de vraag of de Stichting een eind mocht maken aan die praktijk door de opzegging van de toelatingsovereenkomsten. Het Scheidsgerecht moet in dat
kader beoordelen of artikel 24 van de toelatingsovereenkomst procedureel en inhoudelijk een voldoende basis voor de opzegging van 10 december 2013 biedt. Voor zover thans van belang bepaalt dat artikel dat opzegging van de overeenkomst door de Stichting slechts kan plaatsvinden op grond van gewichtige redenen van zodanig klemmende aard, dat redelijkerwijs van de Stichting niet gevergd kan worden de overeenkomst te continueren. Artikel 24 lid 2 voorziet in een opzeggingstermijn van zes maanden, tenzij een dringende, de medisch specialist onverwijld mede te delen, reden de onmiddellijke beëindiging van de overeenkomst rechtvaardigt. Lid 3 bepaalt dat de directie niet tot opzegging overgaat dan nadat de medisch specialist, diens maatschap, vakgroep of ander samenwerkingsverband en het VMS-bestuur zijn gehoord.
5.5 De opzeggingsbrief vermeldt als gronden voor de opzegging dat (i) de Stichting overstapt naar een andere aanbieder van laboratoriumdiensten omdat deze een substantieel aantrekkelijker prijs biedt, dat (ii) deze overstap een dringend noodzakelijke bijdrage aan het financieel gezond worden van het ziekenhuis oplevert, en dat (iii) de toelatingsovereenkomst met de Pathologen onlosmakelijk verbonden is met de dienstverleningsovereenkomst met H..
5.6 De Stichting heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij door de overstap naar een andere leverancier voor laboratoriumdiensten een aanzienlijke besparing op de kosten van pathologie heeft kunnen bewerkstelligen. J. heeft in 2013 een haalbare kostenbesparing begroot op € 220.000,- per jaar. Dat is volgens de Stichting een jaarlijkse besparing van 24%. De Stichting heeft aangevoerd dat de eerste offerte van H. uitging van lagere tarieven dan de geldende tarieven, maar nog altijd € 253.634,- hoger was dan de meest gunstige offerte. Daarna heeft de Stichting H. in de gelegenheid gesteld een nieuwe offerte te doen. Die offerte was hoger dan de offerte van het K.. Volgens de Pathologen was de oorzaak daarvan dat het K. onder de kostprijs en in ieder geval niet marktconform offerte heeft gedaan. Eisers hebben aangevoerd dat de Stichting de samenwerking met H. wel had moeten voortzetten omdat de laatste offerte van H. marktconform was. Naar het oordeel van het Scheidsgerecht behoort het tot de beleidsvrijheid van de Stichting om binnen redelijke grenzen op grond van bedrijfseconomische redenen te kunnen bepalen of zij de overeenkomst met H. al dan niet zal voortzetten. De Stichting is binnen die grenzen gebleven omdat zij aannemelijk heeft gemaakt dat haar financiële situatie zo zorgwekkend is dat iedere besparing telt.
5.7 Het Scheidsgerecht stelt verder vast dat de toelatingsovereenkomsten in de omstandigheden van dit geval feitelijk onlosmakelijk zijn verbonden met de dienstverleningsovereenkomst. Die verbondenheid is hierin gelegen dat de Stichting de toelatingsovereenkomst niet kan uitvoeren zonder het bestaan van de dienstverleningsovereenkomst. De Stichting kan de laboratoriumdiensten vanwege het ontbreken van een laboratorium niet in eigen huis laten verrichten. Eisers lijken dit te onderkennen nu zij stellen dat het vorderen van continuering van de toelatingsovereenkomsten geen zin heeft nu de Stichting geen uitvoering meer geeft aan de dienstverleningsovereenkomst met H..
5.8 Dit alles brengt mee dat de opzegging van de toelatingsovereenkomsten in stand kan blijven. In dit geval is echter wel er sprake van bijzondere omstandigheden op
grond waarvan een vergoeding naar billijkheid gerechtvaardigd is. Ter toelichting wordt het volgende overwogen.
