VLAAMS PARLEMENT
Nr. 45
VLAAMS PARLEMENT
Zitting 1998-1999
30 maart 1999
HANDELINGEN
PLENAIRE VERGADERING
DECREET GOEDKEURING SAMENWERKINGSAKKOORD EUROVIGNET EN RECHTEN GEBRUIK WEGENNET
DECREET INSTEMMING OVEREENKOMST BELGIË EN NEDERLAND VERDEDIGING OEVERS WESTER- SCHELDE TEGEN INSCHARING
DECREET PRIVATE ARBEIDSBEMIDDELING
DECREET BEPALINGEN ARBEIDSBEMIDDELING EN ERKENNINGSREGELING PARTICULIERE BUREAUS VOOR ARBEIDSBEMIDDELING TEGEN BETALING
DECRETEN WIJZIGING DECREET STATUUT TERREINEN VOOR OPENLUCHTRECREATIEVE VERBLIJVEN DECRETEN WIJZIGING DECRETEN ADMINISTRATIEF TOEZICHT PROVINCIES EN GEMEENTEN DECREET WIJZIGING DECRETEN INSPECTIE EN BEGELEIDINGSDIENSTEN
DECREET ERKENNING EN SUBSIDIËRING VLAAMSE SPORTFEDERATIES DECREET MACHTIGING OPRICHTING VLAAMS AUDIOVISUEEL FONDS
BIJZONDER DECREET OPRICHTING BINNENGEMEENTELIJKE TERRITORIALE ORGANEN
DECREET WIJZIGING EN OPHEFFING BEPALINGEN WETBOEK VAN DE MET INKOMSTENBELASTINGEN GELIJKGESTELDE BELASTINGEN
DECREET RECHTSPOSITIE PERSONEEL VRT FILHARMONISCH ORKEST EN VRT-KOOR
RESOLUTIE BEHEERSOVEREENKOMST 1997-2001 MET DE VLAAMSE VERVOERMAATSCHAPPIJ DE LIJN (VVM)
RESOLUTIE BIJZONDERE FINANCIËLE TRANSACTIES VLAAMSE OVERHEIDSDIENSTEN EN -INSTELLINGEN VERZOEKSCHRIFT GEPLANDE INFRASTRUCTUURWERKEN NABIJ DOEL
Nr. 45 – omslag 2
Inhoud
Nr. 45 | Dinsdag 30 maart 1999 |
Berichten van verhindering | 1 |
Ontwerpen van decreet Indiening en verwijzing | 1 |
Voorstellen van decreet Indiening en verwijzing | 1 |
Wijziging in de verwijzing naar commissie | 2 |
Intrekking | 2 |
Voorstellen van resolutie Indiening en verwijzing | 2 |
Intrekking | 3 |
Reflectienota’s Indiening | 3 |
Verslagen Indiening | 3 |
Verslag van het Rekenhof Indiening en verwijzing | 5 |
Motie Indiening | 5 |
Motie van aanbeveling Indiening | 5 |
Met redenen omklede moties Indiening | 5 |
Voorontwerp van decreet Indiening | 6 |
Mededeling van de Vlaamse regering Indiening | 6 |
Mededelingen van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Indiening | 6 |
Mededeling van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen Indiening | 9 |
Advies van het Raadgevend Comité voor Bio-ethiek Indiening | 9 |
Nr. 45 – omslag 3 | ||
Moties van gemeenten Indiening | 10 | |
Arresten van het Arbitragehof Indiening | 10 | |
Kennisgevingen van het Arbitragehof Indiening | 10 | |
Samenstelling van een commissie Wijziging onder de plaatsvervangende leden | 10 | |
Moties van orde Voorstel tot wijziging in de orde van de werkzaamheden | 11 | |
Spreker : de xxxx Xxxxx Xxxxx Xxxxxxxx tot aanvulling van de agenda | 11 |
Spreker : xxxxxxx Xxxxx Xxx Xxxxx
Voorstel tot wijziging in de orde van de werkzaamheden 11
Spreker : de xxxx Xxx Xxxxxxx
Ontwerp van decreet houdende de goedkeuring van het samenwerkingsakkoord tussen de Federale Overheid, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest, be- treffende het Eurovignet en de rechten voor het gebruik van het wegennet of de retributies in verband met het gebruik van de wegen en hun aanhorigheden
– 1124 (1997-1998) – Nrs. 1 en 2
Algemene bespreking 12
Artikelsgewijze bespreking 12
Ontwerp van decreet houdende instemming met de overeenkomst tussen het koninkrijk België en het koninkrijk der Nederlanden betreffende het verdedigen van de oevers van de Westerschelde tegen in- scharing, ondertekend in Brussel op 6 januari 1993
– 1157 (1998-1999) – Nrs. 1 en 2
Algemene bespreking 12
Artikelsgewijze bespreking 13
Ontwerp van decreet met betrekking tot de private arbeidsbemiddeling in het Vlaamse Gewest
– 1225 (1998-1999) – Nrs. 1 tot 7
Voorstel van decreet van de xxxx Xxxx Xxxxxxxxxx c.s. houdende bepalingen inzake arbeidsbemidde- ling en een erkenningsregeling voor particuliere bureaus voor arbeidsbemiddeling tegen betaling
– 950 (1997-1998) – Nrs. 1 tot 3
Algemene bespreking 13
Xxxxxxx van decreet tot wijziging van het decreet van 22 februari 1995 tot regeling van het admini- stratief toezicht op de provincies in het Vlaamse Gewest
– 1323 (1998-1999) – Nrs. 1 en 2
Algemene bespreking 13
Sprekers : de heren Xxxxx Xxxxxx, verslaggever en Xxxx Xxx xxx Xxxxxxx
Artikelsgewijze bespreking 14
Ontwerp van decreet tot wijziging van het decreet van 28 april 1993 houdende regeling, voor het Vlaamse Gewest, van het administratief toezicht op de gemeenten
– 1324 (1998-1999) – Nrs. 1 en 2
Algemene bespreking 15
Artikelsgewijze bespreking 15
Nr. 45 – omslag 4
Ontwerp van decreet met betrekking tot de private arbeidsbemiddeling in het Vlaamse Gewest
– 1225 (1998-1999) – Nrs. 1 tot 7
Voorstel van decreet van de xxxx Xxxx Xxxxxxxxxx c.s. houdende bepalingen inzake arbeidsbemidde- ling en een erkenningsregeling voor particuliere bureaus voor arbeidsbemiddeling tegen betaling
– 950 (1997-1998) – Nrs. 1 tot 3
Algemene bespreking (Voortzetting) 18
Sprekers : de heren Xxxx Xxxxxxxxxx, Xxxxxxx Xxxxxxx, Xxxxxx Xxxxxxxxx, Xxx Xxxxxxx en mi- nister Xxxx Xxxxxxxxxxxx
Artikelsgewijze bespreking 20
Ontwerp van decreet tot wijziging van het decreet van 3 maart 1993 houdende het statuut van de ter- reinen voor openluchtrecreatieve verblijven
– 1304 (1998-1999) – Nrs. 1 en 2
Voorstel van decreet xxx xx xxxxx Xxxxxxx Xxxxxxxx, Xxxxx Xx Xxxxx en Xxxxxx Xxxxxxx houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1993 betreffende het statuut van de terreinen voor openluchtre- creatieve verblijven
– 994 (1997-1998) – Nrs. 1 en 2
Algemene bespreking 29
Sprekers : de xxxx Xxxxxx Xxxxxxx, xxxxxxx Xxxxx Xxxxxx-Xxx Xxxx, de heren Xxxxx Xxxx, Xxx- xxx Xxxxxxxxxx, Xxxx-Xxxxx Xxxxxxx en minister-president Xxx Xxx xxx Xxxxxx
Artikelsgewijze bespreking 35
Ontwerp van decreet tot wijziging van de decreten betreffende inspectie en begeleidingsdiensten
– 1326 (1998-1999) – Nrs. 1 tot 3
Algemene bespreking 36
Sprekers : xxxxxxx Xxxxxxx Xxxxxxxxxxxxx en de heren Xxxxx Xxxxx en Xxxxx Xxxxxxxxxxxx Artikelsgewijze bespreking 38
Ontwerp van decreet tot regeling van de rechtspositie van het statutair en contractueel personeel van het VRT Filharmonisch Orkest en het VRT-koor
– 1327 (1998-1999) – Nrs. 1 tot 3
Algemene bespreking 50
Sprekers : de xxxx Xxxxx Xxxxx en xxxxxxx Xxxxx Xxx Xxxxx
Voorstel van decreet van de heren Xxxxxxx Xxxxx en Xxxxx Xxx Xxxxxxxxxx, xxxxxxx Xxxxx Xxx Xxxxx en de xxxx Xxxxx Xxxxxxxxxxxx houdende erkenning en subsidiëring van de Vlaamse sportfede- raties
– 1267 (1998-1999) – Nrs. 1 tot 5
Algemene bespreking 51
Sprekers : de heren Xxxxxxx Xxxxx, Xxxxx Xxx Xxxxxxxxxx en Xxxxx Xxxxx, xxxxxxx Xxxxx Xxx Xxxxx, de heren Xxxx Xxx Xxxxx, Xxx Xxxxxxx en Xxxxxx Xxx Xxxxxx, minister Xxx Xxxxxxx en minister Xxxx Xxx Xxxxxx
Artikelsgewijze bespreking 65
Spreker : minister Xxx Xxxxxxx
Voorstel van decreet van de heren Xxxx Xxxxxxxx en Xxxxx Xxxxxxxxxxxx c.s. houdende machtiging van de Vlaamse regering om toe te treden tot en om mee te werken aan de oprichting van de vereni- ging zonder winstgevend doel Vlaams Audiovisueel Fonds
– 1273 (1998-1999) – Nrs. 1 tot 3
Algemene bespreking 80
Sprekers : xx xxxxx Xxxx Xxxxxxxx, verslaggever, Xxxx Xxxxxxxx, Xxx Xxxxxxx, Xxxx Xxx Xxxxxxxxxx en Xxxxxx Xxxxxxxxxxxxxx en minister Xxxx Xxx Xxxxxx
Artikelsgewijze bespreking 89
Nr. 45 – omslag 5
Voorstel van bijzonder decreet van de heren Xxxx Xxxxx, Xxxx Xxx Xxxxxxxxxx, Xxxxxx Xxxxxxx, Xxxxx Xxxxxxxx, Xxxxxx Xxxxxxxxxxxx en Xxxx Xxx Xxxx houdende oprichting van binnengemeentelij- ke territoriale organen
– 1294 (1998-1999) – Nrs. 1 tot 4
Voorstel van decreet van de heren Xxxx Xxxxx, Xxxx Xxx Xxxxxxxxxx, Xxxxxx Xxxxxxx, Xxxxx Xxx- corps, Xxxxxx Xxxxxxxxxxxx en Xxxx Xxx Xxxx houdende wijziging van het decreet van 28 april 1993 houdende regeling, voor het Vlaamse Gewest, van het administratief toezicht op de gemeenten, wat het administratief toezicht op de binnengemeentelijke territoriale organen betreft
– 1295 (1998-1999) – Nrs. 1 tot 4
Algemene bespreking 91
Sprekers : de heer Xxxx Xxx xxx Xxxxxxx, verslaggever, Xxxx Xxxxx, Xxxx Xxx Xxxxxxxxxx en Xxxxx Xxxxxxxx
Voorstel van bijzonder decreet van de heren Xxxx Xxxxx, Xxxx Xxx Xxxxxxxxxx, Xxxxxx Xxxxxxx, Xxxxx Xxxxxxxx, Xxxxxx Xxxxxxxxxxxx en Xxxx Xxx Xxxx houdende oprichting van binnengemeentelij- ke territoriale organen
– 1294 (1998-1999) – Nrs. 1 tot 4
Artikelsgewijze bespreking 95
Voorstel van decreet van de heren Xxxx Xxxxx, Xxxx Xxx Xxxxxxxxxx, Xxxxxx Xxxxxxx, Xxxxx Xxx- corps, Xxxxxx Xxxxxxxxxxxx en Xxxx Xxx Xxxx houdende wijziging van het decreet van 28 april 1993 houdende regeling, voor het Vlaamse Gewest, van het administratief toezicht op de gemeenten, wat het administratief toezicht op de binnengemeentelijke territoriale organen betreft
– 1295 (1998-1999) – Nrs. 1 tot 4
Artikelsgewijze bespreking 96
Voorstel van decreet xxx xx xxxxx Xxx Xxxxxxxxx, Xxxxx Xxxxx, Xxxxx Xxxxxxxxxxxx, Xxxxx Xxxxxxx- hoven en Xxxxxxx Xxxxxxxx houdende wijziging en opheffing van sommige bepalingen van het Wetboek van de met inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen
– 1312 (1998-1999) – Nrs. 1 tot 3
Algemene bespreking 97
Sprekers : de heren Xxxxxxx Xxxxxxxx, Xxx Xxxxxxxxx en Xxxxx Xxxxxxxxx
Artikelsgewijze bespreking 100
Voorstel van resolutie xxx xx xxxxx Xxxx Xxxxxx, Xxxxxxx Xxxxxxxx,Xxxxxx Xxxxxxxx, Xxxxxx Xx Xxxxx en Xxxx-Xxxxx Xxxxxxx en xxxxxxx Xxxxxx Xxxxxxx-Xxxxxx betreffende de beheersovereenkomst voor 1997-2001 met de Vlaamse Vervoermaatschappij De Lijn (VVM)
– 1259 (1998-1999) – Nrs. 1 en 2
Bespreking 101
Spreker : de xxxx Xxxxxxx Xxxxxxxx, verslaggever
Voorstel van resolutie xxx xx xxxxx Xxxx Xxxxxx, Xxxxxxx Xxxxxxxx, Xxxxxx Xxxxxxxx, Xxxx-Xxxxx Xxxx- ert en xxxxxxx Xxxxxx Xxxxxxx-Xxxxxx betreffende een besluitvormingsscenario voor bijzondere finan- ciële transacties die worden aangegaan door Vlaamse overheidsdiensten en -instellingen
– 1346 (1998-1999) – Nrs. 1 en 2
Xxxxxxxxxx 000
Spreker : de xxxx Xxxxxxx Xxxxxxxx
Verzoekschrift betreffende de geplande infrastructuurwerken nabij Doel
– 1349 (1998-1999) – Nr. 1
Verslag 106
Spreker : de xxxx Xxx Xxxxxxx
Motie van orde
Voorstel tot het verlenen van voorrang in commissie 106
Sprekers : de heren Xxx Xxxxxxx en Xxxxx Xxxxxxxx
Nr. 45 – omslag 6
Ontwerp van decreet tot regeling van de rechtspositie van het statutair en contractueel personeel van het VRT Filharmonisch Orkest en het VRT-koor
– 1327 (1998-1999) – Nrs. 1 tot 3
Algemene bespreking (Voortzetting) 107
Sprekers : xxxxxxx Xxxxx Xxx Xxxxx en minister Xxxx Xxx Xxxxxx
Artikelsgewijze bespreking 108
Regeling van de werkzaamheden 112
-1-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
VOORZITTER : De xxxx Xxxx Xxxxxxx, eerste on- dervoorzitter
– De notulen van de jongste vergadering worden ter tafel gelegd.
– De vergadering wordt geopend om 14.01 uur.
De voorzitter : Dames en heren, de vergadering is geopend.
BERICHTEN VAN VERHINDERING
Xxxxxxx Xxxxxxx : gezondheidsredenen ; Xxxxxxxx Xxxx, Xxxxx Xxxx : ambtsverplichtingen ; Xxxx Xxxxxx : familieverplichtingen.
ONTWERPEN VAN DECREET
Indiening en verwijzing
De voorzitter : De volgende ontwerpen van decreet werden ingediend :
– Ontwerp van decreet houdende de eindregeling van de begroting van de Vlaamse Gemeenschap en van instellingen van openbaar nut voor het begrotingsjaar 1997
– 23-B (1998-1999) – Nr. 1.
Verwezen naar de Commissie voor Financiën en Begroting.
– Ontwerp van decreet betreffende sommige in- stellingen van openbaar nut voor postinitieel onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en we- tenschappelijke dienstverlening
– 1362 (1998-1999) – Nr. 1.
Verwezen naar de Commissie voor Onderwijs, Vorming en Wetenschapsbeleid.
– Ontwerp van decreet betreffende de oprichting van de VZW Educatief Bosbouwcentrum Groe- nendaal
– 1371 (1998-1999) – Nr. 1.
Verwezen naar de Commissie voor Leefmilieu en Natuurbehoud.
– Ontwerp van decreet houdende een meer even- wichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in de beheers- en bestuursorganen van de instellingen, ondernemingen, vennootschap- pen of verenigingen van de Vlaamse overheid
– 1376 (1998-1999) – Nr. 1.
Verwezen naar de Werkgroep Gelijke Kansen voor Mannen en Vrouwen.
VOORSTELLEN VAN DECREET
Indiening en verwijzing
De voorzitter : De volgende voorstellen van de- creet werden ingediend :
– Voorstel van decreet xxx xx xxxxx Xxxxxxx Xxxxxxx, Xxxxxxx Xxxxxxxxxx, Xxxx Xxxxxxx, xxxxxxx Xxxxx Xxxxxxxxxx-Xxxxxxxxxxxxx en de heren Xxxxxxx Xxxxxxxxxx en Xxxxx Xxxx houdende bevordering van het onderhoud van het niet-beschermd onroerend klein historisch erfgoed
– 1357 (1998-1999) – Nr. 1.
Verwezen naar de Commissie voor Leefmilieu en Natuurbehoud.
– Voorstel van decreet van mevrouw Xxx Xxx Xxx Xxxxxx houdende wijziging van de orga- nieke wet van 8 juli 1976 betreffende de open- bare centra voor maatschappelijk welzijn
– 1358 (1998-1999) – Nr. 1.
Verwezen naar de Commissie voor Welzijn, Ge- zondheid en Gezin.
– Voorstel van decreet xxx xx xxxxx Xxx Xxxxx- xxxx, Xxxx Xxxxxx, Xxxxxxx Xxxxxxx, Xxxxx Xxx- xxxxxxxxx, Xxxxx Xxxxx en Xxxxxxx Xxxxxxxx houdende wijziging van artikel 257 van het Wet- boek van de Inkomstenbelastingen
– 1359 (1998-1999) – Nr. 1.
Verwezen naar de Commissie voor Financiën en Begroting.
– Voorstel van decreet van de heren Xxxx Xxx Xxxxxxxxxx en Xxxx Xxxxxxxx houdende wijzi- ging van artikel 116quinquies van de decreten betreffende de radio-omroep en de televisie, ge- coördineerd op 25 januari 1995
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
-2-
Voorzitter
– 1367 (1998-1999) – Nr. 1.
Verwezen naar de Commissie voor Mediabe- leid.
– Voorstel van decreet van de xxxx Xxxxx Xxxxxxx c.s. houdende invoering van een alge- mene gezinsbijslagregeling
– 1368 (1998-1999) – Nr. 1.
Verwezen naar de Commissie voor Welzijn, Ge- zondheid en Gezin.
– Voorstel van decreet van xxxxxxx Xxxx Xxx Xxxxxxxxxxxxx en xxxxxxx Xxxxxxxxx Xxx Xxxxxxxxxxxx houdende de ondersteuning van Vlaamse politieke vrouwengroepen
– 1369 (1998-1999) – Nr. 1.
Verwezen naar de Commissie voor Staatsher- vorming, Algemene Zaken en Verzoekschriften.
– Voorstel van decreet van mevrouw Xxxxxx Xxx- xxxx-Xxxxxx houdende wijziging van het decreet van 5 april 1995 houdende de Algemene Bepa- lingen inzake Milieubeleid
– 1373 (1998-1999) – Nr. 1.
Verwezen naar de Commissie voor Leefmilieu en Natuurbehoud.
Wijziging in de verwijzing naar commissie
– Voorstel van decreet van de heer Xxxxxx Xxx- xxxxxxxxxx c.s. houdende de organisatie van zo- merjobs voor jongeren en voor jongerenvereni- gingen in Vlaanderen en Brussel
– 769 (1997-1998) – Nr. 1.
Verwezen naar de Commissie voor Welzijn, Ge- zondheid en Gezin (voorheen verwezen naar de Commissie voor Werkgelegenheid en Economi- sche Aangelegenheden).
Intrekking
De voorzitter : Het volgende voorstel van decreet werd ingetrokken :
– Voorstel van decreet xxx xx xxxxx Xxxxx Xxxxx en Xxxxxx Xxx Xxxxxx houdende wijzi- ging van artikel 43 van het Wetboek van de met de Inkomstenbelasting Gelijkgestelde Belastin- gen
– 426 (1996-1997) – Nr. 1.
– Voorstel van decreet van de xxxx Xxxxxx Xxx- wers en xxxxxxx Xxxxx Xxxxxx houdende wij- ziging van artikel 68, § 1, van het decreet be-
treffende de ruimtelijke ordening, gecoördi- neerd op 22 oktober 1996
– 997 (1997-1998) – Nr. 1.
VOORSTELLEN VAN RESOLUTIE
Indiening en verwijzing
De voorzitter : De volgende voorstellen van resolu- tie werden ingediend :
– Voorstel van resolutie xxx xx xxxxx Xxxxx Van- xxxxxxxxx, Xxxxx Xxxxx, Xxxx-Xxxxx Xxxxxxx, Xxxxxx Xxxxxxxxxxxx, Xxxxxxx Xxxxxxxx en Xxxx Xxx Xxxxxxxxxx betreffende de weddenschap- pen op paardenrennen
– 1360 (1998-1999) – Nr. 1.
Verwezen naar de Commissie voor Financiën en Begroting.
– Voorstel van resolutie van de heer Xxxxxxx Xxx- xxxxxx betreffende het vrijwaren en bevorde- ren van de toekomstperspectieven van de natio- nale luchthaven van Zaventem door het uitte- kenen van een termijnstrategie en een bijho- rend actieprogramma en overleg met de federa- le regering
– 1361 (1998-1999) – Nr. 1.
Verwezen naar de Commissie voor Ruimtelijke Ordening, Openbare Werken en Vervoer.
– Voorstel van resolutie van mevrouw Xxx Xxx Xxx Xxxxxx en de xxxx Xxxx Xxx Xxxxx be- treffende onderwijs aan huis voor langdurig zieke kinderen
– 1370 (1998-1999) – Nr. 1.
Verwezen naar de Commissie voor Onderwijs, Vorming en Wetenschapsbeleid.
- Voorstel van resolutie van de heren Xxxxxxxx Xxxxxxx-Xxxxx en Xxx Xxx Xxxxxxxxxxxxx be- treffende de niet-toepassing van het subrogatie- recht door de Vaste Commissie voor Taaltoe- zicht
– 1374 (1998-1999) – Nr. 1.
Verwezen naar de Commissie voor Staatsher- vorming, Algemene Zaken en Verzoekschriften.
– Voorstel van resolutie van de heren Xxxxxxxx Xxxxxxx-Xxxxx en Xxx Xxx Xxxxxxxxxxxxx be- treffende de niet-toepassing van de taalwetge- ving door de Brusselse gemeenten en OCMW’s
-3-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
Voorzitter
inzake de aanwerving van personeel en het in gebreke blijven dienaangaande van de vice- gouverneur van het administratief arrondisse- ment Brussel-Hoofdstad, de regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het college van de Gemeenschappelijke Gemeenschaps- commissie
– 1375 (1998-1999) – Nr. 1.
Verwezen naar de Commissie voor Staatsher- vorming, Algemene Zaken en Verzoekschriften.
Intrekking
De voorzitter : Het volgende voorstel van resolutie werd ingetrokken :
– Voorstel van resolutie van de xxxx Xxxxxxx Xxx Xxxxxxxxxxx c.s. betreffende de financiële transfers in de sociale zekerheid
– 245 (1995-1996) – Nr. 1.
– Voorstel van resolutie van xxxxxxx Xxxxxxx Xxxxxxxxxx betreffende het gebruik van isoleer-, fixeer- en andere dwangmaatregelen in de Vlaamse psychiatrische ziekenhuizen en psy- chiatrische afdelingen van algemene ziekenhui- zen
– 832 (1997-1998) – Nr. 1.
REFLECTIENOTA'S
Indiening
De voorzitter : De volgende reflectienota's werden ingediend :
– Reflectienota van de heer Xxxx Xxxxxx over het voorstel van bijzonder decreet van de heren Xxxx Xxxxx, Xxxx Xxx Xxxxxxxxxx, Xxxxxx Xxxxxxx, Xxxxx Xxxxxxxx, Xxxxxx Xxxxxxxxxxxx en Xxxx Xxx Xxxx houdende oprichting van bin- nengemeentelijke territoriale organen
– 1294 (1998-1999) – Nr. 4.
– Reflectienota van de heer Xxxx Xxxxxx over het voorstel van decreet van de heren Xxxx Xxxxx, Xxxx Xxx Xxxxxxxxxx, Xxxxxx Xxxxxxx, Xxxxx Xxxxxxxx, Xxxxxx Xxxxxxxxxxxx en Xxxx Xxx Xxxx houdende wijziging van het decreet van 28 april 1993 houdende regeling, voor het
Vlaamse Gewest, van het administratief toe- zicht op de gemeenten, wat het administratief toezicht op de binnengemeentelijke territoriale organen betreft
– 1295 (1998-1999) – Nr. 4.
VERSLAGEN
Indiening
De voorzitter : De volgende verslagen werden in- gediend :
– Verslag namens de Commissie voor Financiën en Begroting uitgebracht door de xxxx Xxx Xxxxxxxxx over het voorstel van decreet xxx xx xxxxx Xxxxx Xxxxx en Xxxxxx Xxx Xxxxxx houdende wijziging van artikel 43 van het Wet- boek van de met de inkomstenbelasting gelijk- gestelde belastingen
– 426 (1996-1997) – Nr. 2.
– Verslag namens de Commissie voor Welzijn, Gezondheid en Gezin uitgebracht door de xxxx Xxxx Xxxxxxxxxxxxxxx over het voorstel van re- solutie van de xxxx Xxxxx Xxxxxxxx en me- vrouw Xxx Xxx Xxx Xxxxxx betreffende de rechten van kinderen inzake milieu en gezond- heid
– 558 (1996-1997) – Nr. 2.
– Verslag namens de Commissie voor Binnen- landse Aangelegenheden, Stadsvernieuwing en Huisvesting uitgebracht door de heer Xxxxxx Xx- xxxxxxxxxx over het voorstel van decreet xxx xx xxxxx Xxxxxxx Xxxxxxx, Xxxx Xxxxxx en Xxxx Xxx xxx Xxxxxxx c.s. houdende de oprich- ting van een Vlaamse Raad voor Binnenlands Bestuur
– 632 (1996-1997) – Nr. 3.
– Verslag namens de Commissie voor Welzijn, Gezondheid en Gezin uitgebracht door de xxxx Xxxx Xxxxxxxxxxxxxxx over het voorstel van re- solutie van xxxxxxx Xxxxxxx Xxxxxxxxxx, de xxxx Xxxxxxx Xxx Xxxxxxxxxxx, mevrouw Xxx Xxx Xxx Xxxxxx en de heer Xxxxxxx Xx Xxxxx betreffende de versterking van de parlementai- re controle op sommige aspecten van de ge- zondheidszorg
– 855 (1997-1998) – Nr. 2.
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
-4-
Voorzitter
– Verslag namens de Commissie voor Buitenland- se en Europese Aangelegenheden uitgebracht door de xxxx Xxxxxxx Xxxxxxxxx over het ont- werp van decreet houdende instemming met de overeenkomst tussen het koninkrijk België en het koninkrijk der Nederlanden betreffende het verdedigen van de oevers van de Westerschelde tegen inscharing, ondertekend in Brussel op 6 januari 1993
– 1157 (1998-1999) – Nr. 2.
– Verslag namens de Commissie voor Mediabe- leid uitgebracht door de xxxx Xxxx Xxxxxxxx over het voorstel van decreet van de xxxx Xxx Xxxxxxx houdende de oprichting van een Vlaams Fonds voor de Film
– 1246 (1998-1999) – Nr. 3.
- Verslag namens de Commissie voor Financiën en Begroting uitgebracht door de xxxx Xxxxxxx Xxxxxxxx over het voorstel van resolutie xxx xx xxxxx Xxxx Xxxxxx, Xxxxxxx Xxxxxxxx, Xxxxxx Xx- xxxxxx, Xxxxxx Xx Xxxxx en Xxxx-Xxxxx Xx- xxxxx en xxxxxxx Xxxxxx Xxxxxxx-Xxxxxx be- treffende de beheersovereenkomst voor 1997-2001 met de Vlaamse Vervoersmaatschap- pij (VVM)
– 1259 (1998-1999) – Nr. 2.
– Verslag namens de Commissie voor Cultuur en Sport uitgebracht door de xxxx Xxxxxx Xxxxxx over het voorstel van decreet xxx xx xxxxx Xx- xxxxx Xxxxx en Xxxxx Xxx Xxxxxxxxxx, me- vrouw Xxxxx Xxx Xxxxx en de heer Xxxxx Xxx- velthoven houdende de erkenning en subsidië- ring van de Vlaamse sportfederaties
– 1267 (1998-1999) – Nr. 5.
– Verslag namens de Commissie voor Mediabe- leid uitgebracht door de xxxx Xxxx Xxxxxxxx over het voorstel van decreet van de heren Xxxx Xxxxxxxx en Xxxxx Xxxxxxxxxxxx c.s. houdende machtiging van de Vlaamse regering om mee te werken aan de oprichting van de vereniging zonder winstgevend doel Vlaams Audiovisueel Fonds
– 1273 (1998-1999) – Nr. 3.
– Verslag namens de Commissie voor Financiën en Begroting uitgebracht door de xxxx Xxxx Xxxxxx over het voorstel van decreet xxx xx xxxxx Xxx Xxxxxxxxx, Xxxxx Xxxxx, Xxxxx Xxx- xxxxxxxxx, Xxxxx Xxxxxxxxxxxx en Stefaan Plat- teau houdende wijziging en opheffing van som- mige bepalingen van het Wetboek van de met
inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastin- gen
– 1312 (1998-1999) – Nr. 2.
– Verslag namens de Commissie voor Binnen- landse Aangelegenheden, Stadsvernieuwing en Huisvesting uitgebracht door de xxxx Xxxxx Xxxxxx over het ontwerp van decreet tot wijzi- ging van het decreet van 22 februari 1995 tot re- geling van het administratief toezicht op de pro- vincies in het Vlaamse Gewest
– 1323 (1998-1999) – Nr. 2.
– Verslag namens de Commissie voor Binnen- landse Aangelegenheden, Stadsvernieuwing en Huisvesting uitgebracht door de xxxx Xxxxx Xxxxxx over het ontwerp van decreet tot wijzi- ging van het decreet van 28 april 1993 houden- de regeling, voor het Vlaamse Gewest, van het administratief toezicht op de gemeenten
– 1324 (1998-1999) – Nr. 2.
– Verslag namens de Commissie voor Welzijn, Gezondheid en Gezin uitgebracht door me- vrouw Xxxx Xxx Xxxxxxxxxxxxx over het ont- werp van decreet houdende goedkeuring van het samenwerkingsakkoord van 20 oktober 1998 tussen de Vlaamse Gemeenschap en het Waalse Gewest betreffende de integratie van personen met een handicap
– 1325 (1998-1999) – Nr. 2.
– Verslag namens de Commissie voor Onderwijs, Vorming en Wetenschapsbeleid uitgebracht door de xxxx Xxxx Xxxxxxx over het ontwerp van decreet tot wijziging van de decreten be- treffende de inspectie en begeleidingsdiensten
– 1326 (1998-1999) – Nr. 3.
- Verslag namens de Commissie voor Binnen- landse Aangelegenheden, Stadsvernieuwing en Huisvesting uitgebracht door de xxxx Xxxxxx Xxxxxx over het voorstel van decreet van de heren Xxxxxx Xx Xxxx en Xxxxxxx Xxxxxxx houdende wijziging van het decreet van 22 fe- bruari 1995 houdende regeling van het admini- stratief toezicht op de provincies in het Vlaamse Gewest
– 1329 (1998-1999) – Nr. 3.
– Verslag namens de Commissie voor Binnen- landse Aangelegenheden, Stadsvernieuwing en Huisvesting uitgebracht door de xxxx Xxxxxx Xxxxxx over het voorstel van decreet van de heren Xxxxxx Xx Xxxx en Xxxxxxx Xxxxxxx houdende wijziging van het decreet van 28 april 1993 houdende regeling, voor het Vlaamse Ge-
-5-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
Voorzitter
west, van het administratief toezicht op de ge- meenten
– 1330 (1998-1999) – Nr. 3.
– Verslag namens de Commissie voor Financiën en Begroting uitgebracht door de xxxx Xxx Xxxxxxxxx over het voorstel van resolutie xxx xx xxxxx Xxxx Xxxxxx, Xxxxxxx Xxxxxxxx, Xxxxxx Xxxxxxxx, Xxxx-Xxxxx Xxxxxxx en mevrouw Ce- xxxx Xxxxxxx-Xxxxxx houdende een besluitvor- mingsscenario voor bijzondere financiële trans- acties aan te gaan door Vlaamse overheidsdien- sten en -instellingen
– 1346 (1998-1999) – Nr. 2.
VERSLAG VAN HET REKENHOF
Indiening en verwijzing
De voorzitter : Het volgende verslag van het Re- kenhof werd ingediend :
– Verslag van het Rekenhof over de audit van het schuldbeheer bij de Vlaamse Gemeenschap – Bevindingen en aanbevelingen van het Reken- hof
– 28-D (1998-1999) – Nr. 1.
Verwezen naar de Commissie voor Financiën en Begroting.
MOTIE
Indiening
De voorzitter : De volgende motie werd ingediend :
– Motie xxx xx xxxxx Xxxxx Xx Xxx, Xxxxx Xxxxx, Xxxxxxx Xxxxxxx, Xxxxx Xxxxxxxx, Xxxx Xxx Xxxxxxxxxx en Xxx Xxxxxxx c.s. betreffende een beroep bij het Arbitragehof tot gedeeltelij- ke vernietiging van het decreet van 3 november 1998 houdende de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap voor het begro- tingsjaar 1998
– 1356 (1998-1999) – Nr. 1.
MOTIE VAN AANBEVELING
Indiening
De voorzitter : De volgende motie van aanbeveling werd ingediend :
– Xxxxx xxx xxxxxxxxxxx van xxxxxxx Xxxxx Xxxxxx-Xxx Xxxx, xxxxxxx Xxxxxxxx Xxxxxxx, xxxxxxx Xxxxx Xxxxxxxxx en mevrouw Xxx Xxx Xxx Xxxxxx c.s. bij de maatschappelijke beleidsnota Bijzondere Jeugdzorg
– 1354 (1998-1999) – Nr. 2.
MET REDENEN OMKLEDE MOTIES
Indiening
De voorzitter : De volgende met redenen omklede moties werden ingediend :
– Met redenen omklede motie van de heren Xxxx Xxxxxxx en Xxxxx Xxxxx, mevrouw Gra- cienne Xxx Xxxxxxxxxxxx, de xxxx Xxxxx Xxxxxxx en xxxxxxx Xxxxxx Xxxxxxx-Xxxxxx tot besluit van de op 18 maart 1999 door de heren Xxxxx Xxxxxxx en Xxxx Xxxxxxx in commissie gehouden interpellaties tot xxxxxxx Xxxxxx Xxxxxxxxx-Xx Xxxxx, Vlaams minister van Fi- nanciën, Begroting en Gezondheidsbeleid, over de verwaarlozing van het beschermd kasteel van Beaulieu in Machelen
– 1363 (1998-1999) – Nr. 1.
– Met redenen omklede motie van de heren Xxx Xxx Xxxxxxxxxxxxx en Xxxxxxxx Xxxxxxx- Xxxxx tot besluit van de op 18 maart 1999 door de xxxx Xxxxxxxx Xxxxxxx-Xxxxx in commissie gehouden interpellatie tot xxxxxxx Xxxxxxxx Xxxxxxxx, Vlaams minister van Brusselse Aan- gelegenheden en Gelijkekansenbeleid, over de redactionele lijn en de houding tegenover het Vlaams Blok van het weekblad Brussel Deze Week
– 1364 (1998-1999) – Nr. 1.
– Met redenen omklede motie van de heren Xxx Xxx Xxxxxxxxxxxxx en Xxxxxxxx Xxxxxxx- Xxxxx tot besluit van de op 18 maart 1999 door de xxxx Xxxxxxxx Xxxxxxx-Xxxxx in commissie gehouden interpellatie tot xxxxxxx Xxxxxxxx Xxxxxxxx, Vlaams minister van Brusselse Aan-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
-6-
Voorzitter
gelegenheden en Gelijkekansenbeleid, over de de beschikbaarheid van de besluiten van het college van de Vlaamse Gemeenschapscommis- sie voor de VGC-raadsleden
– 1365 (1998-1999) – Nr. 1.
– Met redenen omklede motie van mevrouw Xxx Xxx Xxx Xxxxxx tot besluit van de op 18 maart 1999 door mevrouw Xxx Xxx Xxx Xxxxxx in commissie gehouden interpellatie tot de xxxx Xxx Xxxxxxx, Vlaams minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, over het creëren van een maatschappelijk draagvlak voor het voeren van een minderhedenbeleid
– 1366 (1998-1999) – Nr. 1.
– Met redenen omklede motie van de heren Xxx Xxx Xxxxxxxxxxxxx en Xxx Xxxxxx tot besluit van de op 23 maart 1999 door de heren Xxxx Xxxxxxxx en Xxx Xxxxxx in commissie gehouden interpellaties tot de heer Xxx Xxx xxx Xxxxxx, minister-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Buitenlands Beleid, Euro- pese Aangelegenheden, Wetenschap en Techno- logie, en tot de xxxx Xxxxx Xxxxxxxx, minister vice-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Openbare Werken, Vervoer en Ruimtelijke Ordening, over de Vlaamse onder- handelingsstrategie ten aanzien van Nederland inzake haven- en verkeersaangelegenheden
– 1372 (1998-1999) – Nr. 1.
VOORONTWERP VAN DECREET
Indiening
De voorzitter : Het volgende voorontwerp van de- creet werd ingediend :
– Voorontwerp van decreet betreffende het on- derwijs XI
(VR 21/1998-1999).
Dit voorontwerp van decreet ligt ter inzage op de afdeling Decreetgevend Secretariaat van het Vlaams Parlement.
MEDEDELING VAN DE VLAAMSE REGE- RING
Indiening
De voorzitter : De volgende mededeling van de Vlaamse regering werd ingediend :
– Richtnota 1999-2000 in uitvoering van artikel 4 van het decreet van 12 juli 1990 houdende orga- nisatie van de gewestelijke ontwikkelingsmaat- schappijen
(DOC 112/1998-1999).
Deze mededeling van de Vlaamse regering ligt ter inzage op de afdeling Decreetgevend Secretariaat van het Vlaams Parlement.
MEDEDELINGEN VAN HET MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP
Indiening
De voorzitter : De volgende mededelingen van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap werden ingediend :
– Advies nr. 1999/003 van de Vlaamse Mediaraad betreffende het voorontwerp van besluit van de Vlaamse regering houdende vaststelling van de lijst van evenementen van aanzienlijk belang voor de samenleving
(DOC 114/1998-1999) ;
– Advies nr. 1999/004 van de Vlaamse Mediaraad betreffende het voorontwerp van besluit van de Vlaamse regering houdende toekenning van de productiepremies aan sommige audiovisuele producties
(DOC 115/1998-1999) ;
– Advies van de Vlaamse Adviesraad voor de Er- kenning van de Verzorgingsvoorzieningen over het bezwaarschrift d.d. 04/01/99 vanwege Ou- denaarde, OCMW rusthuis de Meerspoort, tegen het voornemen tot weigering van een planningsvergunning voor resterende RVT-bed- den uit de Vlaamse pool van 14.116 nieuwe bedden
(DOC 116/1998-1999) ;
-7-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
Voorzitter
– Advies van de Vlaamse Adviesraad voor de Er- kenning van de Verzorgingsvoorzieningen over het bezwaarschrift d.d. 07/01/99 vanwege Ever- gem, Residentie Hof Xxx Xxxxxx, tegen het voornemen tot weigering van een planningsver- gunning voor resterende RVT-bedden uit de Vlaamse pool van 14.116 nieuwe bedden
(DOC 117/1998-1999) ;
– Advies van de Vlaamse Adviesraad voor de Er- kenning van de Verzorgingsvoorzieningen over het bezwaarschrift d.d. 27/01/99 vanwege Gent, vzw Rustoord Toevlucht van Xxxxx, tegen het voornemen tot weigering van een planningsver- gunning voor resterende RVT-bedden uit de Vlaamse pool van 14.116 nieuwe bedden
(DOC 118/1998-1999) ;
– Advies van de Vlaamse Adviesraad voor de Er- kenning van de Verzorgingsvoorzieningen over het bezwaarschrift d.d. 30/12/98 vanwege Hamme, Huis Meulenbroek, tegen het voorne- men tot weigering van een planningsvergunning voor resterende RVT-bedden uit de Vlaamse pool van 14.116 nieuwe bedden
(DOC 119/1998-1999) ;
– Advies van de Vlaamse Adviesraad voor de Er- kenning van de Verzorgingsvoorzieningen over het bezwaarschrift d.d. 08/02/99 vanwege Zele, RT De Vliet, tegen het voornemen tot weige- ring van een planningsvergunning voor reste- rende RVT-bedden uit de Vlaamse pool van
14.116 nieuwe bedden (DOC 120/1998-1999) ;
– Advies van de Vlaamse Adviesraad voor de Er- kenning van de Verzorgingsvoorzieningen over het bezwaarschrift d.d. 08/01/99 vanwege Aalst, OLV Ten Rozen, tegen het voornemen tot wei- gering van een planningsvergunning voor reste- rende RVT-bedden uit de Vlaamse pool van
14.116 nieuwe bedden (DOC 121/1998-1999) ;
– Advies van de Vlaamse Adviesraad voor de Er- kenning van de Verzorgingsvoorzieningen over het bezwaarschrift d.d. 21/01/99 vanwege Merel- beke-Lemberge, tegen het voornemen tot wei- gering van een planningsvergunning voor reste- rende RVT-bedden uit de Vlaamse pool van
14.116 nieuwe bedden (DOC 122/1998-1999) ;
– Advies van de Vlaamse Adviesraad voor de Er- kenning van de Verzorgingsvoorzieningen over het bezwaarschrift d.d. 08/01/99 vanwege Eeklo, RVT Avondzegen, tegen het voornemen tot weigering van een planningsvergunning voor resterende RVT-bedden uit de Vlaamse pool van 14.116 nieuwe bedden
(DOC 123/1998-1999) ;
– Advies van de Vlaamse Adviesraad voor de Er- kenning van de Verzorgingsvoorzieningen over het bezwaarschrift d.d. 17/12/98 vanwege Bon- heiden, Seniorenresidentie Zonneweelde, tegen het voornemen tot weigering van een plan- ningsvergunning voor resterende RVT-bedden uit de Vlaamse pool van 14.116 nieuwe bedden (DOC 124/1998-1999) ;
– Advies van de Vlaamse Adviesraad voor de Er- kenning van de Verzorgingsvoorzieningen over het bezwaarschrift d.d. 07/01/99 vanwege Xxxxxx, OCMW, tegen het voornemen tot wei- gering van een planningsvergunning voor reste- rende RVT-bedden uit de Vlaamse pool van
14.116 nieuwe bedden (DOC 125/1998-1999) ;
– Advies van de Vlaamse Adviesraad voor de Er- kenning van de Verzorgingsvoorzieningen over het bezwaarschrift d.d. 21/12/98 vanwege Deur- ne, Rusthuis Sauchez, tegen het voornemen tot weigering van een planningsvergunning voor resterende RVT-bedden uit de Vlaamse pool van 14.116 nieuwe bedden
(DOC 126/1998-1999) ;
– Advies van de Vlaamse Adviesraad voor de Er- kenning van de Verzorgingsvoorzieningen over het bezwaarschrift d.d. 18/12/98 vanwege Ant- werpen, RVT Onze lieve Vrouw van Antwer- pen, tegen het voornemen tot weigering van een planningsvergunning voor resterende RVT-bed- den uit de Vlaamse pool van 14.116 nieuwe bedden
(DOC 127/1998-1999) ;
– Advies van de Vlaamse Adviesraad voor de Er- kenning van de Verzorgingsvoorzieningen over het bezwaarschrift d.d. 30/12/98 vanwege Bor- nem, Onze Lieve Vrouw, tegen het voornemen tot weigering van een planningsvergunning voor resterende RVT-bedden uit de Vlaamse pool van 14.116 nieuwe bedden
(DOC 128/1998-1999) ;
– Advies van de Vlaamse Adviesraad voor de Er- kenning van de Verzorgingsvoorzieningen over
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
-8-
Voorzitter
het bezwaarschrift d.d. 21/12/98 vanwege Ede- gem, rusthuis Immaculata, tegen het voornemen tot weigering van een planningsvergunning voor resterende RVT-bedden uit de Vlaamse pool van 14.116 nieuwe bedden
(DOC 129/1998-1999) ;
- Advies van de Vlaamse Adviesraad voor de Er- kenning van de Verzorgingsvoorzieningen over het bezwaarschrift d.d. 31/12/98 vanwege Wuustwezel, OCMW, tegen het voornemen tot weigering van een planningsvergunning voor resterende RVT-bedden uit de Vlaamse pool van 14.116 nieuwe bedden
(DOC 130/1998-1999) ;
– Advies van de Vlaamse Adviesraad voor de Er- kenning van de Verzorgingsvoorzieningen over het bezwaarschrift d.d. 11/01/99 vanwege Veur- ne, OCMW, tegen het voornemen tot weigering van een planningsvergunning voor resterende RVT-bedden uit de Vlaamse pool van 14.116 nieuwe bedden
(DOC 131/1998-1999) ;
– Advies van de Vlaamse Adviesraad voor de Er- kenning van de Verzorgingsvoorzieningen over het bezwaarschrift d.d. 04/02/99 vanwege Kort- rijk, Rusthuis Sint-Jozef, tegen het voornemen tot weigering van een planningsvergunning voor resterende RVT-bedden uit de Vlaamse pool van 14.116 nieuwe bedden
(DOC 132/1998-1999) ;
– Advies van de Vlaamse Adviesraad voor de Er- kenning van de Verzorgingsvoorzieningen over het bezwaarschrift d.d. 12/01/99 vanwege Menen, Résidence Xxxxx-Xxxxxx, tegen het voornemen tot weigering van een planningsver- gunning voor resterende RVT-bedden uit de Vlaamse pool van 14.116 nieuwe bedden
(DOC 133/1998-1999) ;
– Advies van de Vlaamse Adviesraad voor de Er- kenning van de Verzorgingsvoorzieningen over het bezwaarschrift d.d. 24/11/98 vanwege Beer- nem, Rusthuis Residentie Hulsterloo, tegen het voornemen tot weigering van een planningsver- gunning voor resterende RVT-bedden uit de Vlaamse pool van 14.116 nieuwe bedden
(DOC 134/1998-1999) ;
– Advies van de Vlaamse Adviesraad voor de Er- kenning van de Verzorgingsvoorzieningen over het bezwaarschrift d.d. 08/01/99 vanwege Brug-
ge, OCMW Rusthuis Minnewater, tegen het voornemen tot weigering van een planningsver- gunning voor resterende RVT-bedden uit de Vlaamse pool van 14.116 nieuwe bedden
(DOC 135/1998-1999) ;
– Advies van de Vlaamse Adviesraad voor de Er- kenning van de Verzorgingsvoorzieningen over het bezwaarschrift d.d. 11/01/99 vanwege Kok- sijde, Residentie De Brink, tegen het voorne- men tot weigering van een planningsvergunning voor resterende RVT-bedden uit de Vlaamse pool van 14.116 nieuwe bedden
(DOC 136/1998-1999) ;
- Advies van de Vlaamse Adviesraad voor de Er- kenning van de Verzorgingsvoorzieningen over het bezwaarschrift d.d. 28/12/98 vanwege Heus- den-Zolder, Rustoord Berckenbosch, tegen het voornemen tot weigering van een planningsver- gunning voor resterende RVT-bedden uit de Vlaamse pool van 14.116 nieuwe bedden
(DOC 137/1998-1999) ;
– Advies van de Vlaamse Adviesraad voor de Er- kenning van de Verzorgingsvoorzieningen over het bezwaarschrift d.d. 07/01/99 vanwege Ha- mont-Achel, rusthuis "aan de Beverdijk", tegen het voornemen tot weigering van een plan- ningsvergunning voor resterende RVT-bedden uit de Vlaamse pool van 14.116 nieuwe bedden
(DOC 138/1998-1999) ;
– Advies van de Vlaamse Adviesraad voor de Er- kenning van de Verzorgingsvoorzieningen over het bezwaarschrift d.d. 08/01/99 vanwege Kin- rooi, Rusthuis Zorgvlied, tegen het voornemen tot weigering van een planningsvergunning voor resterende RVT-bedden uit de Vlaamse pool van 14.116 nieuwe bedden
(DOC 139/1998-1999) ;
– Advies van de Vlaamse Adviesraad voor de Er- kenning van de Verzorgingsvoorzieningen over het bezwaarschrift d.d. 03/02/99 vanwege ‘s Gra- venvoeren, Rusthuis Heilige Familie, tegen het voornemen tot weigering van een planningsver- gunning voor resterende RVT-bedden uit de Vlaamse pool van 14.116 nieuwe bedden
(DOC 140/1998-1999) ;
– Advies van de Vlaamse Adviesraad voor de Er- kenning van de Verzorgingsvoorzieningen over het bezwaarschrift d.d. 03/02/99 vanwege Gin- gelom, Rusthuis Xxxxxx Xxxx, tegen het voorne- men tot weigering van een planningsvergunning
-9-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
Voorzitter
voor resterende RVT-bedden uit de Vlaamse pool van 14.116 nieuwe bedden
(DOC 141/1998-1999) ;
– Advies van de Vlaamse Adviesraad voor de Er- kenning van de Verzorgingsvoorzieningen over het bezwaarschrift d.d. 05/01/99 vanwege Beer- se, Rusthuis Heiberg, tegen het voornemen tot weigering van een planningsvergunning voor resterende RVT-bedden uit de Vlaamse pool van 14.116 nieuwe bedden
(DOC 142/1998-1999) ;
– Advies van de Vlaamse Adviesraad voor de Er- kenning van de Verzorgingsvoorzieningen over het bezwaarschrift d.d. 31/12/98 vanwege Me- chelen, Residentie De Linde, tegen het voorne- men tot weigering van een planningsvergunning voor resterende RVT-bedden uit de Vlaamse pool van 14.116 nieuwe bedden
(DOC 143/1998-1999) ;
– Advies van de Vlaamse Adviesraad voor de Er- kenning van de Verzorgingsvoorzieningen over het bezwaarschrift d.d. 08/01/99 vanwege Keer- bergen, Residentie De Nootelaer, tegen het voornemen tot weigering van een planningsver- gunning voor resterende RVT-bedden uit de Vlaamse pool van 14.116 nieuwe bedden
(DOC 144/1998-1999) ;
- Advies van de Vlaamse Adviesraad voor de Er- kenning van de Verzorgingsvoorzieningen over het bezwaarschrift d.d. 08/01/99 vanwege Ber- tem, RVT Sint-Xxxxxxxxx, tegen het voornemen tot weigering van een planningsvergunning voor resterende RVT-bedden uit de Vlaamse pool van 14.116 nieuwe bedden
(DOC 145/1998-1999) ;
– Advies van de Vlaamse Adviesraad voor de Er- kenning van de Verzorgingsvoorzieningen over het bezwaarschrift d.d. 04/01/99 vanwege Tie- nen, Rustoord Sint-Alexius, tegen het voorne- men tot weigering van een planningsvergunning voor resterende RVT-bedden uit de Vlaamse pool van 14.116 nieuwe bedden
(DOC 146/1998-1999) ;
– Advies van de Vlaamse Adviesraad voor de Er- kenning van de Verzorgingsvoorzieningen over het bezwaarschrift d.d. 13/01/99 vanwege Lan- den, OCMW, tegen het voornemen tot weige- ring van een planningsvergunning voor reste-
rende RVT-bedden uit de Vlaamse pool van
14.116 nieuwe bedden (DOC 147/1998-1999) ;
– Advies van de Vlaamse Adviesraad voor de Er- kenning van de Verzorgingsvoorzieningen over het bezwaarschrift d.d. 23/12/99 vanwege Linke- beek, Rusthuis Avondvrede, tegen het voorne- men tot weigering van een planningsvergunning voor resterende RVT-bedden uit de Vlaamse pool van 14.116 nieuwe bedden
(DOC 148/1998-1999).
