Publicatieblad
van de Europese Unie
L 258
★ ★ ★
★ ★
★ ★
★ ★
★ ★ ★
Uitgave
in de Nederlandse taal
Inhoud
Wetgeving
60e jaargang 6 oktober 2017
II Niet-wetgevingshandelingen
INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN
herverzekering ............................................................................................................... | 1 | |
prudentiële maatregelen betreffende verzekering en herverzekering ...................................... | 3 |
Bilaterale overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika inzake prudentiële maatregelen betreffende verzekering en herverzekering 4
VERORDENINGEN
★ Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1794 van de Commissie van 5 oktober 2017 tot vaststelling, voor het boekjaar 2018 van het Europees Landbouwgarantiefonds, van de bij de berekening van de financieringskosten van de interventies in de vorm van aankoop, opslag en afzet van de voorraden toe te passen rentevoeten 22
★ Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1795 van de Commissie van 5 oktober 2017 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde warmgewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal van oorsprong uit Brazilië, Iran, Rusland en Oekraïne, en tot beëindiging van het onderzoek naar de invoer van bepaalde warmgewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal van oorsprong
uit Servië 24
Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1796 van de Commissie van 5 oktober 2017 tot vaststelling van de toewijzingscoëfficiënt die moet worden toegepast op aanvragen van certificaten voor de uitvoer, in 2018, van kaas naar de Verenigde Staten van Amerika in het kader van de in Verordening (EG)
nr. 1187/2009 bedoelde contingenten 124
NL
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.
Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.
BESLUITEN
★ Besluit (EU) 2017/1797 van de Commissie van 23 mei 2017 betreffende de steunregelingen SA.42393 (2016/C) (ex 2015/N) door Duitsland ten uitvoer gelegd voor bepaalde eindver- bruikers (verlaagde WKK-heffing) en SA.47887 (2017/N) die Duitsland voornemens is ten uitvoer te leggen teneinde de WKK-steunregeling uit te breiden tot WKK-installaties die in gesloten netten worden gebruikt (Kennisgeving geschied onder nummer C(2017) 3400) (1) 127
(1) Voor de EER relevante tekst.
(Niet-wetgevingshandelingen)
INTERNaTIONaLE OVEREENKOMSTEN
BESLUIT (EU) 2017/1792 VAN DE RAAD
van 29 mei 2017
betreffende de ondertekening, namens de Unie, en voorlopige toepassing van de bilaterale overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika inzake prudentiële maatregelen betreffende verzekering en herverzekering
DE RaaD VaN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114, in samenhang met artikel 218, lid 5,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Overwegende hetgeen volgt:
(1) Op 21 april 2015 heeft de Raad de Commissie gemachtigd onderhandelingen te openen met de Verenigde Staten van amerika voor een overeenkomst inzake herverzekering. De onderhandelingen zijn op 12 januari 2017 met succes afgerond door middel van een briefwisseling tussen de hoofdonderhandelaars.
(2) De bilaterale overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van amerika inzake prudentiële maatregelen betreffende verzekering en herverzekering („de overeenkomst”) dient te worden ondertekend.
(3) Om de oprichting mogelijk te maken van het gemengd comité krachtens onderhavige overeenkomst, dat voor de Unie en de Verenigde Staten van amerika een forum zal zijn om informatie uit te wisselen over de goede uitvoering van de overeenkomst, en om de uitvoering toe te staan van geharmoniseerde praktijken door de toezichthoudende autoriteiten in de Unie wat betreft groepstoezicht, die reeds mogelijk zijn overeenkomstig het huidige rechtskader van de Unie op dit gebied, moeten de artikelen 4 en 7 van de overeenkomst voorlopig worden toegepast, in afwachting van de voltooiing van de voor de sluiting ervan vereiste procedures,
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VaSTGESTELD:
Artikel 1
Er wordt machtiging verleend voor de ondertekening, namens de Unie, van de bilaterale overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van amerika inzake prudentiėle maatregelen betreffende verzekering en herverze kering, onder voorbehoud van de sluiting van de genoemde overeenkomst.
De tekst van de overeenkomst is aan dit besluit gehecht.
Artikel 2
De voorzitter van de Raad wordt gemachtigd de persoon (personen) aan te wijzen die bevoegd is (zijn) de overeenkomst namens de Unie te ondertekenen.
Artikel 3
De artikelen 4 en 7 van de overeenkomst worden voorlopig toegepast overeenkomstig de artikelen 9 en 10 van de overeenkomst (1), in afwachting van de voltooiing van de voor de sluiting ervan vereiste procedures.
Artikel 4
De Commissie vertegenwoordigt de Unie in het gemengd comité waarin artikel 7 van de overeenkomst voorziet, mits voorafgaande kennisname van het standpunt van de Raadsgroep financiële diensten; zij licht die Raadsgroep, indien dat passend is en ten minste eenmaal per jaar, in over de vorderingen bij de tenuitvoerlegging van de overeenkomst.
Artikel 5
Ieder standpunt dat namens de Unie kenbaar wordt gemaakt, wordt vastgesteld overeenkomstig de Verdragen en derhalve door de Raad als bepaald in artikel 16, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie of artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
Artikel 6
Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Xxxxxxx, 00 mei 2017.
Voor de Raad De voorzitter
X. XxXXXXx
(1) De datum vanaf welke de overeenkomst voorlopig wordt toegepast, wordt door het secretariaat-generaal van de Raad bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
BESLUIT (EU) 2017/1793 VAN DE RAAD
van 15 september 2017
tot wijziging van Besluit (EU) 2017/1792 betreffende de ondertekening, namens de Unie, en voorlopige toepassing van de bilaterale overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika inzake prudentiële maatregelen betreffende verzekering en herverzekering
DE raaD vaN DE EUrOPESE UNIE,
Gezien het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114, in samenhang met artikel 218, lid 5,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Overwegende hetgeen volgt:
(1) Op 21 april 2015 heeft de raad de Commissie gemachtigd onderhandelingen te openen met de verenigde Staten van amerika voor een overeenkomst inzake herverzekering. De onderhandelingen zijn op 12 januari 2017 met succes afgerond door middel van een briefwisseling tussen de hoofdonderhandelaars.
(2) De overeenkomst dient namens de Europese Unie in het Engels te worden ondertekend, onder voorbehoud van de sluiting ervan op een latere datum. Te dien einde moet Besluit (EU) 2017/1792 (1) dienovereenkomstig worden gewijzigd,
HEEFT HET vOLGENDE BESLUIT vaSTGESTELD:
Artikel 1
Besluit (EU) 2017/1792 wordt als volgt gewijzigd:
1) artikel 2 wordt vervangen door:
„Artikel 2
De voorzitter van de raad wordt gemachtigd de persoon (personen) aan te wijzen die gemachtigd is (zijn) de overeenkomst namens de Unie te ondertekenen alsmee de uitwisseling van brieven tussen de Europese Unie en de verenigde Staten inzake taalregelingen. De ondertekening van de overeenkomst vindt op hetzelfde tijdstip plaats als de ondertekening van de uitwisseling van brieven.”.
2) Het volgende artikel wordt ingevoegd:
„Artikel 3 bis
De overeenkomst wordt ondertekend in het Engels. Overeenkomstig het Unierecht wordt de overeenkomst door de Unie tevens opgesteld in de Bulgaarse, de Deense, de Duitse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Italiaanse, de Kroatische, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de roemeense, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische en de Zweedse taal. aan deze extra taalversies moet rechtsgeldigheid worden verleend door een uitwisseling van diplomatieke nota's tussen de Europese Unie en de verenigde Staten van amerika. alle bekrachtigde versies zijn van gelijke waarde.”.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Xxxxxxx, 00 september 2017.
Voor de Raad De voorzitter
M. MaaSIKaS
(1) Besluit (EU) 2017/1792 van de raad van 29 mei 2017 betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie, en voorlopige toepassing van de bilaterale overeenkomst tussen de Europese Unie en de verenigde Staten van amerika inzake prudentiële maatregelen betreffende verzekering en herverzekering (zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad).
BILATERALE OVEREENKOMST
tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika inzake prudentiële maatregelen betreffende verzekering en herverzekering
Preambule
De Europese Unie (EU) en de Verenigde Staten van Amerika (Verenigde Staten of VS), partijen bij deze overeenkomst,
Delend de doelstelling van bescherming van verzekerings- en herverzekeringsnemers en andere consumenten, met inachtneming van het systeem voor verzekerings- en herverzekeringstoezicht en -regelgeving van elke partij;
Bevestigend dat voor de Verenigde Staten de prudentiële maatregelen die van toepassing zijn in de Europese Unie, alsmede de vereisten en toezeggingen waarin deze overeenkomst voorziet, een niveau van bescherming voor verzeke ringsnemers en andere consumenten met betrekking tot herverzekeringscessies en groepstoezicht tot stand brengen dat in overeenstemming is met de vereisten van de Federal Insurance Office Act van 2010;
Erkennend de groeiende noodzaak van samenwerking tussen de toezichthoudende autoriteiten van de EU en de VS, inclusief de uitwisseling van vertrouwelijke informatie, gezien de toenemende globalisering van de verzekerings- en herverzekeringsmarkten;
Rekening houdend met het feit dat praktische regelingen betreffende grensoverschrijdende samenwerking essentieel zijn voor het toezicht op verzekeraars en herverzekeraars zowel in tijden van stabiliteit als in tijden van crisis;
Rekening houdend met informatie die is uitgewisseld over de regelgevingskaders van elke partij en na zorgvuldige inover wegingneming van deze kaders;
Nota nemend van de voordelen van het verhogen van de regelgevingszekerheid bij de toepassing van verzekerings- en herverzekeringsregelgevingskaders voor verzekeraars en herverzekeraars die op het grondgebied van elke partij actief zijn;
Erkennend de risicolimiteringseffecten van herverzekeringsovereenkomsten in een grensoverschrijdende context mits de toepasselijke prudentiële voorwaarden worden vervuld en rekening houdend met de bescherming van verzekerings nemers en andere consumenten;
Erkennend dat groepstoezicht op verzekeraars en herverzekeraars de toezichthoudende autoriteiten in staat stelt een gezond oordeel te vellen over de financiële positie van deze groepen;
Erkennend de noodzaak van een groepskapitaalvereiste of -beoordeling voor verzekeraars en herverzekeraars die deel uitmaken van een groep die actief is op het grondgebied van beide partijen, en dat een groepskapitaalvereiste of
-beoordeling op het niveau van de wereldwijde moederonderneming kan worden gebaseerd op de aanpak van de partij van herkomst;
Bevestigend het belang van specificaties voor de groepskapitaalvereiste of -beoordeling voor groepstoezicht en van, indien gerechtvaardigd, de toepassing van correctieve of preventieve of anderszins responsieve maatregelen door een toezichthoudende autoriteit op basis van die vereiste of beoordeling; alsmede
Aanmoedigend de uitwisseling van informatie tussen toezichthoudende autoriteiten om toezicht te houden op verzekeraars en herverzekeraars in het belang van de verzekeringsnemers en andere consumenten,
Komen hierbij overeen:
Artikel 1
Doelstellingen
Deze overeenkomst voorziet in het volgende:
(a) de opheffing, onder bepaalde voorwaarden, van vereisten inzake lokale aanwezigheid opgelegd door een partij of haar toezichthoudende autoriteiten aan een accepterende herverzekeraar die zijn hoofdkantoor of woonplaats heeft in de andere partij als voorwaarde om een herverzekeringsovereenkomst aan te gaan met een cederende verzekeraar die zijn hoofdkantoor of woonplaats heeft op haar grondgebied of om de cederende verzekeraar toe te staan tegoed voor herverzekering of tegoed voor risicolimiteringseffecten van een dergelijke herverzekeringsovereenkomst in de balans op te nemen;
(b) e opheffing, onder bepaalde voorwaarden, van zekerhedenvereisten opgelegd door een partij of haar toezicht houdende autoriteiten aan een accepterende herverzekeraar die zijn hoofdkantoor of woonplaats heeft op het grondgebied van de andere partij als voorwaarde om een herverzekeringsovereenkomst aan te gaan met een cederende verzekeraar die zijn hoofdkantoor of woonplaats heeft op haar grondgebied of om de cederende verzekeraar toe te staan tegoed voor herverzekering of tegoed voor risicolimiteringseffecten van een dergelijke herverzekeringsovereenkomst in de balans op te nemen;
(c) de rol van de toezichthoudende autoriteiten van ontvangst en herkomst met betrekking tot prudentieel groeps toezicht op een verzekerings- of herverzekeringsgroep waarvan de wereldwijde moederonderneming in de partij van herkomst is gevestigd, inclusief, onder bepaalde voorwaarden, i) de opheffing op het niveau van de wereldwijde moederonderneming van prudentiële verzekeringssolvabiliteits- en kapitaals-, governance- en rapportagevereisten van de partij van ontvangst, en ii) vaststelling dat de toezichthoudende autoriteit van herkomst, en niet de toezicht houdende autoriteit van de partij van ontvangst, wereldwijd prudentieel verzekeringsgroepstoezicht zal uitoefenen, onverminderd groepstoezicht door de partij van ontvangst van de verzekerings- of herverzekeringsgroep op het niveau van de moederonderneming op haar grondgebied; alsmede
(d) de wederzijdse ondersteuning door de partijen van de uitwisseling van informatie tussen toezichthoudende autoriteiten van elke partij, en aanbevolen werkmethoden voor een dergelijke uitwisseling.
Artikel 2
Definities
In deze overeenkomst wordt verstaan onder:
(a) „cederende verzekeraar”: een verzekeraar of herverzekeraar die de tegenpartij is van een accepterende herverzekeraar krachtens een herverzekeringsovereenkomst;
(b) „zekerheden”: activa, zoals contanten en kredietbrieven, door de herverzekeraar in pand gegeven ten voordele van de cederende verzekeraar of herverzekeraar om de verplichtingen van de accepterende herverzekeraar ten aanzien van de cederende verzekeraar uit hoofde van een herverzekeringsovereenkomst te garanderen of te dekken;
(c) „tegoed voor herverzekering of tegoed voor risicolimiteringseffecten van herverzekeringsovereenkomsten”: het recht van een cederende verzekeraar krachtens het prudentieel regelgevingskader om door accepterende herverzekeraars verschuldigde bedragen met betrekking tot betaalde en onbetaalde verliezen op gecedeerde xxxxxx'x als activa respec tievelijk verminderingen van passiva in de balans op te nemen;
(d) „groep”: twee of meer ondernemingen, waarvan er ten minste één een verzekerings- of herverzekeringsonder neming is, waarbij één onderneming zeggenschap heeft over een of meer verzekerings- of herverzekeringsonderne mingen of een andere niet-gereglementeerde onderneming;
(e) „groepstoezicht”: de toepassing van regelgevend en prudentieel toezicht door een toezichthoudende autoriteit op een verzekerings- of herverzekeringsgroep voor onder meer de bescherming van de verzekeringsnemers en andere consumenten en de bevordering van financiële stabiliteit en wereldwijde betrokkenheid;
(f) „partij van herkomst”: de partij op het grondgebied waarvan de wereldwijde moederonderneming van de verzekerings- of herverzekeringsgroep of -onderneming haar hoofdkantoor heeft of is gevestigd;
(g) „toezichthoudende autoriteit van herkomst”: een toezichthoudende autoriteit van de partij van herkomst;
(h) „partij van ontvangst”: de partij waarin de verzekerings- of herverzekeringsgroep of -onderneming activiteiten heeft, maar die niet het grondgebied is waarop de wereldwijde moederonderneming van de verzekerings- of herverzeke ringsgroep of -onderneming haar hoofdkantoor heeft of is gevestigd;
(i) „toezichthoudende autoriteit van ontvangst”: een toezichthoudende autoriteit van de partij van ontvangst;
(j) „verzekeraar”: een onderneming met een vergunning of een licentie voor de toegang tot of de uitoefening van het directe of primaire verzekeringsbedrijf;
(k) „moederonderneming”: een gereglementeerde of niet-gereglementeerde onderneming die direct of indirect eigenaar is van of zeggenschap heeft over een andere onderneming;
(l) „persoonsgegevens”: informatie betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon.
(m) „herverzekeraar”: een onderneming met een vergunning of een licentie voor de toegang tot of de uitoefening van het herverzekeringsbedrijf;
(n) „herverzekeringsactiviteiten”: de activiteit die bestaat in het accepteren van xxxxxx'x die door een verzekeraar of door een andere herverzekeraar worden gecedeerd;
(o) „herverzekeringsovereenkomst”: een contract waarbij een accepterende herverzekeraar risico heeft aanvaard dat door een verzekeraar of herverzekeraar is gecedeerd;
(p) „toezichthoudende autoriteit”: elke verzekerings- en herverzekeringstoezichthouder in de Europese Unie of in de Verenigde Staten;
(q) „onderneming”: elke entiteit die een economische activiteit uitoefent;
(r) „VS-staat”: elke staat, elk gemenebest, territorium of bezit van de Verenigde Staten, het District of Columbia, het Gemenebest Puerto Rico, het Gemenebest der Noordelijke Marianen, Amerikaans-Samoa, Guam of de Amerikaanse Maagdeneilanden;
(s) „wereldwijd”: alle activiteiten van een groep, waar zij ook plaatsvinden; alsmede
(t) „wereldwijde moederonderneming”: de uiteindelijke moederonderneming van een groep.
Artikel 3
Herverzekering
1. Behoudens de voorwaarden in lid 4 belast een partij zich er niet mee, en zorgt zij ervoor dat haar toezicht houdende autoriteiten of andere bevoegde autoriteiten, als voorwaarde om een accepterende herverzekeraar die zijn hoofdkantoor of woonplaats heeft op het grondgebied van de andere partij (hieronder voor de toepassing van artikel 3 een „accepterende herverzekeraar van de partij van herkomst” genoemd) toe te staan een herverzekeringsovereenkomst aan te gaan met een cederende verzekeraar die zijn hoofdkantoor of woonplaats heeft op haar grondgebied (hieronder voor de toepassing van artikel 3 een „cederende verzekeraar van de partij van ontvangst” genoemd) zich er niet mee belasten:
(a) een vereiste om zekerheden te storten in verband met cessies van een cederende verzekeraar van de partij van ontvangst aan een accepterende herverzekeraar van de partij van herkomst en een gerelateerde rapportagevereiste uit hoofde van dergelijke opgeheven zekerheden te behouden of aan te nemen, of
(b) een nieuwe vereiste met substantieel dezelfde regelgevingsimpact op de accepterende herverzekeraar van de partij van herkomst als krachtens deze Overeenkomst opgeheven zekerhedenvereisten of een rapportagevereiste uit hoofde van dergelijke opgeheven zekerheden te behouden of aan te nemen,
die, in geval van a) of b), resulteert in een minder gunstige behandeling van accepterende herverzekeraars van de partij van herkomst dan accepterende herverzekeraars die hun hoofdkantoor of woonplaats op het grondgebied van dezelfde toezichthoudende autoriteit hebben als de cederende verzekeraar van de partij van ontvangst. Dit lid verbiedt een partij op het grondgebied waarvan een cederende verzekeraar zijn hoofdkantoor of woonplaats heeft (hieronder voor de toepassing van artikel 3 een „partij van ontvangst” genoemd) of haar toezichthoudende autoriteiten niet om vereisten toe te passen als een voorwaarde om de accepterende herverzekeraars van de partij van herkomst toe te staan een herverze keringsovereenkomst aan te gaan met een cederende verzekeraar van de partij van ontvangst als dezelfde vereisten van toepassing zijn op herverzekeringsovereenkomsten tussen een cederende verzekeraar en een accepterende herverzekeraar die hun hoofdkantoor of woonplaats op het grondgebied van dezelfde toezichthoudende autoriteit hebben.
2. Behoudens de voorwaarden in lid 4 belast een partij van ontvangst zich er niet mee, en zorgt zij ervoor dat haar toezichthoudende autoriteiten of andere bevoegde autoriteiten, als voorwaarde om een cederende verzekeraar van de partij van ontvangst toe te staan tegoed voor herverzekering of voor risicolimiteringseffecten van met een accepterende herverzekeraar van de partij van herkomst gesloten verzekering in de balans op te nemen, zich er niet mee belasten:
(a) een vereiste om zekerheden te storten in verband met cessies van een cederende verzekeraar van de partij van ontvangst aan een accepterende herverzekeraar van de partij van herkomst en een gerelateerde rapportagevereiste uit hoofde van dergelijke opgeheven zekerheden te behouden of aan te nemen, of
(b) een nieuwe vereiste met substantieel dezelfde regelgevingsimpact op de accepterende herverzekeraar van de partij van herkomst als krachtens deze Overeenkomst opgeheven zekerhedenvereisten of een rapportagevereiste uit hoofde van dergelijke opgeheven zekerheden te behouden of aan te nemen,
die, in geval van a) of b), resulteert in een minder gunstige behandeling van accepterende herverzekeraars van de partij van herkomst dan accepterende herverzekeraars die hun hoofdkantoor of woonplaats op het grondgebied van dezelfde toezichthoudende autoriteit hebben als de cederende verzekeraar van de partij van ontvangst. Dit lid verbiedt een partij van ontvangst of haar toezichthoudende autoriteiten niet om vereisten toe te passen als een voorwaarde om een
cederende verzekeraar van de partij van ontvangst toe te staan tegoed voor herverzekering of risicolimiteringseffecten van met een accepterende herverzekeraar van de partij van herkomst gesloten verzekeringsovereenkomsten in de balans op te nemen als dezelfde vereisten van toepassing zijn op herverzekeringsovereenkomsten tussen een cederende verzekeraar en een accepterende herverzekeraar die hun hoofdkantoor of woonplaats op het grondgebied van dezelfde toezichthoudende autoriteit hebben.
3. Behoudens de voorwaarden in lid 4 belast een partij van ontvangst zich er niet mee, en zorgt zij ervoor dat haar toezichthoudende autoriteiten of andere bevoegde autoriteiten, al naar het geval, als voorwaarde voor het aangaan van een herverzekeringsovereenkomst met een cederende verzekeraar van de partij van ontvangst of als voorwaarde om de cederende verzekeraar van de partij van ontvangst toe te staan tegoed voor een dergelijke herverzekering of tegoed voor risicolimiteringseffecten van een dergelijke herverzekeringsovereenkomst in de balans op te nemen, zich er niet mee belasten:
(a) een vereiste dat een accepterende herverzekeraar van de partij van herkomst lokaal aanwezig is te behouden of aan te nemen, of
(b) een nieuwe vereiste met substantieel dezelfde regelgevingsimpact op de accepterende herverzekeraar van de partij van herkomst als lokale aanwezigheid te behouden of aan te nemen,
die, in geval van a) of b), resulteert in een minder gunstige behandeling van een accepterende herverzekeraar van de partij van herkomst dan accepterende herverzekeraars die hun hoofdkantoor of woonplaats op het grondgebied van de toezichthoudende autoriteit van de cederende verzekeraar van de partij van ontvangst hebben of hun hoofdkantoor of hun woonplaats op het grondgebied hebben van de partij van ontvangst en een licentie of vergunning hebben om actief te zijn op het grondgebied van de toezichthoudende autoriteit van de cederende verzekeraar van de partij van ontvangst. Voor een VS-staat betekent „een vergunning hebben om actief te zijn” voor de toepassing van deze bepaling toegelaten zijn in die staat.
4. De leden 1 tot en met 3 zijn onderworpen aan de volgende voorwaarden:
(a) de accepterende herverzekeraar heeft en behoudt permanent
i) indien de cederende verzekeraar zijn hoofdkantoor in de EU heeft, ten minste 226 miljoen EUR, of, indien de cederende verzekeraar is gevestigd in de Verenigde Staten, 250 miljoen USD aan eigen middelen of kapitaal en surplus, berekend volgens de methodologie van zijn rechtsgebied van herkomst; of
ii) als de accepterende herverzekeraar een vereniging is inclusief verzekeraars met rechtspersoonlijkheid en individuele verzekeraars zonder rechtspersoonlijkheid:
A) minimumkapitaal- en surplusequivalenten (ongerekend passiva) of eigen middelen, berekend volgens de methodologie die van toepassing is in zijn rechtsgebied, van ten minste 226 miljoen EUR, indien de cederende verzekeraar zijn hoofdkantoor in de EU heeft, of 250 miljoen USD, indien de cederende verzekeraar is gevestigd in de Verenigde Staten; alsmede
B) een centraal fonds dat een saldo bevat van ten minste 226 miljoen EUR, indien de cederende verzekeraar zijn hoofdkantoor in de EU heeft, of 250 miljoen USD, indien de cederende verzekeraar is gevestigd in de Verenigde Staten;
(b) de accepterende herverzekeraar heeft en behoudt permanent:
i) een solvabiliteitsratio van 100 procent SCR overeenkomstig Solvency II of een RBC van 300 procent Authorized Control Level, al naar het geval, zoals van toepassing op het grondgebied waar de accepterende herverzekeraar zijn hoofdkantoor of woonplaats heeft; of
ii) als de accepterende herverzekeraar een vereniging is inclusief verzekeraars met rechtspersoonlijkheid en individuele verzekeraars zonder rechtspersoonlijk, een solvabiliteitsratio van 100 procent SCR overeenkomstig Solvency II of een RBC van 300 procent Authorized Control Level, al naar het geval, zoals van toepassing op het grondgebied waar de accepterende herverzekeraar zijn hoofdkantoor of woonplaats heeft;
(c) de accepterende herverzekeraar stemt ermee in onverwijld schriftelijke kennisgeving te doen en toelichting te geven aan de toezichthoudende autoriteit op het grondgebied van de cederende verzekeraar als:
i) het minimum voor kapitaal en surplus of eigen middelen, al naar het geval, gespecificeerd in punt a), of de solvabiliteits- of kapitaalsratio, al naar het geval, gespecificeerd in punt b), onderschreden wordt; of
ii) tegen hem in de regelgeving vastgestelde stappen worden genomen wegens ernstige niet-naleving van de toepas selijke wetgeving;
(d) de accepterende herverzekeraar geeft schriftelijke bevestiging aan de toezichthoudende autoriteit van ontvangst van instemming met de rechtsmacht van de rechtbanken van het grondgebied waar de cederende verzekeraar zijn hoofdkantoor of woonplaats heeft, in overeenstemming met de toepasselijke vereisten van dat grondgebied voor het verlenen van die instemming. Niets in deze overeenkomst beperkt of wijzigt op enige wijze de bevoegdheid van partijen bij een herverzekeringsovereenkomst om in te stemmen met alternatieve mechanismen om geschillen te beslechten;
(e) indien van toepassing ten behoeve van betekening geeft de accepterende herverzekeraar schriftelijke bevestiging aan de toezichthoudende autoriteit van ontvangst van instemming met de benoeming van die toezichthoudende autoriteit als gemachtigde voor de betekening. De toezichthoudende autoriteit van ontvangst kan vereisen dat een dergelijke instemming aan haar wordt verleend en wordt opgenomen in elke herverzekeringsovereenkomst die onder haar rechtsmacht valt;
(f) de accepterende herverzekeraar stemt er schriftelijk mee in om, indien uitvoering wordt gevraagd, alle eindvonnissen te betalen verkregen door een cederende verzekeraar en uitvoerbaar verklaard op het grondgebied waar het vonnis is verkregen;
(g) de accepterende herverzekeraar gaat er in elke herverzekeringsovereenkomst onderworpen aan deze Overeenkomst mee akkoord zekerheden te verstrekken voor 100 percent van de passiva van de accepterende herverzekeraar uit hoofde van ingevolge die overeenkomst gecedeerde herverzekering als de accepterende herverzekeraar zich verzet tegen de uitvoering van een eindvonnis dat uitvoerbaar is krachtens het recht van het grondgebied waar het is verkregen of een volledig uitvoerbaar arbitraal oordeel, ongeacht of deze zijn verkregen door de cederende verzekeraar of, bij afwikkeling ervan, zijn vertegenwoordiger, indien van toepassing;
(h) de accepterende herverzekeraar of zijn rechtsvoorganger of rechtsopvolger, indien van toepassing, verstrekt, op verzoek van de toezichthoudende autoriteit van ontvangst, de volgende documentatie aan die toezichthoudende autoriteit:
i) met betrekking tot de twee jaar voorafgaand aan het sluiten van de herverzekeringsovereenkomst en vervolgens op jaarbasis, zijn gecontroleerde jaarlijkse financiële overzichten, in overeenstemming met het toepasselijke recht van het grondgebied van zijn hoofdkantoor, inclusief het verslag van de externe audit;
ii) met betrekking tot de twee jaar voorafgaand aan het sluiten van de herverzekeringsovereenkomst, een rapport over de solvabiliteit en financiële positie of een actuarieel advies, indien deze worden ingediend bij de toezicht houder van de accepterende herverzekeraar;
iii) voorafgaand aan het sluiten van de herverzekeringsovereenkomst en vervolgens niet meer dan halfjaarlijks, een geactualiseerde lijst van alle betwiste herverzekeringsclaims die 90 dagen of meer achterstallig zijn met betrekking tot herverzekering geaccepteerd van cederende verzekeraars in het rechtsgebied van de cederende verzekeraar; alsmede
iv) voorafgaand aan het sluiten van de herverzekeringsovereenkomst en vervolgens niet meer dan halfjaarlijks, informatie betreffende de geaccepteerde herverzekering van de accepterende herverzekeraar per cederende onderneming, door de accepterende herverzekeraar gecedeerde herverzekering, en door de accepterende herver zekeraar uit hoofde van herverzekering verhaalbare bedragen met betrekking tot betaalde en onbetaalde verliezen, om de beoordeling van de criteria in punt i) van lid 4 mogelijk te maken;
(i) de accepterende herverzekeraar maakt er een gewoonte van claims krachtens herverzekeringsovereenkomsten onverwijld te betalen. Van niet-onverwijlde betaling is sprake als aan een van de volgende criteria wordt voldaan:
i) meer dan 15 procent van de uit hoofde van herverzekering verhaalbare bedragen zijn achterstallig en worden betwist als gerapporteerd aan de toezichthouder;
ii) meer dan 15 procent van de cederende verzekeraars of herverzekeraars van de herverzekeraar hebben met betrekking tot betaalde verliezen niet-betwiste uit herverzekering verhaalbare bedragen die 90 dagen of meer achterstallig zijn en die voor elke cederende verzekeraar 90.400 EUR overschrijden, indien de accepterende herverzekeraar zijn hoofdkantoor in de EU heeft, of 100.000 USD overschrijden, indien de accepterende herver zekeraar zijn woonplaats in de Verenigde Staten heeft; of
iii) het geaggregeerde bedrag aan met betrekking tot betaalde verliezen uit hoofde van herverzekering verhaalbare bedragen die niet worden betwist, maar 90 dagen of meer achterstallig zijn, overschrijdt 45.200.000 EUR, indien de accepterende herverzekeraar zijn hoofdkantoor in de EU heeft, of 50.000.000 USD, indien de accepterende herverzekeraar zijn woonplaats in de Verenigde Staten heeft;
(j) de accepterende herverzekeraar bevestigt dat hij momenteel niet deelneemt aan een „solvent scheme of arrangement” waarbij cederende verzekeraars van de partij van ontvangst betrokken zijn, en gaat ermee akkoord de cederende verzekeraar en zijn toezichthoudende autoriteit in kennis te stellen en aan de cederende verzekeraar 100 percent aan zekerheden te verstrekken overeenkomstig de voorwaarden van de „scheme” mocht de accepterende herverzekeraar een dergelijke „arrangement” sluiten;
(k) indien hij onderworpen is aan een wettelijke procedure van afwikkeling, curatele of liquidatie, al naar het geval, kan de cederende verzekeraar, of zijn vertegenwoordiger, verzoeken en, indien passend geacht door de rechtbank waarbij de afwikkeling, curatele of liquidatie in behandeling is, verkrijgen dat een bevel wordt gegeven dat de accepterende herverzekeraar zekerheden stort voor alle uitstaande gecedeerde passiva; alsmede
(l) de toezichthoudende autoriteit van herkomst van de accepterende herverzekeraar bevestigt aan de toezichthoudende autoriteit van de partij van ontvangst op jaarbasis dat de accepterende herverzekeraar voldoet aan punt b).
5. Niets in deze Overeenkomst staat eraan in de weg dat een accepterende herverzekeraar aan de toezichthoudende autoriteiten informatie verstrekt op vrijwillige basis.
6. Elke partij zorgt er, in haar hoedanigheid van partij van ontvangst, ten aanzien van haar toezichthoudende autoriteiten voor dat, indien de toezichthoudende autoriteit van ontvangst vaststelt dat een accepterende herverzekeraar van de partij van herkomst niet langer voldoet aan een van de voorwaarden opgenomen in lid 4, de toezichthoudende autoriteit van ontvangst een van de vereisten waarin de leden 1 tot en met 3 voorzien slechts oplegt als die toezicht houdende autoriteit van ontvangst de procedure vastgesteld in de punten a) tot en met c) volgt:
(a) voordat zij dergelijke vereisten oplegt, pleegt de toezichthoudende autoriteit van ontvangst met de accepterende herverzekeraar overleg en, behalve in uitzonderlijke omstandigheden waarin een kortere periode noodzakelijk is om verzekeringsnemers en andere consumenten te beschermen, geeft zij de accepterende herverzekeraar 30 dagen vanaf het initiële overleg om een plan in te dienen om het verzuim te verhelpen en 90 dagen vanaf het initiële overleg om het verzuim te verhelpen, en stelt zij de toezichthoudende autoriteit van herkomst in kennis;
(b) alleen indien, na het verstrijken van deze termijn van 90 dagen of minder in uitzonderlijke omstandigheden als vastgesteld onder a), de toezichthoudende autoriteit van ontvangst van oordeel is dat door de accepterende herverze keraar geen of onvoldoende maatregelen zijn genomen, kan de toezichthoudende autoriteit van ontvangst een van de vereisten opleggen als vastgesteld in de leden 1 tot en met 3; alsmede
(c) het opleggen van een van de vereisten vastgesteld in de leden 1 tot en met 3 wordt schriftelijk toegelicht en aan de betrokken accepterende herverzekeraar meegedeeld.
7. Behoudens het toepasselijke recht en de voorwaarden van deze Overeenkomst beperkt of wijzigt niets in dit artikel op enige wijze de bevoegdheid van partijen bij een herverzekeringsovereenkomst om een akkoord te bereiken over vereisten voor zekerheden of andere voorwaarden in die herverzekeringsovereenkomst.
8. Deze Overeenkomst is alleen van toepassing op herverzekeringsovereenkomsten aangegaan, gewijzigd of verlengd op of na de datum waarop een ingevolge dit artikel zekerheden verminderende maatregel van kracht wordt, en alleen met betrekking tot verliezen opgelopen en reserves gerapporteerd vanaf en na i) de datum van de maatregel of ii) de datum van ingang van een dergelijke nieuwe herverzekeringsovereenkomst, wijziging of verlenging, als deze datum later valt. Niets in deze overeenkomst beperkt of wijzigt op enige wijze de bevoegdheid van partijen bij een herverzekerings overeenkomst om opnieuw te onderhandelen over een dergelijke herverzekeringsovereenkomst.
9. Voor de duidelijkheid: in geval van beëindiging van deze overeenkomst staat niets in deze overeenkomst eraan in de weg dat toezichthoudende autoriteiten of andere bevoegde autoriteiten de lokale aanwezigheid van accepterende herverzekeraars van de partij van ontvangst vereisen, of vereisen dat zekerheden worden gestort en gerelateerde vereisten stellen, of de naleving van andere bepalingen van het toepasselijke recht vereisen met betrekking tot passiva krachtens herverzekeringsovereenkomsten beschreven in deze Overeenkomst.
Artikel 4
Groepstoezicht
Voor de toepassing van de artikelen 9 en 10 stellen de partijen de volgende werkmethoden inzake groepstoezicht vast:
(a) Onverminderd de punten c) tot en met h) en deelname aan colleges van toezichthouders is een verzekerings- of herverzekeringsgroep van de partij van herkomst slechts aan wereldwijd prudentieel verzekeringsgroepstoezicht inclusief wereldwijde groepsgovernance, -solvabiliteit en -kapitaal, en -rapportage, al naar het geval, door haar toezichthoudende autoriteiten van herkomst onderworpen, en niet aan groepstoezicht op het niveau van de wereldwijde moederonderneming van de verzekerings- of herverzekeringsgroep door een toezichthoudende autoriteit van ontvangst onderworpen.
(b) Niettegenstaande punt a) kunnen toezichthoudende autoriteiten van ontvangst toezicht uitoefenen met betrekking tot een verzekerings- of herverzekeringsgroep van de partij van herkomst als vastgesteld in de punten c) tot en met h). Toezichthoudende autoriteiten van ontvangst kunnen in voorkomend geval met betrekking tot een verzekerings- of herverzekeringsgroep van de partij van herkomst toezicht uitoefenen op het niveau van de moederonderneming op hun grondgebied. Toezichthoudende autoriteiten van ontvangst oefenen niet anderszins wereldwijd groepstoezicht uit met betrekking tot een verzekerings- of herverzekeringsgroep van de partij van herkomst, onverminderd groeps toezicht op de verzekerings- of herverzekeringsgroep op het niveau van de moederonderneming op het grondgebied van de partij van ontvangst.
(c) Indien, blijkens de indiening van een wereldwijde beoordeling van het eigen risico en de solvabiliteit (ORSA) van de groep, overeenkomstig het toepasselijk recht een wereldwijd systeem voor risicobeheer op een verzekerings- of herverzekeringsgroep van de partij van herkomst wordt toegepast, verstrekt de toezichthoudende autoriteit van herkomst die de ORSA vereist onverwijld een samenvatting van de wereldwijde groeps-ORSA:
i) aan de toezichthoudende autoriteiten van ontvangst als zij lid zijn van het college van toezichthouders van de verzekerings- of herverzekeringsgroep, en;
ii) aan de toezichthoudende autoriteiten van significante dochterondernemingen of bijkantoren van die groep in de partij van ontvangst, op verzoek van die toezichthoudende autoriteiten.
Indien overeenkomstig het toepasselijke recht geen dergelijke groeps-ORSA op een verzekerings- of herverzeke ringsgroep van de partij van herkomst wordt toegepast, verstrekt de betrokken toezichthoudende autoriteit van de VS-staat of de EU-lidstaat gelijkwaardige documentatie die wordt opgesteld in overeenstemming met het geldende recht van de toezichthoudende autoriteit van herkomst als bedoeld in de bovenstaande punten i) en ii).
(d) De samenvatting van de wereldwijde groeps-ORSA, of de gelijkwaardige documentatie als vastgesteld in punt c), omvat de volgende elementen:
i) een beschrijving van het kader voor risicobeheer van de verzekerings- of herverzekeringsgroep;
ii) een beoordeling van de risicoblootstelling van de verzekerings- of herverzekeringsgroep; alsmede
iii) een groepsbeoordeling van het risicokapitaal en een solvabiliteitsbeoordeling met betrekking tot de toekomst.
(e) Onverminderd punt a) kan, als uit de samenvatting van de wereldwijde groeps-ORSA of, indien toepasselijk, gelijk waardige documentatie als vastgesteld in punt c) een ernstige bedreiging voor de bescherming van de verzekerings nemers of de financiële stabiliteit op het grondgebied van de toezichthoudende autoriteit van ontvangst blijkt, die toezichthoudende autoriteit van ontvangst preventieve, correctieve of anderszins responsieve maatregelen nemen met betrekking tot verzekeraars of herverzekeraars in de partij van ontvangst.
Voorafgaand aan het opleggen van dergelijke maatregelen raadpleegt de toezichthoudende autoriteit van ontvangst de betrokken toezichthoudende autoriteit van herkomst van de verzekerings- of herverzekeringsgroep. De partijen moedigen de toezichthoudende autoriteiten aan aangelegenheden met betrekking tot prudentieel verzekeringsgroeps toezicht binnen de colleges van toezichthouders te blijven behandelen.
f) Rapportagevereisten met betrekking tot prudentieel verzekeringsgroepstoezicht als vastgesteld in het toepasselijke recht op het grondgebied van de partij van ontvangst zijn op het niveau van de wereldwijde moederonderneming van de verzekerings- of herverzekeringsgroep slechts van toepassing als zij rechtstreeks verband houden met het risico van een ernstige impact op het vermogen van ondernemingen binnen de verzekerings- of herverzeke ringsgroep om claims te betalen op het grondgebied van de partij van ontvangst.
g) Een toezichthoudende autoriteit van ontvangst blijft bevoegd informatie te vragen en te verkrijgen van een verzekeraar of herverzekeraar die activiteiten uitoefent op haar grondgebied, waarvan de wereldwijde moederonder neming haar hoofdkantoor heeft op het grondgebied van de partij van herkomst, ten behoeve van prudentieel verzekeringsgroepstoezicht, indien dergelijke informatie door de toezichthoudende autoriteit van ontvangst noodzakelijk wordt geacht om te beschermen tegen ernstige schade voor verzekeringsnemers of ernstige bedreiging van de financiële stabiliteit of een ernstige impact op het vermogen van een verzekeraar of herverzekeraar om zijn claims te betalen op het grondgebied van de toezichthoudende autoriteit van ontvangst. De toezichthoudende autoriteit van ontvangst baseert een dergelijk informatieverzoek op criteria inzake prudentieel toezicht en vermijdt wanneer mogelijk bezwarende en overlappende verzoeken. De verzoekende toezichthoudende autoriteit stelt het college van toezichthouders in kennis van een dergelijk verzoek.
Niettegenstaande punt a) kan het verzuim van een verzekeraar of herverzekeraar om aan een dergelijk informatie verzoek te voldoen erin resulteren dat preventieve, correctieve of anderszins responsieve maatregelen worden opgelegd binnen het grondgebied van de toezichthoudende autoriteit van ontvangst.
(h) Ten aanzien van een verzekerings- of herverzekeringsgroep van een partij van herkomst met activiteiten in de partij van ontvangst die onderworpen is aan een groepskapitaalbeoordeling in de partij van herkomst en aan de volgende voorwaarden voldoet:
i) de groepskapitaalbeoordeling omvat een wereldwijde groepskapitaalberekening die het risico weergeeft op het niveau van de hele groep, inclusief de wereldwijde moederonderneming van de verzekerings- of herverzeke ringsgroep, dat van invloed kan zijn op de verzekerings- of herverzekeringsactiviteiten die plaatsvinden op het grondgebied van de andere partij; alsmede
ii) de toezichthoudende autoriteit op het grondgebied van de partij waar de groepskapitaalbeoordeling als vastgesteld in bovenstaand punt i) wordt toegepast, is bevoegd preventieve, correctieve of anderszins responsieve maatregelen op te leggen op basis van de beoordeling en kan in voorkomend geval ook kapitaalmaatregelen vereisen;
legt de toezichthoudende autoriteit van ontvangst geen groepskapitaalbeoordeling of -vereiste op op het niveau van de wereldwijde moederonderneming van de verzekerings- of herverzekeringsgroep volgens het recht dat van toepassing is op haar grondgebied.
Indien een verzekeraar of herverzekeraar van de partij van herkomst onderworpen is aan een groepskapitaalvereiste op het grondgebied van de partij van herkomst, legt de toezichthoudende autoriteit van ontvangst geen groepskapi taalvereiste of -beoordeling op op het niveau van de wereldwijde moederonderneming van de verzekerings- of herverzekeringsgroep.
i) Niettegenstaande enige bepaling in deze Overeenkomst limiteert of beperkt deze Overeenkomst niet en is zij niet bedoeld om het recht te limiteren of te beperken van de toezichthoudende autoriteiten van de EU om toezichts- of regelgevingsbevoegdheid uit te oefenen over entiteiten of groepen die eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over kredietinstellingen in de EU, bankactiviteiten hebben in de EU, of waarvan de materiële financiële nood of de aard, reikwijdte, omvang, schaal, concentratie, onderlinge verwevenheid of mix van activiteiten die zijn vastgesteld een bedreiging zouden kunnen vormen voor de financiële stabiliteit van de EU, inclusief via uitoefening van bevoegdheid ingevolge: Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat en tot wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG, 79/267/EEG, 92/49/EEG, 92/96/EEG, 93/6/EEG en 93/22/EEG van de Raad en van de Richtlijnen 98/78/EG en 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (CRD IV), Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (CRR), Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstand brenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad, Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010, en
Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen, of andere daarmee verband houdende wet- en regelgeving.
Niettegenstaande enige bepaling in deze Overeenkomst limiteert of beperkt deze Overeenkomst niet en is zij niet bedoeld om het recht te limiteren of te beperken van de betrokken toezichthoudende autoriteit van de VS om toezichts- of regelgevingsbevoegdheid uit te oefenen over entiteiten of groepen die eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over deposito-instellingen in de Verenigde Staten, bankactiviteiten hebben in de Verenigde Staten, of waarvan de materiële financiële nood of de aard, reikwijdte, omvang, schaal, concentratie, onderlinge verwevenheid of mix van activiteiten die zijn vastgesteld een bedreiging zouden kunnen vormen voor de financiële stabiliteit van de Verenigde Staten, inclusief via uitoefening van bevoegdheid ingevolge de Bank Holding Company Act (12 U.S.C. § 1841 et seq.), de Home Owners' Loan Act (12 U.S.C. § 1461 et seq.), de International Banking Act (12 U.S.C. § 3101 et seq.), de Xxxx-Xxxxx Xxxx Street Reform and Consumer Protection Act (12 U.S.C. § 5301 et seq.), of andere daarmee verband houdende wet- of regelgeving.
Artikel 5
Uitwisseling van informatie
1. De partijen moedigen de toezichthoudende autoriteiten in hun rechtsgebied aan samen te werken bij de uitwisseling van informatie ingevolge de in de bijlage vastgestelde werkmethoden. De partijen begrijpen dat dankzij het gebruik van dergelijke werkmethoden de samenwerking en informatiedeling zullen verbeteren en bovendien een hoog niveau van vertrouwelijkheidsbescherming in acht wordt genomen.
2. Niets in deze overeenkomst voorziet in vereisten die van toepassing kunnen zijn op de uitwisseling van persoons gegevens door toezichthoudende autoriteiten.
Artikel 6
Bijlage
De bijlage bij deze Overeenkomst vormt een integrerend deel van deze Overeenkomst.
Artikel 7
Gemengd Comité
1. De partijen richten een Gemengd Comité op, bestaande uit vertegenwoordigers van de Verenigde Staten en vertegenwoordigers van de Europese Unie, dat de partijen een forum biedt voor overleg en uitwisseling van informatie over het beheer van de Overeenkomst en de goede uitvoering ervan.
2. De partijen overleggen binnen het Gemengd Comité betreffende deze Overeenkomst:
(a) in onderlinge overeenstemming van de partijen als een van de partijen overleg voorstelt;
(b) ten minste eenmaal binnen 180 dagen na de datum van inwerkingtreding of, als deze datum vroeger valt, de datum van voorlopige toepassing van deze Overeenkomst, en vervolgens eenmaal per jaar, tenzij de partijen anders besluiten;
(c) als door een van de partijen een schriftelijk verzoek om verplicht overleg wordt ingediend; alsmede
(d) als een van de partijen een schriftelijke kennisgeving van haar voornemen tot beëindiging verstrekt.
3. Het Gemengd Comité kan behandelen:
(a) kwesties die verband houden met de uitvoering van de overeenkomst;
(b) de effecten van de Overeenkomst, in het rechtsgebied van de partijen, op verzekerings- en herverzekeringsconsu menten, en de commerciële activiteiten van verzekeraars en herverzekeraars;
(c) wijzigingen van deze Overeenkomst die door een van de partijen worden voorgesteld;
(d) iedere kwestie die verplicht overleg vereist;
(e) een kennisgeving van het voornemen om deze Overeenkomst te beëindigen; alsmede
(f) andere kwesties zoals door de partijen kunnen worden vastgesteld.
4. Het Gemengd Comité kan een reglement van orde vaststellen.
5. Het voorzitterschap van het Gemengd Comité wordt afwisselend jaarlijks door een van de partijen bekleed, tenzij anders wordt besloten. Het Gemengd Comité kan door zijn voorzitter worden bijeengeroepen op het tijdstip en de wijze als door de partijen kan worden vastgesteld.
6. Het Gemengd Comité kan werkgroepen bijeenroepen om zijn werkzaamheden te vergemakkelijken.
Artikel 8
Inwerkingtreding
Deze Overeenkomst treedt in werking zeven dagen na de datum waarop de partijen schriftelijke kennisgevingen uitwisselen waarin zij verklaren dat zij aan hun toepasselijke interne vereisten en procedures hebben voldaan, of op een andere datum als door de partijen kan worden overeengekomen.
Artikel 9
Uitvoering van de Overeenkomst
1. Vanaf de datum van inwerkingtreding of, als deze vroeger valt, de datum van voorlopige toepassing van deze Overeenkomst moedigen de partijen de betrokken autoriteiten aan om af te zien van het nemen van maatregelen die niet in overeenstemming zijn met een van de voorwaarden of verplichtingen van de Overeenkomst, inclusief met betrekking tot de opheffing van vereisten inzake zekerheden en lokale aanwezigheid ingevolge artikel 3. Dit kan, al naar het geval, briefwisselingen omvatten tussen betrokken autoriteiten over aangelegenheden die betrekking hebben op deze overeenkomst.
2. Vanaf de datum van inwerkingtreding of, als deze vroeger valt, de datum van voorlopige toepassing van deze Overeenkomst nemen de partijen alle maatregelen, al naar het geval, om deze overeenkomst zo spoedig mogelijk uit te voeren en toe te passen in overeenstemming met artikel 10.
3. Vanaf de datum van inwerkingtreding of, als deze vroeger valt, de datum van voorlopige toepassing van deze Overeenkomst moedigen de Verenigde Staten elke VS-staat aan onverwijld de volgende maatregelen vast te stellen:
(a) de vermindering, in elk jaar volgend op de datum van inwerkingtreding of voorlopige toepassing van deze Overeenkomst, van het bedrag van de zekerheden dat door elke staat wordt vereist om volledige opname in de balans van tegoed voor herverzekering te kunnen toestaan, met 20 procent van de zekerheden die de VS-staat met ingang van 1 januari vóór ondertekening van deze Overeenkomst vereiste; alsmede
(b) de uitvoering van toepasselijke wet- en regelgeving inzake tegoed voor herverzekering van een VS-staat in overeen stemming met artikel 3, als de methode voor het vaststellen van maatregelen in overeenstemming met de leden 1 en 2 van dat artikel.