5.9 De hiervoor genoemde gronden voor de opzegging liggen volledig in de risicosfeer van de Stichting. Aan de Pathologen valt geen verwijt te maken. Bovendien blijkt uit niets dat de Stichting zich de belangen van de Pathologen ook maar enigszins heeft aangetrokken. De Stichting heeft de Pathologen op geen enkele wijze betrokken bij of geïnformeerd over het verloop van de onderhandelingen met X.. Zij heeft de Pathologen ook niet formeel geïnformeerd over de noodzaak een aanzienlijke besparing te realiseren op de kosten van de medische microbiologie. Zij heeft de Pathologen niet uitgenodigd hierover met haar te spreken of voorstellen te doen. Het Scheidsgerecht stelt vast dat de Stichting de Pathologen ook niet heeft gehoord op haar voornemen om de toelatingsovereenkomsten op te zeggen. De Stichting heeft haar stelling dat dit wel is gebeurd niet voorzien van enige onderbouwing. De Stichting heeft het einde van de dienstverleningsovereenkomst ook niet afgestemd op het einde van de toelatingsovereenkomst. Daardoor heeft zij feitelijk niet de opzegtermijn van zes maanden in acht genomen. Doordat de Stichting de pathologie door derden laat uitvoeren kunnen de Pathologen bovendien hun praktijk niet overdragen aan een opvolger. In artikel 17 van de toelatingsovereenkomsten is vastgelegd dat de Pathologen recht hebben op goodwill ten aanzien van de uit hoofde van de overeenkomst in het ziekenhuis verrichte werkzaamheden. Door de handelwijze van de Stichting worden zij dus onevenredig benadeeld.
5.10 De vergoeding naar billijkheid zal het Scheidsgerecht afstemmen op de door de Pathologen gederfde inkomsten over het feitelijk niet in acht genomen deel van de opzegtermijn (bijna vier maanden) en de gemiste goodwillvergoeding. Het is redelijk en billijk dat de Stichting, die het onmogelijk heeft gemaakt dat de Pathologen een vergoeding voor de door hen opgebouwde goodwill onvangen, aan de Pathologen ook een billijke vergoeding betaalt voor de door hen in het ziekenhuis achtergelaten praktijken. Eisers hebben onder overlegging van productie 12 toegelicht dat het gemiddelde honorarium van de maatschap over de afgelopen vijf jaren € 307.273,- was, hetgeen neerkomt op € 25.608,09 per maand, en dus € 6.401,52 per specialist. De Pathologen hebben ook toegelicht dat zij thans één/derde deel van hun inkomsten missen. Het Scheidsgerecht overweegt dat de billijke vergoeding niet begroot kan worden aan de hand van de berekening van de Pathologen. Die berekening is gebaseerd op zijn omzetcijfers over de periode van 2009 tot en met 2013. Die cijfers zijn niet meer maatgevend omdat de Stichting met ingang van 16 februari 2014 niet meer bereid en niet meer in staat was om de tarieven die in de jaren 2009 tot en met 2013 hebben gegolden te betalen. De Pathologen hebben er niet op mogen vertrouwen dat dezelfde tarieven onverkort zouden blijven gelden omdat zij ermee hebben ingestemd dat de omvang van hun honorarium door de partijen bij de dienstverleningsovereenkomst werd bepaald.
5.11 Het Scheidsgerecht zal, alles afwegende, de billijke vergoeding in dit geval begroten aan de hand van het norminkomen van een vrijgevestigd medisch specialist. Dat norminkomen wordt gesteld op € 220.000,- per jaar uitgaande van het besluit hernieuwde invoering uurtarief medisch specialisten van 3 januari 2012 (1555 declarabele uren x 132 per uur; prijspeil 2006. Aan ieder van de Pathologen
zal een billijke vergoeding worden toegekend gelijk aan 16/12 (4 maanden gederfde opzegtermijn en 12 maanden vervolgens) van dit norminkomen, vermenigvuldigd met de fictieve deeltijdfactor van 0,33 (gebaseerd op het missen van een derde deel van hun inkomen), derhalve een bedrag van afgerond
€ 100.000,- voor ieder.
5.12 De Stichting zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij de kosten van het Scheidsgerecht moeten dragen en aan eisers een bedrag moeten betalen van
€ 5.000,- als tegemoetkoming in de kosten van rechtsbijstand van eisers.
6. De beslissing bij wege van arbitraal vonnis
6.1 De Stichting wordt veroordeeld tot betaling aan ieder van de vier Pathologen van de som van € 100.000,- bij wege van schadevergoeding en vergoeding naar billijkheid.
6.2 De Stichting wordt veroordeeld tot betaling aan de Pathologen gezamenlijk van de som van € 5.000,- als tegemoetkoming in de kosten van rechtsbijstand.
6.3 De kosten van het Scheidsgerecht, ten bedrage van € 6.575,02, worden ten laste van de Stichting gebracht. De Stichting wordt veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan de Pathologen.
6.4 Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.
Dit vonnis is gewezen te Utrecht en op 17 juli 2014 aan de partijen verzonden.