Deze mededelingen van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap liggen ter inzage op de af- deling Decreetgevend Secretariaat van het Vlaams Parlement.
MEDEDELING VAN DE SOCIAAL-ECONO- MISCHE RAAD VAN VLAANDEREN
Indiening
De voorzitter : De volgende mededeling van de SERV werd ingediend :
– Advies met betrekking tot de oprichting van een herplaatsingsfonds
(DOC 110/1998-1999).
Deze mededeling van de SERV ligt ter inzage op de afdeling Decreetgevend Secretariaat van het Vlaams Parlement.
ADVIES VAN HET RAADGEVEND COMITE VOOR BIO-ETHIEK
Indiening
De voorzitter : Het volgende advies van het Raad- gevend Comité voor Bio-ethiek werd ingediend :
– Advies nr. 9 betreffende levensbeëindigend handelen bij wilsonbekwamen
(DOC 111/1998-1999).
Dit advies van het Raadgevend Comité voor Bio-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
-10-
Voorzitter
ethiek ligt ter inzage op de afdeling Decreetgevend Secretariaat van het Vlaams Parlement.
MOTIES VAN GEMEENTEN
Indiening
De voorzitter : De volgende moties van gemeenten werden ingediend :
– Motie van de gemeente Tielt-Winge betreffende "vorming Vlaams front tegen de burgemeesters van de Vlaamse faciliteitengemeenten voor het toepassen van de omzendbrieven van de Vlaamse Minister", goedgekeurd door de ge- meenteraad op 11 februari 1999
(DOC 108/1998-1999).
– Motie van de gemeente Waarschoot betreffen- de het mestdecreet
(DOC 109/1998-1999) ;
– Motie van de gemeente Geetbets betreffende "vorming Vlaams front tegen de burgemeesters van de Vlaamse faciliteitengemeenten voor het toepassen van de omzendbrieven van de Vlaamse Minister", goedgekeurd door de ge- meenteraad op 1 maart 1999
(DOC 113/1998-1999).
Deze moties van gemeenten liggen ter inzage op de afdeling Decreetgevend Secretariaat van het Vlaams Parlement.
ARRESTEN VAN HET ARBITRAGEHOF
Indiening
De voorzitter : De volgende arresten van het Arbi- tragehof liggen ter inzage op de afdeling Decreet- gevend Secretariaat van het Vlaams Parlement :
– Arrest nr. 31/99 van 10 maart 1999 ;
– Arrest nr. 32/99 van 17 maart 1999 ;
– Arrest nr. 33/99 van 17 maart 1999 ;
– Arrest nr. 34/99 van 17 maart 1999 ;
– Arrest nr. 35/99 van 17 maart 1999 ;
– Arrest nr. 36/99 van 17 maart 1999 ;
– Arrest nr. 37/99 van 17 maart 1999.
KENNISGEVINGEN VAN HET ARBITRAGE- HOF
Indiening
De voorzitter : De volgende kennisgevingen van het Arbitragehof betreffende beroepen tot vernie- tiging en prejudiciële vragen liggen ter inzage op de afdeling Decreetgevend Secretariaat van het Vlaams Parlement :
– Rolnummers 1346 en 1634 (samengevoegde zaken) ;
– Rolnummers 1447 en 1623 (samengevoegde zaken) ;
– Rolnummers 1384, 1385, 1415, 1419, 1420, 1434,
1435, 1436, 1437, 1441, 1442, 1443, 1455, 1463,
1465, 1467, 1468, 1472, 1473, 1474, 1481, 1483,
1487, 1488, 1489, 1491 tot 1573, 1574, 1579, 1580,
1591, 1597, 1598, 1601, 1603, 1606, 1607, 1608,
1609 en 1610 (samengevoegde zaken) ;
– Rolnummer 1600 ;
– Rolnummer 1614 ;
– Rolnummer 1615 ;
– Rolnummer 1619 ;
– Rolnummer 1621 ;
– Rolnummer 1626 ;
– Rolnummer 1632 ;
– Rolnummer 1633 ;
– Rolnummer 1642.
SAMENSTELLING VAN EEN COMMISSIE
Wijziging onder de plaatsvervangende leden
De voorzitter : Voor de CVP-fractie is in de com- missie voor Mediabeleid de xxxx Xxxxxxxxxx als plaatsvervangend lid vervangen door de heer Xxx xxx Xxxxxxx.
-11-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
MOTIES VAN ORDE
Voorstel tot wijziging in de orde van de werkzaam- heden
De voorzitter : Dames en heren, met toepassing van artikel 46 van ons Reglement heeft de heer Xxxxx bij motie van orde het woord gevraagd.
De heer Xxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxxxx Xxxxx : Ik vraag dat het Vlaams Parlement zich nu al uitspreekt over het al dan niet behandelen van het voorstel van resolutie van de heren De Gucht, Xxxxxxxx en Denys betreffende de toekenning en het beheer van de scheepskredie- ten. U weet dat dit voorstel van resolutie door de commissie is verworpen. We vragen om nu al te stemmen over het al dan niet behandelen van dit voorstel van resolutie.
De voorzitter : Vraagt nog iemand het woord ?
(Neen)
Is het parlement het eens met het voorstel om ons nu al uit te spreken over het al dan niet aanvatten van de bespreking van het voorstel van resolutie ? (Instemming)
Het voorstel van resolutie van de heren De Gucht, Xxxxxxxx en Denys betreffende de toekenning en het beheer van de scheepskredieten werd door de commissie verworpen.
Bij brief van 10 maart 1999 heeft de heer De Gucht verzocht dit voorstel van resolutie op de agenda van de plenaire vergadering te plaatsen.
Conform artikel 69, punt 5 van ons Reglement moeten wij ons bij zitten en opstaan uitspreken over het aanvatten van de bespreking van dit voor- stel van resolutie.
De leden die voorstander zijn van het aanvatten van de bespreking, wordt verzocht op te staan.
De tegenproef.
De xxxx Xxxxxxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxxxxxx Xxxxxxxxx : Mijnheer de voorzit- ter, in afspraak met de heer Xxxxxxx, zal ik mij bij bepaalde stemmingen onthouden.
De voorzitter : De bespreking wordt niet aangevat. Het incident is gesloten.
Voorstel tot aanvulling van de agenda
De voorzitter : Dames en heren, met toepassing van artikel 46 van ons Reglement heeft mevrouw Xxx Xxxxx bij motie van orde het woord gevraagd.
Mevrouw Xxx Xxxxx heeft het woord.
Xxxxxxx Xxxxx Xxx Xxxxx : Mijnheer de voorzit- ter, mijnheer de minister, geachte collega's, ik vraag bij motie van orde om de agenda aan te vullen met het ontwerp van decreet tot regeling van de rechts- positie van het statutair en contractueel personeel van het VRT Filharmonisch Orkest en het VRT- koor (Stuk 1327). Als we de behandeling van dit ontwerp met een maand uitstellen, zullen een aan- tal personeelsleden met problemen kampen.
De voorzitter : Vraagt nog iemand het woord ?
(Neen)
Is het parlement het eens met dit voorstel tot aan- vulling van de agenda ? (Instemming)
Dan stel ik voor dat het ontwerp van decreet deze avond wordt behandeld.
Is het parlement het hiermee eens ? (Instemming)
Het incident is gesloten.
Voorstel tot wijziging in de orde van de werkzaam- heden
De voorzitter : Dames en heren, met toepassing van artikel 46 van ons Reglement heeft de xxxx Xxxxxxx bij motie van orde het woord gevraagd.
De xxxx Xxx Xxxxxxx : Kan nu ook al worden ge- stemd over de bespreking van mijn voorstel van decreet houdende de oprichting van een Vlaams Fonds voor de Film ?
De voorzitter : Vraagt nog iemand het woord ?
(Neen)
Is het parlement het eens met het voorstel om ons nu al uit te spreken over het al dan niet aanvatten van de bespreking van het voorstel van decreet ? (Instemming)
Het voorstel van decreet van de xxxx Xxxxxxx hou- dende de oprichting van een Vlaams Fonds voor de Film werd door de commissie verworpen.
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
-12-
Voorzitter
Bij brief van 22 maart 1999 heeft de xxxx Xxxxxxx verzocht zijn voorstel van decreet op de agenda van de plenaire vergadering te plaatsen.
Conform artikel 55, punt 7 van ons Reglement moeten wij ons bij zitten en opstaan uitspreken over het aanvatten van de bespreking van dit voor- stel van decreet.
De leden die voorstander zijn van het aanvatten van de bespreking, wordt verzocht op te staan.
De tegenproef.
De bespreking wordt niet aangevat. Het incident is gesloten.
ONTWERP VAN DECREET houdende de goed- keuring van het samenwerkingsakkoord tussen de Federale Overheid, het Vlaamse Gewest, het Waal- se Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest, betreffende het Eurovignet en de rechten voor het gebruik van het wegennet of de retributies in ver- band met het gebruik van de wegen en hun aanho- righeden
– 1124 (1997-1998) – Nrs. 1 en 2
Algemene bespreking
De voorzitter : Dames en heren, aan de orde is het ontwerp van decreet houdende de goedkeuring van het samenwerkingsakkoord tussen de federale overheid, het Vlaams Gewest, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, betreffende het Eurovignet en de rechten voor het gebruik van het wegennet of de retributies in verband met het gebruik van de wegen en hun aanhorigheden.
De algemene bespreking is geopend.
Mevrouw Xxxxxxxxxx, verslaggever, verwijst naar het verslag.
Vraagt nog iemand het woord ? (Neen)
De algemene bespreking is gesloten.
Artikelsgewijze bespreking
De voorzitter : Dames en heren, aan de orde is de artikelsgewijze bespreking van het ontwerp van de- creet houdende de goedkeuring van het samenwer- kingsakkoord tussen de federale overheid, het Vlaams Gewest, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, betreffende het Eurovig- net en de rechten voor het gebruik van het wegen- net of de retributies in verband met het gebruik van de wegen en hun aanhorigheden.
Enig artikel
Het samenwerkingsakkoord tussen de Federale Overheid, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest, betreffen- de het Eurovignet en de rechten voor het gebruik van het wegennet of de retributies in verband met het gebruik van de wegen en hun aanhorigheden zal volkomen uitwerking hebben.
– Aangenomen.
De artikelsgewijze bespreking is gesloten.
We zullen morgen om 16 uur de hoofdelijke stem- ming over het ontwerp van decreet houden.
ONTWERP VAN DECREET houdende instem- ming met de overeenkomst tussen het koninkrijk België en het koninkrijk der Nederlanden be- treffende het verdedigen van de oevers van de Westerschelde tegen inscharing, ondertekend in Brussel op 6 januari 1993
– 1157 (1998-1999) – Nrs. 1 en 2
Algemene bespreking
De voorzitter : Dames en heren, aan de orde is het ontwerp van decreet houdende instemming met de overeenkomst tussen het koninkrijk België en het koninkrijk der Nederlanden betreffende het verde- digen van de oevers van de Westerschelde tegen in- scharing, ondertekend in Brussel op 6 januari 1993.
De algemene bespreking is geopend.
De xxxx Xxxxxxxxx, verslaggever, verwijst naar het verslag.
-13-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
Voorzitter
Vraagt nog iemand het woord ? (Neen)
De algemene bespreking is gesloten.
Artikelsgewijze bespreking
De voorzitter : Dames en heren, aan de orde is de artikelsgewijze bespreking van het ontwerp van de- creet houdende instemming met de overeenkomst tussen het koninkrijk België en het koninkrijk der Nederlanden betreffende het verdedigen van de oevers van de Westerschelde tegen inscharing, on- dertekend in Brussel op 6 januari 1993.
Artikel 1
Dit decreet regelt een gewestaangelegenheid.
– Aangenomen.
Artikel 2
De overeenkomst tussen het koninkrijk België en het koninkrijk der Nederlanden betreffende het verdedigen van de oevers van de Westerschelde tegen inscharing, ondertekend in Brussel op 6 janu- ari 1993, zal volkomen uitwerking hebben.
– Aangenomen.
De artikelsgewijze bespreking is gesloten.
We zullen morgen om 16 uur de hoofdelijke stem- ming over het ontwerp van decreet houden.
ONTWERP VAN DECREET met betrekking tot de private arbeidsbemiddeling in het Vlaamse Ge- west
– 1225 (1998-1999) – Nrs. 1 tot 7
VOORSTEL VAN DECREET van de xxxx Xxxx Xxxxxxxxxx c.s. houdende bepalingen inzake ar- beidsbemiddeling en een erkenningsregeling voor particuliere bureaus voor arbeidsbemiddeling tegen betaling
– 950 (1997-1998) – Nrs. 1 tot 3
Algemene bespreking
De voorzitter : Dames en heren, aan de orde zijn het ontwerp van decreet met betrekking tot de pri- vate arbeidsbemiddeling in het Vlaams Gewest en het voorstel van decreet van de xxxx Xxxxxxxxxx
c.s. houdende bepalingen inzake arbeidsbemidde- ling en een erkenningsregeling voor particuliere bureaus voor arbeidsbemiddeling tegen betaling, die door de commissie in samenhang werden be- handeld, met dien verstande dat het ontwerp van decreet als basis voor de bespreking werd geno- men. We volgen hier dezelfde werkwijze.
De algemene bespreking is geopend.
De xxxx Xxxxxxx, verslaggever, verwijst naar het verslag.
De xxxx Xxxxxxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxxxxxx Xxxxxxxxx : Xxxxxxxx de voorzitter, ik wil protesteren tegen het feit dat de bevoegde minister niet aanwezig is. Het gaat immers om een zeer belangrijk ontwerp van decreet. Ik vraag dan ook met de verdere behandeling te wachten tot de minister aanwezig is.
De voorzitter : U vraagt dus een schorsing van de zitting, want ook voor de volgende punten zijn de bevoegde ministers niet aanwezig. Minister Xxxxxxx is ondertussen aangekomen. Ik stel voor dat we vergadering voortzetten.
We stellen de verdere bespreking van het ontwerp van decreet met betrekking tot de private arbeids- bemiddeling in het Vlaams Gewest en het voorstel van decreet houdende bepalingen inzake arbeids- bemiddeling en een erkenningsregeling voor parti- culiere bureaus voor arbeidsbemiddeling tegen be- taling, uit tot de bevoegde minister aanwezig is. Ondertussen gaan we verder met de volgende agendapunten.
ONTWERP VAN DECREET tot wijziging van het decreet van 22 februari 1995 tot regeling van het administratief toezicht op de provincies in het Vlaamse Gewest
– 1323 (1998-1999) – Nrs. 1 en 2
Algemene bespreking
De voorzitter : Dames en heren, aan de orde is het ontwerp van decreet tot wijziging van het decreet
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
-14-
Voorzitter
van 22 februari 1995 tot regeling van het admini- stratief toezicht op de provincies in het Vlaams Ge- west.
De algemene bespreking is geopend.
De heer Xxxxxx, verslaggever, heeft het woord.
De xxxx Xxxxx Xxxxxx, verslaggever (Op de tribu- ne) : Xxxxxxxx de voorzitter, dit verslag geldt ook voor het ontwerp van decreet met stuknummer 1324, dat hierna is geagendeerd en waarvoor ik eveneens als verslaggever ben aangesteld. Ik kan bijzonder kort zijn. Deze ontwerpen van decreet behandelen de uitvoering van het pact met de ge- meenten. De bedoeling is eigenlijk om het admini- stratief toezicht te vereenvoudigen. Men wil zo een grotere beleidsruimte aan de lokale besturen toe- kennen, alsook een grotere eenvormigheid in het toezicht. Ik zou even de aandacht willen vestigen op drie belangrijke concrete maatregelen in deze ontwerpen van decreet.
Een eerste punt is het toezicht op de gemeentebe- groting. Er komt een nieuwe procedure, waarbij de huidige procedure wordt vervangen door een alge- meen toezicht. Deze wordt van kracht voorzover er ten aanzien van het betrokken lokale bestuur geen leningen lopen waarbij het Vlaams Gewest zich borg heeft gesteld. De termijn van toezicht kan van honderd dagen worden teruggebracht tot vijftig.
Een tweede punt is een aanpassing van het alge- meen administratief toezicht. Het betreft de op- heffing van de verplichting tot het opsturen aan de toezichthoudende overheid van alle besluiten van de gemeenteraad en het schepencollege over over- heidsopdrachten met een waarde boven 10 miljoen frank, alsook van besluiten van de gemeenteraad over het verwerven van onroerende goederen van meer dan 10 miljoen frank. Ook hier wordt de ter- mijn beperkt, namelijk tot maximaal dertig dagen.
De laatste maatregel die ik ter sprake wil brengen, houdt verband met de uiterste limietdatum van de uitoefening van het administratief toezicht. Het is hier de bedoeling om een grotere rechtszekerheid uit te bouwen. In het nieuwe ontwerp van decreet wordt deze maatregel gekoppeld aan de goedkeu- ring van de rekeningen. Wanneer de rekeningen zijn goedgekeurd, kan tengevolge dit ontwerp van decreet niet meer worden teruggekomen op beslis- singen van het schepencollege uit het jaar waarop ze betrekking hebben. Deze kunnen niet langer
worden opgevraagd of geschorst. De rechtszeker- heid wordt hierdoor groter voor het lokale bestuur.
De vertegenwoordigers van de diverse fracties hebben in de commissie unaniem hun goedkeuring aan dit ontwerp verleend.
De heer Xxxx Xxx xxx Xxxxxxx : Dit is inderdaad de uitvoering van het pact met de gemeenten. Ik kan mij hier geheel bij aansluiten. Ik ben het eens met de verslaggever.
De voorzitter : Vraagt nog iemand het woord ? (Neen)
De algemene bespreking is gesloten.
Artikelsgewijze bespreking
De voorzitter : Dames en heren, aan de orde is de artikelsgewijze bespreking van het ontwerp van de- creet tot wijziging van het decreet van 22 februari 1995 tot regeling van het administratief toezicht op de provincies in het Vlaamse Gewest.
Artikel 1
Dit decreet regelt een gewestaangelegenheid.
– Aangenomen.
Artikel 2
In artikel 20 van het decreet van 22 februari 1995 tot regeling van het administratief toezicht op de provincies in het Vlaamse Gewest worden de vol- gende wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste lid worden 3° en 4° opgeheven ; 2° het tweede lid wordt opgeheven.
– Aangenomen.
Artikel 3
De besluiten van de provincieoverheden die voor de inwerkingtreding van dit decreet werden geno- men, blijven onderworpen aan de regels die op dat tijdstip van kracht waren.
-15-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
Voorzitter
– Aangenomen.
Artikel 4
Artikel 1
Dit decreet regelt een gewestaangelegenheid.
– Aangenomen.
Dit decreet treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand die volgt op de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.
– Aangenomen.
De artikelsgewijze bespreking is gesloten.
We zullen morgen om 16 uur de hoofdelijke stem- ming over het ontwerp van decreet houden.
ONTWERP VAN DECREET tot wijziging van het decreet van 28 april 1993 houdende regeling, voor het Vlaamse Gewest, van het administratief toezicht op de gemeenten
– 1324 (1998-1999) – Nrs. 1 en 2
Algemene bespreking
De voorzitter : Dames en heren, aan de orde is het ontwerp van decreet tot wijziging van het decreet van 28 april 1993 houdende regeling, voor het Vlaamse Gewest, van het administratief toezicht op de gemeenten.
De algemene bespreking is geopend.
De heer Xxxxxx, verslaggever, verwijst naar het schriftelijk verslag.
Vraagt nog iemand het woord ? (Neen)
De algemene bespreking is gesloten.
Artikelsgewijze bespreking
De voorzitter :Dames en heren, aan de orde is de artikelsgewijze bespreking van het ontwerp van de- creet tot wijziging van het decreet van 28 april 1993 houdende regeling, voor het Vlaamse Gewest, van het administratief toezicht op de gemeenten.
Artikel 2
In artikel 7 van het decreet van 28 april 1993 hou- dende regeling, voor het Vlaamse Gewest, van het administratief toezicht op de gemeenten, gewijzigd bij het decreet van 27 mei 1997, worden in het eer- ste lid de woorden “bestendige deputatie” vervan- gen door het woord “provinciegouverneur”.
– Aangenomen.
Artikel 3
Artikel 8 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt :
“Artikel 8
§ 1. Onverminderd de bevoegdheid van de toe- zichthoudende overheid om, bij gemotiveerd be- sluit en binnen een termijn van 50 dagen, ingaande de dag na het inkomen van de begroting bij het provinciaal gouvernement, de begroting of de erin aangebrachte wijzigingen te schorsen of recht- streeks te vernietigen wegens schending van de wet of strijdigheid met het algemeen belang, is de gou- verneur er toe gehouden om, binnen diezelfde ter- mijn, de uitvoering van de begroting of van de erin aangebrachte wijzigingen te schorsen in de hierna- volgende gevallen :
1° als de gemeenteraad een begroting of een wijzi- ging in de begroting voorlegt met een deficitair saldo op de gewone of de buitengewone dienst of met een fictief evenwicht of met een fictief batig saldo of als uit het meerjarig financieel be- leidsplan blijkt dat het evenwicht niet behouden kan blijven ;
2° als de gemeenteraad ontvangsten of verplichte uitgaven, die krachtens de wet gedurende het jaar waarop de begroting betrekking heeft ten gunste of ten laste van de gemeente komen, ge- heel of gedeeltelijk niet in de begroting voorziet ;
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
-16-
Voorzitter
3° als de gemeenteraad ontvangsten op de begro- ting brengt die gedurende het jaar waarop de begroting betrekking heeft geheel of gedeelte- lijk niet aan de gemeente toekomen ;
4° als de gemeenteraad uitgaven of ontvangsten in de begroting voorziet die strijdig zijn met de wet.
Voorzover de redenen die aanleiding geven tot de schorsing het evenwicht van de begroting niet in gevaar brengen, kan de gouverneur de schorsing beperken tot een of meer artikelen of onderdelen van de begroting.
§ 2. De gouverneur verstuurt zijn schorsingsbesluit naar de gemeenteoverheid uiterlijk de laatste dag van de in § 1, eerste lid, genoemde termijn. Hij ver- stuurt dezelfde dag een afschrift van zijn besluit naar de Vlaamse regering.
Als binnen die termijn geen beslissing naar de ge- meenteoverheid is verstuurd, is de door de ge- meenteraad vastgestelde begroting of begrotings- wijziging definitief.”.
– Aangenomen.
Artikel 4
Artikel 9 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt :
“Artikel 9
De gemeenteraad spreekt zich over het schorsings- besluit uit en stelt de begroting of begrotingswijzi- ging opnieuw vast. Hij stuurt zijn gemotiveerd be- sluit naar de Vlaamse regering. Een afschrift van dit besluit wordt dezelfde dag naar de provincie- gouverneur gezonden.”.
– Aangenomen.
Artikel 5
Artikel 10 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt :
“Artikel 10
De Vlaamse regering spreekt zich bij gemotiveerd besluit uit over de begroting of begrotingswijziging die de gemeenteraad opnieuw heeft vastgesteld. Onverminderd haar bevoegdheid tot vernietiging wegens schending van de wet of strijdigheid met het algemeen belang, stelt de Vlaamse regering de begroting of de erin aangebrachte wijzigingen de- finitief vast in de hiernavolgende gevallen :
1° als de begroting een deficitair saldo vertoont op de gewone of op de buitengewone dienst, of een fictief evenwicht of een fictief batig saldo, neemt de Vlaamse regering alle vereiste maatregelen om het evenwicht van de begroting te herstellen ;
2° als ontvangsten of verplichte uitgaven die krachtens de wet gedurende het jaar waarop de begroting betrekking heeft ten gunste of ten laste van de gemeente komen, geheel of gedeel- telijk niet in de begroting zijn voorzien, schrijft de Vlaamse regering ze ambtshalve in ;
3° als bepaalde ontvangsten die de gemeenteraad op de begroting heeft gebracht, geheel of ge- deeltelijk niet aan de gemeente toekomen of als bepaalde kredieten strijdig zijn met de wet, dan schrapt de Vlaamse regering die of schrijft die op het juiste bedrag in.
De Vlaamse regering treft haar besluit binnen een termijn van vijftig dagen, ingaande de dag na het inkomen van het besluit van de gemeenteraad en verstuurt haar besluit naar de gemeenteoverheid uiterlijk de laatste dag van die termijn. Ze stuurt dezelfde dag een afschrift van haar besluit ter ken- nisgeving aan de gouverneur.
Als binnen de in het vorig lid bepaalde termijn geen beslissing naar de gemeenteoverheid is ver- stuurd, is de door de gemeenteraad opnieuw vast- gestelde begroting definitief.".
– Aangenomen.
Artikel 6
Artikelen 11 en 12 van hetzelfde decreet worden opgeheven.
– Aangenomen.
-17-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
Voorzitter
Artikel 7
Ze verstuurt haar besluit naar de gemeenteover- heid uiterlijk de laatste dag van die termijn. Ze stuurt dezelfde dag een afschrift van haar besluit ter kennisgeving aan de gouverneur.
In artikel 14 van hetzelfde decreet wordt § 1, gewij- zigd bij decreet van 22 december 1995, vervangen door wat volgt :
§ 1. "Onverminderd de toepassing van artikel 7 en in afwijking van artikelen 8 tot en met 10 worden, voor de gemeenten die met het oog op de sanering van hun financiën leningen sluiten waaraan de ge- westwaarborg wordt verleend, de besluiten van de gemeenteraad betreffende de begroting en de wij- zigingen die deze gemeenten in hun begroting aan- brengen, onderworpen aan het advies van de gou- verneur en de goedkeuring van de Vlaamse rege- ring.
Bij ontstentenis van het versturen van zijn advies naar de regering binnen een termijn van dertig dagen, ingaande de dag na het inkomen op het pro- vinciaal gouvernement van de begroting of de be- grotingswijzigingen, wordt de gouverneur geacht een gunstig advies te hebben uitgebracht.
Onverminderd haar bevoegdheid tot niet goedkeu- ring wegens schending van de wet of strijdigheid met het algemeen belang, stelt de Vlaamse regering de begroting of de erin aangebrachte wijzigingen definitief vast in de hiernavolgende gevallen :
1° als de begroting een deficitair saldo vertoont op de gewone of op de buitengewone dienst, of een fictief evenwicht of een fictief batig saldo, neemt de Vlaamse regering alle vereiste maatregelen om het evenwicht van de begroting te herstellen ;
2° als ontvangsten of verplichte uitgaven die krachtens de wet gedurende het jaar waarop de begroting betrekking heeft ten gunste of ten laste van de gemeente komen, geheel of gedeel- telijk niet in de begroting zijn voorzien, schrijft de Vlaamse regering ze ambtshalve in ;
3° als bepaalde ontvangsten die de gemeenteraad op de begroting heeft gebracht, geheel of ge- deeltelijk niet aan de gemeente toekomen, of als bepaalde kredieten strijdig zijn met de wet, dan schrapt de Vlaamse regering die of schrijft die op het juiste bedrag in.
De Vlaamse regering spreekt zich bij gemotiveerd besluit uit over de begroting of de erin aangebrach- te wijzigingen binnen een termijn van vijftig dagen, ingaande de dag na het inkomen van het besluit van de gemeenteraad.
Als binnen de in het vorig lid bepaalde termijn geen beslissing naar de gemeenteoverheid is ver- stuurd, wordt de Vlaamse regering geacht haar goedkeuring aan de begroting of de begrotingswij- ziging te hebben verleend.
Het besluit van de Vlaamse regering wordt aan de gemeenteraad meegedeeld tijdens zijn eerstvolgen- de vergadering.”.
– Aangenomen.
Artikel 8
In artikel 29 van hetzelfde decreet worden opgehe- ven :
1° het eerste lid, 3° en 4° ; 2° het tweede lid.
– Aangenomen.
Artikel 9
Aan artikel 30 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 17 maart 1998, wordt een § 6 toege- voegd, die luidt als volgt :
“§ 6. De goedkeuring van de rekening houdt in elk geval in dat de beslissingen van de gemeenteover- heid die genomen werden in de loop van het jaar waarop de rekening betrekking heeft en die niet werden opgevraagd, noch geschorst of vernietigd werden, niet langer vatbaar zijn voor schorsing of vernietiging.”.
– Aangenomen.
Artikel 10
De besluiten van de gemeenteoverheden die voor de inwerkingtreding van dit decreet werden geno- men, blijven onderworpen aan de regelen die op dat tijdstip van kracht waren.
– Aangenomen.
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
-18-
Voorzitter
Artikel 11
wens al samen met ons in de vorige zittingsperiode een aanzet gegeven tot de voorliggende regelge- ving.
Dit decreet treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand die volgt op de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.
– Aangenomen.
De artikelsgewijze bespreking is gesloten.
We zullen morgen om 16 uur de hoofdelijke stem- ming over het ontwerp van decreet houden.
ONTWERP VAN DECREET met betrekking tot de private arbeidsbemiddeling in het Vlaamse Ge- west
– 1225 (1998-1999) – Nrs. 1 tot 7
VOORSTEL VAN DECREET van de xxxx Xxxx Xxxxxxxxxx c.s. houdende bepalingen inzake ar- beidsbemiddeling en een erkenningsregeling voor particuliere bureaus voor arbeidsbemiddeling tegen betaling
– 950 (1997-1998) – Nrs. 1 tot 3
Algemene bespreking (Voortzetting)
De voorzitter : Dames en heren, aan de orde is de voortzetting van de algemene bespreking van het ontwerp van decreet met betrekking tot de private arbeidsbemiddeling in het Vlaamse Gewest en het voorstel van decreet van de xxxx Xxxxxxxxxx c.s. houdende bepalingen inzake arbeidsbemiddeling en een erkenningsregeling voor particuliere bu- reaus voor arbeidsbemiddeling tegen betaling.
De xxxx Xxxxxxx, verslaggever, verwijst naar het verslag.
De xxxx Xxxxxxxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxxx Xxxxxxxxxx (Op de tribune) : Mijn- heer de voorzitter, ministers, collega's, met uw goedvinden zal ik het interludium vullen tot de xxxx Xxxxxxx opnieuw voor dit halfrond beschik- baar is. Daarstraks was hij hier als verslaggever. Hij heeft naar zijn, overigens voortreffelijk, schriftelijk verslag verwezen. Ik wilde hem daar graag voor danken, maar we zullen daar straks nog de gele- genheid toe krijgen. De xxxx Xxxxxxx heeft trou-
Met dit voorstel van decreet wordt de kloof tussen het werkelijk en het wettelijk landschap gedeelte- lijk gedicht. Tot vandaag is de Vlaamse regelgeving inzake arbeidsbemiddeling geënt op conventie 96 van de Internationale Arbeidsorganisatie, die werd afgesloten in 1946. In die oude context is arbeids- bemiddeling een aangelegenheid voor de overheid. Particuliere bemiddelaars moeten worden geme- den, want arbeid is geen koopwaar. Dat was jaren- lang de stelling. Zelfs de aanpassingen aan de zich wijzende situatie op het terrein die de laatste jaren zowel door de Vlaamse als de federale wetgever werden aangebracht, waren enkel een uitzondering op deze algemene regel. Vlaanderen heeft het ge- weer pas van schouder veranderd, toen de IAO in 1997 zelf een streep trok onder dit verleden.
Met dit ontwerp van decreet, dat op unanieme steun kon rekenen in de commissie voor Werkgele- genheid en Economische Aangelegenheden, wor- den publieke en privé-bemiddelaars op voet van gelijkheid behandeld. Beide moeten bijdragen tot het beter op elkaar afstemmen van vraag en aan- bod op de arbeidsmarkt. Alleen al het aanzienlijke aantal knelpuntvacatures en -beroepen dat we van- daag kennen, bewijst dat daar meer dan ooit nood aan is.
Toch zijn ook met dit decreet niet alle wettelijke hinderpalen weggewerkt. Zo is eigenlijk de federa- le wetgever aan zet. Bijvoorbeeld het ter beschik- king stellen – ook detacheren genoemd – van werknemers als een variant op uitzendarbeid, of de interimarbeid in de bouwsector zijn aangelegenhe- den die schreeuwen om een aangepaste regelge- ving in een federale context. Ook op het Vlaamse niveau blijft dit ontwerp van decreet dode letter als de Vlaamse regering niet snel daarop uitvoerings- besluiten maakt. Er moeten immers nogal wat as- pecten van dit ontwerp van kaderdecreet concreet worden gemaakt.
Hoe belangrijk een aangepaste regelgeving ook is, toch kunnen we niet voorbij aan de beslissende rol terzake van de beroepsfederaties. De invloed die de eigen gedragsregels van de sector hebben gehad en nog zullen hebben op de kwaliteit van de dienst- verlening is van groot belang. De beroepsfederaties van respectievelijk uitzendarbeid en werving en se- lectie staan dan ook voor een belangrijke opdracht, zeker nu het straks mogelijk wordt dat een bepaald bureau verschillende aspecten van arbeidsbemid- deling verenigt. Dat dwingt de federaties tot meer
-19-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
Schuermans
samenwerking. De privé-bureaus zullen, gezien de voortdurende zorg voor deontologie en kwaliteit, moeten bewijzen dat ze een bijdrage kunnen leve- ren tot het Vlaamse tewerkstellingsbeleid. Door hun ervaring hebben ze veel kennis van de arbeids- markt. Die kennis kan worden ingezet in een po- ging van de Vlaamse overheid om moeilijk bemid- delbare werklozen aan de slag te helpen. Dat is een nieuwe dimensie in het takenpakket van privé-ar- beidsbemiddelingsbureaus, die ook reeds bleek in het buitenland. Laten we daar dan ook werk van maken.
Mijn fractie zal dit ontwerp van decreet, dat aan de politieke agenda werd toegevoegd op basis van een voorstel vanwege mijn fractie, met overtuiging goedkeuren. (Applaus bij de CVP en de SP)
De voorzitter : De xxxx Xxxxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxxxxxx Xxxxxxx (Op de tribune) : Mijn- heer de voorzitter, mijnheer de minister, geachte leden, dit ontwerp van decreet is werkelijk een mijlpaal in het tewerkstellingsbeleid. We zijn geë- volueerd van een monopolie over een verbreding van de problematiek inzake tewerkstelling en be- middeling tot de privé-sector. Het probleem is in feite reeds jaren oud. Tijdens de vorige zittingspe- riode had de bevoegde commissie reeds contacten met de IAO om na te gaan of er geen aanpassingen mogelijk waren aan de Belgische wetgeving. De fe- derale overheid heeft indertijd inderdaad nagela- ten een aantal aanpassingen aan te vragen met be- trekking tot de vroegere Conventie 96.
Vandaag bevindt het Vlaams Parlement zich in een moeilijke positie : we passen immers in feite de Conventie 181 aan, terwijl de federale overheid zelf nog geen initiatieven heeft genomen om dit te doen. De vraag rijst of dit geen problemen zal creë- ren met betrekking tot de uitvoeringsbesluiten. De Raad van State heeft terzake immers een aantal opmerkingen gemaakt. Laat ons echter hopen dat nieuwe problemen uitblijven.
De vraag rijst eveneens hoe snel we dit decreet zul- len uitvoeren. Er moeten een aantal initiatieven worden genomen. De oude decreten moeten wor- den opgeheven. De data zijn nog niet vastgelegd, dus het hangt van de minister af hoe snel hij deze privatisering – die ook in de commissie unaniem werd goedgekeurd – wil doorvoeren.
Ik wil de xxxx Xxxxxxxxxx van harte feliciteren. Na het bezoek in Genève is hij immers de initiatiefne-
mer geweest om de discussie aan te vatten. Xxxxx vooraleer de minister zijn ontwerp van decreet had opgesteld, had de xxxx Xxxxxxxxxx al een voorstel van decreet ingediend betreffende deze bemidde- lingsproblematiek.
De commissie heeft goed werk geleverd. Ze heeft beide stukken vergeleken en wederzijds aangevuld. Uit debatten en hoorzittingen kwamen zeer inte- ressante opmerkingen naar voren, die aanleiding hebben gegeven tot het bijwerken van het ontwerp van decreet. Daardoor is dit ontwerp nu voor alle fracties aanvaardbaar.
Uiteraard moeten er nog enkele knelpunten wor- den opgelost. Aan de minister wil ik vragen dat hij niet te veel uitzonderingen zou maken bij deze problematiek. In het decreet staat dat de minister kan beslissen een aantal beroepen of activiteiten uit te sluiten. Ik wil ervoor pleiten daar niet te veel gebruik van te maken. Zo wil ik ook vragen of er in overleg met de patronale en de syndicale organisa- ties geen oplossing kan worden gevonden met be- trekking tot de bouwsector. De interimarbeid kan immers de oplossing vormen voor veel problemen en wantoestanden in die bouwsector.
Belangrijk is ook de specifieke problematiek van de sport en alles wat met de sport te maken heeft. De xxxx Xxxxxxxxx heeft destijds een voorstel ge- daan inzake de werking rond jonge spelers. Het probleem van de makelaars in alle sporten moet klaar en duidelijk worden gedefinieerd. Momen- teel zijn ze eigenlijk onwettig bezig. Rekening hou- dend met de huidige uitwassen moeten er wel de- gelijk reglementen en verordeningen worden opge- steld zodat deze markt wordt geregulariseerd. Ik heb niets tegen makelaars op zich, maar ze moeten hun werk wel doen binnen aanvaardbare normen.
Ik wil de minister en de xxxx Xxxxxxxxxx nog- maals feliciteren. Hopelijk zal dit decreet een bij- drage leveren tot een betere regeling van de werk- gelegenheid, en zal het de mensen meer kansen geven om aan het werk te gaan. (Applaus)
De voorzitter : Minister Xxxxxxxxxxxx heeft het woord.
Minister Xxxx Xxxxxxxxxxxx : Mijnheer de voorzit- ter, ik wens de collega's uit de commissie te danken voor de uitstekende sfeer van samenwerking waar- in dit ontwerp van decreet is tot stand gekomen. Dit ontwerp werd in de beste verstandhouding af- gestemd met het voorstel van decreet van de xxxx Xxxxxxxxxx. Op die manier zijn we tot het ene ont-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
-20-
Kelchtermans
werp van decreet gekomen. Daardoor is het geheel er alleen maar beter op geworden.
De hoorzittingen waren bijzonder interessant. Ik heb ook genoteerd dat men erop aandringt dat de uitvoeringsbesluiten er snel zouden komen, zodat het decreet zo snel mogelijk operationeel kan wor- den. Ik engageer me daar dan ook toe.
Ik zal zeker ook rekening houden met de vraag om de uitzonderingen te beperken. Wat de bouwsector betreft, moet dit uiteraard in de eerste plaats door de sector zelf worden aanvaard. Daar wringt het schoentje. We hebben een structurele regeling be- dongen voor vele grijze zones, zoals de sport. Het decreet regelt al deze materies. Het ontwerp van decreet omvat de arbeidsbemiddeling en alles wat daar indirect verband mee houdt.
Tussen de private en de publieke arbeidsbemidde- ling is een verregaande samenwerking overeenge- komen, waardoor de resultaten op het terrein nog veel duidelijker zullen worden. Ik bedoel hiermee de uitwisseling van de data waarover men beschikt. Die kunnen ook aan derden ter beschikking wor- den gesteld.
De voorzitter : De xxxx Xxxxxxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxxxxx Xxxxxxxxx : Mijnheer de voorzit- ter, ik wens de discussie niet nog eens over te doen. Ik treed minister Xxxxxxxxxxxx volledig bij. Uit de aard van de besprekingen in de commissie is geble- ken dat dit decreet uitermate belangrijk is. Dat we er nu niet uitvoerig op terugkomen, heeft enigszins te maken met het feit dat we daar in de commissie al ruimschoots de gelegenheid toe hadden. Dege- nen die daarin waren geïnteresseerd, hebben dit kunnen constateren.
Dit betekent niet dat dit geen uitermate belangrijk decreet is. Het moet de werking van onze arbeids- markt ernstig kunnen verbeteren. Het decreet werkt een aantal moeilijkheden weg die nog be- stonden op de arbeidsmarkt. We worden daarmee de voorloper van een modern arbeidsmarktbeleid in Europa.
Ik dank alle commissieleden voor de zeer construc- tieve manier waarop ze dit ontwerp en voorstel van decreet hebben behandeld. De hoorzittingen wer- den niet misbruikt, maar hadden effectief een toe- gevoegde waarde. Dit blijkt ook uit de consensus
waarmee dit ontwerp van decreet werd goedge- keurd in de commissie.
De voorzitter : De xxxx Xxxxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxx Xxxxxxx : De Agalev-fractie zal dit de- creet goedkeuren, ten eerste omdat het een aan- passing is aan de IAO-richtlijn en ten tweede omdat het inderdaad een verbetering van de Vlaamse arbeidsmarkt inhoudt. We steunen alles wat hiertoe bijdraagt.
De voorzitter : Vraagt nog iemand het woord ? (Neen)
De algemene bespreking is gesloten.
Artikelsgewijze bespreking
De voorzitter : Dames en heren, aan de orde is de artikelsgewijze bespreking van het ontwerp van de- creet met betrekking tot de private arbeidsbemid- deling in het Vlaamse Gewest.
De door de commissie aangenomen tekst wordt als basis voor de bespreking genomen.
HOOFDSTUK I
Algemene bepalingen
Artikel 1
Dit decreet regelt een aangelegenheid bedoeld in artikel 39 van de Grondwet.
– Aangenomen.
Artikel 2
Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder :
1° private arbeidsbemiddeling :
a) de activiteiten uitgeoefend door een tussen- persoon, die erop gericht zijn werknemers bij te staan bij het zoeken van een nieuwe te- werkstelling of werkgevers bij het zoeken van werknemers ;
-21-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
Voorzitter
b) het in dienst nemen van werknemers, om hen ter beschikking te stellen met het oog op de uitvoering van een bij of krachtens de wet toegelaten tijdelijke arbeid ;
2° voor de toepassing van dit decreet wordt onder de term "werknemer" eveneens werkzoekende of zelfstandige begrepen ;
3° de minister : de Vlaamse minister die het te- werkstellingsbeleid onder zijn bevoegdheid heeft ;
4° de adviescommissie : de commissie ingesteld bij artikel 16 van dit decreet ;
5° het bureau : de rechtspersoon of de natuurlijke persoon die, onder welke naam dan ook, activi- teiten in de zin van 1° uitoefent ;
6° SERV : de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen ;
7° outplacementactiviteiten : een vorm van ar- beidsbemiddeling waarbij begeleidende advie- zen en diensten in opdracht en op kosten van een werkgever aan een ontslagen of met ontslag bedreigde werknemer worden verstrekt om deze in staat te stellen zo vlug mogelijk een be- trekking bij een nieuwe werkgever te vinden of een beroepsactiviteit als zelfstandige te ont- plooien.
– Aangenomen.
Artikel 3
§ 1. Dit decreet is niet van toepassing op de Vlaam- se Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsop- leiding, met uitzondering van de principes zoals be- doeld in artikel 5, 2° tot en met 19°.
§ 2. Dit decreet is niet van toepassing op de bu- reaus voor kosteloze arbeidsbemiddeling met uit- zondering van de principes zoals bedoeld in artikel 5.
– Aangenomen.
HOOFDSTUK II
Algemene beginselen
Artikel 4
De exploitatie van een bureau voor private ar- beidsbemiddeling, met inbegrip van het adverteren of het reclame maken met het oog op de exploita- tie van het bureau, is toegestaan onder de in dit de- creet bepaalde voorwaarden.
– Aangenomen.
Artikel 5
Om de activiteiten zoals bedoeld in artikel 2, 1°, te mogen uitoefenen, moet een bureau dat als rechts- persoon zijn maatschappelijke zetel in het Vlaamse Gewest heeft of als natuurlijke persoon er kantoor houdt, aan de volgende voorwaarden voldoen :
1° indien het bureau een rechtspersoon is, dient deze regelmatig opgericht te zijn in de vorm van een handelsvennootschap of een vereniging zonder winstgevend doel waarvan, blijkens de statuten, de activiteit bestaat uit het exploiteren van een bureau.
Indien het bureau een natuurlijke persoon is, moet deze persoon de burgerrechten en politie- ke rechten genieten ;
2° het bureau mag niet in staat van faillissement of in staat van kennelijk onvermogen verkeren, noch het voorwerp uitmaken van een procedure tot faillietverklaring, noch een gerechtelijk ak- koord hebben aangevraagd of verkregen ;
3° het bureau mag onder de bestuurders, zaakvoer- ders, lasthebbers of personen bevoegd om de vennootschap of de vereniging te verbinden of te vertegenwoordigen, geen personen hebben :
a) aan wie het uitoefenen van dergelijke func- ties is verboden krachtens het koninklijk be- sluit nr. 22 van 24 oktober 1934 waarbij aan bepaalde veroordeelden en aan de gefail- leerden verbod wordt opgelegd bepaalde ambten, beroepen of werkzaamheden uit te oefenen en waarbij aan de rechtbanken van koophandel de bevoegdheid wordt toege- kend dergelijk verbod uit te spreken ;
b) die tijdens de periode van vijf jaar, vooraf- gaand aan de aanvraag tot erkenning, aan- sprakelijk gesteld zijn voor de verbintenissen of schulden van een gefailleerde vennoot- schap, bij toepassing van de artikelen 35, 6°,
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
-22-
Voorzitter
63ter, 123, tweede lid, 7° of 133 bis van de ge- coördineerde wetten op de handelsvennoot- schappen ;
c) die tijdens de periode van vijf jaar, vooraf- gaand aan de aanvraag tot erkenning, her- haaldelijk of op een ernstige wijze in over- treding zijn geweest op het gebied van de fis- cale verplichtingen, de sociale verplichtingen of de wettelijke en reglementaire bepalingen met betrekking tot de exploitatie van een bureau voor arbeidsbemiddeling tegen beta- ling ;
d) aan wie de burgerrechten en politieke rech- ten zijn ontnomen ;
4° het bureau dient te voldoen aan de verplichtin- gen die de sociale en de fiscale wetgeving opleg- gen ;
5° het bureau mag geen activiteiten in de zin van artikel 2, 1°, uitoefenen wanneer deze activitei- ten leiden tot een tewerkstelling die strijdig is met de openbare orde of waarvan het bureau duidelijk kan vaststellen dat zij een inbreuk in- houden op de sociale of fiscale wetgeving ;
6° het bureau mag geen activiteiten uitoefenen die verboden zijn krachtens het Verdrag nr. 9 op de arbeidsbemiddeling van de zeelieden aangeno- men op 10 juli 1920 door de Algemene Confe- rentie van de Internationale Arbeidsorganisatie en goedgekeurd bij de wet van 6 september 1924 ;
7° het bureau dient alle betrokkenen op een objec- tieve, respectvolle en niet-discriminerende wijze te behandelen en mag geen personeelsadverten- ties opstellen of publiceren die aanleiding kun- nen geven tot discriminatie.