4. Mits deze Overeenkomst, op een datum niet later dan de eerste dag van de maand, 42 maanden na de datum van ondertekening van deze overeenkomst in werking is getreden, beginnen de Verenigde Staten met de beoordeling van een potentiële vaststelling van voorrang krachtens hun wet- en regelgeving ten aanzien van een verzekeringsmaatregel van een VS-staat die de Verenigde Staten onverenigbaar verklaren met deze Overeenkomst en resulteert in minder gunstige behandeling van een EU-verzekeraar of -herverzekeraar dan een VS-verzekeraar of -herverzekeraar met woonplaats, vergunning of anderszins toegelaten in die VS-staat. Mits deze Overeenkomst, op een datum niet later dan de eerste dag van de maand, 60 maanden na de datum van ondertekening van deze Overeenkomst in werking is getreden, verrichten de Verenigde Staten een noodzakelijke vaststelling van voorrang krachtens hun wet- en regelgeving ten aanzien van een verzekeringsmaatregel van een VS-staat die aan een dergelijke beoordeling is onderworpen. Voor de toepassing van dit lid geven de Verenigde Staten voor potentiële vaststellingen van voorrang prioriteit aan de staten met het grootste volume aan bruto gecedeerde herverzekering.
Artikel 10
Toepassing van de Overeenkomst
1. Tenzij anders vermeld, is deze Overeenkomst van toepassing op de datum van de inwerkingtreding, of, als deze datum later valt, 60 maanden vanaf de datum van ondertekening van deze Overeenkomst.
2. Onverminderd artikel 8 en lid 1 van dit artikel geldt het volgende:
(a) de Europese Unie past voorlopig artikel 4 van deze Overeenkomst toe tot aan de datum van inwerkingtreding van deze Overeenkomst, en past vervolgens artikel 4 toe door ervoor te zorgen dat toezichthoudende autoriteiten en andere bevoegde autoriteiten zich houden aan de daarin vastgestelde praktijken vanaf de zevende dag van de maand volgend op de datum waarop de partijen elkaar ervan in kennis hebben gesteld dat aan hun interne vereisten en procedures noodzakelijk voor de voorlopige toepassing van deze Overeenkomst is voldaan.
De Verenigde Staten passen voorlopig artikel 4 van deze Overeenkomst toe tot aan de datum van inwerkingtreding van deze Overeenkomst, en passen vervolgens artikel 4 toe door alles in het werk te stellen en toezichthoudende autoriteiten en andere bevoegde autoriteiten ertoe aan te moedigen zich te houden aan de daarin vastgestelde praktijken vanaf de zevende dag van de maand volgend op de datum waarop de partijen elkaar ervan in kennis hebben gesteld dat aan hun interne vereisten en procedures noodzakelijk voor de voorlopige toepassing van deze Overeenkomst is voldaan.
(b) Op de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst of, als deze datum later valt, 60 maanden na onderte kening van deze Overeenkomst:
i) zijn de verplichtingen van een partij vastgesteld in artikel 3, leden 1 en 2, en artikel 9 slechts van toepassing als, en vervolgens zolang de toezichthoudende autoriteiten van de andere partij toezicht uitoefenen als vastgesteld in artikel 4 en voldoen aan de verplichtingen vastgesteld in artikel 3, lid 3;
ii) zijn de praktijken van een partij vastgesteld in artikel 4 en de verplichtingen vastgesteld in artikel 3, lid 3, slechts van toepassing als, en vervolgens zolang de toezichthoudende autoriteiten van de andere partij voldoen aan de verplichtingen vastgesteld in artikel 3, leden 1 en 2; alsmede
iii) zijn de verplichtingen van een partij vastgesteld in artikel 3, lid 3, slechts van toepassing als, en vervolgens zolang de toezichthoudende autoriteiten van de andere partij toezicht uitoefenen als vastgesteld in artikel 4 en voldoen aan de verplichtingen vastgesteld als in artikel 3, leden 1 en 2;
(c) indien krachtens artikel 4, punt i) door de betrokken Amerikaanse toezichthoudende autoriteiten, via toepassing van de Xxxx-Xxxxx Xxxx Street Reform and Consumer Protection Act (12 U.S.C. § 5301 et seq.), maatregelen worden
toegepast buiten het grondgebied van de Verenigde Staten op een EU-verzekerings- of herverzekeringsgroep, met betrekking tot de nood of activiteiten waarvan de Financial Stability Oversight Council heeft bepaald dat deze een bedreiging zouden kunnen vormen voor de financiële stabiliteit van de Verenigde Staten, kan elke partij deze Overeenkomst beëindigen in het kader van versneld verplicht overleg en versnelde beëindiging. Indien krachtens artikel 4, punt i), door een toezichthoudende autoriteit van de EU maatregelen worden toegepast buiten het grondgebied van de Europese Unie op een Amerikaanse verzekerings- of herverzekeringsgroep met betrekking tot een bedreiging voor de financiële stabiliteit van de EU, kan elke partij deze Overeenkomst beëindigen in het kader van versneld verplicht overleg en versnelde beëindiging;
(d) tot de datum vastgesteld in punt b), en onverminderd de daarin vastgestelde mechanismen, gelden de herverzeke ringsbepalingen van artikel 3, leden 1 en 2, met betrekking tot een EU-herverzekeraar in een VS-staat op de vroegste van de volgende data:
i) goedkeuring door een dergelijke VS-staat van een maatregel verenigbaar met artikel 3, leden 1 en 2; of
ii) de datum van ingang van een vaststelling door de Verenigde Staten krachtens hun wet- en regelgeving dat de Overeenkomst op een dergelijke verzekeringsmaatregel van een VS-staat voorrang heeft omdat deze onvere nigbaar is met deze Overeenkomst en resulteert in een minder gunstige behandeling van een EU-verzekeraar of
-herverzekeraar dan een VS-verzekeraar of -herverzekeraar met woonplaats, vergunning of anderszins toegelaten in die VS-staat;
(e) vanaf de datum van voorlopige toepassing als vastgesteld in punt a) en gedurende 60 maanden vervolgens leggen, bij de toepassing van artikel 4, punt h), de toezichthoudende autoriteiten in de Europese Unie geen groepskapitaal vereiste op het niveau van de wereldwijde moederonderneming van de verzekerings- of herverzekeringsgroep op met betrekking tot een Amerikaanse verzekerings- of herverzekeringsgroep met activiteiten in de Europese Unie;
(f) vanaf de datum van ondertekening van deze Overeenkomst kunnen, gedurende de periode van 60 maanden bedoeld in punt b), als een partij niet voldoet aan de verplichtingen van artikel 3 met betrekking tot vereisten inzake lokale aanwezigheid, de toezichthoudende autoriteiten van de andere partij, na verplicht overleg, een groepskapitaalbeoor deling of groepskapitaalvereiste op het niveau van de wereldwijde moederonderneming opleggen aan een verzekerings- of herverzekeringsgroep met hoofdkantoor of woonplaats in de andere partij;
(g) Artikel 3, lid 3 wordt uitgevoerd en is van toepassing op het grondgebied van de EU uiterlijk 24 maanden na de datum van ondertekening van deze Overeenkomst, mits de Overeenkomst voorlopig wordt toegepast of in werking is getreden;
(h) behoudens de punten b) en d) wordt artikel 3, leden 1 en 2, uitgevoerd en is het volledig van toepassing op het hele grondgebied van beide partijen uiterlijk 60 maanden vanaf de datum van ondertekening van deze Overeenkomst door beide partijen, mits de overeenkomst in werking is getreden; alsmede
(i) vanaf de datum van inwerkingtreding of, indien deze datum vroeger valt, voorlopige toepassing van deze Overeenkomst, passen beide partijen de artikelen 7, 11 en 12 toe.
3. Indien een partij zich niet aan punt 2 houdt tegen de daarin vastgestelde data, kan de andere partij om verplicht overleg vragen via het Gemengd Comité.
Artikel 11
Beëindiging en verplicht overleg
1. Na verplicht overleg kan elke partij deze overeenkomst te allen tijde beëindigen door middel van schriftelijke kennisgeving aan de andere partij, behoudens de procedures van dit artikel. Tenzij anders schriftelijk overeengekomen door de partijen wordt een dergelijke beëindiging van kracht 180 dagen, of 90 dagen met betrekking tot beëindiging beschreven in artikel 10, punt 2, onder c), na de datum van een dergelijke kennisgeving. De partijen kunnen deze Overeenkomst met name beëindigen indien een partij niet heeft voldaan aan haar verplichtingen krachtens deze Overeenkomst of maatregelen heeft genomen die onverenigbaar zijn met de doelstellingen van deze Overeenkomst.
2. Voorafgaand aan de kennisgeving van een besluit om deze Overeenkomst te beëindigen, inclusief met betrekking tot de bepalingen van artikel 10, stelt een partij de voorzitter van het Gemengd Comité in kennis.
3. De partijen nemen de nodige stappen om belanghebbende partijen in kennis te stellen van het effect van beëindiging op verzekeraars en herverzekeraars in hun jurisdictie.
4. Verplicht overleg via het Gemengd Comité is vereist op verzoek van een van de partijen aan de voorzitter van het Gemengd Comité, en begint uiterlijk 30 dagen, of 7 dagen, indien het om een verzoek gaat als beschreven in artikel 10,
lid 2, onder c), na een dergelijk verzoek, tenzij de partijen anders overeenkomen. De partij die om verplicht overleg verzoekt, doet schriftelijke mededeling van de gronden voor het verplicht overleg. Het verplicht overleg kan worden georganiseerd op een locatie die door de partijen wordt vastgesteld; kunnen de partijen geen overeenstemming bereiken over een locatie, dan stelt de partij die om verplicht overleg vraagt drie neutrale locaties buiten het grondgebied van elke partij voor, en selecteert de andere partij één van de drie voorgestelde neutrale locaties.
5. Verplicht overleg is vereist voorafgaand aan de beëindiging van deze Overeenkomst, inclusief met betrekking tot de bepalingen van artikel 10.
6. Als een partij weigert deel te nemen aan verplicht overleg als bepaald in dit artikel, dan kan de partij die verzoekt om beëindiging overgaan tot beëindiging van de Overeenkomst als bepaald in lid 1 van dit artikel.
Artikel 12
Wijziging
1. De partijen kunnen schriftelijk overeenkomen deze Overeenkomst te wijzigen.
2. Als een partij deze Overeenkomst wenst te wijzigen, stelt zij de andere partij schriftelijk in kennis van een verzoek om onderhandelingen te beginnen om de overeenkomst te wijzigen.
3. Een verzoek onderhandelingen te beginnen voor het wijzigen van de Overeenkomst wordt aan het Gemengd Comité meegedeeld.
Done at Washington on the twenty second day of September in the year two thousand and seventeen.
BIJLAGE
Modelbepalingen voor een memorandum van overeenstemming inzake de uitwisseling van informatie tussen toezichthoudende autoriteiten
Artikel 1
Doelstelling
1. De toezichthoudende autoriteit van (VS-staat) en de nationale toezichthoudende autoriteit van (EU-lidstaat), de autoriteiten die dit memorandum van overeenstemming ondertekenen, erkennen de noodzaak van samenwerking bij de uitwisseling van informatie.
2. De autoriteiten erkennen dat praktische regelingen betreffende grensoverschrijdende samenwerking en informatie- uitwisseling van essentieel belang zijn bij zowel crisissituaties als dagelijks toezicht.
3. Het doel van dit memorandum van overeenstemming is de samenwerking te bevorderen bij de uitwisseling van informatie tussen de autoriteiten voor zover dit is toegestaan bij het toepasselijke recht en verenigbaar is met toezichts- en regelgevingsdoeleinden.
4. De autoriteiten erkennen dat niets in dit memorandum van overeenstemming voorziet in vereisten die van toepassing kunnen zijn op de uitwisseling van persoonsgegevens door toezichthoudende autoriteiten.
5. Het toepasselijke recht inzake uitwisseling en bescherming van vertrouwelijke informatie is ingevoerd op het grondgebied van de autoriteiten, met het oog op de bescherming van het vertrouwelijke karakter van de uitgewisselde gegevens tussen autoriteiten in het kader van dit memorandum van overeenstemming. Dit toepasselijke recht beoogt onder meer te garanderen dat:
(a) de uitwisseling van vertrouwelijke informatie uitsluitend aan doeleinden beantwoordt die rechtstreeks verband houden met de vervulling van de toezichtstaken van de autoriteiten; alsmede
(b) alle personen die toegang verkrijgen tot dergelijke vertrouwelijke informatie tijdens de uitoefening van hun taken dergelijke informatie vertrouwelijk houden, behalve in bepaalde welomschreven omstandigheden als vastgesteld in artikel 7.
Artikel 2
Definities
In dit memorandum van overeenstemming wordt verstaan onder:
(a) „toepasselijke wetgeving”: de wet- en regelgeving, administratieve bepalingen of andere juridische praktijk van toepassing in het rechtsgebied van een autoriteit met betrekking tot het verzekerings- en herverzekeringstoezicht, de uitwisseling van toezichtsinformatie, de bescherming van de vertrouwelijkheid en de behandeling en openbaar making van informatie;
(b) „vertrouwelijke informatie”: verstrekte informatie die als vertrouwelijk wordt beschouwd in het rechtsgebied van de aangezochte autoriteit;
(c) „verzekeraar”: een onderneming met een vergunning of een licentie voor de toegang tot of de uitoefening van het directe of primaire verzekeringsbedrijf;
(d) „persoon”: een natuurlijk persoon, juridische entiteit, partnerschap of vereniging zonder rechtspersoonlijkheid;
(e) „persoonsgegevens”: informatie betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon.
(f) „verstrekte informatie”: informatie die door een aangezochte autoriteit wordt verstrekt aan een verzoekende autoriteit in antwoord op een verzoek om informatie;
(g) „gereglementeerde entiteit”: een verzekeraar of herverzekeraar waaraan vergunning is verleend of die onder toezicht staat van een toezichthoudende autoriteit van de Europese Unie of de Verenigde Staten;
(h) „herverzekeraar”: een onderneming met een vergunning of een licentie voor de toegang tot of de uitoefening van het herverzekeringsbedrijf;
(i) „aangezochte autoriteit”: de autoriteit waarbij een verzoek om informatie wordt ingediend;
(j) „verzoekende autoriteit”: de autoriteit die een verzoek om informatie indient;
(k) „toezichthoudende autoriteit”: elke verzekerings- en herverzekeringstoezichthouder in de Europese Unie of in de Verenigde Staten; alsmede
(l) „onderneming”: elke entiteit die een economische activiteit uitoefent;
Artikel 3
Samenwerking
1. Behoudens het toepasselijke recht moet de aangezochte autoriteit verzoeken van de verzoekende autoriteit ernstig in overweging nemen en tijdig beantwoorden. Zij moet overeenkomstig haar in de regelgeving vastgestelde taken de verzoekende autoriteit een zo volledig mogelijk antwoord verstrekken op een verzoek om informatie.
2. Behoudens het toepasselijke recht moet het bestaan en de inhoud van elk verzoek om informatie als vertrouwelijk worden behandeld door de aangezochte en de verzoekende autoriteit, tenzij beide autoriteiten onderling anders besluiten.
Artikel 4
Gebruik van de verstrekte informatie
1. De verzoekende autoriteit mag alleen verzoeken om informatie indienen als zij een legitiem regelgevings- of toezichtsdoel met het verzoek nastreeft dat rechtstreeks verband houdt met het wettelijk toezicht op een gereglemen teerde entiteit door een verzoekende autoriteit. Over het algemeen geldt niet als een legitiem regelgevings- of toezichtsdoel, een verzoek door een autoriteit om informatie over personen, tenzij het verzoek rechtstreeks relevant is voor de vervulling van toezichtstaken.
2. De verzoekende autoriteit mag verstrekte informatie alleen gebruiken voor wettelijke doeleinden in verband met taken op het gebied van regelgeving, toezicht en financiële stabiliteit of prudentiële taken.
3. Behoudens het toepasselijke recht is en blijft uitgewisselde verstrekte informatie eigendom van de aangezochte autoriteit.
Artikel 5
Verzoek om informatie
1. Verzoeken om informatie door de verzoekende autoriteit moeten schriftelijk worden gedaan, of overeenkomstig lid 2, indien zij spoedeisend zijn, en omvatten de volgende elementen:
(a) de betrokken autoriteiten, het betrokken toezichtsgebied en het doel waarmee de informatie wordt gevraagd;
(b) de naam van de persoon of de gereglementeerde entiteit in kwestie;
(c) bijzonderheden betreffende het verzoek, die onder meer kunnen omvatten een beschrijving van de feiten die ten grondslag liggen aan het verzoek, specifieke kwesties die in onderzoek zijn en een indicatie hoe gevoelig het verzoek is;
(d) de gevraagde informatie;
(e) de datum waartegen de informatie wordt gevraagd en de toepasselijke wettelijke termijnen; alsmede
(f) in voorkomend geval, of, hoe en aan wie de informatie kan worden doorgegeven in overeenstemming met artikel 7.
2. Dringende verzoeken kunnen mondeling worden ingediend en moeten onverwijld schriftelijk worden bevestigd.
3. De aangezochte autoriteit moet het verzoek als volgt behandelen:
(a) De aangezochte autoriteit moet de ontvangst van het verzoek bevestigen.
(b) De aangezochte autoriteit dient elk verzoek per geval te beoordelen om na te gaan hoeveel informatie maximaal kan worden verstrekt krachtens de voorwaarden in dit memorandum van overeenstemming en de procedures die in het rechtsgebied van de aangezochte autoriteit van toepassing zijn. Om uit te maken of en in welke mate aan een verzoek kan worden voldaan, kan de aangezochte autoriteit rekening houden met:
i) het feit of het verzoek voldoet aan het memorandum van overeenstemming;
ii) het feit of inwilliging van het verzoek zo bezwarend zou zijn dat de goede uitvoering van de taken van de aangezochte autoriteit verstoord zou worden;
iii) het feit of het anderszins strijdig zou zijn met het essentiële belang van het rechtsgebied van de aangezochte autoriteit om de gevraagde informatie te verstrekken;
iv) andere kwesties gespecificeerd in het toepasselijke recht van het rechtsgebied van de aangezochte autoriteit (met name die met betrekking tot vertrouwelijkheid en beroepsgeheim, gegevensbescherming en privacy, en procedurele rechtvaardigheid); alsmede
v) het feit of het voldoen aan het verzoek anderszins nadelig kan zijn voor de uitvoering door de aangezochte autoriteit van haar taken.
(c) Indien een aangezochte autoriteit weigert of niet in staat is om alle of een deel van de gevraagde informatie te verstrekken, moet zij, voor zover uitvoerbaar en passend behoudens het toepasselijke recht, motiveren waarom zij de informatie niet verstrekt en mogelijke alternatieve manieren in overweging nemen om te voldoen aan de toezichts doelstelling van de verzoekende autoriteit. Een verzoek om informatie kan door de aangezochte autoriteit met name worden geweigerd indien het verzoek zou vereisen dat de aangezochte autoriteit zou handelen op een wijze die in strijd zou zijn met het toepasselijk recht.
Artikel 6
Behandeling van vertrouwelijke informatie
1. Als algemene regel geldt dat informatie die in het kader van dit memorandum van overeenstemming ontvangen wordt moet worden behandeld als vertrouwelijke informatie, tenzij anders is aangegeven.
2. De verzoekende autoriteit moet alle wettelijke en redelijkerwijs haalbare stappen nemen om vertrouwelijke informatie vertrouwelijk te houden.
3. Behoudens artikel 7 en het toepasselijke recht dient de verzoekende autoriteit de toegang tot vertrouwelijke informatie ontvangen van een aangezochte autoriteit te beperken tot personen die voor de verzoekende autoriteit werken of namens haar handelen en die:
a) onderworpen zijn aan de verplichtingen van de verzoekende autoriteit in haar rechtsgebied om ongeoorloofde openbaarmaking van vertrouwelijke informatie te voorkomen;
b) onder toezicht en controle van de verzoekende autoriteit staan;
(c) dergelijke informatie nodig hebben in overeenstemming met en rechtstreeks gerelateerd aan een wettelijk regelgevings- of toezichtsdoel; alsmede
(d) onderworpen zijn aan permanente vertrouwelijkheidsvereisten na het verlaten van de verzoekende autoriteit.
Artikel 7
Verdere deling van verstrekte informatie
1. Behalve als bepaald in artikel 7, lid 2 mag een verzoekende autoriteit geen verstrekte informatie aan een derde partij doorgeven die is ontvangen van de aangezochte partij, tenzij:
(a) de verzoekende autoriteit voorafgaande schriftelijke toestemming van de aangezochte autoriteit heeft verkregen voor verdere deling van dergelijke informatie, tenzij het verzoek spoedeisend is, in welk geval het mondeling kan worden ingediend, onverwijld gevolgd door schriftelijke bevestiging; alsmede
(b) de derde partij zich verbindt tot de naleving van beperkingen die een vrijwel soortgelijk niveau van vertrouwelijkheid in stand houden als dat waaraan de verzoekende autoriteit is onderworpen als vastgesteld in dit memorandum van overeenstemming.
2. Behoudens het toepasselijke recht moet, als de verzoekende autoriteit onderworpen is aan een wettelijk verplicht verzoek inzake of wettelijk verplicht is tot openbaarmaking van verstrekte informatie, de verzoekende autoriteit de aangezochte autoriteit zoveel mogelijk informatie als redelijkerwijs uitvoerbaar is verstrekken over een dergelijk verzoek en de desbetreffende procedures om de kansen om te interveniëren en het voorrecht te handhaven te bevorderen. Als de aangezochte autoriteit geen toestemming geeft voor de overlegging van verstrekte informatie moet de verzoekende autoriteit in voorkomend geval alle redelijke stappen nemen om zich tegen openbaarmaking te verzetten, inclusief door wettelijke middelen aan te wenden om zich tegen een dergelijke openbaarmaking te verzetten en om de vertrouwe lijkheid van vertrouwelijke informatie die aan potentiële openbaarmaking onderhevig is te handhaven en te beschermen.
VERTALING
Xxxxxxx, 00 september 2017
The Honorable Ambassador Xxxxxxxxxx (Zijne Excellentie ambassadeur Xxxxxxxxxx) United States Trade Representative (handelsgezant van de Verenigde Staten)
Office of the United States Trade Representative (Bureau van de handelsgezant van de Verenigde Staten) 000 00xx Xxxxxx XX
Xxxxxxxxxx, XX 00000 XXX (Verenigde Staten)
Excellentie,
Ik ben verheugd over te gaan tot de ondertekening van de in bijlage dezes opgenomen bilaterale overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika inzake prudentiële maatregelen betreffende verzekering en herverze kering („de overeenkomst”). Over de in het Engels opgestelde definitieve juridische tekst is op 12 januari 2017 een akkoord bereikt door de vertegenwoordigers van de Verenigde Staten en de Europese Unie.
De partijen hebben alle voor de ondertekening van de overeenkomst benodigde procedures afgerond. De partijen erkennen de talenregeling van de Europese Unie. De Europese Commissie heeft nota genomen van de verklaring in het besluit van de Raad van 15 september 2017, waarin met betrekking tot de overeenkomst het volgende wordt gesteld:
Deze overeenkomst wordt ondertekend in het Engels. Overeenkomstig het Unierecht wordt deze overeenkomst in de Unie tevens opgesteld in het Bulgaars, Deens, Duits, Ests, Fins, Frans, Grieks, Hongaars, Italiaans, Kroatisch, Lets, Litouws, Maltees, Nederlands, Pools, Portugees, Roemeens, Sloveens, Slowaaks, Spaans, Tsjechisch en Zweeds. Deze bijkomende taalversies moeten authentiek worden verklaard door een uitwisseling van diplomatieke nota's tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten. Alle authentiek verklaarde versies zijn gelijkwaardig.
De Verenigde Staten bevestigen hun belofte om in het licht van het besluit van de Raad samen te werken met de Europese Unie, teneinde tegemoet te komen aan verzoeken om bijkomende taalversies van de overeenkomst authentiek te verklaren.
Ik ben verheugd te bevestigen dat de ondertekening van de overeenkomst in het Engels de basis zal vormen voor de uitwisseling van brieven door de Partijen, met het oog op het begin van de voorlopige toepassing. De procedures voor de inwerkingtreding van de overeenkomst, evenals de procedures voor de voorlopige toepassing na de ondertekening, zijn onafhankelijk van het authentiek verklaren van andere taalversies.
De onderhavige uitwisseling van brieven zal door de Europese Unie samen met de tekst van de overeenkomst worden bekendgemaakt.
Ik heb deze brief eveneens aan minister Mnuchin gestuurd. Hoogachtend,
Xxxxxx XXXXXXXXXXX
Vicevoorzitter van de Europese Commissie
Brussel, 18 september 2017
The Honorable Xxxxxx Xxxxxxx (Zijne Excellentie Xxxxxx Xxxxxxx) Secretary of the U.S. Treasury (minister van Financiën van de VS) 0000 Xxxxxxxxxxxx Xxxxxx, XX
Xxxxxxxxxx, XX 00000
Excellentie,
Ik ben verheugd over te gaan tot de ondertekening van de in bijlage dezes opgenomen bilaterale overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika inzake prudentiële maatregelen betreffende verzekering en herverze kering („de overeenkomst”). Over de in het Engels opgestelde definitieve juridische tekst is op 12 januari 2017 een akkoord bereikt door de vertegenwoordigers van de Verenigde Staten en de Europese Unie.
De partijen hebben alle voor de ondertekening van de overeenkomst benodigde procedures afgerond. De partijen erkennen de talenregeling van de Europese Unie. De Europese Commissie heeft nota genomen van de verklaring in het besluit van de Raad van 15 september 2017, waarin met betrekking tot de overeenkomst het volgende wordt gesteld:
Deze overeenkomst wordt ondertekend in het Engels. Overeenkomstig het Unierecht wordt deze overeenkomst in de Unie tevens opgesteld in het Bulgaars, Deens, Duits, Ests, Fins, Frans, Grieks, Hongaars, Italiaans, Kroatisch, Lets, Litouws, Maltees, Nederlands, Pools, Portugees, Roemeens, Sloveens, Slowaaks, Spaans, Tsjechisch en Zweeds. Deze bijkomende taalversies moeten authentiek worden verklaard door een uitwisseling van diplomatieke nota's tussen de Verenigde Staten en de Europese Unie. Alle authentiek verklaarde versies zijn gelijkwaardig.
De Verenigde Staten bevestigen hun belofte om in het licht van het besluit van de Raad samen te werken met de Europese Unie, teneinde tegemoet te komen aan verzoeken om bijkomende taalversies van de overeenkomst authentiek te verklaren.
Ik ben verheugd te bevestigen dat de ondertekening van de overeenkomst in het Engels de basis zal vormen voor de uitwisseling van brieven door de Partijen, met het oog op het begin van de voorlopige toepassing. De procedures voor de inwerkingtreding van de overeenkomst, evenals de procedures voor de voorlopige toepassing na de ondertekening, zijn onafhankelijk van het authentiek verklaren van andere taalversies.
De onderhavige uitwisseling van brieven zal door de Europese Unie samen met de tekst van de overeenkomst worden bekendgemaakt.
Ik heb deze brief eveneens aan ambassadeur Xxxxxxxxxx gestuurd. Hoogachtend,
Xxxxxx XXXXXXXXXXX
Vicevoorzitter van de Europese Commissie
22 september 2017
De xxxx Xxxxxx Xxxxxxxxxxx Vicevoorzitter
Europese Commissie Brussel, België
Mijnheer de vicevoorzitter,
Wij zijn verheugd over te gaan tot de ondertekening van de in bijlage dezes opgenomen bilaterale overeenkomst tussen de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie inzake prudentiële maatregelen betreffende verzekering en herver zekering („de overeenkomst”). Over de in het Engels opgestelde definitieve juridische tekst is op 12 januari 2017 een akkoord bereikt door de vertegenwoordigers van de Verenigde Staten en de Europese Unie.
De partijen hebben alle voor de ondertekening van de overeenkomst benodigde procedures afgerond. De partijen erkennen de talenregeling van de Europese Unie. De Europese Commissie heeft nota genomen van de verklaring in het besluit van de Raad van 15 september 2017, waarin met betrekking tot de overeenkomst het volgende wordt gesteld:
Deze overeenkomst wordt ondertekend in het Engels. Overeenkomstig het Unierecht wordt deze overeenkomst in de Unie tevens opgesteld in het Bulgaars, Deens, Duits, Ests, Fins, Frans, Grieks, Hongaars, Italiaans, Kroatisch, Lets, Litouws, Maltees, Nederlands, Pools, Portugees, Roemeens, Sloveens, Slowaaks, Spaans, Tsjechisch en Zweeds. Deze bijkomende taalversies moeten authentiek worden verklaard door een uitwisseling van diplomatieke nota's tussen de Verenigde Staten en de Europese Unie. Alle authentiek verklaarde versies zijn gelijkwaardig.
De Verenigde Staten bevestigen hun belofte om in het licht van het besluit van de Raad samen te werken met de Europese Unie, teneinde tegemoet te komen aan verzoeken om bijkomende taalversies van de overeenkomst authentiek te verklaren.
Wij zijn verheugd te bevestigen dat de ondertekening van de overeenkomst in het Engels de basis zal vormen voor de uitwisseling van brieven door de Partijen, met het oog op het begin van de voorlopige toepassing. De procedures voor de inwerkingtreding van de overeenkomst, evenals de procedures voor de voorlopige toepassing na de ondertekening, zijn onafhankelijk van het authentiek verklaren van andere taalversies.
De onderhavige uitwisseling van brieven zal door de Europese Unie samen met de tekst van de overeenkomst worden bekendgemaakt.
Hoogachtend,
Minister Xxxxxx X. MNUCHIN
Ministerie van Financiën van de VS
Ambassadeur Xxxxxx X. LIGHTHIZER
Handelsgezant van de Verenigde Staten
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/1794 VAN DE COMMISSIE
van 5 oktober 2017
tot vaststelling, voor het boekjaar 2018 van het Europees Landbouwgarantiefonds, van de bij de berekening van de financieringskosten van de interventies in de vorm van aankoop, opslag en afzet van de voorraden toe te passen rentevoeten
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verorde ningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 000/00, (XX) xx. 0000/00, (XX) xx. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG)
nr. 485/2008 van de Raad (1), en met name artikel 20, leden 1 en 4, Na raadpleging van het Comité voor de landbouwfondsen, Overwegende hetgeen volgt:
(1) Krachtens artikel 3, lid 1, onder a), van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 906/2014 van de Commissie (2) moeten de uitgaven voor de financieringskosten van de middelen die door de lidstaten worden verschaft voor de aankoop van producten, worden vastgesteld volgens de in bijlage I bij die verordening opgenomen methoden.
(2) Krachtens bijlage I, punt I.1, bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 906/2014 moet de Commissie, voor de berekening van de bedragen van de betrokken financieringskosten, aan het begin van elk boekjaar een voor de Unie uniforme rentevoet vaststellen. Die rentevoet komt overeen met het gemiddelde van de driemaands en twaalfmaands Euribor-rentevoeten die zijn geregistreerd in een door de Commissie vast te stellen referentieperiode van zes maanden, die voorafgaat aan de mededeling van de lidstaten uit hoofde van punt I.2, eerste alinea, van die bijlage, en waaraan een gewicht van respectievelijk een derde en twee derde is toegekend.
(3) Overeenkomstig bijlage I, punt I.2, eerste alinea, bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 906/2014 moeten de lidstaten, met het oog op de bepaling van de voor een boekjaar toe te passen rentevoeten, de Commissie op haar verzoek en met inachtneming van de in dat verzoek vermelde termijn de gemiddelde rentevoet meedelen die ze tijdens de in punt I.1 van die bijlage bedoelde referentieperiode werkelijk hebben betaald.
(4) Voorts moet, overeenkomstig bijlage I, punt I.2, tweede alinea, bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 906/2014, als een lidstaat geen mededeling doet in de vorm en binnen de termijn die in de eerste alinea van dat punt zijn vermeld, de door die lidstaat betaalde rentevoet worden gelijkgesteld aan 0 %. Als een lidstaat verklaart dat hij geen enkele rentelast heeft gedragen omdat tijdens de referentieperiode geen landbouwproducten in openbare interventie waren opgeslagen, moet de Commissie de rentevoet overeenkomstig de derde alinea van dat punt vaststellen.
(5) Krachtens bijlage I, punt I.3, bij Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 906/2014 moet de overeenkomstig punt I.2 van die bijlage bepaalde rentevoet worden vergeleken met de overeenkomstig punt I.1 van die bijlage bepaalde uniforme rentevoet. De laagste van deze twee rentevoeten moet voor elke lidstaat worden toegepast. Voor de terugbetaling van uitgaven van de lidstaten kan echter geen negatieve rente in aanmerking worden genomen.
(6) De rentevoeten voor het boekjaar 2018 van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) dienen met inachtneming van deze verschillende elementen te worden vastgesteld.
(7) Ter voorkoming van een juridisch vacuüm met betrekking tot de toepasselijke rentevoet voor de berekening van de financieringskosten van interventies dient de nieuwe rentevoet met terugwerkende kracht van toepassing te zijn vanaf 1 oktober 2017,
(1) PB L 347 van 20.12.2013, blz. 549.
(2) Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 906/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad, wat uitgaven voor openbare interventie betreft (PB L 255 van 28.8.2014, blz. 1).
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Voor de uitgaven voor de financieringskosten van de middelen die door de lidstaten worden verschaft voor de aankoop van producten ten laste van het boekjaar 2018 van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF), worden de op grond van artikel 3, lid 1, onder a), van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 906/2014 in bijlage I bij die verordening bedoelde rentevoeten vastgesteld op 0 %.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 1 oktober 2017.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Xxxxxxx, 0 oktober 2017.
Voor de Commissie De voorzitter
Xxxx-Xxxxxx XXXXXXX
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/1795 VAN DE COMMISSIE
van 5 oktober 2017
tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde warmgewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal van oorsprong uit Brazilië, Iran, Rusland en Oekraïne, en tot beëindiging van het onderzoek naar de invoer van bepaalde warmgewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal van oorsprong uit Servië
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1), met name artikel 9, lid 4,
Na raadpleging van de lidstaten, Overwegende hetgeen volgt:
1. PROCEDURE
1.1. Inleiding
(1) Op 7 juli 2016 heeft de Europese Commissie („de Commissie”) een antidumpingonderzoek geopend met betrekking tot de invoer in de Unie van bepaalde warmgewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal van oorsprong uit Brazilië, Iran, Rusland, Servië en Oekraïne („de betrokken landen”) op basis van artikel 5 van Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en van de Raad („de basisverordening”). Zij heeft daartoe een bericht van inleiding gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (2) („het bericht van inleiding”).
(2) Het onderzoek werd geopend naar aanleiding van een klacht die op 23 mei 2016 werd ingediend door de European Steel Association („Eurofer” of „de klager”) namens producenten die meer dan 90 % van de totale productie in de Unie van bepaalde warmgewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal voor hun rekening nemen.
1.2. Belanghebbenden
(3) In het bericht van inleiding werden de belanghebbenden uitgenodigd om met de Commissie contact op te nemen om aan het onderzoek mee te werken. Zij bracht de klager, andere haar bekende producenten in de Unie, de haar bekende producenten-exporteurs, de autoriteiten van de betrokken landen, haar bekende importeurs, leveranciers en gebruikers, handelaren en verenigingen specifiek op de hoogte van de inleiding van het onderzoek en nodigde hen uit daaraan mee te werken.
(4) Belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken om een hoorzitting met de Commissie en/of de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures. Alle belangheb benden die daar met opgave van redenen om hadden verzocht, werden gehoord.
1.3. Steekproeven
(5) In het bericht van inleiding heeft de Commissie verklaard dat zij mogelijk een steekproef van de belanghebbenden zal samenstellen zoals bepaald in artikel 17 van de basisverordening.
(1) PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.
(2) Bericht van inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer van bepaalde warmgewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal, van oorsprong uit Brazilië, Iran, Oekraïne, Rusland en Servië (PB C 246 van 7.7.2016, blz. 7).
a) Steekproef van producenten in de Unie
(6) In het bericht van inleiding heeft de Commissie verklaard dat zij een voorlopige steekproef van producenten in de Unie had samengesteld. Bij het samenstellen van de steekproef was de Commissie uitgegaan van het grootste representatieve productie- en verkoopvolume, in combinatie met voldoende geografische spreiding. De Commissie heeft de belanghebbenden om opmerkingen over de voorlopige steekproef verzocht, maar heeft er geen ontvangen.
(7) De uiteindelijke steekproef bestond derhalve uit zes producenten in de Unie, gevestigd in vijf verschillende lidstaten. Zij vertegenwoordigen meer dan 45 % van de productie in de Unie.
b) Steekproef van niet-verbonden importeurs
(8) De Commissie heeft de niet-verbonden importeurs verzocht om de in het bericht van inleiding gespecificeerde informatie te verstrekken om te kunnen beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, een steekproef te kunnen samenstellen. De zeven importeurs die contact opnamen waren allen aangesloten bij een consortium genaamd „Consortium voor de invoer van warmgewalste platte producten” („het consortium”). Dit consortium is ad hoc in het kader van het onderzoek opgericht door meer dan dertig gebruikers en niet-verbonden importeurs, voornamelijk maar niet uitsluitend gevestigd in Italië. Het betreft voornamelijk kleine en middelgrote onderne mingen.
(9) Stemcor London Ltd, lid van het consortium, stelde zich vrijwillig beschikbaar om volledige medewerking te verlenen aan het onderzoek door beantwoording van de vragenlijst. Deze niet-verbonden importeur was gevestigd in Londen in het VK en verhandelde het betrokken product gedurende het onderzoektijdvak voor een waarde van meer dan 30 miljoen Britse pond. Deze niet-verbonden importeur werd ter plekke bezocht.
c) Steekproef van producenten-exporteurs
(10) Gezien het geringe aantal haar bekende producenten-exporteurs in Iran, Rusland, Servië en Oekraïne, werd er geen steekproefonderzoek voor die landen overwogen.
(11) Gezien het mogelijk grote aantal producenten-exporteurs in Brazilië, verzocht de Commissie alle producenten- exporteurs in Brazilië om de in het bericht van inleiding gespecificeerde informatie te verstrekken om te kunnen beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, een steekproef te kunnen samenstellen. Daarnaast heeft de Commissie de Vertegenwoordiging van Brazilië bij de Europese Unie verzocht andere producenten-exporteurs, die mogelijk geïnteresseerd waren aan het onderzoek mee te werken, op te sporen en/of contact met hen op te nemen.
(12) Vijf producenten hebben de informatie verstrekt en ermee ingestemd om in de steekproef te worden opgenomen. De Commissie constateerde dat twee van die bedrijven onderling verbonden waren en beschouwde hen derhalve als een (groep van) producent(en)-exporteur(s).
(13) In overeenstemming met artikel 17, lid 1, van de basisverordening heeft de Commissie een steekproef van drie producenten-exporteurs samengesteld, waarbij werd uitgegaan van het grootste representatieve volume van de uitvoer naar de Unie dat binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kon worden onderzocht. In overeenstemming met artikel 17, lid 2, van de basisverordening heeft de Commissie met alle haar bekende producenten-exporteurs en de Braziliaanse autoriteiten overleg gepleegd over de samenstelling van de steekproef. Zij heeft geen opmerkingen ontvangen.
(14) De geselecteerde steekproef vertegenwoordigt 97,3 % van de totale uitvoer van Brazilië naar de Unie zoals gemeld door de vier medewerkende producenten-exporteurs.
1.4. Beantwoording van de vragenlijst
(15) De Commissie heeft vragenlijsten verstuurd naar de klager, naar alle in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, naar alle haar bekende producenten-exporteurs in Iran, Rusland, Servië en Oekraïne, en de drie in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs in Brazilië, en naar gebruikers en importeurs die zichzelf binnen de in het bericht van inleiding gestelde termijnen bekend hadden gemaakt.
(16) Er werden antwoorden op de vragenlijsten ontvangen van Eurofer, de zes in de steekproef opgenomen producenten in de Unie en de daarmee verbonden staalservicebedrijven, één gebruiker in naam van het consortium, één in de steekproef opgenomen niet-verbonden importeur en negen groepen producenten- exporteurs in de betrokken landen.
(17) Daarnaast diende het consortium nog opmerkingen in nadat deze procedure ingeleid was. Bovendien dienden verschillende andere gebruikers, hoofdzakelijk uit Polen en de Baltische Staten, de werkgeversorganisatie van Letland en de Vereniging van werktuigbouwkunde en metaalverwerkende industrie uit Letland, eveneens opmerkingen in na de inleiding van de procedure.
1.5. Controlebezoeken
(18) De Commissie heeft alle gegevens die zij voor de vaststelling van dumping, de daardoor veroorzaakte schade en het belang van de Unie nodig achtte, verzameld en gecontroleerd. Uit hoofde van artikel 16 van de basisveror dening zijn controlebezoeken ter plaatse uitgevoerd bij de volgende ondernemingen:
producenten in de Unie:
— XxxxxxxXxxxx Xxxxx Xxxxxx XX, Xxxxxxxx, Xxxxxxxxx
— Tata Steel IJmuiden BV, Velsen-Noord, Nederland
— Tata Steel UK Limited, Port Talbot, Zuid-Wales, Verenigd Koninkrijk
— XxxxxxxXxxxxx Xxxxxxxxxxxx XXX, Xxx-xxx-Xxx, Xxxxxxxxx
— XxxxxxxXxxxxx Xxxxxxxxxx Xx Xxxxxxxx, Xxxxxxxxxx, Xxxxxxxxx
— XxxxxxxXxxxxx Xxxxxx XX, Xxxxx, Xxxxxx gebruiker:
— Marcegaglia Xxxxxx Xxxxx Xxx, Xxxxxxx xxxxx Xxxxxxxx, Xxxxxx niet-verbonden importeur:
— Stemcor London Ltd, Londen, VK producent-exporteur in Iran:
— Mobarakeh Steel Company, Mobarakeh, Esfahan, Iran verbonden handelaar in de Unie:
— Tara Steel Trading GmbH, Düsseldorf, Duitsland producenten-exporteurs in Rusland:
— „Public Joint Stock Company Magnitogorsk Iron & Steel Works” („PJSC MMK” of „MMK”), Magnitogorsk
— Xxxxxxxxxxx Steel, (hierna ook „NLMK” genoemd), Lipetsk
— PAO Severstal, („Severstal”) Cherepovets.
verbonden staalservicebedrijf/handelaar/importeur in de Unie:
— SIA Severstal Distribution, Riga, Letland verbonden handelaren/importeurs buiten de Unie:
— NOVEX Trading (Swiss) SA („Novex”), Lugano, Zwitserland
— MMK Xxxxx Xxxxx XX, Xxxxxx, Xxxxxxxxxxx
— Xxxxxxxxx Xxxxxx XxxX („XXX”), Xxxxxx, Xxxxxxxxxxx. producent-exporteur in Servië:
— Zelezara Smederevo d.o.o., Smederevo, Servië verbonden importeur in de Unie:
— Pikaro, s.r.o., Kosice, Slowakije producenten-exporteurs in Oekraïne:
Metinvest Group
— Integrated Iron and Steel Works „Zaporizhstal”, PJSC, Zaporozhye, Oekraïne
— Ilyich Iron and Steel Works of Mariupol, PJSC, Marioepol, Oekraïne (op afstand gecontroleerd vanuit de kantoren van Metinvest International SA, Genève, Zwitserland)
verbonden handelaar in Oekraïne:
— Limited Liability Company Metinvest-SMC, LLC, Kiev, Oekraïne verbonden handelaar buiten de Unie:
— Metinvest International SA, Genève, Zwitserland
verbonden importeur in de Unie:
— Xxxxxxxx Xxxxxxxx X.x.X, Xxxxxxx xx Xxxxxxx XX, Xxxxxx producenten-exporteurs in Brazilië:
— XxxxxxxXxxxxx Xxxxxx X.X, Xxxxx, Xxxxxxxx
— Xxxxxxxxx Xxxxxxxxxxx Xxxxxxxx, Xxx Xxxxx, Xxxxxxxx
— Usinas Xxxxxxxxxxxx xx Xxxxx Xxxxxx XX, Xxxx Xxxxxxxxx, Xxxxxxxx verbonden staalservicebedrijf/handelaar/importeur in de Unie:
— Lusosider Xxxx Xxxxxx X.X, Xxxxxxxx, Xxxxxxxx
1.6. Onderzoektijdvak en beoordelingsperiode
(19) Het onderzoek naar dumping en schade had betrekking op de periode van 1 juli 2015 tot en met 30 juni 2016 („het onderzoektijdvak”). Het onderzoek naar de voor de schadebeoordeling relevante ontwikkelingen had betrekking op de periode van 1 januari 2013 tot het einde van het onderzoektijdvak („de beoordelingsperiode”).
1.7. Registratie van invoer
(20) Op 11 oktober 2016 diende de klager uit hoofde van artikel 14, lid 5, van de basisverordening een verzoek in tot registratie van de invoer van bepaalde warmgewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal uit de betrokken landen. Op 21 november 2016 verstrekte de klager geactualiseerde invoer gegevens naar aanleiding van zijn verzoek tot registratie. Na zorgvuldige analyse van het verzoek en de ondersteunende gegevens stelde de Commissie vast dat slechts met betrekking tot de invoer uit Brazilië en Rusland volledig voldaan was aan de voorwaarden voor registratie.
(21) In overeenstemming daarmee publiceerde de Commissie op 6 januari 2017 een Uitvoeringsverordening van de Commissie tot onderwerping aan registratie (1) van de invoer van bepaalde warmgewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal van oorsprong uit Brazilië en Rusland met ingang van 6 januari 2017.
1.8. Vervolg van de procedure
(22) Op 4 april 2017 heeft de Commissie alle belanghebbenden via een informatiedocument („het informatiedo cument”) in kennis gesteld van het feit dat zij het onderzoek zou voortzetten zonder voorlopige maatregelen in te stellen met betrekking tot de invoer in de Unie van het betrokken product van oorsprong uit de betrokken landen. Het informatiedocument bevatte de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan de Commissie besloot het onderzoek voort te zetten zonder voorlopige maatregelen in te stellen.
(23) Volgend op de mededeling van feiten en overwegingen in het informatiedocument hebben belanghebbenden schriftelijke opmerkingen ingediend naar aanleiding van de bekendgemaakte informatie en bevindingen. Belang hebbenden die verzochten gehoord te worden, werden ook gehoord.
(24) Op 4 mei 2017 werd een hoorzitting gehouden met de klager in aanwezigheid van de raadadviseur-auditeur voor handelsprocedures. Op 15 mei 2017 werden hoorzittingen gehouden met twee Russische producenten- exporteurs, te weten MMK en PAO Severstal. Op 1 juni 2017 vond een hoorzitting plaats met het consortium. Op 8 juni 2017 werd een tweede hoorzitting gehouden met de klager. Daarnaast werd op 13 juni 2017 een hoorzitting gehouden met de Oekraïense producent-exporteur Metinvest Group.
(25) De Commissie heeft alle door de belanghebbenden ingediende mondelinge en schriftelijke opmerkingen over het informatiedocument in overweging genomen voordat zij tot haar definitieve vaststelling kwam. Deze opmerkingen worden behandeld in deze verordening.
(26) Daarnaast heeft de Commissie de gebruikers die in de fase van inleiding contact hadden opgenomen verzocht nadere gegevens te verstrekken over de werktuigbouwkundige sector en andere sectoren, zodat zij de mogelijke gevolgen van maatregelen voor andere downstreamsectoren dan buizen en pijpen nauwkeuriger zou kunnen beoordelen. Ook nodigde zij belanghebbenden uit opmerkingen in te dienen over de passende vorm van eventuele maatregelen.
(1) Uitvoeringsverordening (EU) 2017/5 van de Commissie van 5 januari 2017 tot onderwerping van de invoer van bepaalde warmgewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal van oorsprong uit Rusland en Brazilië aan registratie (PB L 3 van 6.1.2017, blz. 1).
(27) Na de mededeling van feiten en overwegingen van het informatiedocument namen nog 18 andere gebruikers contact op met het verzoek als belanghebbenden geregistreerd te worden. Registratie als belanghebbende partij werd aan 17 van de 18 gebruikers toegekend. Zeven van deze 18 gebruikers verzochten om anonimiteit omdat zij vergeldingsacties vreesden. Dit verzoek werd in zes van de zeven gevallen gehonoreerd. De overgebleven gebruiker werd niet als belanghebbende geregistreerd aangezien hij, ondanks verschillende herinneringen, zijn verzoek tot anonimiteit niet rechtvaardigde.
(28) De Commissie is buitendien voortgegaan met het verzamelen en controleren van alle informatie die zij voor haar definitieve bevindingen noodzakelijk achtte. Met dit doel verzond zij aanvullende vragenlijsten inzake de periode na het OT („post-OT vragenlijsten”) aan de zes in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, aan 74 gebruikers (met inbegrip van leden van het consortium) en 12 gebruikersverenigingen.
(29) De na het onderzoektijdvak gestuurde vragenlijst is ingevuld teruggestuurd door alle zes producenten in de Unie en 23 gebruikers. Daarnaast verstrekten twee van de 12 gebruikersverenigingen aanvullende informatie. Bovendien werden de klager, een producent in de Unie (1) en een geselecteerde groep gebruikers (voornamelijk (2) op basis van geografische spreiding) op de hoogte gebracht van het feit dat de diensten van de Commissie relevante gegevens ter plekke zouden komen controleren.
(30) Vervolgens zijn in de periode van 29 mei tot en met 9 juni 2017 vijf aanvullende controlebezoeken uitgevoerd bij de volgende belanghebbenden in de Europese Unie:
— ThyssenKrupp Steel Europe AG, Duisburg, Duitsland (producent in de Unie)
— HUS Ltd, Plovdiv, Bulgarije (gebruiker, lid van het „consortium”, zoals vermeld in overweging 8
— Technotubi SpA, Alfianello, Italië (gebruiker, lid van het consortium)
— Een Italiaanse gebruiker die geen lid is van het consortium en om anonimiteit had gevraagd
— Eurofer
(31) Alle partijen zijn in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie voornemens was definitieve antidumpingmaatregelen in te stellen. Zij konden hierover binnen een bepaalde termijn na de mededeling van de definitieve bevindingen opmerkingen indienen.
(32) Naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen op 17 juli 2017 („de mededeling van de definitieve bevindingen”) werd op 27 juli 2017 opnieuw een hoorzitting met de klager gehouden, in aanwezigheid van de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures. Tijdens die hoorzitting bracht Eurofer een aantal procedurele en inhoudelijke punten naar voren.
(33) Ten aanzien van het hierboven genoemde voerde de klager aan dat de Commissie verzuimd had uitvoering te geven aan de aanbevelingen van de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures, die hij na de hoorzitting van 4 mei 2017 had gedaan (zie overweging 24). In zijn verslag van 23 juni 2017 was de raadadviseur-auditeur van mening dat de diensten de dumping- en schademarges vóór de toetsing van het belang van de Unie bekend zouden moeten maken „zonder de in de berekeningen gebruikte werkelijke gegevens” (3). Bovendien verzocht hij de diensten van de Commissie dringend „de mededeling van de definitieve bevindingen tijdig aan de belanghebbenden ter beschikking te stellen en hun voldoende tijd voor opmerkingen te geven, ten minste 30 dagen in plaats van de gebruikelijke termijn van tien dagen” (4).
(34) De Commissie merkte op dat zij de aanbevelingen van de raadadviseur-auditeur op 23 juni 2017 had ontvangen, kort voor de datum van de mededeling van de definitieve bevindingen (17 juli 2017). Ten aanzien van de schademarge besloot zij dat het weinig zinvol was om de ruwe cijfers zonder onderliggende berekeningen aan het eind van juni als een extra stap bekend te maken, als de belanghebbenden de volledige berekeningen van de schademarge toch al met de volledige mededeling van de definitieve bevindingen in de nabije toekomst zouden ontvangen via de mededeling van de definitieve bevindingen. Tijdens de hoorzitting van 27 juli 2017 bevestigde Eurofer inderdaad dat zij door middel van het algemene document inzake de mededeling van feiten en overwegingen uitvoerige informatie over de schademarge had ontvangen en dat de kwestie niet meer relevant was. Ten aanzien van de termijn voor opmerkingen na de mededeling van de definitieve bevindingen bepaalt artikel 20, lid 5, van de basisverordening dat opmerkingen die na de mededeling van de definitieve bevindingen worden ingediend uitsluitend in aanmerking worden genomen wanneer zij „binnen een door de Commissie in elk afzonderlijk geval vast te stellen termijn van ten minste tien dagen” worden ontvangen. De mededeling van de definitieve bevindingen werd op 17 juli 2017 aan de belanghebbenden verstrekt met 7 augustus 2017 als uiterste
(1) Deze producent in de Unie werd geselecteerd, omdat hij één van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie was die beweerden dat zij hun capaciteit op korte termijn zouden kunnen vergroten.
(2) De twee gebruikers, leden van het consortium, waren bovendien tegen het instellen van maatregelen. De andere Italiaanse gebruiker, die
laat in het proces contact opnam, was echter voorstander van het instellen van maatregelen.
(3) Verslag van de hoorzitting van de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures, 23 juni 2017, HO/AK ju-ca-11.ho(2017)3604029, blz. 3.
(4) Verslag van de hoorzitting van de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures, 23 juni 2017, HO/AK ju-ca-11.ho(2017)3604029, blz. 4.
datum voor het indienen van opmerkingen, d.w.z. een termijn van drie weken. Hoewel deze termijn korter is dan de door de raadadviseur-auditeur aanbevolen 30 dagen, bood de termijn toch twee keer zoveel tijd als het wettelijke minimum. De Commissie was derhalve van mening dat zij voldaan had aan de essentie van de aanbeveling van de raadadviseur-auditeur, namelijk „voldoende” tijd bieden om nuttige opmerkingen te maken op een document dat voor een groot deel een weergave was van de informatie die de Commissie reeds met de partijen in het informatiedocument van 4 april gedeeld had (zie overweging 22).
(35) Met betrekking tot de bij de raadadviseur-auditeur naar voren gebrachte inhoudelijke kwesties heeft de Commissie besloten deze te behandelen in de relevante gedeelten van de onderhavige verordening hieronder, aangezien zij opnieuw naar voren zijn gebracht in de naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen ontvangen schriftelijke opmerkingen.
(36) Op 3 augustus 2017 werd een hoorzitting gehouden met de Iraanse producent-exporteur, te weten Mobarakeh Steel Company. De Iraanse producent-exporteur bracht op een hoorzitting naar voren dat er een administratieve fout in zijn dumpingberekening was gemaakt. De producent-exporteur legde uit dat bepaalde waarden verkeerd waren afgerond, waarschijnlijk door de lengte ervan.
(37) De Commissie heeft dit argument onderzocht en kwam tot de conclusie dat er inderdaad een administratieve fout in de dumpingberekening voor de Iraanse producent-exporteur was opgetreden, die gecorrigeerd moest worden. De dumpingberekening en de daarop gebaseerde berekeningen moesten als zodanig opnieuw plaatsvinden, met het volgende resultaat: de herziene dumpingmarge en het herziene antidumpingrecht voor Mobarakeh Steel Company bedroegen 17,9 % en dientengevolge bedroeg de herziene MIP, aangepast voor de stijging in grondstof prijzen, 468,49 EUR/ton.
(38) Op 4 augustus 2017 zijn alle partijen door middel van een aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen van deze herziening op de hoogte gebracht en uitgenodigd hierop te reageren.
(39) De Commissie heeft alle door de belanghebbenden ingediende mondelinge en schriftelijke opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen en de aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen in overweging genomen voordat zij tot haar definitieve vaststelling kwam. Deze opmerkingen worden in deze verordening behandeld en waar dit van toepassing was zijn de bevindingen overeenkomstig aangepast.
2. BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT
2.1. Betrokken product
(40) Warmgewalste platte staalproducten worden geproduceerd door middel van warm walsen; dit is een proces voor het vormen van metaal waarbij heet metaal door een of meer paren hete rollen wordt gevoerd om het metaal dunner te maken en een uniforme dikte te verkrijgen en waarbij de temperatuur van het metaal hoger ligt dan zijn rekristallisatietemperatuur. Deze kunnen in verschillende vormen worden geleverd: opgerold (geolied of niet geolied, gebeitst of niet gebeitst), op maat gesneden (als plaat) of als smalle banden.
(41) Warmgewalste platte staalproducten hebben twee belangrijke toepassingen. Ten eerste zijn ze het basismateriaal voor de productie van verschillende downstream staalproducten met een toegevoegde waarde, te beginnen met koudgewalste (1) platte en beklede staalproducten. Ten tweede worden ze gebruikt als een industrieel basisproduct, dat door eindgebruikers wordt afgenomen voor diverse toepassingen, onder meer in de bouwsector (productie van stalen buizen), scheepsbouw, gascontainers, auto's, drukvaten en energiepijpleidingen.
(42) De Commissie heeft gereedschapsstaal en sneldraaistaal uitgesloten van de productomschrijving van de antidum pingprocedure betreffende de invoer van bepaalde warmgewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal van oorsprong uit de Xxxxxxxxxxxxxx Xxxxx (2).
(43) Omdat er tijdens dit specifieke onderzoek geen opmerkingen over de productomschrijving en het soortgelijk product werden ontvangen, en teneinde in de verschillende procedures betreffende de invoer van bepaalde warmgewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal dezelfde product omschrijving te hanteren, werd door de Commissie eveneens besloten gereedschapsstaal en sneldraaistaal uit te sluiten van de productomschrijving in deze procedure.
(44) Belanghebbenden werden door middel van het informatiedocument van deze beslissing in kennis gesteld. De Commissie heeft geen opmerkingen in dit verband ontvangen.
(1) Xxxxxxxxxx is een proces waarbij een vooraf warmgewalste en gebeitste plaat of band door koude rollen, d.w.z. rollen die kouder zijn dan de verwekingstemperatuur van het metaal, wordt gehaald.
(2) Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1778 van de Commissie van 6 oktober 2016 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op
bepaalde warmgewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal van oorsprong uit de Volksrepu bliek China (PB L 272 van 7.10.2016, blz. 33).
(45) Het betrokken product („WPP”) werd zodoende omschreven als bepaalde gewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal, ook indien opgerold (waaronder op maat gesneden producten en producten uit „bandstaal”), niet verder bewerkt dan warmgewalst, en niet geplateerd noch bekleed, van oorsprong uit Brazilië, Iran, Rusland en Oekraïne.
Het betrokken product omvat geen:
— producten van roestvrijstaal en siliciumstaal met georiënteerde korrel;
— producten van gereedschapsstaal en sneldraaistaal,
— producten, niet opgerold, zonder in reliëf gewalste motieven, met een dikte van meer dan 10 mm en een breedte van minimaal 600 mm, en
— producten, niet opgerold, zonder in reliëf gewalste motieven, met een dikte van minimaal 4,75 mm en maximaal 10 mm en een breedte van minimaal 2 050 mm.
Het betrokken product wordt momenteel ingedeeld onder de GN-codes 7208 10 00, 7208 25 00, 7208 26 00,
7208 27 00, 7208 36 00, 7208 37 00, 7208 38 00, 7208 39 00, 7208 40 00, 7208 52 10, 7208 52 99,
7208 53 10, 7208 53 90, 7208 54 00, 7211 13 00, 7211 14 00, 7211 19 00, ex 7225 19 10, 7225 30 90,
ex 7225 40 60, 7225 40 90, ex 7226 19 10, 7226 91 91 en 7226 91 99.
2.2. Soortgelijk product
(46) Uit het onderzoek is gebleken dat de volgende producten dezelfde fysieke basiskenmerken en dezelfde basistoe passingen hebben:
a) het betrokken product;
b) het product dat in de betrokken landen wordt vervaardigd en daar op de binnenlandse markt wordt verkocht;
c) het product dat in de Unie door de bedrijfstak van de Unie wordt vervaardigd en verkocht.
(47) Bij gebrek aan opmerkingen heeft de Commissie bevestigd dat het in de betrokken landen vervaardigde en verkochte betrokken product en het door de bedrijfstak van de Unie vervaardigde en verkochte product soortgelijke producten zijn in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.
3. DUMPING
3.1. Algemene methodologie
(48) Onder dit punt beschrijft de Commissie de algemene methodologie die zij heeft gebruikt voor de dumpingbereke ningen. Waar nodig, werden land- of bedrijfsspecifieke factoren die relevant zijn voor die berekeningen behandeld in de landspecifieke secties hieronder.
3.1.1. Normale waarde
(49) Eerst onderzocht de Commissie of de totale binnenlandse verkoop van iedere medewerkende producent-exporteur representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De binnenlandse verkoop is represen tatief als de totale omvang van de binnenlandse verkoop van het soortgelijk product aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt per producent-exporteur tijdens het onderzoektijdvak ten minste 5 % bedraagt van de totale uitvoer naar de Unie van het betrokken product.
De normale waarde van de niet-representatieve soorten (d.w.z. de soorten waarvan de binnenlandse verkoop minder dan 5 % van de uitvoer naar de Unie vertegenwoordigde of die helemaal niet op de binnenlandse markt werden verkocht) werd berekend op basis van de productiekosten per productsoort, vermeerderd met een bedrag voor verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten en voor winst. Voor de binnenlandse verkoop in het kader van normale handelstransacties werd voor de verschillende productsoorten de winst per productsoort gebruikt. Voor alle andere transacties die niet in het kader van normale handelstransacties plaatsvonden, werd een gemiddelde winst gebruikt.
De Commissie heeft vervolgens vastgesteld welke productsoorten die op de binnenlandse markt werden verkocht identiek waren aan of vergelijkbaar waren met productsoorten die naar de Unie werden uitgevoerd, en heeft onderzocht of de binnenlandse verkoop van elke productsoort door elke medewerkende producent-exporteur overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening representatief was. De binnenlandse verkoop van een productsoort is representatief als de totale omvang van de binnenlandse verkoop van die productsoort aan onafhankelijke afnemers gedurende het onderzoektijdvak ten minste 5 % bedraagt van de totale omvang van de uitvoer naar de Unie van de identieke of vergelijkbare productsoort.
(50) Vervolgens bepaalde de Commissie het aandeel van de winstgevende verkoop aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt voor elke productsoort gedurende het onderzoektijdvak, teneinde te besluiten of de werkelijke binnenlandse verkoopprijs gebruikt kon worden voor de berekening van de normale waarde, zoals bepaald in artikel 2, lid 4, van de basisverordening.
(51) De normale waarde werd gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs per productsoort, ongeacht of die verkoop winstgevend was, indien:
d) het verkoopvolume van de productsoort, verkocht tegen nettoverkoopprijzen die ten minste gelijk zijn aan de berekende productiekosten, meer dan 80 % van het totale verkoopvolume van deze productsoort vertegen woordigde; en
e) de gewogen gemiddelde verkoopprijs van die productsoort ten minste gelijk is aan de productiekosten per eenheid.
(52) In dit geval was de normale waarde het gewogen gemiddelde van de prijzen van de totale binnenlandse verkoop van die productsoort tijdens het onderzoektijdvak.
(53) De normale waarde werd gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs per productsoort van uitsluitend de winstgevende binnenlandse verkoop van de productsoorten gedurende het onderzoektijdvak indien:
a) de winstgevende verkoop van de productsoort 80 % of minder van de totale verkoop van die productsoort bedraagt; of
b) de gewogen gemiddelde prijs van die productsoort lager ligt dan de productiekosten per eenheid.
(54) Voor een productsoort van het soortgelijke product waarvan in het kader van normale handelstransacties geen of onvoldoende hoeveelheden werden verkocht of voor een productsoort waarvan op de binnenlandse markt geen representatieve hoeveelheden werden verkocht, stelde de Commissie de normale waarde vast volgens de bepalingen van artikel 2, leden 3 en 6, van de basisverordening.
(55) De normale waarde werd vastgesteld door de gemiddelde productiekosten van het soortgelijk product van elke medewerkende producent-exporteur tijdens het onderzoektijdvak te vermeerderen met:
a) het gewogen gemiddelde van de verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten („VAA”) die elke medewerkende producent-exporteur heeft gemaakt met betrekking tot de binnenlandse verkoop van het soortgelijk product in het kader van normale handelstransacties tijdens het onderzoektijdvak; en
b) de gewogen gemiddelde winst die door elke medewerkende producent-exporteur op de binnenlandse verkoop van het soortgelijk product in het kader van normale handelstransacties tijdens het onderzoektijdvak is gemaakt.
3.1.2. Uitvoerprijs
(56) De uitvoer naar de Unie door de producenten-exporteurs gebeurde hetzij rechtstreeks aan onafhankelijke afnemers, hetzij via verbonden ondernemingen die optraden als handelaren en/of importeurs.
(57) Wanneer de producent-exporteur het betrokken product rechtstreeks naar onafhankelijke afnemers in de Unie had uitgevoerd, al dan niet via handelaren, werd de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisveror dening vastgesteld op basis van de voor het betrokken product bij uitvoer naar de Unie werkelijk betaalde of te betalen prijzen.
(58) Wanneer de producenten-exporteurs het betrokken product via een als importeur optredende verbonden onderneming naar de Unie uitvoerden, werd de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisveror dening berekend op basis van de prijs waartegen het ingevoerde product voor het eerst aan onafhankelijke afnemers in de Unie werd doorverkocht. De uitvoerprijs werd ook, in overeenstemming met hetzelfde artikel, samengesteld wanneer het betrokken product niet werd doorverkocht in de staat waarin het was ingevoerd. In dergelijke gevallen werden correcties toegepast voor alle tussen invoer en doorverkoop gemaakte kosten, met inbegrip van VAA-kosten, en voor de winst.
3.1.3. Vergelijking
(59) De Commissie heeft de normale waarde en de uitvoerprijs van de producenten-exporteurs vergeleken in het stadium af fabriek.
(60) Waar dat met het oog op een billijke vergelijking gerechtvaardigd was, heeft de Commissie oveeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening op de normale waarde en/of de uitvoerprijs een correctie toegepast voor verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen.
3.2. Brazilië
(61) Gedurende het onderzoektijdvak waren er vijf producenten-exporteurs in Brazilië. Na de selectie van de steekproef verklaarde één exportonderneming, Aperam Inox América do Sul SA, aan de Commissie dat zij per abuis verkoop naar Afrika, die slechts in transit via de Unie ging, gemeld had als uitvoer naar Unie. Zij had derhalve tijdens het onderzoektijdvak geen uitvoer van het betrokken product naar de Unie. Ook verklaarde zij dat zij een gezamenlijk aandelenbezit heeft met ArcelorMittal Brasil S.A („AMB”). Op basis hiervan heeft de Commissie besloten deze twee ondernemingen als verbonden ondernemingen te behandelen.
Usinas Siderúrgicas de Minas Gerais SA („Usiminas”) en Companhia Siderúrgica Nacional („CSN”) beschikken eveneens over een gezamenlijk aandelenbezit. Usiminas voerde aan dat zij als niet-verbonden ondernemingen moeten worden beschouwd omdat er momenteel een procedure bij de Braziliaanse mededingingsautoriteit loopt die voorkomt dat CSN rechten kan uitoefenen met betrekking tot Usiminas. De Commissie heeft het argument en het door Usiminas geleverde bewijsmateriaal gecontroleerd en geconcludeerd dat CSN zijn rechten met betrekking tot Usiminas niet kon uitoefenen. De Commissie heeft het argument aanvaard en deze ondernemingen als niet- verbonden behandeld. Beide ondernemingen hebben geen bezwaar aangetekend toen de Commissie haar besluit meedeelde in het document dat de ondernemingen in kennis stelde van de niet-instelling van voorlopige maatregelen. Het besluit inzake het al dan niet verbonden zijn van deze twee ondernemingen kan op een later tijdstip in nieuwe onderzoeken gewijzigd worden wanneer de Braziliaanse mededingingsautoriteiten in de toekomst anders zouden beslissen.
(62) Op de binnenlandse markt verkochten alle producenten-exporteurs het soortgelijk product zowel rechtstreeks als via verbonden en niet-verbonden handelaren. Het grootste deel van het soortgelijk product werd verder verwerkt tot een product dat ofwel het soortgelijke product bleef of een ander downstream product werd.
(63) Usiminas exporteerde het betrokken product rechtstreeks naar onafhankelijke afnemers in de Unie. De andere twee producenten-exporteurs exporteerden vooral onverwerkte (niet-geslitte) coils, die ofwel werden doorverkocht of verder verwerkt werden door hun verbonden onderneming in de Unie.
3.2.1. Normale waarde
(64) De normale waarde voor de drie producenten-exporteurs werd vastgesteld volgens de algemene werkwijze die is uiteengezet in sectie 3.1.1.
(65) Voor de drie producenten-exporteurs werd de normale waarde gebaseerd op de binnenlandse prijs voor respectie velijk 14 %, 35 % en 91 % van de naar de Unie uitgevoerde productsoorten, hetgeen respectievelijk 54 %, 78 % en 99 % van de omvang van de uitvoer naar de Unie vertegenwoordigt. De normale waarde voor de overige productsoorten werd samengesteld zoals beschreven in de overwegingen 54 en 55.
(66) Na de mededeling van feiten en overwegingen van het informatiedocument voerde Usiminas aan dat het VAA- bedrag niet af-fabriek was berekend en dat bepaalde kosten geen betrekking hadden op het betrokken product en daarom niet hadden moeten worden meegenomen in het VAA-bedrag.
(67) De Commissie heeft het argument aanvaard en het VAA-bedrag op grond daarvan aangepast.
(68) Na de mededeling van feiten en overwegingen van het informatiedocument werd door CSN aangevoerd dat de laatste versie van de tijdens het controlebezoek ingediende VAA-tabel gebruikt had moeten worden voor de vaststelling van het VAA-bedrag. Die versie zou accurater zijn, omdat bepaalde op uitvoer betrekking hebbende kosten slechts toegewezen waren aan de uitvoer en niet aan de binnenlandse verkoop.
(69) De Commissie heeft dit argument afgewezen omdat de toewijzingsmethode van de laatste versie van de door de onderneming ingediende VAA-tabel niet gecontroleerd kon worden, aangezien deze aan het eind van het controle bezoek was verstrekt. In plaats daarvan heeft de Commissie het VAA-bedrag berekend op basis van een eerdere tijdens het controlebezoek ingediende versie die wel gecontroleerd kon worden. Deze versie bevatte echter enkele fouten, die handmatig door de Commissie zijn gecorrigeerd en waarvan CSN in kennis is gesteld. CSN heeft aangaande deze mededeling van feiten en overwegingen geen verdere opmerkingen ingediend. De Commissie heeft in de berekening geen uitvoerkosten toegerekend aan de binnenlandse verkoop. De door de Commissie gebruikte toerekeningsmethode werd niet door CSN betwist.
3.2.2. Uitvoerprijs
(70) De uitvoerprijs voor de drie producenten-exporteurs werd vastgesteld volgens de algemene werkwijze die is uiteengezet in sectie 3.1.2.
(71) Voor Usiminas, die het betrokken product rechtstreeks aan onafhankelijke afnemers in de Unie verkocht, werd de uitvoerprijs vastgesteld zoals bepaald in artikel 2, lid 8, van de basisverordening.
(72) De andere twee producenten-exporteurs verkochten het betrokken product aan de Unie via verbonden partijen. Desalniettemin werd de uitvoerprijs ook voor deze producenten-exporteurs vastgesteld zoals bepaald in artikel 2, lid 8, van de basisverordening omdat de Commissie kon controleren dat de prijzen tussen verbonden partijen „at arm's length” en marktconform waren.
3.2.3. Vergelijking
(73) De Commissie heeft de normale waarde en de uitvoerprijs van de producenten-exporteurs vergeleken in het stadium af fabriek.
(74) Waar dat met het oog op een billijke vergelijking gerechtvaardigd was, heeft de Commissie overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening op de normale waarde en/of de uitvoerprijs een correctie toegepast voor verschillen die van invloed zijn op de vergelijkbaarheid van de prijzen. Er werden correcties toegepast voor vervoer, verzekering, lading, overlading, lossing en aanverwante kosten (in de orde van grootte van 3,4 % tot 4,6 %, uitgedrukt in procenten van de netto-omzet), kortingen, rabatten en hoeveelheden (in de orde van grootte van 0,2 % tot 3,5 %, uitgedrukt in procenten van de netto-omzet) en kredietkosten (in de orde van grootte van 1,8 % tot 2,3 %, uitgedrukt in procenten van de netto-omzet).
(75) Alle producenten-exporteurs dienden uit hoofde van artikel 2, lid 10, onder b), van de basisverordening een verzoek in voor een correctie voor de terugbetaling van rechten, met als argument dat het bestaan van een regeling voor de terugbetaling van rechten voor bepaalde grondstoffen zou inhouden dat al hun binnenlandse verkoop een indirecte belasting zou omvatten ten opzichte van de verkoop ten uitvoer.
(76) De producenten-exporteurs konden echter niet aantonen dat het louter bestaan van een regeling voor de terugbe taling van rechten de vergelijkbaarheid van de prijzen zou beïnvloeden. Daarnaast bevestigden de producenten- exporteurs tijdens het controlebezoek dat de regeling voor de terugbetaling van rechten niet van invloed is op de verkoopprijs. Dit argument kon daarom niet worden aanvaard.
(77) Usiminas diende uit hoofde van artikel 2, lid 10, onder d), i), van de basisverordening een verzoek in om een correctie voor (verschil in) handelsstadium, met als argument dat alle binnenlandse verkoop van de onderneming plaatsvond aan eindgebruikers, terwijl alle uitvoer naar de Unie plaatsvond aan verbonden of niet-verbonden handelaren.
(78) De producent-exporteur kon echter niet aantonen dat er sprake was van permanente en duidelijke prijsverschillen in de verschillende handelsstadia op de binnenlandse of de exportmarkt. Dit argument kon daarom niet worden aanvaard.
(79) Na de mededeling van feiten en overwegingen van het informatiedocument voerde Usiminas aan dat de correctie voor kredietkosten tevens in mindering zou moeten worden gebracht bij de samenstelling van de normale waarde.
(80) De Commissie heeft het argument afgewezen omdat de correctie voor kredietkosten wordt toegepast op werkelijke prijzen en een afspiegeling is van de overeengekomen kredietperiode onafhankelijk van de feitelijke betaaldatum. Het is een zuivere prijscorrectie die niet vereist is wanneer de normale waarde wordt samengesteld.
3.2.4. Dumpingmarge
(81) Voor de producenten-exporteurs heeft de Commissie de gewogen gemiddelde normale waarde van elke soort van het soortgelijk product vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs van de overeenkomstige soort van het betrokken product, zoals bepaald in artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening.
(82) In haar opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen voerde CSN aan dat de herziene CIF-waarden, die waren gebruikt voor de berekening van de prijsbederfmarge, ook voor de berekening van de dumpingmarge gebruikt hadden moeten worden. Dit argument is aanvaard en de dumpingberekening is dienover eenkomstig gecorrigeerd.
(83) De gewogen gemiddelde dumpingmarge voor de medewerkende producenten die niet in de steekproef zijn opgenomen, werd op grond van artikel 9, lid 6, van de basisverordening berekend. Deze marge werd vastgesteld op basis van de marges die waren vastgesteld voor de drie in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs.
(84) De mate van medewerking van Brazilië is hoog, aangezien de uitvoer van de medewerkende producenten- exporteurs goed was voor bijna 100 % van de totale uitvoer van Brazilië naar de Unie tijdens het onderzoek tijdvak. Op basis hiervan heeft de Commissie besloten de dumpingmarge voor alle andere ondernemingen inhet land vast te stellen op hetzelfde niveau als die voor de in de steekproef opgenomen onderneming met de hoogste dumpingmarge, te weten Usiminas.
(85) Onderstaande tabel bevat de dumpingmarges, uitgedrukt als percentage van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring:
Onderneming | Dumpingmarge |
ArcelorMittal Brasil S.A | 16,3 % |
Aperam Inox América do Sul S.A. | 16,3 % |
Companhia Siderúrgica Nacional | 73,0 % |
Usinas Siderúrgicas de Minas Gerais S.A. | 65,9 % |
Andere medewerkende onderneming (Gerdau Açominas SA) | 49,3 % |
Alle andere ondernemingen | 73,0 % |
3.3. Iran
(86) Er is slechts één producent-exporteur van het betrokken product in Iran, die zijn volledige medewerking aan dit onderzoek heeft verleend. Het grootste gedeelte van de verkoop van deze onderneming aan de Unie betrof rechtstreekse verkoop aan onafhankelijke afnemers, al werd er ook een deel verkocht via een in Duitsland gevestigde verbonden handelaar.
3.3.1. Normale waarde
(87) De normale waarde voor de enige producent-exporteur werd vastgesteld volgens de algemene werkwijze die is uiteengezet in sectie 3.1.1. hierboven. Dit had tot resultaat dat de normale waarde voor 61 % van de product soorten die 67 % van de omvang van de uitvoer door de producent-exporteur naar de Unie vertegenwoordigen, gebaseerd was op de binnenlandse prijs in het kader van normale handelstransacties. De normale waarde van de overige productsoorten werd samengesteld. Als de gewogen gemiddelde prijs van een productsoort onder de productiekosten per eenheid lag, werd de normale waarde echter samengesteld overeenkomstig de in overweging 55 beschreven methodologie.
(88) De producent-exporteur heeft ook aangevoerd dat de Commissie bij het onderzoek in het kader van normale handelstransacties en voor de samenstelling van de normale waarde een onjuist VAA-kostenpercentage heeft gebruikt. Dit betrof inderdaad een afrondingsfout, die vervolgens gecorrigeerd is. Deze wijziging had geen gevolgen voor de in overweging 98 vastgestelde dumpingmarges.
3.3.2. Uitvoerprijs
(89) De uitvoerprijs werd vastgesteld volgens de algemene werkwijze die is uiteengezet in sectie 3.1.2. en in het bijzonder artikel 2, lid 8, van de basisverordening.
3.3.3. Vergelijking
(90) De Commissie heeft de normale waarde en de uitvoerprijs van de enige producent-exporteur vergeleken in het stadium af fabriek.
(91) Waar dat met het oog op een billijke vergelijking gerechtvaardigd was, heeft de Commissie overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening op de normale waarde en/of de uitvoerprijs een correctie toegepast voor verschillen die van invloed zijn op de vergelijkbaarheid van de prijzen. Er werden correcties toegepast voor vervoer, verzekering, verlading, overlading, lossing en aanverwante kosten (in de orde van grootte van 1 % tot 3 %), verpakking (in de orde van grootte van 0 % tot 1 %), kredietkosten (in de orde van grootte van 1 % tot 3 %), commissies (in de orde van grootte van 0,1 % tot 2 %), overige kortingen (in de orde van grootte van 0 % tot 0,5 %), overige factoren (in de orde van grootte van 0 % tot 1 %). Ook werd er een correctie toegepast op basis van artikel 2, lid 10, onder i), voor uitvoer via de verbonden handelaar in de Unie (in de orde van grootte van 2 % tot 6 %).
(92) In zijn opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de klager aan dat deze correcties hoog lijken te zijn en verzocht de Commissie om nadere uitleg over deze correcties. De Commissie kan geen nadere informatie over deze correcties verstrekken zonder vertrouwelijke bedrijfsinformatie openbaar te maken. Al deze correcties zijn door de Commissie onderzocht en gecontroleerd overeenkomstig haar taak uit hoofde van artikel 9, lid 6, van de basisverordening.
(93) In zijn opmerkingen over het informatiedocument voerde de producent-exporteur aan dat de Commissie, bij het berekenen van de normale waarde, de aan kosten gerelateerde correcties niet in mindering had gebracht. Dit argument is feitelijk onjuist aangezien de Commissie deze correcties wel in mindering heeft gebracht. De producent-exporteur herhaalde dit argument in zijn opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen. De Commissie heeft haar werkwijze op dit punt aan de producent-exporteur toegelicht en er zijn geen nadere opmerkingen ontvangen.
(94) Bij het beoordelen van de correcties heeft de Commissie het bewijsmateriaal ter onderbouwing van de correctie op basis van de regeling voor de terugbetaling van rechten opnieuw onderzocht. Het bewijsmateriaal waar de Commissie over beschikte, toonde aan dat de producent-exporteur weliswaar een bedrag had ontvangen waarvan hij beweerde dat dit een terugbetaling van rechten was. Echter, dit toonde niet aan dat hij rechten heeft betaald aangezien alle belangrijke grondstoffen, volgens de door de producent-exporteur verstrekte informatie, van binnenlandse herkomst waren. Het recht was derhalve niet „geheven […] op materialen die fysiek [in het product] waren verwerkt” binnen het bedoelde in artikel 2, lid 10, onder b), van de basisverordening, wat een basisvoorwaarde is voor de correctie. Een dergelijke correctie is daarom niet toegepast.
3.3.4. Dumpingmarge
(95) De Commissie heeft de gewogen gemiddelde normale waarde van elke soort van het soortgelijk product vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs van de overeenkomstige soort van het betrokken product, zoals bepaald in artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening.
(96) In zijn opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen wees de producent-exporteur op een administratieve fout in de dumpingberekening. De Commissie corrigeerde de administratieve fout, die te wijten was aan de onnodige afronding van bepaalde lange waarden, en wijzigde haar berekening dienovereenkomstig. Alle belanghebbenden werden van deze wijziging op de hoogte gebracht middels een aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen.
(97) De mate van medewerking vanuit Iran was hoog, aangezien de uitvoer van de medewerkende producent- exporteur goed was voor ongeveer 100 % van de totale uitvoer naar de Unie tijdens het onderzoektijdvak. Op grond hiervan heeft de Commissie de voor het gehele land geldende dumpingmarge vastgesteld op hetzelfde niveau als die voor de enige producent-exporteur.
(98) Onderstaande tabel bevat de dumpingmarges, uitgedrukt als percentage van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring:
Onderneming | Dumpingmarge |
Mobarakeh Steel Company | 17,9 % |
Alle andere ondernemingen | 17,9 % |
(99) In hun opmerkingen over het informatiedocument voerde de klager aan dat de dumpingmarge die was berekend op basis van gegevens die door zij verzameld hadden, aanzienlijk hoger was. De belanghebbende verzocht de Commissie nadere informatie te verstrekken over de wijze waarop de dumpingmarge voor Iran berekend was.
(100) De Commissie baseerde haar berekening op feitelijke bedrijfsgegevens die ter plekke gecontroleerd waren. De betreffende belanghebbende had geen toegang tot dit informatieniveau en dat is mogelijk een verklaring voor het verschil. De Commissie kan geen verdere informatie over de berekening verstrekken zonder de vertrouwelijke bedrijfsinformatie van de producent-exporteur openbaar te maken.
(101) In zijn opmerkingen over de aanvullende mededeling van de definitieve bevindingen verzocht de klager om nadere informatie over deze administratieve afrondingsfout waarbij hij opmerkte dat het onwaarschijnlijk is dat een verlaging van het niveau van de dumpingmarge met vijf procentpunten veroorzaakt wordt door een afrondingsfout.
(102) De Commissie kan de gedetailleerde dumpingberekening niet aan andere dan de direct betrokken belanghebbende bekendmaken, aangezien daarmee vertrouwelijke bedrijfsinformatie openbaar zou worden gemaakt. Zoals
toegelicht in overweging 96, had de fout betrekking op het onnodig afronden van bepaalde lange waarden met meer dan 13 cijfers (112.769.871.468,69 was bijvoorbeeld abusievelijk in de berekening opgenomen als 1,13). Dergelijke lange waarden hadden betrekking op de belangrijkste uitvoertransacties die voor de dumpingbere kening naar de lokale Iraanse valuta waren omgerekend. Dit verklaart de verlaging van de dumpingmarge met 5,1 procentpunt.
3.4. Rusland
(103) Er zijn drie producenten-exporteurs van het betrokken product in Rusland, die hun volledige medewerking aan dit onderzoek hebben verleend. Zij zijn goed voor bijna de gehele invoer van het betrokken product van Rusland naar de Unie tijdens het onderzoektijdvak.
3.4.1. Normale waarde
(104) De normale waarde voor de drie producenten-exporteurs werd vastgesteld volgens de algemene werkwijze die is uiteengezet in sectie 3.1.1. hierboven. Dit had tot resultaat dat de normale waarde voor het merendeel van de naar de Unie uitgevoerde productsoorten voor alle drie de producenten-exporteurs gebaseerd was op de binnenlandse prijs (respectievelijk 76 %, zijnde 98,9 % van de uitgevoerde hoeveelheid, 49 %, zijnde 86,7 % van de uitgevoerde hoeveelheid en 73 %, zijnde 96,6 % van de uitgevoerde hoeveelheid).
(105) De normale waarde voor de overige soorten werd samengesteld volgens de hierboven in de overwegingen 54 en 55 beschreven werkwijze, hetzij omdat er geen binnenlandse verkoop was dan wel omdat de verkoophoe veelheden op de binnenlandse markt te gering waren om als representatief aangemerkt te worden (minder dan 75 MT per productsoort).
3.4.2. Uitvoerprijs
(106) De producenten-exporteurs voerden ofwel rechtstreeks uit naar de Unie, via verbonden importeurs in de Unie, of via in Zwitserland gevestigde verbonden handelaren/importeurs. De verbonden ondernemingen in Zwitserland kochten het betrokken product van de producenten-exporteurs en verkochten dit door aan de Unie en andere landen.
(107) De uitvoerprijs werd vastgesteld aan de hand van de algemene werkwijze die is uiteengezet in sectie 3.1.2. hierboven.
(108) Naar aanleiding van de mededeling van feiten en overwegingen in het informatiedocument heeft Severstal bezwaren geuit tegen de toepassing van correcties voor VAA-kosten en winst krachtens artikel 2, lid 9, van de basisverordening ten aanzien van de verkoop via de met Severstal verbonden Zwitserse handelaar/importeur SSE.
(109) Volgens hen zijn de correcties uitsluitend passend voor specifieke transacties wanneer de verkoopvoorwaarden voorschrijven dat een product moet worden geleverd nadat het ingeklaard is, d.w.z. bij transacties waarbij de verbonden partij optreedt als importeur. Voor het merendeel van de verkoop via hun verbonden handelaar/im porteur in Zwitserland schrijven de leveringsvoorwaarden echter niet voor dat de handelaar/importeur in Zwitserland de goederen door de douane moet laten inklaren. Severstal voerde tegelijkertijd aan dat haar in Zwitserland gevestigde verbonden handelaren/importeurs moesten worden aangemerkt als onderdeel van het exportnetwerk van de producent, en niet als importeurs.
(110) De Commissie heeft dit argument afgewezen. Het onderzoek wees uit dat SSE invoerfuncties vervulde voor de verkoop van het betrokken product gedurende het onderzoektijdvak. De verschillende Incoterms (cif, cfr, fob, dap of cif) doen niet af aan het feit dat SSE voor alle transacties actief was als verbonden importeur op de markt van de Unie. Gezien het feit dat de handelaar/importeur is verbonden met de producent-exporteur, leidt artikel 2, lid 9, van de basisverordening ertoe dat de gegevens van een dergelijke handelaar/importeur onbetrouwbaar zijn en dat een correctie daarom vereist was.
(111) De Commissie stelde voorts vast dat SSE niet beschouwd kon worden als onderdeel van het exportnetwerk van de producent. Er bestaat geen exclusieve relatie tussen het moederbedrijf en de dochteronderneming in Zwitserland met betrekking tot de verkoop aan de EU. Uit het onderzoek bleek dat er ook andere verkoopafde lingen binnen de groep bestonden die betrokken waren bij de uitvoer naar de EU. Meer in het bijzonder had de moedermaatschappij in Rusland drie verschillende kanalen voor de uitvoer van het betrokken product naar de EU, te weten directe verkoop, verkoop via het verbonden servicebedrijf in Letland en verkoop via hun verbonden handelaar/importeur in Zwitserland.
(112) De Commissie concludeerde derhalve dat correcties voor VAA-kosten en winst voor alle soorten verkooptrans acties via de verbonden Zwitserse handelaar/importeur moesten worden toegepast in overeenstemming met artikel 2, lid 9, van de basisverordening.
(113) Naar aanleiding van de mededeling van feiten en overwegingen voerde Severstal opnieuw aan grote bezwaren te hebben tegen de toepassing door de Commissie van artikel 2, lid 9, van de basisverordening. Bovendien stelde Severstal dat er sprake was van een incoherente behandeling door de Commissie ten opzichte van andere producenten-exporteurs met verbonden importeurs/handelaren binnen of buiten de Unie.
(114) De Commissie bevestigde haar benadering dat verbonden importeurs/handelaren behandeld kunnen worden uit hoofde van artikel 2, lid 9, van de basisverordening wanneer zij invoerfuncties vervullen, zelfs indien zij buiten de Unie zijn gevestigd. Zoals blijkt uit overweging 110 was dit het geval voor SSE, terwijl de verbonden handela ren/importeurs van andere producenten-exporteurs zich, afhankelijk van de uiteenlopende taken van elke onderneming, in andere situaties bevonden.
(115) Severstal maakte bovendien bezwaar tegen de vaststelling van de Commissie dat SSE niet beschouwd kon worden als onderdeel van haar exportnetwerk. Voor de Commissie wogen echter de onderliggende argumenten van Severstal, zoals de volledige zeggenschap over SSE door de moederonderneming en de toerekening van winsten en verliezen aan de moederonderneming, niet op tegen de in overweging 111 beschreven factoren, die op het tegendeel wijzen. Op grond daarvan kan SSE niet beschouwd worden als de interne exportafdeling van Severstal.
(116) Naar aanleiding van de mededeling van feiten en overwegingen in het informatiedocument is ook producent- exporteur NLMK opgekomen tegen de toepassing van correcties voor VAA-kosten en winst krachtens artikel 2, lid 9, van de basisverordening voor de verkoop via haar verbonden Zwitserse dochteronderneming Novex.
(117) NLMK voerde aan dat Novex niet als een verbonden importeur optrad, aangezien Novex het betrokken product niet in de Unie invoerde. Voor zover de toepassing van artikel 2, lid 9, inhoudt dat een verbonden partij als importeur moet handelen, kon er ten aanzien van de uitvoerprijs van Novex geen correctie op basis van artikel 2, lid 9, worden toegepast.
(118) Ter onderbouwing van dit argument voerde NLMK aan dat zij op de uitvoermarkten ijzer- en staalproducten stelselmatig verkocht via twee verbonden handelaren, namelijk Novex in Zwitserland en Novexco (Cyprus) Limited, op Cyprus. Novex is verantwoordelijk voor de uitvoer naar de Unie, terwijl Novexco aan de rest van de wereld verkoopt. Deze ondernemingen treden op als de buitenlandse verkoopafdeling van NLMK en er bestaat geen andere functie of afdeling binnen de NLMK Group die met de afhandeling van dergelijke verkoop ten uitvoer belast is. NLMK houdt zich niet met de rechtstreekse exportverkoop van ijzer-of staalproducten bezig.
(119) Novex en Novexco zijn 100 % dochterondernemingen van NLMK, aan welke NLMK haar uitvoeractiviteiten niet alleen voor dit betrokken product maar ook voor de gehele productportefeuille van NLMK heeft toevertrouwd. Deze twee verbonden ondernemingen handelen onder economisch beheer van NLMK, zowel uit hoofde van de kapitaalstructuur van de NLMK Group als vanuit een economisch gezichtspunt. Hierbij is het van belang dat Novex en Novexco alleen producten op de markt brengen die afkomstig zijn van aan hen verbonden onderne mingen binnen de NLMK Group. Zij voeren daarom geen autonome economische activiteiten uit die onafhan kelijk buiten de NLMK Group zouden kunnen worden uitgevoerd.
(120) Hoewel alle uitvoer van ijzer- en staalproducten van NLMK via Novex en Novexco plaatsvindt, treden deze verbonden ondernemingen gewoonlijk niet op als importeurs van die producten in de EU of elders, behalve voor elektrostaal met georiënteerde korrel (GOES), dat wordt verkocht onder DDP-leveringsvoorwaarden. Alle andere door Novex en Novexco gerealiseerde exportverkoop vindt plaats op grond van leveringsvoorwaarden die niet stipuleren dat zij met betrekking tot de desbetreffende ijzer- en staalproducten optreden als importeurs.
(121) NLMK was daarom van mening dat Xxxxx niet kon worden aangemerkt als de „importeur” van de desbetreffende producten, omdat de inklaring van de goederen of enige andere taak die door een importeur wordt uitgevoerd, niet door deze onderneming werd uitgevoerd.
(122) Daarnaast voerde NLMK aan dat personeelsleden van Novex deelnemen aan het comité voor strategische verkoop planning van de NLMK Group en, op basis van hun kennis van de uitvoermarkten, een bijdrage leveren aan de planning en prijsstelling van de groep. NLMK is daarom niet alleen volledig op de hoogte van de Novex-prijs voor de eerste niet-verbonden klant, maar die prijs is door personeelsleden van NLMK en Novex samen en in gezamenlijk overleg bepaald. Tegelijkertijd zijn, in ieder geval in het geval van uitvoer van NLMK naar de Unie, de belangrijkste afnemers in de bedrijfstak van het betrokken product handelsondernemingen, die de producten bij voorkeur zelf inklaren om kosten te besparen. Het kopen van het betrokken product onder FOB-voorwaarden, in de haven van uitvoer, of onder CIF-voorwaarden biedt handelsondernemingen de mogelijkheid de vracht op korte termijn te verkopen aan de bestemming die de beste prijs biedt en die bestemming hoeft niet noodzakelijkerwijs in de Unie te liggen. Het heeft daarom weinig zin voor de handelaren om het product door de leverancier in de Unie te laten inklaren.
(123) Samenvattend was NLMK van mening dat GOES weliswaar vooral rechtstreeks aan de verwerkers wordt geleverd, maar dat andere ijzer- en staalproducten vooral aan niet-verbonden handelaren in de Unie worden geleverd. Het
verschil in het soort afnemer leidt tot een verschil in de overeengekomen Incoterms en de dienovereenkomstige rol van Novex en Novexco. Dit leidt tot een situatie waarin, aldus NLMK, de in het GOES-onderzoek geconsta teerde situatie niet representatief is voor de werkelijke rol die Novex met betrekking tot het betrokken product of andere ijzer- en staalproducten heeft. NLMK kwam tot de conclusie dat Novex behandeld moest worden als een interne verkoopafdeling van NLMK.
(124) De Commissie herinnerde eraan dat bij de beoordeling of een producent en een verbonden handelaar als één economische entiteit behandeld moeten worden en de verbonden handelaar als een interne verkoopafdeling van de producent, moet worden uitgegaan van de algemene functies van de verbonden handelaar. Daarbij moet ook rekening worden gehouden met activiteiten die betrekking hebben op andere producten dan het betrokken product (1).
(125) Hoewel het onderzoek bevestigde dat Xxxxx tijdens het onderzoektijdvak geen invoerfuncties voor het betrokken product heeft vervuld, moet ten aanzien van de hoedanigheid van Novex in het kader van deze procedure het volgende worden opgemerkt. Novex is gevestigd als een handelaar naar Zwitsers recht (2). Overeenkomstig haar statuten is het doel van de onderneming de aankoop, verkoop, distributie en verhandeling van staalproducten en grondstoffen binnen Zwitserland en daarbuiten. Er zijn geen formele beperkingen met betrekking tot de leveranciers van de te verhandelen producten. Daarnaast hebben NLMK en Novex uitgebreide raamwerkovereen komsten getekend die de aankoop en verkoop tussen de partijen regelen. Deze overeenkomsten stellen bijvoorbeeld gedetailleerde procedures vast voor klachten over niet-conforme goederen, voorzien in boeten voor vertraging in de betaling of de levering van goederen en regelen de bemiddeling door derden bij geschillen. De Commissie merkte voorts op dat de hoofdactiviteiten van Novex volgens haar jaarrekening van 2015 bestaan uit het verhandelen van staal, met inbegrip van rentegenererende activiteiten, en dat een aanzienlijk deel van het door haar gekochte staal afkomstig is van ondernemingen in de NLMK Group.
(126) Verder heeft NLMK zelf in haar op 7 juni 2017 ingediende opmerkingen erkend dat Novex voor GOES-producten optreedt als een verbonden importeur, watde conclusie bevestigt dat Novex niet hetzelfde is als een interne verkoopafdeling van NLMK.
(127) Op grond hiervan concludeerde de Commissie dat de relatie tussen Xxxxx en NLMK er niet een is van een geïnte greerde en interne verkoopafdeling waardoor de twee rechtspersonen één economische entiteit zouden kunnen vormen, maar beschouwde zij die relatie in plaats daarvan als die van een op commissiebasis werkende agent in de zin van artikel 2, lid 10, onder i), van de basisverordening.
(128) Na de mededeling van de definitieve bevindingen herhaalde NLMK haar argument dat zij en de met haar verbonden handelaar Novex een enkele economische entiteit vormen. De Commissie zou geen rekening hebben gehouden met de economische realiteit van de relatie tussen de twee entiteiten. NLMK uitte de kritiek dat de benadering van de Commissie inzake Novex formalistisch en theoretisch was. Novex was niet geregistreerd als een handelsonderneming en de afwezigheid van een formele beperking was niet van belang, aangezien er in werkelijkheid geen producten van andere bronnen werden betrokken. Voorts zou er, al was er een contract tussen NMLK en Novex, sprake zijn van een daadwerkelijke solidariteit tussen de twee entiteiten. De resultaten van Novex werden, zo werd gesteld, volledig geconsolideerd in de rekeningen van de groep.
(129) De Commissie heeft deze argumenten afgewezen. Bij de beoordeling van de relatie tussen Novex en NMLK kan het bestaan van een raamwerkovereenkomst waarin de verkoop en koop tussen de twee wordt geregeld, niet als theoretisch of formeel worden afgedaan. Het laat eerder zien dat de twee entiteiten verschillende functies hebben en dat er geen relatie van ondergeschiktheid tussen hen bestond. Het is bovendien ongebruikelijk dat een interne verkoopafdeling invoerfuncties vervult, wat Novex voor ten minste één staalproduct (GOES) heeft gedaan. Tot slot kon Novex op elk moment besluiten WPP uit andere bronnen te betrekken, welke mogelijkheid een geïnte greerde exportafdeling niet heeft. Dienovereenkomstig bleef de Commissie bij haar standpunt dat een correctie krachtens artikel 2, lid 10, onder i), van de basisverordening gerechtvaardigd is.
(130) Naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen kwam ook MMK — voor het eerst — op tegen de toepassing van artikel 2, lid 9, van de basisverordening met betrekking tot haar verbonden handelaar MMK Trade Steel AG. In navolging van de juridische opvattingen van Severstal stelde zij ook dat er sprake was van volledige zeggenschap door de moederonderneming en dat de toerekening van winsten en verliezen aan het Russische moederbedrijf aantoonde dat MMK Trade Steel AG deel uitmaakte van één enkel exportnetwerk.
(1) Zie het arrest van 25 juni 2015, PT Musim Mas v Raad, T-26/12, EU:T:2015:437, punt 52. Zie ook het Verslag van de WTO betreffende het panel inzake antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer van bepaalde vetalcoholen uit Indonesië (DS442), European Union — Anti-dumping Measures On Imports Of Certain Fatty Alcohols From Indonesia, paragraaf 7.89 en volgende.
(2) Novex was onafhankelijk van NLMK tot 2008, toen NLMK in het bezit kwam van het volledige aandelenpakket van Novexco (Cyprus)
limited („Novexco”) en Novex Trading (Swiss) SA („Novex”). Zie zaak COMP/M.5101 — XXXXXXXXXXX STEEL/NOVEXCO/NOVEX TRADING.