In afwijking van het voorgaande lid zijn positie- ve acties ten behoeve van risico-werknemers wel toegestaan ;
8° het bureau dient de persoonlijke levenssfeer van de werknemers te eerbiedigen en de gege- vens die tot de persoonlijke levenssfeer beho- ren, enkel op te vragen en te gebruiken met toe- stemming en in het belang van de werknemer in het kader van zijn professionele inschakeling en met inachtneming van de bepalingen van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de
persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens ;
9° het bureau mag onder geen beding enige ver- goeding van de werknemer vragen of ontvan- gen.
De Vlaamse regering kan voor bepaalde catego- rieën van werknemers en voor bepaalde activi- teiten, na advies van de SERV, een afwijking toestaan op de bepaling van het eerste lid op voorwaarde dat dit geschiedt in het belang van de werknemer ;
10° het bureau mag niet in de plaats treden van de opdrachtgevende werkgever bij de aanwer- vings- of ontslagbeslissing of de onderhande- lingen daaromtrent ;
11° het bureau mag geen activiteiten in de zin van artikel 2, 1°, uitoefenen voor zover deze activi- teiten verband houden met een staking, uitslui- ting of een schorsing van een arbeidsovereen- komst bedoeld in de artikelen 50 en 51 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsover- eenkomsten ;
12° het bureau mag werknemers van vreemde na- tionaliteit bemiddelen voor zover de regle- mentering inzake de tewerkstelling van vreem- de arbeidskrachten, zoals bedoeld in het ko- ninklijk besluit nr. 34 van 20 juli 1967 be- treffende de tewerkstelling van werknemers van vreemde nationaliteit wordt nageleefd ;
13° het bureau mag informatie over de opdracht- gevende werkgever en de werknemers enkel opvragen en gebruiken binnen het kader van de in artikel 2, 1°, bedoelde activiteiten ;
14° het bureau dient inzage te verlenen aan de op- drachtgever en de werknemers betreffende de over hen opgeslagen gegevens en dient hen, op hun verzoek, na beëindiging van de opdracht een afschrift van hun dossier te bezorgen ;
15° het bureau dient de opdrachtgevende werkge- ver en de werknemers juiste, tijdige en volledi- ge informatie te verstrekken over de in artikel 2, 1°, bedoelde activiteiten en over de aard van de tewerkstelling ;
16° het bureau mag geen bemiddelingsactiviteiten uitoefenen voor vacatures waartegenover geen reëel jobaanbod staat ;
-23-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
Voorzitter
17° het bureau dient de gedragscode, waarvan de inhoud wordt vastgelegd door de Vlaamse re- gering na advies van de SERV, te onderschrij- ven en na te leven ;
18° het bureau moet beantwoorden aan de criteria inzake kwaliteit en/of deskundigheid die door de Vlaamse regering, na advies van de SERV, vastgesteld worden in functie van de aard van de verrichte activiteiten ;
19° het bureau mag in geen geval in een drankge- legenheid of in een aanhorigheid van een der- gelijke aangelegenheid worden gevestigd.
Zo het bureau gevestigd is in een handelshuis moet het zonder toedoen van de handelaar of diens aangestelde toegankelijk zijn langs een afzonderlijke ingang.
– Aangenomen.
Artikel 6
§ 1. Elk bureau dient vooraf te worden erkend overeenkomstig de procedure en voorwaarden die worden bepaald door de Vlaamse regering na ad- vies van de SERV.
De Vlaamse regering bepaalt, na advies van de SERV, de activiteiten van arbeidsbemiddeling waarvoor een afzonderlijke erkenning vereist is.
§ 2. In afwijking van § 1 bepaalt de Vlaamse rege- ring, met het oog op een maximale bescherming van de werknemer en na advies van de SERV, welke sectoren, vormen en/of activiteiten van ar- beidsbemiddeling worden vrijgesteld van de ver- plichting van een voorafgaande erkenning.
§ 3. De Vlaamse regering bepaalt, met het oog op een maximale bescherming van de werknemer en na advies van de SERV, in welke sectoren en/of voor welke categorieën van werknemers het verbo- den wordt activiteiten uit te oefenen zoals bedoeld in artikel 2, 1°.
§ 4. De Vlaamse regering bepaalt, met het oog op een maximale bescherming van de werknemer en na advies van de SERV, in welke sectoren en/of voor welke categorieën van werknemers en/of voor welke vormen en/of activiteiten van arbeidsbemid- deling bijkomende voorwaarden worden opgelegd.
– Aangenomen.
HOOFDSTUK III
Erkenningsregeling
AFDELING 1
Erkenning
Artikel 7
§ 1. De Vlaamse regering bepaalt de procedure in- zake de aanvraag van de erkenning voor de onder artikel 2, 1°, vermelde activiteiten.
§ 2. De erkenning wordt verleend door de minister na advies van de adviescommissie.
Wanneer het advies niet binnen de door de Vlaam- se regering vast te stellen termijn wordt verleend, kan de minister een beslissing nemen. Deze beslis- sing dient met redenen te worden omkleed.
Wanneer de minister afwijkt van het advies, dient hij in zijn beslissing de redenen aan te geven voor die afwijking.
§ 3. De erkenning wordt verleend voor een periode van onbepaalde duur.
§ 4. In geval van overdracht van een verleende er- kenning maakt het bureau de overdracht van de erkenning kenbaar aan de minister en aan de ad- viescommissie, volgens de modaliteiten die door de Vlaamse regering, na advies van de SERV, worden bepaald. De minister kan, na advies van de advies- commissie, beslissen dat een nieuwe erkenning moet aangevraagd worden.
§ 5. Overeenkomstig de nadere regelen die de Vlaamse regering bepaalt, kan de minister, na ad- vies van de adviescommissie, een termijn bepalen waarbinnen het bureau effectief gebruik moet maken van de erkenning.
– Aangenomen.
Artikel 8
§ 1. Op het in dienst nemen van werknemers, om hen ter beschikking te stellen met het oog op de
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
-24-
Voorzitter
uitvoering van een bij of krachtens hoofdstuk II van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelij- ke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebrui- kers, toegelaten tijdelijke arbeid zijn de volgende bijkomende voorwaarden van toepassing :
1° regelmatig opgericht zijn in de vorm van een handelsvennootschap ;
2° een volledig volstort kapitaal van tenminste
1.250.000 frank bezitten ;
3° geen achterstallige bijdragen verschuldigd zijn zoals belastingen, bijdragen te innen door de RSZ of bijdragen te innen door of voor reke- ning van Fondsen voor Bestaanszekerheid ;
4° niet in ernstige overtreding zijn van de wettelij- ke of reglementaire bepalingen in verband met uitzendarbeid.
§ 2. Een bureau dat zijn maatschappelijke zetel in het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest of het Waalse Gewest heeft of als natuurlijke persoon er kantoor houdt en in het Vlaamse Gewest activiteiten uitoe- fent zoals bedoeld in artikel 2, 1°, dient aan te tonen dat het in zijn gewest aan gelijkwaardige voorwaarden als vermeld in dit decreet voldoet.
Indien de minister tot de bevinding komt dat deze voorwaarden niet gelijkwaardig zijn, legt hij, na ad- vies van de adviescommissie, een deel of het geheel van de voorwaarden op, zoals bepaald in dit de- creet.
§ 3. Een buitenlands bureau dat zijn maatschappe- lijke zetel binnen de Europese Unie heeft of als na- tuurlijke persoon er kantoor houdt en in het Vlaamse Gewest activiteiten uitoefent zoals be- doeld in artikel 2, 1°, dient aan te tonen dat het in zijn land aan gelijkwaardige voorwaarden als ver- meld in dit decreet voldoet.
Indien de minister tot de bevinding komt dat deze voorwaarden niet gelijkwaardig zijn, legt hij, na ad- vies van de adviescommissie, een deel of het geheel van de voorwaarden op, zoals bepaald in dit de- creet.
§ 4. Een bureau dat zijn maatschappelijke zetel buiten de Europese Unie heeft of als natuurlijke persoon er kantoor houdt, en activiteiten zoals be- doeld in artikel 2, 1°, in het Vlaamse Gewest uitoe-
fent, dient te voldoen aan de voorwaarden vermeld in dit decreet.
Het moet daarenboven het bewijs leveren dat het in het land van herkomst activiteiten in de zin van artikel 2, 1°, uitoefent.
– Aangenomen.
Artikel 9
Het bureau dat een erkenning aanvraagt, deelt de naam mee van de natuurlijke personen met woon- of verblijfplaats in België die gemachtigd zijn het bureau tegenover derden te verbinden en het in rechte te vertegenwoordigen.
– Aangenomen.
Artikel 10
De Vlaamse regering bepaalt welke documenten en bewijsstukken het bureau bij de aanvraag tot er- kenning ervan moet voegen.
Het bureau moet aan de adviescommissie alle bij- komende documenten, stukken en inlichtingen ver- strekken die zij nodig acht om na te gaan of de er- kenningsvoorwaarden vervuld zijn.
Indien de voorzitter van de adviescommissie of het bureau erom verzoekt wordt dit laatste gehoord.
– Aangenomen.
AFDELING 2
Intrekking van de erkenning
Artikel 11
§ 1. De minister kan, na advies van de adviescom- missie, de erkenning intrekken wanneer :
1° het bureau de bepalingen van dit decreet over- treedt ;
2° de aanvrager of de verantwoordelijken van het bureau, een onherroepelijke veroordeling heeft opgelopen wegens valsheid in geschrifte of we- gens misdaden en wanbedrijven, bepaald bij de
-25-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
Voorzitter
titels VII en IX van het Strafwetboek, alsmede wegens de inbreuken bepaald bij artikel 19 van dit decreet ;
3° de erkenning is gebeurd op basis van verklarin- gen die vals, onvolledig of onjuist worden be- vonden ;
4° het bureau heeft samengewerkt met Belgische of buitenlandse bureaus die niet over een geldi- ge registratie of erkenning beschikken ;
5° het bureau de reglementering inzake de tewerk- stelling van vreemde arbeidskrachten over- treedt ;
6° het bureau als voorwaarde stelt dat de bemid- delde personen het bureau bij iedere nieuwe be- middeling zal laten optreden ;
7° het bureau toelaat dat in het bureau activiteiten worden uitgeoefend door personen wiens er- kenning werd ingetrokken of geschrapt ;
8° het bureau als voorwaarde voor de plaatsing, de verplichting oplegt aankopen of uitgaven te doen in een drankgelegenheid, een hotel of een logement of in enig andere handelszaak of on- derneming.
De minister dient zijn beslissing met redenen te omkleden.
Het betrokken bureau wordt vooraf gehoord door de adviescommissie of ten minste daartoe behoor- lijk opgeroepen.
§ 2. In geval het bureau niet langer aan de erken- ningsvoorwaarden voldoet kan de minister, hetzij op het verzoek van een gewone meerderheid van de adviescommissie, hetzij op eenparig verzoek van de werkgeversvertegenwoordigers of de werkne- mersvertegenwoordigers in de adviescommissie, de lopende erkenning vervangen door een erkenning voor de duur van zes maanden tijdens welke het bureau het bewijs moet leveren dat opnieuw vol- daan wordt aan de erkenningsvoorwaarden.
§ 3. De adviescommissie kan de feiten die haar ter kennis komen en die wijzen op overtredingen of tekortkomingen zoals bedoeld in § 1, ter kennis brengen van de minister die de ambtenaren en be- ambten, zoals aangewezen krachtens artikel 18 met een onderzoek belast.
§ 4. De in § 3 bedoelde ambtenaren en beambten stellen de adviescommissie in kennis van alle waar-
schuwingen, termijnen en processen-verbaal be- doeld in artikel 18, § 3.
– Aangenomen.
Artikel 12
Ingeval van definitieve stopzetting van één van de in dit decreet bedoelde activiteiten door het bu- reau, wordt de erkenning voor de betreffende acti- viteit geschrapt.
– Aangenomen.
AFDELING 3
Werkingsregelen
Artikel 13
Het bureau is ertoe gehouden een tekst waarin de rechten van de werkzoekende en de werkgever worden uiteengezet, te overhandigen aan de ge- gadigden of in extenso aan te plakken in de voor het publiek toegankelijke lokalen van het bureau op de plaats waar hij het best kan worden gelezen.
De inhoud van deze tekst wordt vastgesteld door de minister na advies van de adviescommissie.
In afwijking van het vorige lid dient het bureau, in- dien de private arbeidsbemiddeling bestaat uit het bekendmaken van werkaanbiedingen door middel van de geschreven, auditieve of visuele media, de tekst waarin de rechten van de werkzoekende en de werkgever worden uiteengezet, kenbaar te maken volgens de modaliteiten die door de Vlaam- se regering, na advies van de SERV, worden be- paald.
Het bureau is er eveneens toe gehouden in adver- tenties en in zijn briefwisseling melding te maken van het erkenningsnummer en de erkende activi- teit.
– Aangenomen.
Artikel 14
De Vlaamse regering bepaalt, na advies van de SERV, de voorwaarden en de modaliteiten van sa-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
-26-
Voorzitter
menwerking tussen private en publieke arbeidsbe- middelingsbureaus.
– Aangenomen.
Artikel 15
De bureaus dienen op geregelde tijdstippen gege- vens met betrekking tot hun structuur en activitei- ten mede te delen aan de minister, overeenkomstig de procedure en de modaliteiten bepaald door de Vlaamse regering, na advies van de SERV, en reke- ning houdend met de vertrouwelijkheid van de ge- gevens.
De aldus verkregen informatie zal in geglobaliseer- de vorm op geregelde tijdstippen ter beschikking worden gesteld.
– Aangenomen.
HOOFDSTUK IV
Adviescommissie inzake arbeidsbemiddeling
Artikel 16
§ 1. In de Sociaal-Economische Raad van Vlaande- ren wordt een adviescommissie opgericht.
De adviescommissie dient de minister van advies omtrent de erkenning of de intrekking van de er- kenning.
§ 2. De adviescommissie is samengesteld uit : 1° een voorzitter ;
2° een gelijk aantal vertegenwoordigers van de re- presentatieve werkgevers- en werknemersorga- nisaties ;
3° twee deskundigen die onafhankelijk staan te- genover enerzijds de organisaties die in de ad- viescommissie vertegenwoordigd zijn en ander- zijds de bureaus bedoeld in dit decreet en waar- van tenminste één houder is van het diploma van doctor of licentiaat in de psychologie ;
4° twee ambtenaren van het departement Econo- mie, Werkgelegenheid en Binnenlandse Aange- legenheden van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.
De voorzitter, die onafhankelijk dient te staan ten opzichte van de representatieve werkgevers- en werknemersorganisaties, wordt aangesteld door de Vlaamse regering. Bij afwezigheid van de voorzit- ter neemt de administrateur-generaal van de Soci- aal-Economische Raad van Vlaanderen het voor- zitterschap over.
De leden van de adviescommissie worden door de Vlaamse regering benoemd. Deze bepaalt tevens de nadere regelen betreffende de samenstelling en de werkwijze van de commissie.
Alleen de in het eerste lid, 2°, genoemde leden zijn stemgerechtigd.
§ 3. Er is onverenigbaarheid tussen het mandaat van lid van de adviescommissie en de hoedanigheid van bestuurder, zaakvoerder, lasthebber of aange- stelde van de in dit decreet beoogde bureaus.
– Aangenomen.
HOOFDSTUK V
Toezicht en Sancties
Artikel 17
De Vlaamse regering bepaalt, na advies van de SERV, de klachtenprocedure.
– Aangenomen.
Artikel 18
§ 1. Onverminderd de plichten van de officieren van de gerechtelijke politie houden de door de mi- nister aangewezen ambtenaren en beambten toe- zicht op de uitvoering van dit decreet en de uitvoe- ringsbesluiten ervan.
§ 2. De in § 1 bedoelde ambtenaren mogen bij uit- oefening van hun opdracht :
1° tussen 5 en 21 uur zonder voorafgaande verwit- tiging vrij binnentreden in alle lokalen, woon- ruimtes uitgezonderd, waarvan zij redelijkerwij-
-27-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
Voorzitter
ze kunnen vermoeden dat ze aan hun toezicht onderworpen zijn ;
2° tussen 21 en 5 uur met voorafgaande toestem- ming van de rechter in de politierechtbank bin- nentreden en de in 1° bedoelde lokalen, woon- ruimtes uitgezonderd, voor zover er redenen zijn om te veronderstellen dat er inbreuken ge- pleegd zijn op de reglementering waarop zij toe- zicht uitoefenen ;
3° een onderzoek, een controle of een enquête in- stellen alsmede alle inlichtingen inwinnen die zij nodig achten om zich ervan te vergewissen dat de bepalingen van dit decreet en de uitvoerings- besluiten ervan werkelijk worden nageleefd, in- zonderheid :
a) hetzij alleen, hetzij samen de persoon die het bureau exploiteert, zijn aangestelden of last- hebbers, alsook de werknemers of de werk- gevers die een beroep hebben gedaan op het bureau, ondervragen over alle feiten die nut- tig zijn voor de uitoefening van het toezicht ;
b) zich zonder verplaatsing alle documenten en stukken doen voorleggen die bij dit decreet zijn voorgeschreven of uittreksels ervan op- maken ;
c) xxxxxx hebben en een afschrift nemen van alle documenten en stukken die zij voor het volbrengen van hun opdracht nodig achten ;
d) tegen ontvangstbewijs alle documenten en stukken in beslag nemen die het mogelijk maken een inbreuk vast te stellen ;
4° de aanplak gelasten van de bescheiden die krachtens dit decreet moeten worden aange- plakt.
§ 3. De in § 1 bedoelde ambtenaren en beambten hebben het recht waarschuwingen te geven, de overtreder een termijn toe te kennen om zich in orde te stellen en processen-verbaal te maken die bewijslast hebben tot het tegendeel is bewezen.
Op straffe van nietigheid moet een afschrift van het proces-verbaal ter kennis van de overtreder worden gebracht binnen een termijn van zeven dagen na de vaststelling van de overtreding.
§ 4. De in § 1 bedoelde ambtenaren en beambten kunnen, in de uitoefening van hun ambt, de bij-
stand van de gemeentepolitie en de rijkswacht vor- deren.
– Aangenomen.
Artikel 19
Onverminderd de artikelen 269 tot 274 van het Strafwetboek worden gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot één jaar en met een geldboete van 100 tot 5.000 frank of met één van deze straf- fen alleen :
1° hij die een bureau exploiteert zonder regelmati- ge erkenning, alsmede zijn aangestelden of last- hebbers ;
2° ieder persoon, al dan niet houder van een er- kenning, die een bureau exploiteert, alsmede zijn aangestelden of lasthebbers die commissie- loon, bijdrage, toelatings- of inschrijvingsgelden of vorderen of innen, buiten de door dit decreet bepaalde perken ;
3° ieder persoon die wetens en willens een beroep doet op een bureau waarvan de exploitant niet in het bezit is van een regelmatige erkenning ;
4° ieder persoon, al dan niet houder van een er- kenning, die een bureau exploiteert, alsmede zijn aangestelden of lasthebbers die het krach- tens dit decreet geregelde toezicht verhinderen.
– Aangenomen.
Artikel 20
In geval van herhaling kan de straf bedoeld in arti- kel 19 op het dubbel van het maximum worden ge- bracht.
– Aangenomen.
Artikel 21
De zaakvoerder van het bureau, al dan niet houder van een erkenning, is burgerrechtelijk aansprake- lijk voor de betaling van de geldboetes waartoe zijn aangestelden of lasthebbers zijn veroordeeld.
– Aangenomen.
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
-28-
Voorzitter
Artikel 22
1° het decreet van 6 maart 1991 houdende regeling tot erkenning van de uitzendbureaus in het Vlaamse Gewest ;
Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek, uitgezonderd hoofdstuk V, maar met inbegrip van hoofdstuk VII en artikel 85, zijn van toepassing op de bij dit decreet vastgestelde overtredingen.
In geval van herhaling zal artikel 85 van het Straf- wetboek evenwel niet van toepassing zijn.
– Aangenomen.
Artikel 23
De publieke rechtsvordering wegens overtreding van de bepalingen van dit decreet en van de uit- voeringsbesluiten ervan verjaart door verloop van drie jaren na het feit waaruit de vordering is ont- staan.
– Aangenomen.
HOOFDSTUK VI
Slotbepalingen
Artikel 24
De wet van 30 juni 1971 betreffende de administra- tieve geldboeten toepasselijk ingeval van inbreuk op sommige sociale wetten, is van toepassing op al wie in het Vlaamse Gewest activiteiten uitoefent zoals bedoeld in artikel 2, 1°, zonder te beschikken over een regelmatige erkenning en de werkgever die wetens en willens een beroep doet op een bu- reau dat geen regelmatige erkenning heeft beko- men.
Het bedrag van de administratieve geldboete is ge- lijk aan het bedrag vermeld in artikel 1 van de wet en wordt vermenigvuldigd overeenkomstig artikel 11 van de wet.
– Aangenomen.
Artikel 25
Worden opgeheven op de datum of data bepaald door de Vlaamse regering :
2° het decreet van 3 maart 1993 houdende regeling tot erkenning van de outplacement-, wervings- en selectiebureaus in het Vlaamse Gewest ;
3° het decreet van 19 april 1995 tot regeling van de arbeidsbemiddeling tegen betaling in het Vlaamse Gewest.
– Aangenomen.
Artikel 26
De Vlaamse regering bepaalt de voorwaarden en modaliteiten van een overgangsregeling voor wat betreft de bureaus die een erkenning hebben beko- men in het kader van de in artikel 25 opgesomde bepalingen.
– Aangenomen.
Artikel 27
De Vlaamse regering bepaalt de datum waarop dit decreet in werking treedt.
– Aangenomen.
De artikelsgewijze bespreking is gesloten.
We zullen morgen om 16 uur de hoofdelijke stem- ming over het ontwerp van decreet houden.
ONTWERP VAN DECREET tot wijziging van het decreet van 3 maart 1993 houdende het statuut van de terreinen voor openluchtrecreatieve verblij- ven
– 1304 (1998-1999) – Nrs. 1 en 2
VOORSTEL VAN DECREET van de heren Pa- trick Xxxxxxxx, Xxxxx Xx Xxxxx en Xxxxxx Xxx- oudt houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1993 betreffende het statuut van de terrei- nen voor openluchtrecreatieve verblijven
– 994 (1997-1998) – Nrs. 1 en 2
-29-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
Algemene bespreking
De voorzitter : Dames en heren, aan de orde zijn het ontwerp van decreet tot wijziging van het de- creet van 3 maart 1993 houdende het statuut van de terreinen voor openluchtrecreatieve verblijven en het voorstel van decreet van de heren Xxxxxxxx, De Gucht en Ramoudt houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1993 betreffende het statuut van de terreinen voor openluchtrecreatieve verblij- ven, die door de commissie in samenhang werden behandeld, met dien verstande dat het ontwerp van decreet als basis voor de bespreking werd geno- men. We volgen hier dezelfde werkwijze.
De algemene bespreking is geopend.
De xxxx Xxxxxxx, verslaggever, verwijst naar het verslag.
De xxxx Xxxxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxxxxx Xxxxxxx (Op de tribune) : Mijn- heer de voorzitter, heren ministers, collega's, het toerisme is iets frivools. Daardoor wordt het vaak niet bejegend met de ernst die het verdient.
Dit ontwerp van decreet strekt ertoe de permanen- te bewoning op campings te regelen door middel van uitdovingsmaatregelen. De oorzaak van de permanente bewoning ligt eigenlijk in het gedoog- beleid dat zowel door de regionale overheid als door de lokale overheden werd gevoerd. Er wer- den illusies en valse verwachtingen geschapen door een soepele inschrijving in de lokale bevolkingsre- gisters. De aldus ingeschreven campingbewoners werden op dezelfde manier belast als de gewone stadsbewoner. Ze betaalden voor het ophalen van het huisvuil, ze betaalden milieubelasting en diver- se gemeentelijke belastingen.
Zowel de regering als de campinguitbater kwamen hierdoor in de problemen. De campinguitbater kreeg geen vergunning meer omdat er vaste bewo- ners waren ; de regering wist niet wat aan te van- gen met de ongeveer 2.400 gezinnen die op cam- pings wonen. Dit leidde tot het voorliggende ont- werp van decreet. Het is echter het zoveelste hocus-pocusdecreet van een minister die er maar niet in slaagt een duidelijke visie te ontwikkelen op een duurzaam toerisme.
Het decreet houdt onder meer een aantal over- gangsmaatregelen in, waardoor het mogelijk wordt een camping als vaste woonplaats te hebben tot ui- terlijk 31 december 2005. Deze overgangsmaatre- gelen zijn echter discriminerend, en bieden geen
oplossing aan alle permanente campingbewoners. De overheid schuift immers de hete aardappel door naar de gemeenten waar minstens tien gezin- nen zijn gedomicilieerd die op een campingterrein wonen. Die gemeenten moeten een begeleidings- plan opmaken waarin een uitdovingsscenario wordt opgenomen. Het plan moet uiteraard wor- den goedgekeurd door de regering.
Dit betekent dat bewoners van campings waarvan sommige wel en andere slechts gedeeltelijk in de juiste zone zijn gelegen en waar minder dan tien gezinnen zijn gedomicilieerd, niet in aanmerking komen voor begeleidingsmaatregelen. Zij moeten hun plan trekken. Het decreet gaat ervan uit dat de gemeente het wel voor mekaar krijgt zonder bege- leidingsplan.
Een bijkomend probleem is dat bewoners van ter- reinen die volledig in een verkeerde zone zijn gele- gen, eveneens niet in aanmerking komen. Een cam- ping die volledig in een verkeerde zone ligt, kan zich immers niet in orde stellen. De camping kan zelfs niet naar een ander terrein verhuizen, tenzij de uitbater – ik heb het over de campings aan de kust – de Franse grens oversteekt. Daar doen zulke problemen zich niet voor.
In het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen werd niet voorzien in voldoende bijkomende terreinen voor openluchtrecreatieve bedrijven in de kust- strook. Dat heeft tot gevolg dat honderden kam- peerplaatsen zullen verdwijnen, wat de doodsteek betekent voor het sociaal toerisme. Omdat de so- cialisten al zo lang in de regering zitten, hadden we toch een socialere ingesteldheid verwacht.
Tijdens de bespreking in de commissie konden we vaststellen dat de SP en de minister van de CVP niet altijd op dezelfde lijn zitten op het vlak van herhuisvesting. De xxxx Xxxx zal dat waarschijnlijk nog duidelijk onderstrepen. Het wordt een bijko- mende last voor de diverse gemeenten, en het so- cialewoningbeleid zou kunnen worden ontwricht door de hoogdringendheid. Dat kan toch onmoge- lijk de bedoeling zijn ?
Een andere problematiek die in dit ontwerp niet in aanmerking is genomen is die van de vaste bewo- ning in verblijfsrecreatiegebieden. Er werden heuse bungalows gebouwd waar mensen perma- nent wonen, en zij zullen dan ook met hetzelfde domiciliatieprobleem worden geconfronteerd.
Toen ik daarnet zei dat dit een zoveelste hocus- pocus-pas-decreet zou worden, dan had net zo goed in één adem de problematiek van het zone-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
-30-
Ramoudt
vreemd wonen kunnen worden opgelost. Nu wonen de mensen in verblijfsrecreatiegebieden in grote onzekerheid.
Xxxxxxxx de minister, dit ontwerp is zowel ten aan- zien van de gemeenten – we vragen ons trouwens nog steeds af op welke basis men de norm op tien gezinnen heeft gezet – als ten aanzien van de per- manente bewoners van legale en illegale campings discriminerend.
Om deze redenen zal de VLD zich morgen bij de stemming onthouden. (Applaus bij de VLD)
De voorzitter : Xxxxxxx Xxxxxx heeft het woord.
Xxxxxxx Xxxxx Xxxxxx-Xxx Xxxx (Op de tribune) : Xxxxxxxx de voorzitter, heren ministers, collega's, ik meen te mogen stellen dat de xxxx Xxxxxxx zelf onderschrijft dat toerisme een uiterst belangrijke economische sector is die staat of valt met een kwalitatief aanbod aan logiesvormen, cam- pings inbegrepen.
Xxxxxxxx Xxxxxxx, u verwijt het beleid een gebrek aan visie terzake. Reeds in 1993 werd nochtans een decreet goedgekeurd inzake het statuut van de ter- reinen voor zogenaamde openluchtrecreatieve ver- blijven. Dit gebeurde precies met het oog op de kwaliteit van en het toereikende aanbod aan week- endverblijfparken in Vlaanderen. Misschien werd inderdaad bij de stemming van dat decreet in on- voldoende overgangsmaatregelen voorzien, maar men kan onmogelijk zeggen dat dit parlement geen of onvoldoende zicht op de stand van zaken had. Er vonden immers terrein- en werkbezoeken plaats die de minister, toen nog voorzitter van de commissie voor Cultuur, zich nog goed zal herinne- ren.
Wij onderschrijven nog steeds de verplichting die via dit decreet wordt opgelegd aan exploitanten van terreinen voor openluchtrecreatieve verblijven om ten laatste op 31 december over een nieuwe ex- ploitatievergunning te beschikken. Er wordt onder meer duidelijk gestipuleerd dat deze vergunning slechts kan worden verkregen bij afwezigheid van permanente bewoning.
Aan de hand van de inventaris werd nog een per- manente bewoning vastgesteld op 157 van de 456 terreinen.
Zoals in het KER gestipuleerd, werd dit decreetge- vend initiatief terecht genomen om te vermijden
dat alle permanente bewoningen door de camping- uitbaters nog voor eind 1999 zouden worden opge- zegd. Precies voor deze permanente bewoningen voorziet het voorliggende decreet in een uitdoofre- geling. Als deze uitdoofregeling binnen de regering en in overleg met de commissie als overgangsmaat- regel is opgesteld, dan heeft dit ongetwijfeld een precedentwaarde gehad in het kader van de be- sprekingen die het RO-decreet voorafgingen.
De randvoorwaarden van deze uitdoofregeling zijn duidelijk omschreven. Tot uiterlijk 31 december 2002 is die permanente bewoning immers nog toe- gelaten, zij het op voorwaarde dat de camping, overeenkomstig de regelgeving inzake ruimtelijke ordening, in een juiste zone ligt. Xxxxxxxx Xxx- oudt, dit is toch een objectief criterium. U zou bot vangen als u ons enige discriminatie of een ongelij- ke behandeling van de betrokken campings ver- weet. De zone-indeling verloopt volgens de regel- geving inzake ruimtelijke ordening.
De voorzitter : De xxxx Xxxxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxxxxx Xxxxxxx : Een aantal campings zijn zonevreemd en daardoor tot sluiting gedoemd. De wetgever heeft echter niets bepaald dat de campinghouder verplicht om de campingbewoners te verwittigen, en stelt geen alternatieve terreinen ter beschikking. Een illegale en zonevreemde cam- ping kan niet verhuizen omdat er geen terreinen beschikbaar zijn. Daar ligt het fundamentele pro- bleem.
De voorzitter : Xxxxxxx Xxxxxx heeft het woord.
Xxxxxxx Xxxxx Xxxxxx-Xxx Xxxx : Het is evident dat er geen toekomstperspectief bestaat voor de campings die niet in een goede zone liggen.
De xxxx Xxxxxx Xxxxxxx : U steunt bijgevolg de afbouw van honderden kampeerplaatsen aan de kust ?
De voorzitter : De xxxx Xxxx heeft het woord.
De xxxx Xxxxx Xxxx : Ik steun inderdaad de af- bouw van de illegale campings langs de kust. Er is trouwens geen gebrek aan plaatsen op campings. Het klopt dat we het hier niet hebben over de ille- gale campings, maar wel over de mensen die op een camping woonden en een nieuwe plaats zoe- ken. Ik herhaal dat er nog plaatsen beschikbaar zijn op legale campings.
De beroepsfederatie van de campings staat boven- dien volledig achter de sanering van de illegale
-31-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
Maes
campings. Ik vraag me bijgevolg af wie de xxxx Xxxxxxx verdedigt.
De voorzitter : De xxxx Xxxxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxxxxx Xxxxxxx : Ik heb de illegale cam- pings nooit verdedigd. Ik heb wel gezegd dat de ex- ploitanten alternatieve terreinen hadden moeten krijgen. Als de campingplaatsen volledig worden afgebouwd, wat voor heel Vlaanderen op een ver- lies van ongeveer 10.000 plaatsen zou neerkomen, zal het sociaal toerisme een serieuze klap krijgen.
Xxxxxxx Xxxxx Xxxxxx-Xxx Xxxx : Xxxxxxxx Xxxxxxx, ik heb enkel willen wijzen op de objec- tieve criteria. Het voorstel van decreet voorziet ten eerste in een overgangstermijn voor een aantal campings. Voor campings die volgens de wetten op de ruimtelijke ordening niet in de juiste zone lig- gen, is er geen aanbod. Voor die campings moet een oplossing worden gezocht via de gewestplan- nen en de structuurplanning. Ook moet worden on- derzocht of er voldoende campingterreinen zijn voor het toerisme.
Ten tweede moet de exploitant een plan voorleg- gen waaruit kan worden opgemaakt dat, met uit- zondering van de permanente bewoning, tegen eind 1999 zal zijn voldaan aan de normen van het decreet van 3 maart 1993. We raken de essentie van het decreet van 1993 bijgevolg niet.
Ten derde moet de camping in een gemeente lig- gen waar ten minste tien gezinnen op 1 januari 1998 waren gedomicilieerd op een kampeerterrein. Ten slotte moet de gemeente een goedgekeurd be- geleidingsplan van de Vlaamse regering hebben ontvangen. Dit plan is hoe dan ook de basis voor de uitdoofregeling. Het moet een essentiële samen- werking tot stand brengen tussen de terreinuitba- ter, het gemeentebestuur, de plaatselijke huisves- tingsmaatschappij, het OCMW en de bewoners.
Met dit samenwerkingsverband gaan de betrokke- nen het engagement aan om uiterlijk op 31 decem- ber 2005 de permanente bewoning af te bouwen. Gemeenten met minder dan tien gezinnen gedomi- cilieerd op een camping, moeten tegen 1999 een re- geling uitwerken. Het welslagen van deze uitdoof- regeling zal niet alleen van de gemeente afhangen. Ook de regering moet toezien op de uitvoering van de begeleidingsplannen. Vanaf het begin moet de strikte uitvoering worden opgevolgd, wil men dat tegen eind 2005 alle permanente bewoning ver- dwenen is.
Terzelfder tijd is een armoede- en huisvestingsbe- leid noodzakelijk. Extra inspanningen voor deze mensen zijn nodig. De normale werking van de so- cialehuisvestingssector mag echter niet worden ontwricht. Het kan niet dat reeds lang ingeschre- ven kandidaten voor een sociale woning worden benadeeld.
De minister van Ruimtelijke Ordening moet bo- vendien een oplossing vinden voor zonevreemde campings. De regeling die de kwaliteit en het aan- bod van campingterreinen krachtens het decreet van 1993 dient te realiseren, moet in al zijn aspec- ten verder gelden.
Het is de eerste keer dat aan het indienen van een ontwerp van decreet een kindeffectenrapport wordt toegevoegd. Ik verheug me daarover, want kinderen hebben er alle belang bij dat met de nodi- ge begeleiding wordt gezocht naar een duurzame oplossing voor hun huisvesting.
Misschien kan in het flankerend armoede- en huis- vestingsbeleid bijkomende aandacht uitgaan naar kinderen. Ik neem aan dat de minister daar geen problemen over zal maken. Onze fractie zal dit ontwerp van decreet in elk geval goedkeuren. (Ap- plaus bij de CVP)
De voorzitter : De xxxx Xxxxxxxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxxxxx Xxxxxxxxxx (Op de tribune) : Mijn- heer de voorzitter, mijnheer de minister-president, mijnheer de minister, iedereen weet dat tal van ter- reinen voor openluchtrecreatieve verblijven wor- den geconfronteerd met permanente bewoning, wat volgens het decreet van 3 maart 1993 niet is toegestaan. Dit decreet bepaalt dat vanaf het einde van dit jaar alle terreinen voor openluchtrecreatie- ve verblijven moeten beschikken over een nieuwe exploitatievergunning. Om die vergunning te krij- gen, moeten campingeigenaars onder meer een at- test van brandveiligheid kunnen voorleggen, moe- ten campings in een daartoe bestemde zone zijn in- geplant en mag niemand nog zijn hoofdverblijf- plaats op de camping hebben.
Uit een inventaris opgesteld door Toerisme Vlaan- deren, blijkt dat bijna 40 percent van de campings wordt geconfronteerd met vaste bewoning. Meer dan 4.000 personen wonen permanent op een cam- ping. Jarenlang heeft de overheid de permanente campingbewoning gedoogd. Net als de bezitters van een weekendhuisje betaalden de campingbe- woners allerlei gemeentetaksen zoals huisvuil- en milieubelasting. Bovendien werden de gemeente-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
-32-
Xxxxxxxxxx
besturen door toenmalig minister van Binnenland- se Zaken Tobback verplicht de mensen in te schrij- ven op de plaats waar ze verbleven. Of deze hoofd- verblijfplaats wettelijk in orde was of niet, deed niet terzake.
Iets meer dan een jaar geleden, mijnheer de minis- ter-president, heb ik u over dit onderwerp geïnter- pelleerd. Ik heb toen aangehaald dat na de ellende van de gedwongen afbraak van weekendhuisjes, dit nieuwe campingdecreet voor nog meer miserie zou zorgen. In veel gevallen hebben campingbewoners het niet breed, en kunnen ze zich geen gewone privé-huurwoning permitteren. Mensen die meer dan zes maanden op een camping wonen, krijgen weliswaar voorrang op de socialehuisvestingmarkt, maar in wezen lost dit niets op. Er zijn te weinig so- ciale woningen. Bovendien vraag ik me af of deze maatregel wel gerechtvaardigd is tegenover de mensen die al lang op een sociale woning wachten.
Vorig jaar heb ik ervoor gepleit om dit decreet aan te passen. Tot mijn tevredenheid is de overheid, weliswaar in veel te geringe mate, aan dit voorstel tegemoetgekomen. Het gebruik als vaste woon- plaats is nu toegestaan aan gezinnen, tot uiterlijk 31 december 2005, wanneer tegelijk aan zeer strik- te voorwaarden is voldaan. Slechts een zeer klein percentage van campingbewoners kan van dit uit- doofbeleid genieten. Dat blijft voor het Vlaams Blok onvoldoende. Deze regeling is onrechtvaardig voor de mensen die uit de boot vallen en eind dit jaar uit hun camping zullen worden verdreven. Ik vind het aanvaardbaar dat er geen nieuwe perma- nente bewoners op recreatiedomeinen worden in- geschreven, maar waarom laat men de huidige vaste campingbewoners niet met rust ? Als de hui- dige CVP-SP-regering dat toch niet aanvaardt, moet volgens het Vlaams Blok voor alle camping- bewoners een menselijke oplossing worden ge- zocht, en niet alleen voor enkele uitzonderingen.
In een met redenen omklede motie van de heren Xxxxxx, Wymeersch en mezelf van 26 maart 1998 vragen we dat alle huidige vaste campingbewoners kunnen blijven tot ze een nieuw betaalbaar onder- dak hebben gevonden. Dit voorstel werd wegge- stemd door de CVP, de Volksunie en de SP. Ook de heer Xxxxxxx, die de campingbewoners nochtans wijsmaakt dat hij ze zal helpen, stemde tegen. Het Vlaams Blok zal met de bewijzen in de hand aan de campingbewoners uitleggen wat er werkelijk is gebeurd, hoe er werkelijk is gestemd.
Eind dit jaar zullen honderden mensen op straat staan. Dat wordt voor hen waarlijk een fantastisch begin van het nieuwe millennium. Vermits met de huidige wijziging van het campingdecreet de meer- derheid van de getroffen campingbewoners niet wordt geholpen, zal het Vlaams Blok zich onthou- den. Onze partij blijft herhalen : zolang er geen echte alternatieven zijn, moeten alle campingbewo- ners kunnen blijven waar ze nu wonen.
De voorzitter : De xxxx Xxxx heeft het woord.
De xxxx Xxxxx Xxxx (Op de tribune) : Xxxxxxxx de voorzitter, mijnheer de minister-president, mijn- heer de minister, geachte collega's, het ontwerp van decreet houdt een gedoogbeleid en een uitdovend scenario in om de problemen van permanente be- woning op te lossen voor die mensen die in gedeel- telijk of in volledig goed gezoneerde gebieden wonen. Voor de permanente bewoning van slecht gezoneerde terreinen werd geen oplossing uitge- werkt. Dat is een ontbrekende schakel in het ont- werp.
De SP-fractie zal het ontwerp goedkeuren omdat deze gedeeltelijke oplossing een goede stap vooruit betekent. De huidige problemen kan men toe- schrijven aan twee instanties. Men doet nu alsof het decreet van 3 maart 1993 uit de lucht komt vallen. Sedert 1993 weten alle gemeentebesturen en ex- ploitanten echter wat hen te wachten staat : een de- creet dat in voege treedt op 1 januari 2000. Van- daag roept men moord en brand, en moeten we een gedoogbeleid uitdokteren omdat men in het verleden zijn verantwoordelijkheid niet heeft geno- men. De exploitanten die in overtreding zijn, heb- ben gekozen voor het geld in plaats van voor duur- zaamheid. De beleidsverantwoordelijken van voor- al gemeenten en steden hebben gekozen voor een gemakkelijkheidsoplossing en hebben de zaken laten aanmodderen.
Men vergeet echter dat er wel degelijk campinguit- baters zijn die conform de nieuwe regeling werken. Degenen die nu kermen over het korte tijdsbestek, hebben jarenlang de kassa laten rinkelen terwijl hun collega's investeerden. Wie zijn hier de goede en de slechte leerlingen ? Waar is het gelijkheids- beginsel voor de campingeigenaars die wel inves- teerden ?
Sommige gemeentebesturen klagen steen en been omdat ze tal van permanente campingbewoners kennen en ze verkeerd gezoneerde campingterrei- nen hebben. Xxx komt het echter dat tal van ge- meenten geen permanente bewoning kennen ? Zij hebben een toekomstgericht beleid gevoerd.
-33-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
Maes
De regering stelt ons voor een gedoogbeleid goed te keuren en respijt te geven tot 2005. Een uitge- kiend begeleidingsplan moet ervoor zorgen dat men dit ook kan uitvoeren. Men kan hier echter enkele fundamentele kanttekeningen bij plaatsen.
Het begeleidingsplan dat wordt voorgelegd door het gemeentebestuur voor de terreinen die gedeel- telijk of volledig goed zijn gezoneerd, slaat op het tijdsbestek, de begeleidingsmaatregelen, de her- huisvestingsmogelijkheden en het samenwerkings- netwerk. Het heeft slechts zin een plan in te dienen als de begeleidingsmaatregelen worden gecontro- leerd en jaarlijks kunnen worden bijgestuurd. An- ders zal men in 2005 vaststellen dat er feitelijk niets is gewijzigd. De regering moet de jaarlijkse contro- le laten doorwegen bij het afleveren van de ver- gunning.
Campingbewoners die gedurende zes maanden permanent op een camping wonen, hebben nor- maal gezien voorrang bij het toekennen van een sociale woning. Indien men deze maatregel niet aanpast, betekent dit dat men alle reguliere aan- vragen gedurende jaren niet kan behandelen. De socialehuisvestingssector zal volledig vastlopen. De maatregel kan enkel wrevel en ergernis veroorza- ken bij mensen die recht hebben op een sociale woning.
Ik stel de minister-president en minister Xxxxxxx voor om een plan op te stellen waarbij sociale wo- ningen worden gebouwd voor permanente cam- pingbewoners, zodat de reguliere sector verder kan werken en andere aanvragers niet worden achter- gesteld. Het totaal aantal te bouwen woningen voor de permanente campingbewoners wordt ge- schat op 2.500. Het programma kan worden gere- aliseerd tegen 2005.
We stellen ook vast dat zowel huisvestingsmaat- schappijen als gemeentebesturen zich niet aanbie- den als bouwheer.
De voorzitter : De xxxx Xxxxxxxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxxxxx Xxxxxxxxxx : Xxxxxxxx Xxxx, u spreekt over het jaar 2005. Tegen het einde van 1999 zullen echter heel wat mensen op straat staan, waarvoor geen sociale woning is te vinden. Hoe gaat u dit oplossen ?
De xxxx Xxxxx Xxxx : Ik heb het nu over de bepa- ling over de gedeeltelijk en volledig goed gezo-
neerde terreinen. Ik kom later nog terug op die zones waar helemaal geen camping is toegelaten.
Wanneer socialehuisvestingsmaatschappijen of ge- meentebesturen zich niet aandienen als bouwheer en maar matig geïnteresseerd zijn in een nieuwe oplossing voor de permanente campingbewoners, kan de oplossing zijn dat de VHM optreedt als bouwheer. De gewone werkzaamheden van de so- cialehuisvestingsmaatschappijen zouden dan niet zo zwaar zijn.
Samengevat bestaat het standpunt van de SP uit de volgende punten. Ten eerste is het gedoogbeleid en de voorliggende wijziging van het decreet enkel een oplossing voor de permanente campingbewo- ners in de goede zones. Ten tweede is de denkspoor waarbij men voorrang verleent aan campingbewo- ners in de socialehuisvestingssector, nadelig voor de reguliere aanvragers. Ten derde moeten er op- lossingen gezocht worden om het dichtslibben van de socialehuisvestingssector te vermijden. Dit kan gebeuren door in aparte kredieten te voorzien voor de bouw of huur van sociale woningen. Het initia- tief moet hierbij genomen worden door de VHM. Ten vierde moeten er richtlijnen uitgevaardigd worden om ervoor te zorgen dat de gemeenten geen verdere permanente bewoning toelaten op campings. Ten vijfde verwacht ik van de minister- president initiatieven om een oplossing te vinden voor de permanente campingbewoners van een slecht gezoneerde camping. Ten zesde is het ge- doogbeleid een uitzondering. Dit moet definitief afgesloten worden op 31 december 2005. (Applaus bij de SP)
De voorzitter : De xxxx Xxxxxxx heeft het woord.
De heer Xxxx-Xxxxx Xxxxxxx (Op de tribune) : Xxxxxxxx de voorzitter, mijn commentaar op het voorliggend ontwerp van decreet zal in verhouding zeer kort zijn. Onze fractie zal dit uiteindelijk goedkeuren.
Wij doen dit niet omdat we ervan overtuigd zijn dat wat hier voorligt, een allesomvattende oplos- sing is. Dat is het niet. Wij doen dit evenmin in de overtuiging dat wij enkel met het ontwerp van de- creet zoals het hier voorligt, in 2005 tot een defini- tieve oplossing zullen komen.
We vinden wel dat het ontwerp van decreet een aanzet geeft tot het ontwikkelen van een oplossing, die tenminste het voordeel biedt niet te vervallen in een welbepaalde problematiek. Diegenen die ja- renlang goed gefunctioneerd hebben en de ge- meenten die jarenlang wel gesaneerd hebben – de
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
-34-
Bogaert
xxxx Xxxx heeft er reeds naar verwezen -, mogen niet het slachtoffer worden van deze of welke rege- ling ook. Alhoewel er geen echte garanties in dit ontwerp van decreet ingebouwd zijn, kunnen de uitvoeringsmodaliteiten van die aard zijn om dit op termijn toch te garanderen.
Dit houdt meteen ook een waarschuwing in voor de huidige en toekomstige minister die verant- woordelijk is voor het socialehuisvestingsbeleid. Het is onaanvaardbaar dat diegenen die op een rechtmatige wijze een beroep kunnen doen op een sociale huisvesting, doorkruist worden door een voorrangsregeling voor diegenen die op een illega- le wijze permanent op een camping gewoond heb- ben.
Ik voel bijgevolg wel iets voor de uiteenzetting van de xxxx Xxxx, die heeft gepleit voor een dubbele oplossing. Dit vergt hoe dan ook een grote inspan- ning van de regering, namelijk het extra ter be- schikking stellen van sociale huisvesting met een soort van bevoorrechte clausule voor diegenen die permanent op een camping hebben gewoond. Ik zou in dat verband toch voor de nodige omzichtig- heid willen pleiten. Het is essentieel dat in een pe- riode van vijf jaar het aanbod van woningen met
2.500 toeneemt. Daaraan is vandaag behoefte, en die behoefte zal de komende jaren niet toenemen. Dat moet mogelijk zijn.
Ik ga er dus niet mee akkoord om een soort van wooncampings te tolereren. In de commissie is dat een aantal keren voorgesteld, maar vandaag heb ik daar niemand voor horen pleiten. We mogen niet onder druk van de sociale omstandigheden beslis- sen toch die weg op te gaan. Dat zou verkeerd zijn. Een goed huisvestingsbeleid moet met dit alles re- kening houden, en terzake de komende vijf jaar middelen vrijmaken. Dit probleem moet in die pe- riode systematisch worden opgevolgd. Er moeten concrete plannen komen en men moet toezien op de uitvoering daarvan. We moeten vermijden dat wij of onze opvolgers hier binnen vijf jaar nog steeds met dezelfde problemen worden geconfron- teerd.