(131) De Commissie herhaalde haar juridische standpunt dat verbonden importeurs/handelaren behandeld kunnen worden uit hoofde van artikel 2, lid 9, van de basisverordening wanneer zij invoerfuncties vervullen, ook als zij buiten de Unie gevestigd zijn. Zoals reeds in het onderzoek naar koudgewalste platte staalproducten uit de Volks republiek China (1) is geconstateerd, valt MMK Trade Steel AG in die categorie.
(132) Hieruit volgt dat de Commissie het argument dat MMK en MMK Trade Steel AG één enkele economische entiteit zouden vormen, evenmin kon aanvaarden. MMK beheerde daarnaast hoe dan ook haar eigen exportafdeling in Rusland en verkocht een deel van haar staal rechtstreeks aan Europa. Op grond daarvan kan MMK Trade Steel AG niet beschouwd worden als een interne exportafdeling van MMK.
3.4.3. Vergelijking
(133) De Commissie heeft de normale waarde en de uitvoerprijs van de producenten-exporteurs vergeleken in het stadium af fabriek.
(134) Waar dat met het oog op een billijke vergelijking gerechtvaardigd was, heeft de Commissie overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening op de normale waarde en/of de uitvoerprijs een correctie toegepast voor verschillen die van invloed zijn op de vergelijkbaarheid van de prijzen. Er werden correcties toegepast voor fysieke kenmerken (in de orde van grootte van 0 % tot 2 %), vervoer, verzekering, verlading, overlading, lossing en aanverwante kosten (in de orde van grootte van 1 % tot 8 %), verpakkingen (in de orde van grootte van 0 % tot 1 %), kredietkosten (in de orde van grootte van 0 % tot 2 %), commissies (in de orde van grootte van 0 % tot 4 %), en andere factoren (in de orde van grootte van 0 % tot 1 %).
(135) Naar aanleiding van de mededeling van feiten en overwegingen van het informatiedocument voerde Severstal aan dat enkele VAA-correcties onjuist waren toegepast, namelijk de correcties met betrekking tot de financie ringsbaten en de transportkosten.
(136) Volgens de onderneming hadden de financieringsbaten moeten worden meegenomen in de bepaling van het VAA-percentage. Bovendien vormden deze inkomsten van de verbonden dochteronderneming in Zwitserland tegelijk een kostenpost voor Severstal, zoals vermeld in de G-PL tabel in haar beantwoording van de vragenlijst, waarmee weer rekening was gehouden toen er werd vastgesteld of verkoop op de binnenlandse markt in het kader van normale handelstransacties had plaatsvonden.
(137) De Commissie heeft dit argument afgewezen. Severstal produceert en verkoopt een breed scala aan producten en kon niet aantonen dat de betrokken financiële baten, die een algemene lening van de Zwitserse dochteronder neming aan de moederonderneming betreffen, verband hielden met het betrokken product.
(138) Naar aanleiding van de mededeling van feiten en overwegingen herhaalde Severstal haar argument dat de hierboven genoemde financiële baten bestaan uit „rente uit leningen die zijn verstrekt voor de financiering van producten met een lange productiecyclus van Severstal, waar het betrokken product deel van uitmaakt”. Bovendien verzocht Severstal het desbetreffende bedrag alleen aan het betrokken product toe te wijzen. Voor de Commissie hield dit argument echter geen stand, omdat er niet nader werd onderbouwd waarom een algemene lening voor „producten met een lange productiecyclus” ook verband hield met het betrokken product.
(139) Ten aanzien van de correctie van transportkosten voerde Severstal aan dat de Commissie een onjuist bedrag in mindering had gebracht als deel van de VAA-kosten.
(140) De Commissie aanvaardde het argument inzake transportkosten en gebruikte voor de berekeningen de werkelijke transportkosten zoals die door de onderneming waren ingediend. Teneinde dubbeltelling te voorkomen werden ze op nul gezet, aangezien ze al waren meegeteld in de berekening voor correcties.
3.4.4. Dumpingmarge
(141) Voor de producenten-exporteurs heeft de Commissie de gewogen gemiddelde normale waarde van elke soort van het soortgelijk product vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs van de overeenkomstige soort van het betrokken product, zoals bepaald in artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening.
(142) De mate van medewerking van Rusland is hoog, aangezien de uitvoer van de medewerkende producenten- exporteurs goed was voor bijna 100 % van de totale uitvoer naar de Unie tijdens het onderzoektijdvak. De Commissie heeft derhalve besloten de dumpingmarge voor alle andere ondernemingen in het land vast te stellen op hetzelfde niveau als die voor de onderneming met de hoogste dumpingmarge, te weten de Public Joint Stock Company Magnitogorsk Iron & Steel Works (PJSC MMK) groep.
(1) Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1328 van de Commissie van 29 juli 2016, PB L 210 van 4 augustus 2016, blz. 1, overwegingen 64-67, die onder andere refereren aan de Zwitserse importeur/handelaar van MMK.
(143) Onderstaande tabel bevat de dumpingmarges, uitgedrukt als percentage van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring:
Onderneming | Dumpingmarge |
Public Joint Stock Company Magnitogorsk Iron Steel Works (PJSC MMK) | 33,0 % |
PAO Severstal | 5,3 % |
Xxxxxxxxxxx Steel | 15,0 % |
Alle andere ondernemingen | 33,0 % |
3.5. Servië
(144) Er is slechts één producent-exporteur van het betrokken product in Servië die zijn volledige medewerking heeft verleend aan dit onderzoek. Het grootste gedeelte van de verkoop van deze onderneming aan de Unie bestond uit rechtstreekse verkoop aan onafhankelijke afnemers, al vond ook een gedeelte plaats via een verbonden importeur in Slowakije.
3.5.1. Normale waarde
(145) De normale waarde voor de enige producent-exporteur werd vastgesteld volgens de algemene werkwijze die is uiteengezet in sectie 3.1.1. hierboven. Dit had tot resultaat dat de normale waarde voor 23 % van de product soorten die 71 % van de omvang van de uitvoer door de producent-exporteur naar de Unie vertegenwoordigen, gebaseerd was op de binnenlandse prijs in het kader van normale handelstransacties. Wanneer het totale volume van de binnenlandse verkoop van een productsoort aan onafhankelijke afnemers gedurende het onderzoektijdvak minder dan 5 % van het volume van de uitvoer van dezelfde of een vergelijkbare productsoort naar de Unie vertegenwoordigde, werd de normale waarde voor die soort berekend op basis van de VAA en winst van die productsoort en niet op de gewogen gemiddelde VAA en winst. Als de gewogen gemiddelde prijs van een productsoort onder de productiekosten per eenheid lag, werd de normale waarde echter samengesteld overeen komstig de in overweging 55 beschreven methodologie.
3.5.2. Uitvoerprijs
(146) De uitvoerprijs werd vastgesteld volgens de algemene werkwijze die is uiteengezet in sectie 3.1.2. en in het bijzonder artikel 2, lid 8, van de basisverordening. Voor verkoop via de verbonden importeur, werd de uitvoerprijs samengesteld op basis van artikel 2, lid 9, van de basisverordening.
3.5.3. Vergelijking
(147) De Commissie heeft de normale waarde en de uitvoerprijs van de enige producent-exporteur vergeleken in het stadium af fabriek.
(148) Waar dat met het oog op een billijke vergelijking gerechtvaardigd was, heeft de Commissie overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening op de normale waarde en/of de uitvoerprijs een correctie toegepast voor verschillen die van invloed zijn op de vergelijkbaarheid van de prijzen. Er werden correcties toegepast voor vervoer, verzekering, verlading, overlading, lossing en aanverwante kosten (in de orde van grootte van 5 % tot 9 %), kredietkosten (in de orde van grootte van 0 % tot 1,5 %), bankkosten (in de orde van grootte van 0 % tot 1 %), en commissies (in de orde van grootte van 0,5 % tot 2 %).
3.5.4. Dumpingmarge
(149) De Commissie heeft de gewogen gemiddelde normale waarde van elke soort van het soortgelijk product vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs van de overeenkomstige soort van het betrokken product, zoals bepaald in artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening.
(150) De mate van medewerking wat Servië betreft was hoog, aangezien de uitvoer van de medewerkende producent- exporteur goed was voor ongeveer 100 % van de totale uitvoer naar de Unie tijdens het onderzoektijdvak. Op grond hiervan heeft de Commissie de voor het gehele land geldende dumpingmarge vastgesteld op hetzelfde niveau als die voor de enige producent-exporteur.
(151) Onderstaande tabel bevat de dumpingmarges, uitgedrukt als percentage van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring:
Onderneming | Dumpingmarge |
Zelezara Smederevo d.o.o. | 38,7 % |
Alle andere ondernemingen | 38,7 % |
3.6. Oekraïne
(152) Er is één groep van drie verbonden producenten-exporteurs van het betrokken product in Oekraïne (in deze sectie gezamenlijk aangeduid als „de producent-exporteur”), die hun volledige medewerking aan dit onderzoek verleend hebben. Twee productielocaties zijn gevestigd in Marioepol in de regio Donetsk, die tijdens het onderzoek een conflictzone was. Naar aanleiding van een verzoek van de producent-exporteur besloot de Commissie één van deze locaties, die slechts een beperkte uitvoer naar de Unie had, buiten de berekening te houden.
(153) De klager heeft de Commissie in zijn opmerkingen over het informatiedocument verzocht om een toelichting op haar beslissing om één onderneming uit Oekraïne buiten de berekening van de dumpingmarge te houden.
(154) De Commissie heeft de onderneming bij de berekening buiten beschouwing gelaten omdat het geringe aandeel van haar verkoop in verhouding tot de verkoop van de groep geen invloed zou hebben gehad op de dumpingmarge. Daarnaast was de controle op de gegevens onmogelijk door de militaire activiteiten in het gebied. De Commissie heeft deze situatie als force majeure beschouwd.
(155) Op de binnenlandse markt verkocht de producent-exporteur het soortgelijke product zowel rechtstreeks als via een verbonden handelaar.
(156) Alle verkoop van de producent-exporteur naar de Unie vond plaats via een verbonden handelaar in Zwitserland. De handelaar verkocht het betrokken product aan zowel verbonden als niet-verbonden importeurs in de Unie.
3.6.1. Normale waarde
(157) De normale waarde voor de producent-exporteur werd vastgesteld volgens de algemene werkwijze die is uiteengezet in sectie 3.1.1. hierboven. De normale waarde voor één van de productielocaties werd uitsluitend gebaseerd op binnenlandse prijzen in het kader van normale handelstransacties. De normale waarde voor de andere productielocatie werd deels gebaseerd op binnenlandse prijzen in het kader van normale handelstrans acties (voor 38 % van de productsoorten, wat 12 % van het totale exportvolume naar de Unie vanuit die faciliteit vertegenwoordigde), en werd deels samengesteld. Wanneer het totale volume van de binnenlandse verkoop van een productsoort aan onafhankelijke afnemers gedurende het onderzoektijdvak minder dan 5 % van het volume van de uitvoer van dezelfde of een vergelijkbare productsoort naar de Unie vertegenwoordigde, werd de normale waarde voor die soort berekend op basis van de VAA en winst van die productsoort en niet op de gewogen gemiddelde VAA en winst. Als de gewogen gemiddelde prijs van een productsoort onder de productiekosten per eenheid lag, werd de normale waarde echter samengesteld overeenkomstig de in overweging 55 beschreven methodologie.
(158) De producent-exporteur verzocht om een correctie op de productiekosten van één van de productielocaties in de conflictzone, te weten Ilyich Iron and Steel Works of Marioepol („Ilyich”), op grond van buitengewone productie kosten die direct en indirect veroorzaakt waren door de militaire operaties in het gebied. De producent-exporteur stelde voor het correctieniveau vast te stellen op basis van een vergelijking van de ontwikkeling van de kosten per eenheid in Ilyich met de ontwikkeling van de kosten per eenheid in de niet door het conflict getroffen productie locatie, te weten Integrated Iron and Steel Works Zaporizhstal („Zaporizhstal”). Ter vaststelling van wat hij de
„kosten per eenheid” werden genoemd, nam deze producent-exporteur voor elke productielocatie de kosten van alle verkochte goederen en deelde hij die door de omvang van de productie van warmgewalste staalproducten in het betreffende kalenderjaar. De producent-exporteur volgde dit patroon vanaf 2013 (de periode voorafgaand aan het conflict) tot 2015 en stelde op basis hiervan voor de kosten van Ilyich met een bepaald percentage naar beneden bij te stellen.
(159) Na zorgvuldige overweging was de Commissie van mening dat de voorgestelde correctiekwantificeringsmethode niet correct was. In de eerste plaats waren de genoemde „kosten per eenheid” geen kosten per eenheid warmgewalste platte staalproduct, omdat hierin de kosten van alle verkochte goederen waren opgenomen,
waaronder andere goederen. Deze andere goederen vormden een aanzienlijk deel van de productie in Zaporizhstal en een nog groter deel van de productie in Ilyich. De correctiekwantificeringsmethode hield helemaal geen rekening met ontwikkelingen in de productie en kosten van de andere producten. De productie en de kosten van de andere producten varieerden in de periode die de producent-exporteur voorstelde in de methode te gebruiken. De producent-exporteur erkende in de door hem ingediende opmerkingen dat Ilyich tussen 2012 en 2016 inderdaad een aanzienlijke stijging in de productie van een aantal van de andere producten had gekend. De correctiekwantificeringsmethode schreef die gestegen kosten toe aan de dalende productie van warmgewalste platte staalproducten, en dit leidde ertoe dat de kosten per eenheid, zoals zij die noemden, mogelijk aanzienlijk opgedreven werden. Ten tweede, zelfs als de kosten die de producent-exporteur voorstelde te hanteren de werkelijke productiekosten van warmgewalste platte staalproducten waren, stelden zij voor de geproduceerde hoeveelheid met de verkoopkosten te vergelijken, waarmee vooraadschommelingen buiten beschouwing bleven. De producent-exporteur had hetzij de geproduceerde hoeveelheid moeten vergelijken met de productiekosten, hetzij de verkochte hoeveelheid met de verkoopkosten. Ten derde worden in de correctiekwanti ficeringsmethode de ontwikkelingen tot en met 2015 vergeleken en wil men het resultaat van die berekening —
d.w.z. de vermindering — toepassen op de gegevens van het onderzoektijdvak (1 juli 2015 tot en met 30 juni 2016). Dit is onjuist aangezien de methode de ontwikkelingen had moeten volgen tot en met het eind van het onderzoektijdvak.
(160) In zijn opmerkingen over het informatiedocument is de producent-exporteur niet ingegaan op de tekortkomingen van de hierboven genoemde correctiekwantificeringsmethode. In plaats daarvan vergeleek men de productie kosten per productsoort tussen de twee locaties gedurende het onderzoektijdvak, daarbij aanvoerend dat de uitkomst van deze exercitie vergelijkbaar is met het resultaat van de correctiekwantificeringsmethode. De producent-exporteur ging echter voorbij aan het feit dat de correctiekwantificeringsmethode juist was aangevoerd om reden dat de kosten van de twee locaties in een bepaald jaar niet eenvoudig te vergelijken zijn, aangezien ze al verschillend waren voordat het conflict begon. Op grond van de voor de correctiekwantificeringsmethode gebruikte gegevens waren de „kosten per eenheid” in Ilyich in 2013 inderdaad veel hoger dan de „kosten per eenheid” in Zaporizhstal. Het in percentage uitgedrukte verschil is groter dan het verschil in de productiekosten per productsoort tussen de twee locaties gedurende het onderzoektijdvak, dat de producent-exporteur wilde gebruiken ter onderbouwing van de methode.
(161) In zijn opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de producent-exporteur aan dat de Commissie geen constructieve dialoog met hem was aangegaan, omdat zij de aanvullende informatie die zij eventueel nodig achtte voor een correcte beoordeling van het argument niet had opgevraagd of gespecificeerd. Volgens de producent-exporteur heeft de Commissie maar één keer specificaties verstrekt over welke informatie en werkwijze voor de beoordeling van het argument noodzakelijk waren, en wel in de mededeling van de definitieve bevindingen van 17 juli 2017.
(162) De Commissie merkte op dat dit argument feitelijk onjuist is. Op 4 april 2017 is in bijlage 4 van het informatie document aan de producent-exporteur een gedetailleerde uitleg gegeven over de tekortkomingen in de voorgestelde correctiemethode. De reden voor het opnemen van deze gedetailleerde beschrijving was de producent-exporteur de mogelijkheid en voldoende tijd te bieden om deze tekortkomingen op te lossen. Zoals vermeld in overweging 160 heeft de producent-exporteur dit niet gedaan.
(163) In zijn opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de producent-exporteur aan dat andere goederen dan de in overweging 159 genoemde warmgewalste staalproducten geen substantieel deel van de productie in Zaporizhstal en in Ilyich uitmaakten. Ter ondersteuning van dit argument verwees de producent- exporteur naar de bij de Commissie op 16 februari 2017 ingediende gegevens over productiehoeveelheden in Ilyich.
(164) Ten aanzien van dit punt merkte de Commissie op dat de gegevens waar de producent-exporteur naar verwees, waren ingediend nadat het controlebezoek reeds had plaatsgevonden en derhalve niet gecontroleerd konden worden. Verder hebben de gegevens betrekking op de productiehoeveelheden in tonnen, en niet op de kosten of de waarde ervan. De geproduceerde hoeveelheid is geen afspiegeling van de kosten van de productie, zeker gezien het feit dat de overige producten meer producten met toegevoegde waarde en dus toegevoegde kosten bevatten, zoals koudgewalst en gegalvaniseerd staal. Ten aanzien van de door de Commissie voor haar aannames gebruikte gegevens heeft de producent-exporteur in zijn antwoord op de vragenlijst over antidumping de gegevens verstrekt over de omzet van de hele fabriek, de omzet van de desbetreffende afdeling van de fabriek en de omzet van het betrokken product. Deze omzetgegevens zijn door de Commissie tijdens haar bezoek gecontroleerd en gebruikt als een benadering voor de kosten, waarbij naar voren kwam dat de productie in Ilyich voor een belangrijk deel bestond uit niet-warmgewalste staalproducten.
(165) In verdere opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen maakte de producent-exporteur bezwaar tegen de opmerking van de Commissie in overweging 159 met betrekking tot de stijging in de productie van niet-warmgewalste staalproducten die ten onrechte de in de methode gebruikte „kosten per eenheid” opdrijft. De producent-exporteur voerde aan dat de redenering van de Commissie dat een stijging in de productie van andere producten de voor de warmgewalste staalproducten berekende „kosten per eenheid” kan opdrijven, wordt tegengesproken door de algehele stijging van de totale kosten van de door Ilyich verkochte goederen.
(166) De Commissie was het niet eens met deze opmerking. Zoals hierboven vermeld, stelde de producent-exporteur de
„kosten per eenheid” vast door de volledige kosten van verkochte goederen (met inbegrip van die van niet- warmgewalste staalproducten) te delen door de hoeveelheid door de fabriek geproduceerde warmgewalste
staalproducten in de desbetreffende tijdvakken. Zoals door de producent-exporteur wordt erkend, is de hoeveelheid van enkele van de niet-warmgewalste staalproducten aanzienlijk toegenomen gedurende het tijdvak waarop de methode betrekking heeft. De daaruit voortvloeiende toegenomen productiekosten van deze producten zijn in de door de producent-exporteur voorgestelde methode toegewezen aan warmgewalste staalproducten, hetgeen leidde tot het opdrijven van de „kosten per eenheid” (d.w.z. bijkomend bij de stijging van de „kosten per eenheid” tijdens het betreffende tijdvak), op grond waarvande producent-exporteur voorstelde de kosten in Ilyich aan te passen. Dit geldt onafhankelijk van de vraag of de algehele kosten van de door de fabriek verkochte goederen toenamen, afnamen of gelijk bleven.
(167) Ten aanzien van de opmerking van de Commissie in overweging 159 dat in de methode de ontwikkelingen tot en met het onderzoektijdvak gevolgd hadden moeten worden, voerde de producent-exporteur in zijn opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen aan dat hij de gegevens voor het onderzoek tijdvak die in de methode gebruikt moesten worden niet had kunnen leveren omdat er tot voor kort geen gecontroleerd verslag over 2016 beschikbaar was.
(168) Ten aanzien van dit punt wees de Commissie op het feit dat de producent-exporteur bij het invullen van de vragenlijst over antidumping een aanzienlijke hoeveelheid gegevens met betrekking tot het onderzoektijdvak had ingediend. Het is derhalve onduidelijk waarom de producent-exporteur niet in staat was gegevens met betrekking tot het onderzoektijdvak te genereren voor de onderbouwing van de voorgestelde methode. Dit geldt des te meer omdat, zoals vermeld in overweging 162, de producent-exporteur beschikte over de mogelijkheid en de tijd om dit te doen.
(169) Tot slot hield de producent-exporteur in zijn opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen vol dat het verschil in productiekosten per productsoort tijdens het onderzoektijdvak tussen de twee productielo caties, behandeld in overweging 160, ter onderbouwing dient voor de correctiemethode, aangezien het verschil vergelijkbaar is met het in de methode ontwikkelde verschil.
(170) De Commissie was het niet eens met deze opmerking. In zijn opmerkingen gaat de producent-exporteur niet in op het feit dat, op grond van de voor de correctiekwantificeringsmethode gebruikte gegevens, de „kosten per eenheid” in Ilyich in 2013 (d.w.z. onder de normale omstandigheden van vóór het conflict) veel hoger waren dan de „kosten per eenheid” in Zaporizhstal. Het in percentage uitgedrukte verschil is groter dan het verschil in de productiekosten per productsoort tussen de twee locaties gedurende het onderzoektijdvak. Dit betekent ofwel dat het verschil tussen de kosten per eenheid van Ilyich en Zaporizhstal tussen 2013 en het onderzoektijdvak is afgenomen (d.w.z. dat de kosten per eenheid in Ilyich ten opzichte van de kosten per eenheid in Zaporizhstal in relatieve zin zijn gedaald) ofwel dat de in de methode gebruikte „kosten per eenheid” volledig onbetrouwbaar zijn. Zoals toegelicht in overweging 159 hierboven, geldt in ieder geval dit laatste omdat de „kosten per eenheid” in de methode vertekend worden door de opneming van verkoopkosten van andere producten, die zich in de desbetreffende periode in beide locaties verschillend ontwikkeld hebben. Derhalve pleit het verschil in productie kosten per productsoort tijdens het onderzoektijdvak niet voor de nauwkeurigheid van de door de producent- exporteur voorgestelde methode.
(171) Om de hierboven uiteengezette redenen is dit argument afgewezen.
(172) Zaporizhstal meldde in haar jaarrekening aanzienlijke verliezen ten gevolge van de wisselkoersverschillen bij de omrekening van transacties die in andere munteenheden dan de Oekraïense hryvnia luidden. De producent- exporteur voerde aan dat deze kosten, die niet in het kader van normale handelstransacties gemaakt waren, zouden moeten worden vastgesteld zoals bepaald in artikel 2, lid 6, onder c), van de basisverordening, met een bovengrens op het niveau van de normale bedrijfsomstandigheden van de onderneming.
(173) De Commissie was het niet eens met dit argument. Deze verliezen waren naar behoren opgenomen in de rekeningen van de onderneming en werden tijdens het onderzoektijdvak geleden. De Commissie heeft dit argument dan ook afgewezen, die verliezen beschouwend als onderdeel van de VAA-kosten inzake de bedrijfs voering van de onderneming, en nam ze op in de berekening van de normale waarde.
(174) In zijn opmerkingen over het informatiedocument erkende de producent-exporteur dat de in de berekening van de VAA-kosten van Zaporizhstal gebruikte financiële uitgaven naar behoren waren opgenomen in de rekeningen van de onderneming en dat deze tijdens het onderzoektijdvak gemaakt waren. De producent-exporteur herhaalde vervolgens zijn argument dat de betreffende VAA-kosten gebaseerd hadden moeten worden op artikel 2, lid 6, onder c), van de basisverordening, omdat sommige financiële uitgaven geen verband hielden met de productie en/of verkoop van de producten. Ter onderbouwing van dit argument diende de producent-exporteur een nieuwe reeks gegevens in, geruime tijd nadat het controlebezoek had plaatsgevonden en het argument was aangevoerd. Tot slot wees de producent-exporteur op verscheidene bepalingen in de basisverordening die de samenstelling van VAA-kosten regelen en voorschrijven dat een dergelijke samenstelling „redelijk” is.
(175) De Commissie was het niet eens met deze analyse. Overeenkomstig artikel 2, lid 6, van de basisverordening moeten de VAA-kosten gebaseerd zijn op de werkelijke productie- en verkoopgegevens. Alleen wanneer dergelijke
bedragen niet bepaald kunnen worden kan artikel 2, lid 6, onder c), in werking treden. Zoals door de producent- exporteur wordt erkend, zijn de feitelijke VAA-kosten in de rekeningen beschikbaar en maken de ter discussie staande financiële uitgaven daar deel van uit. Het argument dat sommige financiële uitgaven geen betrekking hebben op de productie en/of verkoop van producten moet verworpen worden. Ten eerste kunnen de door de producent-exporteur ter onderbouwing van dit verzoek ingediende gegevens in dit stadium van het onderzoek niet gecontroleerd worden. De producent-exporteur is op tijd ingelicht en heeft ruim de tijd gehad om deze informatie te verstrekken toen de controles plaatsvonden, maar heeft geen gebruikgemaakt van deze mogelijkheid. Ten tweede bestaan de activiteiten van Zaporizhstal alleen uit de productie en verkoop van haar producten. Er is nooit enig bewijs van het tegendeel door de producent-exporteur geleverd. Het refereren aan de eis dat de samenstelling van VAA-kosten redelijk moet zijn is niet op zijn plaats aangezien de Commissie de betreffende VAA-kosten niet samengesteld heeft, maar heeft vastgesteld zoals bepaald in de eisen van artikel 2, lid 6, van de basisverordening. Dit argument werd derhalve afgewezen.
(176) In zijn opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de producent-exporteur aan dat de uitgaven in kwestie betrekking hadden op de algehele economische exploitatie van de fabriek, maar niet op de exploitatie met betrekking tot de productie en verkoop van het betrokken product. De producent-exporteur voerde verder aan dat de Commissie het bewijsmateriaal met betrekking tot het verzoek deze uitgaven uit te sluiten, niet heeft behandeld. De producent-exporteur voerde vervolgens aan dat de Commissie zelfs het enkele feit dat er ondersteunend bewijsmateriaal was ingediend had verworpen, door te stellen dat er geen bewijsma teriaal is ingediend waarin wordt weerlegd dat Zaporizhstal uitsluitend actief is op het gebied van productie en verkoop van haar producten. Tot slot stelde de producent-exporteur, met betrekking tot de opmerking van de Commissie over de ingediende nieuwe reeks gegevens die de uitsluiting van sommige financiële uitgaven ondersteunden, dat dit argument als zodanig was aangevoerd in de beantwoording van de vragenlijst over antidumping en dat de relevante gegevens in het bij die beantwoording ingediende gecontroleerd verslag stonden.
(177) In antwoord op het bovenstaande merkte de Commissie op dat de producent-exporteur twee verzoeken heeft ingediend die op dit argument betrekking hebben. Het eerste verzoek, neergelegd in het antwoord op de vragenlijst over antidumping en vervolgens gemotiveerd in haar communicatie van 5 januari 2017, betrof het corrigeren van de financiële uitgaven van Zaporizhstal naar het historisch niveau onder normale exploitatieom standigheden. Het tweede verzoek, voor het eerst neergelegd in de opmerkingen over het informatiedocument op 2 mei 2017, na de controles van Zaporizhstal, betrof de correctie van de VAA-kosten door uitsluiting van de uitgaven die volgens de indiener geen betrekking hebben op de productie en/of verkoop van het betrokken product.
(178) Zoals toegelicht in overweging 175 hierboven kan de Commissie de financiële uitgaven van Zaporizhstal niet corrigeren naar een historisch niveau onder normale exploitatieomstandigheden omdat de VAA-kosten overeen komstig artikel 2, lid 6, van de basisverordening gebaseerd dienen te zijn op de werkelijke productie- en verkoop gegevens. De Commissie had de beschikking over deze gegevens en ze zijn in de betreffende berekening gebruikt. In de opmerkingen van de producent-exporteur over de mededeling van de definitieve bevindingen zijn op dit punt geen verdere argumenten aangevoerd, en een nadere toelichting is derhalve niet nodig.
(179) Ten aanzien van het tweede verzoek, d.w.z. de correctie van de normale waarde van Zaporizhstal door uitsluiting van de uitgaven die volgens de indiener geen betrekking hebben op de productie en/of verkoop van het betrokken product, merkte de Commissie op dat uit de opmerkingen over het informatiedocument niet duidelijk wordt dat deze uitgaven niet direct of indirect verband houden met de productie en/of verkoop van het betrokken product. Zoals hierboven vermeld zijn de activiteiten van Zaporizhstal, voor zover de Commissie bekend is, beperkt tot de productie en verkoop van haar producten. De financiële uitgaven van de onderneming zouden daarom doorgaans op de een of andere wijze met deze activiteiten verband houden. De items waarvan de producent-exporteur in de opmerkingen over het informatiedocument aangeeft dat zij geen betrekking hebben op de productie en/of verkoop van het betrokken product omvatten inderdaad investeringen die betrekking hebben op de kasstroom, leningen aan grondstofproducerende dochterondernemingen of verplichtingen die voortvloeien uit personeelsbeloningen. Deze uitgaven lijken op zijn minst indirect met de productie en/of verkoop van het betrokken product verband te houden.
(180) Een nadere controle van deze kwestie was niet mogelijk omdat het verzoek pas op 2 mei 2017 werd ingediend, ruim na het afronden van het betreffende controlebezoek (d.w.z. 24 november 2016). In de mededeling van 5 januari 2017, die eveneens na het ter zake doende controlebezoek werd ingediend, noemde de producent- exporteur dat sommige van de met leningen verband houdende financiële uitgaven voor een algemeen doel waren gemaakt, en dat zij geen verband hielden met de productie en/of verkoop van het betrokken product. Er werd op dat moment geen nadere informatie over dit punt verstrekt omdat de producent-exporteur niet om uitsluiting van deze leningen verzocht maar vasthield aan het argument dat de financiële uitgaven van Zaporizhstal gecorrigeerd moesten worden naar het historisch niveau onder normale exploitatieomstandigheden.
(181) Op dit punt voerde de producent-exporteur in zijn opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen aan dat een „volledige en uitvoerige versie van gecontroleerde verslagen waarin duidelijk de kwestie van niet op de productie en verkoop van het betrokken product betrekking hebbende extra financiële uitgaven van de fabriek ter sprake werd gebracht” aan de Commissie tijdens het controlebezoek aan Zaporizhstal was verstrekt. De producent-exporteur voerde vervolgens aan dat de Commissie gebruik had kunnen maken van die mogelijkheid om de gegevens te controleren en, indien nodig, een nadere toelichting te vragen op het door Zaporizhstal ingediende bewijsmateriaal.
(182) De Commissie merkte ten eerste op dat, zoals aangegeven door de producent-exporteur, de volledige jaarverslagen van Zaporizhstal pas tijdens het controlebezoek verstrekt werden, ondanks het feit dat er in de vragenlijst over antidumping om verzocht was. De Commissie merkte vervolgens op dat, zoals in de aankondigingsbrief van de controle van 27 oktober 2016 was meegedeeld, het bezoek tot doel had de in de antwoorden op de vragenlijst verstrekte informatie te controleren door de daarin vermelde informatie na te gaan aan de hand van brondocu menten, gegevens over kosten en financiële boekhoudkundige gegevens en gecontroleerde jaarrekeningen. De kwestie dat sommige financiële uitgaven volgens Zaporizhstal geen betrekking zouden hebben op de productie en verkoop van het betrokken product werd pas op 2 mei 2017 ter sprake gebracht en werd in de mededeling van 5 januari 2017 slechts aangestipt. Beide opmerkingen werden gemaakt nadat de controlebezoeken ter plaatse bij Zaporizhstal reeds waren afgerond. Het onderzoek naar deze kwestie en de controle van de uitgaven waren daarom geen onderdeel van het werkprogramma van de Commissie voor dat bezoek en konden dat ook niet zijn. Het argument dat de kwestie van niet op productie of verkoop betrekking hebbende financiële uitgaven was aangevoerd door het enkele feit dat deze in de gecontroleerde verslagen waren opgenomen, gaat voorbij aan het doel van het controlebezoek en de rol van de Commissie daarin, zoals deze in de aankondigingsbrief aan de producent-exporteur zijn meegedeeld voordat het controlebezoek begon. Dit, samen met het feit dat de volledige gecontroleerde verslagen pas tijdens het controlebezoek werden verstrekt en dat het, zoals hierboven vermeld, allesbehalve duidelijk is dat de betreffende uitgaven geen betrekking hebben op de productie en de verkoop van het betrokken product, moet ertoe leiden dat dit deel van het argument verworpen wordt.
(183) Om de hierboven uiteengezette redenen is dit argument afgewezen.
3.6.2. Uitvoerprijs
(184) De uitvoerprijs werd vastgesteld volgens de algemene werkwijze die is uiteengezet in sectie 3.1.2. en in het bijzonder artikel 2, lid 8, van de basisverordening. Voor de verkoop via de verbonden importeurs werd de uitvoerprijs samengesteld op basis van artikel 2, lid 9, van de basisverordening.
(185) De producent-exporteur heeft aangevoerd dat de Zwitserse handelaar — Metinvest International SA („MISA”) — louter optrad als een exportafdeling van de productielocaties, aangezien die geen inklaring van de in de Unie geleverde goederen verrichtte. Verder voerde de producent-exporteur aan dat er geen aftrek voor VAA-kosten en winst (of een nominale commissie) zou mogen plaatsvinden op grond dat artikel 2, lid 9, van de basisverordening niet op de huidige procedure van toepassing is omdat de handelaar niet in de Unie gevestigd is.
(186) De Commissie heeft de uitvoerprijs krachtens artikel 2, lid 9, van de basisverordening niet samengesteld voor de uitvoer naar onafhankelijke afnemers via de Zwitserse handelaar. Evenwel doet dit, zelfs als de verantwoorde lijkheid voor de inklaring bij de afnemer ligt, niets af aan het feit dat de verkoop wordt verricht door de verbonden handelaar, die hiervoor VAA-kosten maakt en die er in het algemeen naar streeft winst op zijn diensten te maken. Zoals opgemerkt in overweging 194 was de Commissie derhalve van mening dat een correctie krachtens artikel 2, lid 10, onder i). van de basisverordening nodig is.
(187) In zijn opmerkingen over het informatiedocument heeft de producent-exporteur aangevoerd dat MISA geen op winst gerichte handelaar is maar een verbonden onderneming met taken die normaal gesproken onder de verant woordelijkheid van een interne exportverkoopafdeling vallen.
(188) Op basis van het bewijsmateriaal dat de Commissie tot haar beschikking had, was zij het met dit argument niet eens. MISA is een op winst gerichte onderneming, die zichzelf beschrijft als een onderneming die het juiste evenwicht zoekt tussen winstgevendheid, klanttevredenheid en risicomanagement. De activiteiten van MISA zijn niet beperkt tot de verkoop van producten van de Metinvest-groep. MISA en de productielocaties hebben verschillende eigenaren. Tot slot ondertekent MISA gedetailleerde koop- en verkoopcontracten met de productielo caties. Deze overeenkomsten bevatten clausules inzake sancties op het niet of onjuist nakomen van de respectieve verplichtingen, en inzake geschillenbeslechting door derden, wat in het algemeen eerder wordt aangetroffen bij contacten tussen onafhankelijke handelaren dan tussen de productie- en verkoopafdeling van één onderneming. Op grond van dit bewijsmateriaal concludeert de Commissie dat de relatie tussen MISA en de twee productielo caties meer de kenmerken heeft van een vertegenwoordiger dan van een geïntegreerde verkoopafdeling. Zoals uiteengezet in overweging 194 is de betreffende correctie gerechtvaardigd in alle gevallen waarin MISA bij een transactie betrokken is.
(189) In zijn opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen leidde de producent-exporteur uit de toepassing van artikel 2, lid 8, van de basisverordening op de verkoop via MISA af dat de Commissie heeft aanvaard dat MISA als een exportafdeling van de groep optreedt. De producent-exporteur maakte vervolgens opnieuw bezwaar tegen de toepassing van artikel 2, lid 10, onder i), van de basisverordening, met als argument dat MISA niet als verkoopagent of handelaar optreedt. Om dit punt te onderstrepen voerde de producent- exporteur aan dat MISA slechts een onbeduidend en nichedeel van niet door de groep vervaardigde producten
verkoopt. De producent-exporteur voerde vervolgens aan dat het feit dat MISA het juiste evenwicht probeert te vinden tussen winstgevendheid, klanttevredenheid en risicomanagement, of dat de onderneming gedetailleerde koop- en verkoopovereenkomsten met de productielocaties sluit, of dat MISA een eigen directeur en staf heeft, anders dan de fabrieken in Oekraïne, voortkomt uit voorschriften die voortvloeien uit het naleven van de nodige wettelijke voorschriften in Oekraïne en Zwitserland.
(190) Zoals hierboven toegelicht heeft de Commissie niet aanvaard dat MISA optrad als een exportafdeling van de groep. MISA trad op als een verbonden handelaar en daarom heeft de Commissie artikel 2, lid 8, samen met artikel 2, lid 10, onder i), van de basisverordening toegepast. Bovendien verkoopt MISA niet uitsluitend een onbeduidend of nichedeel van niet door de groep vervaardigde producten, hoewel dit op zichzelf van significant belang is voor deze vaststelling. MISA verkoopt ook een aanzienlijke hoeveelheid producten van derden aan de groep. Ten aanzien van het in overweging 188 hierboven beschreven bewijsmateriaal voerde de producent- exporteur enkel aan dat deze elementen wettelijk vereist zijn en dat zij de positie van MISA als een exportafdeling niet ontkrachten. Er werden geen nadere gegevens verstrekt over welke wetten welk element vereisen. Verder heeft de producent-exporteur niet toegelicht waarom elementen als het op winst gericht zijn (wat eerder in zijn opmerkingen over het informatiedocument door de producent-exporteur betwist werd) of het hebben van overeenkomsten met boeteclausules voor het niet presteren of onderpresteren bij de respectievelijke verplich tingen, evenals geschillenbeslechting door derden, niet zouden ontkrachten dat MISA de positie van een exportaf deling heeft. Derhalve zijn er geen verdere opmerkingen inzake dit punt vereist.
(191) Om de hierboven uiteengezette redenen is dit argument afgewezen.
3.6.3. Vergelijking
(192) De Commissie heeft de normale waarde en de uitvoerprijs van de enige producent-exporteur vergeleken in het stadium af fabriek.
(193) Waar dat met het oog op een billijke vergelijking gerechtvaardigd was, heeft de Commissie overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening op de normale waarde en/of de uitvoerprijs een correctie toegepast voor verschillen die van invloed zijn op de vergelijkbaarheid van de prijzen. Er werden correcties toegepast voor invoerheffingen (in de orde van grootte van 0,1 % tot 0,7 %), vervoer, verzekering, verlading, overlading, lossing en aanverwante kosten (in de orde van grootte van 1 % tot 8 %), verpakkingen (in de orde van grootte van 0 % tot 0,1 %), kredietkosten (in de orde van grootte van 0 % tot 0,7 %), kosten na verkoop (in de orde van grootte van 0,1 % tot 0,4 %), bankkosten (in de orde van grootte van 0 % tot 0,3 %) en commissies (in de orde van grootte van 0 % tot 0,2 %).
(194) Verder werd er, omdat alle verkoop naar de Unie plaatsvond via de verbonden handelaar in Zwitserland, een relevante correctie toegepast op basis van artikel 2, lid 10, onder i), van de basisverordening.
(195) De producent-exporteur verzocht om een correctie voor (verschil in) handelsstadium krachtens artikel 2, lid 10, onder d), i), van de basisverordening, met het argument dat de verkoopkanalen van het soortgelijk product op de binnenlandse markt aanzienlijk afweken van die van de verkoop van het betrokken product aan de Unie, hetgeen van invloed was op de prijsvergelijking. Ook voerden zij aan dat er permanente en duidelijke verschillen waren in de functies en prijzen voor de verschillende handelsstadia op de binnenlandse markt en in de uitvoer naar de Unie.
(196) De producent-exporteur heeft niet aangetoond dat er permanente en duidelijke verschillen waren in de functies en prijzen van de verkoper in de verschillende handelsstadia op de binnenlandse markt van het land van uitvoer. Een dergelijke bevinding werd inderdaad niet gesteund door de gegevens die de producent-exporteur heeft verstrekt. Daarom heeft de Commissie dit argument verworpen.
(197) In de opmerkingen over het informatiedocument heeft de producent-exporteur ernstig bezwaar aangetekend tegen deze argumentatie op grond dat deze arbitrair en niet onderbouwd was. Hij heeft echter geen bewijsma teriaal verstrekt waaruit blijkt dat er permanente en duidelijke verschillen waren in de functies en prijzen van de verkoper in de verschillende handelsstadia op de binnenlandse markt van het land van uitvoer. In plaats daarvan ging hij alleen in op het eerste gedeelte van deze eis met het argument dat er permanente en duidelijke verschillen bestaan in functies en prijzen in de verkoop in verschillende handelsstadia in verschillende markten, zonder in te gaan op de eis dat dit moest worden aangetoond voor de binnenlandse markt. De Commissie heeft inderdaad de prijzen van de verkoper in de verschillende handelsstadia op de binnenlandse markt gecontroleerd en geen permanente en duidelijke verschillen aangetroffen.
(198) De producent-exporteur voerde aan dat als de Commissie van mening was dat artikel 2, lid 10, onder d, i), van de basisverordening niet van toepassing is, de Commissie zich had moeten baseren op artikel 2, lid 10, onder d), ii), van de basisverordening. Aldus gaf de producent-exporteur, afgezien van een onduidelijke verwijzing naar voorlopig bewijsmateriaal, geen enkel argument waarom deze bepaling van toepassing zou zijn. De relevante handelsstadia waren voorhanden op de binnenlandse markt en er is niet duidelijk aangetoond dat bepaalde functies betrekking hebben op andere handelsstadia dan het stadium dat in de vergelijking gebruikt moet worden. Deze bepaling is derhalve niet van toepassing op de onderhavige procedure.
(199) In zijn opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de producent-exporteur aan dat de Commissie zichzelf tegenspreekt wanneer zij stelt dat, waar er verschillende handelsstadia op de binnenlandse markt bestaan, de producent-exporteur niet heeft aangetoond dat er voor die handelsstadia permanente en duidelijke verschillen bestaan in de functies en prijzen van de verkoper.
(200) De Commissie zag geen tegenstrijdigheid in deze bewering.
(201) Verder voerde de producent-exporteur aan dat hij in zijn mededeling van 5 januari 2017 wel een analyse en een vergelijking van de verschillende handelsstadia op de binnenlandse markt aan de Commissie heeft verstrekt, waarbij de handelsstadia op de binnenlandse markt in kaart waren gebracht en zijn vergeleken, en waarbij werd aangetoond dat er sprake was van een permanent prijsverschil tussen deze stadia.
(202) De Commissie antwoordde door erop te wijzen dat de onderneming in de desbetreffende mededeling geen handelsstadia had vergeleken maar verschillende binnenlandse verkoopkanalen van één van haar productielo caties. In deze reeds gebrekkige vergelijking voerde de producent-exporteur verder aan dat het directe kanaal,
d.w.z. het kanaal waarin de binnenlandse handelaar niet betrokken is, het meest met het verkoopkanaal van de Unie te vergelijken is. Er werd geen bewijsmateriaal geleverd dat deze bewering kon staven, met name in overweging nemend dat alle verkoop van de producent-exporteur naar de Unie plaatsvond via een verbonden handelaar in Zwitserland, te weten MISA. De Commissie bleef daarom bij haar standpunt dat de producent- exporteur niet heeft aangetoond dat er voor de verschillende handelsstadia op de binnenlandse markt van het land van uitvoer permanente en duidelijke verschillen in de functies en prijzen van de verkoper bestonden.
(203) In zijn opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de producent-exporteur ook aan dat de Commissie voorbij is gegaan aan het feit dat hij een herziene lijst van de exportverkopen van zijn verbonden onderneming MISA had ingediend. In die lijst was de producent-exporteur ingegaan op de opmerking van de Commissie over de vaststelling van de handelsstadia voor een groot aantal transacties, die in het oorspron kelijke antwoord op de vragenlijst over antidumping inaccuraat was. De producent-exporteur voerde aan dat er niet gesteld kan worden dat de informatie te laat in het onderzoek was ingediend, omdat de Commissie de informatie, indien nodig, had kunnen controleren tijdens haar controlebezoek aan de met de onderneming verbonden entiteiten in de Unie.
(204) De Commissie was het niet eens met deze stelling. De aanvullende informatie over de verkooplijst van MISA werd na het controlebezoek aan MISA ingediend. Juist om een dergelijke situatie te voorkomen, had de Commissie in haar mededeling van 17 januari 2017 voorafgaand aan haar controlebezoek ter plaatse bij MISA de onderneming eraan herinnerd dat als er argumenten of onderdelen daarvan gecontroleerd moeten worden, deze op een redelijk tijdstip voorafgaand aan het controlebezoek moeten worden ingediend, zodat het team dat de zaak behandelt het desbetreffende onderdeel van het bezoek kan voorbereiden. Tot slot zou dit, zelfs als de Commissie de gegevens in de bedrijfsruimten van MISA had kunnen controleren, niets afdoen aan het feit dat, zoals hierboven genoemd, de producent-exporteur niet heeft aangetoond dat er voor de verschillende handelsstadia op de binnenlandse markt van het land van uitvoer permanente en duidelijke verschillen in functie en prijs van de verkoper bestonden.
(205) In zijn opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen herhaalde de producent-exporteur zijn argument dat, indien de Commissie van mening was dat het door de onderneming ingediende bewijsmateriaal ter ondersteuning van zijn argument inzake artikel 2, lid 10, onder d), i), van de basisverordening niet afdoende aantoonde dat voor de verschillende handelsstadia op de binnenlandse markt van het land van uitvoer permanente en duidelijke verschillen in functies en prijzen van de verkoper bestonden, de Commissie datzelfde bewijsmateriaal had kunnen gebruiken voor het toepassen van een bijzondere correctie uit hoofde van artikel 2, lid 10, onder d), ii), d.w.z. voor de gevallen waarin „de desbetreffende stadia op de binnenlandse markt afwezig waren”. Zoals hierboven vermeld constateerde de Commissie echter dat de desbetreffende handelsstadia wel op de binnenlandse markt voorhanden waren. De producent-exporteur heeft niet aangetoond dat er voor deze handels stadia permanente en duidelijke verschillen in functies en prijzen van de verkoper bestonden, maar dat verandert niets aan het feit dat deze stadia op de binnenlandse markt voorhanden waren. Er is daarom niet voldaan aan de voorwaarden voor het toepassen van artikel 2, lid 10, onder d) en ii), van de basisverordening.
(206) Om de hierboven uiteengezette redenen is dit argument afgewezen.
(207) De producent-exporteur voerde ook aan dat er, omwille van een billijke vergelijking, op de normale waarde een correctie toegepast moest worden voor de transportkosten van het soortgelijk product tussen de productielocatie en de binnenlandse verbonden handelaar.
(208) Overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder e), van de basisverordening wordt er een correctie toegepast voor het verschil in kosten die rechtstreeks verband houden met de overbrenging van het betrokken product en/of het soortgelijk product van de bedrijfsruimten van de producent-exporteur naar een onafhankelijke afnemer, wanneer dergelijke kosten in de in rekening gebrachte prijzen zijn inbegrepen. Deze bepaling ziet niet op de transport kosten tussen twee verbonden partijen die niet in de aan de onafhankelijke afnemer berekende prijs lijken te zijn inbegrepen. Daarom heeft de Commissie dit argument verworpen.
3.6.4. Dumpingmarge
(209) Na het informatiedocument heeft de producent-exporteur nieuwe gegevens voor de verkoop van de verbonden importeurs ingediend. Deze gegevens zijn vervolgens door de Commissie gecontroleerd. Deze nieuwe cijfers hadden invloed op de oorspronkelijk in het informatiedocument vastgestelde berekening van de dumping.
(210) Voor de producent-exporteur heeft de Commissie de gewogen gemiddelde normale waarde van elke soort van het soortgelijk product vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs van de overeenkomstige soort van het betrokken product, zoals bepaald in artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening.
(211) De mate van medewerking vanuit Oekraïne was heel hoog, aangezien de uitvoer van de medewerkende producent-exporteur goed was voor meer dan 95 % van de totale uitvoer naar de Unie tijdens het onderzoek tijdvak. Op grond hiervan heeft de Commissie de voor het gehele land geldende dumpingmarge vastgesteld op hetzelfde niveau als die voor de enige producent-exporteur.
(212) Onderstaande tabel bevat de dumpingmarges, uitgedrukt als percentage van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring:
Onderneming | Dumpingmarge |
Metinvest Group | 19,4 % |
Alle andere ondernemingen | 19,4 % |
4. SCHADE
4.1. Definitie van de bedrijfstak van de Unie en de productie in de Unie
(213) Binnen de Unie hebben 17 ondernemingen in het kader van de beoordeling van de representativiteit productie- en verkoopgegevens verstrekt en aangegeven dat zij tijdens het onderzoektijdvak het soortgelijk product vervaar digden. Op basis van de beschikbare informatie uit de klacht vertegenwoordigen deze 17 ondernemingen ongeveer 90 % van de productie van het soortgelijk product in de Unie.
(214) Afgezien van deze 17 ondernemingen waren er vijf andere ondernemingen die het soortgelijk product tijdens het onderzoektijdvak vervaardigden.