U krijgt dus het voordeel van de twijfel. We geven het nieuwe parlement dat na 13 juni tot stand zal komen, de opdracht om hiervan werk te maken. (Applaus)
De voorzitter : De xxxx Xxxxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxxxxx Xxxxxxx : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister-president, het decreet over Toerisme Vlaanderen is in juli 1998 goedgekeurd. De tekst verscheen in september 1998 in het Bel- gisch Staatsblad. Toch staat in het voorliggende ontwerp nog steeds dat de vergunningen zullen worden uitgereikt door Toerisme Vlaanderen, ter- wijl het decreet bepaalt dat hiervoor een ministerie moet instaan. Waarom is dat zo ?
Ik heb ook een tweede vraag, aansluitend bij de opmerkingen van de xxxx Xxxx. Zult u in aparte budgetten voorzien voor een aparte socialewoning- bouw ?
De voorzitter : Minister-president Xxx xxx Xxxxxx heeft het woord.
Minister-president Xxx Xxx xxx Xxxxxx (Op de tri- bune) : Xxxxxxxx de voorzitter, waarde collega's, ik ben tevreden dat het probleem in de commissie maar ook hier openlijk is besproken. Iedereen is erg bekommerd over de gang van zaken. Ik hoef u niet te herinneren aan het feit dat de bepalingen van het decreet van 3 maart 1993 zeker vanaf het jaar 2000 tot problemen zullen leiden.
Er zijn twee categorieën van betrokkenen : de uit- baters van de terreinen, die hun vergunning drei- gen te verliezen, en de permanente bewoners, die hun woonst dreigen te verliezen. We hebben de op- dracht gegeven aan een interdisciplinaire techni- sche werkgroep om na te gaan welke oplossingen daarvoor kunnen worden uitgewerkt. We doen een beroep op de medewerking van al wie xxxxxxx een verantwoordelijkheid draagt.
De zaken ongewijzigd laten, zoals sommigen vanuit een sociale bewogenheid bepleiten, kan mijns in- ziens niet de goede oplossing zijn. Zo blijven we in een vicieuze cirkel zitten. Men kan een gedoogbe- leid voeren dat in geen enkel opzicht beantwoordt aan wat we onder fatsoenlijk wonen verstaan. Aan wonen is immers een heel belangrijk sociaal en menselijk aspect verbonden. Onze beleidsafweging mag er dan ook niet op neerkomen dat we een aantal toestanden laten voortbestaan die in feite niets te maken hebben met menswaardig wonen. Er zijn immers genoeg plaatsen waar men niet aan de elementaire woonvoorwaarden voldoet.
We hebben proactief een stap gezet : we hebben niet gewacht tot 1 januari 2000 om iets te onderne- men. Met dit ontwerp van decreet willen we de be- trokken bewoners en uitbaters een perspectief aan- reiken. Het gebruik van een camping als vaste woonplaats is dus toegestaan aan gezinnen tot ui-
-35-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
Van den Brande
terlijk 31 december 2005, voorzover wordt voldaan aan de volgende samenhangende voorwaarden. Op de camping verblijven op 1 januari 1998 minstens tien gezinnen. Het verblijf ligt in een zone waar overeenkomstig de regelgeving inzake de ruimtelij- ke ordening een terrein voor openluchtrecreatieve verblijven kan worden aangelegd. Ten slotte zijn er nog bepalingen met betrekking tot de vergunning en is een goedgekeurd begeleidingsplan vereist.
We moeten deze optie nemen. Ik ben dan ook te- vreden dat zowel de meerderheid als de oppositie ze steunen. Dat engagement moeten we aangaan. Het is dan ook van groot belang dat begeleidings- maatregelen worden getroffen en van dichtbij wor- den opgevolgd. Door een verhoging van de kredie- ten wordt het mogelijk een aantal voorzieningen te treffen. We moeten er echter over waken dat de prioritaire voorzieningen van de groepen die daar- voor in aanmerking komen, niet in het gedrang komen. Door de initiatieven van minister Xxxxxxx is het mogelijk om in de periode tussen de inwerking- treding van dit decreet en 31 december 2005 een aantal maatregelen te treffen, rekening houdend met de algemene regels van de sociale huisvesting.
Wat de vergunningsregeling betreft, wordt de alge- mene lijn gevolgd. Die optie geldt evengoed hier. Xxxxxxxx Xxxxxxx, ik zal nagaan hoe ver de prak- tische organisatie is gevorderd en ik zal u dat mor- gen meedelen.
Xxxxxxxx de voorzitter, dit ontwerp van decreet is noodzakelijk. Het dient een sociale imperatief. Er wordt duidelijk gesteld, ook in verband met de rechtszekerheid, dat we belang hechten aan de kwaliteit van het wonen. In zekere zin proberen we de vicieuze cirkel door te knippen. Het is ook een impuls voor concrete oplossingen op het terrein, daar waar ze nodig zijn. Er zijn dan ook vele goede redenen om dit ontwerp van decreet te steunen in dit Vlaams Parlement. (Applaus bij de CVP en de SP)
De voorzitter : De xxxx Xxxxxxxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxxxxx Xxxxxxxxxx : Mijnheer de minister- president, wat zal er nu gebeuren met de vaste campingbewoners waarvan de camping niet aan de vereiste voorwaarden beantwoordt ? Worden ze aan het einde van het jaar al dan niet van hun cam- ping gedreven ? In de Kempen zijn er aardig wat gemeenten waar geen sociale woningen beschik- baar zijn. Wat zal er met die mensen gebeuren ? Ik
kan u garanderen dat die vraag heel uitdrukkelijk leeft bij de campingbewoners.
De voorzitter : Minister-president Xxx xxx Xxxxxx heeft het woord.
Minister-president Xxx Xxx xxx Xxxxxx : Xxxxxxxx de voorzitter, het gaat om een samenwerkingsver- band tussen gemeentebesturen, plaatselijke huis- vestingsmaatschappijen en terreinuitbaters die over een vergunning beschikken. Xxxxxxxx Xxx- xxxxxxx, de algemene regel geldt hier ook. Iedereen moet inspanningen leveren om wonen mogelijk te maken. Wellicht zal dit een bijkomende inspanning vergen van alle betrokkenen die zich met huisves- ting bezighouden. De gemeente is het eerste refe- rentiepunt. Er zal in een aantal gevallen zeker een doorverwijzing nodig zijn, maar de huisvestings- maatschappijen moeten zeker een rol spelen. De algemene plicht die rust op de bestuurders houdt immers in dat ze zorgen voor de elementaire be- hoeften van hun inwoners.
De voorzitter : Vraagt nog iemand het woord ?
(Neen)
De algemene bespreking is gesloten.
Artikelsgewijze bespreking
De voorzitter : Dames en heren, aan de orde is de artikelsgewijze bespreking van het ontwerp van de- creet tot wijziging van het decreet van 3 maart 1993 houdende het statuut van de terreinen voor open- luchtrecreatieve verblijven.
Artikel 1
Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegen- heid.
– Aangenomen.
Artikel 2
Aan artikel 12 van het decreet van 3 maart 1993 houdende het statuut van de terreinen voor open- luchtrecreatieve verblijven, worden de volgende leden toegevoegd :
"Het gebruik als vaste woonplaats is toegestaan aan gezinnen uiterlijk tot 31 december 2005 voor-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
-36-
Voorzitter
zover tegelijkertijd aan de volgende voorwaarden is voldaan :
1° het betreft een terrein voor openluchtrecreatie- ve verblijven, gelegen in een gemeente waarin ten minste tien gezinnen op 1 januari 1998 in een dergelijk verblijf waren gedomicilieerd.
Onder gezinnen wordt hier verstaan één of meer personen die onder eenzelfde dak wonen en op hetzelfde adres ingeschreven zijn in de bevolkingsregisters ;
2° het verblijf is gelegen in een zone waarbinnen een terrein voor openluchtrecreatieve verblij- ven overeenkomstig de regelgeving inzake de ruimtelijke ordening kan worden aangelegd ;
3° de aanvrager van de vergunning heeft een plan aan Toerisme Vlaanderen voorgelegd, waaruit kan worden opgemaakt dat het terrein uiterlijk op 31 december 1999 zal voldoen aan de nor- men, bedoeld in artikel 6, 1° ;
4° het gemeentebestuur heeft een ontwerp van be- geleidingsplan voorgelegd aan de Vlaamse rege- ring.
De Vlaamse regering bepaalt de voorwaarden waaraan het begeleidingsplan, bedoeld in het twee- de lid, 4°, dient te voldoen. Deze voorwaarden be- helzen tenminste het tijdsbestek, de begeleidings- maatregelen, de herhuisvestingsmogelijkheden en het samenwerkingsnetwerk.
De Vlaamse regering keurt het begeleidingsplan goed alvorens de vergunning te verlenen zoals be- paald in artikel 4, § 1.".
– Aangenomen.
Artikel 3
De Vlaamse regering bepaalt de datum waarop dit decreet in werking treedt.
– Aangenomen.
De artikelsgewijze bespreking is gesloten.
We zullen morgen om 16 uur de hoofdelijke stem- ming over het ontwerp van decreet houden.
ONTWERP VAN DECREET tot wijziging van de decreten betreffende inspectie en begeleidings- diensten
– 1326 (1998-1999) – Nrs. 1 tot 3
Algemene bespreking
De voorzitter : Dames en heren, aan de orde is het ontwerp van decreet tot wijziging van de decreten betreffende inspectie en begeleidingsdiensten.
De algemene bespreking is geopend.
De xxxx Xxxxxxx, verslaggever, verwijst naar het schriftelijk verslag.
Xxxxxxx Xxxxxxxxxxxxx heeft het woord.
Xxxxxxx Xxxxxxx Xxxxxxxxxxxxx (Op de tri- bune) : Xxxxxxxx de voorzitter, mijnheer de minis- ter-president, mijnheer de minister, bij afwezigheid van de minister van Onderwijs, zal ik me tot u rich- ten. Ik wilde even het woord voeren naar aanlei- ding van de bespreking van dit ontwerp van de- creet, want een aantal zaken deden ons onze wenk- brauwen fronsen. Uit alle adviezen bij het ontwerp van decreet blijkt dat er een grote eensgezindheid bestaat over een aantal negatieve elementen in dit ontwerp van decreet. Voor ons is dit een belangrijk gegeven.
Deze opmerkingen betreffen zeker niet louter de technische aspecten van het decreet, maar raken de kern van het beleid inzake de inspectie- en begelei- dingsdiensten meer dan we misschien op het eerste gezicht vermoeden.
Daarom wil ik erop wijzen dat de onderwijsinspec- tie van de Vlaamse Gemeenschap in de eerste plaats belast is met de controle van de onderwijs- kwaliteit. Deze kwaliteit houdt voor de VLD een harmonisch geheel in van vakdeskundigheid en een positieve, vlotte schoolorganisatie, -omkade- ring, -randvoorwaarden, -mentaliteit, -cultuur en - inspraak. In 1991 werd de vroegere rijksinspectie in het onderwijs omgevormd tot de huidige onder- wijsinspectie. Daarnaast werden er pedagogische begeleidingsdiensten gecreëerd.
Vandaag wordt voorgesteld een hervorming door te voeren die volgens ons de vooropgestelde kwali- teit aantast, en die voor een groot deel op maat van bepaalde personen is geschreven. Dat laatste is een publiek geheim.
Het aantasten van de kwaliteit komt vooral tot ui- ting in het openbreken van de toelatingsvoorwaar-
-37-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
Vanderpoorten
den. In de commissie verwees de minister xxxxxxx naar artikel 22, dat bepaalt dat blijk moet worden gegeven van grote onderwijsdeskundigheid. We vragen ons af hoe deze deskundigheid wordt gede- finieerd. Nu wordt ook de toegang tot de inspectie verleend aan personen die als het ware vreemd zijn aan scholen en lesgeven. Zowel voor leerkrachten als directies zijn inspectiediensten die kunnen bogen op praktijkervaring, een betere en meer res- pectabele gesprekspartner.
Het verruimen van de toelatingsvoorwaarden voor de inspectie- en begeleidingsdiensten kan voor- en nadelen hebben. Een voordeel is bijvoorbeeld het meer gespecialiseerd zijn. Diverse adviesorganen hebben hier trouwens op gewezen. Het grootste nadeel is echter dat vakbekwaamheid en pedagogi- sche en didactische ervaring, naar de achtergrond worden verdrongen. Het kunnen lesgeven staat blijkbaar niet meer centraal.
Ouders laten ons echter weten dat ze precies dat algemene kunnen lesgeven en kunnen omgaan met leerlingen heel belangrijk vinden. In de inspectie zijn inderdaad mensen nodig die voeling hebben met het veld. Zo niet, kan men reacties van leer- krachten verwachten. Leerkrachten waarderen im- mers inspectiediensten met ervaring die weten waarover ze praten.
Voor de VLD-fractie is vakkennis, gecombineerd met pedagogische en didactische bekwaamheid en voeling met de leefwereld van jongeren en leer- krachten, essentieel om te worden toegelaten tot de inspectie. Alleen zo zal het nodige respect ont- staan en zijn er de nodige garanties voor een goede inspectie. In dit decreet is die waarborg niet aanwe- zig.
Ook het doorbreken van de pariteitsregeling vin- den we verkeerd. De pariteit zal niet langer van toepassing zijn op het kunstonderwijs. Op zich heeft de VLD daarmee niet zo een groot probleem, ware het niet dat zo de deur wordt geopend voor het doorbreken van de pariteit op andere onder- wijsniveaus. Dit versterkt de nettenstructuur in plaats van het omgekeerde te doen. Hoe zullen de pariteitsregels worden toegepast op de personeels- leden die van de universiteiten en de DVO komen ?
Ook het ambt van coördinerend inspecteur-gene- raal is niet langer onderhevig aan deze pariteit. Het is blijkbaar een publiek geheim dat dit niet om technische redenen gebeurt, maar wel om individu-
ele belangen te dienen. Dit is een zwaar en hard verwijt aan een beleid dat zich alleen om kwaliteit hoort te bekommeren. Dat dit gebeurt op het einde van een zittingsperiode die de nieuwe politieke cul- tuur hoog in het vaandel schreef, is een teken aan de wand. De minister zei in de commissie wel dat de pariteitsregeling voor zijn part in de toekomst behouden blijft. Maar alleen al door dit zo te for- muleren, wijst hij er eigenlijk op dat een evolutie mogelijk is.
Ik wil aan het adres van de minister ook het verwijt formuleren dat de eindtermen van de tweede en derde graad niet afgewerkt zijn. Alleen de eerste graad is afgewerkt. Er is inderdaad meer samen- hang tussen de tweede en de derde graad dan tus- sen de eerste en de tweede, maar dit zorgt wel voor een zwart gat van minstens één schooljaar.
Ook over de correcte invulling van studierichtin- gen, die in september in het tweede jaar moet in- gaan, bestaat nog steeds onduidelijkheid. Op een moment dat scholen beginnen te werken aan hun publiciteit en advies moeten geven aan ouders en leerlingen, is enige duidelijkheid toch wel wense- lijk.
Uiteraard zijn er wel enkele positieve elementen in dit decreet, maar die wegen absoluut niet op tegen de weinig ernstige manier waarop dit decreet werd in elkaar geflanst. Daarom zal de VLD morgen te- genstemmen. (Applaus)
De voorzitter : Ik betreur het dat de minister niet aanwezig is.
De heer Xxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxxxx Xxxxx : Xxxxxxxx de voorzitter, ik vind dat u er zich toch wel gemakkelijk van af- maakt door te zeggen dat u het betreurt dat de mi- nister niet aanwezig is. Het gaat hier toch om een ontwerp van decreet ? Er zijn inderdaad wel leden van de regering aanwezig, maar de voor deze aan- gelegenheid bevoegde minister is niet aanwezig. Ik vind echt wel dat hij aanwezig moet zijn.
De voorzitter : Ik begrijp uw opmerking, maar u had dat dan beter vroeger gevraagd.
De xxxx Xxxxx Xxxxx : Ik wil toch vragen dat de ministers in de toekomst aanwezig zijn als het gaat over ontwerpen van decreet die tot hun bevoegd- heid behoren. Binnenkort zullen we het bijvoor- beeld hebben over sport. Het lijkt me niet meer dan normaal dat minister Xxxxxxx daarbij aanwe- zig is.
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
-38-
De voorzitter : De xxxx Xxxxxxxxxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxxxx Xxxxxxxxxxxx : Mijnheer de voor- zitter, ik sluit me volledig aan bij de opmerking van de heer Xxxxx. Dit is echt wel een vreemde manier van werken. De regering moet meer begrip op- brengen voor de werking van het parlement.
De voorzitter : Vraagt nog iemand het woord ?
(Neen)
De algemene bespreking is gesloten.
Artikelsgewijze bespreking
De voorzitter : Dames en heren, aan de orde is de artikelsgewijze bespreking van het ontwerp van de- creet tot wijziging van de decreten betreffende in- spectie en begeleidingsdiensten.
De door de commissie aangenomen tekst wordt als basis voor de bespreking genomen.
HOOFDSTUK I
Inleidende bepalingen
Artikel 1
Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegen- heid.
– Aangenomen.
HOOFDSTUK II
Wijzigingen van het decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie en pedagogische begeleidingsdiensten
Artikel 2
In de titel van het decreet van 17 juli 1991 be- treffende inspectie en pedagogische begeleidings- diensten, worden tussen de woorden “inspectie” en “en” de woorden “, Dienst voor Onderwijsontwik- keling” ingevoegd.
– Aangenomen.
Artikel 3
Artikel 1 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt :
“Artikel 1
Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegen- heid.”.
– Aangenomen.
Artikel 4
Aan titel II van hetzelfde decreet worden de vol- gende woorden toegevoegd : “en Dienst voor On- derwijsontwikkeling”.
– Aangenomen.
Artikel 5
Aan artikel 4 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 15 december 1993, waarvan de be- staande tekst § 1 zal vormen, wordt een § 2 toege- voegd, die luidt als volgt :
“§ 2. Bij de Vlaamse Gemeenschap is een Dienst voor Onderwijsontwikkeling.”.
– Aangenomen.
Artikel 6
§ 1. In artikel 5, § 1, van hetzelfde decreet, gewij- zigd bij de decreten van 28 april 1993 en 24 juli 1996, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
In het eerste lid, inleidende zin, worden de woor- den “en het hoger onderwijs van het korte type” vervangen door de woorden “het onderwijs voor sociale promotie” ;
Aan het tweede lid worden de volgende woorden toegevoegd : “of in artikel 62, 7°, van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997.” ;
Aan het vierde lid worden de volgende woorden toegevoegd : “of bedoeld in artikel 53 van het de- creet basisonderwijs van 25 februari 1997.” .
-39-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
Voorzitter
§ 2. Aan hetzelfde artikel worden een § 3 en een
§ 4 toegevoegd die luiden als volgt :
Ҥ 3. De onderwijsinspectie is ten aanzien van het deeltijds kunstonderwijs bevoegd voor :
1° de uitoefening van de bevoegdheden bedoeld in
§ 1, met uitzondering van de bevoegdheden be- doeld in 2°, eerste en tweede streepje, en 3° ;
2° het nagaan of de goedgekeurde minimumleer- plannen, met uitzondering van de pedagogische methodes, worden gerealiseerd ;
3° het verstrekken van adviezen over experimen- ten en de evaluatie van deze experimenten.
§ 4. De onderwijsinspectie is ten aanzien van de ba- siseducatie bevoegd voor :
1° het nagaan of het centrum de decretale doelstel- lingen realiseert of nastreeft ;
2° het uitbrengen van advies omtrent de financie- ring of de opname in de toelageregeling ;
3° het uitbrengen van beleidsadviezen ;
4° alle andere opdrachten die worden toegekend door of krachtens wetten en decreten.”.
– Aangenomen.
Artikel 7
Artikel 7, §1, van hetzelfde decreet wordt vervan- gen door wat volgt :
Ҥ 1. Om tot de onderwijsinspectie te worden toe- gelaten, komen in aanmerking :
1° de personeelsleden van het gemeenschapson- derwijs, het gesubsidieerd vrij en officieel on- derwijs die behoren tot de categorieën van het bestuurs- en onderwijzend, paramedisch, soci- aal, medisch, orthopedagogisch en psycholo- gisch personeel ;
2° de personeelsleden van de pedagogische bege- leidingsdiensten van het gemeenschapsonder- wijs en van het gesubsidieerd vrij en officieel onderwijs en van de gesubsidieerde vrije en offi- ciële centra ;
3° het technisch personeel van de gesubsidieerde vrije en officiële centra, van de centra van het gemeenschapsonderwijs en van het rijksvor- mingscentrum zoals bepaald in het koninklijk besluit van 18 juni 1979 tot oprichting van Rijksvormingscentra voor het technisch perso- xxxx xxx xx Xxxxx-PMS-centra en van de gespe- cialiseerde Rijks-PMS-centra en tot vaststelling van de benoemingsvoorwaarden van de leden van het technisch personeel van de Rijksvor- mingscentra ;
4° de personeelsleden van de Dienst voor Onder- wijsontwikkeling die het ambt van directeur of adviseur uitoefenen ;
5° het zelfstandig en het assisterend academisch personeel van de universiteiten ;
6° het onderwijzend personeel van de hogescholen.
In afwijking van het eerste lid komen de educatie- ve personeelsleden tewerkgesteld in de centra voor basiseducatie en in het Vlaams Ondersteuningscen- trum voor de Centra voor Basiseducatie in aan- merking voor toelating tot het ambt van inspecteur volwassenenonderwijs, belast met de basiseduca- tie.".
– Aangenomen.
Artikel 8
Artikel 8 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 8 juli 1996, wordt vervangen door wat volgt :
"Artikel 8
§ 1. De inspectie, met uitzondering van de coördi- nerende inspecteur-generaal en de inspecteur vol- wassenenonderwijs belast met de basiseducatie, wordt paritair samengesteld : ze bestaat voor de ene helft uit personeelsleden afkomstig uit het Ge- meenschapsonderwijs, gesubsidieerd officieel on- derwijs, de centra van het Gemeenschapsonderwijs en de gesubsidieerde officiële centra, en voor de andere helft uit personeelsleden afkomstig uit het gesubsidieerd vrij onderwijs en de gesubsidieerde vrije centra.
De afkomst wordt bepaald door de laatste instel- ling waar de kandidaat functioneert vóór de aan- stelling tot inspecteur en de instelling waar de kan-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
-40-
Voorzitter
didaat de grootste opdracht heeft. Bij gelijke op- dracht telt de instelling waarin het personeelslid de meeste dienstanciënniteit heeft.
De Vlaamse regering stelt de personeelsformatie van de inspectie vast en kan sommige coördinatie- opdrachten definiëren en toewijzen en bepaalt de voorwaarden waaronder coördinatieopdrachten toegewezen kunnen worden.
§ 2. De Vlaamse regering kan nadere regels bepa- len voor het vaststellen van de pariteit van de in- spectie.
§ 3. Binnen de paritair samengestelde inspectie be- doeld in § 1, worden de ambten van inspecteur-ge- neraal basisonderwijs en inspecteur-generaal se- cundair onderwijs onderling paritair toegewezen.
§ 4. Binnen de paritair samengestelde inspectie be- doeld in § 1, worden de ambten van coördinerend inspecteur onderling paritair toegewezen.".
– Aangenomen.
Artikel 9
Artikel 9, § 1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 22 februari 1995, wordt vervangen door wat volgt :
Ҥ 1. Binnen het kader van de beleidsvoorberei- dende opdracht van het departement Onderwijs, heeft de Dienst voor Onderwijsontwikkeling tot opdracht het uitbrengen van wetenschappelijke on- derbouwde adviezen ten behoeve van de Vlaamse regering en de minister bevoegd voor onderwijs. Dit omvat in hoofdzaak :
1° het formuleren van voorstellen betreffende de ontwikkeling van de opleidingenstructuur ;
2° de ontwikkeling van criteria voor het goedkeu- ren van leerplannen en handelingsplannen ;
3° het formuleren van voorstellen inzake ontwik- kelingsdoelen, eindtermen en basiscompeten- ties ;
4° de ontwikkeling van analyse- en evaluatie-in- strumenten om scholen en centra door te lich- ten.”.
– Aangenomen.
Artikel 10
In artikel 20 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 28 april 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in § 1 worden de punten 3°, 9° en 12° geschrapt ; 2° in § 1 wordt punt 8° vervangen door “coördine-
rend inspecteur” ;
3° in § 1, 13°, wordt het woord “algemeen” vervan- gen door “coördinerend” ;
4° § 1 wordt aangevuld met een tweede lid, dat luidt als volgt :
"Binnen de inspectie wordt één inspecteur vol- wassenenonderwijs belast met de basiseducatie. Deze inspecteur komt niet in aanmerking voor een ander ambt binnen de inspectie of binnen de Dienst voor Onderwijsontwikkeling." ;
5° § 2, wordt aangevuld met de volgende bepaling :
“– navorser bij de Dienst voor Onderwijsont- wikkeling”.
– Aangenomen.
Artikel 11
In artikel 20bis, § 1, derde lid, van hetzelfde de- creet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998, wordt het woord “algemeen” vervangen door het woord “coördinerend”.
– Aangenomen.
Artikel 12
Aan artikel 22 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in 5°, worden de woorden "in vast verband be- noemd zijn" vervangen door "aangesteld zijn of in vast verband benoemd zijn" ;
2° de bestaande tekst vormt een § 1 en een § 2 wordt toegevoegd, die luidt als volgt :
-41-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
Voorzitter
"§ 2. In afwijking van § 1 worden de voorwaar- den voor toelating tot de inspectie bedoeld in § 1, tweede lid, 4° en 5° voor kandidaten voor het ambt van inspecteur volwassenenonderwijs be- last met de basiseducatie vervangen door :
ten minste 5 jaar ervaring hebben als educatief personeelslid in de basiseducatie.".
– Aangenomen.
Artikel 13
In artikel 23, 4°, van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in 4° wordt het woord “vijf” vervangen door het woord “tien” ;
2° er wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt :
“De Vlaamse regering kan eventueel extra di- plomavereisten en extra nuttige ervaring verei- sen.”.
– Aangenomen.
Artikel 14
In hetzelfde decreet wordt een artikel 23bis inge- voegd, dat luidt als volgt :
“Artikel 23bis
Voor de toegang tot het ambt van navorser bij de Dienst voor Onderwijsontwikkeling wordt een proef georganiseerd.
Om tot de proef te worden toegelaten moet de kandidaat :
1° onderdaan zijn van een lidstaat van de Europe- se Gemeenschap, behoudens door de Vlaamse regering te verlenen vrijstelling ;
2° van goed gedrag zijn, zoals dat blijkt uit een at- test van goed zedelijk gedrag dat niet langer dan drie maanden tevoren werd uitgereikt ;
3° de burgerlijke en politieke rechten hebben ;
4° in het bezit zijn van een diploma van doctor op proefschrift en ten minste drie jaar ervaring hebben inzake onderwijskundige wetenschap- pelijke studieactiviteiten of in het bezit zijn van een academisch diploma of een diploma van academisch niveau en ten minste zes jaar erva- ring hebben inzake onderwijskundige weten- schappelijke studieactiviteiten ;
5° een dossier overleggen met zijn curriculum vitae, met opgave van alle elementen waardoor hij zijn onderwijskundige inzichten heeft uitge- breid en verdiept.
De Vlaamse regering kan eventueel extra diploma- vereisten en extra nuttige ervaring bepalen.”.
– Aangenomen.
Artikel 15
Aan artikel 24, § 1, van hetzelfde decreet wordt een 3° toegevoegd, dat luidt als volgt :
“3° gepresteerd als lid van de inspectie of als lid van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling.”.
– Aangenomen.
Artikel 16
In artikel 25, 3°, van hetzelfde decreet wordt tussen de woorden “centra” en “het” de woorden “de ho- gescholen of de universiteiten” ingevoegd.
– Aangenomen.
Artikel 17
Aan artikel 26 van hetzelfde decreet wordt een 4° toegevoegd, dat luidt als volgt :
“4° in de hogescholen : de diensten en daarmee ge- lijkgestelde diensten, die een personeelslid heeft gepresteerd in de categorie van het onderwijzend personeel zoals bedoeld in het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap.”.
– Aangenomen.
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
-42-
Voorzitter
Artikel 18
xxxx, inspecteur-generaal basisonderwijs, inspec- teur-generaal secundair onderwijs en van coördine- rend inspecteur-generaal, wordt vanaf 1 mei 1999 toegewezen bij mandaat.
In artikel 28 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 14 juli 1998, wordt een vijfde lid toegevoegd, dat luidt als volgt :
“De termijn van vier jaar bedoeld in het tweede lid, wordt opgeschort gedurende de periode dat een kandidaat tijdelijk is aangesteld ter vervanging van een personeelslid dat binnen de inspectie een ambt bij mandaat uitoefent.”.
– Aangenomen.
Artikel 19
Aan artikel 30, tweede lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 28 april 1993, wordt tweemaal na het woord “adviseurs” de woorden : “en navorsers” toegevoegd.
– Aangenomen.
Artikel 20
De titel van titel II, hoofdstuk II, afdeling 5, van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt :
“AFDELING 5
Toegang tot het ambt van directeur van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling, coördinerend inspecteur, inspecteur-generaal basisonderwijs, inspecteur-generaal secundair onderwijs
en coördinerend inspecteur-generaal.”.
– Aangenomen.
Artikel 21
Artikel 34 van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling :
“Artikel 34
§ 1. Elke nieuwe aanstelling in een vacante betrek- king in de ambten van directeur van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling, coördinerend inspec-
Het mandaat heeft een onbepaalde duur.
§ 2. Prestaties geleverd tijdens een mandaat wor- den in aanmerking genomen voor de dienstanciën- niteit en de geldelijke anciënniteit van het perso- neelslid.
Als een personeelslid zonder vaste benoeming in het onderwijs, in de inspectie of in de Dienst voor Onderwijsontwikkeling, aangesteld wordt bij man- daat, wordt dit zowel voor de administratieve als geldelijke toestand als een tijdelijke aanstelling be- schouwd.
§ 3. Een in de inspectie of in de Dienst voor On- derwijsontwikkeling benoemd personeelslid dat een mandaat opneemt, is gedurende vier opeenvol- gende jaren tijdelijk belast met een andere op- dracht. Na een periode van vier jaar, kan het ambt waarin het personeelslid vastbenoemd is, vacant worden verklaard.
§ 4. Een personeelslid dat belast is met een man- daat kan vrijwillig afzien van het mandaat. Hij deelt dit per aangetekende brief mee aan de Vlaamse regering tenminste zes maanden voor het neerleggen van het mandaat. In onderling overleg kan van deze periode van zes maanden worden af- geweken.
§ 5. De Vlaamse regering kan een einde maken aan het mandaat mits inachtname van een opzeggings- termijn van zes maanden. Zij motiveert haar beslis- sing.
§ 6. Bij de beëindiging van het mandaat neemt het vastbenoemd personeelslid opnieuw zijn ambt als inspecteur, adviseur of navorser op of wordt dit personeelslid ter beschikking gesteld wegens ont- stentenis van betrekking.
§ 7. Het personeelslid dat voorafgaand aan het mandaat vastbenoemd is in de inspectie of in de Dienst voor Onderwijsontwikkeling, en dat belast is met een mandaat in een vacante betrekking in het ambt wordt op zijn verzoek vanaf de leeftijd van 55 jaar door de Vlaamse regering vastbenoemd in dit ambt.
De vaste benoeming gaat steeds in op de eerste dag van een maand volgend op de aanvraag bij de Vlaamse regering.
-43-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
Voorzitter
§ 8. Een vastbenoemd coördinerend inspecteur, in- specteur-generaal of directeur bij de Dienst voor Onderwijsontwikkeling, kan door de Vlaamse rege- ring worden belast met een andere opdracht. Deze opdracht kan een ander ambt zijn binnen de in- spectie of de Dienst voor Onderwijsontwikkeling of met een door de Vlaamse regering te bepalen bijzondere opdracht.
Het personeelslid behoudt de wedde verbonden aan zijn vaste benoeming. Het ambt waarin het personeelslid vastbenoemd was, kan onmiddellijk worden vacant verklaard.”.
– Aangenomen.
Artikel 22
Artikel 35 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt :
“Artikel 35
§ 1. Om tot het ambt van directeur van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling, coördinerend inspec- teur, inspecteur-generaal basisonderwijs, inspec- teur-generaal secundair onderwijs en coördinerend inspecteur-generaal te worden toegelaten, moeten de kandidaten voldoen aan de volgende voorwaar- den :
1° vastbenoemd inspecteur, adviseur of navorser zijn ;
2° ten minste drie jaar dienstanciënniteit hebben ; 3° zich kandidaat hebben gesteld volgens de vorm
en binnen de termijn vermeld in het schrijven
waarbij de vacature ter kennis werd gebracht.
De Vlaamse regering kan eventueel extra diploma- vereisten en extra nuttige ervaring bepalen.
§ 2. In afwijking van de bepalingen van § 1, en van artikel 7 kunnen de ambten bedoeld in § 1, met uit- zondering van het ambt van coördinerend inspec- teur, ook bij mandaat worden toegewezen aan een kandidaat extern aan de inspectie of de Dienst voor Onderwijsontwikkeling die voldoet aan de volgende voorwaarden :
1° blijk geven van een zeer grondig onderwijskun- dig inzicht ;
2° gedurende ten minste 10 jaar een leidinggeven- de functie hebben uitgeoefend ;
3° ten minste 15 jaar nuttige ervaring hebben in het onderwijs bedoeld in artikel 5 ofwel ten minste 15 jaar nuttige ervaring hebben deels in het onderwijs bedoeld in artikel 5 en deels met het onderwijs bedoeld in artikel 5 ;
4° zich kandidaat hebben gesteld volgens de vorm en binnen de termijn vermeld in het schrijven waarbij de vacature hen ter kennis werd ge- bracht ;
5° onderdaan zijn van een lidstaat van de Europe- se Unie, behoudens door de Vlaamse regering te verlenen vrijstelling ;
6° van goed gedrag zijn, zoals dat blijkt door een attest van goed zedelijk gedrag dat niet langer dan drie maanden tevoren werd uitgereikt ;
7° de burgerlijke en politieke rechten genieten.
De extern geworven inspecteur-generaal is een tij- delijk personeelslid.
De Vlaamse regering kan eventueel extra diplo- mavereisten en extra nuttige ervaring bepalen.”.
– Aangenomen.
Artikel 23
De artikelen 36, 37 en 38 van hetzelfde decreet worden opgeheven.
– Aangenomen.
Artikel 24
In artikel 39, eerste lid, van hetzelfde decreet, wor- den de volgende wijzigingen aangebracht :
1° de woorden “artikelen 35, 3°, 36, § 1, 3° en § 2,
3°, 37, 3° en 38, 3°” worden vervangen door de woorden “artikel 35” ;
2° tussen de woorden “inspectie” en “in” worden de woorden “of van de Dienst voor Onderwijs- ontwikkeling” ingevoegd.
– Aangenomen.
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
-44-
Voorzitter
Artikel 25
“Artikel 47
De toewijzing van een mandaat of de benoeming in een ambt van directeur van de Dienst voor On-
In artikel 40 van hetzelfde decreet worden de woorden “artikelen 35, 3°, 36, § 1, 3° en § 2, 3°, 37,
3° en 38, 3°” vervangen door de woorden “artikel
35”.
– Aangenomen.
Artikel 26
Artikel 42 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt :
“Artikel 42
De toewijzing bij mandaat in het ambt van direc- teur van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling, coördinerend inspecteur, inspecteur-generaal en coördinerend inspecteur-generaal, gebeurt op voorstel van een commissie.”.
– Aangenomen.
Artikel 27
Artikel 43 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt :
“Artikel 43
Telkens als een lijst van kandidaturen voor het ambt van directeur van de Dienst voor Onderwijs- ontwikkeling, coördinerend inspecteur, inspecteur- generaal en coördinerend inspecteur-generaal moet worden opgesteld, wordt een commissie sa- mengesteld.”.
– Aangenomen.
Artikel 28
Artikel 47 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt :
derwijsontwikkeling, coördinerend inspecteur, in- specteur-generaal of coördinerend inspecteur-ge- neraal gebeurt door de Vlaamse regering.”.
– Aangenomen.
Artikel 29
In artikel 48 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 8 juli 1996, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in § 1 wordt het woord “inspecteur-coördinator” vervangen door “coördinerend inspecteur” ;
2° in § 2 worden de woorden “inspecteur-generaal hoger onderwijs en algemeen” vervangen door “coördinerend” ;
3° paragraaf 3 wordt vervangen door de volgende bepaling :
Ҥ 3. Om als tijdelijk inspecteur te worden aan- gesteld, draagt de bevoegde inspecteur-generaal per vacature twee kandidaten voor van de in ar- tikel 28 vermelde lijst, rekening houdend met de pariteit en de volgorde.
Voor een tijdelijke toewijzing in het ambt van coördinerend inspecteur, bij wijze van mandaat, zijn de bepalingen van de artikelen 35, § 1, 4°, en 42 tot en met 46 niet van toepassing.” ;
4° een § 4 wordt toegevoegd, die luidt als volgt :
“§ 4. In afwijking van artikel 34, eindigt het mandaat van de personeelsleden die tijdelijk een ambt bij mandaat uitoefenen ter vervanging van een mandaathouder, op het ogenblik dat de mandaathouder die titularis is van het mandaat, terug het mandaat effectief opneemt.”.
– Aangenomen.
Artikel 30
In artikel 48duodecies van hetzelfde decreet, inge- voegd bij het decreet van 14 juli 1998, wordt het
-45-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
Voorzitter
woord “algemeen” vervangen door het woord “coördinerend”.
– Aangenomen.
Artikel 31
Aan artikel 48quater decies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998, wordt een § 3 toegevoegd, die luidt als volgt :
“§ 3. Voor de personeelsleden die een mandaat be- kleden bij de inspectie of de Dienst voor Onder- wijsontwikkeling, heeft een definitieve evaluatie “onvoldoende” de onmiddellijke beëindiging van het mandaat tot gevolg.”.
– Aangenomen.
Artikel 32
In artikel 48undevicies van hetzelfde decreet, inge- voegd bij het decreet van 14 juli 1998, wordt het woord “algemeen” tweemaal vervangen door het woord “coördinerend” en wordt het woord “in- specteurs-coördinatoren” vervangen door de woor- den “coördinerende inspecteurs”.
– Aangenomen.
Artikel 33
In artikel 48vicies van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998, wordt het woord “algemeen” tweemaal vervangen door het woord “coördinerend”.
– Aangenomen.
Artikel 34
In artikel 48vicies semel van hetzelfde decreet, in- gevoegd bij het decreet van 14 juli 1998, wordt het woord “algemeen” vervangen door het woord “coördinerend” en wordt het woord “inspecteur- coördinator” vervangen door de woorden “coördi- nerend inspecteur”.
– Aangenomen.
Artikel 35
In artikel 48vicies bis van hetzelfde decreet, inge- voegd bij het decreet van 14 juli 1998, wordt het woord “inspecteur-coördinator” tweemaal vervan- gen door de woorden “coördinerend inspecteur”.
– Aangenomen.
Artikel 36
In artikel 48vicies ter van hetzelfde decreet, inge- voegd bij het decreet van 14 juli 1998, wordt het woord “algemeen” vervangen door het woord “coördinerend” en worden tussen de woorden “ad- viseur” en “van” de woorden “of navorser” inge- voegd.
– Aangenomen.
Artikel 37
In artikel 51 van hetzelfde decreet wordt § 1 ver- vangen door wat volgt :
“§ 1. Voor de inspecteurs basisonderwijs en secun- dair onderwijs en voor de coördinerende inspec- teurs worden alle tuchtstraffen voorgesteld door de functioneel bevoegde inspecteur-generaal basison- derwijs of secundair onderwijs. Voor de inspecteurs kunstonderwijs, volwassenenonderwijs en centra worden alle tuchtstraffen voorgesteld door de coördinerend inspecteur-generaal. Voor de perso- neelsleden van de Dienst voor Onderwijsontwikke- ling, met uitzondering van de directeur, worden alle tuchtstraffen voorgesteld door de directeur van de Dienst voor Onderwijsontwikkeling. De tuchtstraffen worden door de Vlaamse regering uitgesproken. In beroep worden ze eveneens opge- legd door de Vlaamse regering, na de door haar voorziene procedure te hebben gevolgd.”.
– Aangenomen.
Artikel 38
In artikel 62, § 2, van hetzelfde decreet worden de woorden “niveau 1” vervangen door de woorden “niveau A”.
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
-46-
Voorzitter
– Aangenomen.
Artikel 39
In artikel 67 van hetzelfde decreet wordt de twee- de zin vervangen door wat volgt :
“Hij kan aanspraak maken op een ambt van direc- teur bij de Dienst voor Onderwijsontwikkeling, van coördinerend inspecteur, van inspecteur-generaal of van coördinerend inspecteur-generaal.”.
– Aangenomen.
Artikel 40
In artikel 69 van hetzelfde decreet wordt het twee- de lid vervangen door wat volgt :
“Het personeelslid kan alleen onder de door de Vlaamse regering bepaalde voorwaarden aan- spraak maken op een weddeverhoging en op een ambt van directeur bij de Dienst voor Onderwijs- ontwikkeling, van coördinerend inspecteur, van in- specteur-generaal of van coördinerend inspecteur- generaal.”.
– Aangenomen.
Artikel 41
Artikel 77, § 1, van hetzelfde decreet wordt aange- vuld met de volgende bepaling :
“– het beëindigen van een mandaat en het opnieuw opnemen van een ambt van inspecteur, adviseur of navorser.”.
– Aangenomen.
Artikel 42
Aan artikel 82 van hetzelfde decreet wordt een § 3 toegevoegd, die luidt als volgt :
Ҥ 3. Voor zover niet anders is bepaald, worden de personeelsleden die tijdelijk zijn aangesteld ambts- halve en zonder opzegging uit hun ambt ontslagen :
1° bij de terugkeer van de titularis van de betrek- king of van het personeelslid dat hem tijdelijk vervangt ;
2° op het ogenblik dat de betrekking van het tijde- lijk aangesteld personeelslid geheel of gedeelte- lijk wordt toegewezen aan een vastbenoemd personeelslid ;
3° door toepassing van de reglementering op de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wedertewerk- stelling ;
4° op het ogenblik dat het tijdelijk personeelslid vast wordt benoemd in deze betrekking ;
5° de eerste dag van de maand volgend op de ont- vangst door het personeelslid van het bericht van de Sociaal-Medische Rijksdienst waarbij het tijdelijk aangesteld personeelslid definitief ontoelaatbaar wordt verklaard ;
6° bij de inruststelling wegens het bereiken van de leeftijdsgrens ;
7° door afschaffing van de betrekking ;
8° indien zij niet meer voldoen aan één van de vol- gende voorwaarden :
a) onderdaan van een lidstaat van de Europese Gemeenschap zijn, behoudens door de Vlaamse regering te verlenen vrijstelling ;
b) de burgerlijke en politieke rechten genieten ;
c) de verplichtingen van de dienstplichtwetten nakomen ;
9° indien zij na een geoorloofde afwezigheid, zon- der geldige redenen behoudens overmacht, hun dienst niet hervatten en gedurende een onon- derbroken periode van meer dan tien kalender- dagen afwezig blijven ;
10° indien zij zonder geldige redenen hun betrek- king verlaten en gedurende een ononderbro- ken periode van meer dan tien kalenderdagen afwezig blijven ;
11° indien zij zich bevinden in de gevallen waarin de toepassing van de burgerlijke wetten en van de strafwetten de ambtsneerlegging ten gevol- ge heeft ;
-47-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
Voorzitter
12° indien is vastgesteld dat zij wegens een over- eenkomstig de wet, het decreet of een regle- ment erkende blijvende arbeidsongeschiktheid niet meer in staat zijn hun ambt naar behoren te vervullen ;
13° vanaf het ogenblik waarop hun onregelmatige tijdelijke aanstelling wordt ingetrokken.”.
– Aangenomen.
Artikel 43
In artikel 84 van hetzelfde decreet wordt de inlei- dende zin vervangen door wat volgt :
“Voorzover niet anders is bepaald, geven voor de vast benoemde en tijdelijke personeelsleden even- eens aanleiding tot definitieve ambtsneerlegging of tot beëindiging van de tijdelijke aanstelling.”.
– Aangenomen.
Artikel 44
Artikel 87 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 14 juli 1998, wordt vervangen door :
“Artikel 87
§ 1. In het gesubsidieerd officieel onderwijs en de gesubsidieerde officiële centra worden de pedago- gische begeleidingsdiensten georganiseerd door verenigingen zonder winstoogmerk of intercom- munales en in het gesubsidieerd vrij onderwijs en in de gesubsidieerde vrije centra door verenigingen zonder winstoogmerk.
Die verenigingen zonder winstoogmerk en de in- tercommunales worden opgericht door de repre- sentatieve groeperingen van inrichtende machten van het gesubsidieerd onderwijs en van de gesubsi- dieerde centra. Per representatieve groepering van inrichtende machten wordt één pedagogische bege- leidingsdienst in de toelageregeling opgenomen.
§ 2. Onverminderd artikel 33, § 1, 6° van het bijzon- der decreet van 14 juli 1998 betreffende het ge- meenschapsonderwijs, wordt in het gemeenschaps- onderwijs door de Raad voor het Gemeenschaps-
onderwijs een pedagogische begeleidingsdienst op- gericht.”.
– Aangenomen.
Artikel 45
In artikel 88, § 1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 15 december 1993, worden de woorden “en artikel 32, 5° van het bijzonder de- creet van 19 december 1988 betreffende de Auto- nome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs” ge- schrapt.
– Aangenomen.
Artikel 46
In artikel 89, § 3, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 19 april 1995, wordt tussen het woord “psychologisch” en het woord “en” het woord “orthopedagogisch” ingevoegd.
– Aangenomen.
Artikel 47
In artikel 90, § 1, tweede lid, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 18 december 1992 en 19 april 1995, worden de woorden “en in artikel 55,
§ 3, van het bijzonder decreet van 19 december 1988 betreffende de Autonome Raad voor het Ge- meenschapsonderwijs” geschrapt.
– Aangenomen.
Artikel 48
§ 1. In artikel 92, § 1, van hetzelfde decreet, gewij- zigd bij het decreet van 28 april 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste lid wordt tussen de woorden “be- geleidingsdiensten” en “dat” de woorden “die op basis van artikel 89, § 1, een eigen perso- neelsformatie hebben,” ingevoegd ;
2° in het eerste lid, 1°, worden de woorden “be- paald door de Vlaamse regering” vervangen door “van 120.000 frank” ;
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
-48-
Voorzitter
3° in het eerste lid, 2°, worden tussen de woorden “bedrag” en “gelijk” de woorden “van 53 mil- xxxx xxxxx” ingevoegd ;
4° het laatste lid wordt geschrapt.
§ 2. In hetzelfde artikel wordt een § 2, opgeheven door het decreet van 8 juli 1996, opnieuw opgeno- men in de volgende lezing :
“§ 2. De pedagogische begeleidingsdiensten, die met toepassing van artikel 89, § 1, geen eigen per- soneelsformatie hebben, ontvangen een forfaitaire toelage van 4.500 frank per organieke betrekking in het basis- en secundair onderwijs. Het aantal or- ganieke betrekkingen wordt vastgesteld overeen- komstig artikel 89, § 3.”.
§ 3. In hetzelfde artikel worden een § 3 en een § 4 ingevoegd, die luiden als volgt :
“§ 3. De bedragen vermeld in de §§ 1 en 2, worden vanaf 1 januari 1999 gekoppeld aan de spilindex 138,01 en schommelen overeenkomstig de bepalin- gen van de wet van 1 maart 1977 houdende inrich- ting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de onderwijssector aan het indexcijfer der consump- tieprijzen van het Rijk worden gekoppeld.
§ 4. De in de §§ 1 en 2 bedoelde bedragen, bestemd voor de organisatie en de werking van de pedago- gische begeleidingsdiensten, kunnen worden aan- gewend voor de uitbetaling van de weddes van contractuele personeelsleden of voor de terugbe- taling van de loonlast bedoeld in de artikelen 94, § 4 en 95, § 3.”.
– Aangenomen.
Artikel 49
In artikel 94, § 1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 28 april 1993, worden de vol- gende wijzigingen aangebracht :
1° punt 1° wordt vervangen door de volgende be- paling :
“benoemd of aangesteld zijn in het gesubsi- dieerd onderwijs of in een gesubsidieerd cen- trum of als lid van de inspectie of lid zijn van het onderwijzend personeel van de hogescholen
of het academisch personeel van de universitei- ten” ;
2° punt 2° wordt aangevuld met de volgende zin :
“Deze dienstanciënniteit kan ook verworven worden in een hogeschool of een universiteit en wordt in deze gevallen berekend overeenkom- stig artikel 25 van dit decreet.”.
– Aangenomen.
Artikel 50
Artikel 95, § 1, eerste lid, van hetzelfde decreet wordt aangevuld met de volgende bepaling :
“Leden van het onderwijzend personeel van de ho- gescholen of het academisch personeel van de uni- versiteiten kunnen eveneens in een ambt van de pedagogische begeleidingsdiensten van het Ge- meenschapsonderwijs tijdelijk aangesteld of vast- benoemd worden. De diensten verworven in een hogeschool of een universiteit worden mee in aanmerking genomen voor het berekenen van de dienstanciënniteit, die in deze gevallen berekend wordt overeenkomstig artikel 25 van dit decreet.”.
– Aangenomen.
HOOFDSTUK III
Wijzigingen aan het decreet van 1 december 1993 betreffende de inspectie en de begeleiding
van de levensbeschouwelijke vakken
Artikel 51
Artikel 1 van het decreet van 1 december 1993 be- treffende de inspectie en de begeleiding van de le- vensbeschouwelijke vakken wordt vervangen door wat volgt :
“Artikel 1
Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegen- heid.”.
– Aangenomen.