(215) Een van de belanghebbenden voerde aan dat het opnemen van de gegevens van de Italiaanse producent Ilva, gezien de bijzondere situatie van deze onderneming (1), de schade voor de staalindustrie in de Unie als geheel zou vertekenen en dat deze Italiaanse producent daarom van het onderzoek moest worden uitgesloten. Krachtens artikel 4, lid 1, van de basisverordening ziet de term „bedrijfstak van de Unie” echter op de gezamenlijke producenten in de Unie van soortgelijke producten of van een groot deel van die productie. Omdat de Commissie geen reden had om haar analyse te beperken tot een groot deel, moest zij de volledige bedrijfstak, met inbegrip van Ilva, analyseren. Derhalve werd dit argument afgewezen.
(216) De totale productie in de Unie tijdens het onderzoektijdvak werd vastgesteld op ongeveer 72,9 miljoen ton. De Commissie heeft dit cijfer vastgesteld op basis van informatie van de klager en van alle haar bekende producenten in de Unie. Zoals vermeld in overweging 7 werd een steekproef van zes producenten in de Unie samengesteld die meer dan 45 % van de totale productie van het soortgelijk product in de Unie vertegenwoordigden, hetgeen beschouwd werd als een representatieve steekproef.
(1) De Europese Commissie heeft op 20 januari 2016 een diepgaand onderzoek ingesteld om te beoordelen of de Italiaanse staatssteun aan staalproducent Ilva in overeenstemming was met de EU-staatssteunregels en zij heeft dit onderzoek op 15 mei 2016 uitgebreid. Op 3 juli 2017 was dit onderzoek nog niet afgerond.
(217) Het bedrijfsmodel van de producenten in de Unie en hun mate van verticale integratie verschillen. Toch kan de bedrijfstak van de Unie over het algemeen worden gekarakteriseerd als een sector met een hoge mate van verticale integratie, zoals nader uiteengezet in overweging 219.
4.2. Verbruik in de Unie
(218) Zoals vermeld in overweging 45 wordt het betrokken product ingedeeld onder een aantal GN-codes, waaronder bepaalde ex-codes. Om het verbruik in de Unie niet te onderschatten, en gezien het kennelijk marginale effect van dergelijke codes op het totale verbruik, is de invoer van producten met een GN-ex-code volledig meegeteld bij de berekening van het verbruik in de Unie.
(219) Aangezien de bedrijfstak van de Unie grotendeels verticaal geïntegreerd is en het betrokken product wordt beschouwd als basismateriaal voor de productie van verschillende downstreamproducten met een toegevoegde waarde, te beginnen met koudgewalste producten, werden het interne verbruik en het verbruik op de vrije markt afzonderlijk geanalyseerd.
(220) Het onderscheid tussen de markt voor intern verbruik en de vrije markt is relevant voor de schadeanalyse. Voorts worden de (interne) verrekenprijzen tussen de groepen onderling aan de hand van verschillende vormen van prijsbeleid bepaald. Voor de productie voor de verkoop op de vrije markt van de Unie daarentegen geldt dat deze rechtstreeks met het ingevoerde betrokken product concurreert en dat de prijzen vrijemarktprijzen zijn.
(221) Om een zo volledig mogelijk beeld van de bedrijfstak van de Unie te verkrijgen, verzamelde de Commissie gegevens over de volledige activiteit van het soortgelijk product en bepaalde zij of de productie voor intern verbruik dan wel voor de vrije markt bestemd was. De Commissie stelde vast dat ongeveer 58 % van de totale productie van de producenten in de Unie tijdens het onderzoektijdvak voor intern verbruik bestemd was.
(222) Na de mededeling van feiten en overwegingen van het informatiedocument stelde de Servische producent- exporteur dat het verbruik op de vrije markt van het betrokken product tussen 2015 en het onderzoektijdvak met meer dan 1,2 miljoen ton was afgenomen en dat dit een enorme daling in het verbruik in de Unie gedurende de tweede helft van 2015 impliceert. De onderneming verzocht de Commissie derhalve verder te onderzoeken of de door de bedrijfstak van de Unie verstrekte verkoopgegevens inzake de vrije markt daadwerkelijk klopten.
(223) De Commissie onderzocht de door de bedrijfstak van de Unie verstrekte verkoop- en verbruiksgegevens en bevestigde dat de door de bedrijfstak van de Unie verstrekte gegevens voor het verbruik op de vrije markt juist en betrouwbaar waren.
4.2.1. Intern verbruik in de Unie
(224) De Commissie stelde het interne verbruik in de Unie vast op basis van het interne verbruik en de interne verkopen op de markt van de Unie van alle haar bekende producenten in de Unie. Het aldus vastgestelde interne verbruik in de Unie ontwikkelde zich als volgt:
Tabel 1
Intern verbruik in de Unie (ton)
2013 | 2014 | 2015 | OT | |
Intern verbruik | 42 418 062 | 42 887 175 | 42 271 071 | 42 454 866 |
Index (2013 = 100) | 000 | 000 | 000 | 100 |
Bron: Antwoord van Eurofer op de vragenlijst.
(225) Tijdens de beoordelingsperiode bleef het interne verbruik in de Unie stabiel.
4.2.2. Verbruik op de vrije markt van de Unie
(226) De Commissie heeft het verbruik op de vrije markt in de Unie vastgesteld op basis van a) de verkoop op de markt van de Unie van alle haar bekende producenten in de Unie en b) de invoer in de EU uit alle derde landen volgens Eurostat; zij heeft daarbij tevens rekening gehouden met de gegevens die zijn overgelegd door de medewerkende producenten-exporteurs in de betrokken landen. Het aldus vastgestelde verbruik op de vrije markt van de Unie ontwikkelde zich als volgt:
Tabel 2
Verbruik op de vrije markt (ton)
2013 | 2014 | 2015 | OT | |
Verbruik op de vrije markt | 32 292 192 | 33 139 474 | 35 156 318 | 33 930 726 |
Index (2013 = 100) | 100 | 103 | 109 | 105 |
Bron: Antwoord van Eurofer op de vragenlijst.
(227) Tijdens de beoordelingsperiode steeg het verbruik op de vrije markt van de Unie met ongeveer 5 %. De stijging is vooral toe te schrijven aan het economische herstel van de downstreamindustrie.
4.3. Cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de invoer uit de betrokken landen en volume en prijzen van de invoer uit de betrokken landen
4.3.1. Cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de invoer uit de betrokken landen
(228) De Commissie heeft onderzocht of de invoer van het betrokken product van oorsprong uit de betrokken landen overeenkomstig artikel 3, lid 4, van de basisverordening cumulatief moest worden beoordeeld.
(229) Volgens die bepaling wordt de invoer uit meer dan één land uitsluitend cumulatief beoordeeld indien wordt vastgesteld dat:
a) de dumpingmarge voor het uit elk land ingevoerde product meer dan minimaal is in de zin van artikel 9, lid 3, en dat de uit elk land ingevoerde hoeveelheid niet te verwaarlozen is; en
b) een cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de invoer in het licht van de concurrentievoorwaarden tussen de ingevoerde producten en het soortgelijk product van de Unie, opportuun is.
(230) De dumpingmarges die werden vastgesteld ten aanzien van de invoer uit de betrokken landen zijn hierboven in sectie 3 „Dumping” opgenomen. Al deze dumpingmarges liggen boven de „minimumdrempel” als bedoeld in artikel 9, lid 3, van de basisverordening.
(231) De invoervolumes uit Brazilië, Iran, Rusland en Oekraïne werden beoordeeld als niet verwaarloosbaar in de zin van artikel 3, lid 4, van de basisverordening. Brazilië, Iran, Rusland en Oekraïne hadden in het onderzoektijdvak een marktaandeel van respectievelijk 1,79 %, 3,32 %, 4,29 % en 3,17 %, zoals vermeld in tabel 3 hieronder.
(232) Anderzijds werd het invoervolume uit Servië aangemerkt als verwaarloosbaar in de zin van artikel 3, lid 4, van de basisverordening. Het volume van de invoer uit Servië daalde van 427 558 ton in 2015 tot ongeveer 354 000 ton in het onderzoektijdvak, hetgeen zich laat vertalen in een marktaandeel van slechts 1,04 %. Het is de normale praktijk van de Commissie een marktaandeel als verwaarloosbaar te beschouwen wanneer dit onder de drempel van 1 % ligt zoals vastgesteld in de basisverordening in de fase van inleiding. De Commissie was in
dit geval echter van mening dat 1,04 % nog steeds verwaarloosbaar is aangezien 0,04 % als niet ter zake doend beschouwd moet worden. Zeker wanneer, in relatieve zin, de Servische invoerhoeveelheden aanzienlijk lager zijn dan de hoeveelheden van elk van de vier andere landen. Het Servische invoervolume was inderdaad bijna de helft van het volume van Brazilië, het op een na laagste land wat betreft invoervolume.
Tabel 3
Invoervolume (ton) en marktaandeel
2013 | 2014 | 2015 | OT |
BRAZILIË
Volume van de invoer uit Brazilië | 41 895 | 108 973 | 580 525 | 608 541 |
Marktaandeel Brazilië | 0,13 % | 0,33 % | 1,65 % | 1,79 % |
IRAN
Volume van de invoer uit Iran | 125 202 | 527 161 | 1 015 088 | 1 127 659 |
Marktaandeel Iran | 0,39 % | 1,59 % | 2,89 % | 3,32 % |
RUSLAND
Volume van de invoer uit Rusland | 1 334 322 | 1 376 412 | 1 714 880 | 1 455 436 |
Marktaandeel van Rusland | 4,13 % | 4,15 % | 4,88 % | 4,29 % |
SERVIË
Volume van de invoer uit Servië | 000 000 | 000 835 | 427 558 | 354 145 |
Marktaandeel Servië | 0,48 % | 0,64 % | 1,22 % | 1,04 % |
OEKRAÏNE
Volume van de invoer uit Oekraïne | 905 397 | 939 545 | 1 084 477 | 1 075 244 |
Marktaandeel Oekraïne | 2,80 % | 2,84 % | 3,08 % | 3,17 % |
BETROKKEN LANDEN
Volume van de invoer uit de betrokken landen | 2 561 872 | 3 163 926 | 4 822 529 | 4 621 026 |
Marktaandeel van de betrokken landen | 7,93 % | 9,55 % | 13,72 % | 13,62 % |
Index (2013 = 100) | 100 | 120 | 173 | 172 |
Bron: Eurostat. Het marktaandeel werd vastgesteld door vergelijking van de invoervolumes met het verbruik op de vrije markt van de Unie zoals vermeld in tabel 2.
(233) Naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen en tijdens de hoorzitting op 27 juli 2017 voerde de klager aan dat de Servische uitvoer cumulatief beoordeeld moest worden met de invoer uit de vier andere landen gezien het feit dar de Servische uitvoer boven de 1 % de-minimisdrempel lag. In zijn ogen mag er geen uitzondering worden gemaakt op de 1 %-drempel, hoe klein ook het percentage dat boven deze drempel uitstijgt.
(234) De Commissie heeft dit argument afgewezen. Het besluit om de invoer al dan niet cumulatief te beoordelen moet gebaseerd zijn op alle in artikel 3, lid 3, van de basisverordening aangegeven criteria. Artikel 3, lid 4, van de basisverordening kent aan geen van deze afzonderlijke criteria een bijzonder gewicht toe. Hoewel de invoer uit een land inderdaad niet kan worden gecumuleerd wanneer de omvang ervan verwaarloosbaar is, betekent het tegendeel hiervan niet dat de invoer ipso facto gecumuleerd moet worden. Voorts zijn in de basisverordening de drempels voor verwaarloosbaarheid niet specifiek vastgesteld. Hoewel artikel 5, lid 7, van de basisverordening kan dienen als richtsnoer voor de verwaarloosbare invoervolumes, zijn deze drempels niet met verwijzing opgenomen in artikel 3, lid 4. De formulering biedt de Commissie eerder de flexibiliteit ieder geval individueel te onderzoeken en er rekening mee te houden dat het „extra” volume van 0,04 % geen rol speelt.
(235) Daarnaast stelde de Commissie vast dat de Servische uitvoerprijzen om de volgende redenen afweken van de uitvoerprijzen van de vier andere betrokken landen:
— ook al daalden de gemiddelde Servische verkoopprijzen eveneens tijdens de beoordelingsperiode, hun gemiddelde verkoopprijs tijdens het onderzoektijdvak (365 EUR/ton) is de hoogste tijdens het onderzoek tijdvak en aanzienlijk hoger dan de gemiddelde verkoopprijzen voor Brazilië, Iran, Rusland en Oekraïne, die varieerden van 319 EUR/ton tot 346 EUR/ton, zoals blijkt uit tabel 4 hieronder; en
— de Servische gemiddelde verkoopprijzen waren aanzienlijk hoger dan de gemiddelde verkoopprijzen van de vier andere betrokken landen.
Tabel 4
Invoerprijzen (EUR/ton)
2013 | 2014 | 2015 | OT |
BRAZILIË
Gemiddelde prijs van de invoer met dumping uit Brazilië | 461 | 433 | 386 | 346 |
Index (2013 = 100) | 100 | 94 | 84 | 75 |
IRAN
Gemiddelde prijs van de invoer met dumping uit Iran | 454 | 415 | 369 | 316 |
Index (2013 = 100) | 100 | 91 | 81 | 70 |
RUSLAND
Gemiddelde prijs van de invoer met dumping uit Rusland | 448 | 431 | 387 | 324 |
Index (2013 = 100) | 100 | 96 | 86 | 72 |
SERVIË
Gemiddelde prijs van de invoer met dumping uit Servië | 468 | 442 | 400 | 365 |
Index (2013 = 100) | 100 | 94 | 86 | 78 |
OEKRAÏNE
Gemiddelde prijs van de invoer met dumping uit Oekraïne | 429 | 415 | 370 | 319 |
Index (2013 = 100) | 100 | 97 | 86 | 74 |
BETROKKEN LANDEN
Gemiddelde prijs van de invoer met dumping uit de betrokken landen | 443 | 424 | 380 | 327 |
Index (2013 = 100) | 100 | 96 | 86 | 74 |
Bron: Eurostat.
(236) In dit verband suggereert de prijsbepaling, in combinatie met het te verwaarlozen volume, dat de Servische producent-exporteur eerder een prijsvolger dan een prijszetter voor het betrokken product is. Dit wordt ook geïllustreerd door het feit dat de prijsdaling van 2015 tot en met het onderzoektijdvak ook in relatieve zin lager is, ten opzichte van de prijsdaling van de vier andere betrokken landen.
(237) Naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen verzocht de klager de diensten van de Commissie tijdens de hoorzitting van 27 juli 2017 (zie overweging 33) om gegevens over prijsonderbieding en prijsbederf inzake de Servische producent-exporteur, zodat hij de in overwegingen 235 en 236 genoemde beweringen van de Commissie dat de Servische producent-exporteur eerder een prijsvolger dan een prijszetter is, opnieuw kon onderzoeken. Naar de mening van de klager is er bovendien geen bewijs voor het feit dat Servië een prijsvolger is.
(238) De Commissie merkte op dat zij hierboven de gemiddelde prijs van de invoer uit de betrokken landen heeft meegedeeld. Deze gegevens laten zien dat de Servische invoerprijzen in 2013 de hoogste waren (468 EUR/ton) en in de daaropvolgende jaren de hoogste bleven tot aan de prijs die in het onderzoektijdvak gold (365 EUR/ton). De index in tabel 4 hierboven laat bovendien zien dat de Servische prijzen in relatieve zin daalden van 100 tot 78 waarbij de index voor het jaar 2013 is vastgesteld op 100, terwijl de andere vier landen een daling lieten zien tot 75 (Brazilië), 70 (Iran), 72 (Rusland) en 74 (Oekraïne). De bevinding van de Commissie dat de Servische producent-exporteur eerder een prijsvolger dan een prijszetter was, zowel met betrekking tot de invoerprijs als de relatieve daling daarvan tussen 2013 en het OT, kon derhalve door de klager getoetst worden. De Commissie heeft voor deze beoordeling geen gegevens over prijsonderbieding of prijsbederf gebruikt, aangezien de berekeningen voor prijsonderbieding en prijsbederf slechts een indruk geven tijdens het onderzoektijdvak en niet geschikt zijn om de trend van de prijzen over een aantal jaren te vergelijken. Aangezien de klager, afgezien van de toetsing van de hierboven in overweging 235 en 236 genoemde beweringen, geen nadere redenen heeft aangevoerd voor de noodzaak voor de mededeling van de definitieve bevindingen van prijsonderbiedings- of prijsbederfgegevens, is dit verzoek bijgevolg door de Commissie afgewezen.
(239) Gezien het feit dat de klager de in tabel 4 genoemde cijfers niet betwist heeft, bevestigde de Commissie haar bevinding dat de Servische exporteur slechts een door andere importeurs bepaalde prijsontwikkeling volgde en dat hij niet als een prijsleider een agressieve prijsstrategie nastreefde.
(240) De Commissie kwam daarom tot de conclusie dat de invoer uit Servië niet cumulatief beoordeeld moet worden met de invoer uit de vier andere landen. Doordat de invoer uit Servië als minimaal bevonden is, zijn er geen beschermende maatregelen nodig ten aanzien van de invoer van WPP van oorsprong uit Servië. Derhalve dient, overeenkomstig artikel 9, lid 2, van de basisverordening, de procedure ten aanzien van de invoer uit Servië beëindigd te worden.
(241) De Commissie beoordeelde ook de concurrentievoorwaarden tussen de invoer met dumping uit de vier andere betrokken landen en de concurrentievoorwaarden tussen de invoer met dumping en het soortgelijke product en achtte deze vergelijkbaar. De ingevoerde producten concurreerden inderdaad met elkaar en met het in de Unie geproduceerde soortgelijk product. De producten zijn uitwisselbaar en werden in de Unie op de markt gebracht via vergelijkbare verkoopkanalen en verkocht aan soortgelijke categorieën eindafnemers.
(242) Naar aanleiding van de opening van het onderzoek hebben verschillende partijen opmerkingen ingediend over de cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de invoer uit de betrokken landen. De diplomatieke vertegenwoor diging van Oekraïne bij de Europese Unie, het Russische ministerie van Handel en Industrie, een Russisch producent-exporteur en twee producenten-exporteurs uit Brazilië betwistten de juistheid van een cumulatieve beoordeling van de invoer uit hun landen met de andere onderzochte landen en voerden aan dat de invoer uit hun landen niet daarmee gecumuleerd zou moeten worden. De diplomatieke vertegenwoordiging Oekraïne bij de Europese Unie voerde aan dat het volume van de invoer uit Oekraïene gedurende de periode 2011-2016 stabiel was, in tegenstelling tot wat de andere landen betrof en dat er een belangrijk verschil bestaat tussen de geografische structuur van de invoer uit Oekraïne enerzijds en uit Brazilië, Iran, Servië en Rusland anderzijds. Het ministerie van Handel en Industrie van Rusland was van mening dat er een uitputtende evaluatie van de concur rentievoorwaarden moest worden verricht. De Russische producent-exporteur voerde aan dat zijn invoer tijdens de beoordelingsperiode feitelijk daalde, dat een deel van zijn invoer betrekking had op interne leveringen binnen de groep, die als zodanig niet op de vrije markt van de Unie kwamen en dat de verkochte productsoorten verschillend waren. Voorts voerde een Braziliaanse producent-exporteur aan dat hij niet een vergelijkbare prijsont wikkeling had gevolgd en dat de distributie van de betreffende invoer, in vergelijking tot de invoer uit de vier andere betrokken landen, via andere verkoopkanalen had plaatsgevonden. Een andere Braziliaanse producent- exporteur voerde aan dat de Braziliaanse invoer te verwaarlozen was en dat de invoer uit Brazilië niet dezelfde ontwikkelingen volgde als die uit de vier andere betrokken landen in termen van volume, marktaandeel en prijs.
(243) De Commissie heeft deze argumenten afgewezen. De invoer uit Rusland en Oekraïne in de Unie is tijdens de beoordelingsperiode in absolute zin gestegen. Daarnaast zou zelfs indiener in de beoordelingsperiode van een daling van de invoer sprake was geweest, dit feit geen maatstaf zijn voor de bepaling of het invoervolume te verwaarlozen is in de zin van artikel 3, lid 4, van de basisverordening.
(244) De concurrentievoorwaarden tussen de invoer met dumping uit Brazilië, Iran, Rusland en Oekraïne en het soortgelijk product werden om de hieronder vermelde redenen beoordeeld als vergelijkbaar.
a) Ten eerste gebruikten alle medewerkende producenten-exporteurs uit Brazilië, Iran, Rusland en Oekraïne vergelijkbare verkoopkanalen, door hetzij rechtstreeks hetzij via een verbonden handelaar/importeur te verkopen, die ofwel binnen of buiten de Unie gevestigd was. Tevens werden door de staalproducenten in de Unie vergelijkbare verkoopkanalen in de Unie gebruikt. De ingevoerde producten van de vier andere betrokken landen concurreerden derhalve met elkaar en met het in de Unie geproduceerde betrokken product.
b) Ten tweede heeft de Commissie de totale invoer onderzocht, ongeacht of daarin leveringen binnen een groep waren opgenomen. Bij afwezigheid van dergelijke invoer zouden de ondernemingen het soortgelijke product, gezien het feit dat het een basisproduct betreft, waarschijnlijk van andere beschikbare bronnen op de vrije markt van de Unie betrokken hebben, met inbegrip van het door de bedrijfstak van de Unie geproduceerde soortgelijke product.
c) Zoals blijkt uit de tabel in overweging 264, werden er vergelijkbare ontwikkelingen van dalende prijzen vastgesteld voor Brazilië, Iran, Rusland en Oekraïne.
d) De productsoorten van de producenten-exporteurs werden ook door de producenten in de Unie vervaardigd en verkocht. Hun productsoorten verschilden dus niet van de soorten die door de producenten in de Unie werden verkocht.
e) Wat de Russische volumes betreft, blijkt uit de tabel in overweging 262 dat deze zowel in absolute hoeveelheden als in marktaandeel toenamen.
(245) Op basis van het bovenstaande concludeerde de Commissie dat voldaan was aan de voorwaarden voor de toepassing van een cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de invoer uit Brazilië, Iran, Rusland en Oekraïne. Deze invoer is derhalve cumulatief onderzocht met het oog op de bepaling van de schade.
(246) Naar aanleiding van de mededeling van feiten en overwegingen van het informatiedocument ontving de Commissie verscheidene opmerkingen over de cumulatieve beoordeling van de betrokken landen, die in de hieronder volgende overwegingen worden behandeld.
(247) De klager voerde aan dat de invoer uit Servië schade toebracht aan de producenten in de Unie op een wijze die vergelijkbaar was met de schade die door de invoer uit de andere vier landen werd toegebracht. De klager verwees hiermee naar het feit dat de invoer uit Servië in absolute zin en in marktaandeel verdubbelde in de periode tussen 2013 en het onderzoektijdvak, dat in dit tijdvak de prijzen ervan eveneens daalden en dat de producenten in de Unie tijdens het onderzoektijdvak met aanzienlijke bedragen werden onderboden door de invoer uit Servië. De klager voerde daarbij ook aan dat de invoer uit Servië een marktaandeel van 1,04 % heeft, wat net boven de drempel van 1 % van artikel 5, lid 7, van de basisverordening ligt. Bovendien wees de klager op een mogelijk risico van ontwijking aangezien de Chinese moedermaatschappij van de enige Servische producent- exporteur dankzij de beëindiging ten aanzien van Servië via haar Servische dochteronderneming naar de Unie zou kunnen verkopen.
(248) De Commissie verwierp de stelling dat de invoer uit Servië schade toebracht aan de producenten in de Unie op een wijze die vergelijkbaar was met de schade die door de invoer uit de andere vier landen werd toegebracht, op grond van de hieronder uiteengezette redenen.
— Ten eerste werd de omvang van de Servische invoer minimaal bevonden. Als gevolg daarvan is zij te verwaarlozen en kan niet worden gesteld dat zij schade aan de bedrijfstak in de Unie berokkent. Het feit dat de Servische gemiddelde verkoopprijzen in het onderzoektijdvak aanzienlijk hoger waren dan de gemiddelde verkoopprijzen van de vier andere betrokken landen is eveneens een aanwijzing voor het feit dat dit lage invoervolume geen schade kan berokkenen aan de bedrijfstak van de Unie.
— Ten tweede geldt ten aanzien van het marktaandeel boven de 1 %, in dit geval 1,04 %, dat de drempel in artikel 3, lid 4, van de basisverordening is aangegeven als „verwaarloosbaar”. De keuze voor het woord
„verwaarloosbaar” houdt in dat de Commissie bij cumulatieve beoordeling een zekere beoordelingsmarge mag aanhouden in haar analyse van de omvang van de invoer. Zoals uiteengezet in overweging 234 werd in dit specifieke geval het verschil van 0,04 % zowel in absolute als in relatieve zin onbetekenend bevonden.
— Tot slot, met betrekking tot het mogelijke risico op ontwijking, merkte de Commissie op dat de werkelijke omvang van de productie en de productiecapaciteit van de enige Servische producent-exporteur aan de diensten van de Commissie zijn medegedeeld. De Commissie zal derhalve bijzondere aandacht schenken aan dit mogelijke risico op ontwijking, door nauwlettend te volgen of er aanwijzingen bestaan voor een wijziging in het handelspatroon, die op een mogelijke ontwijking van oorsprong in Servië duiden. Bovendien, hoewel minder belangrijk, verklaarde de Servische producent-exporteur dat zijn hoofdstrategie gericht is op het reageren op de binnenlandse vraag en de regionale vraag van de Balkanlanden.
(249) Voorts voerden twee in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs aan dat de cumulatieve beoordeling van de invoer uit Brazilië met die uit Iran, Rusland en Oekraïne niet gerechtvaardigd was om de hieronder uiteen gezette twee overwegingen.
(250) Een van hen voerde aan dat meer dan een derde van de invoer uit Brazilië niet concurreerde met producten uit Iran, Rusland en Oekraïne, waarbij werd aangetoond dat de verkoopkanalen van de invoer uit Brazilië verschilden van die van Iran, Rusland en Oekraïne. Deze producent-exporteur voerde verder aan dat de Braziliaanse prijzen vergelijkbaar met wat ten aanzien van Servië het geval was, aanzienlijk hoger waren dan de gemiddelde prijzen van Iran, Rusland en Oekraïne en dat de Braziliaanse producenten-exporteurs eveneens eerder prijsvolgers dan prijszetters waren. Tot slot werd aangevoerd dat geen van de Braziliaanse producenten de prijzen van de bedrijfstak van de Unie had onderboden.
(251) De andere Braziliaanse producent-exporteur voerde aan dat een dergelijke cumulatieve beoordeling oneigenlijk was gezien het verwaarloosbare Braziliaanse invoervolume (zoals het geval was voor Servië) en het verschil in concurrentievoorwaarden. Ten aanzien van het verwaarloosbaar volume voerde de Braziliaanse producent- exporteur in dit verband aan dat het marktaandeel van Brazilië pas vanaf 2015 de drempel van 1 % overschreed en slechts opliep tot 1,79 % in het onderzoektijdvak. Het betreffende invoervolume was derhalve te gering om bij te dragen aan enige schade en derhalve net zo onbetekenend. Ten aanzien van de verschillende concurrentievoor waarden wees hij erop dat bijna 60 % van de invoer van het betrokken product uit Brazilië gedurende het onderzoektijdvak verband hield met verkoop of doorverkoop aan verbonden Europese ondernemingen, die niet rechtstreeks concurreren met voor de vrije markt bestemde producten en bijgevolg te maken hebben met andere concurrentievoorwaarden dan voor de vrije markt bestemde producten. Ook betwistte hij de bewering van de Commissie in het informatiedocument dat de invoer uit Brazilië en het soortgelijk product van de Unie onderling uitwisselbaar zijn. Hij voerde in dit verband aan dat Braziliaanse producenten-exporteurs hoofdzakelijk commerciële soorten WPP uitvoeren die andere fysieke, chemische en technische kenmerken hebben en voor andere eindtoepassingen gebruikt worden dan de door de bedrijfstak van de Unie verkochte producten, die hoofdzakelijk bestaan uit WPP-soorten van hoge kwaliteit. Ook werd betwist dat Braziliaanse producenten- exporteurs vergelijkbare verkoopkanalen gebruiken als de producenten-exporteurs uit de andere betrokken landen. Hij betoogde dat deze producenten in het algemeen rechtstreeks aan onafhankelijke afnemers op de vrije markt van de Unie verkopen, in tegenstelling tot wat voor het grootste gedeelte van de invoer uit Brazilië geldt. Tot slot waren er opmerkingen over prijzen die vergelijkbaar waren met de door de andere Braziliaanse producent-exporteur gemelde prijzen.
(252) De Commissie verwierp de argumenten van de twee in de steekproef opgenomen Braziliaanse producenten- exporteurs zoals hieronder toegelicht.
(253) Ten eerste onderzocht de Commissie met het oog op het bepalen van het verbruik de totaliteit van de Braziliaanse invoer, ongeacht of daarin leveringen binnen een groep van ondernemingen waren opgenomen. Dit omdat bij afwezigheid van dergelijke invoer de ondernemingen WPP hoogstwaarschijnlijk van andere beschikbare bronnen op de vrije markt van de Unie zouden hebben betrokken, met inbegrip van het door de bedrijfstak van de Unie geproduceerde soortgelijke product.
(254) Ten tweede verschillen de verkoopkanalen van Brazilië, voor een deel van de verkoop ervan, niet van die van Iran, Rusland en Oekraïne. Alle medewerkende producenten-exporteurs uit Brazilië, Iran, Rusland en Oekraïne gebruiken vergelijkbare verkoopkanalen, waarbij ze ofwel rechtstreeks verkopen of via een verbonden handelaar/importeur, die ofwel binnen of buiten de Unie gevestigd is. Ten aanzien van het argument dat bijna 60 % van de invoer van het betrokken product uit Brazilië in het onderzoektijdvak verband hield met verkoop of doorverkoop aan verbonden Europese ondernemingen, die niet rechtstreeks concurreren met voor de vrije markt bestemde producten en bijgevolg te maken hebben met andere concurrentievoorwaarden, kan bovendien het volgende worden opgemerkt. Een gedeelte van de invoer van het betrokken product van Russische producenten- exporteurs werd eveneens verkocht aan Europese verbonden ondernemingen en een gedeelte hiervan werd door die Europese verbonden ondernemingen verder verwerkt. Deze producenten-exporteurs hebben derhalve met dezelfde concurrentievoorwaarden te maken.
(255) Ten derde, zoals uiteengezet in tabel 4, erkende de Commissie dat de Braziliaanse prijzen hoger zijn dan de gemiddelde prijzen van Iran, Rusland en Oekraïne. Desalniettemin liet tabel 4 ook zien dat de Braziliaanse prijzen consequent lager waren dan de Servische invoerprijzen tijdens de beoordelingsperiode, d.w.z. in 2013. 2014. 2015 en gedurende het onderzoektijdvak.
(256) Ten vierde, ten aanzien van het argument dat de Braziliaanse producenten-exporteurs eveneens meer prijsvolgers dan prijszetters zijn, vond de beoordeling van de prijs van de Servische producent-exporteur plaats in combinatie met diens verwaarloosbare volumes. Derhalve kan met betrekking tot Brazilië niet dezelfde conclusie worden getrokken.
(257) Ten vijfde, ten aanzien van de volumes bedroeg de Braziliaanse invoer, zoals blijkt uit tabel 3, 608 541 ton in het onderzoektijdvak, ten opzichte van een Servische invoer van 354 145 ton. Dientengevolge was het invoervolume van Braziliaanse WPP meer dan 70 % hoger dan dat van Servië, en vertegenwoordigde dit een marktaandeel van 1,79 %, ten opzichte van 1,04 % voor Servië. Deze invoer werd derhalve niet als verwaarloosbaar beschouwd.
(258) Tot slot, ten aanzien van de bewering dat de Braziliaanse producenten-exporteurs een ander productassortiment aanbieden, concurreerden hun producten duidelijk rechtstreeks met producten van de Unie en met producten van andere producenten-exporteurs. In tegenstelling tot het argument van de producent-exporteur toonde het onderzoek aan dat alle betrokken productsoorten, met inbegrip van de door de Braziliaanse producenten- exporteurs verkochte soorten, ook door de producenten in de Unie werden vervaardigd en verkocht. In dit verband merkte de Commissie op dat meer dan 99,9 % van alle door de Braziliaanse producenten-exporteurs verkochte productsoorten gedurende het onderzoektijdvak eveneens verkocht werden door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. Daarnaast vindt er een cumulatieve beoordeling plaats voor het land als geheel en voor alle soorten van het betrokken product, en niet uitsluitend voor bepaalde soorten van het betrokken product.
(259) Naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen herhaalde de Braziliaanse producent-exporteur CSN zijn argument dat de verkoopkanalen en invoerprijzen van Brazilië wezenlijk verschillen van de verkoop kanalen voor invoer uit Iran, Rusland en Oekraïne. Ten aanzien van de verkoopkanalen stelde hij dat zijn dochter onderneming Xxxxxxxxx noch een handelaar noch een zuivere importeur van WPP is, maar een gebruiker daarvan. Hij voerde aan dat met name de situatie van NLMK Europe niet dezelfde was als de situatie van Xxxxxxxxx. Ook noemde hij het feit dat Xxxxxxxxx niet gemakkelijk toegang had tot de op de markt van de Unie verkochte WPP. Ten aanzien van de invoerprijzen noemde hij dat de prijsontwikkeling van de invoer uit Brazilië dezelfde opwaartse trend laat zien als de prijzen van de invoer uit Servië.
(260) De Commissie heeft deze argumenten als ongegrond afgewezen. Met betrekking tot de verkoopkanalen waren er andere Russische dochterondernemingen, gevestigd in Letland en Polen, met een andere Russische moederonder neming dan NLMK, die tijdens het OT gedeeltelijk de van hun Russische moederonderneming betrokken WPP gebruikten en in bepaalde mate verwerkten. Bovendien was de Commissie, ondanks de bewering dat Xxxxxxxxx geen gemakkelijke toegang had tot op de markt van de Unie verkochte WPP, tijdens een hoorzitting in kennis gesteld van het feit dat Xxxxxxxxx tijdens het onderzoektijdvak uit andere bronnen leveringen betrokken had, zoals Turkije, Taiwan en Rusland. Bovendien beschikt de Commissie niet over bewijsmateriaal dat de producenten in de Unie niet aan Xxxxxxxxx wilden leveren en heeft Xxxxxxxxx ook geen bewijsmateriaal van die aard verstrekt. Daarnaast herinnerde de Commissie er ten aanzien van prijzen aan dat de Braziliaanse prijzen consequent lager waren dan de Servische invoerprijzen tijdens de beoordelingsperiode, d.w.z. in 2013. 2014. 2015 en in het onderzoektijdvak (zie overweging 235). De Commissie heeft derhalve het verzoek van de Braziliaanse producent- exporteur om de invoer uit Brazilië niet cumulatief met de invoer uit de drie andere landen te beoordelen, niet aanvaard.
(261) De Commissie concludeerde derhalve dat de vier andere landen allen voldeden aan alle criteria van artikel 3, lid 4, van de basisverordening en dat de invoer uit Brazilië, Iran, Rusland en Oekraïne dientengevolge voor de schadevaststelling cumulatief beoordeeld werd.
4.3.2. Omvang en marktaandeel van de invoer uit Brazilië, Iran, Rusland en Oekraïne
(262) De invoer in de Unie uit Brazilië, Iran, Rusland en Oekraïne heeft zich als volgt ontwikkeld:
Tabel 5
Invoervolume (ton) en marktaandeel
2013 | 2014 | 2015 | OT |
BRAZILIË
Volume van de invoer uit Brazilië | 41 895 | 108 973 | 580 525 | 608 541 |
Index (2013 = 100) | 100 | 260 | 1 386 | 1 453 |
Marktaandeel Brazilië | 0,13 % | 0,33 % | 1,65 % | 1,79 % |
Index (2013 = 100) | 100 | 253 | 1 273 | 1 382 |
IRAN
Volume van de invoer uit Iran | 125 202 | 527 161 | 1 015 088 | 1 127 659 |
Index (2013 = 100) | 100 | 421 | 811 | 901 |
2013 | 2014 | 2015 | OT | |
Marktaandeel Iran | 0,39 % | 1,59 % | 2,89 % | 3,32 % |
Index (2013 = 100) | 100 | 410 | 745 | 857 |
RUSLAND
Volume van de invoer uit Rusland | 1 334 322 | 1 376 412 | 1 714 880 | 1 455 436 |
Index (2013 = 100) | 100 | 103 | 129 | 109 |
Marktaandeel van Rusland | 4,13 % | 4,15 % | 4,88 % | 4,29 % |
Index (2013 = 100) | 100 | 101 | 118 | 104 |
OEKRAÏNE
Volume van de invoer uit Oekraïne | 905 397 | 939 545 | 1 084 477 | 1 075 244 |
Index (2013 = 100) | 100 | 104 | 120 | 119 |
Marktaandeel Oekraïne | 2,80 % | 2,84 % | 3,08 % | 3,17 % |
Index (2013 = 100) | 100 | 101 | 110 | 113 |
BETROKKEN LANDEN
Volume van de invoer uit de betrokken landen | 2 406 816 | 2 952 091 | 4 394 970 | 4 266 880 |
Index (2013 = 100) | 100 | 123 | 183 | 177 |
Marktaandeel van de betrokken landen | 7,45 % | 8,91 % | 12,50 % | 12,57 % |
Index (2013 = 100) | 100 | 120 | 168 | 169 |
Bron: Eurostat. De marktaandelen werden vastgesteld door vergelijking van de invoervolumes met het verbruik op de vrije markt van de Unie zoals vermeld in tabel 2.
(263) Uit bovenstaande tabel blijkt dat de invoer uit de betrokken landen in absolute cijfers tijdens de beoordelings periode aanzienlijk is gestegen. Tegelijkertijd is tijdens de beoordelingsperiode het totale marktaandeel van hun invoer in de Unie met bijna 5 procentpunten gestegen (van 7,45 % in 2013 tot 12,57 %, oftewel een stijging met 69 %).
4.3.3. Prijzen van de invoer uit de betrokken landen en prijsonderbieding
(264) De Commissie heeft de prijzen van de invoer vastgesteld op basis van gegevens van Eurostat. De gewogen gemiddelde prijzen van de invoer in de Unie uit Brazilië, Iran, Rusland en Oekraïne hebben zich als volgt ontwikkeld:
Tabel 6
Invoerprijzen (EUR/ton)
2013 | 2014 | 2015 | OT |
BRAZILIË
Gemiddelde prijs van de invoer met dumping uit Brazilië | 461 | 433 | 386 | 346 |
Index (2013 = 100) | 100 | 94 | 84 | 75 |
2013 | 2014 | 2015 | OT |
IRAN
Gemiddelde prijs van de invoer met dumping uit Iran | 454 | 415 | 369 | 316 |
Index (2013 = 100) | 100 | 91 | 81 | 70 |
RUSLAND
Gemiddelde prijs van de invoer met dumping uit Rusland | 448 | 431 | 387 | 324 |
Index (2013 = 100) | 100 | 96 | 86 | 72 |
OEKRAÏNE
Gemiddelde prijs van de invoer met dumping uit Oekraïne | 429 | 415 | 370 | 319 |
Index (2013 = 100) | 100 | 97 | 86 | 74 |
BETROKKEN LANDEN
Xxxxxxxxxx prijs van de invoer met dumping uit de betrokken landen | 442 | 423 | 378 | 323 |
Index (2013 = 100) | 100 | 96 | 86 | 73 |
Bron: Eurostat.
(265) De gemiddelde prijzen van de invoer uit de betrokken landen daalden van 442 EUR/ton in 2013 tot 323 EUR/ton tijdens het onderzoektijdvak. Tijdens de beoordelingsperiode daalde de gemiddelde eenheidsprijs van de invoer met dumping met 27 %.
(266) De Commissie heeft de prijsonderbieding in het onderzoektijdvak beoordeeld aan de hand van een vergelijking van:
a) de gewogen gemiddelde verkoopprijzen per productsoort van de zes producenten in de Unie die in rekening werden gebracht aan niet-verbonden afnemers op de vrije markt van de Unie, gecorrigeerd tot het niveau af fabriek, en
b) de overeenkomstige gewogen gemiddelde cif-prijzen, grens Unie, per productsoort van de invoer van de medewerkende producenten uit het betrokken land die in rekening werden gebracht aan de eerste onafhan kelijke afnemer op de markt van de Unie, met de nodige correcties voor kosten na invoer.
(267) De prijzen werden na aftrek van rabatten en kortingen per productsoort vergeleken voor transacties in hetzelfde handelsstadium en zijn indien nodig gecorrigeerd. Het resultaat van de vergelijking werd uitgedrukt als percentage van de omzet van de producenten in de Unie tijdens het onderzoektijdvak. De belangrijkste correcties hadden betrekking op leveringskosten (in de orde van grootte van 3,4 % tot 8,9 % per in de steekproef opgenomen producent in de Unie), kredietkosten (in de orde van grootte van 0,1 % tot 0,4 %) en kortingen (in de orde van grootte van 0,1 % tot 2 %).
(268) Zoals vermeld in overweging 16 beantwoordde slechts één niet-verbonden importeur de vragenlijst. Op basis van het tijdens het controlebezoek aan deze niet-verbonden importeur verzamelde bewijsmateriaal werd er een bedrag voor kosten na invoer, vastgesteld op 7 EUR/ton, toegevoegd.
(269) Op basis van het bovenstaande is geconstateerd dat de invoer met dumping van de meeste in de steekproef betrokken producenten-exporteurs de prijzen van de bedrijfstak van de Unie onderbood in de orde van grootte van 8,45 % tot 17,74 %, zoals te zien is in onderstaande tabel. Wat de Braziliaanse ondernemingen betreft, werd er geen prijsonderbieding geconstateerd.
Tabel 7
Onderbiedingsmarges
Land | Onderneming | Onderbiedings marges |
Brazilië | Arcelor Mittal Brasil S.A en Aperam Inox América do Sul S.A. | – 3,30 % |
Companhia Siderúrgica Nacional | – 6,95 % | |
Usinas Siderúrgicas de Minas Gerais S.A. | – 0,12 % | |
Iran | Mobarakeh Steel Company | 8,45 % |
Rusland | Xxxxxxxxxxx Steel | 8,87 % |
Public Joint Stock Company Magnitogorsk Iron Steel Works (PJSC MMK) | 14,0 % | |
PAO Severstal | 17,74 % | |
Oekraïne | Metinvest Group | 8,45 % |
(270) Na de mededeling van feiten en overwegingen van het informatiedocument stelden de klager en de Iraanse producent-exporteur dat de informatie in het informatiedocument en in één van de bijlagen erbij inconsistent was. Terwijl in het document gesteld werd dat er geen prijsonderbieding geconstateerd was voor de Iraanse onderneming, liet een bepaalde bijlage een prijsonderbiedingsmarge van 8,45 % voor de Iraanse onderneming zien.
(271) In antwoord op deze opmerkingen heeft de Commissie bevestigd dat het beschrijvend gedeelte van het informa tiedocument onterecht een verwijzing naar de Iraanse onderneming bevatte en dat de in de bijlage vermelde prijsonderbiedingsmarge correct was.
(272) Naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de Braziliaanse producent-exporteur Usiminas aan dat de Commissie uit hoofde van artikel 3, lid 2, en artikel 3, lid 3, van de basisverordening een passende analyse van het prijseffect van invoer met dumping dient te maken en aandacht moet schenken aan de vraag of er sprake is geweest van een aanzienlijke prijsonderbieding. Een dergelijke analyse moet zich niet beperken tot een eenvoudige mathematische vergelijking, maar dient ook een dynamische beoordeling te bevatten van prijsontwikkelingen en trends wat betreft de verhouding tussen de prijzen van de invoer met dumping en die van de soortgelijke producten op de binnenlandse markt in de loop der tijd.
(273) De Commissie heeft dit argument afgewezen: Ten eerste verstrekte zij de gewogen gemiddelde verkoopprijzen per eenheid van de producenten in de Unie op de vrije markt in de Unie in de tabel in overweging 295. Vervolgens heeft de Commissie, zoals uiteengezet in overweging 297, verklaard dat de producenten in de Unie de neerwaartse prijsspiraal moesten volgen en hun verkoopprijzen aanzienlijk verlaagden, met name gedurende 2015 en het onderzoektijdvak. Omdat het betrokken product een basisproduct is, moesten producenten in de Unie de dalende prijsspiraal volgen. Vergelijkbare opmerkingen van de Commissie zijn te vinden in overweging 387. Bovendien wordt ook verwezen naar haar analyse van de andere factoren, die individueel of gezamenlijk niet het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping konden verbreken. (zie overweging 390) Dientengevolge was de analyse van de Commissie niet beperkt tot een eenvoudige mathematische rekensom. Tot slot is het ook van belang te vermelden dat de Braziliaanse producent-exporteur geen argumenten heeft aangevoerd voor de stelling dat zo'n aanvullende analyse zou leiden tot een zinvollere analyse van de prijsonder bieding, en ziet de Commissie evenmin waarom dit het geval zou zijn, aangezien het betrokken product naar zijn aard een basisproduct is.
4.4. Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie
4.4.1. Algemene opmerkingen
(274) Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening omvatte het onderzoek naar de gevolgen van de invoer met dumping voor de bedrijfstak van de Unie een beoordeling van alle economische indicatoren die tijdens de beoordelingsperiode van invloed waren op de situatie van de bedrijfstak van de Unie.
(275) De macro-economische indicatoren (productie, productiecapaciteit, bezettingsgraad, verkoopvolume, voorraden, groei, marktaandeel, werkgelegenheid, productiviteit en hoogte van de dumpingmarges) werden op het niveau van de gehele bedrijfstak van de Unie beoordeeld. De beoordeling werd gebaseerd op de door de klager verstrekte informatie, die werd getoetst aan de door producenten in de Unie verstrekte gegevens en aan de beschikbare officiële statistische informatie (Eurostat).
(276) De micro-economische indicatoren (verkoopprijzen, winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen, vermogen om kapitaal aan te trekken, lonen en productiekosten) werden geanalyseerd op het niveau van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. De beoordeling werd gebaseerd op hun naar behoren gecontroleerde informatie.
(277) Om een zo volledig mogelijk beeld van de bedrijfstak van de Unie te verkrijgen, verzamelde de Commissie gegevens over de volledige productie van het betrokken product en bepaalde zij of de productie voor intern verbruik dan wel voor de vrije markt bestemd was. Voor sommige schade-indicatoren met betrekking tot de bedrijfstak van de Unie analyseerde de Commissie afzonderlijk de gegevens betreffende de vrije markt en de markt voor intern verbruik en maakte zij een vergelijkende analyse. Deze factoren zijn: verkoop, marktaandeel, eenheidsprijzen, kosten per eenheid, winstgevendheid en kasstroom. Andere economische indicatoren zouden echter slechts zinvol kunnen worden onderzocht in het kader van de gehele activiteit, inclusief het interne verbruik van de bedrijfstak van de Unie. Deze factoren zijn: productie, capaciteit, bezettingsgraad, investeringen, rendement van investeringen, werkgelegenheid, productiviteit, voorraden en loonkosten. De Commissie kan voor deze factoren alleen een zinvolle beoordeling uitvoeren wanneer zij de volledige activiteit van de bedrijfstak van de Unie in ogenschouw neemt. Deze analyse is in overeenstemming met de rechtspraak van de rechterlijke instanties van de Unie en de WTO (1).
4.4.2. Macro-economische indicatoren
4.4.2.1. Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad
(278) De totale productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad in de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:
Tabel 8
Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad
2013 | 2014 | 2015 | OT | |
Productievolume (ton) | 74 588 182 | 75 509 517 | 74 718 189 | 72 920 472 |
Index (2013 = 100) | 000 | 000 | 000 | 98 |
Productiecapaciteit (ton) | 000 000 000 | 100 040 917 | 98 093 841 | 98 162 252 |
Index (2013 = 100) | 100 | 99 | 97 | 98 |
Bezettingsgraad | 74,1 % | 75,5 % | 76,2 % | 74,3 % |
Bron: Antwoord van Eurofer op de vragenlijst.
(1) EHJ, zaak C-315/90 Gimelec/Commissie EU:C:1991:447, punten 16 tot en met 29; Rapport van de WTO-beroepsinstantie van 24.7.2001, WT/DS184/AB/R, punten 181 tot en met 215.
(279) Tijdens de beoordelingsperiode daalde de omvang van de productie van de bedrijfstak van de Unie licht met ongeveer 1,7 miljoen ton (-2 %).
(280) De gerapporteerde capaciteitscijfers hebben betrekking op de technische capaciteit, hetgeen inhoudt dat in de bedrijfstak als standaard beschouwde correcties voor opstarttijden, onderhoud, knelpunten en andere normale onderbrekingen in aanmerking zijn genomen. De productiecapaciteit nam tijdens de beoordelingsperiode af, voornamelijk als gevolg van de verlaging van een deel van de productiecapaciteit in België en Italië.
(281) De bezettingsgraad bleef relatief stabiel tijdens de beoordelingsperiode, in de orde van grootte van 74,1 % tot 76,2 %.
4.4.2.2. Verkoopvolume en marktaandeel
(282) Het verkoopvolume en marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie op de vrije markt ontwikkelden zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt:
Tabel 9
Verkoopvolume en marktaandeel (vrije markt)
2013 | 2014 | 2015 | OT | |
Verkoopvolume (ton) | 27 468 243 | 27 910 748 | 27 327 906 | 26 027 000 |
Index (2013 = 100) | 100 | 102 | 99 | 95 |
Marktaandeel | 85,1 % | 84,2 % | 77,7 % | 76,7 % |
Index (2013 = 100) | 100 | 99 | 91 | 90 |
Bron: Antwoord van Eurofer op de vragenlijst en Eurostat.
(283) Het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie op de vrije markt van de Unie nam tijdens de beoordelings periode met 5 % af van 27,5 miljoen tot 26 miljoen ton.