-49-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
Voorzitter
Artikel 52
3° in § 3, eerste lid, wordt het woord “algemeen” vervangen door het woord “coördinerend” ;
4° aan § 3, tweede lid, worden de volgende woor-
In artikel 2 van hetzelfde decreet worden de vol- gende wijzigingen aangebracht :
1° in 1° worden tussen de woorden “onderwijswet- geving” en “en” de volgende woorden inge- voegd : “of bedoeld in de artikelen 41 en 42 van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997” ;
2° aan 2° wordt de volgende bepaling toegevoegd : “en de opleidingsonderdelen die voorkomen onder een benaming vermeld in 1° en die geor- ganiseerd worden in de lerarenopleidingen van de hogescholen bedoeld in het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap.”.
– Aangenomen.
Artikel 53
In artikel 6, § 3, van hetzelfde decreet wordt het woord “algemeen” vervangen door het woord” coördinerend”.
– Aangenomen.
Artikel 54
In artikel 7 van hetzelfde decreet wordt het woord “algemeen” vervangen door het woord “coördine- rend”.
– Aangenomen.
Artikel 55
In artikel 8 van hetzelfde decreet worden de vol- gende wijzigingen aangebracht :
1° in § 1 wordt tussen de woorden “secundair on- derwijs,” en de woorden “en in het pedago- gisch” de tekst “in de lerarenopleidingen geor- ganiseerd door de hogescholen” ingevoegd ;
2° aan § 1, 1°, worden de volgende woorden toege- voegd : “of bedoeld in het artikel 29 van het de- creet basisonderwijs van 25 februari 1997 ;” :
den toegevoegd : “of vermeld in het decreet ba- sisonderwijs van 25 februari 1997.”.
– Aangenomen.
Artikel 56
Aan artikel 10, § 1, derde en vierde streepje, van hetzelfde decreet worden na de woorden “pedago- gisch hoger onderwijs” de woorden “en de leraren- opleidingen georganiseerd door de hogescholen ;” toegevoegd.
– Aangenomen.
Artikel 57
In artikel 13, 5°, van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° bij het eerste streepje worden de woorden “het lager of” geschrapt ;
2° het tweede streepje wordt vervangen door wat volgt :
“– hetzij houder zijn van een minimaal vereist bekwaamheidsbewijs voor het onderwijzen van het opleidingsonderdeel godsdienst of niet con- fessionele zedenleer in de hogescholen, zoals bedoeld in artikel 128 van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap ;” ;
3° bij het derde streepje wordt de bepaling “hou- der zijn van één van de vereiste bekwaamheids- bewijzen of geacht in het bezit te zijn van een vereist bekwaamheidsbewijs van leermeester in de niet-confessionele zedenleer in het gewoon lager en basisonderwijs, zoals vermeld in het be- sluit van de Vlaamse Executieve van 27 juni 1990 betreffende de bekwaamheidsbewijzen, de weddeschalen en de bezoldigingsregeling in het gewoon kleuter-, lager en basisonderwijs, gewij- zigd bij besluit van de Vlaamse Executieve van 19 december 1991 of” geschrapt ;
4° het vierde streepje, wordt vervangen door wat volgt :
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
-50-
Voorzitter
“– hetzij houder zijn van één van de vereiste be- kwaamheidsbewijzen of geacht in het bezit te zijn van een vereist bekwaamheidsbewijs voor het onderwijzen van de betreffende godsdienst of niet- confessionele zedenleer in het lager on- derwijs zoals bedoeld door en krachtens het ar- tikel 74 van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 ;”
– Aangenomen.
Artikel 58
In artikel 18, § 1 en § 2, van hetzelfde decreet wordt het woord “algemeen” vervangen door het woord” coördinerend”.
– Aangenomen.
Artikel 59
In artikel 20, § 2, van hetzelfde decreet worden de woorden “niveau 1” vervangen door de woorden “niveau A”.
– Aangenomen.
HOOFDSTUK IV
Slotbepalingen
Artikel 60
Dit decreet treedt in werking op 1 mei 1999, met uitzondering van de artikelen 44, 45 en 47 die uit- werking hebben met ingang van 1 april 1999.
– Aangenomen.
De artikelsgewijze bespreking is gesloten.
We zullen morgen om 16 uur de hoofdelijke stem- ming over het ontwerp van decreet houden.
ONTWERP VAN DECREET tot regeling van de rechtspositie van het statutair en contractueel per- soneel van het VRT Filharmonisch Orkest en het VRT-koor
– 1327(1998-1999) – Nrs. 1 tot 3
Algemene bespreking
De voorzitter : Dames en heren, aan de orde is het ontwerp van decreet tot regeling van de rechtsposi- tie van het statutair en contractueel personeel van het VRT Filharmonisch Orkest en het VRT-koor.
De algemene bespreking is geopend. De heer Xxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxxxx Xxxxx : Xxxxxxxx de voorzitter, waarom wordt dit ontwerp van decreet niet behan- deld op het einde van de agenda ? Dit is toch het ontwerp van decreet dat op verzoek van mevrouw Xxx Xxxxx aan de agenda is toegevoegd ? Nor- maal gezien wordt dat dan toch achteraan op de agenda geplaatst ?
De voorzitter : Het is achteraan bij de ontwerpen van decreet geplaatst. Normaal gezien worden de ontwerpen van decreet behandeld vóór de voor- stellen van decreet.
De xxxx Xxxxx Xxxxx : Dan nog vind ik dat het achteraan op de agenda moet worden geplaatst, dus na de voorstellen van decreet die al op de agenda staan.
De voorzitter : Mevrouw Xxx Xxxxx heeft het woord.
Xxxxxxx Xxxxx Xxx Xxxxx : Mijnheer de voorzit- ter, ik heb de gunst aangevraagd. Ik heb dan ook geen bezwaar tegen het verzoek van de heer Xxxxx. Ik weet niet of dit een precedent is : die ver- antwoordelijkheid wil ik niet nemen. Het decreet over het koor en orkest van de VRT is een tech- nisch decreet. Er werd gevraagd om het toch nog te agenderen. Ik denk dat het moeilijk zal zijn om de minister hier nog te krijgen, rekening houdend met zijn agenda. Ik vind dit nogal overdreven voor een technisch decreet.
De voorzitter : Xxx wordt dit ontwerp van decreet achteraan op de agenda geplaatst. Op vraag van de heer Xxxxx zullen wij ook minister Xxxxxxx opvor- deren.
Is het parlement het hiermee eens ? (Instemming)
-51-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
VOORSTEL VAN DECREET xxx xx xxxxx Xx- xxxxx Xxxxx en Xxxxx Xxx Xxxxxxxxxx, xxxxxxx Xxxxx Xxx Xxxxx en de xxxx Xxxxx Xxxxxxxxxxxx houdende erkenning en subsidiëring van de Vlaam- se sportfederaties
– 1267 (1998-1999) – Nrs. 1 tot 5
Algemene bespreking
De voorzitter : Dames en heren, aan de orde is het voorstel van decreet van de heren Xxxxx en Van Nieuwkerke, mevrouw Xxx Xxxxx en de heer Van- velthoven houdende erkenning en subsidiëring van de Vlaamse sportfederaties.
De algemene bespreking is geopend.
De heer Xxxxxx, verslaggever, is afwezig. Ik veron- derstel dus dat hij naar het verslag verwijst.
De heer Xxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxxxxxx Xxxxx (Op de tribune) : Xxxxxxxx de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, ik wil de heer Keulen bedanken voor zijn bijzonder uit- voerig verslag. Het verslag toont aan dat er een uit- gebreide bespreking aan het decreet is voorafge- gaan. In de commissie voor Cultuur en Sport leeft bij de verschillende fracties een ruime interesse voor de sport. Dat bleek al uit de resolutie die we enige tijd geleden samen opstelden.
De sport is een terrein met vele facetten. Eén ele- ment ligt nu voor : de herziening van het decreet van maart 1977. Deze werd vooropgesteld in een studie, namelijk het strategisch plan voor de sport. De herziening is nodig omdat we moeten vertrek- ken van een doelmatiger benadering. Er moeten doelstellingen worden vooropgesteld en er moet worden nagegaan met welke middelen die kunnen worden bereikt.
Een decreet is inderdaad slechts een middel om een doel te bereiken. Dat doel is in dit geval dat de nieuwe federaties die straks een erkenning en een subsidiëring zullen vragen, zich zullen inschakelen in een sportbeleid dat zoveel mogelijk mensen kwaliteitsvol aan sport wil laten doen, opdat ze die sport levenslang kunnen blijven beoefenen. We proberen dit te bereiken door middel van een de- creet op de federaties. Federaties zijn uitstekende partners, omdat ze met hun kennis, deskundigheid en organisatorische mogelijkheden steun verlenen aan de kern van het sportleven : de sportclubs. Het uitgangspunt is dat de federaties ten dienste staan van de sportclubs.
De federaties moeten daarvoor sterker staan dan tot nu toe het geval was. Om dat te bereiken, moe- ten we hun doelstellingen aanreiken. We hebben dit gedaan aan de hand van een vijftal basisop- drachten : opleiding, vorming, ondersteuning van de clubs, landelijke activiteiten, en informatie en promotie. Door een duidelijke formulering van deze doelstellingen proberen we de federaties in functie van de clubs te laten werken. Ten tweede streven we met het decreet een betere omkadering en een professionalisering van de federaties na.
Om deze twee zaken te realiseren, was het nodig de kwalitatieve en de kwantitatieve drempel te ver- hogen. We hebben de kritische massa gebracht op
1.500 leden voor federaties die ook een olympische opdracht hebben – zo is er maar één per sporttak – en 5.000 leden voor de competitieve en recreatieve federaties. Deze drempelverhoging staat in functie van de doelstellingen en de omkadering.
De doelstellingen zijn niet rigide en stellen weinig kwantitatieve eisen. Een heel belangrijke opdracht ligt bij de administratie. Zij moet de federaties be- geleiden bij het realiseren van de doelstellingen en van de basis- en eventuele facultatieve opdrachten.
Samen met deze drempelverhoging hebben we de mogelijkheid gecreëerd om dochterfederaties te vormen. Tijdens de bespreking in de commissie heeft de heer Xxxxx een amendement ingediend bij artikel 10 waardoor aanverwante sporttakken worden begeleid om te confedereren.
Er werden bijkomende accenten gelegd in functie van de jeugdsport. Er is een bijkomende coëfficiënt van 1,5 en 2, en er zijn bijkomende middelen voor een facultatieve opdracht jeugdsport. In de sport, ook bij de federaties die de clubs moeten onder- steunen, moet de belangrijkste aandacht uitgaan naar de jongeren. De beste omkadering moet voor hen worden ingezet. Zo kunnen ze op de best mo- gelijke manier aan sport doen en kunnen ze wor- den begeleid om dat levenslang te blijven doen.
Dit zit ook vervat in de facultatieve opdracht inza- ke de sportkampen. Een bijkomend en nieuw ac- cent is de duidelijke opdracht voor de éénkoepel- organisatie en de desbetreffende voorwaarden.
We hoeven de toelichting op dit decreet niet te herhalen, maar ik wens nogmaals duidelijk te zeg- gen dat dit decreet niet alleen staat. Het vormt één stap in een strategisch plan, één stap in de uitvoe- ring van een resolutie van dit parlement en één stap in de hervorming van ons sportlandschap. Deze stap moet worden voortgezet en alle fracties
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
-52-
Coens
samen moeten deze materie versterken. Na de re- alisatie van dit decreet moeten we een blijvende waakzaamheid aan de dag leggen en er in eerste in- stantie op toe zien dat de uitvoeringsbesluiten er daadwerkelijk komen. Ik hoop dat deze besluiten niet te rigide zijn en dat ze de administratie vol- doende ruimte laten om dit veranderende land- schap vlot te begeleiden. Meer dan één derde van de federaties is immers in een hervorming betrok- ken.
De nieuwe evaluatie van het decreet van 1995 be- treffende de gemeentelijke sportdiensten die als coördinator moeten optreden, zal voor het begin van de volgende zittingsperiode zijn. Ik denk ook aan de verdere aandacht in het onderwijs en aan een nieuwe buitenschoolse kinderopvang voor sport.
Dit geheel van maatregelen moet worden genomen om het sportgebeuren in Vlaanderen te versterken, zodat de mensen beter en kwalitatiever aan sport kunnen doen. De stijging van de door dit decreet ter beschikking gestelde middelen van 430 naar 505 miljoen frank, ligt in die lijn, en heeft duidelijk tot doel de federaties te helpen de clubs te begeleiden in hun opdracht meer mensen kwalitatief aan sport te laten doen. (Applaus bij de CVP en de SP)
De voorzitter : De heer Van Nieuwkerke heeft het woord.
De xxxx Xxxxx Xxx Xxxxxxxxxx (Op de tribune) : Xxxxxxxx de voorzitter, collega's, ook ik wens de collega's uit de commissie voor Cultuur en Sport te danken voor hun constructieve bijdragen. Ook een bijzonder woord van dank aan de heer Xxxxxx, ver- slaggever, en aan de mensen op het terrein, die er op zeer korte periode in geslaagd zijn een aantal vragen en opmerkingen over dit voorstel van de- creet te formuleren.
De hoofdbekommernis van dit voorstel van de- creet is om de sportparticipatie via de clubs en de kwaliteit van het sportaanbod zelf te verhogen. Het voorliggende voorstel van decreet heeft dan ook de bedoeling de werking van de sportfederaties kwali- tatief te helpen verbeteren.
Dit decreet vervangt in feite het oude decreet van 1977. De algemene kritiek op het oude decreet luidde dat het in de eerste plaats een kwantitatief decreet was. Er gingen dan ook reeds tien jaar stemmen op om dat decreet te vervangen. Einde- lijk zijn we zo ver, en ik ben me er goed van bewust
dat het geen wonderdecreet is. In het licht van de toekomst is het wel een bijzonder belangrijk de- creet waarmee enkele belangrijke stappen worden gezet. Ik denk dan vooral aan het item van de ra- tionalisatie van het landschap der sportfederaties. Iedereen klaagde er immers over dat er te veel fe- deraties waren. Daar wilden we met dit decreet iets aan doen.
Een boeiende discussie die thans aan de gang is, is die over de betekenis van die sporttakkenlijst. We zullen daarbij worden geadviseerd door de Sport- raad. De lijst moet om de vier jaar opnieuw wor- den bekeken. We zullen elke keer over voldoende stof beschikken om te bezinnen en te filosoferen over het sportbeleid.
Ten tweede stellen we aan aantal kwaliteitseisen aan het personeel. Heel wat federaties beschikken niet over een professionele omkadering. Zowel op sporttechnisch als op administratief-bestuurlijk vlak moet er kwaliteit in huis zijn. Dit geldt zowel voor de meer internationaal gerichte als voor de recreatieve federaties.
Het beleidsplan dat om de drie jaar moet worden ingediend en jaarlijks moet worden geëvalueerd, is een ander belangrijk instrument. Aan de hand van wetenschappelijke knowhow die aan universiteiten wordt voorbereid en geïmplementeerd, kunnen de federaties hun kwaliteit opdrijven en de effecten van hun beleidsplan meten.
De mogelijkheid tot confedereren is een andere positieve zaak. Tijdens de hoorzitting met professor Xxxxxxxxx en uit buitenlandse voorbeelden is ge- bleken dat een beheersmatige samenwerking mo- gelijk is terwijl elke federatie een sporttechnische eigenheid behoudt. Dit is heel belangrijk omdat de kleinere federaties nogal ongerust waren over dit voorstel van decreet. De korte hoorzitting met de voorzitter van de Vlaamse Sportraad heeft ons van een aantal interessante buitenlandse gegevens op de hoogte gebracht.
Het voorstel van decreet omschrijft een aantal be- grippen nauwkeuriger. Wat is sport ? Wat is een club ? Waaraan moet een federatie voldoen ?
De scheiding is het tweede punt bij de erkenning en subsidiëring. Er werd opgemerkt dat de 19 er- kenningsvoorwaarden niet nodig zouden zijn, maar ik ben het daarmee niet eens. Als de Vlaamse over- heid een federatie erkent, houdt dat ook een offi- ciële waardering voor de organisatie in. We moeten bijgevolg ook een aantal eisen stellen. Theoretisch
-53-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
Van Nieuwkerke
kan op een erkenning immers een subsidiëring vol- gen.
De heer Xxxxx heeft het reeds over de subsidieer- baarheid gehad. De facultatieve opdrachten zijn niet onbelangrijk en we hebben reeds een aantal bedragen ingeschreven. Zo zal voor het jeugdsport- beleid 50 miljoen frank worden uitgetrokken, voor de sportkampen 20 miljoen frank, voor het top- sportbeleid 60 miljoen frank, en voor het prioritei- tenbeleid 10 miljoen frank. Voor de decreetgever is het belangrijk om deze minimale, nominale bedra- gen te geven aan de zaken waaraan we belang hechten. Enkel in de toekomst kunnen we die ver- hogen.
We regelen een aantal zaken nu decretaal. Er was immers de kritiek te horen dat het topsportbeleid en de sportkampen niet decretaal waren veran- kerd. Dit is bij deze gebeurd. We hebben ook een aantal voorwaarden geformuleerd bij de koepelor- ganisatie. De federaties hebben immers nood aan en recht op een degelijke vertegenwoordiging van hun belangen.
Voor de rangschikking en de organisatie zou het ideaal zijn om één federatie per sporttak te heb- ben. We gaan bijgevolg volmondig akkoord met het voorstel van de oppositie om de qua sporttak of discipline verwante federaties zoveel mogelijk te stimuleren om tot de vorming van een confederatie over te gaan.
De decreetgevers hebben ook niet in de hand dat de sportsector zichzelf organiseert, wat trouwens zijn recht is. Een aantal zaken zijn bovendien histo- risch gegroeid door nalatigheid van de officiële bonden.
Onze grootste bekommernis moet zijn dat zo veel mogelijk mensen aan sport doen. We moeten over- wegen wat eigenlijk het belangrijkste is.
Dit is ook een groeiproces. Bepaalde federaties staan soms verder dan andere op het vlak van sa- menwerking. Ik geef het voorbeeld van turnen. De Vlaamse Turnliga en de Federatie van Algemene en Sportieve Gymnastiek werken nauw samen. Dat is een verrijking voor beiden. De Katholieke Vlaamse Turnfederatie heeft nu ook beloofd meer samen te werken. We moeten samenwerking stimu- leren, maar niet forceren. Kunstmatige fusies lei- den nergens naartoe. Ik ben ervan overtuigd dat door dit decreet de sportsector hechter zal worden.
Positief is ook dat dankzij dit decreet de middelen toenemen.
Ik had trouwens gehoopt evenzeer aan het decreet op de gemeentelijke en provinciale sportdiensten te kunnen werken. Dat moet ook worden gewij- zigd, waardoor bijvoorbeeld projectmatige subsi- diëring mogelijk zou worden. Dat zal echter voor de volgende zittingsperiode zijn. We moeten in de volgende zittingsperiode blijvende aandacht heb- ben voor de financiering van de sport. (Applaus bij SP en CVP)
De voorzitter : De heer Xxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxxxx Xxxxx : Xxxxxxxx de voorzitter, leden van de regering, dames en heren, wie naar de indieners heeft geluisterd, zou kunnen besluiten dat iedereen dit een goed voorstel van decreet vindt. Dat klopt niet. Wie de commissiebesprekin- gen heeft bijgewoond, moet dit erkennen.
Dit voorstel van decreet over de subsidiëring van sportfederaties kadert binnen het algemeen sport- beleid, dat via een resolutie werd uitgetekend en dat verder via een Strategisch Plan voor de Sport werd uitgewerkt. We behandelen echter niet de be- langrijkste schakel van dat plan. Er zijn drie ni- veaus in de sportwereld : het lokale niveau, be- staande uit de gemeentelijke sportdiensten, de clubs en de scholen ; het tussenniveau, dat bestaat uit de sportfederaties en de topsportomkadering ; en het hoogste niveau of het algemeen centrale be- leid van de Vlaamse regering.
Onze prioriteiten lagen vast : het lokale niveau zou de centrale draaischijf vormen van het sportbeleid. Het verwondert me dat men dat bij de uitvoering van het strategisch plan voor de sport niet als eer- ste aanpakt, bijvoorbeeld met het decreet op de ge- meentelijke sportdiensten. We debatteren nu zelfs zonder de bevoegde minister. Ik krijg de indruk dat men niet de juiste prioriteiten legt.
De voorzitter : De heer Xxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxxxxxx Xxxxx : Mijnheer Xxxxx, zoals u zelf zegt, is dit slechts een onderdeel van het strate- gisch plan. Uiteraard vinden we de gemeentelijke sportdiensten uiterst belangrijk. Het vorige decreet op de sportfederaties dateert van 1977 en is daar- om dringender dan een decreet van 1995, dat trou- wens nog moet worden geëvalueerd. Hopelijk kun- nen we het lokale niveau onmiddellijk na de ver- kiezingen samen aanpakken.
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
-54-
De xxxx Xxxxx Xxxxx : De heer Xxxxx vergist zich als hij de levensduur van een decreet als uitgangs- punt hanteert om het voorrang te verlenen. We moeten onze vastgelegde prioriteiten opvolgen. De hervorming van Bloso was bijvoorbeeld zo een pri- oriteit maar ook daar gebeurt niets.
Ik richt geen verwijten tot de indieners van het voorstel van decreet, maar wel tot de regering en vooral tot minister Xxxxxxx. Onze prioriteiten wer- den wellicht niet opgevolgd tengevolge van de one- nigheid tussen de coalitiepartners : tussen de for- mele minister van Sport, de xxxx Xxxxxxx, en de in- formele minister van Sport, xxxxxxx Xxxxx. We hebben inderdaad dankzij de impulsen van het par- lement een mooi theoretisch plan uitgetekend. De uitvoering is echter blijven steken in de verdeeld- heid tussen CVP en SP. Men zegt wel eens dat sport niet blauw-, rood- of oranjegekleurd mag zijn. Xxxxxxxx de minister, binnen de Vlaamse re- gering is dit wel het geval. Machts- of andere be- langen zijn er de oorzaak van dat er geen efficiënt sportbeleid zal worden gevoerd.
Vorige week waren een aantal collega's aanwezig op een zeer interessant congres in Hasselt dat werd ingericht door het Instituut voor Sport- en Recre- atiebeheer. Het instituut is de koepel van de lokale sportmonitoren. Alle 600 ingeschrevenen waren er zeer ontgoocheld over dat er geen lokale aanpak was.
Xxxxxxxx de voorzitter, politiek en macht spelen steeds meer een rol in de sport. De verzuiling is er de oorzaak van dat dit voorstel enkel werd inge- diend door leden van de twee regeringspartijen, namelijk de heren Xxxxx en Van Nieuwkerke. De vorige zaken die we hebben besproken zijn partij- overschrijdend. Het voorstel van resolutie werd uitgewerkt in een zeer constructieve sfeer waarbij zowel meerderheid als oppositie hun steentje heb- ben bijgedragen. Bij dit voorstel van decreet is dat niet het geval, omdat de draak van de verzuiling opnieuw heeft toegeslagen. De macht van de zuil heeft andermaal gezegevierd op de sport zelf. Dit is duidelijk merkbaar.
Bij de bespreking van het voorstel van resolutie in- zake het strategisch plan voor de sport werd een onderzoek uitgevoerd door twee adviesbureaus. Hun opdracht was na te gaan hoe de sportwereld in ons land evolueert. Bij het hoofdstuk sportfede- raties waren er twee grote opmerkingen. Men stel- de een al te grote versnippering vast, er waren veel te veel federaties. Dit was nefast voor de werking op het veld zelf. De federaties hebben de taak en de plicht om een kader te scheppen. Daarenboven
waren de federaties veel te verzuild waardoor men zich te weinig met de sport zelf bezighield.
Dit voorstel van decreet biedt hiervoor geen oplos- sing. Er zijn inderdaad een aantal goede punten. Men maakt bijvoorbeeld een onderscheid tussen het erkennen van een sportfederatie enerzijds en de subsidiëring ervan anderzijds. Men is echter niet ver genoeg gegaan in het aanpakken van de ver- snippering. De oplossing bestond erin één sportfe- deratie per sporttak te subsidiëren. Alleen op die manier kan worden tegengegaan dat federaties zich binnen dezelfde zuil splitsen om de overheid subsidies te kunnen ontfutselen.
De voorzitter : De heer Van Nieuwkerke heeft het woord.
De xxxx Xxxxx Xxx Xxxxxxxxxx : Xxxxxxxx Xxxxx, welke sportfederatie moet men dan nemen ?
De xxxx Xxxxx Xxxxx : Xxxxxxxx Xxx Xxxxxxxxxx, om dit probleem te vermijden, waren we bereid uw oplossing te steunen. We stelden voor de samen- werking tussen sportfederaties tot stand te laten komen en een sportconfederatie te laten ontstaan, gebaseerd op federaties die behoren tot dezelfde sporttak. We hadden graag gezien dat dit structu- reel zou zijn ingeschreven in het voorstel. We zijn niet verder geraakt dan een soort intentie, met an- dere woorden het stimuleren hiervan. De heer Xxx Xxxxxxxxxx heeft het daarnet mooi uitgedrukt : we zullen stimuleren, maar niet forceren.
Maar de enige manier om de draak van de verzui- ling aan te pakken bestaat erin structureel in te schrijven dat subsidiëring alleen kan als sportfede- raties samenwerken in een confederatie van dezelf- de sporttak. Dat we met die opvatting niet alleen staan, is maandagavond nog gebleken. Op een bij- eenkomst van de raad voor de sportfederaties is uw voorstel op het nippertje niet weggestemd, heren Xxxxx en Van Nieuwkerke. De federaties die tot de zuilen behoren, hebben het voorstel gered. Dit is veelbetekenend.
De weinige goede signalen in uw voorstel zullen trouwens bij de uitvoering niet tot hun recht komen, daar u het fundamentele probleem weer niet hebt aangepakt. Als we aan sport denken, moeten we ook uitsluitend aan sport denken. Dan moeten we alle prioriteit leggen bij de sport en niet bij macht van de socialistische, de katholieke of – in mindere mate – de liberale zuil. Het gaat niet om het kleuren van de zuil. Het gaat erom dat sport sport is. Elke vermenging terzake leidt tot het mis- bruiken of het verkeerd aanwenden van subsidies.
-55-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
Denys
Wij zijn de eersten om te vragen het sportbudget te verhogen. Ik ben ook de eerste om het huidig bud- get van 1,8 miljard frank te vergelijken met dat van de gemeenten, die 10 miljard frank uitgeven aan sport. Ik ben eveneens de eerste om te zeggen dat meer geld voor sport een noodzaak is om de volks- gezondheid preventief te helpen, zelfs al weet mi- nister Xxx Xxxxxx dat ik zeer zuinig ben met de centen van de overheid. Ik ben ten slotte de eerste om te zeggen dat die verhoging van de middelen enkel kan als die middelen ook voor sport worden aangewend. Ze mogen niet worden misbruikt om de structuren van de zuilen te versterken.
De xxxx Xxxxxxx Xxxxx : Xxxxxxxx de voorzitter, de heer Xxxxx probeert een karikatuur van dit de- creet te maken door het te herleiden tot de al dan niet aanwezige verzuiling. Hij probeert trouwens hetzelfde met het strategisch plan voor sport in Vlaanderen. Hij beweert dat één van de twee zaken over de federaties die hierin staan, de verzui- ling is.
Het strategisch plan heeft nochtans uitdrukkelijk oog voor heel wat zaken die moeten veranderen in de erkenning en de subsidiëring van sportfedera- ties. Er worden acht elementen vermeld. Daartoe behoren onder meer het loskoppelen van erken- ning en subsidiëring, wat trouwens ook is gebeurd. Verder is er de verhoging van de kwantitatieve er- kennings- en subsidiëringsdrempels, die eveneens is doorgevoerd. In dit verband kunnen kleinere fe- deraties zich groeperen, onder andere op basis van hun sporttak. Ook dit heeft plaatsgevonden en is dankzij uw inbreng in artikel 14 nog versterkt, mijnheer Xxxxx.
Men vraagt tevens een actieve jeugdwerking, die ook daadwerkelijk in het plan staat. Het gaat ook nog om integrale kwaliteitszorg, om kaderoplei- ding, om kwalitatieve begeleiding, om projectmati- ge subsidies en om de reglementering van topsport en sportkampen. In het algemeen probeert het plan de betrokkenheid tussen club en federatie te versterken. De heer Xxxxx herleidt heel dit strate- gisch plan voor sport nu tot het gekoesterde sym- bool van de verzuiling.
Over die verzuiling wil ik nog het volgende zeggen. We streven in dit decreet naar een categorie A en een categorie B. In categorie A ligt de norm op
1.500 leden voor erkenning bij federaties die deel- nemen aan de Olympische Spelen. Dit gaat over één federatie per sporttak, net zoals u het wilt, mijnheer Xxxxx. Categorie B geldt voor competi-
tieve en recreatieve federaties, waarbij de kwanti- tatieve norm op 5.000 leden ligt. Dit betekent dat de drempel voor de versnippering sowieso hoog ligt. Als alternatieve mogelijkheid bieden we daar confederatievorming. Met uw amendement geven we duidelijk aan welke richting we zien voor een confederatie van één sporttak of van aanverwante sporttakken.
Uit de hoorzitting met professor Xxxxxxxxx hebben we geleerd dat dit voor hem niet noodzakelijk de meest evidente vorming van confederaties is. Deze professor kan toch bogen op een zekere weten- schappelijke benadering. Desondanks hebben we dit in het decreet opgenomen. Ook in de resolutie bepalen we dat de basis waarop confederaties wor- den gevormd, in principe vrij blijft, hoewel het meest logische en meest relevante criterium de sportdiscipline blijft. Dit standpunt wordt ook uit- gedrukt in het amendement dat u samen met ande- ren hebt ingediend.
De voorzitter : De heer Xxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxxxx Xxxxx : Ik respecteer u, mijnheer Coens. U bent een beloftevol volksvertegenwoor- diger, maar u bent nog jong. Ik wil niet beweren dat ik wijzer ben dan u, maar ik wil u gewoon in mijn ervaring laten delen. U zult nog een zaak moeten leren : hoe goed de intenties in een decreet ook zijn verwoord, als de mentaliteit van diegenen die het decreet moeten uitvoeren niet mee evolu- eert, dan zal er niets veranderen. Daarom moet men op een structurele wijze, in het decreet zelf, er- voor zorgen dat die starre geesten worden aange- pakt.
Men wordt immers geconfronteerd met personen zoals een Xxxxxx Xxx Xxxx, voorzitter van de Vlaamse Katholieke Sportfederatie Omnisport.
De xxxx Xxxxxxx Xxxxx : Die man heeft ontslag ge- nomen.
De xxxx Xxxxx Xxxxx : Wellicht heeft hij dat ge- daan op basis van mijn opmerkingen in de commis- sie, maar ik weet dat niet echt. In elk geval heeft hij hier verklaringen afgelegd die aantonen dat hij sport ziet als een instrument om jonge sportlui ide- ologisch te indoctrineren en de katholieke levens- beschouwing in te lepelen. Mijn haren gingen over- eind staan toen ik zijn uitspraken hoorde. Zolang we worden geconfronteerd met machtsposities van dat soort mensen en sportfederaties in adviesorga- nen en organen die het beleid moeten uitvoeren, zal er niets veranderen. Wat men ook in het decreet inschrijft, men blijft dan de gevangene van sterke
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
-56-
Denys
zuilen die machtsbestendiging boven de sport zelf plaatsen.
De voorzitter : Mevrouw Xxx Xxxxx heeft het woord.
Xxxxxxx Xxxxx Xxx Xxxxx : Het is erg dat we het over deze problematiek moeten hebben, want ik dacht dat het hier toch over sport gaat.
De xxxx Xxxxx Xxxxx : Dat dachten wij ook !
Xxxxxxx Xxxxx Xxx Xxxxx : Niet alleen u was ge- schrokken van de uitspraken van de heer Xxx Xxxx. De mensen van zijn eigen organisatie heb- ben dat evenmin in dank aanvaard, en daarom heeft hij ontslag genomen. Dat doet echter niets ter zake. Ik vraag u enkel eens na te gaan waar de grootste lobby in de sportsector is. Die schuilt in de unitaire unisportfederaties, die misbruik maken van hun monopoliepositie. Ik kan daar voorbeel- den van geven.
Minister Xxxx Xxx Xxxxxx : Als u het hebt over media, economie, enzovoort, dan houdt u een ander pleidooi. U pleit nu voor een enkele soort van sportfederaties, weliswaar met een vorm van intern pluralisme. U pleit in dit geval niet voor het vrije initiatief. U pleit er niet voor om in de sport- tuin duizend rozen te laten bloeien, u wilt via een decreet de mensen dwingen zich neer te leggen bij een soort van eenheidsworst. U gaat nu toch echt de etatistische toer op !
De voorzitter : De heer Xxx Xxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxxx Xxx Xxxxx : Als men pleit voor één sportfederatie per sporttak waarbij elke club zijn eigenheid behoudt, vind ik het nogal vreemd dat dit wordt afgedaan als een eenheidsworst. De basis van het sportgebeuren blijft de sportclub. De vrij- heid van organisatie kan daar te allen tijde blijven bestaan. Als het echter gaat over overheidssubsi- dies, vind ik het niet meer dan logisch dat de visie van de heer Xxxxx de enige mogelijke uitweg biedt.
De voorzitter : De heer Xxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxxxx Xxxxx : Ik ben ervan geschrokken dat de minister de consequentie van mijn houding in sommige dossiers in twijfel trekt. Ik heb er nooit voor gepleit dat de overheid subsidies zou toeken- nen aan de regionale televisiestations. Integendeel,
ik heb ervoor gepleit het monopolie weg te wer- ken.
Ook hier pleit ik niet voor het monopolie van één sportfederatie. Ik vind het dan ook goed dat men het onderscheid maakt tussen erkenning en subsi- diëring. Ik heb geen enkel bezwaar tegen het be- staan van meerdere sportfederaties. Als men echter subsidieert, dan mogen deze subsidies niet worden gebruikt om structuren te versterken. Met subsi- dies moet men trachten een sportdoel te bereiken. Met subsidies moet in de eerste plaats de kwaliteit van de jeugdopleiding verbeteren.
Als een onderzoeksrapport van de Vlaamse rege- ring aantoont dat deze subsidies niet efficiënt wor- den aangewend omwille van versnippering en ver- zuiling, dan is het onze taak ervoor te zorgen dat het doel – een kwalitatieve jeugdopleiding – toch kan worden bereikt. Dit is alleen mogelijk als de sportsubsidies voor de federaties worden gericht naar de sporttak zelf. We moeten ervoor zorgen dat we jongeren de beste omkadering kunnen geven. Als men dat geld opnieuw versnippert en aan- wendt voor de financiering van structuren, dan zal de doelstelling nooit worden bereikt.
Het instrument van de sportfederatie is een goed instrument, want het garandeert de vrijheid van vereniging. Tegelijkertijd kan het vooropgestelde doel worden bereikt en kunnen de middelen zo ef- ficiënt mogelijk worden gebruikt. Het loopt echter fout als de samenwerking tussen sportfederaties wordt gericht op een bepaalde zuil in plaats van op een bepaalde sport. Indien we dit structureel had- den kunnen verankeren in het decreet, dan hadden we dit voorstel van decreet goedgekeurd. Nu blijft het bij een vage intentie.
De heer Van Nieuwkerke heeft zonet gezegd dat we willen stimuleren, niet forceren. Dat zegt ge- noeg. Hij is immers de man van de socialistische zuil. De standpunten die hij inneemt, zijn ofwel de standpunten van xxxxxxx Xxxxx ofwel van de so- cialistische zuil.
Collega's, we zullen daartegen vechten. We kunnen dit niet aanvaarden, want we geloven dat er een ef- ficiënter en beter sportbeleid nodig is. Mijnheer Xxxxx, het is niet de bedoeling alles tot dit dispuut te herleiden, maar als u die kanker niet wegneemt uit de sport, zal ondanks al uw intenties de uitvoe- ring van het decreet nooit leiden tot een verbete- ring op het terrein.
De voorzitter : De heer Van Nieuwkerke heeft het woord.
-57-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
De xxxx Xxxxx Xxx Xxxxxxxxxx : Mijnheer Xxxxx, ik verdenk u er een beetje van dat u de hele discus- sie over ons voorstel naar u toehaalt. U bent daar ook in geslaagd door ons voortdurend te verwijten de verzuiling en versnippering in de hand te wer- ken. Dat was geenszins de bedoeling van de indie- ners.
U gaat te snel voorbij aan de kwalitatieve aspecten. De belangrijkste kritiek op het oude decreet was dat enkel met kwantiteit werd gewerkt. We hebben een hele reeks kwalitatieve eisen in ons voorstel van decreet opgenomen.
De oppositiepartijen hameren voortdurend op de verzuiling. Volgens mij zijn alle verenigingen ge- deeltelijk verzuild. Dat is onvermijdelijk. Dat liedje wordt wel een beetje afgezaagd. Een aantal kleine- re federaties die niet verzuild zijn, worden nu ver- plicht te confedereren. Ook bij hen is er tegen- stand.
Een voorbeeld is de krachtbalfederatie, die de norm van 5000 leden net niet haalt, en dus ver- plicht is te confederen. Die mensen vertellen me dat ze hun eigen identiteit willen behouden. Vol- gens ons voorstel zijn ze verplicht beheersmatig samen te werken. Een ander voorbeeld is de rugby- federatie. Hun hoofdzetel ligt in Gent, waardoor ze zich moeten verplaatsen. Een aantal kleinere fede- raties worden dus door dit voorstel van decreet verplicht samen te werken, al was het maar be- heersmatig. Een samenwerking op sport-technisch vlak is nog iets anders.
Dit zijn positieve elementen in het voorstel van de- creet. Daar wordt echter nooit over gesproken. Er wordt vlot over het beleidsplan heengegaan, en er wordt beweerd dat het papier is. Door voortdurend slechts één aspect uit te vergroten, houdt men geen rekening met de intrinsieke waarde van dit voor- stel van decreet. Dat is jammer.
De voorzitter : De heer Xxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxxxx Xxxxx : Xxxxxxxx de voorzitter, ik ben mijn betoog begonnen met de stelling dat het voorstel van decreet een aantal goede elementen bevat. De heer Xxx Xxxxxxxxxx haalde de discus- sie aan over de kwaliteitseisen die belangrijker worden dan in het verleden. Die discussie werd uit- gebreid gevoerd. Ik ben er echter niet zeker van dat de kwaliteit zal toenemen. Een aantal zaken wijzen daarop. Het is bijzonder moeilijk om kwali- teit te controleren, maar het is nog veel moeilijker om kwaliteit te omschrijven. Het is niet omdat be- paalde voorwaarden worden bepaald voor de om-
vang van een administratie en een aantal theoreti- sche zaken worden opgelegd, dat de kwaliteit toe- neemt.
Ik wil even verwijzen naar de jeugdwerkbeleids- plannen. Ik ken gemeenten die perfect een jeugd- werkbeleidsplan in theorie kunnen opmaken, maar in de praktijk heel statisch, weinig vernieuwend en weinig stimulerend werken. Ik moet wel toegeven dat ik niet onmiddellijk andere omschrijvingen zag om de kwaliteit te verbeteren. Daarom zal ik daar niet meer op terugkomen.
Bij de uitvoering van dit voorstel van decreet zal het dan ook van het allergrootste belang zijn wie adviseert, wie uitvoert en met welke mentaliteit dit gebeurt. Xxxxxxxx Xxx Xxxxxxxxxx, indien die mentaliteit gericht blijft op de versterking van de zuil, in plaats van op de versterking van de sport, zullen zelfs de beste bedoelingen in dit voorstel van decreet onvoldoende zijn.
Xxxxxxxx de voorzitter, mijn fractie had zich in de commissie onthouden over dit voorstel, daar we het eerst nog uitgebreid wilden bespreken. We heb- ben dat nu gedaan. Het amendement dat werd aan- genomen en een zekere stimulans betreft, duidt misschien op een bepaalde intentie. Maar dit is voor ons onvoldoende. Indien men een amende- ment van ons wil steunen waarin wordt bepaald dat er structureel slechts één sportfederatie of - confederatie per sporttak kan worden erkend, dan zijn we bereid dit voorstel van decreet mee goed te keuren. In het andere geval zullen we tegenstem- men.
De voorzitter : De xxxx Xxxxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxx Xxxxxxx (Op de tribune) : Mijnheer de voorzitter, mijn moeder gebruikte vroeger een mooie uitdrukking : 'Als je met die persoon gaat praten, houd dan je zakken dicht.' Waarmee ze be- doelde dat ik me argwanend moest opstellen te- genover bepaalde personen. Als ik dit voorstel van decreet bekijk, zie ik op zijn minst twee redenen om mijn zakken dicht te houden.
Ten eerste heeft het zeer lang geduurd voor het voorstel van decreet er kwam. Nochtans werd het reeds aangekondigd in een resolutie vanwege de democratische fracties in dit parlement. Het voor- stel van decreet werd eveneens aangekondigd in het strategisch plan voor de sport van minister Xxxxxxx. Toen er dan eindelijk een tekst op tafel kwam, bleek het haast onmogelijk om daarvan langs welke weg ook een exemplaar te bemachti- gen. Dat is niet eigen aan de werking van de com-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
-58-
Stassen
missie voor Cultuur en Sport, noch aan de leden ervan die hierover onderhandelden. Enig wantrou- wen is dus op zijn plaats. Meer nog : tijdens de be- sprekingen van de begroting voor 1999 vroeg ik de minister naar de stand van zaken met betrekking tot dit voorstel van decreet. Hij gaf toe dat de tot- standkoming zeer moeilijk verliep. Het kwam erop neer dat er een aantal oude demonen de kop op- staken.
De tweede reden waarom we onze zakken moeten dichthouden, is dat dit voorstel haaks staat op een aantal andere voorstellen die tegelijkertijd in dit parlement werden behandeld. Bij de voorwaarden om erkend en gesubsidieerd te worden staat dat men onder andere over een lokaal en een bankre- kening moet beschikken. Tegelijk vonden in de commissie voor Welzijn de besprekingen inzake de zorgverzekering plaats. Er waren ook de bespre- kingen inzake het innovatiebeleid in Vlaanderen. Bij die onderwerpen gaat het echt over miljarden franken, maar toch gaat het slechts over een be- perkt aantal artikels. Minister-president Xxx xxx Xxxxxx heeft de term 'schelp' gebruikt. Ik vind dat men het net zo goed een lege doos zou kunnen noemen. Als het over miljarden gaat, staat er dus nauwelijks iets in. Als het over relatief minder mid- delen gaat, dan is het zeer gedetailleerd. Dat is echt wel een vreemde aberratie.
Dat zijn dus twee redenen waarom we argwanend moeten zijn. Er valt me trouwens nog iets op dat ik als zeer pijnlijk ervaar. Als het gaat om decreten die als voorstel van decreet worden ingediend, dan stel ik een zekere vorm van conservatisme en ver- zuiling vast. Dit is duidelijk het geval bij de zorg- verzekering. Minister Xxxxxxxxx stelde duidelijk dat dit niet mocht leiden tot meer verzuiling in Vlaanderen. We stellen echter vast dat de zorgver- zekering leidt tot een miljardenstroom naar de zie- kenfondsen. De zuilgebonden ziekenfondsen zul- len uiteraard het meeste geld binnenkrijgen. Ook hier geldt dit.
Het goede aan dit voorstel van decreet is dat men heeft geprobeerd om tegemoet te komen aan bijna alle verzuchtingen die in het strategisch plan voor de sport en in de audit zijn vermeld. Aan één ver- zuchting, namelijk de versnippering van de midde- len, is men echter niet tegemoetgekomen. Ik vind het dus echt wel jammer dat de regering de verzui- ling aldus behoudt en versterkt.
Na de hoorzittingen was de kritiek vrij algemeen. De versnippering zit grotendeels in de verzuiling,
maar zeker niet alleen daar. Waarschijnlijk spelen er soms ook wel persoonlijke redenen mee, omdat mensen indertijd niet met elkaar overeenkwamen. De grootste versnippering is echter zeker en vast te wijten aan ideologisch gebonden organisaties.
Ik heb al meermaals gezegd dat die ideologische sportorganisaties zeker een historische verdienste hebben. Xxxx veel mensen zijn na 1945 aan sport beginnen doen omdat ze lid waren van een zuilge- bonden organisatie, zij het rood, rooms of blauw, en misschien ook Vlaams. Men werd toen geboren als rood, rooms of blauw, en men stierf als rood, rooms of blauw. Men bleef binnen die organisatie functio- neren.
Deze tijd is nu voorbij. Deze organisaties hebben een historisch belang gehad, dat ik zeker niet wil ontkennen. Dit decreet is dus zoveel mogelijk tege- moetgekomen aan de verzuchtingen van het strate- gisch plan voor de sport, behalve de verzuchting om iets te doen aan de zuilgebonden versnippering.
Ten tweede kan men zich afvragen of het wel een goede zaak is om de erkenning te regelen op basis van ledenaantallen. Men is uitgegaan van een onder- en bovengrens. Is dit wel een goede zaak ? Sommige sporttakken hebben nu eenmaal minder deelnemers, maar zijn toch belangrijk. Het is be- langrijk dat men deze sporten toch in Vlaanderen kan beoefenen en dat er ondersteuning aan kan worden gegeven. Nu is er een vrij rigide onder- grens. Hierdoor moeten sporttakken die niet echt kunnen samenwerken, dit toch doen omdat ze an- ders geen middelen kunnen krijgen.
Ten derde is er naar aanleiding van dit decreet geen lijst opgesteld met activiteiten die als sport worden erkend. Dit is geen verwijt aan het adres van de nieuwe Raad voor de Sport, want hij heeft daarvoor geen tijd gehad. Ondanks de korte tijd die de raad nog maar in functie was, heeft hij vrij goed gewerkt en een belangrijke bijdrage geleverd aan dit debat. Op dit moment is het niet duidelijk wat een sport is en wat niet. Zijn bijvoorbeeld schaken, vissen en diepzeeduiken sporten ? Ik hoop dat die lijst er snel komt, want dit zou veel verduidelijken.
Ten vierde wordt voor unitaire sportfederaties, zoals de voetbal-, basketbal- en wielerbond, de lat zeer hoog gelegd om zich aan te sluiten bij dit de- creet. De Vlaamse volleybalorganisatie zou het met dit decreet moeilijker hebben dan met dat van 1977. De unitaire sportorganisaties hebben een hele weg afgelegd sinds we drie of vier jaar geleden het decreet op de niet-professionele sportbeoefe-
-59-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
Stassen
naar bespraken. Ze beginnen te beseffen dat sport een gemeenschapsbevoegdheid is en dat ze zich daarnaar moeten gedragen. We mogen de deur nu niet dichtgooien voor de unitaire sportorganisaties die zich willen aanpassen aan de gewijzigde staat- kundige structuur van dit land.
De Vlaamse regering moet ook beseffen dat ze aan de unitaire sportorganisaties vrij veel middelen geeft. De Ronde van Vlaanderen krijgt, onder meer via Vlaanderen 2002, heel wat geld. De over- heid geeft voor de organisatie van de Europese landenbeker miljoenen aan clubs die binnen een unitaire structuur functioneren. Kunnen die sport- organisaties worden verweten dat ze zich niet ge- dragen naar de staatkundige organisatie van het land, als we hen intussen wel van middelen voor- zien ?
Er kan slechts één sportfederatie per sporttak wor- den gesubsidieerd. Daarbij zou kunnen worden ge- discussieerd over een opdeling tussen recreatieve en competitieve sporten. Dat zou een opening kun- nen maken. Er moet een werkbare ondergrens worden gecreëerd voor de kleine sporttakken.
Het is goed dat kwaliteit het uitgangspunt is van het decreet, maar hoe zal dat worden geïmplemen- teerd, gecontroleerd en gevolgd ? De invulling van het zogenaamde sporttakkenbeleid moet snel ge- beuren wil men dit decreet een kans geven. De uni- taire sportorganisaties moeten de gelegenheid krij- gen zich soepel aan te passen aan het nieuwe de- creet, zodat ze beantwoorden aan de staatshervor- ming.
Koken kost geld. Om echt werk te maken van een ernstig sportbeleid in Vlaanderen, met een hoge kwaliteit, met veel aandacht voor de jeugd, en met lokmiddelen voor de unitaire sportorganisaties, moeten er voldoende middelen ter beschikking worden gesteld. Daarover werd echter geen duide- lijkheid gecreëerd.
Dit voorstel van decreet – het moet gezegd – reali- seert belangrijke zaken. Men hoeft ons dus niet te verwijten dat we enkel negatieven dingen zien. Toch mist het voorstel van decreet enkele open doelkansen. Daarom zullen we ons beraden over onze houding tijdens de stemming. De kans is groot dat we, samen met de andere oppositiepartij- en, zullen tegenstemmen. (Applaus bij AGALEV, de VLD en de VU)
De voorzitter : De heer Xxx Xxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxxx Xxx Xxxxx (Op de tribune) : Xxxxxxxx de voorzitter, collega's, na het aanhoren van de ver- schillende standpunten kan men zich afvragen wat er nog valt aan toe te voegen. Toch zou ik dit voor- stel van decreet willen plaatsen in een bepaald per- spectief, wat ook door de heer Xxxxx werd gedaan.
Nadat sport in 1970 een bevoegdheid werd van de Nederlandse Cultuurraad, de voorganger van het Vlaams Parlement, ontstond een nieuwe dynamiek. In die beginjaren ontstond het Bloso, werden acti- viteiten ontwikkeld voor de promotie van sport en werd decreetgevend werk geleverd, onder andere met het decreet op het medisch verantwoord spor- ten en het decreet op de sportfederaties. Vandaag zijn we toe aan een volgende stap.