(284) Tijdens de beoordelingsperiode kromp het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie qua verbruik in de Unie met meer dan 8 procentpunten, namelijk van 85,1 % tot 76,7 %. De afname van het verkoopvolume op de vrije markt van de Unie en het verlies van marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie vielen samen met een stijging in het verbruik in de vrije markt van de Unie, hetgeen een indicator is voor de verslechtering van de concurrentie positie van de staalproducenten in de Unie.
(285) Wat de markt in de Unie voor intern verbruik betreft, ontwikkelden het volume van het interne verbruik en het marktaandeel zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt:
Tabel 10
Volume van het interne verbruik op de markt van de Unie en marktaandeel
2013 | 2014 | 2015 | OT | |
Volume van het interne verbruik op de markt van de Unie (ton) | 42 418 062 | 42 887 175 | 42 271 071 | 42 454 866 |
Index (2013 = 100) | 000 | 000 | 000 | 100 |
Totale productie van de bedrijfstak van de Unie (ton) | 74 588 182 | 75 509 517 | 74 718 189 | 72 920 471 |
% van het volume van het interne verbruik ten opzichte van de totale productie | 56,9 % | 56,8 % | 56,6 % | 58,2 % |
Bron: Antwoord van Eurofer op de vragenlijst en Eurostat.
(286) Het volume van het interne verbruik van de bedrijfstak van de Unie (de som van de interne overdrachten en de interne verkopen op de markt van de Unie) op de markt van de Unie bleef tijdens de beoordelingsperiode in absolute cijfers relatief stabiel.
(287) Het aandeel van het interne verbruik (uitgedrukt als percentage van de totale productie) van de bedrijfstak van de Unie nam tijdens de beoordelingsperiode licht toe, van 56,9 % in 2013 tot 58,2 % tijdens het onderzoektijdvak.
4.4.2.3. Werkgelegenheid en productiviteit
(288) De werkgelegenheid werd berekend op basis van alleen de werknemers die rechtstreeks werken voor het soortgelijk product in de verschillende staalfabrieken van de producenten in de Unie. Deze methode verschafte nauwkeurige gegevens die relatief eenvoudig te bepalen zijn.
(289) De werkgelegenheid en de productiviteit hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:
Tabel 11
Werkgelegenheid en productiviteit
2013 | 2014 | 2015 | OT | |
Aantal werknemers (voltijds equivalent/werknemer) | 18 632 | 17 739 | 17 829 | 17 722 |
Index (2013 = 100) | 100 | 95 | 96 | 95 |
Productiviteit (ton/werknemer) | 4 003 | 4 257 | 4 191 | 4 115 |
Index (2013 = 100) | 100 | 106 | 105 | 103 |
Bron: Antwoord van Eurofer op de vragenlijst.
(290) De werkgelegenheid in de bedrijfstak van de Unie is tijdens de beoordelingsperiode gedaald. De Commissie stelde tijdens het onderzoek vast dat een dergelijke daling veroorzaakt werd door de noodzaak tot verlaging van de productiekosten en verbetering van de efficiëntie in het licht van de toenemende concurrentie van invoer met dumping op de markt. Dit leidde tot een vermindering van het aantal werknemers met 5 % tijdens de beoorde lingsperiode, zonder rekening te houden met de indirecte werkgelegenheid. Als gevolg hiervan en ondanks de lichte daling van het productievolume (-2 %) tijdens de beoordelingsperiode steeg de productiviteit van de bedrijfstak van de Unie, uitgedrukt in productie per werknemer per jaar (+ 3 %). Dit toont aan dat de bedrijfstak van de Unie zich probeerde aan te passen aan de veranderende marktomstandigheden om concurrerend te blijven.
4.4.2.4. Voorraden
(291) De voorraden van de producenten in de Unie ontwikkelden zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt:
Tabel 12
Voorraden
2013 | 2014 | 0000 | XX | |
Xxxxxxxxxxxxx (xxx) | 2 646 989 | 2 653 224 | 2 798 420 | 2 469 667 |
Index (2013 = 100) | 100 | 100 | 106 | 93 |
Eindvoorraden uitgedrukt in percen tage van de productie | 3,55 % | 3,51 % | 3,75 % | 3,39 % |
Index (2013 = 100) | 100 | 99 | 106 | 95 |
Bron: Antwoord van Eurofer op de vragenlijst.
(292) De meeste soorten van het soortgelijk product worden door de bedrijfstak van de Unie geproduceerd op basis van specifieke bestellingen van de gebruikers. Dit betekent dat voorraden niet als een belangrijke schade-indicator voor deze bedrijfstak werden beschouwd. Dit wordt ook bevestigd door de analyse van de ontwikkeling van de eindvoorraden als percentage van de productie. Zoals hierboven te zien is, bleef deze indicator relatief stabiel op ca. 3,4 % tot 3,7 % van het productievolume.
4.4.2.5. Hoogte van de dumpingmarge
(293) Alle dumpingmarges van Brazilië, Iran, Rusland en Oekraïne lagen duidelijk boven het minimale niveau. De gevolgen van de hoogte van de werkelijke hoge dumpingmarges voor de bedrijfstak van de Unie waren niet verwaarloosbaar, gezien het volume en de prijzen van de invoer uit Brazilië, Iran, Rusland en Oekraïne.
4.4.2.6. Groei
(294) Het verbruik in de Unie (vrije markt) steeg tijdens de beoordelingsperiode met ongeveer 5 %, terwijl het verkoop volume van de bedrijfstak van de Unie op de vrije markt van de Unie met ongeveer 5 % afnam. De bedrijfstak van de Unie verloor dus marktaandeel, in tegenstelling tot de invoer uit Brazilië, Iran, Rusland en Oekraïne, waarvan het marktaandeel tijdens de beoordelingsperiode aanzienlijk toenam.
4.4.3. Micro-economische indicatoren
4.4.3.1. Prijzen en factoren die de prijzen beïnvloeden
(295) De gewogen gemiddelde verkoopprijzen per eenheid van de producenten in de Unie op de vrije markt in de Unie ontwikkelden zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt:
Tabel 13
Verkoopprijzen in de vrije markt in de Unie
2013 | 2014 | 2015 | OT | |
Verkoopprijs (EUR/ton) | 498 | 471 | 427 | 383 |
Index (2013 = 100) | 100 | 95 | 86 | 77 |
Productiekosten per eenheid (EUR/ton) | 511 | 469 | 431 | 413 |
Index (2013 = 100) | 100 | 92 | 84 | 81 |
Bron: Antwoord van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie op de vragenlijst.
(296) Bovenstaande tabel toont de ontwikkeling van de verkoopprijs per eenheid op de vrije markt van de Unie in vergelijking met de overeenkomstige productiekosten. De verkoopprijzen waren gemiddeld lager dan de produc tiekosten per eenheid, met uitzondering van 2014, toen de markt van de Unie begon op te leven en het marktaandeel van invoer uit de vier andere betrokken landen kleiner was dan in het onderzoektijdvak.
(297) De productiekosten lagen over het algemeen hoger dan de dalende verkooprijzen, met uitzondering van 2014. Om het verlies van marktaandeel te beperken, en omdat het betrokken product een basisproduct is, moesten de producenten in de Unie de neerwaartse prijsspiraal volgen en hun verkoopprijzen aanzienlijk verlagen, met name gedurende 2015 en het onderzoektijdvak. Omdat het betrokken product een basisproduct is, moesten producenten in de Unie de dalende prijsspiraal volgen.
(298) Tussen de in de steekproef opgenomen producenten werden bepaalde warmgewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal voor intern verbruik overgedragen of tegen verrekenprijzen geleverd voor verdere downstreamverwerking, waarbij uiteenlopende prijsbeleidsstrategieën (hoofdzakelijk tegen kostprijs voor interne overdrachten en tegen verrekenprijzen voor interne verkopen) werden gevolgd. Daarom kan geen zinvolle conclusie worden getrokken uit de ontwikkeling van de prijs bij verkoop voor intern verbruik.
4.4.3.2. Loonkosten
(299) De gemiddelde loonkosten van de producenten in de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:
Tabel 14
Xxxxxxxxxx xxxxxxxxxx per werknemer
2013 | 2014 | 2015 | OT | |
Gemiddelde loonkosten per werkne mer (EUR) | 63 374 | 66 039 | 66 023 | 67 045 |
Index (2013 = 100) | 100 | 104 | 104 | 106 |
Bron: Antwoord van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie op de vragenlijst.
(300) Tijdens de beoordelingsperiode steeg het gemiddelde loon per werknemer met 4 %.
4.4.3.3. Winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement op investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken
(301) De winstgevendheid, de kasstroom, de investeringen en het rendement van investeringen van de producenten in de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:
Tabel 15
Winstgevendheid, kasstroom, investeringen en rendement van investeringen
2013 | 2014 | 2015 | OT | |
Winstgevendheid van de verkoop in de Unie op de vrije markt (% van omzet) | – 2,7 % | 0,4 % | – 0,8 % | – 7,8 % |
Xxxxxxxxx (x 0 000 XXX) | 139 285 | 221 982 | 122 723 | – 79 661 |
Index (2013 = 100) | 100 | 159 | 88 | – 57 |
Xxxxxxxxxxxxx (x 0 000 XXX) | 256 013 | 289 582 | 291 771 | 268 839 |
Index (2013 = 100) | 100 | 113 | 114 | 105 |
Rendement van investeringen | – 3,5 % | 0,5 % | – 1,0 % | – 8,5 % |
Bron: Antwoord van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie op de vragenlijst.
(302) De Commissie stelde de winstgevendheid van de producenten in de Unie vast door het nettoverlies vóór belastingen van de verkoop van het soortgelijk product op de vrije markt in de Unie uit te drukken als een percentage van de omzet uit die verkoop.
(303) De winstgevendheid ontwikkelde zich negatief tijdens de beoordelingsperiode: er werden verliezen geleden tijdens elke periode, met uitzondering van 2014. De verliezen in het jaar 2013 hielden deels verband met de nasleep van de schuldencrisis in de eurozone. In 2014 en de eerste helft van 2015 konden de producenten in de Unie zich gedeeltelijk herstellen. Zoals de tabel in overweging 295 laat zien, daalde de verkoopprijs per eenheid met 23 % in de beoordelingsperiode, vanwege de door de invoer met dumping uitgeoefende ernstige prijsdruk in de tweede helft van 2015 en daarna. Dit leidde tot een aanzienlijk verlies van 7,8 % tijdens het onderzoektijdvak, het slechtste resultaat tijdens de beoordelingsperiode.
(304) De netto kasstroom is het vermogen van de producenten in de Unie om hun activiteiten zelf te financieren. De trend in de netto kasstroom vertoonde dezelfde neerwaartse trend als de winstgevendheid en werd negatief op een onhoudbaar niveau.
(305) Ondanks de tijdens de beoordelingsperiode geleden verliezen lagen de investeringen (met inbegrip van de vervanging van bepaalde productiemiddelen) boven de 240 miljoen EUR in elk jaar van de beoordelingsperiode. De investeringen lagen gedurende de hele periode echter op een relatief laag niveau, aangezien het vermogen om kapitaal aan te trekken beperkt was door de tijdens de beoordelingsperiode geleden verliezen (naast de geringe winst in 2014).
(306) Het rendement van investeringen is de winst (of het verlies) uitgedrukt als percentage van de netto boekwaarde van de investeringen. Door de geleden verliezen was het rendement van investeringen in de beoordelingsperiode negatief, met uitzondering van 2014.
4.4.3.4. Opmerkingen met betrekking tot de micro-economische indicatoren:
(307) Na de mededeling van feiten en overwegingen van het informatiedocument stelden de Russische producenten- exporteurs, MMK Group en Severstal Group en het Russische ministerie van Economische Ontwikkeling dat de Commissie de factor markt voor intern verbruik niet deugdelijk behandeld had in haar analyse van de micro- economische indicatoren. De Russische producenten-exporteurs stelden dat de Commissie uitsluitend micro- economische indicatoren voor de vrije markt geanalyseerd had, hetgeen een kleiner segment van de markt vormt, namelijk slechts 41,8 % tot 43,1 % van de productie in de Unie van het betrokken product Zij voerden aan dat een onderzoek naar de micro-economische indicatoren dat uitsluitend betrekking had op de vrije markt van de Unie waarschijnlijk een negatiever beeld zou geven dan een onderzoek dat betrekking had op de volledige EU-markt van het soortgelijk product. In dat verband verwezen zij naar de bevindingen van de WTO-beroepsin stantie in het verslag met de titel United States — Anti-Dumping Measures on Certain Hot-Rolled Steel Products from Japan (1), dat in hun ogen vereist dat een evenwichtig en objectief onderzoek naar micro-economische indicatoren zowel de vrije markt als de markt voor intern verbruik moet omvatten.
(308) De Commissie verwierp de bewering dat zij geen evenwichtig en objectief onderzoek naar micro-economische indicatoren zou hebben uitgevoerd dat zowel de vrije markt als de markt voor intern verbruik omvatte.
(309) Ten eerste heeft zij in overweging 277 een toelichting gegeven op haar werkwijze, en daarbij aangegeven hoe en in welke gevallen er een onderscheid is gemaakt tussen gegevens die betrekking hebben op de vrije markt en gegevens over de markt voor intern verbruik.
(310) Ten tweede is de stelling dat de Commissie niet in overeenstemming met dat verslag van de WTO-beroepsin stantie heeft gehandeld, niet juist bevonden. De Commissie heeft de markt voor intern verbruik wel bij de analyses betrokken. Zij heeft cijfers van de markt voor intern verbruik verstrekt en deze waar dit van toepassing was in haar analyses betrokken (zie in dit verband de overwegingen 224 tot en met 225, en de overwegingen 285 tot en met 287).
(311) Ten derde bestond in dit specifieke geval het grootste gedeelte van de markt voor intern verbruik uit interne overdrachten (bijna 87 % tijdens het onderzoektijdvak) zoals de tabel hieronder laat zien:
Tabel 16
Uitsplitsing tussen interne overdrachten en interne verkopen
2013 | 2014 | 2015 | OT | |
Interne overdrachten (ton) | 35 884 971 | 36 155 050 | 35 865 270 | 36 787 755 |
Interne verkopen (ton) | 6 533 091 | 6 732 125 | 6 405 801 | 5 667 111 |
Volume van het interne verbruik op de markt van de Unie (ton) | 42 418 062 | 42 887 175 | 42 271 071 | 42 454 866 |
(312) Zulke interne overdrachten worden niet op de vrije markt gebracht, aangezien het product door een geïntegreerde producent wordt gebruikt voor de verdere verwerking, omzetting of assemblage ervan in een geïntegreerd proces. Deze interne overdrachten worden gekenmerkt door het feit dat er geen handelsfacturen worden uitgegeven en dat de geïntegreerde producent/gebruiker geen afzonderlijke rechtspersoon is, terwijl dit bij verkoop voor intern verbruik wel het geval is. Dit heeft tot resultaat dat er voor de interne overdrachten geen verkoopprijzen bestaan.
(1) WT/DS184/AB/R van 24 juli 2001, blz. 69, punt 204.
(313) Bovendien is het heel moeilijk om de winstgevendheid of het rendement van investeringen voor dergelijke interne overdrachten vast te stellen, aangezien de productsoorten (wanneer zij intern worden overgedragen) intern verder en in verschillende downstream staalproducten worden verwerkt zonder de uitgifte van verkoopfacturen (die essentieel zijn voor de bepaling van de inkomsten en een van de cruciale elementen om een winst te kunnen vaststellen).
(314) Zoals echter blijkt uit overweging 41, zijn de verschillende WPP-productsoorten het basismateriaal voor de productie van verschillende downstream-staalproducten met een toegevoegde waarde, te beginnen met koudgewalste (1) platte en beklede staalproducten. In dit verband werd in de voorlopige verordening inzake de koudgewalste platte staalproducten van oorsprong uit de Xxxxxxxxxxxxxx Xxxxx en de Russische Federatie gesteld dat „de situatie van de bedrijfstak van de Unie op de vrije markt aanzienlijk verslechterde tijdens de beoordelingsperiode, omdat de verliezen zich vanaf 2012 begonnen op te stapelen. Het verkoopvolume op de vrije markt van de Unie daalde met 14 %, de verkoopprijzen per eenheid liepen terug met 19 %, terwijl de productiekosten slechts met 16 % zijn gedaald. De bedrijfstak van de Unie verloor ook marktaandeel aan de invoer uit de betrokken landen en moest zijn investeringen terugschroeven ten gevolge van het aanhoudend negatieve investeringsrendement (2).” De conclusie in deze overweging werd in het definitieve stadium (3) bevestigd en is nog steeds van toepassing. Het onderzoektijdvak van de zaak van de koudgewalste platte staalproducten (4) ging vooraf aan het onderzoektijdvak van de huidige procedure. Niettemin laten de hierboven vermelde indicatoren, zelfs met de verschillende onderzoektijdvakken, net als voor de vrije markt een negatief beeld zien voor de koudgewalste platte staalproducten, d.w.z. voor de eerste downstream-markt waarvoor overdrachten voor intern verbruik en verkoop van WPP worden gebruikt.
(315) Op basis van de hierboven genoemde argumenten verwierp de Commissie de argumenten van de Russische producenten-exporteurs en het Russische ministerie van Economische Ontwikkeling en bevestigt zij dat er zorgvuldig gehandeld is en dat beide markten naar behoren onderzocht zijn.
4.4.4. Conclusie inzake aanmerkelijke schade
(316) Ondanks de concrete maatregelen van de bedrijfstak van de Unie om de efficiëntie te verbeteren door de kosten te verlagen (zoals de vermindering van het aantal werkuren per week) en de productiekosten tijdens de beoorde lingsperiode nauwlettend in de gaten te houden, verslechterde de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie aanzienlijk: de verliezen stegen van – 2,7 % in 2013 tot – 7,8 % tijdens het onderzoektijdvak. Dit had tot gevolg dat de verliezen geaccumuleerd werden tijdens de beoordelingsperiode, met uitzondering van 2014.
(317) Daarnaast daalde de omvang van de verkoop van de bedrijfstak van de Unie met 5 %, ondanks een toename van 5 % van het verbruik in de Unie in de vrije markt, daalden de verkoopprijzen per eenheid met meer dan 20 %, en nam de productie af met 2 %. Verder nam de werkgelegenheid met 5 % af. Dit had tot gevolg dat ook de andere schade-indicatoren zich negatief ontwikkelden.
(318) De nasleep van de schuldencrisis in de eurozone in 2013 had een negatieve invloed op de winstgevendheid in 2013, gevolgd door een gematigd herstel in 2014. Vervolgens verkochten de producenten in de Unie, in de specifieke omstandigheden van deze procedure, het betrokken product vanaf de tweede helft van 2015 hoofdza kelijk onder de kostprijs, teneinde hun marktaandeel te behouden. De producenten-exporteurs van de vier betrokken landen verkochten tegen dumpingprijzen en in de meeste gevallen onderboden hun prijzen de prijzen van de staalproducenten in de Unie, waarmee zij een aanzienlijke druk uitoefenden op de prijzen van de bedrijfstak van de Unie.
(319) Als gevolg van de verliezen tijdens de beoordelingsperiode ten gevolge van de hierboven beschreven factoren, vertoonden de andere indicatoren zoals de kasstroom en het rendement van investeringen dezelfde neerwaartse trends als de winstgevendheid.
(320) De belanghebbenden werden met de mededeling van feiten en overwegingen van het informatiedocument in kennis gesteld van de conclusie van de Commissie dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening, en werden in de gelegenheid gesteld om opmerkingen in te dienen.
(1) Xxxxxxxxxx is een proces waarbij een vooraf warmgewalste en gebeitste plaat of band door koude rollen, d.w.z. rollen die kouder zijn dan de verwekingstemperatuur van het metaal, wordt gehaald.
(2) Uitvoeringsverordening (EU) 2016/181 van de Commissie van 10 februari 2016 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op
bepaalde koudgewalste platte staalproducten van oorsprong uit de Xxxxxxxxxxxxxx Xxxxx en de Russische Federatie (PB L 37 van 12.2.2016, blz. 25, overweging 153).
(3) Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1328 van de Commissie van 29 juli 2016 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot
definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op bepaalde koudgewalste platte staalproducten van oorsprong uit de Volksrepu bliek China en de Russische Federatie (PB L 210 van 4.8.2016, blz. 15, overweging 117).
(4) Het bestreek de periode van 1 april 2014 tot en met 31 maart 2015, hetgeen afwijkt van het onderzoektijdvak van deze procedure (zie
overweging 19).
(321) De Russische producenten-exporteurs (MMK Group en Severstal Group) en het Russische ministerie van Economische Ontwikkeling voerden aan dat de Commissie onmogelijk aanmerkelijke schade kon vaststellen in de huidige procedure aangezien de Chinese procedures (1) exact hetzelfde betrokken product bestreken en feitelijk exact dezelfde perioden voor de beoordeling van schadetrends en oorzakelijk verband (tot juni 2016 en zelfs september 2016). Om die reden, zo stelden zij, maakte de sterke samenhang tussen de twee procedures het noodzakelijk de bevindingen inzake schade en oorzakelijk verband in beide procedures met elkaar in overeen stemming te brengen.
(322) De Braziliaanse producent-exporteur Usiminas betwijfelde ook of de situatie van de bedrijfstak van de Unie in slechts zes maanden had kunnen verslechteren van een situatie die een dreiging van schade inhield tot een situatie van aanmerkelijke schade, gelet op het feit dat het onderzoektijdvak voor de Chinese procedure en de onderhavige procedure beide betrekking hadden op de tweede helft van 2015. Om eensluidende redenen verzocht het Russische ministerie van Economische Ontwikkeling de Commissie haar vaststelling van de aanmer kelijke schade voor de bedrijfstak van de Unie in de onderhavige procedure opnieuw in overweging te nemen.
(323) Bovendien voerde Usiminas aan dat verscheidene indicatoren in feite een stabiele of matig negatieve tendens lieten zien en dat de door de bedrijfstak van de Unie beweerde geleden schade niet als aanmerkelijk gekwalificeerd kon worden. In dit verband verwees de producent-exporteur naar de gematigde afname van de productie in de Unie, de omvang van de verkoop en de werkgelegenheid. Verder voerde de producent-exporteur aan dat de afname van het marktaandeel, hoewel deze aanzienlijker was, nog steeds gering was gezien het feit dat de bedrijfstak van de Unie een overheersend marktaandeel van 76,7 % behield tijdens het onderzoektijdvak.
(324) De Commissie erkende dat het onderhavige onderzoek betrekking heeft op precies hetzelfde betrokken product en soortgelijk product als de onderzoeken inzake China.
(325) Het huidige onderzoek en de onderzoeken inzake China gaan echter over verschillende tijdvakken die van belang zijn voor de beoordeling van de ontwikkelingen ten aanzien van schade en oorzakelijk verband. Ten eerste had het onderzoek naar dumping en schade in het kader van het huidige onderzoek betrekking op de periode van 1 juli 2015 tot en met 30 juni 2016, terwijl het onderzoek naar de ontwikkelingen die voor de schadebeoor deling van belang zijn, betrekking had op de periode van 1 januari 2013 tot en met 30 juni 2016. Bij de onderzoeken inzake China had het onderzoek naar dumping, subsidie en dreiging van schade betrekking op de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015, terwijl het onderzoek naar de ontwikkelingen die voor de schadebeoordeling van belang zijn, betrekking had op de periode van 1 januari 2012 tot eind 2015. Hoewel het klopt dat de onderzoektijdvakken van de twee onderzoeken elkaar gedurende zes maanden overlappen (de periode van 1 juli 2015 tot en met 31 december 2015), is de vaststelling van dumping en schade in het huidige onderzoek en het onderzoek betreffende China gebaseerd op een onderzoektijdvak en een beoorde lingsperiode die van elkaar verschillen en die al overeenkomstig de van belang zijnde bepalingen van de basisver ordening waren vastgesteld en in het bericht van inleiding bekendgemaakt. Dit is op heldere wijze uiteengezet in overweging 115 van de Uitvoeringsverordening (EU) 2017/649 (2) van de Commissie (de „definitieve verordening inzake China”), die bepaalt dat: „De Commissie zag in dit geval geen mogelijkheid om de gezamenlijke gevolgen van de invoer met dumping te beschouwen door de twee onderzoeken samen te voegen. Het begrip invoer uit meer dan één land die
„terzelfder tijd aan een antidumpingonderzoek wordt onderworpen” in de zin van artikel 3, lid 4, van de basisverordening
vereist dat het gaat over invoer die het voorwerp vormt van hetzelfde onderzoek of over invoer die het voorwerp vormt van twee verschillende maar gelijktijdige onderzoeken betreffende dezelfde of grotendeels overlappende onderzoektijdvakken. In deze zaak hebben beide onderzoeken betrekking op verschillende onderzoektijdvakken, met een overlap van slechts zes maanden.”
(326) In deze zaak had de Commissie voldoende bewijsmateriaal ontvangen om een procedure in te leiden die uitging van de aantijging van werkelijke schade, met name door de zeer lage prijsstelling tijdens het onderzoektijdvak. In de zaak betreffende China gaat het daarentegen om een dreiging van schade met betrekking tot een onderzoek tijdvak dat ten dele voorafgaat aan het onderzoektijdvak in de huidige zaak, die niet alleen gebaseerd is op de ontwikkeling van de prijsstelling en het volume van de Chinese invoer, maar ook op het verwachte toekomstige gedrag van de Chinese producenten-exporteurs, met name in het licht van de bestaande reservecapaciteit.
(327) De jurisprudentie vereist dat de Commissie de toerekenbaarheid van de verschillende factoren analyseert. In deze zaak heeft de invoer uit de vier landen werkelijke schade toegebracht aan de bedrijfstak van de Unie tijdens het onderzoektijdvak van die procedure.
(1) Uitvoeringsverordening (EU) 2017/649 van de Commissie van 5 april 2017 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde warmgewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal van oorsprong uit de Volksrepu bliek China (PB L 92 van 6.4.2017, blz. 68).
(2) Uitvoeringsverordening (EU) 2017/649 van de Commissie van 5 april 2017 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op
bepaalde warmgewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal van oorsprong uit de Volksrepu bliek China (PB L 92 van 6.4.2017, blz. 68).
(328) Onafhankelijk van die werkelijke schade vormde de Chinese invoer een extra dreiging van schade voor de bedrijfstak van de Unie. Gezien het verschil tussen de twee onderzoektijdvakken en de bevindingen in het huidige onderzoek kan de dreiging van schade uit China het oorzakelijk verband in de onderhavige zaak niet verbreken.
(329) De Commissie merkte ook op dat de voor het berekenen van de schademarge gebruikte werkwijze, die uitgaat van het waargenomen prijsbederf van ondernemingen uit de vier landen, door de wijze waarop deze is opgezet, ook de toerekening van mogelijke door China veroorzaakte schade aan de invoer uit de vier landen omvat.
(330) Ten aanzien van de twijfel van de Braziliaanse producent-exporteur of de situatie van de bedrijfstak van de Unie in slechts zes maanden had kunnen verslechteren van een situatie die een dreiging van schade inhield tot een situatie waarin sprake was van aanmerkelijke schade, vergeleek de Commissie het onderzoektijdvak voor de Chinese procedure met het onderzoektijdvak in deze zaak en kwam tot de vaststelling dat er inderdaad een verslechtering in de bedrijfstak van de Unie was opgetreden in dit tijdvak van zes maanden. In dit verband verwijst de Commissie bijvoorbeeld naar de verdere afname van de productie- en verkoophoeveelheden, werkgele genheid en verkoopprijzen van de producenten in de Unie en de verslechterde negatieve financiële situatie (winstgevendheid) zoals vermeld in de tabel hieronder.
Tabel 17
Vergelijking van enkele belangrijke macro- en micro-indicatoren tussen de „China- procedure” en de procedure voor de vijf landen voor de respectievelijke onderzoektijd vakken
Overwegingen | 2015 (onderzoektijdvak in de Chinese proce dure) | OT | |
Productiehoeveelheden | 278 | 74 718 189 | 72 920 472 |
Bezettingsgraad | 278 | 76,2 % | 74,3 % |
Verkoopvolume op de vrije markt | 282 | 27 327 906 | 26 027 000 |
Marktaandeel van de producenten in de Unie op de vrije markt | 282 | 77,7 % | 76,7 % |
Werkgelegenheid | 289 | 17 829 | 17 722 |
Verkoopprijzen | 295 | 427 | 383 |
Geleden verliezen door de in de steekproef op genomen producenten in de Unie | 301 | – 0,8 % | – 7,8 % |
(331) Ten aanzien van de bewering dat verscheidene indicatoren in feite een stabiele of enkel licht negatieve tendens lieten zien en dat de door de bedrijfstak van de Unie beweerdelijk geleden schade derhalve niet als aanmerkelijk aangemerkt kon worden, wees de Commissie op de verdere verslechtering van de belangrijkste schade-indicatoren zoals uiteengezet in de overwegingen 316 tot en met 319. De Commissie vond dat een dergelijke verslechtering voldoende was om de situatie van de bedrijfstak van de Unie aan te merken als een situatie van aanmerkelijke schade.
(332) Naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen betwistten de Russische producenten- exporteurs (MMK Group en Severstal Group) de bevinding van de Commissie inzake aanmerkelijke schade op de volgende gronden:
— De bedrijfstak van de Unie behaalde in het tijdvak januari – maart 2017 een winst van 8,6 % (zie overweging 425);
— Op 6 april 2017 werd in de verordening ter instelling van antidumpingrechten in het onderzoek naar warmgewalste platte staalproducten uit China (1) duidelijk vastgesteld dat er voor het betrokken product tot 31 december 2015 geen sprake was van aanmerkelijke schade aan de bedrijfstak van de Unie. Bovendien was er geen aanmerkelijke schade tot 1 januari 2016 en de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie was reeds in het tijdvak 1 juli — 31 december 2016 opnieuw reeds 2 % (zie ook overweging 425);
— De Braziliaanse producent-exporteur Usiminas (2) had een vergelijkbare opmerking ingediend, waarin hij
„erop wil wijzen dat de vergelijking (3) niet verklaart hoe de situatie van de bedrijfstak van de Unie in slechts zes maanden kon verslechteren van een situatie die een dreiging van schade inhield tot een situatie waarin van aanmerkelijke schade sprake was.”
— De lichte verslechtering van economische indicatoren van 2015 tot aan het OT (zie de tabel in overweging 330) kan niet als aanmerkelijk worden beoordeeld.
(333) De Commissie heeft deze argumenten om de volgende redenen afgewezen.
— Zoals vermeld in overweging 426, overeenkomstig artikel 6, lid 1, van de basisverordening, werd de conclusie over de schade getrokken op basis van geverifieerde gegevens over het OT. De gegevens over de periode na het OT zijn daarentegen verzameld en geverifieerd in het kader van de analyse van het belang van de Unie. De tabel in overweging 301 toonde de uitzonderlijk hoge verliezen vanaf 2013 (met een uitzondering voor 2014).
Zelfs wanneer rekening wordt gehouden met de gegevens inzake de periode na het OT (”post-OT gegevens) bevindt de bedrijfstak van de Unie zich nog steeds in een situatie waarin zij schade lijdt: de in de tijdvakken juli – december 2016 en januari – maart 2017 behaalde xxxxxxx bieden geen compensatie voor de opeenvolgende tijdvakken van grote verliezen. Bovendien is de schadeanalyse gebaseerd op een aantal factoren, waarvan de winstgevendheid slechts één van de vele is;
— Ten aanzien van de verordening inzake de instelling van antidumpingrechten op koudgewalste platte staalpro ducten uit China verwees de Commissie naar haar argumenten in overweging 325 en met name naar het feit dat het huidige onderzoek en de onderzoeken inzake China niet op dezelfde tijdvakken betrekking hebben die van belang zijn voor de beoordeling van de ontwikkelingen ten aanzien van schade en oorzakelijk verband.
— Ten aanzien van de verslechtering van de economische indicatoren wees de Commissie er opnieuw op dat alle belangrijke indicatoren verslechterden en gekenmerkt werden door een verdere afname van de productie- en verkoophoeveelheden, werkgelegenheid en verkoopprijzen van de producenten in de Unie en de verslechterde negatieve financiële situatie (winstgevendheid). Dit op zichzelf kan al beschouwd worden als een indicator voor aanmerkelijke schade.
(334) Op grond van het bovenstaande heeft de Commissie geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening.
5. OORZAKELIJK VERBAND
(335) Overeenkomstig artikel 3, lid 6, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of de schade voor de bedrijfstak van de Unie door de invoer met dumping uit Brazilië, Iran, Rusland en Oekraïne is veroorzaakt. Overeenkomstig artikel 3, lid 7, van de basisverordening heeft de Commissie ook onderzocht of de bedrijfstak van de Unie in dezelfde periode door andere bekende factoren schade had kunnen lijden. De Commissie heeft zich ervan verzekerd dat eventuele schade die werd veroorzaakt door andere factoren dan de invoer met dumping uit Brazilië, Iran, Rusland en Oekraïne niet aan de invoer met dumping werd toegeschreven.
(336) De door de Commissie overwogen factoren waren: de economische crisis, ontoereikend concurrentievermogen van de producenten in de Unie, invoer uit derde landen, de gevolgen van de situatie van één Italiaanse staalpro ducent voor het schadebeeld, de prestaties op het gebied van uitvoer van de producenten in de Unie, de „overca paciteit” van de Europese staalindustrie, en de wisselwerking tussen de WPP-prijzen op de markt van de Unie enerzijds en de prijzen voor grondstoffen en WPP op de wereldmarkt anderzijds.
(1) Uitvoeringsverordening (EU) 2017/649 van de Commissie van 5 april 2017 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde warmgewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal van oorsprong uit de Volksrepu bliek China (PB L 92 van 6.4.2017, blz. 68).
(2) Indiening door de Braziliaanse producent-exporteur Usiminas, 7 augustus 2017, blz. 2.
(3) De Braziliaanse producent-exporteur verwijst naar tabel 15 of van deze verordening. Dezelfde tabel was in het algemeen document met de mededeling van feiten en overwegingen gepubliceerd.
5.1. Gevolgen van de invoer met dumping uit Brazilië, Iran, Rusland en Oekraïne
(337) De verkoopprijzen van de producenten-exporteurs zijn gemiddeld van 442 EUR/ton in 2013 tot 323 EUR/ton in het onderzoektijdvak gedaald (– 27 %). Door tijdens de beoordelingsperiode hun verkoopprijs per eenheid voortdurend te verlagen, slaagden de producenten-exporteurs uit Brazilië, Iran, Rusland en Oekraïne erin hun marktaandeel tijdens het onderzoektijdvak te verhogen van 7,45 % in 2013 tot 12,57 %, zoals blijkt uit de tabel in overweging 262. Ook was er een aanzienlijk toename van het volume van de invoer uit de betrokken landen in 2015 en het onderzoektijdvak ten opzichte van de voorgaande jaren.
(338) De Commissie constateerde dat het toegenomen volume en de scherpe daling van de prijzen van de invoer uit de betrokken landen tijdens de beoordelingsperiode de bedrijfstak van de Unie schade berokkende. Dit wordt veroorzaakt doordat de producenten in de Unie, geconfronteerd met de agressieve prijsstellingsstrategie van de producent-exporteur van de betrokken landen, geen andere keus hadden dan ook de prijzen te verlagen en hun producten met verlies te verkopen teneinde een bepaald niveau van verkoopvolume en marktaandeel te handhaven. Dit had vervolgens negatieve gevolgen voor de winstgevendheid van de bedrijfstak, die het onhoudbare niveau van – 7,8 % bereikte tijdens het onderzoektijdvak.
(339) Gezien het tijdsverband tussen enerzijds het volume van de invoer met dumping tegen steeds lagere prijzen en anderzijds het verlies aan verkoopvolume door de bedrijfstak van de Unie en de neerwaartse prijsdruk, resulterend in een situatie waarin verlies werd gemaakt, concludeerde de Commissie dat de invoer met dumping aanmerkelijke schade veroorzaakte voor de bedrijfstak van de Unie.
5.2. Gevolgen van andere factoren
5.2.1. De economische crisis
(340) De Commissie stelde vast dat de nasleep van de schuldencrisis in de eurozone een negatieve invloed had op de prestaties van de staalindustrie in de Unie in 2013. Zoals echter is opgemerkt in overweging 303, concludeerde de Commissie eveneens dat de bedrijfstak van de Unie zich in 2014 en de eerste helft van 2015 begon te herstellen.
(341) De markt had met name het herstel van de gevolgen van de crisis ingezet met een relatief stabiele en zelfs toenemende vraag vanaf 2014 en daarna. De bedrijfstak van de Unie had bijgevolg na 2014 meer kunnen profiteren van het herstel van de markt. De laaggeprijsde invoer nam echter geleidelijk toe en veroverde marktaandeel ten koste van de bedrijfstak van de Unie. De niet-aflatende druk van de invoer werd volledig gevoeld vanaf de tweede helft van 2015, het begin van het onderzoektijdvak.
(342) Rekening houdend met het herstel van de markt van de Unie, dat blijkt uit de toename van de het verbruik op de vrije markt van de Unie gedurende de beoordelingsperiode (zie tabel in overweging 226), concludeerde de Commissie dat de schuldencrisis in de eurozone een negatief effect had gehad, vooral in het jaar 2013 van de beoordelingsperiode en vóór het onderzoektijdvak. Dit droeg echter niet bij aan de voor het onderzoektijdvak vastgestelde aanmerkelijke schade.
5.2.2. Invoer uit derde landen
5.2.2.1. China
(343) Tijdens de beoordelingsperiode ontwikkelden het volume van de invoer en het marktaandeel (in omvang van de totale invoer) uit China zich als volgt:
Tabel 18
Volumes, eenheidsprijzen en marktaandelen uit China
2013 | 2014 | 2015 | OT |
China
Volume van de invoer uit China | 336 028 | 592 104 | 1 519 304 | 1 578 848 |
Index (2013 = 100) | 100 | 176 | 452 | 470 |
2013 | 2014 | 2015 | OT | |
Eenheidsprijzen van de invoer uit China | 505 | 463 | 404 | 339 |
Index (2013 = 100) | 100 | 92 | 80 | 67 |
Marktaandeel | 1,04 % | 1,79 % | 4,32 % | 4,65 % |
Aandeel in het totale volume van de invoer in de Unie | 6,97 % | 11,32 % | 19,41 % | 19,98 % |
Bron: Eurostat.
(344) Zoals blijkt uit bovenstaande tabel steeg de invoer uit China met 370 % tijdens de beoordelingsperiode, terwijl de invoer uit derde landen anders dan Brazilië, Iran, Rusland en Oekraïne (met inbegrip van China) slechts met 51 % toenam. Verder werd, bij de vergelijking van absolute invoercijfers, opgemerkt dat:
— China samen met Rusland en Oekraïne een van de drie grootste exporteurs naar de markt van de Unie was tijdens de periode 2013-2015;
— China de grootste exporteur naar de Unie was tijdens het onderzoektijdvak.
(345) Verder daalden de Chinese prijzen van 505 EUR/ton in 2013 tot 339 EUR/ton tijdens het onderzoektijdvak.
(346) De jurisprudentie vereist dat de Commissie de toerekenbaarheid van de verschillende factoren analyseert. In het huidige onderzoek heeft de invoer uit Brazilië, Iran, Rusland en Oekraïne werkelijke schade aan de bedrijfstak van de Unie toegebracht tijdens het onderzoektijdvak van deze procedure. Onafhankelijk van het huidige onderzoek heeft de Commissie, in de context van het onderzoek naar hetzelfde uit China ingevoerde product, geconcludeerd dar er een oorzakelijk verband bestond tussen de Chinese invoer met dumping en de dreiging van aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Unie (met name gedurende de tweede helft van 2015) (1).
(347) Hoewel het onderzoek inzake „China” en het onderhavige onderzoek geen betrekking hebben op dezelfde tijdvakken die van belang zijn voor de beoordeling van de ontwikkelingen ten aanzien van schade en oorzakelijk verband, is er ten eerste een overlapping van zes maanden met betrekking tot het onderzoektijdvak van de twee onderzoeken (het tijdvak van 1 juli 2015 tot en met 31 december 2015). Ten tweede, zoals vermeld in overweging 59 van de definitieve verordening inzake China (2), is het volume van de Chinese invoer verder toegenomen (met 8,5 %) in de eerste helft van 2016 (773 275 ton), ten opzichte van de eerste helft van 2015 (712 390 ton). Bovendien was, zoals blijkt uit de tabel in overweging 343, het volume van de invoer uit China tijdens het onderzoektijdvak niet verwaarloosbaar. Ten derde geldt het volgende, zoals vermeld in overweging 93 van de definitieve „China-zaak”: „De Chinese producenten-exporteurs hanteerden een agressieve prijsstelling op de markt van de Unie, met name in de tweede helft van 2015 en de eerste helft van 2016. Als er geen maatregelen worden genomen, zouden de Chinese producenten-exporteurs, gelet op de aanzienlijke Chinese overcapaciteit van staal, waaronder van het betrokken product, een agressieve prijsstelling kunnen handhaven waarbij zij hun verkoopprijzen tot een minimumniveau verlagen.”
(348) Gezien al deze redenen, en met name vanwege de niet verwaarloosbare Chinese invoervolumes en de agressieve prijsstelling door de Chinese producenten-exporteurs, is het mogelijk dat de invoer uit China eveneens heeft bijgedragen aan de in dit onderzoek aangetroffen aanmerkelijke schade.
(349) Anderzijds kan niet worden aangenomen dat de invoer uit China de enige oorzaak van de verslechterende situatie van de Unie was. In het hypothetische geval dat het gevolg van de Chinese invoer buiten beschouwing zou worden gelaten, zou de invoer uit de vier landen op zichzelf nog steeds een onafhankelijke oorzaak hiervan zijn. Met name het niveau van de invoer tijdens het onderzoektijdvak uit de vier betrokken landen (4,2 miljoen ton tijdens het onderzoektijdvak) is veel aanzienlijker en bijna drie keer hoger dan het niveau van de Chinese invoer tijdens het onderzoektijdvak (1,6 miljoen ton tijdens het onderzoektijdvak).
(1) Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1778 van de Commissie van 5 oktober 2016 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bepaalde warmgewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal van oorsprong uit de Volksrepu bliek China (PB L 272 van 7.10.2016, blz. 62), overweging 197).
(2) Uitvoeringsverordening (EU) 2017/649 van de Commissie van 5 april 2017 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op
bepaalde warmgewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal van oorsprong uit de Volksrepu bliek China (PB L 92 van 6.4.2017, blz. 76), overweging 59).
(350) Daarnaast werden de Chinese producenten-exporteurs aangemerkt als prijszetters op de markt van de Unie, maar deze Chinese prijszetting voor WPP-producten alleen was niet doorslaggevend. De prijzen op de markt van de Unie werden ook onder druk gezet door de invoer uit de vier landen met hun aanzienlijk volume en marktaandeel. Zonder een dergelijke afstemming op het agressieve prijsbeleid van de vier landen zou de schade niet zijn opgetreden.
(351) Daarom concludeerde de Commissie dat het waarschijnlijk is dat de invoer uit China heeft bijgedragen aan de door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade. Dit verbrak echter niet het oorzakelijk verband tussen de aan de bedrijfstak van de Unie berokkende schade en de invoer met dumping uit de vier andere landen vanwege het aanzienlijke volume en de verhoudingsgewijs lage prijzen van die invoer.
(352) Ook worden de gevolgen van de Chinese uitvoer niet toegeschreven aan de vier landen, aangezien de schademarge alleen rekening houdt met de gevolgen van de invoer met dumping uit de vier landen (zie overweging 554).
5.2.2.2. Andere landen
(353) Tijdens de beoordelingsperiode ontwikkelden het volume van de invoer en het marktaandeel (in volume van de totale invoer) uit derde landen zich als volgt:
Tabel 19
Volumes, eenheidsprijzen en marktaandelen uit derde landen (met uitzondering van China)
2013 | 2014 | 2015 | OT |
Turkije
Volume van de invoer uit Turkije | 1 001 157 | 473 194 | 667 119 | 824 099 |
Index (2013 = 100) | 100 | 47 | 67 | 82 |
Eenheidsprijzen van de invoer uit Turkije | 462 | 452 | 397 | 344 |
Index (2013 = 100) | 100 | 98 | 86 | 74 |
Marktaandeel | 3,10 % | – 1,43 % | 1,90 % | 2,43 % |
Aandeel in het totale volume van de invoer in de Unie | 20,76 % | 9,00 % | 8,45 % | 10,4 % |
Totaal (alle andere landen behalve Brazilië, Iran, Rusland, Oekraïne en China)
Volume van de invoer uit alle andere landen | 2 081 103 | 1 684 531 | 1 914 137 | 2 057 998 |
Index (2013 = 100) | 100 | 81 | 92 | 99 |
Eenheidsprijzen van de invoer alle andere landen | 478 | 461 | 423 | 365 |
Index (2013 = 100) | 100 | 97 | 89 | 76 |
Marktaandeel | 6,44 % | 5,08 % | 5,44 % | 6,07 % |
Aandeel in het totale volume van de invoer in de Unie | 43,16 % | 32,22 % | 24,24 % | 26,04 % |
Bron: Eurostat.
(354) Een van de Braziliaanse producenten-exporteurs voerde aan dat het feit dat Turkije geen deel uitmaakte van het onderzoek discriminerend was. De producent-exporteur voerde aan dat het volume van de Turkse invoer tijdens de beoordelingsperiode hoger was dan de Braziliaanse en dat de Turkse invoerprijzen ook lager waren dan de invoerprijzen van Brazilië. Om die redenen merkte deze belanghebbende op dat de invoer uit Turkije een belangrijke oorzaak was van de schade die de bedrijfstak van de Unie mogelijk had geleden en dat de klager onterecht de gevolgen van de Turkse invoer buiten beschouwing had gelaten.
(355) Ten aanzien van het argument van discriminatie merkte de Commissie op dat de klager in de klacht voorlopig bewijsmateriaal had verstrekt dat de Turkse producenten-exporteurs het betrokken product niet met dumping in de markt van de Unie hadden ingevoerd. Anderzijds duiden vergelijkbare berekeningen voor Brazilië en de andere betrokken landen erop dat de invoer uit die landen wel met dumping plaatsvond, een feit dat door dit onderzoek bevestigd werd.
(356) Met betrekking tot de mogelijk door de invoer uit Turkije veroorzaakte schade constateerde de Commissie dat het volume van de invoer uit Turkije tijdens de beoordelingsperiode was afgenomen. Zelfs als de invoer uit Turkije zou hebben bijgedragen tot de aan de bedrijfstak van de Unie berokkende schade, had dit dus niet de oorzaak van de in de schadeanalyse aangetroffen toenemende negatieve trends kunnen zijn. De Turkse invoerprijzen (344 EUR/ton, zie de tabel in overweging 353) zijn daarnaast gemiddeld hoger dan de gemiddelde prijzen van de invoer uit de betrokken landen, zoals uiteengezet in de tabel in overweging 264 en op basis van het in de klacht geleverd voorlopig bewijsmateriaal (zie overweging 355) was er geen sprake van dumping. Om deze redenen concludeerde de Commissie dat het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping uit de vier landen en de aan de bedrijfstak van de Unie berokkende aanmerkelijke schade niet door de Turkse invoer verbroken werd.
(357) Ten aanzien van de volumes van de invoer uit andere derde landen vergeleek de Commissie die met de invoer uit de vier betrokken landen. Zij stelde vast dat de invoer uit Brazilië, Iran, Rusland en Oekraïne het overgrote deel vormde van de totale invoer (4 266 881 ton) in de Unie tijdens het onderzoektijdvak en dat dit volume gedurende de beoordelingsperiode met 77 % was gestegen. Het marktaandeel ervan bedroeg 12,58 % tijdens het onderzoektijdvak. Daarentegen bedroeg het geaggregeerde volume van alle andere landen slechts 3 636 846 ton en was hun marktaandeel tijdens dezelfde periode 10,72 %. Zoals de tabel in overweging 353 laat zien, bedroeg het geaggregeerde volume van de andere landen met uitzondering van China slechts 2 057 998 ton en was hun marktaandeel tijdens dezelfde periode 6,07 %.
(358) De gemiddelde prijzen van de invoer uit de andere derde landen (365 EUR/ton voor alle andere derde landen, zie tabel 14 hierboven) waren hoger dan de gemiddelde prijzen van de invoer uit Brazilië, Iran, Rusland en Oekraïne (323 EUR/ton tijdens het onderzoektijdvak, zie overweging 265). De Commissie heeft derhalve geconcludeerd dat de volumes van de invoer uit andere derde landen niet het oorzakelijk verband verbraken tussen de invoer met dumping uit Brazilië, Iran, Rusland en Oekraïne en de schade voor de bedrijfstak van de Unie.
(359) De jurisprudentie vereist dat de Commissie de toerekenbaarheid van de verschillende factoren analyseert. In het huidige onderzoek heeft de invoer uit Brazilië, Iran, Rusland en Oekraïne werkelijke schade aan de bedrijfstak van de Unie toegebracht tijdens het onderzoektijdvak. Onafhankelijk van het huidige onderzoek en gezien de bevindingen betreffende volumes en prijzen zoals vermeld in de overwegingen 357 en 358, werd het oorzakelijk verband in de onderhavige procedure niet verbroken door de invoer uit alle andere landen met uitzondering van China en had de betreffende invoer slechts marginale, of zelfs helemaal geen, gevolgen voor het schadebeeld.
5.2.3. Uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie
(360) Het volume van de uitvoer van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie heeft zich gedurende de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:
Tabel 20
Uitvoervolume van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie
2013 | 2014 | 2015 | OT | |
Volume van de uitvoer naar niet- verbonden afnemers | 2 379 035 | 2 777 446 | 2 409 721 | 2 075 670 |
2013 | 2014 | 2015 | OT | |
Index (2013 = 100) | 100 | 117 | 101 | 87 |
Gemiddelde prijs (EUR/ton) | 463 | 459 | 391 | 357 |
Index (2013 = 100) | 100 | 99 | 84 | 77 |
Bron: Antwoord van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie op de vragenlijst.
(361) Het volume van de uitvoer van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie is in de beoordelings periode met 13 % afgenomen. De prijzen daalden aanzienlijk (23 %) tijdens de beoordelingsperiode.
(362) De uitvoer van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie vertegenwoordigde ongeveer 25 % van de totale verkoop op de vrije markt tijdens het onderzoektijdvak. De daling van de uitvoerprijzen volgde procentueel dezelfde trend als de verkoopprijzen van de producenten in de Unie op de markt van de Unie.
(363) De Commissie concludeerde dat de uitvoerprestaties van de producenten in de Unie bijdroegen tot de schade van de bedrijfstak van de Unie. Zij constateerde dat deze factor echter evenmin het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping en de aan de bedrijfstak van de Unie berokkende aanmerkelijke schade verbrak, om dezelfde redenen die in overwegingen 350 en 351 zijn genoemd, d.w.z. vanwege het aanzienlijke volume en de verhou dingsgewijs lage prijzen van de invoer uit de vier andere landen, en omdat de gevolgen hiervan marginaal waren.
5.2.4. Specifieke situatie van één Italiaanse producent in de Unie
(364) Een van de belanghebbenden voerde aan dat de opname van de Italiaanse producent Ilva in de schadegegevens het beeld van de schade vertekende. Deze gaf als argument dat de werkelijke productie en verkoop van de Italiaanse producent aanzienlijk waren afgenomen tijdens de beoordelingsperiode om redenen die geen verband hielden met de invoer uit de betrokken landen.
(365) Ten eerste, zoals uiteengezet in overweging 215, zijn de definitie en de analyse van de bedrijfstak van de Unie gebaseerd op de gehele bedrijfstak van de Unie, met inbegrip van deze Italiaanse producent. Het zou dus niet juist zijn deze producent van de definitie van de bedrijfstak van de Unie uit te sluiten. In dit verband kan het feit dat deze Italiaanse producent zijn werkelijke productie (met minder dan 700 000 ton) tijdens de beoordelingsperiode verminderde, niet volledig verklaren waarom de totale productieniveaus van de bedrijfstak van de Unie verminderden (– 1,7 miljoen ton). Sommige producenten in de Unie konden hun werkelijke productie tijdens de beoordelingsperiode verhogen, maar sommige anderen (zoals Ilva) konden dit niet. Dezelfde redenering is van toepassing op de verkoopgegevens.
(366) Daarnaast maakt Ilva geen deel uit van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie en had als zodanig geen invloed op de voor de micro-economische indicatoren waargenomen trends. In dit verband merkte de Commissie op dat alle in de steekproef opgenomen producenten in de Unie tijdens het onderzoektijdvak verliezen leden. Dit bevestigde de bevinding dat de bedrijfstak van de Unie als geheel schade is berokkend.
(367) De gevolgen van de specifieke situatie van deze ene Italiaanse producent voor het complete beeld van de bedrijfstak van de Unie waren voorts beperkt. Ondanks het feit dat deze Italiaanse producent zijn productie en verkoopvolume verlaagde, waren andere producenten in de Unie in staat relatief meer te produceren en te verkopen en vulden zij daarmee het door deze Italiaanse producent ontstane verschil op. Deze producenten in de Unie hadden niettemin geen andere keus dan het door de invoer met dumping bepaalde prijsniveau te volgen om een verder verlies van hun marktaandeel te voorkomen.
(368) Bovendien kan het feit dat bepaalde producenten in de Unie relatief beter presteren dan anderen op de markt van de Unie het gevolg zijn van diverse factoren, maar dit heeft geen invloed op de conclusie dat de bedrijfstak van de Unie als geheel schade leed door de invoer met dumping.
(369) Derhalve concludeerde de Commissie dat het effect van één Italiaanse producent beperkt waren en niet bijdroegen tot de aan de bedrijfstak van de Unie berokkende schade.
5.2.5. De overcapaciteit van de Europese staalindustrie en de overcapaciteit van de staalindustrie wereldwijd
(370) Enkele belanghebbenden voerden aan dat de schade voor de bedrijfstak van de Unie niet zozeer veroorzaakt werd door de invoer uit de betrokken landen maar eerder door de overcapaciteit van de producenten in de Unie. Ter onderbouwing van dit argument verwezen deze belanghebbenden naar het actieplan voor staal van de Commissie.
(371) De Commissie heeft dit argument afgewezen. Hoewel er wereldwijd een probleem is met de overcapaciteit van staal (1), ook op de markt van de Unie, stelde de Commissie vast dat drie fabrieken (2) van de bedrijfstak van de Unie hun werkelijke productievolume verminderden tijdens de beoordelingsperiode. Globaal daalde de productie van de producenten in de Unie met 2 %, zoals blijkt uit de tabel in overweging 278.
(372) Zoals de tabel in overweging 301 laat zien, daalde de winstgevendheid aanzienlijk en werden er recordverliezen geleden in het onderzoektijdvak. Dit toont dus aan dat er geen direct verband bestaat tussen de relatief stabiele productiecijfers en capaciteitscijfers enerzijds en de toenemende verliezen anderzijds, waarbij rekening wordt gehouden met de bereidheid van de bedrijfstak van de Unie om zich aan te passen aan de veranderende marktom standigheden om concurrerend te blijven.
(373) De Commissie concludeerde derhalve dat de overcapaciteit van de Europese staalindustrie het oorzakelijk verband niet heeft verbroken.
(374) Ten aanzien van het aanvullende argument dat de schade voor de bedrijfstak van de Unie werd veroorzaakt door wereldwijde overcapaciteit voor WPP, laat de volgende tabel de theoretische reservecapaciteit voor ruw staal en de werkelijke productieniveaus in Brazilië, Iran, Rusland en Oekraïne zien.
Tabel 21
Ruwstaalcapaciteit en werkelijke productieniveaus van het soortgelijk product door Brazilië, Iran, Rusland en Oekraïne (in duizenden tonnen)
Land | Ruwstaalcapaciteit geschat voor het jaar 2015 (1) | Ruwstaalproductie in 2015 (2) | Theoretische over capaciteit in 2015 (1) (2) | Feitelijke WPP- productie in 2014 | Feitelijke WPP- productie in 2015 |
Brazilië | 49 220 | 33 256 | 15 964 | 14 229 | 13 388 |
Iran | 28 850 | 16 146 | 12 704 | 8 276 | 7 872 |
Rusland | 90 000 | 70 898 | 19 102 | 26 898 | 27 509 |
Oekraïne | 42 500 | 22 968 | 19 532 | 7 867 | 6 314 |
(1) Bron voor capaciteitsgegevens: OESO (OESO, DSTI/SU/SC(2016)6/Final, 5 september 2016, Directoraat voor Wetenschap, Technologie en Innovatie, Updated steelmaking capacity figures and a proposed framework for enhancing capacity monito ring activity, Bijlage, blz. 7 en volgende).
(2) Bron voor productiegegevens: World Steel Association, Steel Statistical Yearbook 2015 (World Steel Association, Steel Statistical Yearbook 2016, tabel 1 op blz. 1 en 2 en tabel 13 op blz. 35, xxxx://xxx.xxxxxxxxxx.xxx/xxxxxxxxxx/xxxxxxxxxx- archive/yearbook-archive.html)
(375) Die overcapaciteit leidde tot dumpingpraktijken vanuit alle betrokken landen.
(1) Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, Het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's en de Europese Investeringsbank, Staal: Behoud van duurzame banen en groei in Europa, COM(2016) 155 final, Brussel, 16.3.2016. Dit document geeft de volgende informatie over de overcapaciteit van staal wereldwijd:
— Bladzijde 2: … „de economische vertraging in China en in andere opkomende economieën heeft sinds 2014 een negatief effect op de wereldwijde vraag naar staal gehad”;
— Bladzijde 6: … „Naast maatregelen om de gevolgen van de wereldwijde overcapaciteit te beperken, pakt de Commissie samen met onze belangrijkste partners de onderliggende oorzaken van het probleem aan. Een wereldwijd probleem vraagt om een wereldwijde oplossing.”
(2) Ilva, ThyssenKrupp en Tata Steel UK
(376) De Commissie concludeerde derhalve dat mondiale overcapaciteit niet het oorzakelijk verband verbrak in de specifieke omstandigheden van deze procedure. In dit geval is overcapaciteit juist een van de oorzaken voor dumpingpraktijken van de betrokken landen.
5.2.6. Producenten in de Unie niet concurrerend genoeg
(377) Enkele belanghebbenden voerden aan dat de producenten in de Unie niet concurrerend genoeg zouden zijn vanwege de relatief hogere energiekosten (voornamelijk elektriciteit). Een andere belanghebbende voerde aan dat de bedrijfstak van de Unie gekenmerkt werd door een gebrek aan investeringen en innovatie.
(378) Wat betreft de energiekosten geldt dat deze, hoewel zij belangrijk zijn, niet het grootste kostenbestanddeel voor de productie van het betrokken product vormen. De Commissie constateerde op basis van een recent gespecia liseerd onderzoek dat de Europese elektriciteitsprijzen in de periode 2010-2015 met 12 % zijn gedaald. Als gevolg hiervan werd de Unie de regio met de op drie na laagste elektriciteitsprijzen ter wereld (1). Er kan dus niet worden aangevoerd dat de producenten in de Unie in dit verband een comparatief nadeel hebben. In de derde plaats zijn deze argumenten inzake de elektriciteitskosten niet verenigbaar met het feit dat de bedrijfstak van de Unie in 2013 en in de periode 2007-2011, toen dit gestelde comparatieve kostennadeel hoogstwaarschijnlijk ook bestond, nog ongeveer 0,4 % winst kon boeken.
(379) Ten aanzien van de stelling inzake een gebrek aan investeringen en innovatie constateerde de Commissie tijdens het onderzoek dat er tijdens de beoordelingsperiode nog steeds lopende investeringen waren van meer dan 240 miljoen EUR (zie overweging 305). De belanghebbende heeft geen ondersteunend bewijsmateriaal verstrekt ten aanzien van de stelling dat de bedrijfstak van de Unie niet innovatief zou zijn.
(380) Daarom heeft de Commissie het argument afgewezen dat de bedrijfstak van de Unie niet voldoende concurrerend zou zijn en geconcludeerd dat deze factoren geen schade hebben toegebracht aan de bedrijfstak van de Unie.
5.2.7. Lage WPP-prijzen op de markt van de Unie als gevolg van lage grondstofprijzen en/of wereldwijd lage WPP-prijzen
(381) Eén Braziliaanse producent-exporteur voerde aan dat de lage prijzen van grondstoffen voor de productie van staal, en met name van ijzererts, hebben geleid tot een daling van de WPP-prijzen op de markt van de Unie. De Oekraïense producent-exporteur voerde aan dat het gestelde prijseffect op de binnenlandse markt van de Unie niet veroorzaakt werd door de invoer uit de betrokken landen, maar eerder door een algemene dalende tendens in WPP-prijzen wereldwijd.
(382) De Commissie onderzocht zowel de WPP-prijzen als de ontwikkeling van de grondstofprijzen voor WPP voor wat betreft de beoordelingsperiode.
(383) Tijdens het onderzoek bevestigde de Commissie dat de grondstofprijzen tussen 2012 en het onderzoektijdvak zijn gedaald. De prijs van ijzererts daalde bijvoorbeeld van ongeveer 141 USD/ton tot 52 USD/ton, een daling van meer dan 60 %.
(384) Bij de analyse van de productiekosten van de grootste in de steekproef opgenomen producent in de Unie constateerde de Commissie echter dat het effect van deze dalende grondstofprijzen veel kleiner is dan de waargenomen prijsontwikkeling. De meest belangrijke grondstoffen vertegenwoordigden bijvoorbeeld ongeveer 70 % van de totale productiekosten in 2013, maar hun aandeel was nog steeds ongeveer 60 % van de totale productiekosten tijdens het onderzoektijdvak. Hiermee is aangetoond dat er geen direct verband bestond tussen de daling van de grondstofprijzen en de daling van de productiekosten voor WPP.
(385) Verder daalden de productiekosten in de bedrijfstak van de Unie in totaal met 19 % (zie overweging 295). Die daling was niet alleen het gevolg van de lagere kosten voor grondstoffen, maar hield ook verband met efficiëntie verbeteringen die door de producenten in de Unie werden gerealiseerd, zoals is uiteengezet in overweging 290. Daarnaast daalden de gemiddelde invoerprijzen in dezelfde periode met een hoger percentage, namelijk met 27 % (zie overweging 265).
(1) Uittreksel uit het recentste bottom-up-onderzoek van de EG inzake energieprijzen en -kosten, uitgevoerd door een consortium van consultants, waaronder Ecofys en CEPS, juli 2016.
(386) In billijke marktomstandigheden had de bedrijfstak van de Unie zijn verkoopprijzen kunnen handhaven om de vruchten te plukken van een kostenverlaging en weer winstgevend te worden. De producenten in de Unie moesten echter de prijsontwikkeling op de markt van de Unie volgen en ook hun prijzen verlagen. Tijdens het onderzoektijdvak waren de producenten in de Unie gedwongen onder de prijs te verkopen om een verdere inkrimping van hun marktaandeel te voorkomen. Daarom heeft de Commissie het argument afgewezen dat de wereldwijde daling van de WPP-prijzen en de daling wat betreft grondstofprijzen had bijgedragen tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade.
5.3. Conclusie inzake oorzakelijk verband
(387) Er is een oorzakelijk verband vastgesteld tussen de invoer met dumping uit Brazilië, Iran, Rusland en Oekraïne enerzijds en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade anderzijds. De sterke stijging van het invoervolume met dumping tegen continu dalende verkoopprijzen uit Brazilië, Iran, Rusland en Oekraïne valt samen met de verslechtering van de prestaties van de Unie, met name vanaf de tweede helft van 2015. De bedrijfstak van de Unie had geen andere keus dan het door de invoer met dumping bepaalde prijsniveau te volgen om een verdere inkrimping van zijn marktaandeel te voorkomen. Dit leidde tot verliezen. Dientengevolge kon de bedrijfstak van de Unie niet profiteren van het herstel van het verbruik in de Unie en was hij gedwongen zijn producten op de markt van de Unie onder de kostprijs te verkopen.
(388) De Commissie constateerde dat ook andere factoren mogelijk een effect op de situatie van de bedrijfstak van de Unie hebben gehad, namelijk: invoer uit derde landen, de uitvoerprestaties van de producenten in de Unie, de overcapaciteit van de Europese staalindustrie en de overcapaciteit van de staalindustrie wereldwijd.
(389) Samengevat was de Commissie van mening dat geen van de op de andere factoren betrekking hebbende argumenten die na de mededeling van de feiten en overwegingen in het informatiedocument door de belangheb benden waren aangevoerd, een wijziging mee kond brengen van de voorlopige bevindingen waarin een oorzakelijk verband werd vastgesteld tussen de invoer met dumping en de gedurende het OT door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade.
(390) De Commissie concludeerde bovendien dat deze factoren, tezamen of afzonderlijk, niet het oorzakelijk verband konden verbreken tussen de invoer met dumping en de geconstateerde aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Unie en dat de invoer met dumping uit de betrokken landen nog steeds de belangrijkste oorzaak was van de schade. Hiervoor werden de volgende redenen aangevoerd: Zoals blijkt uit overweging 357 vormde de invoer uit Brazilië, Iran, Rusland en Oekraïne het overgrote deel van de totale invoer (4 266 881 ton) in de Unie tijdens het onderzoektijdvak, en dit volume steeg gedurende de beoordelingsperiode met 77 %. Daarnaast vertegen woordigde de uitvoer van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, zoals blijkt uit overweging 362, slechts een gering gedeelte (25 %) van de totale verkoop op de vrije markt, terwijl de overcapa citeit in de vier betrokken landen juist één van de redenen is voor de dumpingpraktijken op de markt van de Unie.
(391) Ten aanzien van een aantal andere van de bekende factoren dan de invoer met dumping — de economische crisis, de situatie van één specifieke Italiaanse producent, het onvoldoende concurrentievermogen van de producenten in de Unie en de lage WPP-prijzen op de markt van de Unie als gevolg van lage grondstofprijzen en/of wereldwijd lage WPP-prijzen — werd vastgesteld dat deze niet de oorzaak waren van de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade tijdens het onderzoektijdvak.
(392) De partijen werden door middel van het informatiedocument van deze bevindingen in kennis gesteld. Belangheb benden hebben opmerkingen ingediend, die in de volgende overwegingen worden behandeld. De Commissie heeft hun opmerkingen in aanmerking genomen bij het vaststellen van haar definitieve vaststelling.
(393) De Russische producenten-exporteurs MMK Group en Severstal Group voerden aan dat het gestelde oorzakelijk verband tussen de invoer uit de betrokken landen en een verslechtering van de situatie van de bedrijfstak van de Unie tussen 1 juli 2015 en 30 juni 2016 duidelijk verbroken was door de bevindingen in de definitieve Verordening inzake China. In dit verband wezen zij op de aanzienlijke en snelle groei van de omvang van de Chinese invoer vanaf 2015 tot het eind van het onderzoektijdvak tijdens de onderhavige procedure en op de toenemend neerwaartse trend van Chinese invoerprijzen (- 33 %), zoals blijkt uit overweging 161 van Uitvoe ringsverordening (EU) 2016/1778 van de Commissie (1) („de voorlopige Verordening inzake China”). Deze Russische producenten-exporteurs verwezen specifiek naar overwegingen 178 tot en met 182, 184 en 188 van de voorlopige Verordening inzake China ter onderbouwing van de stelling dat de Chinese invoer verantwoordelijk was voor de verslechterde situatie in de periode juli 2015 — juni 2016 en niet de invoer uit de betrokken landen. In de lijn van de opmerkingen van de Russische producenten-exporteurs voerde het Russisch ministerie van Economische Ontwikkeling daarnaast aan dat de invoer uit China een beslissende factor was die de toestand
(1) Uitvoeringsverordening (EU) 2017/649 van de Commissie van 5 april 2017 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde warmgewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal van oorsprong uit de Volksrepu bliek China (PB L 92 van 6.4.2017, blz. 68).
van de bedrijfstak van de Unie negatief beïnvloedde, en niet de invoer uit de betrokken landen. Naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen werd hetzelfde argument herhaald door deze producenten- exporteurs en door het Russisch ministerie van Industrie en Handel.
(394) De Commissie heeft deze argumenten afgewezen. De overwegingen waarnaar de Russische producenten- exporteurs verwijzen, hebben betrekking op de periode 2012-2015 en niet op de beoordelingsperiode van de onderhavige procedure. Hetzelfde geldt voor de neerwaartse tendens van de Chinese invoerprijzen. In dit verband verwijst de Commissie naar de in overweging 325 gegeven uitleg en herhaalt zij dat de huidige procedure en de procedure inzake China niet met elkaar in tegenspraak zijn. De Commissie concludeerde inderdaad dat de invoer uit China mogelijk heeft bijgedragen tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade, zoals blijkt uit overweging 349, maar dat die invoer niet het oorzakelijk verband verbreekt tussen de invoer met dumping uit de betrokken landen en de tijdens het onderzoektijdvak geconstateerde aanmerkelijke schade.
(395) Het Russische ministerie van Economische Ontwikkeling voerde ook aan dat voor de Russische fabrikanten, anders dan voor de producenten in de Unie, gold dat de kosten van grondstoffen ten opzichte van de totale productiekosten in 2015 meer dan 60 % bedroegen. De daling in grondstofprijzen leidde voor de Russische producenten-exporteurs daarom tot een grotere daling in WPP-prijzen dan voor de producenten in de Unie. Het ministerie verwachtte derhalve dat de Commissie dit element in het kader van deze procedure grondig zou onderzoeken. Daarnaast voerde het Russische ministerie aan dat de uitvoerprijzen van de bedrijfstak van de Unie veel lager waren dan de gemiddelde productiekosten per eenheid en dat het gebrek aan winstgevendheid in de uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie eveneens een factor kon zijn die schade aan de bedrijfstak van de Unie veroorzaakte. Het Russisch ministerie van Economische Ontwikkeling verzocht de Commissie daarom haar vaststelling van het oorzakelijk verband in de huidige procedure te heroverwegen. Naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen werd hetzelfde argument ten aanzien van de uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie herhaald door het Russisch ministerie van Industrie en Handel.
(396) Ten aanzien van de argumenten van het Russisch ministerie inzake de grondstofprijzen verwees de Commissie naar overweging 381 en volgende, waarin zij heeft vastgesteld dat er met betrekking tot de producenten in de Unie geen direct verband is tussen de daling van de grondstofprijzen en een daling van de productiekosten voor WPP. Als de daling in grondstofprijzen voor de Russische producenten-exporteurs inderdaad leidde tot een grotere daling in WPP-prijzen dan voor de producenten in de Unie, zou dat zowel in de prijzen op de binnenlandse markt als in de uitvoerprijzen van de Russische producent te zien moeten zijn geweest. De Commissie constateerde echter dat de Russische producent-exporteur zijn producten op de EU-markt dumpte.
(397) Ten aanzien van het gebrek aan winstgevendheid in de uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie verwees de Commissie naar overweging 360 en volgende. Zij erkende niet alleen dat de verkoopprijzen van de uitvoer aanzienlijk daalden, maar ook dat de uitvoer van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie slechts
25 % van de totale verkoop in de vrije markt tijdens het onderzoektijdvak vertegenwoordigde (zie overweging 362). De Commissie concludeerde derhalve dat de uitvoerprestaties marginaal bijdroegen tot de schade voor de bedrijfstak van de Unie, maar dat hierdoor niet het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping en de aanmerkelijke schade aan de bedrijfstak van de Unie werd verbroken.
(398) De Braziliaanse producent-exporteur CSN voerde aan dat de nauwkeurigheid van de beoordeling van het oorzakelijk verband negatief beïnvloed werd door i) het erbij betrekken van de invoer van de ArcelorMittal Group bij de beoordeling van de schade; en ii) door de tegenstrijdigheidtussen de bevindingen van de huidige procedure met betrekking tot de invoer uit China en de conclusies van de Commissie in het parallelle antidumpingon derzoek naar de invoer van WPP uit China. Ten aanzien van het erbij betrekken van de invoer door de Arcelor Mittal Group stelde CSN dat de groep bewust en met slechte bedoelingen tot deze invoer besloten had. De Braziliaanse producent-exporteur Usiminas diende vergelijkbare opmerkingen in, waarin werd gesteld dat het grootste gedeelte van de invoer uit Brazilië bestond uit ondernemingseigen verkoop of overdrachten, met name van ArcelorMittal Brazilië aan ArcelorMittal in Europa. Ten aanzien van de Chinese gevolgen was CSN het niet eens met de in overweging 349 vermelde conclusies dat de invoer uit China het oorzakelijk verband tussen de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade en de invoer uit de vier betrokken landen niet heeft verbroken. De Braziliaanse exporteur verwees in dit verband naar de toename van de Chinese invoer — tegen verder dalende prijzen — die veel sneller steeg dan de invoer uit de vier betrokken landen.
(399) De Commissie heeft deze argumenten afgewezen. Ten aanzien van het bij de beoordeling betrekken van de invoer door de ArcelorMittal Group van haar verbonden onderneming in Brazilië aan verbonden ondernemingen in de
Unie merkte de Commissie op dat, wanneer eenmaal is vastgesteld dat voldaan is aan de criteria voor een cumulatieve beoordeling van het effect van invoer met dumping krachtens artikel 3, lid 4, van de basisveror dening, de analyse van het oorzakelijk verband moet worden uitgevoerd met betrekking tot vier betrokken landen gezamenlijk. Zoals uiteengezet in hoofdstuk 4.3.1, is wat betreft Brazilië, Iran, Rusland en Oekraïne aan de voorwaarden voor cumulatieve beoordeling voldaan. In de onderhavige procedure wordt de kwestie van aan zichzelf te wijten schade bepaald door de vraag of de invoer uit Brazilië naar de bedrijfstak van de Unie van zodanige aard was dat het oorzakelijk verband tussen schade en cumulatieve invoer met dumping verbroken werd. In dit verband merkte de Commissie op dat de invoer door ArcelorMittal Group tijdens het OT slechts 5,8 % van de totale invoer uit de vier betrokken landen vertegenwoordigde. Op grond hiervan concludeerde zij dat zulke lage hoeveelheden het oorzakelijk verband tussen dumping en de geconstateerde schade niet konden verbreken. Het effect op de schade was marginaal.
(400) Ten aanzien van het argument inzake de Chinese invoer verwees de Commissie naar overweging 394. Weliswaar nam de Chinese invoer sneller toe dan de invoer uit de vier betrokken landen, maar het niveau van de invoer uit de betrokken landen was tijdens het onderzoektijdvak (4,2 miljoen ton tijdens het onderzoektijdvak) bijna drie maal hoger dan het niveau van de Chinese invoer tijdens het onderzoektijdvak (1,6 miljoen ton tijdens het onderzoektijdvak). De Commissie concludeerde derhalve dat de invoer uit China mogelijk heeft bijgedragen tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade, zoals blijkt uit overweging 349, maar dat die invoer niet het oorzakelijk verband verbreekt tussen de invoer met dumping uit de betrokken landen en de tijdens het onderzoektijdvak geconstateerde aanmerkelijke schade.
(401) De Braziliaanse producent-exporteur Usiminas voerde aan dat de Commissie niet had bewezen dat er een oorzakelijk verband was tussen de schade en de invoer van WPP uit Brazilië. Usiminas voerde aan dat het buiten kijf stond dat de Braziliaanse invoer vanwege de geringe omvang en relatief hogere prijzen eenvoudigweg niet in staat was het gestelde schadelijk effect op de bedrijfstak van de Unie te hebben. Usiminas voerde eveneens aan dat, zelfs als de invoer uit Brazilië, Iran, Rusland en Oekraïne bij elkaar op werd geteld, de omvang ervan niet beschouwd kon worden als „aanzienlijk” zoals bepaald in artikel 3, lid 3, van de basisverordening. Met name was het gecombineerd marktaandeel van Brazilië, Iran, Rusland en Oekraïne hoogstens 12,58 % tijdens het onderzoek tijdvak, hetgeen te laag was om schade te veroorzaken gezien het feit dat de bedrijfstak van de Unie een marktaandeel van meer dan 75 % behield tijdens de onderzochte periode. Ook voerde Usiminas aan dat, op basis van de in het informatiedocument verstrekte gegevens, de lagere winstgevendheid in de Unie en de stijging van de omvang van de gezamenlijke invoer uit Brazilië, Iran, Rusland en Oekraïne niet tegelijkertijd plaatsvonden. In dit verband voerde Usiminas bijvoorbeeld aan dat de belangrijkste verliezen in winstgevendheid plaatsvonden tussen 2015 en het onderzoektijdvak, toen het gezamenlijke marktaandeel van de invoer uit de betrokken landen slechts met 0,08 % toenam. Tot slot verzocht zij de Commissie uit te leggen hoe het mogelijk was dat de situatie met betrekking tot de invoer uit Brazilië, Iran, Rusland en Oekraïne in zo korte tijd zo drastisch veranderde dat invoer die geen enkele dreiging van schade inhield een oorzaak werd van werkelijke aanmerkelijke schade aan de bedrijfstak van de Unie.
(402) Ten eerste concludeerde de Commissie, zoals uiteengezet in overweging 261, dat voldaan was aan de voorwaarden voor de toepassing van een cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de invoer uit Brazilië, Iran, Rusland en Oekraïne, zoals bepaald in artikel 3, lid 4, van de basisverordening. Alle ten aanzien van de invoer uit de betrokken landen vastgestelde dumpingmarges, zoals opgenomen in sectie 3 „Dumping”, lagen boven de minimale drempel en zijn dientengevolge niet verwaarloosbaar.
(403) Ten tweede verwierp de Commissie het argument dat het invoervolume van de betrokken landen niet als
„aanzienlijk” beschouwd kan worden in de zin van artikel 3, lid 3, van de basisverordening. Het gecombineerd marktaandeel van Brazilië, Iran, Rusland en Oekraïne was in 2013 hoogstens 7,45 % en steeg tot 12,58 % tijdens het onderzoektijdvak. De invoer uit deze landen steeg ook in absolute cijfers aanzienlijk tijdens de beoordelings periode, van 2,4 miljoen ton in 2013 tot 4,3 miljoen ton tijdens het onderzoektijdvak. Anderzijds daalde het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie in dezelfde periode van 85,1 % tot 76,7 %, hetgeen duidde op een verslechtering van de concurrentiepositie van de staalproducenten in de Unie.
(404) Ten derde is het waar dat het gezamenlijk marktaandeel van de invoer uit Brazilië, Iran, Rusland en Oekraïne slechts met 0,08 % toenam in 2015 en tijdens het onderzoektijdvak. De prijzen van de invoer uit Brazilië, Iran, Rusland en Oekraïne daalden in dezelfde periode echter ook aanzienlijk met respectievelijk 10, 14, 16 en 14 %, en ook dit element moet worden meegenomen bij de vaststelling of de invoer met dumping uit de betrokken landen de oorzaak was van de aanmerkelijke schade aan de bedrijfstak van de Unie.
(405) Tot slot, met betrekking tot het argument dat het volume van de invoer uit de betrokken landen geen dreiging van schade opleverde, stelt overweging 188 van de voorlopige verordening inzake China in dit verband dat „het waarschijnlijk is dat de invoer uit Brazilië, Iran, Oekraïne, Rusland en Servië heeft bijgedragen tot de dreiging van aanmer kelijke schade” (1). Deze bewering werd bevestigd in overweging 116 van de definitieve verordening inzake China (2).
(406) Bovendien wordt in de analyse van het oorzakelijk verband, zoals beschreven in overweging 337 tot en met 339, op heldere wijze uitgelegd en onderbouwd waarom de invoer uit Brazilië, Iran, Rusland en Oekraïne de aanmer kelijke schade aan de bedrijfstak van de Unie heeft kunnen veroorzaken. Gezien het tijdsverband tussen en de omvang van de invoer met dumping tegen steeds lagere prijzen, en het geringere verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie en de neerwaartse prijsdruk die tot gevolg hadden dat er verliezen werden geleden, concludeerde de Commissie dat de invoer met dumping aanmerkelijke schade heeft veroorzaakt aan de bedrijfstak van de Unie.
(407) Daarnaast voerde Usiminas aan dat de schade die de bedrijfstak van de Unie tijdens het onderzoektijdvak had geleden ten minste ten dele te wijten was aan de gevolgen van de economische recessie die in de gehele beoorde lingsperiode te voelen was. Ook stelden zij dat het veel waarschijnlijker was dat de gestelde schade te wijten was aan de invoer uit China en die uit Turkije, naast de hoge energiekosten in de Unie, dan aan de invoer uit Brazilië.
(408) De Commissie heeft deze argumenten als volgt afgewezen. Ten aanzien van het argument dat de economische recessie ten minste gedeeltelijk de oorzaak van de schade was, concludeerde de Commissie tijdens het onderzoek dat, hoewel de schuldencrisis in de eurozone een negatief effect had in 2013, dit geen oorzaak was van de aanmerkelijke schade die tijdens het onderzoektijdvak werd geconstateerd (zie overweging 342).
(409) Ten aanzien van het argument dat het veel waarschijnlijker was dat de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade te wijten was aan andere factoren (de invoer uit China en uit Turkije en hoge energiekosten) dan de invoer uit Brazilië, kan het volgende worden opgemerkt.
a) Invoer uit China: zoals blijkt uit de overwegingen 343 tot en met 349 kwam de Commissie tot de conclusie dat de Chinese invoer, gezien de omvang en de prijzen ervan, mogelijk heeft bijgedragen tot de in dit onderzoek gestelde aanmerkelijke schade, maar dat deze niet het oorzakelijk verband tussen de aan de bedrijfstak van de Unie berokkende schade en de invoer met dumping uit de vier andere landen heeft verbroken;
b) Invoer uit Turkije: zoals blijkt uit de tabel in overweging 356, nam de invoer uit Turkije tijdens de beoorde lingsperiode af. Zelfs als de invoer uit Turkije zou hebben bijgedragen tot de aan de bedrijfstak van de Unie berokkende schade, had deze dus nog niet de oorzaak kunnen zijn van de in de schadeanalyse geconstateerde stijgende negatieve trends.
c) Hoge energiekosten: de Commissie wijst in dit verband op overweging 378. Er kan niet worden aangevoerd dat de producenten in de Unie met betrekking tot deze kosten een comparatief kostennadeel hebben. Vanwege dalende elektriciteitsprijzen in de periode 2010-2015 werd de Unie de regio met de op drie na laagste elektri citeitsprijzen ter wereld.
(410) De Commissie was van mening dat geen van de argumenten die na de mededeling van de feiten en overwegingen in het informatiedocument door de belanghebbenden werden aangevoerd, een wijziging mee kond brengen van de voorlopige bevindingen waarin een oorzakelijk verband werd vastgesteld tussen de invoer met dumping en de gedurende het onderzoektijdvak door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade.
(411) Naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de Braziliaanse onderneming CSN aan dat er een onderscheid gemaakt moet worden tussen het effect dat de ArcelorMittal Group op de schade heeft en de invoer uit Brazilië en dat deze zaken gescheiden moeten worden. Dit heeft tot gevolg dat het onderzoek ten aanzien van Brazilië zou moeten worden beëindigd, aangezien het marktaandeel van de invoer met dumping onder de de-minimisdrempel zou dalen wanneer de invoer door de ArcelorMittal Group, bestempeld als zelf veroorzaakte schade, niet zou worden meegenomen.
(412) De Commissie heeft dit argument afgewezen. Zelfs als de Commissie de invoer van de ArcelorMittal Group erbuiten zou houden, zou de resterende invoer uit Brazilië duidelijk niet verwaarloosbaar zijn. Zoals uiteengezet in overweging 399 moet bovendien, wanneer eenmaal is vastgesteld dat voldaan is aan de criteria voor een cumulatieve beoordeling van het effect van invoer met dumping krachtens artikel 3, lid 4, van de basisveror dening, de analyse van het oorzakelijk verband met betrekking tot de vier betrokken landen gezamenlijk worden uitgevoerd.
(1) Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1778 van de Commissie van 6 oktober 2016 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bepaalde warmgewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal van oorsprong uit de Volksrepu bliek China (PB L 272 van 7.10.2016).
(2) Uitvoeringsverordening (EU) 2017/649 van de Commissie van 5 april 2017 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op
bepaalde warmgewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal van oorsprong uit de Volksrepu bliek China (PB L 92 van 6.4.2017, blz. 68).
(413) Op basis van het bovenstaande is de Commissie tot de conclusie gekomen dat de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Unie heeft geleden, werd veroorzaakt door de invoer met dumping uit Brazilië, Iran, Rusland en Oekraïne. Andere bekende factoren die tegelijkertijd gevolgen hadden voor de situatie van de bedrijfstak van de Unie, hetzij afzonderlijk hetzij gezamenlijk beschouwd, verbraken niet het oorzakelijk verband.
6. BELANG VAN DE UNIE
6.1. Inleidende opmerkingen
(414) In overeenstemming met artikel 21 van de basisverordening onderzocht de Commissie of duidelijk kon worden geconcludeerd dat het niet in het belang van de Unie was om in dit geval maatregelen te nemen. Ze besteedde daarbij bijzondere aandacht aan de noodzaak om de handelverstorende gevolgen van schadeveroorzakende dumping weg te nemen en daadwerkelijke mededinging te herstellen. Het belang van de Unie is vastgesteld aan de hand van een afweging van alle betrokken belangen, waaronder die van de bedrijfstak van de Unie, de importeurs en de gebruikers.
(415) De belanghebbenden werden door middel van het informatiedocument van de bevindingen van de Commissie inzake het belang van de Unie in kennis gesteld. Belanghebbenden hebben opmerkingen ingediend, die in de volgende overwegingen worden behandeld. Zoals uiteengezet in overweging 28 en volgende, verzamelde de Commissie bovendien ook aanvullende informatie over ontwikkelingen na het OT. Na de verstrekking van de mededeling van feiten en overwegingen van het informatiedocument bezocht zij een aantal gebruikers, verenigingen en producenten in de Unie, zoals uiteengezet in overweging 29. De Commissie heeft de opmerkingen van de partijen en de verzamelde aanvullende informatie over de ontwikkelingen na het OT in aanmerking genomen bij het vaststellen van haar definitieve beoordeling van het belang van de Unie en bespreekt deze in de volgende overwegingen.
(416) Na de mededeling van feiten en overwegingen van het informatiedocument voerde de klager aan dat hij sterke twijfels had ten aanzien van de beoordeling door de Commissie van gegevens van na het OT („post-OT gegevens”) voor de vaststelling van het belang van de Unie. De klager stelde dat de periode na het OT geen basis kon vormen voor het ondermijnen van de voor de hand liggende conclusies die uit de gegevens van het OT getrokken moeten worden. Daarnaast stelde hij dat indien de Commissie besloot post-OT gegevens te beoordelen, zij ook moest kijken naar het tijdvak na maart 2017, aangezien „de gegevens uit het tweede kwartaal van 2017 het beste bewijs zijn van wat er gebeurt als er geen rechten worden ingesteld (1)”.
(417) Volgend op de mededeling van feiten en overwegingen van het informatiedocument heeft de Commissie van de leden van het consortium, van producenten-exporteurs en van de diplomatieke vertegenwoordiging van Brazilië bij de Europese Unie opmerkingen ontvangen over de noodzaak om rekening te houden met belangrijke ontwik kelingen na het OT. De meeste opmerkingen hadden betrekking op prijsontwikkelingen, met name op het feit dat de prijzen van het betrokken product en het soortgelijk product na het onderzoektijdvak sterk gestegen zouden zijn.
(418) Ten aanzien van de argumenten van de klager is het een basisbeginsel is dat, volgens artikel 6, lid 1, van de basisverordening, informatie die betrekking heeft op de tijd na het onderzoektijdvak normaliter niet in aanmerking wordt genomen. Desalniettemin stelde de Commissie dat bij de beoordeling of er een belang van de Unie bestaat zoals bedoeld in artikel 21, lid 1, van de basisverordening, rekening kan worden gehouden met informatie die betrekking heeft op een recentere periode dan het onderzoektijdvak (2). De beoordeling van de post-OT gegevens bestreek zo veel mogelijk tijd na het verstrijken van het onderzoektijdvak. Er werden enkele vervolgvragen naar de belanghebbenden verzonden die betrekking hadden op de tijd na maart 2017 en met de antwoorden werd eveneens rekening gehouden.
(419) De genoemde ontwikkelingen na het OT, met name een sterke stijging van de prijzen van het betrokken product en het soortgelijk product en een tekort aan bepaalde productsoorten op de markt, zijn van belang voor de beoordeling van het belang van de Unie bij het opleggen van passende maatregelen, met name gezien de specifieke omstandigheden van deze procedure. Daarom was het besluit van de Commissie om, bij wijze van uitzondering, in het kader van haar beoordeling van het belang van de Unie verder onderzoek te doen naar deze ontwikkelingen van na het OT in de periode van juli 2016 tot en met maart 2017 (en na maart 2017), gerecht vaardigd en gepast.
(1) Door Eurofer ingediende informatie, 2 mei 2017, blz. 12. Deze uitspraak heeft betrekking op het feit dat de Commissie in de voorlopige fase besloot het onderzoek voort te zetten zonder maatregelen op te leggen.
(2) Arrest van 25 oktober 2011, Transnationale onderneming „Kazchrome” en ENRC Marketing v Raadl, Zaak T-192/08. EU:T:2011:619,
punt 221.
6.2. Belang van de bedrijfstak van de Unie
(420) De bedrijfstak van de Unie is in verschillende lidstaten gevestigd (Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Duitsland, Tsjechië, Slowakije, Italië, Luxemburg, België, Polen, Nederland, Oostenrijk, Finland, Zweden, Portugal, Hongarije en Spanje) en verschaft rechtstreeks werk aan ongeveer 18 000 werknemers die het soortgelijk product in de verschillende staalfabrieken van de producenten in de Unie vervaardigen (zie overweging 289).
(421) Zeventien EU-producenten hebben aan het onderzoek meegewerkt. Eén Italiaanse producent maakte bezwaar tegen de inleiding van het onderzoek.
(422) Zoals blijkt uit overweging 387, verslechterde de situatie van de gehele bedrijfstak van de Unie, met name vanaf de tweede helft van 2015, en werd de bedrijfstak geconfronteerd met de negatieve gevolgen van de invoer met dumping. Met name de schade-indicatoren die verband houden met de financiële prestaties van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, zoals de winstgevendheid, gingen sterk achteruit.
(423) Verwacht wordt dat de instelling van definitieve antidumpingrechten zal leiden tot een herstel van eerlijke handelsvoorwaarden op de markt van de Unie, waardoor de bedrijfstak van de Unie in staat zal zijn zich te herstellen. Dit zou leiden tot een verbetering van de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie tot een niveau dat noodzakelijk wordt geacht voor deze kapitaalintensieve bedrijfstak. De bedrijfstak van de Unie heeft aanmerkelijke schade geleden als gevolg van de invoer met dumping uit Brazilië, Iran, Rusland en Oekraïne.
(424) Naar aanleiding van de mededeling van feiten en overwegingen uit het informatiedocument verzond de Commissie aanvullende post-OT vragenlijsten naar de zes in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. Van alle zes producenten in de Unie werden antwoorden op de post-OT vragenlijsten ontvangen en de klager werd in kennis gesteld van het feit dat de diensten van de Commissie relevante gegevens ter plekke zouden komen controleren.
(425) De bij de zes in de steekproef opgenomen producenten in de Unie verzamelde post-OT gegevens lieten zien dat de winstgevendheid van elke individuele producent in de Unie verschillend was. Gemiddeld leden de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie tijdens het OT verliezen die opliepen tot – 7,8 %. Tijdens de perioden na het OT van juli tot en met december 2016 en januari tot en met maart 2017 was de winstge vendheid respectievelijk 2 % en 8,6 %. Deze percentages geven de gewogen gemiddelde winstgevendheid vóór belasting van alle in de steekproef opgenomen producenten in de Unie weer, zoals die voortvloeit uit hun winst- en verliesrekeningen, uitgedrukt als percentage van hun verkopen aan niet-verbonden afnemers in de Unie.
(426) De Commissie wijst er nogmaals op dat, overeenkomstig artikel 6, lid 1, van de basisverordening, de conclusie over de schade is getrokken op basis van geverifieerde gegevens over het OT. De post-OT gegevens zijn daarentegen uitsluitend verzameld en geverifieerd in het kader van de analyse van het belang van de Unie. De tabel in overweging 301 toonde de uitzonderlijk hoge verliezen en de negatieve kasstromen sinds 2013.
(427) Op grond van de ontvangen aanvullende informatie constateerde de Commissie dat de algehele beoordeling van de ontwikkeling van de winsten en de kosten gedurende de perioden na het OT noch de voor de andere schade- indicatoren aangetroffen negatieve tendensen kan afzwakken, noch de vier opeenvolgende perioden van zware verliezen kan compenseren.
(428) De Commissie heeft derhalve geconcludeerd dat het opleggen van definitieve antidumpingrechten in het belang van de bedrijfstak van de Unie zou zijn.
6.3. Belang van de importeurs
(429) Zoals vermeld in overweging 8 waren de zeven importeurs die zich gemeld hebben allen lid van het consortium en waren zij tegen het opleggen van maatregelen in dit specifieke onderzoek.
(430) De activiteiten met betrekking tot het betrokken product van de in de steekproef opgenomen niet-verbonden importeur vertegenwoordigden tussen de 5 % en 10 % van de totale omzet tijdens het onderzoektijdvak. Hij maakte bezwaar tegen het mogelijk opleggen van antidumpingmaatregelen, daar hij van mening was dat dit kon leiden tot een verdere afname of stilvallen van de invoer van het betrokken product.
(431) De Commissie merkte op, zoals uiteengezet in overweging 453 en 458, dat de invoer van WPP uit andere landen dan Brazilië, Iran, Rusland en Oekraïne in de eerste maanden van 2017 tot op zekere hoogte een compensatie vormde voor de hoeveelheden die voorafgaand aan de opening van het onderhavige onderzoek werden ingevoerd uit de betrokken landen De Commissie kwam daarom tot de conclusie dat het opleggen van maatregelen niet zou leiden tot een sterk negatief prijseffect voor de importeurs, maar dat deze zouden moeten uitwijken naar andere leveranciers, hetgeen extra kosten voor deze importeurs met zich mee zou brengen.
6.4. Belang van gebruikers
6.4.1. Inleiding
(432) Warmgewalste platte staalproducten worden gebruikt als industrieel basismateriaal dat eindgebruikers aankopen voor diverse toepassingen, onder meer in de bouwsector (productie van stalen buizen) of de scheepsbouw en voor gascontainers, drukvaten en energiepijpleidingen.
(433) Op de downstreammarkt van het betrokken product concurreren gebruikers met de verticaal geïntegreerde verbonden ondernemingen van de bedrijfstak van de Unie. Het betrokken product/soortgelijk product is een kostenpost voor de verschillende gebruikers die het ook verwerken.
(434) In verschillende fasen van het onderzoek heeft het consortium verscheidene opmerkingen ingediend. Daarnaast werden op eigen verzoek drie hoorzittingen gehouden.
(435) De Italiaanse onderneming Marcegaglia Carbon Steel Spa, (hierna te noemen, „Marcegaglia”) die het betrokken product/soortgelijk product verwerkt en onder andere buizen, pijpen en andere downstreamstaalproducten vervaardigt en lid is van het consortium, diende als lid van het consortium antwoorden op de vragenlijst in. Het betrokken product/soortgelijk product is voor deze gebruiker een kostenpost, net als voor de overige gebruikers. Marcegaglia verbruikt zelf tussen de 2,9 en 4,4 miljoen ton van het betrokken product/soortgelijk product op jaarbasis. Zij voert tussen de 1,6 en 2,4 miljoen ton van het betrokken product in, zowel uit de betrokken landen als uit andere derde landen. Tijdens het onderzoek heeft zij volledige medewerking verleend. Zij heeft antwoorden op de vragenlijst ingediend, is vervolgens ter plaatse bezocht en verstrekte alle door de Commissie tijdens het onderzoek gevraagde informatie.
(436) Daarnaast hebben gebruikers die geen lid zijn van het consortium, met name Baltische en Poolse gebruikers, kort na de inleiding van de procedure opmerkingen ingediend, zoals vermeld in overweging 17. Zij uitten hun bezwaren tegen de openingvan dit onderzoek. Verder dienden de werkgeversorganisatie van Letland en de Vereniging van werktuigbouwkunde en metaalverwerkende industrie uit Letland eveneens opmerkingen in waarin zij bezwaar aantekenden tegen de opening. Hoewel er in de loop van dit onderzoek getracht is verder met deze belanghebbenden samen te werken, zijn er geen aanvullende opmerkingen ontvangen, zelfs niet na de mededeling van feiten en overwegingen van het informatiedocument.
(437) Volgend op de mededeling van feiten en overwegingen van het informatiedocument voerde de klager aan dat de analyse van het belang van de Unie vertekend werd doordat deze alleen aandacht besteedde aan niet-geïntegreerde gebruikers die zijn aangewezen op de uitvoer, en die hun voordeel hadden (en nog steeds hebben) bij de levering van gedumpt uitgangsmateriaal. Tegelijk stelde hij dat de Commissie geen rekening had gehouden met de belangen van andere gebruikersondernemingen — gebruikers die met producenten in de Unie verbonden waren en andere gebruikers die om uiteenlopende redenen niet de mogelijkheid hebben om van de invoer gebruik te maken. In dit verband voerde hij aan dat het niet opleggen van maatregelen schadelijke gevolgen had voor de aan de producenten in de Unie verbonden gebruikers die moeten concurreren met gebruikers die van invoer met dumping gebruikmaken.
(438) Zoals vermeld in de overwegingen 28 en 29 is de Commissie na de mededeling van feiten en overwegingen van het informatiedocument voortgegaan met het verzamelen en controleren van alle informatie die zij voor haar definitieve bevindingen noodzakelijk achtte. Met dit doel verzond zij aanvullende post-OT vragenlijsten aan 74 gebruikers (met inbegrip van leden van het consortium, gebruikers die aan producenten in de Unie verbonden waren en andere gebruikers die om uiteenlopende redenen niet de mogelijkheid hebben om van invoer gebruik te maken) en 12 gebruikersverenigingen.
(439) De Commissie ontving van 25 gebruikers/servicebedrijven antwoorden op de post-OT vragenlijst:
— Elf leden van het consortium (1), d.w.z. 33 % van alle leden van het consortium, vulden de post-OT vragenlijst in. Zij zijn tegen het opleggen van maatregelen.
— Drie met producenten-exporteurs verbonden gebruikers vulden de antwoorden op de vragenlijst in. Zij zijn tegen het opleggen van maatregelen.
— Xxxxx met producenten in de Unie verbonden gebruikers vulden de post-OT vragenlijst in. Zij zijn voor het opleggen van maatregelen.
— Twee niet met producenten in de Unie verbonden gebruikers vulden de post-OT vragenlijst in. Zij zijn voor het opleggen van maatregelen.
Van de 25 antwoorden op de post-OT vragenlijst werden er 14 volledig ingevuld door gebruikers.
(440) Verder hebben twee van de 12 gebruikersverenigingen aanvullende informatie verstrekt.
(441) In dit verband stelde de klager dat de Commissie tot de conclusie had moeten komen dat er gezien de lage mate van medewerking geen gevolgen voor de gebruikers zijn, om de volgende redenen. Slechts een zeer beperkt aantal gebruikers heeft op de eerste vragenlijst gereageerd, de mate van respons van gebruikers op een groot aantal post- OT vragenlijsten was laag, met inbegrip van een lage respons van de leden van het consortium, en tot slot zijn de standpunten van het merendeel van de gebruikers, die financiële gegevens verstrekten en voorstander van rechten waren, grotendeels genegeerd.