Ik zou deze problematiek willen verbinden met het maatschappelijk aspect van sport. Ongeacht het feit dat sport sinds 1970 een rol begon te spelen in het beleid, moeten we ons afvragen in hoeverre de regering het onderwerp naar voren heeft gescho- ven. Sport is heel ruim. Iedereen heeft ermee te maken, op elk domein, jong en oud, rijk en arm. Sport is van alle tijden en is overal. Sport is, na het weer, het gespreksonderwerp bij uitstek. Een bud- gettaire weerslag van het belang van de sport is echter nauwelijks te vinden. De xxxx Xxxxxxx zei zonet 'koken kost geld'. Een correct, adequaat en doelgericht sportbeleid kost inderdaad geld.
Tijdens deze zittingsperiode hebben we in de com- missie voor Cultuur en Sport een aantal belangrij- ke stappen kunnen zetten. Er was een resolutie die door alle democratische partijen werd onderschre- ven en er is een strategisch plan voor de sport op- gesteld dat door iedereen op het terrein positief werd bejegend, al was omdat er eindelijk een plan omtrent de sport het licht had gezien dat het moge- lijk maakte een aantal doelgerichte initiatieven op het getouw te zetten.
Over de partijgrenzen heen zijn we het – vooral in de respectieve commissie – eens geraakt over een aantal belangrijke zaken die dienen te worden uit- gevoerd. Maar het is wel een beetje vreemd dat wij, leden van de oppositie, op een bepaald ogenblik werden geconfronteerd met een voorstel van de- creet in verband met sportfederaties, ingediend door één partij. Een beetje later kregen we dan een tekst over hetzelfde onderwerp, ingediend door een andere partij. Pas later zijn die beide partijen hun teksten naast elkaar gaan leggen met de be- doeling iets gezamenlijks te brouwen.
Ik wil straks niet het verwijt naar het hoofd geslin- gerd krijgen niets positiefs gezegd te hebben. Posi-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
-60-
Van Dijck
tief en niet onbelangrijk is dat het decreet einde- lijk, na 22 jaar, wordt vernieuwd. De herschrijving van dit decreet was noodzakelijk en dringend omdat het een bijzonder sterk evoluerende materie betreft. In het decreet van 1977 werden trouwens een aantal punten opgenoemd waarover verder de- creetgevend werk op korte termijn werd aanbevo- len. Dat verdere werk is er echter nooit gekomen en dit toont aan dat dit nieuwe decreet broodnodig was. Het is dan ook de grote verdienste van de be- trokkenen dat zij dit voorstel hebben neergelegd. Wij hadden daar op een positieve manier aan wil- len meewerken, maar dat dit niet gelukt is, ligt nu eenmaal aan de werking van het systeem.
Er zijn positieve zaken te vermelden, bijvoorbeeld het onderscheid tussen erkenning en subsidiëring. De xxxx Xxxxxxx heeft daarstraks de vergelijking gemaakt met andere decreten, iets wat ik nu niet zal doen. Ik wens in verband met dit voorstel van decreet wel een term te gebruiken uit een ander decreet, namelijk het innovatiedecreet. Innovatie heeft te maken met economie in de betekenis van dat decreet. In de inleiding van zijn decreet heeft de minister-president trouwens mooi beschreven wat innovatie was, namelijk vernieuwen. En wie wil er nu niet vernieuwen ? Toen ik zondagavond van de ene zender naar de andere aan het zappen was, kreeg ik telkens de boodschap 'innoveren moet je durven' te zien en te horen. Ik durf echter te zeg- gen dat dit decreet niet innoverend genoeg is. Hier hadden we meer en beter kunnen, moeten en dur- ven innoveren.
U weet allen dat ik er in de commissie uitdrukke- lijk op stond dat een rationalisering – op basis van één federatie per sporttak – zou worden doorge- voerd binnen de sportfederaties en dat zeer sterke kwaliteitsnormen inzake subsidiëring zouden wor- den gehanteerd.
Aan de andere kant zijn de criteria van kwantita- tieve aard er teveel aan. Ik ben er immers rotsvast van overtuigd dat er sportfederaties zijn die zeer doelgericht met een sporttak bezig zijn, zeer ver- dienstelijk werken, en sporttechnisch op een hoog niveau staan, maar op dit moment worden afge- blokt.
Xxxxxxxx Xxx Xxxxxxxxxx, u hebt daarnet aange- haald dat u de sportfederaties van dezelfde sport- takken wilt stimuleren tot samenwerking. Wat be- doelt u met stimuleren ? Welke aanzetten tot sa- menwerking zijn er ? Welke extra impulsen krijgen
de federaties ? Stimuleren op zichzelf is onvol- doende.
Er zitten inderdaad veel positieve elementen in het voorstel van decreet vervat. De kans bij uitstek om baanbrekend of innoverend te werken is er echter niet bij. De opsplitsing blijft bestaan op basis van criteria of waarden die niets met sport te maken hebben.
Ik kom heel even terug op de erkenning van de sportfederaties. Federaties dienen te worden er- kend om als gesprekspartner van de Vlaamse over- heid te fungeren. Xxxxxxxx de minister, ik, u en tal van collega's zeggen dit vaak, maar waarom doen we er niets aan ? We blijven nog steeds met sport- federaties werken die niet zijn erkend. Die sportfe- deraties rijven miljoenen frank van de Vlaamse overheid binnen en ze kunnen genieten van initia- tieven via topsportscholen.
Ik wil hiermee niet zeggen dat topsportscholen on- belangrijk zijn, integendeel. Ik wil evenmin zeggen dat die sporttakken onbelangrijk zijn. Xxxxxxxx de minister, we geven soms teveel hefbomen uit han- den waarmee we degenen die de stap nog niet heb- ben gezet, verplichten om de stap te zetten.
Er rest ons nog ongeveer 24 uur tot de stemming. Mevrouw Xxx Xxxxx, in die tijd kunnen we mis- schien toch nog iets veranderen. Ik ben bereid om over mijn bekommernissen samen een amende- ment in te dienen. Ik hoop dat we daarmee op- nieuw een mooie stap vooruit kunnen zetten in het Vlaamse sportlandschap. (Applaus bij de VU, de VLD en AGALEV)
De voorzitter : Mevrouw Xxx Xxxxx heeft het woord.
Xxxxxxx Xxxxx Xxx Xxxxx (Op de tribune) : Mijn- heer de voorzitter, heren ministers, collega's, de voorzitter vroeg me daarnet of ik het woord nog wilde voeren en ik heb geantwoord : ' meer dan ooit'. Als we ons hadden beperkt tot de inhoud van het decreet en de verdiensten van dit decreet, die de heer Xxxxx heeft benadrukt, binnen de uitvoe- ring van het strategisch plan, en de sport als hoofd- thema hadden opgenomen, dan had ik het woord niet meer gevraagd.
Xxxxxxxx Xxxxx, bij de verdiensten van dit decreet hebt u zelfs iets over het hoofd gezien. Toen we het de eerste keer over de federaties hadden, zei u dat niet de federatie moet worden gesubsidieerd, maar dat u zich zorgen maakte over wat het voorstel van decreet voor de clubs zal betekenen. Ik raad u aan
-61-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
Xxx Xxxxx
om in dit voorstel van decreet met een markeerstift alle initiatieven en verplichtingen van de federaties om via de clubs te werken, aan te duiden. Ik herin- ner me nog het overleg naar aanleiding van de re- solutie en wat voor u met betrekking tot de sport- federaties het belangrijkste was. Dit staat hier alle- maal in, en dat hebt u tot mijn grote spijt niet ver- meld.
Hier en in de commissie focust de discussie zich op verzuiling, het versterken van zuilen, het financie- ren van de zuilstructuren met daaraan gekoppeld de opmerking dat het over sport moet gaan. U zegt dat de verzuilde organisaties niet in de eerste plaats met sport bezig zijn, en dat vind ik een ver- schrikkelijk verwijt. 250.000 tot 300.000 leden doen er aan sport. Bij sportfederaties – heel vaak een- taksportfederaties – ligt de bezorgdheid in de pres- taties en het verder gaan met talentvolle mensen. Hun interesse ligt niet bij niet-beloftevolle jonge- ren, noch in recreatieve sport, noch in sport voor allen.
In die zin hou ik mijn hart vast als u pleit voor een federatie per sporttak. Hoeveel zal er dan nog wor- den geïnvesteerd in sport voor allen ?
De voorzitter : De heer Xxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxxxx Xxxxx : U doet uw uiterste best om aan te tonen dat wat wij beogen een aanval is op diegenen die recreatief aan sport willen doen zon- der competitie. Als u denkt dat de subsidies van de Vlaamse overheid voor de sportfederaties het ele- ment bij uitstek zijn waardoor er wordt gesport in Vlaanderen, dan hebt u het mis. Dat er zoveel wordt gesport, is op de eerste plaats de verdienste van de gemeentelijke sportdiensten. Ze spenderen bijna acht keer zoveel aan sport als de Vlaamse overheid. Op de tweede plaats staan de clubs en de vrijwilligers daarvoor verantwoordelijk en op de derde plaats de scholen.
De subsidies voor de sportfederaties – en dat stond ook in onze resolutie – moeten dienen voor een be- tere omkadering van de clubs. Deze subsidies die- nen niet om een grote promotieactie te houden voor sport voor allen.
De voorzitter : De xxxx Xxxxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxx Xxxxxxx : Ik heb daarnet de historische verdienste van de ideologische sportorganisaties erkend. Ze zijn ook erg belangrijk geweest voor sport voor allen.
Maar ik stel nu samen met u vast dat die organisa- ties, net als de niet-ideologische, pluralistische en competitieve sportorganisaties, heel veel mensen niet bereiken. Ik kan u verzekeren dat niet-compe- titieve sportclubs voor jonge meisjes zeldzaam zijn. Allochtone vrouwen bijvoorbeeld kunnen nergens aan sport doen. Andere groepen worden evenmin bereikt. De ideologisch georganiseerde sportorga- nisaties spraken veel mensen aan, maar dat is niet langer het geval. Ondanks de volgens u zeer goed geïnfiltreerde ideologische sportorganisaties slagen we er niet in alle groepen aan sport te laten doen. We moeten ons aanpassen aan de noden van deze tijd. We moeten misschien een onderscheid maken tussen competitieve en recreatieve sport. Dan valt de versnippering tussen de zuilgebonden organisa- ties weg.
De voorzitter : Minister Xxxxxxx heeft het woord.
Minister Xxx Xxxxxxx : Uw kritiek klopt, xxxxxxxx Xxxxxxx. Dit geldt niet alleen voor de sport, maar evengoed voor het hele sociaal-culturele werk. Overal vallen bepaalde groepen, kansarmen of al- lochtonen, uit de boot. Toch hebben een aantal projecten in sportorganisaties integrerend gewerkt.
De verzuiling is voor de burger een achterhaalde zaak. Wanneer men een organisatie louter om haar functie opricht, tast men de emotionele mobilisa- tiekracht aan. In sommige clubs heerst een eigen sfeer, een thuisgevoel. Dat is wat anders dan ver- zuiling. Die sfeer heeft een wervende kracht : de clubs louter rationeel en functioneel organiseren, tast die wervende kracht aan.
Nog één ding : in de rangorde van wervende kracht zou ik de clubs vooraan plaatsen, dan de gemeente- lijke sportdiensten en als derde de scholen.
De xxxx Xxxxx Xxxxx : Ik had het over niveaus : het lokale niveau omvat die drie samen.
Xxxxxxx Xxxxx Xxx Xxxxx : Mijnheer Xxxxx, om verder te gaan, het ergert me mateloos dat u be- weert dat de verzuilde sportfederaties in de eerste plaats aan de zuil en de structuur denken en dan pas aan de sport. Dat is onterecht en onrechtvaar- dig.
U dringt aan op een een sportfederatie per sport- tak. In de hoorzitting vertelde de heer Xxxxxxxxx dat de omschrijving van het begrip sporttak niet zo eenvoudig is. Men is niet tot een definitie kunnen komen.
De voorzitter : De heer Xxxxx heeft het woord.
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
-62-
De xxxx Xxxxx Xxxxx : Het verheugt me dat de heer De Roo net is binnengekomen. Sinds afgelo- pen zaterdag ben ik er nog meer van overtuigd dat één sporttak per sportfederatie noodzakelijk is. Ik verwijs hierbij naar de sector van de sportvermake- lijkheden.
De krulboogsport wordt veel beoefend in de ge- meente van de heer Xx Xxx en van de minister, wiens vader trouwens een uitstekend krulboog- schieter was. Deze volksvermakelijkheid dreigt ten onder te gaan door uitsplitsing en versnippering. Men gaat van twee naar drie federaties. Persoonlij- ke vetes leidden zelfs tot het oprichten van een vierde federatie.
Mevrouw Xxx Xxxxx, dit voorbeeld toont aan dat indien men echt wil dat middelen efficiënt worden verdeeld, de overheid een stimulans moet geven aan de sporttak en niet aan de zoveelste sportfede- ratie.
De voorzitter : De heer Xxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxxxxxx Xxxxx : Mijnheer Xxxxx, uw voorbeeld toont net aan dat er een drempel moet zijn om de uitsplitsing tegen te gaan. De volks- sportconfederatie, die een bundeling is van de ver- schillende zaken, poogt hier een antwoord op te geven. Die overschrijden de ingestelde drempel- waarde. De mogelijkheden die we creëren om te confedereren, waarbij een minimumdrempel aan- wezig is en de garantie van professionalisering be- houden blijft, bieden juist een antwoord om het door u aangehaalde geval te vermijden.
De voorzitter : Mevrouw Xxx Xxxxx heeft het woord.
Xxxxxxx Xxxxx Xxx Xxxxx : Xxxxxxxx Xxxxx, u bewijst hoe moeilijk het is een sporttak te definië- ren. We hebben deze discussie met de heer Van- reusel gevoerd. U sprak in de commissie over de watersporten. Moet men dan mutatis mutandis de balsporten via één federatie betoelagen ?
Ik zou niet graag in de schoenen staan van de de- creetgever om de zaken af te lijnen. We kunnen dit probleem misschien ook voorleggen aan de Vlaam- se Sportraad teneinde een oplossing te vinden.
Maar terug naar de problematiek van de 'verzui- ling'. Het principieel uitgangspunt is het volgende : wanneer de overheid subsidies geeft, moet ze daar voorwaarden aan koppelen. Ze moet zeggen welke opdracht moet worden vervuld. In dit geval is dat betere, gezondere, kwalitatieve sportbeoefening in
Vlaanderen via de clubs. Niemand ontkent dat dit is opgenomen in het voorstel van decreet.
De overheid moet kwalitatieve eisen stellen omdat de middelen beperkt zijn. De te vervullen opdrach- ten en de administratieve en sporttechnische on- dersteuning zijn duidelijk omschreven in het voor- stel.
Als de overheid vindt dat er een bepaald draagvlak moet zijn om de kwalitatieve normen te kunnen eisen, dan moet ze die ook opleggen. Hierin ver- schillen we van mening. Wij vinden de kwantitatie- ve norm noodzakelijk, ook wanneer het gaat om de kleine sportfederaties met slechts één sporttak. Ze hebben weinig middelen en personeel. Versnippe- ring moet dan ook worden tegengegaan door het draagvlak te vergroten zodat men de kwalitatieve normen haalt.
De overheid moet erop toezien dat de organisaties die middelen krijgen, openstaan voor iedereen. Laten we echter een onderscheid maken tussen pluralisme en neutraliteit. Die discussie wil ik eventueel elders voeren.
Als aan al de eisen is voldaan, dan heeft de over- heid niet het recht om te zeggen op welke manier men zich moet organiseren. Dit valt totaal buiten haar bevoegdheid. Zij zegt dat ze middelen ter be- schikking stelt voor sportbeoefening in Vlaande- ren, rekening houdend met kwalitatieve en kwanti- tatieve normen en met de vervulling van een op- dracht. Als men deze opdracht vervult – en dus kwalitatieve sport biedt – heeft men recht op deze subsidiëring, ongeacht de wijze van verenigen. Dit is een overtuiging, xxxxxxxx Xxxxxxx.
De voorzitter : De xxxx Xxxxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxx Xxxxxxx : Ik heb zeer goed geluisterd, mevrouw Xxx Xxxxx. Wat u zegt, is echter dat er drie tot vijf turnbonden blijven bestaan in Vlaande- ren.
Xxxxxxx Xxxxx Xxx Xxxxx : Ze zullen voldoen aan de kwalitatieve en aan de kwantitatieve nor- men. Eentje zal internationaal kunnen werken. Als men correcte beleidsplannen indient en als men werkt zoals het hoort, zal niets dat verhinderen. (Opmerkingen van de xxxx Xxx Xxxxxxx)
Ik heb mij nergens bij neergelegd. Het staat ook zo in het voorstel van decreet. Er zal er slechts één, die aan de normen beantwoordt, naar de Olympi- sche Spelen gaan. Men kan om een bepaalde reden
– en dit is al bezig – in de richting van een samen-
-63-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
Xxx Xxxxx
werking gaan. Die samenwerking kan een andere kwaliteit met zich brengen. Wij hebben dit trou- wens aanvaard in uw amendement. Het ging name- lijk niet enkel om het confedereren door degenen die 'uit noodzaak' moeten confedereren. We heb- ben gezegd dat we samenwerking en eventueel confederatie binnen een bepaalde sporttak niet on- genegen zijn, net omdat dit een andere kwaliteits- verhoging met zich zou kunnen meebrengen. De kwaliteit die in dit decreet wordt gevraagd kan in- derdaad ook door hen worden behaald. Er zal dan kwalitatieve sport worden beoefend in Vlaanderen.
De xxxx Xxx Xxxxxxx : Van stimuleren is dan nog weinig sprake.
De voorzitter : De heer Xxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxxxx Xxxxx : Ik denk dat mevrouw Xxx Xxxxx nu tot een essentieel punt komt. Gaat men als overheid te ver als men, om redenen van effi- ciënte subsidiëring, de federaties in dit geval oplegt om samen te werken ? Kan men als overheid niet meer doen dan in een decretaal kader een aantal eisen en doelstellingen voorop proberen te stellen ?
Mevrouw Xxx Xxxxx, u weet dat ik zeer terughou- dend ben om de overheid al te ver te laten optre- den. U hebt gelijk indien men zou stellen dat sport- verenigingen verplicht zouden moeten worden om samen te werken binnen één federatie. Dat zou naar mijn gevoel de vrijheid van vereniging aantas- ten. Wat dit betreft, hebt u dus gelijk. Door het feit dat u een onderscheid maakt tussen erkenning en subsidiëring zit die verplichting er evenwel niet in.
Wat de subsidiëring zelf betreft, is dit het instru- ment dat xxxxxx zelf voorstellen. De sportconfedera- tie laat namelijk toe dat twee verenigingen zichzelf kunnen blijven. Zij kunnen autonoom blijven wer- ken, maar ze kunnen ook samenwerken om be- paalde subsidies te krijgen. De overheid gaat niet te ver door te stellen dat het onze doelstelling is om de omkadering van clubs in een bepaalde sport te stimuleren. Wij denken dat dit het best gaat door het betoelagen van al die verenigingen die bereid zijn om rond het sportproject samen te werken.
Ik denk dat dit de ideale formule is om de autono- mie van een sportfederatie te respecteren en tege- lijkertijd toch de subsidiëring op de meest doel- treffende wijze tot stand te brengen. Dit is eigenlijk het spanningsveld.
Xxxxxxx Xxxxx Xxx Xxxxx : Het spanningsveld zit elders, mijnheer Xxxxx. U legt namelijk een ver- plichte vorm van confederatie op, vermits volgens u de verschillende bestaande federaties die dezelf- de sporttak aanbieden, verplicht moeten confede- reren. Wij vragen daarentegen een confederatie omdat het draagvlak te klein en de versnippering te groot is en dit op vrijwillige basis.
Het is beter indien dit confedereren per sporttak kan gebeuren. Het moet evenwel een natuurlijke beweging worden. U weet dat professor Xxxxxxxxx heeft gezegd dat de geslaagde sportconfederaties in het buitenland helemaal niet tot stand kwamen volgens het criterium van het aanbieden van de- zelfde sporttak. Een confederatie kan om persoon- lijke redenen met een organisatie ontstaan of om- wille van het feit dat men in dezelfde regio geves- tigd is en men bijgevolg de administratieve entiteit tot één en dezelfde kan brengen.
We willen de versnippering van de kleintjes tegen- gaan omdat we vinden dat het draagvlak te klein is voor kwaliteit. Wij willen confederaties, en eventu- eel de beweging vanuit de sportadministratie kun- nen sturen. Buitenstaanders denken nog steeds dat het beter is indien dit gebeurt door het samenbren- gen van dezelfde sporttakken. Professor Xxxxxxxxx heeft gezegd dat dit niet waar is.
De xxxx Xxxxx Xxxxx : Hoe meer ik erover na- denk, hoe meer ik ervan overtuigd raak dat ik het op dat punt niet eens ben met professor Xxxxxxxxx.
Xxxxxxx Xxxxx Xxx Xxxxx : Dat is uw goed recht.
De xxxx Xxxxx Xxxxx : Ik geef een concreet voor- beeld. Hoewel het zich op een ander niveau af- speelt, is het toch revelerend. In vele gemeenten zijn er kleine voetbalclubs. Eenieder is van oordeel dat hun efficiëntie inzake jeugdopleidingen zou verbeteren als ze fuseren. Als een gemeentebestuur dat niet stimuleert, door bijvoorbeeld een voetbal- stadion aan te bieden aan verschillende clubs, dan gebeurt dat niet. In mijn gemeente is de fusie tot stand gekomen omdat het stadion van de gemeente slechts kon worden gebruikt als er werd samenge- werkt en fusie dus een feit werd. De overheid moet een stimulerende rol spelen, en de subsidies ge- bruiken als een stimulans om samen te werken, zo niet komt er niets van.
Xxxxxxx Xxxxx Xxx Xxxxx : Vorige maand heb- ben twee clubs in mijn gemeente een akkoord tot samenwerking afgesloten, zonder dat daar een frank subsidie of enige andere stimulans van de ge- meente aan te pas is gekomen.
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
-64-
De xxxx Xxxxx Xxxxx : De waarborgen zijn groter als het verlenen van subsidies afhankelijk wordt gemaakt van samenwerking.
Xxxxxxx Xxxxx Xxx Xxxxx : We willen versnippe- ring tegengaan. Alleen willen we niet op voorhand bepalen wie met wie moet samenwerken.
De voorzitter : De heer Xxx Xxxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxxxxx Xxx Xxxxxx : Volgens mij heeft dit decreet niet veel met sport te maken. Men neemt van een dertigtal federaties alle middelen en moge- lijkheden af, wellicht om aan andere wat meer te kunnen geven. Al meer dan een half jaar roepen de grote federaties vergaderingen bijeen, en lobbyen ze bij de kleine federaties. Ze willen de kleine fede- raties overhalen om bij hen aan te sluiten. Ik had nooit gedacht dat de minister die bevoegd is voor sport zich zou laten verleiden om een dertigtal goedwerkende sportfederaties op te heffen en hen te verplichten zich bij grotere federaties aan te slui- ten. Wellicht zullen ze in die grotere gehelen als een klein broertje worden behandeld, en daarbin- nen geen stem krijgen.
Dit decreet heeft niets te maken met beter sporten. Daartoe is er geen enkele garantie ingebouwd. Wel zal dat decreet leiden tot meer tewerkstelling en meer reglementen en dergelijke. Politiek neutrale federaties, die vroeger nooit aan politiek bedrijven hadden gedacht, worden weggedrukt. Niet de sport zelf, maar andere doelstellingen primeren. Minder bekende sporten zullen worden weggevlakt, maar gepolitiseerde bonden blijven onaangeroerd. Vrij- willigerswerk wordt genegeerd en niet meer ge- waardeerd. Dit decreet zal ertoe leiden dat 30 tot
50.000 sporters ontgoocheld worden. De krachtbal- federatie, die in een bepaalde regio uitdrukkelijk aanwezig is, heeft enkele politici aangesproken. Deze federatie is verzekerd dat ze zal worden gered.
Gisteren was het erg woelig op de vergadering van de Vlaamse Sportfederatie. Op voorhand is er ge- lobbyd om mandaten te beïnvloeden. Er weer- klonk enorm veel kritiek. Deze herstructurering zal veel geld kosten, maar dat zal zeker niet tot meer sport leiden.
De voorzitter : Minister Xxxxxxx heeft het woord.
Minister Xxx Xxxxxxx : De Vlaamse regering blijft eenduidig achter het decreet staan. Het is immers een noodzakelijke stap in de dynamiek van de fe- deraties. Ik begrijp dat dit de huidige positie van
een aantal eenmansfederaties aantast. De vraag is echter in welke mate deze in staat zijn om de ver- eiste hoge professionaliteit op het terrein op te vol- gen.
Xxxxxxxx Xxx Xxxxxx, uw opmerking is tegenstrij- dig met die van uw fractieleider. U pleit voor het behoud van een ruime versnippering, terwijl het decreet pleit voor eenheid en verscheidenheid. Wanneer samenwerkingsverbanden tot stand wor- den gebracht, betekent dit helemaal niet dat geen andere sectoren kunnen worden ontwikkeld. Het betekent wel dat het draagvlak voor de ontwikke- ling van kwaliteit beter kan worden georganiseerd.
Mijnheer Xxxxx, dit decreet staat voor een zekere dynamiek. Het landschap zal immers zelf bepalen hoe het zich organiseert. Sommige federaties be- antwoorden nu reeds aan de gestelde eisen, ande- ren niet. Deze laatsten krijgen daartoe de nodige stimuli. Dit verhindert echter niet dat uit de dyna- miek, die daaruit ontstaat, een grotere samenwer- king voortvloeit. Dit is een noodzakelijke stap om te kunnen beantwoorden aan de eisen van ver- hoogde professionaliteit.
Dit betekent niet dat de zaken worden gedeperso- naliseerd en de kleinschaligheid binnen de dienst- verlening verdwijnt. Integendeel, men creëert een niveau van waaruit men flexibeler op nieuwe eisen kan inspelen. De kleine federaties waren daar tot nu niet toe in staat. In een breder verband wordt dit eenvoudiger.
De voorzitter : De heer Xxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxxxx Xxxxx : Xxxxxxxx de voorzitter, tij- dens mijn uiteenzetting heb ik een aantal vragen gesteld over de timing van dit voorstel van decreet in het kader van het algemeen sportbeleid zoals omschreven in het strategisch plan voor de sport. Daarbij hadden we benadrukt dat het lokaal ni- veau de draaischijf moest worden van de sport en dat Bloso moest worden hervormd.
Dit decreet is de eerste stap van de uitvoering van het strategisch plan voor de sport. De twee ande- ren blijven achterwege. Immers, binnen de regering bestaat nogal wat tegenstelling tussen de officiële minister van Sport, de xxxx Xxxxxxx en de officieu- ze minister van Sport, xxxxxxx Xxxxx.
We hebben tijdens de voorbije zittingsperiode een goed theoretisch kader uitgebouwd. Er schort ech- ter iets aan de praktische uitvoering ervan.
De voorzitter : Minister Xxxxxxx heeft het woord.
-65-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
Minister Xxx Xxxxxxx : U bent niet goed ingelicht. Twee weken geleden heeft de Vlaamse regering be- slist een afdeling Jeugd en Sport op te richten bin- nen de Vlaamse administratie. Deze afdeling moet mogelijk maken wat een minister tot nu toe niet kon.
Sinds de oprichting van het Bloso beschikte de mi- nister niet over enige rechtstreekse bevoegdheid. Er was geen omkadering, geen budget, geen logis- tiek. Door de beslissing van de regering wordt een kader gecreëerd waarbinnen de minister politieke verantwoordelijkheid kan nemen. Hij kan nu het kader tekenen waarbinnen onder meer Bloso moet functioneren. Het logisch gevolg daarvan is dat ook de opdracht van Xxxxx moet worden herschreven. Mijnheer Xxxxx, ik verberg niet dat dit veel tijd, overleg en overtuiging heeft gevergd. Uiteindelijk zijn we tot dit resultaat gekomen. De voorbije tien jaar heeft men dit nooit kunnen realiseren. U moet daar rekening mee houden wanneer u kritiek uit.
De xxxx Xxxxx Xxxxx : Het is natuurlijk niet moei- lijk om als politicus iets op te richten. Dat vraagt weinig politieke moed. Een van de belangrijkste punten in onze resolutie was dat Bloso moest wor- den hervormd en afgebouwd. We hadden de kern- taken van Bloso afgelijnd. Dat betekende dat Xxxxx op een aantal domeinen moest afbouwen. We hebben de stappen gezet waarin werd voorzien in het voorstel van resolutie, dat bijna unaniem werd goedgekeurd door het Vlaams Parlement.
Minister Xxx Xxxxxxx : Xxxxxxxx Xxxxx, u hebt niet goed geluisterd. Ik herhaal dat de oprichting van een afdeling Jeugd en Sport leidt tot een herte- kening van de verantwoordelijkheden van Bloso. Ik was zeer duidelijk. Wat aan één afdeling wordt gegeven, moet worden afgenomen van een andere. De logica van de regering is dat de opdrachten van Bloso worden hertekend in de geest van de resolu- tie. Dit is een grote stap vooruit.
De xxxx Xxxxx Xxxxx : Xxxxxxxx de voorzitter, dit betekent dat de minister beweert dat hij een nieu- we administratie nodig heeft om wat duidelijk werd omschreven in twee rapporten en door het parlement werd bepaald, uit te voeren. Als dat de manier is waarop we Vlaanderen politiek moeten besturen, en indien we telkens een nieuwe beleids- voorbereidende administratie nodig hebben om wezenlijke en heel herkenbare zaken uit te voeren, dan begrijp ik waarom we op een aantal domeinen geen vooruitgang boeken.
Minister Xxx Xxxxxxx : Xxxxxxxx Xxxxx, u bewijst eens te meer dat u misschien wel de ambitie hebt minister van Sport te worden. De dag dat u dat
bent, zult u me dankbaar zijn dat deze afdeling werd opgericht. In de huidige situatie zou u nog niet over één jurist of één ambtenaar beschikken die u kan adviseren. U zou enkel over een adviseur op uw kabinet beschikken, maar misschien bent u ook tegen kabinetten. Voor het overige zou u niets hebben. Als u een politieke verantwoordelijkheid hebt, een beleid wilt uittekenen en wilt vermijden dat Xxxxx rechter en partij is, dan moet u uw admi- nistratie herschikken, zodat ze opnieuw een speer- punt kan worden in uw beleid. U kunt niet zonder.
De xxxx Xxxxx Xxxxx : Xxxxxxxx de voorzitter, ik heb er geen bezwaar tegen als dat gebeurt voor be- leidsvoorbereidend werk en om te vermijden dat Xxxxx zowel rechter als partij is. Ik neem het echter niet dat dit als alibi wordt gebruikt voor een priori- tair punt, namelijk de hervorming van Bloso vol- gens de krijtlijnen van de resolutie van het Vlaams Parlement.
De voorzitter : Vraagt nog iemand het woord ? (Neen)
De algemene bespreking is gesloten.
Artikelsgewijze bespreking
De voorzitter : Dames en heren, aan de orde is de artikelsgewijze bespreking van het voorstel van de- creet van de heren Xxxxx en Van Nieuwkerke, me- vrouw Xxx Xxxxx en de heer Xxxxxxxxxxxx hou- dende erkenning en subsidiëring van de Vlaamse sportfederaties.
De door de commissie aangenomen tekst wordt als basis voor de bespreking genomen.
HOOFDSTUK I
Algemene bepalingen
Artikel 1
Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegen- heid.
– Aangenomen.
Artikel 2
Voor de toepassing van dit decreet en de uitvoe- ringsbesluiten ervan wordt verstaan onder :
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
-66-
Voorzitter
1° sport : sportactiviteiten – individueel of in ploegverband – met competitief en participa- tief karakter ;
2° sportfederatie : een Vlaamse privaatrechtelijke organisatie die op vrijwillige en onbaatzuchti- ge wijze sportclubs verenigt ;
3° sportconfederatie : het samenwerkingsverband tussen verscheidene erkende sportfederaties, waarbij deze hun individuele erkenning bewa- ren ;
4° koepelorganisatie : een Vlaamse organisatie waarbij een erkende Vlaamse sportfederatie zich kan aansluiten om gemeenschappelijke belangen te laten behartigen en gemeenschap- pelijke taken te laten uitvoeren ;
5° sportclub : een autonome, plaatselijke sport- vereniging, aangesloten bij een erkende Vlaamse sportfederatie, met als doelstelling het organiseren van sportactiviteiten ;
6° aangesloten lid : de sportbeoefenaar die een jaarlijkse individuele bijdrage betaalt aan een sportclub om op regelmatige basis gedurende het sportjaar te kunnen deelnemen aan com- petitieve en participatieve sportactiviteiten, en die voldoet aan de bepalingen van het decreet van 24 juli 1996 houdende vaststelling van het statuut van de niet-professionele sportbeoefe- naar ;
7° jeugd : kinderen van 8 tot en met 11 jaar en jongeren van 12 tot en met 18 jaar ;
8° beleidsnota sport : de beleidsvisie van de Vlaamse regering die op voordracht van de Vlaamse minister, bevoegd voor sport, bij het begin van elke regeerperiode het sportbeleid vastlegt ;
9° sporttakkenbeleid : beleid afgestemd op sport- takken die de Vlaamse regering kan subsidië- ren. De Vlaamse regering stelt daartoe een no- minatieve lijst van sporttakken op en past die lijst zo nodig aan ;
10° topsportbeleid : beleid afgestemd op topspor- ten die de Vlaamse regering kan subsidiëren. De Vlaamse regering stelt daartoe een nomi- natieve lijst van sporttakken op en past die lijst zo nodig aan ;
11° sportkamp : een organisatie op initiatie- of ver- volmakingsniveau die plaatsvindt in inter- naatsverband gedurende minimaal vijf opeen- volgende dagen, op één welbepaalde lokaliteit van de Vlaamse Gemeenschap of het tweetali- ge gebied Brussel-Hoofdstad, met de deelna- me van minstens zeven interne deelnemers be- horende tot de Vlaamse Gemeenschap en waarbij aan iedere deelnemer per dag min- stens vier uur geleide sportactiviteiten, ge- spreid over de voor- en de namiddag en tussen 8 en 20 uur, gegeven wordt door gekwalificeer- de lesgevers ;
12° jeugdsportbeleid : een beleid dat tot doel heeft de sportparticipatie van de jeugd en de aan- sluiting bij een sportclub te bevorderen en de kwaliteit van de begeleiding, de kadervorming en het aanbod ten behoeve van de jeugd in de sportfederaties en de sportclubs te verhogen via een voortdurende sportpromotie, een aan- gepaste sportmedische, sportpedagogische en sporttechnische begeleiding door deskundi- gen ;
13° prioriteitenbeleid : het beleid van de Vlaamse regering dat tot doel heeft de sportparticipatie van bijzondere doelgroepen en hun aansluiting bij een sportclub te bevorderen ;
14° beleidsplan : driejaarlijks op te stellen docu- ment waarin de sportfederatie of de koepelor- ganisatie een gedetailleerd overzicht geeft van haar volledige werking met inbegrip van haar kwaliteitsbeleid.
– Aangenomen.
HOOFDSTUK II
Erkenning
AFDELING 1
Algemene erkenningsvoorwaarden
Artikel 3
§ 1. Om als sportfederatie erkend te worden en te blijven, moet een sportfederatie aan de volgende voorwaarden voldoen :
-67-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
Voorzitter
1° gedurende minstens één jaar werkzaam zijn en via haar sportclubs verantwoorde sportactitivi- teiten aanbieden aan de aangesloten leden ;
2° sportclubs hebben in het Nederlandse taalge- bied of het tweetalige gebied Brussel-Hoofd- stad en dit in ten minste vier Vlaamse provin- cies. In dit decreet wordt het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad gelijkgesteld met een pro- vincie ;
3° ten minste 500 aangesloten leden hebben ;
4° opgericht zijn overeenkomstig de wet van 27 juni 1921 waarbij aan de verenigingen zonder winstgevend doel en aan de instellingen van openbaar nut rechtspersoonlijkheid wordt ver- leend ;
5° volgens haar statuten de sport als doelstelling hebben ; indien de sportfederatie zich richt tot een specifiek doelpubliek of een bijzondere doelgroep, moet dat uit de statuten blijken ;
6° de werking, de statuten en het huishoudelijk reglement :
a) moeten in overeenstemming zijn met het decreet van 24 juli 1996 houdende vaststel- ling van het statuut van de niet-professione- le sportbeoefenaar ;
b) moeten in overeenstemming zijn met het decreet van 27 maart 1991 inzake de me- disch verantwoorde sportbeoefening ;
c) houden geen bepalingen in waardoor de bevordering van de algemene sportbeoefe- ning door de bevolking wordt verhinderd ;
d) moeten de principes en de regels van de de- mocratie aanvaarden en tevens het Euro- pees Verdrag inzake de Rechten van de Mens en het Internationaal Verdrag be- treffende de Rechten van het Kind onder- schrijven ;
7° haar zetel hebben in het Nederlandse taalge- bied of in het tweetalige gebied Brussel- Hoofdstad ;
8° geleid worden door een algemene vergadering waarin de aangesloten sportclubs op represen- tatieve wijze vertegenwoordigd zijn, en door een raad van beheer van minstens vijf leden ;
9° op alle uitvoerende niveaus geleid worden door verantwoordelijke personen die een ge- schikte opleiding voor hun taak hebben gekre- gen of die een gepaste bijscholing hebben ge- volgd ;
10° op zelfstandige wijze de financies beheren en het eigen beleid bepalen, hetgeen inzonder- heid moet blijken uit het feit dat de sportfede- ratie :
a) over een eigen secretariaat beschikt dat duidelijk kan worden onderscheiden van elke andere vereniging ;
b) werkgever en opdrachtgever is van het per- soneel dat in het kader van dit decreet wordt gesubsidieerd ;
c) het activiteitenprogramma van de sportfe- deratie bepaalt en uitvoert ;
d) over een eigen post- en/of bankrekening beschikt ;
11° de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van de sportfederatie, haar bestuurders en haar perso- neel, bedoeld in artikel 1382 tot en met 1386 van het Burgerlijk Wetboek, door een verzeke- ring laten dekken ;
12° ter bescherming van haar aangesloten leden verzekeringspolissen afsluiten die voldoen aan de door de Vlaamse regering bepaalde mini- mumvoorwaarden ;
13° ter bescherming van niet-leden bij sportpro- motionele acties aparte verzekeringspolissen afsluiten die voldoen aan de door de Vlaamse regering bepaalde minimumvoorwaarden ;
14° een boekhouding voeren volgens de door de Vlaamse regering voorgeschreven regels ;
15° toestaan dat de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap en het Rekenhof de werking en de boekhouding, eventueel ter plaatse, onderzoeken ;
16° jaarlijks de door de algemene vergadering goedgekeurde rekeningen en de balans van het voorbije jaar aan de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap voorleggen ;
17° jaarlijks de door de algemene vergadering goedgekeurde begroting aan de bevoegde
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
-68-
Voorzitter
dienst van de Vlaamse Gemeenschap voorleg- gen ;
18° driejaarlijks een beleidsplan aan de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap voorleg- gen. In het beleidsplan moeten o.a. de volgen- de aspecten van de werking van de sportfede- ratie worden vermeld :
a) de effectieve werking van de sportfederatie in de Vlaamse Gemeenschap ;
b) het kwaliteitsbeleid waarin de doelstellin- gen en de eisen voor de kwaliteitszorg wor- den vastgesteld ;
c) het medisch verantwoord sporten.
Het beleidsplan wordt jaarlijks geëvalueerd en zo nodig bijgestuurd. De resultaten van de evaluatie worden opgenomen in het jaarver- slag.
De Vlaamse regering bepaalt de nadere voor- waarden waaraan dit beleidsplan moet vol- doen ;
19° jaarlijks een door de algemene vergadering goedgekeurd jaarverslag bij de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap indie- nen.
§ 2. Voor de bestuursorganen bedoeld in artikel 3, § 1, 8°, gelden de volgende voorwaarden :
1° voor hoogstens één derde zijn samengesteld uit personeelsleden van de sportfederatie, met een maximum van twee personeelsleden ;
2° de bevoegdheden die wettelijk toekomen aan de algemene vergadering of de raad van beheer niet overdragen aan een ander orgaan van de sportfederatie of aan een derde ;
3° ervoor zorgen dat alle gegevens die verband houden met de erkenningsvoorwaarden op de zetel of het secretariaat van de federatie in het Nederlands voorhanden zijn en die ter beschik- king stellen voor onderzoek door de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap.
§ 3. Sportfederaties die tot een sportconfederatie behoren die gesubsidieerd wordt, hoeven niet lan- ger apart te voldoen aan de erkenningsvoorwaar-
den, vermeld onder de bepalingen van § 1, 10° tot en met 19°.
– Aangenomen.
Artikel 4
De Vlaamse regering bepaalt de opleiding en de bijscholing, zoals bedoeld in artikel 3, § 1, 9°, en de vorm van de documenten, bedoeld in artikel 3, § 1, 16°, 17°, 18° en 19°, de vermeldingen die zij moeten bevatten, het tijdstip en de wijze waarop zij voorge- legd of ingediend worden.
– Aangenomen.
AFDELING 2
Bepalingen in verband met de erkenningsprocedure
Artikel 5
De Vlaamse regering bepaalt de nadere erken- ningsvoorwaarden alsook de wijze waarop jaarlijks gecontroleerd wordt of de erkende sportfederatie nog voldoet aan alle erkenningsvoorwaarden, zoals bepaald in de artikelen 3 en 4.
– Aangenomen.
Artikel 6
§ 1. De aanvragen tot erkenning van de sportfede- raties moeten schriftelijk worden ingediend uiter- lijk op 1 september, voorafgaand aan het jaar van erkenning. De Vlaamse regering bepaalt de regels voor het indienen van de aanvraag tot erkenning.
§ 2. De bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeen- schap onderzoekt de tijdigheid, de volledigheid en de ontvankelijkheid van de aanvraag tot erken- ning.
Een aanvraag die onvolledig is, kan volledig wor- den gemaakt binnen een termijn, te bepalen door de Vlaamse regering.
Een aanvraag is onontvankelijk indien ze niet tijdig werd ingediend, niet tijdig werd vervolledigd of in- dien, na onderzoek door de bevoegde dienst van de
-69-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
Voorzitter
Vlaamse Gemeenschap, blijkt uit de aanvraag tot erkenning dat de betrokken sportfederatie niet kan voldoen aan de algemene erkenningsvoorwaarden.
De Vlaamse regering bepaalt de termijn waarbin- nen de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeen- schap de betrokken sportfederatie de onontvanke- lijkheid van de aanvraag moet melden.
– Aangenomen.
Artikel 7
§ 1. Indien een ontvankelijke aanvraag tot erken- ning werd ingediend door een sportfederatie, wordt de sportfederatie begeleid en gecontroleerd door de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeen- schap.
De Vlaamse regering bepaalt de wijze van inspec- tie en begeleiding door de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap.
§ 2. De Vlaamse regering bepaalt de wijze waarop en de termijn waarbinnen de sportfederatie die een ontvankelijke erkenningsaanvraag indiende, op de hoogte gebracht wordt van het voornemen van de Vlaamse regering om de sportfederatie al dan niet te erkennen.
§ 3. De Vlaamse regering bepaalt de wijze waarop en de termijn waarbinnen een sportfederatie een gemotiveerd bezwaar kan indienen tegen het for- meel betekende voornemen van de Vlaamse rege- ring om de door de betrokken sportfederatie aan- gevraagde erkenning te weigeren.
Indien het bezwaarschrift laattijdig of niet gemoti- veerd wordt ingediend, is het bezwaar onontvanke- lijk.
§ 4. De Vlaamse regering bepaalt de termijn waar- binnen en de wijze waarop de sportfederatie die een ontvankelijk bezwaar indiende tegen het for- meel aan haar betekende voornemen van de Vlaamse regering om de aangevraagde erkenning te weigeren, op de hoogte gebracht wordt van de beslissing van de Vlaamse regering met betrekking tot het ingediende bezwaar en de aangevraagde er- kenning.
– Aangenomen.
Artikel 8
De erkenning van een sportfederatie wordt voor onbepaalde duur toegekend door de Vlaamse rege- ring.
– Aangenomen.
Artikel 9
§ 1. Indien de bevoegde dienst van de Vlaamse Ge- meenschap vaststelt dat een erkende sportfederatie niet meer voldoet aan één of meer erkenningsvoor- waarden of als een erkende sportfederatie niet lan- ger meewerkt aan de uitoefening van het toezicht, brengt de bevoegde dienst van de Vlaamse Ge- meenschap de betrokken erkende sportfederatie op de hoogte van de vastgestelde inbreuken.
§ 2. De betrokken erkende sportfederatie moet de reële mogelijkheid krijgen om haar standpunt aan- gaande die inbreuken mee te delen. Slechts nadat deze mogelijkheid effectief geboden werd stelt de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap een advies op over de mogelijke sanctionering ervan. Dat advies moet op uitdrukkelijke en af- doende wijze gemotiveerd worden.
§ 3. De Vlaamse regering uit, na kennisname van dit advies en, in voorkomend geval, van het meege- deelde standpunt van de erkende sportfederatie, het voornemen om ofwel de erkenning van de be- trokken sportfederatie te schorsen en haar een ter- mijn toe te staan waarbinnen zij de vastgestelde in- breuken moet regulariseren, ofwel de erkenning in te trekken. De Vlaamse regering houdt hierbij re- kening met de aard van de vastgestelde inbreuk en de mogelijkheid tot regularisatie van de inbreuk.
Het voornemen van de Vlaamse regering wordt aan de betrokken erkende sportfederatie meege- deeld.
Indien de Vlaamse regering het voornemen formu- leert om de erkenning te schorsen, wordt de toege- stane regularisatietermijn vermeld in de brief waarin het voornemen van de Vlaamse regering om de erkenning te schorsen, meegedeeld aan de betrokken erkende sportfederatie. De regularisa- tietermijn wordt bepaald afhankelijk van de vast- gestelde inbreuk en moet de betrokken erkende sportfederatie redelijkerwijze in staat stellen om de inbreuk te regulariseren.
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
-70-
Voorzitter
§ 4. De Vlaamse regering bepaalt de wijze waarop en de termijn waarbinnen de erkende sportfedera- tie bezwaar kan indienen tegen het formeel aan haar betekende voornemen van de Vlaamse rege- ring. Dat bezwaar moet schriftelijk en gemotiveerd zijn en moet ingediend worden bij de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap.
De Vlaamse regering bepaalt op welke wijze de tij- digheid van de ingediende bezwaren onderzocht en bepaald wordt.
§ 5. Indien de betrokken sportfederatie geen be- zwaar indient tegen het voornemen van de Vlaam- se regering, wordt, naar gelang van het geval, het voornemen van de Vlaamse regering van rechtswe- ge omgezet in een beslissing van de Vlaamse rege- ring tot schorsing van de erkenning of tot intrek- king van de erkenning. De bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap brengt de betrokken sport- federatie hiervan op de hoogte. De Vlaamse rege- ring bepaalt de termijn waarbinnen dat moet ge- beuren.
§ 6. Indien het ingediende bezwaarschrift niet ge- motiveerd is of laattijdig werd ingediend, is het be- zwaar onontvankelijk en wordt het voornemen van de Vlaamse regering van rechtswege omgezet in, naar gelang van het geval, een beslissing van de Vlaamse regering tot schorsing van de erkenning of tot intrekking van de erkenning.
Indien het ingediende bezwaar onontvankelijk is en het voornemen van de Vlaamse regering van rechtswege werd omgezet in, naar gelang van het geval, een beslissing van de Vlaamse regering tot schorsing van de erkenning of tot intrekking van de erkenning, brengt de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap de indiener van dat be- zwaar daarvan op de hoogte met vermelding van de reden waarom zijn bezwaar onontvankelijk werd verklaard. De Vlaamse regering bepaalt de termijn waarbinnen dat moet gebeuren.
§ 7. De Vlaamse regering bepaalt de termijn waar- binnen en de wijze waarop de erkende sportfedera- tie die een ontvankelijk bezwaar indiende tegen het voornemen van de Vlaamse regering om haar erkenning te schorsen of in te trekken, op de hoog- te gebracht wordt van de beslissing van de Vlaamse regering met betrekking tot het ingediende be- zwaar. Die termijn wordt gerekend vanaf het ogen- blik waarop de sportfederatie haar ontvankelijk bezwaar indiende.
§ 8. Indien de Vlaamse regering beslist om de er- kenning van een sportfederatie te schorsen, wordt de betrokken erkende sportfederatie daarvan per gemotiveerde brief op de hoogte gebracht. De er- kenning van de sportfederatie wordt geschorst vanaf de datum waarop die brief naar haar werd verstuurd. In de brief wordt tevens de termijn mee- gedeeld waarbinnen zij de vastgestelde inbreuken moet regulariseren.
Indien de bevoegde dienst van de Vlaamse Ge- meenschap vaststelt dat de sportfederatie, na af- loop van de in de brief gestelde termijn, niet op- nieuw voldoet aan alle erkenningsvoorwaarden of niet meewerkt aan de uitoefening van het toezicht, mag de Vlaamse regering onmiddellijk een beslis- sing nemen tot intrekking van de erkenning.
In afwijking van hetgeen bepaald wordt in § 8, tweede lid, van dit artikel heeft de beslissing tot in- trekking van de erkenning uitwerking met terug- werkende kracht vanaf de datum waarop de erken- ning van de betrokken erkende sportfederatie werd geschorst.
Indien de bevoegde dienst van de Vlaamse Ge- meenschap vaststelt dat de sportfederatie tijdig de vastgestelde inbreuken regulariseerde, dan wordt de schorsing opgeheven. De betrokken sportfede- ratie wordt op de hoogte gebracht van de beslissing van de Vlaamse regering met betrekking tot de datum van opheffing van de schorsing.
§ 9. Indien de Vlaamse regering beslist om de er- kenning van een sportfederatie in te trekken, dan wordt de betrokken erkende sportfederatie hier- van per gemotiveerde brief op de hoogte gebracht.
De beslissing van de Vlaamse regering tot intrek- king van de erkenning heeft uitwerking vanaf 1 ja- nuari volgend op het jaar waarin de betrokken er- kende sportfederatie op de hoogte gebracht werd van de beslissing.
§ 10. In afwijking van hetgeen bepaald wordt in § 1 tot en met § 8 van dit artikel mag de Vlaamse rege- ring een erkenning onmiddellijk intrekken indien dat in het belang is van de Vlaamse Gemeenschap en indien dat door zwaarwegende feiten wordt ver- antwoord.
In dergelijk geval wordt de betrokken erkende sportfederatie per brief op de hoogte gebracht van de beslissing van de Vlaamse regering om haar er- kenning onmiddellijk in te trekken. In de brief wordt gemotiveerd waarom de erkenning onmid- dellijk wordt ingetrokken. De intrekking van de er- kenning heeft uitwerking vanaf de datum waarop
-71-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
Voorzitter
de brief naar de betrokken erkende sportfederatie werd verstuurd.
– Aangenomen.
HOOFDSTUK III
Subsidiëring van de erkende sportfederaties
AFDELING 1
Gemeenschappelijke bepalingen
Artikel 10
De Vlaamse regering kan aan erkende sportfedera- ties subsidies toekennen. Bij de vorming van sport- conferaties stimuleert de Vlaamse regering bij voorrang de samenwerking tussen de sportfedera- ties van eenzelfde sporttak of aanverwante sport- tak.
– Aangenomen.
Artikel 11
De subsidies voor de sportfederaties bestaan uit : 1° subsidies voor de basisopdrachten, gekoppeld
aan de basisopdrachten van de sportfederatie en bestaande uit werkingssubsidies en perso- neelssubsidies. De werkingssubsidies bedragen minimaal 25 percent en de personeelssubsidies maximaal 75 percent van het totale krediet, be- schikbaar voor de basissubsidies waarbij er een voorafname is voor de personeelssubsidies van maximaal 73 percent van het totale krediet ;
2° subsidies voor de facultatieve opdrachten, ge- koppeld aan de facultatieve opdrachten van de sportfederatie ;
– Aangenomen.
Artikel 12
De Vlaamse regering bepaalt welke procedure de erkende sportfederaties moeten volgen voor het
indienen van een subsidiëringsaanvraag voor de basisopdrachten en de facultatieve opdrachten en hoe de sportfederaties bezwaar kunnen indienen. De Vlaamse regering bepaalt ook de voorwaarden van inspectie en begeleiding en de documenten die bij de aanvraag moeten worden gevoegd.
– Aangenomen.
AFDELING 2
Subsidiëringscriteria voor de basisopdrachten van de erkende sportfederaties
Artikel 13
Om in aanmerking te komen voor subsidies, zoals bedoeld in artikel 11, moeten de erkende sportfe- deraties voldoen aan de volgende voorwaarden :
1° via de sportclubs één of meer sporttakken aan- bieden die deel uitmaken van het sporttakken- beleid. Sportfederaties die sporttakken aanbie- den die bij het opstellen van het sporttakkenbe- leid niet langer in aanmerking werden geno- men, ontvangen hiervoor geen werkingssubsi- dies en geen aanvullende subsidies meer. De op dat ogenblik in dienst zijnde en gesubsidieerde personeelsleden worden verder nominatief ge- subsidieerd met een maximum van vijf jaar. De op basis van dit decreet berekende personeels- subsidie wordt jaarlijks met 20 percent vermin- derd ;
2° aan alle aangesloten leden gedurende het sport- jaar verantwoorde sportactiviteiten aanbieden, waarbij het gaat om een voldoende regelmatige en intense fysieke inspanning met competitief en participatief karakter – individueel of in ploegverband – die vanbuitenuit waarneem- baar is en gelijktijdig door de beoefenaar zelf als dusdanig wordt ervaren. Het betreft tevens een gezondheidsbevorderende activiteit, waar- bij de sportbeoefenaar de bedoeling heeft, vol- gens een vooraf bepaalde gedragscode, zijn of haar lichamelijke ontwikkeling te stimuleren of zijn of haar lichamelijke conditie op peil te hou- den of te verbeteren, zonder dat zijn of haar mentale en sociale weerbaarheid wordt aange- tast.
De Vlaamse regering bepaalt wat onder regel- maat van de aangeboden sportactiviteiten dient te worden verstaan alsook de wijze waarop de
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
-72-
Voorzitter
erkende sportfederatie de regelmaat dient aan te tonen ;
3° het ledenbestand van de sportfederatie registre- ren op een door de Vlaamse regering bepaalde wijze ;
4° jaarlijks de door de algemene vergadering goed- gekeurde rekeningen en de balans van het voor- bije jaar aan de bevoegde dienst van de Vlaam- se Gemeenschap voorleggen, samen met een verslag van een bedrijfsrevisor die lid is van het Instituut der Bedrijfsrevisoren, of van een beë- digd accountant ;
5° een jaarlijkse bijdrage van de aangesloten leden innen, waarvan een gedeelte bestemd is voor de sportfederatie. De Vlaamse regering bepaalt de nadere voorwaarden waaraan de jaarlijkse bij- drage moet voldoen ;
6° in het beleidsplan de basiswerking en de facul- tatieve werking opnemen ; alsmede de effectme- ting.
– Aangenomen.
Artikel 14
§ 1. De sportfederaties worden ingedeeld in twee categorieën :
– categorie A : een sportfederatie die in haar doelstelling en werking het accent legt op de ge- reglementeerde competitie van één sporttak en die kan deelnemen aan Olympische Spelen, Pa- ralympics, Wereldspelen of Stille Spelen. Zo'n sportfederatie moet minstens 1.500 aangesloten leden hebben ;
– categorie B : een sportfederatie die in haar doel- stelling en werking het accent legt op de gere- glementeerde competitie van één of meer sport- takken en die kan deelnemen aan internationa- le wedstrijden of een sportfederatie die in haar doelstelling en werking erop gericht is een zo breed mogelijk publiek sportactief te maken of te behouden door een uitgebreid gamma van bewegingsactiviteiten aan te bieden uit één of meer sporttakken. Zo'n sportfederatie moet minstens 5.000 aangesloten leden hebben via de bij de sportfederatie aangesloten sportclubs ;
De sportfederaties voor gehandicapte personen moeten minstens 1.000 aangesloten leden hebben indien het een sportfederatie uit categorie A is en minstens 2.500 aangesloten leden hebben indien het een sportfederatie uit categorie B is.
§ 2. Sportconfederaties worden gesubsidieerd op voorwaarde dat zij voldoen aan alle erkennings- en subsidiëringsvoorwaarden van dit decreet, met uit- zondering van de voorwaarden bepaald in artikel 3, § 1, 1°. Zij worden als één sportfederatie gesubsi- dieerd.
– Aangenomen.
Artikel 15
§ 1. Om in aanmerking te komen voor subsidies, zoals bedoeld in artikel 11, 1° moet de erkende sportfederatie naast het voldoen aan de algemene subsidiëringsvoorwaarden, de volgende basisop- drachten uitvoeren :
1° organiseren van kaderopleiding en bijscholing voor de sporttechnische verantwoordelijken van de sportfederatie en de aangesloten sportclubs, met of in samenspraak met de Vlaamse Trai- nersschool en het organiseren van praktijkge- richte opleiding en bijscholing voor het bestuur- lijke en administratieve kader van de sportfede- ratie en het bestuurlijke kader van de aangeslo- ten sportclubs ;
2° aantoonbare inspanningen leveren in de sport- technische, bestuurlijke, administratieve en sportpromotionele begeleiding van de aangeslo- ten sportclubs. De aangesloten sportclubs orga- niseren gedurende het gehele sportseizoen pe- dagogisch, medisch en sporttechnisch verant- woorde sportactiviteiten ;
3° promoten van de eigen sporttak(ken). De sport- federatie stelt daartoe een meerjarensportpro- motieplan op voor de eigen sporttak(ken), waarin onder meer de betrokkenheid van haar sportclubs wordt omschreven. Dat sportpromo- tieplan moet een onderdeel zijn van het beleids- plan van de sportfederatie. De sportfederatie stelt hiervoor een aparte begroting vast ;
4° competities, competitiegerichte of participatieve activiteiten met een landelijke uitstraling orga- niseren ;
5° een informatieplicht nakomen ten opzichte van de sportclubs en de aangesloten leden, alsmede
-73-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
Voorzitter
een informatieopdracht naar de gemeentelijke en provinciale overheden en de Vlaamse over- heid.
§ 2. De nadere richtlijnen voor het uitvoeren van die basisopdrachten worden door de Vlaamse rege- ring bepaald. De mate waarin de basisopdrachten uitgevoerd werden, moet aangetoond worden in het jaarverslag dat als basis gebruikt wordt voor de evaluatie van de werking van de sportfederatie. Sportfederaties die één of meer basisopdrachten niet uitvoeren, komen niet langer in aanmerking voor subsidiëring op basis van dit decreet.
§ 3. Binnen een sportconfederatie werken de sport- federaties samen op het vlak van de basisopdrach- ten en de facultatieve opdrachten.
– Aangenomen.
AFDELING 3
Subsidiëringscriteria voor de facultatieve opdrachten van de erkende sportfederaties
Artikel 16
Om in aanmerking te komen voor aanvullende subsidies, zoals bedoeld in artikel 11, 2°, kunnen de gesubsidieerde sportfederaties één of meer van de volgende facultatieve opdrachten uitvoeren :
1° realiseren van een specifiek jeugdsportbeleid, hierna te noemen de facultatieve opdracht "jeugdsport" ;
2° organiseren van sportkampen, hierna te noe- men de facultatieve opdracht "sportkampen" ;
3° realiseren van een integraal topsportbeleid met bijzondere aandacht voor de begeleiding van beloftevolle jongeren, hierna te noemen de fa- cultatieve opdracht "topsport" ;
4° organiseren van activiteiten die passen in het prioriteitenbeleid van de Vlaamse regering, hierna te noemen de facultatieve opdracht "pri- oriteitenbeleid".
– Aangenomen.
Artikel 17
De facultatieve opdracht "jeugdsport", bedoeld in artikel 16, 1°, houdt voor de sportfederatie in dat ze een beleidsplan indient waarin het jeugdsportbe- leid van de federatie wordt gespecificeerd. Dat be- leidsplan moet de betrokkenheid en de ondersteu- ning van de sportclubs aantonen en wordt in een overeenkomst met de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap vastgelegd.
De Vlaamse regering bepaalt de regels en de crite- ria waaraan het jeugdsportbeleidsplan moet vol- doen.
– Aangenomen.
Artikel 18
De facultatieve opdracht "sportkampen", bedoeld in artikel 16, 2°, houdt voor de sportfederatie in dat ze een beleidsplan indient waarin wordt gespecifi- ceerd hoe ze die opdracht zal invullen.
Het organiseren van sportkampen, zoals bedoeld in artikel 16, 2°, gebeurt onder de volgende voorwaar- den :
a) sportfederaties die één sporttak aanbieden, or- ganiseren minimaal 5 initiatie- en vervolma- kingssportkampen in hun sporttak met een tota- le bezetting van minimaal 100 interne deelne- mers ;
b) sportfederaties die meer sporttakken aanbie- den, organiseren minimaal 15 initiatie- en ver- volmakingssportkampen met een totale bezet- ting van 500 interne deelnemers ;
c) de sportkampen worden gegeven door 100 per- cent gekwalificeerde lesgevers.
De Vlaamse regering bepaalt de nadere voorwaar- den inzake de deelnemers, de verzekering voor deelnemers en lesgevers, het programma, de ac- commodatie, de omkadering, de begeleiding en de kwalificaties van de lesgevers.
– Aangenomen.
Artikel 19
De facultatieve opdracht "topsport", bedoeld in ar- tikel 16, 3°, houdt voor de sportfederatie in dat ze
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
-74-
Voorzitter
een topsportbeleid voert en activiteiten organiseert die passen in het topsportbeleid, zoals vastgelegd in de beleidsnota Sport van de Vlaamse regering. De sportfederatie stelt daartoe een beleidsplan op waarin ze aangeeft hoe ze een integraal topsport- beleid voert en, in voorkomend geval, hoe ze de werking van de topsportschool ondersteunt waarin de sportfederatie participeert. Dat beleidsplan wordt vastgelegd in een overeenkomst met de be- voegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap.
De Vlaamse regering legt om de vier jaar de sport- takken vast die voor subsidiëring van de elite en van de beloftevolle jongeren in aanmerking komen en de indeling hiervan in categorieën, op basis van de volgende criteria :
1° de sportprestaties op internationaal vlak ;
2° de uitstraling van de sport in binnen- en buiten- land ;
3° de topsportstructuur, de begeleiding en het top- sportbeleidsplan van de betrokken sportfedera- ties.
De Vlaamse regering legt de nadere bepalingen van die criteria vast.
– Aangenomen.
Artikel 20
De facultatieve opdracht "prioriteitenbeleid", be- doeld in artikel 16, 4°, houdt voor de sportfederatie in dat ze actief meewerkt aan het prioriteitenbeleid van de Vlaamse regering en dat ze een beleidsplan opstelt met maatregelen en activiteiten die passen in het prioriteitenbeleid, zoals vastgelegd in de be- leidsnota Sport van de Vlaamse regering. Dit be- leidsplan vermeldt de betrokkenheid van de sport- clubs en wordt vastgelegd in een overeenkomst met de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeen- schap.
De Vlaamse regering bepaalt het thema en de duur van haar prioriteitenbeleid alsook de doelstellin- gen die zij samen met de sportfederaties en hun clubs wil bereiken. Zij legt ook de regels en criteria vast waaraan het prioriteitenbeleidsplan moet vol- doen.
– Aangenomen.
HOOFDSTUK IV
Aard en wijze van subsidiëring
Artikel 21
§ 1. De werkingssubsidies, bedoeld in artikel 11, 1°, worden voor 50 percent toegekend op basis van het totaal aantal aangesloten leden en voor 50 per- cent op basis van het aantal gesubsidieerde voltijd- se equivalenten.
Het aantal aangesloten leden wordt verhoogd met een coëfficiënt 1,5 voor kinderen van 8 tot en met 11 jaar en een coëfficiënt 2 voor jongeren van 12 tot en met 18 jaar. Het aantal gesubsidieerde vol- tijdse equivalenten wordt voor sportconfederaties vermenigvuldigd met 1,5.
§ 2. De Vlaamse regering bepaalt per basisop- dracht de aanvaardbare uitgaven die voor subsidië- ring in aanmerking komen.
§ 3. In de boekhouding en de jaarrekeningen dient de sportfederatie aan te tonen dat de werkingssub- sidies worden gebruikt voor het uitvoeren van de basisopdrachten, zoals bepaald in artikel 15. Per basisopdracht wordt minimaal 10 percent van de werkingssubsidies besteed, maar nooit meer dan 30 percent.
§ 4. De basissubsidie mag maximaal 75 percent be- dragen van de totale subsidieerbare uitgaven voor de basisopdrachten.
– Aangenomen.
Artikel 22
§ 1. De salarissen van de volgende personeelsleden komen voor subsidiëring in aanmerking : enerzijds de leden van het sporttechnische personeel met be- leids- en sporttechnische verantwoordelijkheid op landelijk niveau, anderzijds de leden van het admi- nistratieve personeel die uitsluitend belast zijn met administratieve en uitvoerende taken op landelijk niveau.
§ 2. Elke sportfederatie moet minimaal twee vol- tijdse personeelsleden in dienst hebben waarvan één administratieve coördinator en één sporttech- nische coördinator. Beide personeelsleden moeten beantwoorden aan de kwalificaties, zoals bepaald door de Vlaamse regering.
-75-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
Voorzitter
§ 3. Elke erkende sportfederatie die voor subsidië- ring in aanmerking komt, heeft recht op twee sub- sidieerbare voltijdse equivalenten.
§ 4. Het subsidieerbare personeelscontingent kan via een aanvraag tot uitbreiding samen met een ge- motiveerde begroting maximaal met een halftijdse equivalent per jaar per sportfederatie toenemen vanaf het vierde personeelslid, tot een maximum van zeven voltijdse equivalenten voor een sportfe- deratie van categorie A en een maximum van zes voltijdse equivalenten voor een sportfederatie van categorie B.
§ 5. Een voltijdse equivalent kan ingevuld worden door twee halftijdse personeelsleden. Voor elk van die personeelsleden is de subsidie 50 percent van de subsidie van een voltijds personeelslid.
§ 6. De voltijdse personeelsleden die voor subsidië- ring in aanmerking komen, mogen geen beroepsac- tiviteit cumuleren met hun voltijdse betrekking. Onder beroepsactiviteit wordt elke bezigheid ver- staan waarvan de opbrengst een beroepsinkomen is zoals bedoeld in artikel 23 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992. De Vlaamse rege- ring kan toestemming verlenen om van het cumu- latieverbod af te wijken en de wijze bepalen waar- op de toestemming kan worden verkregen.
§ 7. Voorzover het personeelsleden betreft als be- doeld in § 1, bedraagt de subsidie :
1° voor de twee verplichte voltijdse equivalenten : 90 percent van het bedrag bedoeld in § 8 ;
2° voor het derde voltijdse equivalent : 75 percent van het bedrag, bedoeld in § 8 ;
3° vanaf de vierde en volgende voltijdse equivalen- ten : 50 percent van het bedrag, bedoeld in § 8.
§ 8. De subsidie voor de salarissen wordt berekend op het bedrag dat door de erkende sportfederatie voor het personeelslid wordt gedragen. Dat bedrag bestaat uit het brutosalaris, het vakantiegeld, de eindejaarsuitkering en de bijdrage krachtens het wettelijke stelsel van de sociale voorzieningen.
§ 9. De Vlaamse regering bepaalt de in aanmerking komende diploma’s en de respectieve salarisscha- len om de personeelssubsidies te berekenen.
§ 10. Minstens 50 percent van het gesubsidieerde personeel moet sporttechnisch geschoold zijn en bovendien een sporttechnische functie uitoefenen.
§ 11. Onverminderd de bepalingen van § 4, krijgt een sportconfederatie aanvullend per aangesloten omnisportfederatie of per aangesloten sportfedera- tie die een andere sporttak aanbiedt, één voltijds sporttechnisch personeelslid, waarvoor de perso- neelssubsidie 90 percent bedraagt van het bedrag, bedoeld in § 8.
§ 12. Voor de personeelsleden, bedoeld in § 2, wordt steeds de volledige uitbetaling van de perso- neelssubsidie, zoals bedoeld in § 7, 1°, gegaran- deerd.
– Aangenomen.
Artikel 23
§ 1. De aanvullende subsidies zijn gekoppeld aan de door de gesubsidieerde sportfederatie gekozen facultatieve opdrachten.
Om voor aanvullende subsidiëring in aanmerking te komen, moet de sportfederatie voor elke geko- zen facultatieve opdracht een begroting vaststellen.
§ 2. De Vlaamse regering hanteert volgende beoor- delingscriteria bij het toekennen van subsidies voor de facultatieve opdracht bedoeld in artikel 16, 1°, over de jeugdsport :
a) de kwalificaties van de begeleiders en lesgevers ;
b) het aantal aangesloten jeugdleden van de deel- nemende sportclubs ;
c) het aantal deelnemende sportclubs ;
d) het aantal activiteiten ;
e) de geografische spreiding van de activiteiten ;
f) de eigen inbreng zoals aangegeven in de begro- ting zoals bedoeld in § 1.
§ 3. De Vlaamse regering hanteert volgende beoor- delingscriteria bij het toekennen van subsidies voor de facultatieve opdracht bedoeld in artikel 16, 2°, over de sportkampen :
a) de vergoeding van de gekwalificeerde lesgevers ;
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
-76-
Voorzitter
b) het aantal effectieve interne deelnemers.
§ 4. De Vlaamse regering verdeelt de subsidies voor de facultatieve opdracht "topsport", zoals be- paald in artikel 19, over de verschillende catego- rieën en weerhouden sporttakken en hanteert vol- gende beoordelingscriteria bij het toekennen van subsidies voor de facultatieve opdracht bedoeld in artikel 16, 3°, over de topsport :
a) het voorbereidings- en deelnameprogramma van de bij de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap geregistreerde topsporters ;
b) de sporttechnische, medische en paramedische omkadering en begeleiding van de topsporters.
§ 5. De Vlaamse regering hanteert volgende beoor- delingscriteria bij het toekennen van subsidies voor de facultatieve opdracht bedoeld in artikel 16, 4°, over het prioriteitenbeleid :
a) de kwalificaties van de begeleiders en lesgevers ;
b) het aantal aangesloten leden van de deelnemen- de sportclubs waarop het prioriteitenbeleid is gericht ;
c) het aantal deelnemende sportclubs ;
d) het aantal activiteiten ;
e) de geografische spreiding van de activiteiten ;
f) de eigen inbreng, zoals aangegeven in de begro- ting, zoals bedoeld in § 1.
§ 6. Voor de facultatieve opdrachten bepaalt de Vlaamse regering de nadere voorwaarden voor de toekenning en de aanwending van de aanvullende subsidies alsook de vergoedingen en de daaraan verbonden vereisten inzake diploma’s of be- kwaamheidsbewijzen voor de begeleiders verbon- den aan de facultatieve opdrachten zoals bedoeld in artikelen 18 en 19.
– Aangenomen.
Artikel 24
§ 1. Voor de financiering van de in artikelen 21 en 22 vermelde subsidies wordt minimaal 350 miljoen frank (8.676.273,20 euro) van het voor de uitvoe-
ring van dit decreet uitgetrokken krediet aange- wend.
Dat bedrag wordt jaarlijks aangepast aan het cijfer van de gezondheidsindex.
§ 2. Voor de financiering van de in artikel 23 ver- melde subsidies wordt minimaal 140 miljoen frank (3.470.509,28 euro) van het voor de uitvoering van dit decreet uitgetrokken krediet aangewend waar- van :
1° minimaal 50 miljoen frank (1.239.467,60 euro) voor de uitvoering van de facultatieve opdracht "jeugdsport", zoals bepaald in artikel 23, § 2 ;
2° minimaal 20 miljoen frank (495.787,04 euro) voor de uitvoering van de facultatieve opdracht "sportkampen", zoals bepaald in artikel 23, § 3 ;
3° minimaal 60 miljoen frank (1.487.361,12 euro) voor de uitvoering van de facultatieve opdracht "topsport", zoals bepaald in artikel 23, § 4 ;
4° minimaal 10 miljoen frank (247.893,52 euro) voor de uitvoering van de facultatieve opdracht "prioriteitenbeleid", zoals bepaald in artikel 23,
§ 5.
Die bedragen zullen jaarlijks worden aangepast aan het cijfer van de gezondheidsindex.
– Aangenomen.
Artikel 25
§ 1. De basissubsidies, zoals bepaald in artikelen 21 en 22, worden als volgt toegekend :
Onder voorbehoud dat de ingediende subsidië- ringsaanvraag van de erkende sportfederatie voor het lopende begrotingsjaar werd goedgekeurd door de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap, wordt per trimester van het begrotingsjaar een voorschot uitbetaald.
Elk voorschot bedraagt 22,5 percent van de subsi- dies die toegekend werden voor het voorlaatste werkjaar, voorafgaand aan het begrotingsjaar.
Voor sportfederaties die minder dan twee jaar er- kend zijn bij de aanvang van het lopende begro- tingsjaar, bedraagt elk voorschot 20 percent van de subsidies waarop de vereniging aanspraak kan maken op basis van de ingediende subsidiërings- aanvraag van het lopende begrotingsjaar.
-77-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
Voorzitter
Het saldo van de subsidies wordt uitbetaald voor 1 juli van het jaar dat volgt op het gesubsidieerde ac- tiviteitenjaar, nadat de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap de uitgaven die in het voorbije jaar gedaan werden en de voorgelegde betalingsbewijzen heeft goedgekeurd.
§ 2. Voor de aanvullende subsidies zoals bepaald in artikel 23, bepaalt de Vlaamse regering de wijze en het tijdstip waarop deze subsidies worden uitbe- taald.
– Aangenomen.
Artikel 26
Iedere gesubsidieerde sportfederatie dient mee te werken aan onderzoeken die door of namens de Vlaamse regering werden ingesteld en die gericht zijn op de evaluatie van de algemene werking of de activiteiten van de sportsector.
– Aangenomen.
HOOFDSTUK V
Erkenning en subsidiëring van een koepelorganisatie
Artikel 27
§ 1. Om als koepelorganisatie erkend te worden en te blijven, moet een koepelorganisatie voldoen aan de volgende voorwaarden :
1° opgericht zijn overeenkomstig de wet van 27 juni 1921 waarbij aan de verenigingen zonder winstgevend doel en aan de instellingen van openbaar nut rechtspersoonlijkheid wordt ver- leend ;
2° haar zetel hebben in het Nederlandse taalge- bied of in het tweetalige gebied Brussel- Hoofdstad ;
3° beschikken over een raad van beheer van min- stens negen leden, op een voor de sportsector representatieve wijze samengesteld uit verte- genwoordigers van de erkende sportfederaties ;
4° op alle uitvoerende niveaus geleid worden door verantwoordelijke personen die een ge- schikte opleiding voor hun taak hebben gekre- gen of die een gepaste bijscholing hebben ge- volgd ;
5° op zelfstandige wijze de financies beheren en het beleid bepalen, hetgeen inzonderheid moet blijken uit het feit dat een koepelorganisatie :
a) over een eigen secretariaat beschikt dat duidelijk kan worden onderscheiden van elke andere vereniging ;
b) werkgever en opdrachtgever is van haar personeel dat in het kader van dit decreet wordt gesubsidieerd ;
c) het programma van de koepelorganisatie bepaalt en uitvoert ;
d) over een eigen post- en/of bankrekening beschikt ;
6° de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van de koepelorganisatie, haar bestuurders en haar personeel, bedoeld in artikelen 1382 tot en met 1386 van het Burgerlijk Wetboek, door een verzekering laten dekken ;
7° een boekhouding voeren volgens de door de Vlaamse regering voorgeschreven regels ;
8° toestaan dat de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap en het Rekenhof de werking en de boekhouding, eventueel ter plaatse, onderzoeken ;
9° jaarlijks de door de algemene vergadering goedgekeurde rekeningen en de balans van het voorbije jaar aan de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap voorleggen, samen met een verslag van een bedrijfsrevisor die lid is van het Instituut der Bedrijfsrevisoren of van een beëdigd accountant ;
10° jaarlijks de door de algemene vergadering goedgekeurde begroting aan de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap voorleg- gen ;
11° driejaarlijks een beleidsplan aan de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap voorleg- gen. In het beleidsplan moet de effectieve wer- king van de koepelorganisatie worden ver- meld. Het beleidsplan wordt jaarlijks geëvalu- eerd en zo nodig bijgestuurd. De resultaten
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
-78-
Voorzitter
van de evaluatie worden opgenomen in het jaarverslag.
De Vlaamse regering bepaalt de nadere voor- waarden waaraan dit beleidsplan moet vol- doen ;
12° jaarlijks een door de algemene vergadering goedgekeurd jaarverslag bij de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap indienen
;
13° ten minste drie vierde van de erkende, waar- van drie vierde tevens gesubsidieerde Vlaamse sportfederaties als leden hebben.
§ 2. Voor de bestuursorganen, bedoeld in artikel 27,
§ 1, gelden de volgende voorwaarden :
1° personeelsleden van een koepelorganisatie ze- telen niet als vertegenwoordiger van een sport- federatie in de algemene vergadering of de raad van beheer ;
2° de bevoegdheden die wettelijk toekomen aan de algemene vergadering of de raad van beheer, niet overdragen aan een ander orgaan van de koepelorganisatie of aan een derde ;
3° ervoor zorgen dat alle gegevens die verband houden met de erkenningsvoorwaarden op de zetel in het Nederlands voorhanden zijn en die ter beschikking stellen voor onderzoek door de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap.
– Aangenomen.
Artikel 28
De Vlaamse regering bepaalt de opleiding en de bijscholing zoals bedoeld in artikel 27, § 1, 4°, en de vorm van de documenten, bedoeld in artikel 27, § 1, 9° tot 12°, de vermeldingen die zij moeten bevat- ten, en de wijze waarop zij voorgelegd of ingediend worden.
– Aangenomen.
Artikel 29
Om in aanmerking te komen voor subsidies moet een erkende koepelfederatie voldoen aan de vol- gende voorwaarden :
1° de aangesloten sportfederaties op juridisch, ad- ministratief, organisatorisch en beleidsmatig vlak ondersteunen ;
2° de belangen van de aangesloten sportfederaties behartigen en het beleid mee helpen voorberei- den ;
3° optreden als vertegenwoordiger van het geheel van de aangesloten sportfederaties naar de overheid en waar daarom wordt gevraagd ;
4° onderzoeks- en studiewerk uitvoeren met be- trekking tot problemen die de sportfederaties betreffen ;
5° de aangesloten sportfederaties regelmatig infor- meren.
– Aangenomen.
Artikel 30
§ 1. De subsidies voor een koepelorganisatie be- staan uit werkingssubsidies en personeelssubsidies.
§ 2. Een erkende koepelorganisatie heeft recht op :
– twee voltijdse equivalenten waarvoor de perso- neelssubsidie 90 percent bedraagt van het be- drag, bedoeld in § 3 ;
– één voltijds equivalent waarvoor de personeels- subsidie 75 percent bedraagt van het bedrag, be- doeld in § 3 ;
– één voltijds equivalent waarvoor de personeels- subsidie 50 percent bedraagt van het bedrag, be- doeld in § 3.
§ 3. De subsidie voor de salarissen wordt berekend op het bedrag dat door de erkende sportfederatie voor het personeelslid wordt gedragen. Dat bedrag bestaat uit het brutosalaris, het vakantiegeld, de eindejaarsuitkering en de bijdrage krachtens het wettelijk stelsel van de sociale voorzieningen.
§ 4. De Vlaamse regering bepaalt de in aanmerking komende diploma’s en de respectieve salarisscha- len om de personeelssubsidies te berekenen.
§ 5. Een voltijds equivalent kan ingevuld worden door twee halftijdse personeelsleden. Voor elk van die personeelsleden is de subsidie 50 percent van de subsidie van een voltijds personeelslid.
-79-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
Voorzitter
§ 6. De voltijdse personeelsleden die voor subsidië- ring in aanmerking komen, mogen geen beroepsac- tiviteit cumuleren met hun voltijdse betrekking. Onder beroepsactiviteit wordt elke bezigheid ver- staan waarvan de opbrengst een beroepsinkomen is, zoals bedoeld in artikel 23 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992. De Vlaamse rege- ring kan toestemming verlenen om van het cumu- latieverbod af te wijken en de wijze bepalen waar- op de toestemming kan worden verkregen.
§ 7. De werkingssubsidie bedraagt één derde van de personeelssubsidie. Zij moet worden aangewend voor het uitvoeren van de in artikel 29 vermelde opdrachten.
– Aangenomen.
Artikel 31
De subsidies, aan een koepelorganisatie zoals be- paald in artikel 30, worden als volgt toegekend :
Onder voorbehoud dat de ingediende subsidië- ringsaanvraag van een koepelorganisatie voor het lopende begrotingsjaar werd goedgekeurd door de Vlaamse regering, wordt per trimester van het be- grotingsjaar een voorschot uitbetaald.
Elk voorschot bedraagt 22,5 percent van de subsi- dies die toegekend werden voor het voorlaatste werkjaar, voorafgaand aan het begrotingsjaar.
Indien een koepelorganisatie minder dan twee jaar erkend is bij de aanvang van het lopende begro- tingsjaar, bedraagt elk voorschot 20 percent van de subsidies waarop een koepelorganisatie aanspraak kan maken op basis van de ingediende subsidië- ringsaanvraag van het lopende begrotingsjaar.
Het saldo van de subsidies wordt uitbetaald voor 1 juli van het jaar dat volgt op het gesubsidieerde ac- tiviteitenjaar, nadat de Vlaamse regering de uitga- ven die in het voorbije jaar gedaan werden en de voorgelegde betalingsbewijzen heeft goedgekeurd.
– Aangenomen.
Artikel 32
De erkenningsprocedure van de koepelorganisa- ties gebeurt zoals bepaald in de artikelen 6, 7 en 9. De Vlaamse regering bepaalt de geldigheidsduur
van de erkenning. Zij bepaalt ook de regels voor het indienen van de subsidiëringsaanvraag en de nadere regels van begeleiding en inspectie.
– Aangenomen.
HOOFDSTUK VI
Slot- en opheffingsbepalingen
Artikel 33
Het decreet van 2 maart 1977 houdende regeling van de erkenning en subsidiëring van landelijk ge- organiseerde sportverenigingen wordt opgeheven.
– Aangenomen.
Artikel 34
§ 1. In afwijking van artikel 22, § 3, behoudt elke sportfederatie die op datum van 1 januari 1999 er- kend is en gesubsidieerd wordt op basis van het de- creet van 2 maart 1977 houdende regeling van de erkenning en de subsidiëring van de landelijk geor- ganiseerde sportverenigingen en die op 1 januari 2000 aangesloten is bij een gesubsidieerde sport- confederatie, nominatief het aantal gesubsidieerde personeelsleden dat op het moment van de inwer- kingtreding van dit decreet door de Vlaamse Ge- meenschap wordt gesubsidieerd.
§ 2. Wanneer de personeelsleden, die gesubsidieerd worden op basis van het decreet van 2 maart 1977 houdende regeling van de erkenning en de subsi- diëring van de landelijk georganiseerde sportver- enigingen, één van de twee verplichte functies, zoals bepaald in artikel 22, § 2, uitoefenen, maar niet aan de diplomavereisten, voldoen op het ogen- blik van de inwerkingtreding van dit decreet, wordt dat personeel nominatief verder gesubsidieerd voor 90 percent voor het eerste voltijdse equiva- lent, 75 percent voor het tweede voltijdse equiva- lent en 50 percent vanaf het derde voltijdse equiva- lent. Deze overgangsbepaling geldt ook voor de sportfederaties die niet voldoen aan artikel 22, § 10.
De gesubsidieerde personeelsleden van deze sport- federaties moeten evenwel uiterlijk op 1 januari 2003 via opleidingscursussen, van of erkend door de Vlaamse Trainersschool, voldoen aan de bepa- lingen van artikel 22, § 10.
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
-80-
Voorzitter
– Aangenomen.
Artikel 35
De verschillende bepalingen van dit decreet treden in werking op door de Vlaamse regering te bepalen data en uiterlijk op 1 januari 2000.
– Aangenomen.
De artikelsgewijze bespreking is gesloten.
We zullen morgen om 16 uur de hoofdelijke stem- ming over het voorstel van decreet houden.
Minister Xxx Xxxxxxx : Xxxxxxxx de voorzitter, kan het ontwerp van decreet over het koor en het per- soneel van de VRT worden behandeld ?
De voorzitter : Xxxxxxxx de minister, dat wordt zoals afgesproken behandeld aan het einde van de zitting. Mevrouw Xxx Xxxxx heeft de behandeling voorgesteld. We hebben het speciaal aan de agenda toegevoegd. We zullen ons programma afhandelen, zodat nadien geen discussie ontstaat. (Opmerking van de xxxx Xxxxx Xx Xxx)
Xxxxxxxx Xx Xxx, er was een discussie om de aan- wezigheid van de minister te vorderen op vraag van twee fracties. We hebben dit gezamenlijk be- sproken. We gaan dit niet meer veranderen. We zullen ons aan het akkoord houden.
VOORSTEL VAN DECREET van de heren Xxxx Xxxxxxxx en Xxxxx Xxxxxxxxxxxx c.s. houdende machtiging van de Vlaamse regering om toe te tre- den tot en om mee te werken aan de oprichting van de vereniging zonder winstgevend doel Vlaams Au- diovisueel Fonds
– 1273 (1998-1999) – Nrs. 1 tot 3
Algemene bespreking
De voorzitter : Dames en heren, aan de orde is het voorstel van decreet van de heren Xxxxxxxx en Vanvelthoven c.s. houdende machtiging van de Vlaamse regering om toe te treden tot en om mee
te werken aan de oprichting van de vereniging zon- der winstgevend doel Vlaams Audiovisueel Fonds.
De algemene bespreking is geopend.
De heer Xxxxxxxx, verslaggever, heeft het woord.
De xxxx Xxxx Xxxxxxxx, verslaggever (Op de tribu- ne) : Xxxxxxxx de voorzitter, mijnheer de minister, op 25 februari 1999 besprak de commissie voor Mediabeleid enerzijds het voorstel van decreet van de xxxx Xxxxxxx houdende oprichting van een Vlaams Fonds voor de Film en anderzijds het voor- stel van decreet van de heren Decaluwé en Van- velthoven houdende machtiging van de Vlaamse regering om toe te treden tot en om mee te werken aan de oprichting van de VZW Vlaams Audiovisu- eel Fonds.
Eerst lichtte de xxxx Xxxxxxx zijn voorstel toe. Hij stelt dat het Vlaams Fonds voor de Film een nood- zakelijke voorwaarde is voor een nieuw filmbeleid. Op basis van de hoorzittingen concludeert hij im- mers dat er een malaise heerst in de sector. Er is echter voldoende talent aanwezig om kwaliteitsvol- le producties te scheppen. Zijn stelling komt erop neer dat de ondersteuning van de audiovisuele sec- tor moet gebeuren vanuit een culturele bezorgd- heid. De overheid moet het culturele voortouw nemen, zonder zelf films te maken.
Inzake de werking van dit autonome fonds verwees de xxxx Xxxxxxx naar het advies van de Raad van State met betrekking tot de structuur van het Fonds voor de Letteren. Hierbij werd de commissie voor Cultuur en Sport geadviseerd te opteren voor een vereniging met rechtspersoonlijkheid sui gene- ris, met een fondsbestuur, een dagelijks bestuur, een directeur en een secretariaat, aangevuld met een specifieke raad van deskundigen en bijzondere adviescommissies. Hierbij zou worden afgestapt van de VZW-structuur.
Volgens de xxxx Xxxxxxx heeft dit de volgende meerwaarden. Ten eerste wordt de efficiëntie ver- beterd. Ten tweede worden de continuïteit en de dienstverlening beter verzekerd. Ten derde is er het optreden van het fonds als beleidsinstrument en beleidsuitvoerder. Ten vierde zou de communicatie met de sector vlotter verlopen via dit fonds. Ten vijfde zou de objectiviteit worden gegarandeerd. Ten zesde worden de representativiteit en plurifor- miteit van de audiovisuele sector beter gewaar- borgd. Voor de financiering van dit fonds verwees de indiener naar zijn algemene toelichting bij het voorstel van decreet, waarbij hij benadrukte dat ook de Vlaamse Mediaraad in zijn advies over het
-81-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
Matthijs
Beleidsplan Film van de minister van Economie, KMO, Landbouw en Media een aantal argumenten van zijn voorstel overnam. Deze raad pleit immers eveneens voor een bijdrage van de kabeldistribu- tiesector, bioscooptaksen, een waarborgfonds en de uitbreiding van het takenpakket.
De algemene vergadering in het voorstel werd via amendering vervangen door een negen leden tel- lend fondsbestuur. Dit bestuur zou worden bijge- staan door een directeur en een secretaris. Het in- houdelijke beleid zou worden uitgetekend door een raad van deskundigen, die uit twaalf leden be- staat. Deze raad wordt geadviseerd door vijf bij- zondere adviescommissies. Daarnaast is er de be- heersovereenkomst, die handelt over de praktische organisatie van het filmfonds en een aantal formele afspraken vastlegt.
Vervolgens werd het voorstel van de heren Deca- luwé en Vanvelthoven toegelicht. Dit voorstel van de meerderheid is een voorstel van kaderdecreet en heeft eveneens de bedoeling een zelfstandig or- gaan op te richten. Hier wordt echter duidelijk ge- kozen voor een VZW-structuur, waarop de VZW- wetgeving integraal van toepassing is. Dit orgaan heeft als taak het toekennen van financiële tege- moetkomingen aan de sector en potentiële finan- ciële tegemoetkomingen voor de promotie en de distributie.
Wat de financiering van dit fonds betreft, verwijst de xxxx Xxxxxxxx naar de jaarlijkse financiële te- gemoetkoming van de Vlaamse overheid, die het hoofdaandeel van de middelen voor dit fonds uit- maakt. Andere mogelijke inkomsten zijn volgens hem : schenkingen, legaten, Europese inkomsten, ontvangsten uit terugbetalingen van toegekende middelen en mogelijk, na 2002, inkomsten in het kader van een nieuwe beheersovereenkomst met de VRT.
De op te stellen beheersovereenkomst tussen het fonds en de Vlaamse overheid moet volgens de in- dieners een duurtijd van drie jaar hebben voor de eerste overeenkomst, waarna men snel kan over- gaan tot een evaluatie en een eventuele bijsturing. Er is ook voorzien in een jaarlijkse evaluatie bij de Vlaamse regering en het Vlaams Parlement. In de procedures is een interne beroepsmogelijkheid vastgelegd. De beheersovereenkomst zal eveneens duidelijk meetbare criteria in verband met de gen- res, de producties en het publieksbereik omschrij- ven, en maatregelen bevatten bij niet-naleving door een partij van haar verbintenissen.
Inzake controle pleiten de indieners voor een be- edigd revisor. Wat huisvesting, infrastructuur en lo- gistiek betreft, opteren ze voor een formule die vergelijkbaar is met de situatie van het pas opge- richte Vlaams Commissariaat voor de Media. De nieuwe VZW zal de rechten en de plichten van het bestaande Filmfonds moeten overnemen.
De xxxx Xxxxxxxx onderstreept dat dit voorstel van decreet niet spreekt over filmfestivals en film- verenigingen, maar wel ruimte laat om iets te doen aan de problematiek van de distributie en het be- reik van de kijkers. De nieuwe filmmanager kan volgens hem hier wellicht iets ondernemen. De Volksunie-fractie sluit zich aan bij de redenering van de xxxx Xxxxxxx. Volgens de heer Xxxxxxxxxxx- ter komt deze formule immers een doorzichtig be- leid ten goede.
Wat is het standpunt van de Vlaamse regering ? De Vlaamse minister van Media geeft de voorkeur aan een kleiner en flexibeler fonds. Het voorstel van de meerderheid biedt volgens hem meer mogelijkhe- den, en pint de overheid minder decretaal vast op welomschreven formules die in het voorstel van de xxxx Xxxxxxx zijn opgenomen. De minister verwijst xxxxxxx naar het voorbeeld van de VRT, waar men als overheid voorzichtig is geweest met het opstel- len van de beheersovereenkomst. De minister is het ermee eens dat het voorstel van de heer Stas- sen verdienstelijk is, maar vindt het iets te verre- gaand. Het voorstel van de heren Decaluwé en Vanvelthoven sluit volgens de minister beter aan bij de huidige VZW-wetgeving.
Het voorstel van de xxxx Xxxxxxx werd door de commissie verworpen. Het voorstel van de heren Xxxxxxxx en Vanvelthoven werd goedgekeurd met acht stemmen voor bij één onthouding. Er werd wel een amendement aanvaard, waarin werd be- paald dat het begrotingssaldo van het voorgaande jaar kan worden overgedragen. Ook dat amende- ment werd goedgekeurd met acht stemmen voor bij één onthouding. (Applaus)
De voorzitter : Xxxxxxxx Xxxxxxxx, dat is ook me- teen het verslag van het voorstel van decreet dat daar samen mee wordt behandeld ?
De xxxx Xxxx Xxxxxxxx : Inderdaad.
De voorzitter : De xxxx Xxxxxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxxx Xxxxxxxx (Op de tribune) : Xxxxxxxx de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, het voorstel van decreet dat ik samen met de heer Van- velthoven heb ingediend, heeft een lange weg afge-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
-82-
Decaluwé
legd. Het is misschien goed om de verschillende stappen die we hebben gezet nog eens te overlo- pen. In totaal heeft ons voorstel vijf stappen door- lopen.
De eerste stap vond plaats in de vorige zittingspe- riode. Het gaat dan uiteraard om de oprichting van het fonds Film in Vlaanderen. Die eerste stap naar een betere ondersteuning van audiovisuele produc- ties werd eigenlijk al gezet door voormalig minister Xxxxx. Vijf jaar geleden werd een decretaal kader gegeven aan de subsidiëring van audiovisuele pro- ducties.
Door dit kader werden de bestaande subsidiekana- len vanuit economie en cultuur samengevoegd in één fonds, namelijk het fonds Film in Vlaanderen. Dat was toen een hele stap voorwaarts. Niet min- der dan 75 percent van de middelen van dit fonds wordt voorbehouden voor productie. Het resteren- de gedeelte gaat naar de promotie, via de VZW Flanders Image, naar aan aantal filmfestivals, film- verenigingen en opleidingsinitiatieven. Er werd ook een audiovisuele selectiecommissie opgericht die over de toekenning van de steun voor de audio- visuele projecten advies uitbracht.
We hebben vastgesteld dat dit niet zo goed werkte en daarom zetten we een tweede stap onder impuls xxx xx xxxxx Xxxxxxxx, Xxx Xxxxxxx en ikzelf in 1997. We dienden toen een voorstel van resolutie in om een beleidsplan voor de Vlaamse audiovisuele industrie op te stellen. Op dat ogenblik werden er immers vanuit diverse hoeken alarmerende berich- ten over de Vlaamse filmindustrie de wereld inge- stuurd. We konden spreken van een malaise en deze had verscheidene oorzaken.
Er was bijvoorbeeld onvrede met de koers van de openbare omroep, die haar inspanningen voor de onafhankelijke audiovisuele producties en copro- ducties in de beheersovereenkomst leek af te zwakken.
Er was de vaststelling dat een aantal gesubsidieer- de films zeer weinig kijkers bereikten, ondanks substantiële bijdragen. De film 'Hoogste tijd' trok 877 kijkers, 'Ooggetuigen' slechts 349 kijkers, 'De vliegende Hollander' slechts 977 kijkers. Daarte- genover stonden dan kaskrakers zoals 'Oesje' met
650.000 en 'Max' met 644.000 kijkers. Ik weet wel dat het niet de bedoeling is dat het allemaal kas- krakers worden, maar toch moeten we streven naar zoveel mogelijk referenties voor de filmcultuur in
Vlaanderen. Een prachtig recent voorbeeld is 'Rosie'.
Het overleg met de filmsector gaf ook verder aan dat er een reële nood bestond aan financiële on- dersteuning, bijsturing en evaluatie. Europa richtte zijn financiële ondersteuning op grote producties waarbij minimaal drie landen waren betrokken. Voor Vlaanderen, met Nederland als enige ander Nederlandstalig land, was dit een bijzondere handi- cap. Het nadeel voor de kleine taalgroep waartoe wij behoren, was niet onbelangrijk. Ten slotte haak- ten de vroegere sponsors, zoals de ASLK en de Na- tionale Loterij, af.
Het voorstel van resolutie dat de aanzet wilde geven voor een debat over de toekomst van de Vlaamse film, vroeg aan de regering om het be- staande wettelijke kader over de film en de Vlaam- se audiovisuele selectiecommissie te evalueren, een beleidsplan op te maken voor de Vlaamse audiovi- suele industrie, het filmonderwijs door te lichten met een bijzondere aandacht voor de scenario-op- leiding, maximaal in te spelen op de Europese pro- gramma's, en de openbare omroep te stimuleren voor coproducties. Dit voorstel van resolutie werd op 10 juli 1997 door het Vlaams Parlement eenpa- rig aangenomen.
De derde stap, het beleidsplan Film in Vlaanderen, was in feite een uitvloeisel van deze resolutie. In het beleidsplan gaf de minister een uitgebreide analyse van de problemen en van de bestaande in- strumenten ten beste. Vlaanderen kent dezelfde problemen als die van de meeste andere Europese landen. Er zijn weinig succesvolle films. Financieel is het voor de bedrijven zeer moeilijk om de pro- jecten te realiseren. Gelukkig zijn er uitzonderin- gen, zoals de recente superproductie 'Pater Dami- aan'. Het is ook opvallend dat Europa meer films produceert dan de Verenigde Staten, maar dat de Amerikaanse producten veel beter scoren bij het publiek. Het feit dat Vlaanderen over een zeer kleine thuismarkt beschikt, maakt de positie van de Vlaamse film nog minder gunstig dan deze van onze buurlanden.
Het wegvallen van de privé-financiering drukte op de financiering van grote producties, waardoor de Vlaamse overheid de belangrijkste financier van de filmsector is geworden. Ze moet dan ook de be- schikbare middelen zo efficiënt mogelijk inzetten, wat tot nu toe nog niet echt is gebeurd.
De beleidsbrief van de minister probeerde hierop in te spelen door de werking van het fonds Film in Vlaanderen en van de audiovisuele selectiecom-
-83-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
Decaluwé
missie te verbeteren en te evalueren. De procedure moet vlot verlopen en duidelijkheid scheppen. De beleidsbrief stelt als oplossing onder meer voor om het bestaande filmfonds te verzelfstandigen, een beheersovereenkomst met het fonds af te sluiten en duidelijke criteria vast te stellen voor steunver- lening. Aan het hoofd van het verzelfstandigde filmfonds zou een filmmanager komen, een soort Monsieur Cinéma. Deze zou moeten instaan voor de goede werking van het fonds, dat een aantal specifieke problemen van de sector moet kunnen oplossen.
De audiovisuele selectiecommissie moet worden geprofessionaliseerd. De commissie zal vergaderen in een aantal werkgroepen die overeenstemmen met de verschillende audiovisuele categorieën die kunnen worden gesubsidieerd.
Naar aanleiding van het beleidsplan, ingediend door minister Xxx Xxxxxx, werden in de commis- sie voor Mediabeleid talrijke hoorzittingen xxxxxx- xxxxxxx. Uiteraard is de film bij uitstek een cultuur- product. Terecht vroeg mevrouw Xxx Xxxxx, de CVP-promotor van de commissie voor Cultuur, bij- zondere aandacht voor de audiovisuele kunsten binnen het filmfonds.
Er wordt in het decreet duidelijk naar gestreefd de bedrijven en de banksector opnieuw warm te maken voor de Vlaamse filmsector.
Een vierde stap ter ondersteuning van dit voorstel van decreet is de verhoging van de middelen in de begroting van 1999. De minister heeft enorme in- spanningen geleverd door te voorzien in 100 mil- xxxx xxxxx extra voor productiesteun en 20 miljoen frank extra voor de werkingskosten. Daarmee werd het totale budget op 420 miljoen frank ge- bracht. We stellen bovendien met voldoening vast dat ook de federale regering een inspanning levert met een fiscale ondersteuning van audiovisuele producties.
Dit zijn de vier stappen waarmee we moeten reke- ning houden bij dit voorstel van decreet. Het voor- stel is in feite een kaderdecreet dat de voorwaar- den bepaalt waaronder het Vlaams Audiovisueel Fonds wordt opgericht en waardoor het in de beste omstandigheden kan functioneren. Concreet is het de bedoeling de werking van het fonds en van de Vlaamse Audiovisuele Selectiecommissie te verbe- teren en een aantal problemen waarmee de sector kampt op te lossen. Nu de overheid de belangrijk- ste financier van de sector is geworden moet die
werking optimaal zijn, vooral op het vlak van re- sponsabilisering.
Een van de belangrijke verschilpunten met het voorstel van de xxxx Xxxxxxx is dat we hebben ge- opteerd voor een VZW waarmee de Vlaamse rege- ring een beheersovereenkomst afsluit. Dit is een soepelere structuur dan een fonds sui generis. De VZW is een gekende structuur, waarop de wet van 1921 op de VZW's van toepassing is. Het voorstel van decreet volgt de grote lijnen van deze wet. Een VZW laat ook een grotere autonomie en meer flexibiliteit toe, wat noodzakelijk is vanwege de nood aan een constante bijsturing van de procedu- res en van de werking in de audiovisuele sector. Een wijziging van een decreet vergt al te veel tijd om vlot te kunnen inspelen op vragen van de sec- tor. De sector zelf vraagt om een grotere autono- mie.
Ook eenvormigheid in de beslissingen is noodzake- lijk. De Vlaamse regering sluit een beheersover- eenkomst af met de raad van bestuur. De beslis- singsmacht inzake het toekennen van steun moet dan ook bij de raad van bestuur liggen en niet, zoals in het voorstel van de xxxx Xxxxxxx, bij de ad- viescomités. Anders vervallen we in de gekende discussie over de verhouding tussen adviesraden en beslissingsmacht. Omwille van een efficiënte wer- king moet tevens worden gekozen voor een be- perkte raad van bestuur.
Een laatste voordeel ligt op het vlak van samen- werking. Ook Flanders Image was een VZW. Sa- menwerking tussen twee VZW's is mogelijk, bij- voorbeeld met eenzelfde afgevaardigd bestuur. Met een fonds sui generis zou deze samenwerking veel moeilijker verlopen.
De beheersovereenkomst verdeelt de middelen over de verschillende categorieën van audiovisuele producties die voor steun in aanmerking komen. Daarnaast regelt hij de procedures, de modaliteiten en de voorwaarden voor de toekenning en doel- stellingen die onder meer betrekking hebben op het aantal producties, het bereik en de internatio- nale uitstraling.
Naast het toekennen van steun kunnen een aantal bijkomende taken worden opgelegd, zoals onder- steuning en begeleiding van de sector en het zoe- ken naar bijkomende financieringsmogelijkheden. Het bewijs dat die kunnen worden gevonden, wordt geleverd door de superproductie 'Pater Da- miaan'. Met enige fierheid kan ik zeggen dat, voor- al dankzij een groot Zuidwest-Vlaams kapitaal, dergelijke producties kunnen worden gerealiseerd
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
-84-
Decaluwé
en Vlamingen kunnen worden gepromoot over heel de wereld.
De bijkomende taken in de beheersovereenkomst zijn uitermate belangrijk. In afwachting van de haalbaarheid ervan moeten de beschikbare midde- len evenwel bij voorrang naar de productiesteun gaan. Het fonds zal jaarlijks een rapport uitbren- gen dat voor 30 september aan het parlement moet worden voorgelegd. In tegenstelling tot wat de xxxx Xxxxxxx voorstelt pleiten we voor een kader- decreet met een beheersovereenkomst. We wensen geen stringente regeling. De nadruk ligt op het eco- nomische onderdeel met een culturele component, en niet op het culturele onderdeel met een econo- mische component.
Bovendien hebben we ervoor gekozen dat de poli- tiek afstand zou nemen van de projectmatige con- cretisering van het dossierafhandelingsbeleid, iets wat in het voorstel van Xxxxxx minder het geval is. Daarom pleiten we in de beheersovereenkomst sterk voor duidelijke performantiemaatstaven in de vorm van resultaatverbintenissen waarin vanuit het beleid door middel van een efficiënte controle kan worden voorzien.
Tot slot wens ik aandacht te vragen voor een maxi- male benutting van de Europese mogelijkheden en voor een effectieve doorstroming met de Europese instanties. Dit is mijns inziens tot op heden veel te weinig gebeurd en dit is dan ook een dringende op- roep aan de toekomstige filmmanager. Ik ben er immers van overtuigd dat die 420 miljoen frank een hefboom kan creëren om nog meer kapitaal naar de Vlaamse filmproductie te laten stromen. (Applaus)
De voorzitter : De xxxx Xxxxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxx Xxxxxxx (Op de tribune) : Xxxxxxxx de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, dit voor- stel van decreet werd ingediend door de meerder- heid, maar iedereen weet dat het uitgaat van het kabinet van minister Xxx Xxxxxx. Sta mij toe na de discussie over sport en verzuiling als gezagsar- gument een prominente filmkenner, met name de xxxx Xxxxxx Xxxx, te citeren. Deze man kwam in januari 1999 aan het woord in het hoofdartikel van 'Film & Televisie, Video', een tijdschrift van de ka- tholieke filmliga. Daarin stelde hij : 'Het funda- menteel verschil tussen Xxx Xxxxxx en Stassen ligt in de culturele optie van laatstgenoemde, ter- wijl de minister van Media economische maatsta- ven wil hanteren. Hoewel ik besef dat film in grote
mate een economisch gezicht heeft, blijkt het es- sentieel film als een cultureel gegeven te definië- ren. Met genoegen stel ik dan ook vast dat Xxxxx Xxxxxx, onze meest gezaghebbende cineast, zich in een reactie op het ontwerp-Stassen ook achter dit culturele standpunt schaart. De jongste Vlaamse filmreleases geven trouwens de voorstanders van een louter economische aanpak opnieuw ongelijk.' De auteur geeft vervolgens een aantal filmvoor- beelden uit de voorbije jaren.
Mijnheer de minister, de door u opgerichte Vlaam- se Mediaraad heeft een advies uitgebracht over uw beleidsbrief Film en gaat daarin akkoord met de idee een decreet te maken over de oprichting van een autonoom fonds. De raad vraagt terecht niet over filmfonds, maar wel over audiovisueel fonds te spreken. De raad somt verder ook een aantal ar- gumenten op die de puntenbalans duidelijk ten gunste van mijn voorstel doen overslaan. Ik ben trouwens bereid al deze argumenten – genummerd van 3.1 tot 3.8 – stuk voor stuk te overlopen, maar ik zal dit de voorzitter niet aandoen.
Ik hoop wel duidelijk te stellen dat het hier om het decreet van de gemiste kans gaat. Een autonoom filmfonds is enkel een goed idee als er ook voor- waarden aan worden verbonden. Ik zal dit toetsen aan dit voorstel van decreet.
Ten eerste heeft een autonoom fonds slechts zin als het is ingebed in een duidelijke beleidsvisie en - keuze, en een duidelijk beleidsplan. Ondanks de beleidsbrief Film waarin de minister zich voor de eerste maal uitsprak over wat een goed filmbeleid is, is er geen sprake van het vastleggen van een be- leidskeuze, -visie en -plan.
Minister Xxxx Xxx Xxxxxx : Xxxxx Xxxxxx is ons nochtans komen feliciteren met de beleidsbrief Film. Hij zei dat er visie in zat. De filmproducenten en -makers hebben tijdens de hoorzittingen even- eens gezegd dat er eindelijk sprake was van een visie, zelfs al was niet iedereen het met alle punten eens.
De xxxx Xxx Xxxxxxx : Het is een visie waarbij heel veel wordt geschipperd tussen het economische en het culturele aspect, ook door de xxxx Xxxxxxxx. Er wordt geen duidelijke keuze gemaakt.
Minister Xxxx Xxx Xxxxxx : Dit is hetzelfde als de VRT doen kiezen tussen een culturele opdracht of kijkcijfers. Beide zijn belangrijk en hebben een eigen doel.
-85-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
Xxx Xxxxxx
Films moeten worden gemaakt voor een breed pu- bliek en moeten een meerwaarde hebben. De ver- schillende aspecten moeten worden afgewogen. Uw zwartwitvoorstelling dat u de culturele kaart trekt en de xxxx Xxxxxxxx de economische, gaat niet op. Ook de man van de Filmliga heeft gezegd dat de beide aspecten belangrijk zijn. De VZW kan voor de afweging zorgen.
We hebben het trouwens enkel over het oprichten van een onafhankelijke VZW. Al de rest moet nog worden ingevuld : de beheersovereenkomst, de doelstellingen, enzovoort. Uit de besprekingen is gebleken dat u de zaken al verder hebt ingevuld. Ik kan daar tot een bepaalde hoogte wel inkomen, maar de tegenstelling tussen de beide voorstellen van decreet is geen tegenstelling tussen economie en cultuur.
De xxxx Xxx Xxxxxxx : Ik ga uit van de stelling dat Vlaamse films, en bij uitbreiding ook onafhankelij- ke audiovisuele producties, slechts mogen worden gesubsidieerd als ze een culturele meerwaarde bie- den. Er is natuurlijk geld nodig om een film te maken. Dat is dan het economische verhaal, maar mijn uitgangspunt blijft de culturele meerwaarde.
Met het andere voorstel van decreet kiest u niet voor een meerwaarde, maar wilt u het brede gamma bestrijken. Vlaanderen kan de mainstream van de grote Hollywoodproducties niet volgen. Het is niet aan mij om de film over Damiaan te beoor- delen, al denk ik dat de fout werd gemaakt om te veel op de mainstream te mikken waardoor de film veel kansen heeft gemist. Ik zal de filmcriticus ech- ter niet uithangen, dat moeten anderen doen die daarvoor beter zijn geschikt. Ik blijf erbij dat de beleidsvisie niet duidelijk genoeg is.
Een tweede voorwaarde voor een autonoom film- fonds is het op voorhand duidelijk uittekenen van de structuur en doelstellingen, het bepalen van de functies, het geven van duidelijke opdrachten en taken. Voor middelen worden gegeven aan een in- stituut, moet duidelijk zijn hoe die zullen worden aangewend. Een andere voorwaarde is een duide- lijke financiering.
Ten slotte moet de openbare omroep worden ge- dwongen kleur te bekennen. Die omroep heeft in 1998 voor 15 miljoen frank gecoproduceerd in ont- vankelijke producties in Vlaanderen. Dat kan toch niet. Dat is een van de grote klachten van film- en documentairemakers. De minister van Media moet ook hier zijn verantwoordelijkheid opnemen.
Als ik de vier opgesomde criteria toets aan het voorliggende decreet, ben ik teleurgesteld. Er staat in dat er een VZW wordt opgericht waarbij de Vlaamse regering de machtiging heeft om toe te treden. Het doel van de VZW wordt ruim omschre- ven als steun aan onafhankelijke audiovisuele pro- ducties, waarin volgende criteria staan ingeschre- ven : kwaliteit, diversiteit, culturele uitstraling en bereik. Er wordt verder ook iets gezegd over mid- delen en een beheersovereenkomst. Dit decreet wordt ook ingepast in de huidige decreten, zoals het programmadecreet naar aanleiding van de be- groting 1994.
De xxxx Xxxx Xxxxxxxx : Dit is maar een kaderde- creet.
De xxxx Xxx Xxxxxxx : Ook in kaderdecreten moet iets staan.
Dit voorstel van decreet is een gemiste kans. De Vlaamse regering heeft een gebrek aan stroomlij- ning gecreëerd in het fondsenbeleid, maar heeft er- voor gekozen een aantal beslissingen uit te beste- den. Dat is een goed idee, op voorwaarde dat er eerst een duidelijke beleidskeuze wordt gemaakt en dat daarover wordt gediscussieerd tussen parle- ment en regering. Die uitbesteding moet ook ge- beuren bij vergelijkbare materies. Cultuur en media zijn voor een deel vergelijkbaar, en de uitbe- steding moet dan ook op een gelijkaardige manier gebeuren. Veertien dagen geleden en vandaag komen twee vormen van uitbesteding aan bod : het Fonds voor de Letteren en het Filmfonds. Het eer- ste is duidelijk uitgewerkt, het tweede is een kader- decreet. Misschien gaat het Fonds voor de Letteren wat ver, maar iedereen heeft het toch goedge- keurd. In het kaderdecreet van vandaag wordt na- genoeg niets geregeld.
Ten tweede is dit een gemiste kans door een ge- brek aan duidelijkheid inzake het audiovisueel be- leid. Ik geef weer een voorbeeld. Op dit moment is de commissie voor Economie bezig met het inno- vatiedecreet. Zelfs in dat decreet – dat men een schelp noemt – wordt gesproken over een beleids- plan van de Vlaamse regering. Xxxxxx geeft dit voorstel van decreet de Vlaamse regering niet de opdracht om in overleg met het parlement keuzes te maken en die te laten uitvoeren door een VZW ?
Het is eveneens een lege doos omdat het geen de- finities bevat. Er wordt niet eens gedefinieerd wat audiovisuele productie betekent. De categorieën worden niet bepaald. Dat zou men toch al enigs- zins mogen vastleggen. Anders kan men morgen
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
-86-
Stassen
bijvoorbeeld de animatiefilm als categorie gewoon schrappen. Of er wordt misschien niet meer geïn- vesteerd in langspeelfilms. Alles wordt overgelaten aan de VZW.
De voorzitter : De xxxx Xxxxxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxxx Xxxxxxxx : U beweert dat de VZW alles kan beslissen, maar een beheersovereenkomst wordt altijd door twee partijen afgesloten. De Vlaamse regering kan hier ter verantwoording worden geroepen. Dit voorstel van decreet ver- toont veel parallellen met het VRT-decreet. Het Fonds voor de Letteren is een heel andere zaak. We hebben een bepaalde lijn gevolgd met het me- diabeleid, wat wij ook doortrekken in dit domein.
De xxxx Xxx Xxxxxxx : De Vlaamse regering zal niets meer te beslissen hebben en wij evenmin. Waarom hebben we nu niets meer te zeggen over de VRT ?
De voorzitter : De xxxx Xxxxxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxxx Xxxxxxxx : We hebben daar uitvoerig over gedebatteerd in de commissie voor Media. De VRT heeft zich geëngageerd voor een aantal zaken, op voorwaarde dat ze kaderen binnen de programmatie. Ik begrijp de heer Xx Xxxxxx als hij niet te lang op voorhand wil plannen en bedragen op voorhand vastlegt. Hij staat open voor allerhan- de producten en voor coproducties, als dat past binnen de VRT-programmatie. Een beheersover- eenkomst wordt trouwens regelmatig geëvalueerd en bijgestuurd.
De xxxx Xxx Xxxxxxx : De heer De Graeve heeft de VRT geabdiceerd en zijn verantwoordelijkheid niet opgenomen.
De xxxx Xxxx Xxx Xxxxxxxxxx : Het is wel een beet- je gek dat we de discussie die we in de commissie hebben gevoerd, hier nog eens overdoen. Ik heb zelf voorgesteld in een kleinere zaal te gaan zitten om te sparen op de verlichting.
De voorzitter : Xxxxxxxx Xxx Xxxxxxxxxx, u hebt gelijk. Het gaat niet op dat men hier de vergaderin- gen van de commissie overdoet.
De xxxx Xxxx Xxx Xxxxxxxxxx : Xxxxxxxx Xxxxxxx, ik begrijp uw koppigheid niet. Wat levert die nu ei- genlijk op ? Om het in geldtermen om te zetten : om welk bedrag gaat het in feite ? Hoeveel moet
de filmproductiesector van de VRT krijgen ? Kunt u me dat zeggen ?
Kunnen we niet beter rekening houden met het feit dat er in Vlaanderen geen permanente filmproduc- tie mogelijk is ? Het personeel moet echter wel aanwezig zijn. De VRT kan het inschakelen en er- varing laten opdoen. Ten gepasten tijde kan dit lei- den tot een lange speelfilm, een documentaire of een tekenfilm.
Stel dat de VRT 100 miljoen frank in een copro- ductie steekt. Dat is op zich al een aanzienlijk be- drag. Xxxx dat één keer per jaar gebeuren ? Of meer ? Zal de VRT nog iets anders kunnen realise- ren dan coproducties ?
De xxxx Xxx Xxxxxxx : Ik heb al veel willen vastleg- gen, maar u vraagt me nu om nog verder te gaan. Mensen uit de sector zeggen dat ze een bepaald product willen maken. Ze zoeken daarvoor cofi- nanciers. Vaak komen die uit het buitenland. De buitenlandse omroepen haken echter dikwijls af omdat de VRT niet mee wil financieren.
Minister Xxxx Xxx Xxxxxx : De cofinanciering dient om de rechten op het product te krijgen. In- dien ze geld inbrengt, krijgt de omroep het recht om de productie als eerste uit te zenden. Het gaat hierbij om beperkte bedragen.
De VRT moet televisieprogramma's maken. Indien men de filmsector wil versterken, moet het bedrag van het filmfonds worden verhoogd. Op die manier schept men klaarheid.
De volgende regering moet de middelen voor de filmsector verhogen. Maar eigenlijk gaat uw voor- stel ten koste van de dotatie van de VRT. Het is een verkapte manier om de VRT films te laten fi- nancieren. De openbare omroep moet zelfstandig beslissen of ze al dan niet een film cofinanciert. Bij cofinanciering gaat het minstens om 20 à 25 mil- xxxx xxxxx. Wat houdt dit in op jaarbasis ?
Men moet dus duidelijkheid scheppen. De VRT moet televisie maken en zelfstandig kunnen beslis- sen op welke manier ze mee wil werken aan een film. De echte financiering moet elders worden ge- vonden.
De xxxx Xxx Xxxxxxx : Daarover kunnen we blij- vend van mening verschillen. Ik vind dat de VRT op dat vlak wel een verantwoordelijkheid heeft. Ik heb het daarbij niet enkel over de cofinanciering, omdat die eveneens via andere omroepen mogelijk is. De openbare omroep kan echter ook zorgen
-87-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
Stassen
voor de promotie en distributie van de productie. Verscheidene mensen uit de filmsector hebben hierover voorstellen geformuleerd. De VRT ver- wijst naar de beheersovereenkomst die ze met de overheid heeft afgesloten om die taak niet op te nemen.
Er bestaat eveneens onduidelijkheid over een aan- tal criteria. Een aantal ervan, zoals het bereik of de uitstraling, zijn helemaal niet uitgewerkt. Hetzelfde kan men zeggen over de structuur. Er worden geen criteria vastgelegd over wie in de VZW mag zete- len. God en klein Pierke kunnen er bij wijze van spreken in zitten. De leden hoeven zelfs niets van film te kennen. Het is zeer belangrijk dat men daar de juiste mensen inzet. Dit lijkt misschien evident, maar later kan een nieuwe meerderheid daar ech- ter andere mensen in zetten.
De voorzitter : De xxxx Xxxxxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxxx Xxxxxxxx : De xxxx Xxxxxxx zegt dat er niets in de tekst staat en dat het om een lege schaal gaat. Toch overloopt en bekritiseert hij reeds 25 minuten alle punten. Er moet dus toch iets in de tekst staan. Het gaat hier gewoon om een funda- menteel meningsverschil.
De voorzitter : De xxxx Xxxxxxx repliceert op zaken die u zelf gezegd heeft. U moet wat geduld opbren- gen.
Minister Xxxx Xxx Xxxxxx : Xxxxxxxx Xxxxxxx, u zegt dat de regering vijf mensen in die VZW zal benoemen en dat niemand weet wie dat zal zijn. De laatste jaren hebben we evenwel, en zeker op het vlak van de media, bewezen dat wij op een pro- fessionele wijze mensen aanduiden in de structu- ren, dit op basis van hun competentie en niet om- wille van hun politieke kleur. Ik verwijs ook naar de GIMV. Als er de laatste jaren iets gebeurd is op het vlak van nieuwe politieke cultuur in Vlaande- ren, dan is het dit.
We proberen dit te doen op een ernstige wijze. De filmmanager zal op een professionele wijze worden aangeduid. De beheersovereenkomst kan worden geëvalueerd. Die inbreng is er ook geweest bij de VRT, bij de besprekingen van het maxi-decreet. Dit was bepalend voor het opstellen van de beheers- overeenkomst.
Uiteindelijk moet iedereen zijn verantwoordelijk- heid opnemen. Het is echter niet aan het parlement om alles te bepalen. Op het einde van de legisla-
tuur heb ik de indruk dat het parlement beleid wil voeren. Dat is niet de taak van het parlement. Het moet een kader creëren en het beleid beoordelen. Het decreet dat u hier voorlegt, vult bijna alles op voorhand in. Als u de ambitie voelt om zelf een be- leid te voeren, dan moet u maar tot een meerder- heid toetreden. (Rumoer)
De xxxx Xxx Xxxxxxx : Het lijkt me duidelijk dat het parlement het recht heeft om criteria vast te leg- gen. Zelfs in het maxi-decreet en het mini-decreet werden een aantal criteria vastgelegd door het par- lement, bijvoorbeeld betreffende de opdracht van de VRT.
Ik zal besluiten, mijnheer de voorzitter. Ik ga voor- bij aan eventuele legistieke bezwaren. We hebben dit niet naar de Raad van State gestuurd. Het ligt niet voor de hand dat de Vlaamse regering zal toe- treden tot een op te richten VZW, waarbij het niet duidelijk is hoe dat alles in elkaar zal zitten. Bo- vendien zal die VZW subsidies moeten uitdelen aan de hand van criteria die ook nog niet vastlig- gen. Ik blijf dit een zeer discutabel en legistiek ge- voelig standpunt van de regering en de meerder- heid vinden.
Mijn conclusies zijn de volgende. Het is ten eerste duidelijk dat het Vlaams Parlement de regering een blanco cheque geeft. Dit is geen kaderdecreet : de keuze die de regering zelf mag invullen, is veel te groot. Ten tweede is het gewicht van de beheers- overeenkomst veel te zwaar. Er is geen sprake van een beleidsplan. Er is geen sprake van opvolging.
De wereld van de film wat kennende, denk ik ten derde dat de oorlog over wie in de VZW zal mogen en hoe het beheerscontract moet worden ingevuld, nu kan beginnen. Het parlement zal er naar kijken. Het parlement zal ook proberen achter de scher- men te kijken wat er aan de hand is. Achteraf zal het de gewonden tellen en er problemen mee heb- ben. (Rumoer)
Dit zijn de drie conclusies die we kunnen trekken. Ik draag de sector een warm hart toe.
De xxxx Xxxx Xxxxxxxx : Wij dragen de sector ook een warm hart toe, xxxxxxxx Xxxxxxx.
De xxxx Xxx Xxxxxxx : Ik mag hier toch nog voor mijzelf en voor mijn fractie spreken ?
De voorzitter : Iedere vogel zingt zoals hij gebekt is.
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
-88-
De xxxx Xxx Xxxxxxx : Ik stel een merkwaardige steun van de voorzitter vast. Ik dank hem daar uit- drukkelijk voor. Omdat wij de sector – blijkbaar samen – een warm hart toedragen, willen wij dit voorstel het voordeel van de twijfel geven. Wij zul- len ons morgen bij de stemmingen onthouden.
De voorzitter : De heer Xxxxxxxxxxxxxx heeft het woord.
De xxxx Xxxxxx Xxxxxxxxxxxxxx : Ik kan me in grote lijnen aansluiten bij wat de xxxx Xxxxxxx heeft gezegd. Dit voorstel heeft een lange voorge- schiedenis, maar we nemen de kans niet te baat om de kroon op het werk te zetten. In de commissie heb ik gepleit voor een synthese van beide voor- stellen. Een aantal inhoudelijke verschillen waren niet onoverkomelijk. Er waren ook meningsver- schillen over de rechtspersoonlijkheid, de structuur en de werking van het fonds. Het is erg merkwaar- dig dat de meerderheid in het Vlaams Parlement en de Vlaamse regering kort na de oprichting van het Vlaams Fonds voor de Letteren een volledig verschillend standpunt over het fondsenbeleid in- neemt.
Het is wenselijk dat het prille fondsenbeleid wordt gestroomlijnd. Dat is zeker nodig voor vergelijkba- re en verwante materies. Als we toch voor verschil- lende structuren kiezen, moet die keuze degelijk worden gemotiveerd. De motivatie om dit fonds anders te structureren dan het Vlaams Fonds voor de Letteren, ontbreekt of is irrelevant, namelijk in verband met de economische imperatieven. Men kan stellen dat het Vlaams Fonds voor de Letteren te gedetailleerd is. De reglementering van het Vlaams Fonds voor de Letteren is echter in ieder geval duidelijk. Ze is ook soepel, want het fonds zelf kan na twee jaar zelf zijn werking en structuur aanpassen.
Om een kort verhaal kort te houden, besluit ik hier met aan te kondigen dat we ons morgen bij de stemming zullen onthouden. We gaan akkoord met het principe van de oprichting van een Vlaams Au- diovisueel Fonds, maar de inhoud die eraan wordt gegeven, kunnen we niet goedkeuren. (Applaus bij de VU)
De voorzitter : Minister Xxx Xxxxxx heeft het woord.
Minister Xxxx Xxx Xxxxxx : Het voornaamste is gezegd. Ik heb voor de xxxx Xxxxxxx uiteengezet waarom de Vlaamse regering het voorstel van de- creet van de heren Decaluwé en Vanvelthoven steunt. Het klopt dat de regering en het fonds grote
bevoegdheden krijgen. De af te sluiten beheers- overeenkomst zal daarin bepalend zijn. Mijn erva- ring leert me dat een discussie in het parlement over de beleidsbrief en het filmdecreet de regering en de sector heel wat elementen in handen geeft om daaraan gestalte te geven.
Ik ben ervan overtuigd dat de sector gebaat is bij een verzelfstandiging van het beleidsinstrument. Een onafhankelijk Fonds geleid door een gedele- geerd bestuurder – een manager – zal de sector een gezicht geven, en proactief gestalte geven aan de fi- nanciering ervan. In de beheersovereenkomst zal worden bepaald dat men de variëteit aan genres moet respecteren, en dat men een aantal kwantifi- ceerbare doelstellingen moet realiseren.
Ten tweede moeten een aantal kwantitatieve doel- stellingen worden vooropgesteld. Dit moet niet ge- beuren per film, maar men moet het geheel bekij- ken over een periode van vijf jaar.
Ten derde moeten een aantal culturele eisen wor- den gesteld. Misschien moet de filmbevoegdheid terug bij Cultuur worden ondergebracht. Er be- staat immers een soort vooroordeel alsof de minis- ter van Economie de film op een economische leest wil schoeien. De film blijft in essentie een cul- tuurproduct, maar men kan niet ontkennen dat er belangrijke economische aspecten aan zijn verbon- den. Dit moet worden opgenomen in de nieuwe be- heersovereenkomst. Er moet competentie zijn. De gedelegeerd bestuurder moet iemand zijn die weet wat de sector inhoudt en zijn verantwoordelijkheid kan nemen.
Xxxxxxxx Xxxxxxx, in dat Fonds geeft u een grote bevoegdheid aan wat u de raad van deskundigen noemt, die bijna bindende adviezen geeft zodat de raad van bestuur bijna louter uitvoerder wordt. Nochtans wordt de beheersovereenkomst gesloten met de raad van bestuur en niet met de raad van deskundigen. In uw structuur zal een te gespreide collectieve besluitvorming totstandkomen waarbij zowel een raad van bestuur, een raad van deskun- digen als bijzondere adviescomités zijn betrokken. Er is dus niemand die de eindverantwoordelijkheid draagt. Volgens ons is de raad van bestuur de enige eindverantwoordelijke.
Ik ontken niet dat er binnen het Fonds deskundi- gen nodig zijn, maar ze moeten zich beperken tot het geven van adviezen. De raad van bestuur moet onafhankelijk kunnen optreden tegenover de sec- tor. Er worden immers een aantal belangen met el- kaar vermengd. Het is natuurlijk belangrijk hoe de toekomstige minister van Film deze zaken invult.
-89-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
Xxx Xxxxxx
Ik denk echter dat er nu voldoende garanties zijn om de sector opnieuw te revitaliseren. Op die ma- nier kan de huidige malaise worden doorbroken.
De voorzitter : Vraagt nog iemand het woord ?
(Neen)
De algemene bespreking is gesloten.
Artikelsgewijze bespreking
De voorzitter : Dames en heren, aan de orde is de artikelsgewijze bespreking van het voorstel van de- creet van de heren Decaluwé en Vanvelthoven c.s. houdende machtiging van de Vlaamse regering om toe te treden tot en om mee te werken aan de op- richting van de vereniging zonder winstgevend doel Vlaams Audiovisueel Fonds.
De door de commissie aangenomen tekst wordt als basis voor de bespreking genomen.
Artikel 1
Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegen- heid.
– Aangenomen.
Artikel 2
De Vlaamse regering wordt gemachtigd om onder de voorwaarden bepaald in dit decreet toe te tre- den tot en mee te werken aan de oprichting van de vereniging zonder winstgevend doel "Vlaams Au- diovisueel Fonds", hierna "de vereniging" te noe- men.
– Aangenomen.
Artikel 3
De vereniging heeft tot doel om binnen de Vlaam- se Gemeenschap de onafhankelijke audiovisuele productie te stimuleren. Daartoe kan zij financiële tegemoetkomingen verstrekken aan natuurlijke personen en rechtspersonen. De vereniging houdt daarbij rekening met kwaliteit, diversiteit, culturele uitstraling en bereik.
– Aangenomen.
Artikel 4
De statuten van de vereniging en de wijzigingen ervan, worden door de Vlaamse regering meege- deeld aan het Vlaams Parlement.
– Aangenomen.
Artikel 5
De middelen van de vereniging zijn :
1° de jaarlijkse financiële tegemoetkoming ten laste van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap ;
2° ontvangsten voortvloeiend uit de terugbetalin- gen van toegekende financiële tegemoetkomin- gen ;
3° het eventuele begrotingssaldo van het voor- gaande jaar ;
4° schenkingen en legaten ; 5° andere baten.
– Aangenomen.
Artikel 6
Er wordt tussen de Vlaamse Gemeenschap en de vereniging een beheersovereenkomst gesloten waarin onder meer wordt bepaald :
1° de jaarlijkse financiële tegemoetkoming ten laste van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap ;
2° de overeenkomstig artikel 12 door de Vlaamse regering bepaalde rechten en plichten die de vereniging overneemt van het fonds "Film in Vlaanderen", opgericht bij decreet van 22 de- cember 1993 houdende bepalingen tot begelei- ding van de begroting 1994, alsook het overeen- komstig artikel 12 door de Vlaamse regering be- paalde bedrag van de saldi die van het fonds "Film in Vlaanderen" naar de vereniging wor- den overgedragen en de nadere regelen terzake ;
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
-90-
Voorzitter
3° de categorieën van audiovisuele productie die voor financiële tegemoetkomingen in aanmer- king komen ;
4° de verdeling van de middelen over de verschil- lende categorieën van audiovisuele productie die voor financiële tegemoetkomingen in aan- merking komen en de regelingen terzake ;
5° de objectieve procedures, de regels en de voor- waarden voor de toekenning van financiële te- gemoetkomingen aan audiovisuele producties ;
6° de meetbare doelstellingen van de vereniging, die onder meer betrekking hebben op het aan- tal producties, het bereik en de internationale uitstraling ;
7° het beheer en de werking van de vereniging ;
8° het toezicht door de Vlaamse Gemeenschap op het gebruik van de ter beschikking gestelde middelen en op de realisatie door de vereniging van haar doel ;
9° de maatregelen bij niet-naleving door een partij van haar verbintenissen die voortvloeien uit de beheersovereenkomst.
– Aangenomen.
Artikel 7
§ 1. De beheersovereenkomst wordt gesloten voor een periode van drie jaar.
§ 2. De vereniging legt uiterlijk zes maand voor het verstrijken van de beheersovereenkomst aan de Vlaamse regering een ontwerp van nieuwe be- heersovereenkomst voor.
Indien bij het verstrijken van de beheersovereen- komst geen nieuwe beheersovereenkomst in wer- king is getreden, wordt de beheersovereenkomst van rechtswege verlengd tot het ogenblik dat een nieuwe beheersovereenkomst in werking is getre- den.
§ 3. Elke beheersovereenkomst en elke wijziging en verlenging van de beheersovereenkomst, wordt door de Vlaamse regering meegedeeld aan het Vlaams Parlement.
– Aangenomen.
Artikel 8
De vereniging brengt aan de Vlaamse regering een jaarlijks rapport uit vóór 1 juni, betreffende de eva- luatie van de uitvoering van de beheersovereen- komst gedurende het afgelopen kalenderjaar.
Het jaarlijks rapport, bedoeld in het eerste lid, wordt door de Vlaamse regering voorgelegd aan het Vlaams Parlement vóór 30 september.
– Aangenomen.
Artikel 9
De vereniging stelt een beëdigd bedrijfsrevisor aan die jaarlijks haar financiële toestand, haar jaarreke- ning en de regelmatigheid van haar financiële ver- richtingen controleert.
– Aangenomen.
Artikel 10
De Vlaamse regering kan aan de vereniging infra- structuur ter beschikking stellen. Het voorwerp en de voorwaarden van die terbeschikkingstelling worden geregeld in een overeenkomst gesloten tussen de Vlaamse Gemeenschap en de vereniging. Indien die terbeschikkingstelling door de Vlaamse regering wordt opgezegd, kan de vereniging hier- voor geen schadevergoeding eisen vanwege de Vlaamse Gemeenschap.
– Aangenomen.
Artikel 11
De vereniging kan een beroep doen op het perso- neel van de administratie Media, afdeling Media en Film.
– Aangenomen.
Artikel 12
De Vlaamse regering bepaalt de rechten en plich- ten, die betrekking hebben op haar doel zoals be- paald in artikel 4, die de vereniging overneemt van het fonds "Film in Vlaanderen", opgericht bij de-
-91-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
Voorzitter
creet van 22 december 1993 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1994.
De beschikbare ordonnanceringskredieten voor de financiering van de overeenkomstig het eerste lid naar de vereniging overgehevelde rechten en plich- ten van het fonds "Film in Vlaanderen", worden overgeboekt op een daartoe te openen rekening teneinde ze over te dragen aan de vereniging. De Vlaamse regering stelt het bedrag van de saldi vast.
– Aangenomen.
Artikel 13
De vereniging aanvaardt het toezicht van de Vlaamse Gemeenschap. De regeling van dat toe- zicht wordt nader omschreven in de beheersover- eenkomst, zoals bedoeld in artikel 6.
– Aangenomen.
Artikel 14
De artikelen 3, 4, 5, 6, 8, 9 en 10 van het decreet van 22 december 1993 houdende bepalingen tot bege- leiding van de begroting 1994, worden opgeheven.
– Aangenomen.
Artikel 15
Met uitzondering van artikel 14, treedt dit decreet in werking op de datum van bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad. De Vlaamse regering bepaalt de datum van inwerkingtreding van artikel 14.
– Aangenomen.
De artikelsgewijze bespreking is gesloten.
We zullen morgen om 16 uur de hoofdelijke stem- ming over het voorstel van decreet houden.
VOORSTEL VAN BIJZONDER DECREET van
de heren Xxxx Xxxxx, Xxxx Xxx Xxxxxxxxxx, Her- man Xxxxxxx, Xxxxx Xxxxxxxx, Xxxxxx Xxxxxxxxx- ere en Marc Van Peel houdende oprichting van binnengemeentelijke territoriale organen
– 1294 (1998-1999) – Nrs. 1 tot 4
VOORSTEL VAN DECREET van de heren Paul Dumez, Tuur Van Wallendael, Herman Lauwers, Johan Malcorps, Julien Demeulenaere en Marc Van Peel houdende wijziging van het decreet van 28 april 1993 houdende regeling, voor het Vlaamse Gewest, van het administratief toezicht op de ge- meenten, wat het administratief toezicht op de bin- nengemeentelijke territoriale organen betreft
– 1295 (1998-1999) – Nrs. 1 tot 4
Algemene bespreking
De voorzitter : Dames en heren, aan de orde zijn het voorstel van bijzonder decreet van de heren Dumez, Van Wallendael, Lauwers, Malcorps, De- meulenaere en Van Peel houdende oprichting van binnengemeentelijke territoriale organen, waarvan het opschrift door de commissie werd gewijzigd als volgt : "voorstel van bijzonder decreet betreffende de voorwaarden en de wijze van oprichting van binnengemeentelijke territoriale organen" en het voorstel van decreet van de heren Dumez, Van Wallendael, Lauwers, Malcorps, Demeulenaere en Van Peel houdende wijziging van het decreet van 28 april 1993 houdende regeling, voor het Vlaams Gewest, van het administratief toezicht op de ge- meenten, wat het administratief toezicht op de bin- nengemeentelijke territoriale organen betreft. We zullen beide voorstellen samen bespreken.
De algemene bespreking is geopend.
Ik wijs de vergadering tevens op de reflectienota die de heer Beysen heeft ingediend en die krach- tens artikel 56, punt 2 van ons Reglement mede de basis vormt voor de beraadslaging in plenaire ver- gadering.
De heer Van der Poorten, verslaggever, heeft het woord.
De heer Mark Van der Poorten, verslaggever (Op de tribune) : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, ik zal gelijktijdig verslag uit- brengen over het bijzonder decreet en het gewoon decreet. Het ene handelt over de oprichting van en het andere over het administratief toezicht op de binnengemeentelijke territoriale organen. Beide voorstellen werden trouwens gelijktijdig besproken
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
-92-
Van der Poorten
in de commissievergaderingen van 24 februari en 4 maart 1999.
Volgens de indieners hadden de fusies van de jaren zeventig voor een aantal grootsteden niet alleen een aantal onmiskenbare voordelen, onder meer op het vlak van brandweer, politie en technische diensten, maar waren daar ook een aantal specifie- ke nadelen aan verbonden. We verwijzen onder meer naar het democratisch deficit dat in Antwer- pen is ontstaan door de creatie van een stad van
450.000 inwoners. Voor de fusie waren er in de ge- meenten die nu samen de stad Antwerpen vormen 291 gemeenteraadsleden. Nu zijn er dat nog 55, of één verkozene per 8.400 inwoners. Voor de fusie waren er 1.200 culturele verenigingen actief. Nu zijn er dat nog een vierhonderdtal.
Inmiddels werden wel pogingen ondernomen om iets aan die situatie te doen. In de zeven districten werden adviesraden opgericht. Ze kunnen echter uitsluitend advies uitbrengen over aangelegenhe- den met betrekking tot hun district. Bovendien worden hun leden niet rechtstreeks verkozen.
Door middel van deze voorstellen willen de indie- ners aan steden met meer dan 100.000 inwoners een instrument bieden om het bestuur opnieuw dichter bij de bevolking te brengen. In dit instru- ment werd trouwens voorzien in artikel 41 van de Grondwet, dat op 11 maart 1997 werd ingeschre- ven. Het voorziet in de mogelijkheid om binnenge- meentelijke territoriale organen op te richten in gemeenten met meer dan 100.000 inwoners. Het is de bedoeling dat dergelijke districtsraden recht- streeks kunnen worden verkozen, tegelijk met de gemeenteraadsverkiezingen.
Volgens de Grondwet moet daartoe eerst een fede- rale wetgeving totstandkomen die de bevoegdhe- den, werkingsregels en de wijze van verkiezing vastlegt. De fase van federale wetgeving is onder- tussen voorbij. De vereiste bijzondere wet tot wijzi- ging van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 en de wet op de wijziging van de gemeentewet werd in de Kamer goedgekeurd in de plenaire vergadering van 25 februari 1999.
De structuur die aan deze districten wordt gege- ven, stemt grotendeels overeen met die van de ge- meente. De districtsraad kan worden vergeleken met de gemeenteraad, het bureau met het schepen- college en de voorzitter met de burgemeester. Mo- menteel zijn we toe aan de laatste fase van het wet- gevend werk. In het Vlaams Parlement werden
twee voorstellen van decreet ingediend door verte- genwoordigers van de verschillende democratische fracties die hier en ook in de Antwerpse gemeente- raad vertegenwoordigd zijn.
Het eerste voorstel is het voorstel van bijzonder decreet tot invoering van de overige voorwaarden tot oprichting en tot bepaling van de gebiedsom- schrijvingen. Daarin wordt ook voorzien in de no- dige bevoegdheidsoverdrachten die overeenkom- stig het nieuwe artikel 340 van de gemeentewet, die door de gemeenteraden, de burgemeester en het college van burgemeester en schepenen kunnen gedaan worden naar de districtsraad, de voorzitter en het bureau van het districtsbestuur. Om politiek opbod voor de verkiezingen te vermijden, werd te- vens bepaald dat in een periode van zes maanden voorafgaand aan de gemeenteraadsverkiezingen door de gemeenteorganen geen enkele beslissing kan worden genomen in toepassing van dit decreet.
Het tweede voorstel is het voorstel van gewoon de- creet. Het regelt het noodzakelijk administratief toezicht op de oprichting van de districtsbesturen en op hun besluiten.
De bespreking van deze voorstellen in de commis- sie bracht een grote eensgezindheid aan het licht over de noodzaak ervan. Alle fracties beklemtoon- den de noodzaak om met deze districtsbesturen de negatieve gevolgen van de fusies in de grootsteden weg te werken. Er werd wel op gewezen dat het be- langrijkste werk door de betrokken steden zelf moet worden geleverd. Deze voorstellen bieden enkel een mogelijkheid, de betrokken steden heb- ben de keuze al dan niet gebruik te maken van deze mogelijkheid.
Een commissielid, met name de heer Beysen, hield er inzake deze voorstellen een heel andere visie op na. Ik had gehoopt dat hij deze vandaag zou toe- lichten. Gezien zijn aanwezigheid wil ik ze toch even vermelden. Volgens hem bestaat bij een meer- derheid van de Antwerpse bevolking geen wezen- lijke behoefte aan een rechtstreekse verkiezing van districtraden. Verder vond hij dat de afbakening van die territoriale grenzen een erg moeilijk debat dreigt te worden en dat het toekennen van nieuwe wettelijke bevoegdheden aan de districtraden de problemen nog zullen doen toenemen. Ten slotte meent hij dat deze voorstellen er wel eens zouden kunnen toe leiden dat de reorganisatie van de Ant- werpse diensten en de deconcentratie die net werd doorgevoerd een maat voor niets zouden geweest zijn. Hij vraagt zich af of deze voorstellen de be- stuurbaarheid wel ten goede zullen komen.
-93-
Vlaams Parlement – Plenaire vergadering – Nr. 45 – 30 maart 1999
Van der Poorten
De minister schaarde zich helemaal achter het opzet van deze voorstellen. Op zijn voorstel brach- ten de indieners nog twee wijzigingen aan in de in- gediende teksten. Met name werd het opschrift ge- wijzigd in 'voorstel van bijzonder decreet be- treffende de voorwaarden en de wijze van oprich- ting van binnengemeentelijke territoriale organen'. Ook werd het voorstel van decreet betreffende het toezicht gewijzigd om de bepalingen ervan nauwer te laten aansluiten bij de gangbare toezichtsproce- dures. Beide voorstellen werd in de commissie met unanimiteit van stemmen aangenomen. (Applaus)
De voorzitter : De heer Dumez heeft het woord.
De heer Paul Dumez (Op de tribune) : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, geachte leden, het voordeel van een inhoudelijk en vormelijk perfect verslag is dat men relatief kort kan zijn. Ik wil er nog op wijzen dat de beide voorstellen van decreet unaniem werden goedgekeurd. Ook zijn er nog een aantal technische verbeteringen aangebracht, op voorstel van de minister.
Ik geloof dat we hier te maken hebben met een werkelijke toepassing van het begrip subsidiariteit. Ik wil dit verbinden met een andere wijsheid : er is de thesis, de antithesis en er is de synthesis. Daar- mee wil ik het volgende zeggen. In de jaren 1970 was er sprake van een schaalvergroting, die op een aantal terreinen zeer nuttig was : bijvoorbeeld op technische domeinen is grootschaligheid beter en efficiënter. Anderzijds was er de oude cultuur van de kleine gemeenten. Wat we nu voorstellen, is een soort synthesis van de beide, een harmonie tussen enerzijds de vereiste van grootschaligheid en an- derzijds de wil om de inspraakmogelijkheden dicht bij de mensen te houden. Dit is dus een gelukkig initiatief dat de volledige steun geniet van mijn fractie en dat we dus met enthousiasme zullen goedkeuren.
Voorlopig is alleen de gemeente Antwerpen vra- gende partij op dat vlak. Maar het is dus mogelijk voor alle gemeenten in dit land met 100.000 of meer inwoners. Voor grote steden lijkt dit me een ideale vorm om aan subsidiariteit in de werkelijke zin van het woord te kunnen doen. De verslaggever gaf reeds aan dat fusies, bijvoorbeeld in de groot- stad Antwerpen, op zekere terreinen een ver- vreemding hebben teweeggebracht. Zo is zeker een kloof tussen burger en overheid ontstaan. Als men hoort dat er in Antwerpen maar één verkozene per
8.400 inwoners is, dus slechts één persoon waartoe men zich kan richten en die de stem van mensen
weergeeft, dan kunnen we inderdaad besluiten dat er sprake is van een democratisch deficit. Hiermee willen we dat verhelpen.
De weinige opposanten, waaronder de heer Bey- sen, hebben een aantal argumenten naar voren ge- bracht. Ik zal er kort vier opsommen. De heer Bey- sen heeft onder andere gezegd dat men in Antwer- pen eigenlijk met die grootschaligheid heeft leren leven. Ik betwist dat. Dat is misschien wel zijn per- soonlijke visie, maar een onderzoek van de univer- siteit van Antwerpen wees onlangs uit dat 87 per- cent van de inwoners van de grootstad zich nog al- tijd meer deelgemeentenaar vinden. Ze beschou- wen zich dus nog altijd als Berchemenaar, Wilrijke- naar en Antwerpenaar in de oude zin van het woord. De roots van de eigen oude deelgemeente, met een eigen cultureel en sociaal leven, zijn nog steeds duidelijk aanwezig. Daarom moet er een eigen vertegenwoordiging kunnen komen.
Het tweede argument van de heer Beysen was dat er vroeger districtsraden waren en dat die niet goed functioneerden. Het klopt inderdaad dat die districtsraden niet goed werkten, maar we zijn ervan overtuigd dat we dat nu verhelpen. In de vo- rige zittingsperiode hadden die raden een louter adviserende bevoegdheid. Ze hadden dus op geen enkel terrein ook maar enige beslissingsbevoegd- heid. Dat was uiteraard een grote ontgoocheling. Hieraan wordt nu juist tegemoetgekomen. Op wel- bepaalde terreinen zal men wel degelijk beslis- singsmacht hebben. Men zal dus voor die terreinen zelf verantwoordelijkheid kunnen opnemen.
Ten derde wordt ook beweerd dat het afbakenen van de territoriale grenzen moeilijk zal zijn. Ons antwoord daarop is heel duidelijk. Het lijkt me lo- gisch dat de vroegere deelgemeenten de aangewe- zen grenzen zijn om ze opnieuw tot die entiteit terug te brengen. Als men later nog andere indelin- gen wenst, kan men daar altijd nog toe overgaan. Dit kan echter geenszins een reden zijn om het principe van de districtsraden uit te stellen.
Ten vierde was er nog de bedenking dat het slechts over een beperkt aantal bevoegdheden gaat. Ook dat betwist ik. Uiteraard zijn er enkele bevoegdhe- den die wettelijk tot de gemeenteraad blijven be- horen. Heel wat bevoegdheden kunnen echter wel worden overgeheveld. Daarover beslist dan de eigen gemeenteraad zelf. Het gaat dan bijvoor- beeld over mobiliteit, openbare werken, culturele verenigingen, sportverenigingen, infrastructuur, ur- banisatieprojecten, verkeerstechnische ingrepen, enzovoort. Al deze zaken liggen zeer dicht bij de burger. De plaatselijke bevolking is echt wel het