(442) Ten eerste herhaalde de Commissie dat zij het onderzoek naar het belang van de Unie volledig volgens de voorschriften van artikel 21 van de basisverordening had uitgevoerd:
Ten tijde van de mededeling van feiten en overwegingen van het informatiedocument (zie overweging 22, 4 april 2017), erkende de Commissie dat de mate van medewerking van gebruikers bij de eerste vragenlijst laag was. Zij nodigde de partijen uit hun standpunten inzake de feiten en overwegingen die tot dan toe in de voorlopige fase verzameld waren kenbaar te maken. Zij merkte toen ook op dat het bewijsmateriaal uit één bron niet consistent was met het uit andere bronnen verkregen bewijsmateriaal, waaronder de elkaar tegensprekende beweringen van de bedrijfstak van de Unie en het consortium ten aanzien van de winstmarges en de mogelijkheid prijsstijgingen door te berekenen. In dit verband bepaalde de Commissie welke aanvullende procedures nodig waren om deugdelijk bewijsmateriaal te verzamelen. Dit was in overeenstemming met de tweede zin van artikel 21, lid 1, en met artikel 21, lid 2, van de basisverordening, waarin is bepaald dat een vaststelling op grond van dit artikel enkel dient plaats te vinden wanneer alle partijen de gelegenheid hebben gehad hun standpunt kenbaar te maken. Bovendien stelt artikel 21, lid 5, van de basisverordening dat de Commissie de informatie die op deugdelijke wijze na de voorlopige fase is ingediend dient te analyseren.
(443) De Commissie was evenmin overtuigd van het argument van de klager dat de mate van respons van gebruikers op de post-OT vragenlijsten te laag was geweest om er duidelijke conclusies uit te trekken. Zij had van
14 gebruikers volledig ingevulde antwoorden op de post-OT vragenlijst ontvangen (zie de tabel in overweging 498). Zoals toegelicht in overweging 435, was een van de antwoorden afkomstig van een belangrijke gebruiker (Marcegaglia) die in zijn eentje tussen 8,5 % en 13 % van de totale productie van WPP in de Unie verbruikte. Bovendien vertegenwoordigt het antwoord inzake de periode na het OT van ESTA op zijn minst meer dan 100 fabrikanten van stalen buizen in de Unie (2). De informatie van de Commissie over de licht negatieve winstgevendheid van de gehele buizensector bevestigde het bewijsmateriaal dat werd verkregen van de gebruikers die hun volledige medewerking hadden verleend door het invullen van de post-OT vragenlijsten. Volgens de Commissie konden de 25 antwoorden (waarvan er 14 afkomstig waren van gebruikers die de post-OT vragenlijst volledig hadden beantwoord) derhalve als representatief beschouwd worden teneinde in volledige overeen stemming met artikel 21, lid 5, van de basisverordening conclusies te trekken voor de markt van stalenbuizenfa brikanten als geheel.
(1) Hoewel het verzoek om de post-OT vragenlijst in te vullen aan alle leden van het consortium verzonden was, gaf de advocaat die het consortium vertegenwoordigde aan dat de organisatiestructuur van sommige ondernemingen hen belette om de informatie inzake de periode na het OT te leveren, terwijl anderen het druk hadden met de financiële jaarafsluiting, bovenop de feestdagen en de korte termijn waarbinnen de vragenlijst moest worden ingevuld.
(2) ESTA zelf antwoordde op 10 mei 2017 aan de diensten van de Commissie dat „het meer dan 100 producenten van stalen buizen in 17 EU-
landen vertegenwoordigt en meer dan 90 % van de EU-productie voor zijn rekening neemt. De diversiteit van deze producenten … kan bestaan uit grote internationale concerns of kmo`s met slechts één productiefaciliteit in één land, die daarnaast dochterondernemingen van grote staalproducenten kunnen zijn of familiebedrijven…”.
(444) Tot slot verwierp de Commissie het argument van de klager dat zij de standpunten van gebruikers die voorstander van maatregelen waren, had genegeerd. Hun standpunten waren duidelijk genoemd in overweging 439 en in de in overweging 498 opgenomen tabel. De Commissie had er echter ook nota van genomen dat de meeste voorstanders behoorden tot de verticaal geïntegreerde WPP staalproducenten van de Unie, Zij meldden zich pas na onderlinge afstemming, hetgeen blijkt uit het feit dat zij standaardformuleringen indienden ten gunste van de maatregelen die geen concrete informatie over hun specifieke situatie bevatten. Aangezien zij in feite de algemene standpunten van de bedrijfstak van de Unie herhaalden, was de Commissie van oordeel dat zij geen nieuwe elementen hadden aangedragen die de beoordeling van de relevante belangen in kwestie zouden veranderen.
(445) De volgende deelsecties bevatten daarom de beoordeling van alle tijdens dit onderzoek ontvangen informatie en de bevindingen van de Commissie, die tot stand zijn gekomen nadat alle van de belanghebbenden ontvangen opmerkingen in aanmerking waren genomen.
6.4.2. Argumenten van gebruikers
(446) Het consortium voerde aan dat de instelling van maatregelen met betrekking tot de invoer uit de betrokken landen, naast de maatregelen met betrekking tot de invoer uit China, zou leiden tot een situatie waarin gebruikers niet langer toegang zouden hebben tot betrouwbare leveringen op de markt van de Unie, in het bijzonder van hoogwaardige breedband op rollen voor herwalsing. Gebruikers, leden van het consortium stelden tijdens de hoorzittingen ook dat de bedrijfstak van de Unie niet altijd bepaalde meer gespecialiseerde productsoorten levert (zoals de soorten die in de automobielsector worden gebruikt). Ook voerden zij aan dat de producenten in de Unie de producten niet op korte termijn kunnen leveren en dat de handelaren in de Unie, in tegenstelling tot de producenten in de Unie, voor verschillende productsoorten een voorraad aanleggen en kleine leveringen inplannen om aan de wensen van de gebruikers tegemoet te komen.
(447) Het consortium wees erop dat 88 % van de totale productie in de Unie voor rekening komt van slechts 16 ondernemingen die behoren tot acht grote groepen en dat het grootste deel van de productie wordt gebruikt op de markt voor intern verbruik. De producenten in de Unie kunnen dus, dankzij hun relatief grote marktaandeel, grote druk uitoefenen op zowel de markt van het betrokken product als de downstreammarkt. Deze uitspraken zijn ook door individuele leden van het consortium tijdens de hoorzittingen bevestigd.
(448) Het consortium voerde eveneens aan dat „de instelling van antidumpingrechten tegen de betrokken landen de niet- verbonden verwerkende EU-industrie uitermate kwetsbaar maakt ten opzichte van in derde landen gevestigde concurrenten die op de EU-markt producten kunnen verkopen die zijn vervaardigd met WPP dat niet aan antidumpingmaatregelen onderworpen is.” Ook werd aangevoerd dat de staalproducenten in de Unie in de tweede helft van 2016 (tijdvak na OT) beter presteerden vanwege de aanzienlijke prijsstijging op de markt van de Unie.
(449) De Vereniging van werktuigbouwkunde en metaalverwerkende industrie uit Letland voerde op 18 juli 2016 aan dat „… maatregelen tegen de invoer van dit product en de noodzaak andere leveranciers te vinden […] de productiekosten aanzienlijk [zal] doen toenemen en het concurrentievermogen van producten met toegevoegde waarde uit Letland in alle markten op de korte tot middellange termijn doen afnemen”. Vergelijkbare opmerkingen, d.w.z. dat het in enige vorm opleggen van maatregelen zou leiden tot een stijging in de kosten voor gebruikers, werden zowel door het consortium gezamenlijk als individueel door verschillende leden daarvan gemaakt.
6.4.3. Analyse van de argumenten van de gebruikers
6.4.3.1. Onvoldoende aanbod
(450) Ten aanzien van de argumenten dat de instelling van maatregelen zou leiden tot een ontoereikend aanbod van het betrokken product, merkte de Commissie eerst op dat antidumpingrechten niet tot doel hebben de markt van de Unie af te sluiten voor ingevoerde producten, maar ertoe strekken billijke handelsvoorwaarden te herstellen door de gevolgen van schadeveroorzakende dumping weg te nemen. De invoer uit Brazilië, Iran, Rusland en Oekraïne zou dus niet ophouden maar doorgaan, zij het tegen billijke prijzen.
(451) Tegelijkertijd kan in de praktijk niet worden uitgesloten dat maatregelen tegen Brazilië, Iran, Rusland en Oekraïne op deze landen een remmend effect kunnen hebben.
(452) In dit verband stelde de Commissie vast dat de gebruikers niet uitsluitend afhankelijk zijn van invoer uit Brazilië, Iran, Rusland en Oekraïne, maar dat zij het betrokken product tijdens het onderzoektijdvak ook betrokken van producenten in de Unie en van andere producenten in derde landen, zoals Turkije, Zuid-Korea en India.
(453) Gebruikers konden dus eventueel ook uitwijken naar invoer uit andere derde landen. In dit verband nam de Commissie in 2016 een relatieve stijging waar van de invoer uit andere derde landen, zoals Turkije, India en Zuid-Korea. Deze landen voerden in 2016 in absolute termen ruwweg 2,25 miljoen ton uit.
(454) Daarnaast constateerde de Commissie tijdens het onderzoek dat de bedrijfstak van de Unie beschikt over reserve capaciteit, zoals uiteengezet in de tabel in overweging 278. De klager stelde voorts dat een aanzienlijk deel (ongeveer 7 miljoen ton) van de bestaande reservecapaciteit op korte termijn zou kunnen worden ingezet, mits de omstandigheden op de markt dit zouden toestaan. De klager verwees specifiek naar de mogelijke heropening van drie productielocaties in het Verenigd Koninkrijk, Spanje en Duitsland. De Commissie bevestigde het bestaan van deze productielocaties en de mogelijkheid om deze opnieuw te openen.
(455) Volgend op de mededeling van feiten en overwegingen van het informatiedocument ontving de Commissie van verschillende belanghebbenden opmerkingen over haar bevindingen ten aanzien van het potentieel onvoldoende aanbod.
(456) Twee Russische producenten-exporteurs (MMK Group/Severstal Group) voerden aan dat de maatregelen een remmend/invoerbeperkend effect zouden hebben en als zodanig het aanbod van WPP niet alleen voor hun dochterondernemingen maar voor alle onafhankelijke gebruikers in de Unie in gevaar zou brengen.
(457) Anderzijds stelde de klager dat de invoer van WPP uit de vijf betrokken landen, die in 2016 ongeveer 421 000 ton per maand bedroeg, in ruime mate gecompenseerd kon worden door de invoer uit Turkije, India, Zuid-Korea en Egypte, die gedurende de eerste drie maanden van 2017 450 000 ton per maand bedroeg. Het consortium stelde daar tegenover dat de gebruikers niet de zekerheid hadden dat de invoer uit deze landen een zeker en stabiel alternatief zou bieden, gezien bijvoorbeeld de sterke binnenlandse vraag naar staal in Turkije en India. Het consortium voerde aan dat, na de instelling van voorlopige antidumpingrechten tegen China in oktober 2016, de invoer van WPP uit China met 98 % was afgenomen, wanneer de periode oktober 2016 — januari 2017 wordt vergeleken met de periode oktober 2015 — januari 2016.
(458) Zoals vermeld in overweging 452 constateerde de Commissie dat de gebruikers niet uitsluitend afhankelijk zijn van invoer uit Brazilië, Iran, Rusland en Oekraïne, maar dat zij de WPP tijdens het onderzoektijdvak ook betrokken van producenten in de Unie en andere producenten in derde landen. Op basis van beschikbare gegevens van Eurostat werd de invoer van WPP-producten uit andere landen dan Brazilië, Iran, Rusland en Oekraïne in de eerste maanden van 2017 gecompenseerd door de invoer die uit de betrokken landen werd betrokken voordat dit onderzoek werd ingeleid. De invoer uit derde landen kwam in de eerste maanden van 2017 hoofdzakelijk uit landen als Egypte, India, Zuid-Korea en Turkije. Desalniettemin compenseerde de invoer uit andere landen dan Brazilië, Iran, Rusland en Oekraïne niet volledig de gedaalde invoer uit Brazilië, Iran, Rusland, Oekraïne en China.
Tabel 22
Vergelijking van het volume van de invoer
Landen | Totale invoer tijdens het OT | Maandelijks gemiddelde tijdens het OT | Totale invoer gedurende de eerste drie maanden van 2017 | Maandelijks gemiddelde gedurende de eerste drie maanden van 2017 | Verschil in gemid delde maande lijkse invoer |
Vier landen: (Brazilië, Iran, Rusland en Oekraïne) | 4 266 881 (zie overwe ging 343) | 355 573 | 386 485 | 128 828 | – 226 745 |
China | 1 578 848 (zie overwe ging 262) | 131 571 | 5 364 | 1 788 | – 129 783 |
Landen | Totale invoer tijdens het OT | Maandelijks gemiddelde tijdens het OT | Totale invoer gedurende de eerste drie maanden van 2017 | Maandelijks gemiddelde gedurende de eerste drie maanden van 2017 | Verschil in gemid delde maande lijkse invoer |
Overige derde landen (Egypte, India, Zuid- Korea, Turkije…) | 2 057 998 (zie overwe ging 353) | 171 499 | 1 463 824 | 487 941 | + 316 442 |
Totale invoer | 7 903 727 | 658 643 | 1 855 673 | 618 557 | – 40 086 |
Bron: Eurostat.
(459) De tabel hierboven laat zien dat de totale gemiddelde omvang van de invoer met ongeveer 40 000 ton per maand daalde (480 000 ton per jaar) wanneer de omvang tijdens het OT wordt vergeleken met die in het eerste kwartaal van 2017. Dit betekent dat de invoer uit andere derde landen in deze tijdvakken voor een groot deel, maar niet volledig, de daling van de invoer uit de vier betrokken landen en China compenseerde.
(460) De volgende tabel toont de feitelijke productie in enkele grote overige derde landen (Egypte, India, Zuid-Korea en Turkije)
Tabel 23
Feitelijke productie van het soortgelijk product door derde landen (× 1 000 ton)
Land | Ruwstaal-capa citeit voor het jaar 2014 (1) | Ruwstaal- productie in 2014 (2) | Ruwstaal- productie in 2015 (2) | Theoretische over-capaciteit in 2014 | Feitelijke WPP- productie in 2014 | Feitelijke WPP- productie in 2015 |
Egypte | 11 200 | 6 485 | 5 506 | 4 715 | 849 | 689 |
India | 108 000 | 87 292 | 89 026 | 20 708 | 40 956 | 48 100 (3) |
Zuid-Korea | 85 900 | 71 543 | 69 670 | 14 357 | 48 587 | 47 489 |
Turkije | 49 400 | 34 035 | 31 517 | 17 883 | NVT (4) | NVT (4) |
(1) Bron voor capaciteitsgegevens: OESO (OESO, DSTI/SU/SC(2016)6/Final, 5 september 2016, Directoraat voor Wetenschap, Technologie en Innovatie, Updated steelmaking capacity figures and a proposed framework for enhancing capacity monitoring activity, Bijlage, blz. 7 en volgende).
(2) Bron voor productiegegevens: World Steel Association, Steel Statistical Yearbook 2016 (World Steel Association, Steel Statistical Year book 2016, tabel 1 op blz. 1 en 2 en tabel 13 op blz. 35, xxxx://xxx.xxxxxxxxxx.xxx/xxxxxxxxxx/xxxxxxxxxx-xxxxxxx/xxxxxxxx-xxxxxxx. html).
(3) Raming
(4) Geen gegevens beschikbaar
(461) Deze meest recente cijfers voor het soortgelijk product inzake 2014/2015 laten zien dat deze derde landen over de capaciteit beschikken om te produceren en nog enige overcapaciteit voor de productie van ruw staal ter beschikking hebben. India (1) heeft echter een sterke binnenlandse staalmarkt en de markt van Turkije (2) zal waarschijnlijk groeien. De stijging in de vraag naar staal in Zuid-Korea (3) kwam voort uit de hausse in bouwpro jecten van de afgelopen jaren, hoewel heel recente indicatoren erop duiden dat het tempo waarin gebouwd wordt nu mogelijk af zal nemen. De staalproductie in Egypte (4) loopt terug, deels ten gevolge van een tekort aan aardgas en een besluit van de Egyptische autoriteiten om de subsidies op aardgas voor de staalindustrie af te schaffen.
(2) OECD, DSTI/SC(2017)1/Final, OECD Steel Committee, 24 March 2017, Steel Market Developments — Q2 2017, analyse op blz. 6 en
blz. 9, xxxx://xxx.xxxx.xxx/xxxxxxxx/xxx/xxxxx-xxxxxx-xxxxxxxxxxxx-0000X0.xxx
(4) OECD, DSTI/SC(2017)1/Final, OECD Steel Committee, 24 March 2017, Steel Market Developments — Q2 2017, analyse op blz. 10,
xxxx://xxx.xxxx.xxx/xxxxxxxx/xxx/xxxxx-xxxxxx-xxxxxxxxxxxx-0000X0.xxx. Zie ook OECD, DSTI/SU/SC(2016)6/Final, 5 september 2016, Directorate for Science, Technology and Innovation voor het besluit tot afschaffing van de subsidie op aardgas, blz. 19
(462) De Commissie merkte eveneens op dat de bedrijfstak van de Unie aanvoerde dat de reservecapaciteit zou kunnen worden ingezet zodra de eerlijke concurrentie op de markt weer hersteld zou zijn. Volgens sommige ramingen door de betrokken producenten in de Unie zou de heropening van de drie productielocaties in het VK, Spanje en Duitsland tussen de twee weken en zes maanden vergen. Deze extra productie zou kunnen worden aangevuld met invoer uit andere derde landen.
(463) Derhalve heeft de Commissie het argument afgewezen dat het opleggen van maatregelen zou leiden tot een leveringstekort van het betrokken product/soortgelijk product op de markt van de Unie. De Commissie concludeerde echter ook dat het opleggen van antidumpingrechten er waarschijnlijk toe leidt dat de gebruikers in sterkere mate afhankelijk worden van de bedrijfstak van de Unie (zie sectie 6.4.3.2.).
6.4.3.2. Onderhandelingscapaciteit van de staalproducenten in de Unie
(464) Zoals te zien in de tabel in overweging 282, beschikte de bedrijfstak van de Unie tijdens het OT over een marktaandeel van 76,7 % ten aanzien van het verbruik in de Unie. De totale invoer in de Unie vertegenwoordigde bijgevolg 23,3 % van het verbruik in de Unie tijdens het OT. Meer dan 70 % van de volledige invoer in de Unie tijdens het OT kwam uit de betrokken landen (Brazilië, Iran, Rusland en Oekraïne) en uit China, dat sinds 7 oktober 2016 (1) voor zijn invoer onderworpen is aan antidumpingrechten.
(465) Hieruit volgt dat, indien er antidumpingrechten tegen de invoer uit Brazilië, Iran, Rusland en Oekraïne zouden worden opgelegd, tijdens het OT meer dan 70 % van de totale invoer (met inbegrip van die uit China, ten aanzien waarvan al maatregelen gelden) aan maatregelen onderworpen zou zijn, ondanks het feit dat derde landen met uitzondering van Brazilië, Iran, Rusland en Oekraïne na afloop van het onderzoektijdvak met invoer in de Unie begonnen waren, zoals uiteengezet in overweging 457. Desalniettemin zou het feit dat 70 % van de volledige invoer tijdens het OT aan maatregelen onderworpen zou zijn, de positie van de staalproducenten in de Unie op de WPP-markt van de Unie aanzienlijk versterken.
(466) De Commissie constateerde dat de bedrijfstak van de Unie niet alleen bestaat uit gebruikers, maar ook uit groepen verbonden producenten in de verschillende landen van de Unie, die reeds een grote hoeveelheid van het soortgelijk product aan de gebruikers leveren (zoals vermeld in overweging 464, beschikt de totale bedrijfstak van de Unie op de vrije markt van de Unie over een marktaandeel van 76,7 %). De grootste groep staalproducenten in de Unie is goed voor meer dan een derde van de WPP-productie in de Unie, terwijl de drie grootste groepen producenten gezamenlijk goed zijn voor meer dan twee derde van alle WPP-productie in de Unie. De Commissie stelde tevens vast dat ongeveer 60 % van de totale productie van de producenten in de Unie voor intern verbruik bestemd was.
(467) Volgend op de mededeling van feiten en overwegingen van het informatiedocument stelde de klager de beweringen van de Commissie over de toegenomen onderhandelingscapaciteit van de staalproducenten in de Unie ter discussie, met als argument dat deze niet beantwoorden aan de economische basisbeginselen. De klager stelde dat er tussen een aanzienlijk aantal grote staalgroepen in de Unie sterke concurrentie is en blijft, en dat de prijzen op een concurrerend niveau blijven. In dit verband presenteerde de klager, ter ondersteuning van zijn argumenten, een economisch model op grond waarvan hij stelde dat „het aantal leveranciers in de Unie en derde landen voldoende is om de bezorgdheid weg te nemen dat de marktstructuur tot een prijsstellng van betekenis zou kunnen leiden, met name omdat er voortdurend een restcategorie van niet met dumping ingevoerde voorraad aanwezig is van leveranciers die in beperkte mate met schademarges te maken hebben, wat de uitkomsten van het kwantitatief modelleren van de gevolgen van hoeveelheid en prijs bevestigt. (2)” Dit economisch model werd ook tijdens een hoorzitting op 8 juni 2017 gepresenteerd.
(468) Twee Russische producenten-exporteurs (MMK Group/Severstal Group) verwezen echter naar de oligopolistische marktstructuur van de Unie, een structuur die, in combinatie met antidumpingmaatregelen, kan leiden tot de vaststelling van hyperconcurrerende prijzen door de paar overblijvende leveranciersgroepen.
(469) Ten aanzien van de argumenten van de klager merkte de Commissie het volgende op.
— Het genoemde economisch model maakt geen onderscheid tussen de invoer uit derde landen en de invoer uit China. Dit is een tekortkoming van het model, aangezien de statistische data laten zien dat de Chinese invoer vanaf het vierde kwartaal van 2016 niet langer op de markt van de Unie kwam.
(1) Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1778 van de Commissie van 6 oktober 2016 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bepaalde warmgewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal van oorsprong uit de Volksrepu bliek China (PB L 272 van 7.10.2016).
(2) Door Eurofer ingediende informatie, Economische analyse van de gevolgen van antidumpingmaatregelen in AD 635 over bepaalde
invoer van warmgewalst plat staal (WPP) voor downstreamproducten in de EU, zonder datum, verzonden naar de diensten van de Commissie op 31 mei 2017, blz. 1.
— Het economische model van Eurofer bevat geen gegevens over de capaciteit die in andere derde landen beschikbaar is (met uitzondering van de landen die onderwerp van dit onderzoek zijn en China) (1). In technische zin betekent dit dat de op 10 gestelde elasticiteit van het aanbod niet voor een voldoende groot bereik van de leveringsfunctie is gecontroleerd;
— In het model werd uitgegaan van schade- en dumpingmarges tussen 11,4 % en 22,8 %, terwijl de hoogst berekende marges in dit onderzoek hoger liggen, tot 33 % (zie overweging 583);
— Het onderzoek liet zien dat er op bepaalde momenten niet op tijd door de producenten in de Unie aan de gebruikers geleverd werd. De in het economisch model gebruikte binnenlandse elasticiteit van 10 is daarom aanvechtbaar, en mogelijk overgewaardeerd.
— Zelfs als de belangrijkste conclusie van de economische analyse correct zou zijn, en ad-valoremrechten slechts een beperkt effect op de prijzen en een meer uitgesproken effect op de omvang zouden hebben, blijft het een feit dat de winstgevendheid van de producenten in de Unie na het OT in de periode januari-maart omsloeg van 7,8 % verlies naar 8,6 % winst (januari-maart 2017), terwijl de winstgevendheid van de producenten van stalen buizen van WPP over dezelfde periode nauwelijks meer dan 0,4 % bedroeg.
(470) Naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen beweerde de klager dat de bevindingen van de Commissie inzake de onderhandelingscapaciteit strijdig zijn met economische basisprincipes.
— Ten eerste wordt er geen gewag gemaakt van de Herfindahl-Hirschman Index (HHI), het standaardinstrument om marktconcentratie en marktmacht te meten. Verder wordt beweerd dat acht belangrijke spelers en volop reservecapaciteit indicatoren zijn van een zeer concurrerende markt.
— Ten tweede mocht de Commissie niet vertrouwen op argumenten van Severstal en MMK over oligopolies en hyperconcurrerende prijzen, omdat de feiten deze argumenten tegenspreken en er geen bewijs voor is. Deze niet gestaafde argumenten werden alleen aangehaald om vooropgezette ideeën te ondersteunen.
(471) De Commissie heeft deze opmerkingen als ongefundeerd verworpen.
— Ten eerste, wat de marktconcentratie en de onderhandelingscapaciteit van de staalindustrie van de Unie betreft, verwees de Commissie naar de mogelijkheden tot verdere consolidatie op de markt van de Unie: ThyssenKrupp heeft aangekondigd dat zij haar staalactiviteiten in Europa gaat afstoten, terwijl een mogelijke fusie met Tata Steel of een andere concurrent publiekelijk wordt besproken. Verder is de voormalige concurrent Ilva met zijn enorme productiecapaciteit grotendeels overgenomen door ArcelorMittal, waardoor de kopers nog meer onderhandelingscapaciteit hebben gekregen. In dit verband is de Commissie, ondanks de productieverminderingen bij Ilva gedurende de beoordelingsperiode, zoals uiteengezet in overweging 365, ervan in kennis gesteld dat de kopers zich ertoe hebben verbonden in 2018 6,5 miljoen ton staal te produceren en 9,5 miljoen ton platte producten. De Commissie had derhalve onomstreden, feitelijke gronden op basis waarvan verwacht kon worden dat de onderhandelingscapaciteit van de grootste producent in de Unie op de markt van de Unie verder zou toenemen.
— Ten tweede verwierp de Commissie met kracht de bewering dat zij het economische model terzijde had geschoven. De Commissie had in overweging 467 gewezen op dit economische model en had het besproken in overweging 469. Met betrekking tot de ingediende informatie van MMK Group/Severstal Group merkte de Commissie bovendien op dat zij verplicht is rekening te houden met al het beschikbare bewijsmateriaal. Dit betekent niet noodzakelijkerwijs dat de Commissie de beoordeling in die ingediende informatie onderschrijft.
(472) De klager beweerde bovendien dat de Commissie het onafhankelijke economische model op grond van vermeende tekortkomingen in de analyse ten onrechte terzijde had geschoven.
— Ten eerste was de kritiek van de Commissie dat het economische model geen onderscheid maakte tussen invoer uit derde landen en invoer uit China en dat het geen gedetailleerde gegevens bevatte over de capaciteit van derde landen, onjuist omdat deze omissies zijn gecorrigeerd in een tweede, herzien verslag van 15 juni.
— Ten tweede was het feit dat de door de Commissie berekende dumping- en schademarges iets hoger waren dan hetgeen in het economische model werd gebruikt een zeer onbillijk argument om het economische model te verwerpen, omdat de klager die gegevens nog niet had ontvangen toen hij de opdracht gaf voor de studie.
(1) De Commissie heeft hierover in deze verordening enkele cijfers gepresenteerd. Zie overweging 460.
— Ten derde negeerde de Commissie het feit dat de verbeterde winstgevendheid van de producenten in de Unie voornamelijk voortvloeit uit hogere verkopen en daardoor een groter gebruik van de capaciteit, hetgeen de kosten per eenheid verlaagt, en niet uit hogere prijzen.
— Ten vierde leverde de Commissie geen bewijs dat een binnenlandse aanbodselasticiteit van 10 aanvechtbaar is.
(473) De Commissie accepteerde de eerste twee procedurele punten.
— Ten eerste had zij inderdaad twee versies van het verslag ontvangen, namelijk een eerste voor de hoorzitting van 8 juni 2017 en een tweede per e-mail op 15 juni 2017. In de e-mail van 15 juni 2017 van de klager werd niet duidelijk gemaakt dat er een verschil was tussen beide versies. Daarom had de Commissie in de algemene mededeling van feiten en overwegingen inderdaad alleen commentaar gegeven op de eerste versie. De Commissie heeft echter gecontroleerd of de gegevens waarvan zij zei dat deze ontbraken in de tweede versie aanwezig waren en heeft derhalve haar kritiek op het verslag in dit verband ingetrokken.
— Ten tweede erkende de Commissie dat de klager niet op de hoogte was van de dumping- en schademarges op het moment dat het door hem bestelde economische model werd opgesteld. In dit verband accepteerde de Commissie dat dit feit niet kon worden aangevoerd tegen de studie. Tegelijkertijd verandert dit echter niets aan het feit dat de cijfers zoals uiteengezet in overweging 469 nauwkeuriger zijn dan de cijfers die in de studie zijn gebruikt.
(474) Daarentegen verwierp de Commissie de twee andere inhoudelijke punten die werden aangevoerd tegen haar kritiek op de studie.
— Een verbeterde winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie na het onderzoektijdvak kan zijn veroorzaakt door een hogere prijs, lagere kosten of een combinatie van beide. Zoals uiteengezet in overweging 494 zijn de prijzen na het onderzoektijdvak met meer dan 30 % gestegen. Tegelijkertijd zijn ook de grondstofprijzen gestegen, maar niet in dezelfde mate en met een grotere volatiliteit. Bovendien heeft de Commissie de bezettingsgraad van de bedrijfstak van de Unie tijdens het OT (74 %) vergeleken met de bezettingsgraad in het eerste kwartaal van 2017 (76 %). Het is onwaarschijnlijk dat dit verschil van 2 procentpunten heeft geleid tot een belangrijke verlaging van de kosten per eenheid als de belangrijkste factor voor verbeterde winstge vendheid. Daarom kan op grond van deze berekening veilig worden aangenomen dat prijsstijgingen een belangrijke rol hebben gespeeld bij de grotere winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie.
— Ten aanzien van de binnenlandse elasticiteit van 10 verduidelijkte de Commissie dat zij in het dossier bewijs had verzameld met betrekking tot enkele gebruikers die problemen hadden gehad met de levering van WPP. Deze feiten zijn tijdens het onderzoek naar behoren gecontroleerd, zoals in meer detail uiteengezet in overweging 506, en bevestigden de betwisting door de Commissie van de binnenlandse elasticiteit.
— Bovendien heeft de Commissie de veronderstelling van het economische model van de klager dat ad-valorem rechten geen effect mogen hebben op de prijzen in de Unie getest aan de hand van de ervaring met de recente verordening waarin ad-valoremrechten van 18,1 % tot 35,9 % waren opgelegd op invoer van WPP uit China. De Commissie stelde vast dat, na het opleggen van maatregelen tegen WPP van oorsprong uit de VRC, de prijzen in de Unie in relatief sterkere mate stegen dan de wereldmarktprijzen. Meer in het bijzonder was het verschil tussen cif-invoerprijzen Unie en de prijzen af-fabriek (gewoon gemiddelde berekend over regio's en kwaliteiten) ongeveer 26 euro na het opleggen van maatregelen in oktober 2016, terwijl dit in een even lange periode voorafgaand aan de oplegging ongeveer 9 euro was geweest. De verordening inzake de oplegging van antidumpingrechten op warmgewalste platte staalproducten uit China had derhalve inderdaad een waarneembaar prijseffect gehad op de markt van de Unie, waarvoor de studie geen verklaring bood.
— Tegen deze achtergrond was de Commissie ook van oordeel dat in de situatie die was ontstaan sinds het einde van 2016, een aanvullend ad-valoremtarief op invoer uit de vier landen een versterkend effect zou hebben gehad op de gestegen wereldmarktprijzen en voor producenten in de Unie zou hebben geleid tot een prijseffect boven op de geobserveerde dumping en schade.
— De Commissie concludeerde op grond hiervan dat de staalproducenten van de Unie waarschijnlijk een betere onderhandelingspositie ten opzichte van de gebruikers hebben als er antidumpingrechten tegen de invoer uit Brazilië, Iran, Rusland en Oekraïne worden ingesteld.
6.4.3.3. Gebruikers met afnemend concurrentievermogen tegenover concur renten in derde landen
(475) De Commissie analyseerde het argument dat het opleggen van antidumpingrechten de niet-verbonden verwerkende industrie van de Unie (bijvoorbeeld de producenten van buizen en pijpen) uitermate kwetsbaar zou maken ten opzichte van in derde landen gevestigde concurrenten die aan de markt van de Unie uit WPP vervaardigde producten kunnen verkopen die zonder enige maatregelen zijn verkregen.
(476) De Commissie heeft vastgesteld dat deze bewering niet werd ondersteund door bewijsmateriaal. Bovendien zijn er in de Unie antidumpingmaatregelen van toepassing op sommige soorten ingevoerde buizen en pijpen van oorsprong uit China, Rusland en Wit-Rusland (1).
(477) Om die redenen en omdat er geen andere opmerkingen zijn ontvangen, heeft de Commissie dit argument verworpen.
6.4.3.4. De kostenstijging voor gebruikers
6.4.3.4.1. Inleiding
(478) Na de opening van het onderzoek beweerde de klager dat, met uitzondering van de stalenbuizenbranche, iedere stijging van de gebruikerskosten waarschijnlijk geen wezenlijke gevolgen zou hebben voor het overgrote deel van de gebruikerssegmenten, zoals de bouwsector, de automobielindustrie enz. Wat de stalenbuizenbranche betreft, beweerde de klager dat alleen de buisproducenten die aangewezen zijn op invoer met dumping van het betrokken product, zwaar kunnen worden getroffen.
(479) Anderzijds beweerde het consortium dat het effect op de kosten voor gebruikers niet beperkt was tot de stalenbui zenbranche, zoals werd gesteld door de klager. In dit verband beweerde het consortium dat het betrokken product 85-95 % van de kosten van gewone buizen vertegenwoordigt en circa 75-80 % van de kosten van andere soorten gelaste buizen, zoals energiebuizen of mechanische precisiebuizen. Verder merkte het consortium op (2) dat andere gebruikers dan buizenfabrikanten ten gevolge van de veronderstelde prijsstijging van het betrokken product na het OT twee keer zo zwaar zouden worden getroffen dan berekend door Eurofer. Zoals vermeld in overweging 449, voerde de Vereniging van werktuigbouwkunde en metaalverwerkende industrie uit Letland bovendien ook aan dat het opleggen van antidumpingrechten zou leiden tot een stijging van de productiekosten van haar leden.
(480) Zoals vermeld in overweging 514, wordt het betrokken product vooral verbruikt/gebruikt in de volgende segmenten: de stalenbuizenbranche (32 %), de bouwsector (20 %), de automobielindustrie (15 %) en de werktuig bouwkundige sector (15 %).
(481) Op verzoek van de Commissie en in vervolg op de mededeling van feiten en overwegingen uit het informatiedo cument gaf de European Steel Tube Association (hierna „ESTA” genoemd), die meer dan 100 stalenbuizenfabri kanten vertegenwoordigt die afkomstig zijn uit 17 lidstaten en goed zijn voor meer dan 90 % van de productie in de Unie, een toelichting waarin enkele hoofdpunten werden verduidelijkt. Als vereniging die uiteenlopende gebruikers vertegenwoordigt, nam ESTA geen standpunt in over de precieze gevolgen van rechten voor de situatie van stalenbuizenfabrikanten. Desalniettemin bevestigde de ESTA dat WPP de belangrijkste drijvende kracht achter de prijsstelling van gelaste buizen is (in tegenstelling tot naadloze buizen, die worden gemaakt van stalen billets) (3).
(482) De Commissie heeft alle verzamelde informatie beoordeeld en heeft op grond daarvan elk segment afzonderlijk beoordeeld.
6.4.3.4.2. Gevolgen van het opleggen van maatregelen voor de kosten van de stalenbuizenfabrikanten 6.4.3.4.2.1. Inleiding
(483) Uit de statistieken ingediend door de klager (4) bleek dat de stalenbuizenbranche de belangrijkste sector is die het betrokken product gebruikt. Volgens deze statistieken vindt ongeveer 32 % van alle WPP-verbruik plaats in de stalenbuizenbranche.
(1) De European Steel Tube Association (ESTA) heeft opgemerkt dat, hoewel het bij deze soorten zeker gaat om gelaste buizen en pijpen (zogenaamde „gasbuizen”), deze niet meer dan 10 % van de totale productie van gelaste buizen in de Unie vertegenwoordigen. (E-mail: van ESTA aan de diensten van de Commissie, 1 juni 2017.)
(2) Indiening door het consortium, opmerkingen naar aanleiding van de stukken die Eurofer op 7 februari 2017 heeft verstrekt namens
CIHFR, zonder datum, een document ontvangen per e-mail op 2 maart 2017, blz. 4.
(3) ESTA, AD 635 — Opmerkingen van ESTA, 10 mei 2017.
(4) Door Eurofer ingediende informatie waarin de gevolgen van voorlopige rechten voor gebruikers worden geanalyseerd, 7 februari 2017, blz. 2.
(484) De onderneming Marcegaglia, die lid is van het consortium en de vragenlijst volledig heeft beantwoord, verwerkt WPP en produceert onder andere buizen, pijpen en andere downstreamstaalproducten. Deze onderneming heeft zelf tijdens het onderzoektijdvak ongeveer 1,6 — 2,4 miljoen ton WPP (ongeveer 20-30 % van de totale invoer van WPP) ingevoerd. De onderneming heeft bovendien tijdens het onderzoektijdvak 1,3-2,0 miljoen ton van het soortgelijke product bij de staalproducenten uit de Unie gekocht. De Commissie koos voor deze grote gebruiker om conclusies te trekken over de gevolgen van maatregelen voor gebruikers uit het stalenbuizensegment in het algemeen.
(485) Met dit doel voor ogen heeft de Commissie tijdens de controle ter plaatse medewerkers van Marcegaglia gevraagd simulaties te maken om de mogelijke gevolgen van het opleggen van antidumpingmaatregelen te beoordelen op grond van winstgevendheidscijfers (winst- en verliesrekening) tijdens het onderzoektijdvak. Deze simulaties zijn door de medewerkers van de onderneming gemaakt onder de aanname dat precies dezelfde hoeveelheden als tijdens het onderzoektijdvak zouden worden aangeschaft bij dezelfde leveranciers (producenten in de Unie, producenten-exporteurs uit de betrokken landen en producenten-exporteurs uit andere landen). In deze simulaties wordt geen rekening gehouden met stijgingen van de WPP-prijs na het OT noch met de mogelijkheid om een deel van deze kostenstijgingen door te berekenen aan de afnemers van deze gebruikers.
(486) Dit waren de resultaten:
— Uit één simulatie bleek dat een antidumpingrecht van 18 % tegen China en van 10 % tegen de betrokken landen zou leiden tot een kostendekkende situatie voor deze Italiaanse gebruiker.
— Uit een andere simulatie bleek dat een antidumpingrecht van 18 % tegen China en van 20 % tegen de betrokken landen zou leiden tot verlies;
(487) Naar aanleiding van de mededeling van feiten en overwegingen uit het informatiedocument voerde de klager (1) aan dat deze simulaties onjuist waren omdat ervan werd uitgegaan dat de kosten voor Marcegaglia zouden toenemen met het bedrag van de rechten, terwijl Marcegaglia ook een aantal andere bevoorradingsmogelijkheden had. Voorts betwistte de klager de bevinding dat de gebruikers onevenredig zouden worden geschaad. Op grond van een economische analyse van antidumpingmaatregelen voerde de klager aan dat het opleggen van maatregelen slechts zou leiden tot een beperkte prijsstijging van het betrokken product en eerder een kwantitatief effect zou hebben (2).
(488) In de simulaties ter plaatse was er geen rekening mee gehouden dat de invoer uit China vanaf het vierde kwartaal van 2016 volledig was stilgevallen, zoals uiteengezet in overweging 469 en was er evenmin rekening mee gehouden dat sommige andere landen waren begonnen met invoer, zoals vermeld in overweging 458 (3). Daarna heeft de Commissie haar simulaties als volgt bijgewerkt.
— Ervan uitgaande dat alle Chinese leveringen worden vervangen door leveringen uit andere landen en dat een antidumpingrecht van 15 % wordt toegepast met betrekking tot Brazilië, Iran, Rusland en Oekraïne, zou de Italiaanse gebruiker een kleine winst van 0 tot 1 % kunnen behalen.
— Ervan uitgaande dat alle Chinese leveringen worden vervangen door leveringen uit andere landen en dat een antidumpingrecht van 10 % wordt toegepast met betrekking tot Brazilië, Iran, Rusland en Oekraïne, zou de Italiaanse gebruiker een kleine winst van 1 tot 2 % kunnen behalen.
— Ervan uitgaande dat alle leveringen uit China, Brazilië, Iran, Rusland en Oekraïne worden vervangen door leveringen uit andere landen (zonder enige betaling van rechten), zou de Italiaanse gebruiker een winst van 2 tot 4 % kunnen behalen;
Dit waren conservatieve simulaties, omdat ze geen rekening hielden met mogelijke prijsstijgingen van WPP na het OT, die vergeleken met het OT meer dan 30 % hoger bleken te liggen, zoals uiteengezet in overweging 494.
(489) De argumenten van Eurofer die op de betreffende economische analyse waren gebaseerd, worden verworpen om de redenen vermeld in overweging 469.
(1) Door Eurofer ingediende informatie, opmerkingen van Eurofer over het informatiedocument van de Commissie van 4 april 2017, blz. 9. De klager merkte ook op dat deze simulaties nooit zijn vermeld in het niet-vertrouwelijke dossier.
(2) Door Eurofer ingediende informatie, Economische analyse van de gevolgen van antidumpingmaatregelen in AD 635 over bepaalde
invoer van warmgewalst plat staal (WPP) voor downstreamproducten in de EU, zonder datum, verzonden naar de diensten van de Commissie op 31 mei 2017, blz. 1.
(3) Deze feiten waren niet beschikbaar op het moment dat deze simulaties werden uitgevoerd.
(490) De Commissie concludeerde in overweging 501 dat de winstgevendheid van de gebruikers in de stalenbuizen branche tijdens en na het onderzoektijdvak (tot en met 31 maart 2017) bescheiden was. Daarom bevestigde de Commissie dat er een aanzienlijk risico was dat ad-valoremrechten van 5,3 % tot 33 % (bovenop de hogere prijzen) voor de stalenbuizenfabrikanten zouden leiden tot verliezen, rekening houdend met de stijgende prijzen na het onderzoektijdvak. Sterker nog, de kleine en middelgrote ondernemingen uit het consortium zouden nog ernstigere gevolgen riskeren, omdat hun onderhandelingspositie ten opzichte van de producenten in de Unie veel zwakker is.
6.4.3.4.2.2. Stijgende prijzen voor de stalenbuizenbranche na het onderzoektijdvak
(491) Naar aanleiding van de mededeling van feiten en overwegingen uit het informatiedocument, zoals vermeld in overweging 29, hebben 23 gebruikers een aanvullende (post-OT) vragenlijst ingevuld. Twee extra controlebe zoeken zijn ter plaatse uitgevoerd om deze post-OT gegevens te controleren.
(492) Voorts stelde de Servische producent-exporteur, na de mededeling van feiten en overwegingen uit het informatie document, dat de prijzen van het betrokken product sinds het einde van het onderzoektijdvak waren gestegen van 417,5 euro/ton naar 575 euro/ton in maart 2017 in Noord-Europa (een stijging van 37,7 %) en van
395 euro/ton naar 545 euro/ton tijdens hetzelfde tijdvak in Zuid-Europa. In dit verband beweerde het consortium dat de EU-markt momenteel wordt gekenmerkt door een voortdurende stijging van WPP-prijzen.
(493) Bovendien beweerde de klager dat de prijsstijgingen die na het onderzoektijdvak waren geconstateerd, hoofdza kelijk waren veroorzaakt door de stijging van grondstofprijzen en niet het gevolg waren van het lopende onderzoek. Hoewel de klager toegaf dat de prijzen in de orde van grootte van 530 tot 550 euro/ton lagen, beweerde de klager dat de beslissing van de Commissie om geen voorlopige maatregelen op te leggen, in het huidige geval had geleid tot een prijsdaling in maart-april 2017
(494) De Commissie stelde vast dat de prijzen begonnen te stijgen in de tweede helft van 2016, met verdere stijgingen in het eerste kwartaal van 2017. Deze prijsstijgingen zijn vastgesteld voor alle soorten van het betrokken product en voor het soortgelijke product. Uit de gegevens verzameld na het OT bleek dat de prijs in de periode na het OT inderdaad was gestegen.
— In de eerste plaats zijn de prijzen van het soortgelijke product in vergelijking met de gemiddelde prijzen in het onderzoektijdvak volgens gegevens van de zes in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in de periode juli-december 2016 gemiddeld gestegen met 15,3 % en in de periode januari-maart 2017 met 35,7 %.
— Ten tweede zijn de prijzen van het soortgelijke product in vergelijking met de gemiddelde prijzen in het onderzoektijdvak volgens gegevens van de medewerkende gebruikers in de periode juli-december 2016 gemiddeld gestegen met 18,2 % en in de periode januari-maart 2017 met 50,4 %.
(495) Voorts ontdekte de Commissie dat de prijzen in de maanden april en mei 2017 iets begonnen te dalen. De prijzen van producenten in de Unie handhaafden zich in deze maanden echter op circa 500 euro/ton.
(496) In het licht van het bovenstaande constateerde de Commissie in de periode na het OT (tot maart 2017) aanzienlijke prijsverhogingen voor alle soorten van het betrokken product en voor het soortgelijke product. Daarna begonnen de prijzen iets te dalen, maar bleven ze aanzienlijk hoger dan tijdens het OT.
6.4.3.4.2.3. De winstgevendheid van de stalenbuizenbranche
(497) Na de mededeling van feiten en overwegingen uit het informatiedocument werd de volgende informatie over de winstgevendheid van de stalenbuizenbranche ingediend:
— ESTA heeft geantwoord dat het globale winstgevendheidscijfer voor gelaste buizen voor 2016 op circa
– 0,3 % ligt (1); en
— het consortium heeft verklaard dat gebruikers en servicebedrijven die lid zijn van het consortium tijdens het onderzoektijdvak een gemiddelde winstmarge van 5 % hadden. In dit verband beweerde het Consortium dat een prijsstijging van het betrokken product van amper 10 % voor kleine en middelgrote ondernemingen zou leiden tot een onhoudbare verliessituatie van 3,6 % (2).
(1) ESTA, e-mail van ESTA aan de diensten van de Commissie, 1 juni 2017.
(2) Door het consortium ingediende informatie, opmerkingen over het informatiedocument van de Commissie ingediend namens CIHFR, 8 mei 2017, blz. 9 en 10.
(498) De na het OT verzamelde gegevens toonden de volgende aanzienlijke variaties in winstgevendheid bij individuele gebruikers:
Tabel 24
Winstgevendheid van stalenbuizenfabrikanten (1)
Categorie stalenbuizen-fabrikanten | Aantal stalen buizen-fabri kanten | Winstgevend-heid tijdens het OT | Winstgevend-heid van 1 juli 2016 – 31 december 2016 | Winstgevend-heid van 1 januari 2017 – 31 maart 2017 |
Leden van het consortium | 5 (*) | 3,68 % | – 0,87 % | 0,34 % |
Stalenbuizenfabrikanten verbonden met producenten in de Unie (voorstander van het opleggen van maatregelen) | 8 (**) | – 3,69 % | – 5,83 % | 0,39 % |
Stalenbuizenfabrikanten die voorstander zijn van het opleggen van maatregelen (niet verbonden met producenten in de Unie) | 1 (***) | – 0,33 % | 2,80 % | 6,13 % |
Totale gewogen gemiddelde winstgevendheid | 14 | 2,01 % | – 3,95 % | 0,37 % |
Bron: Antwoorden op de post-OT vragenlijst van verschillende stalenbuizenfabrikanten.
(*) Zoals vermeld in overweging 439, werden er 11 antwoorden ontvangen van de leden van het consortium, waarvan er vijf stalenbuizenfabrikant waren en de resterende zes servicebedrijven (dit zijn ondernemingen die hun activiteiten beperken tot specifieke veredelingen zoals snijden, insnijden en/of beitsen van het product).
(**) Zoals vermeld in overweging 439 zijn er negen beantwoordingen ontvangen, waarvan acht van stalenbuizenfabrikanten en één van een servicebedrijf
(***) Zoals vermeld in overweging 439 zijn er twee antwoorden ontvangen, waarvan er één een stalenbuizenfabrikant was. De andere was een servicebedrijf.
(499) Uit de voorgaande tabel blijkt dat de winstgevendheid van de stalenbuizenfabrikanten in de eerste drie maanden van 2017 gemiddeld is toegenomen ten opzichte van de tweede helft van 2016 en in totaal is uitgekomen op 0,37 %. De stalenbuizenfabrikanten legden uit dat zij hadden verwacht dat de WPP-prijzen in 2016 zouden stijgen, waardoor zij naar verhouding meer WPP-producten (tegen relatief lagere prijzen) dan gebruikelijk hadden gekocht. Deze producten zijn vervolgens gebruikt toen de WPP-prijzen al waren gestegen. De stalenbuizenfabri kanten die wij ter plaatse hebben bezocht, verwachtten echter dat hun resultaten in het tweede kwartaal van 2017 mogelijk zouden verslechteren.
(500) Bovendien beweerden de stalenbuizenfabrikanten die verbonden waren met producenten in de Unie, dat hun lage of zelfs negatieve winstmarges te wijten waren aan het feit dat zij moesten concurreren met andere stalenbuizen fabrikanten, die tot op zekere hoogte werden bevoorraad met gedumpte WPP uit de betrokken landen.
(501) De Commissie concludeerde in het algemeen dat de winstgevendheid van de gebruikers in de stalenbuizenbranche tijdens en na het onderzoektijdvak bescheiden was.
6.4.3.4.2.4. De mogelijkheid om prijsstijgingen in de stalenbuizenbranche door te berekenen
(502) Het consortium beweerde dat doorberekening van alle prijsstijgingen de enige manier zou zijn om winstgevend te blijven. Het consortium merkte echter op dat dit niet mogelijk was, omdat iedere verhoging van de verkoop prijzen tot boven een concurrerend niveau ertoe zou leiden dat onafhankelijke gebruikers marktaandeel — en dus
(1) Deze percentages geven de gewogen gemiddelde winstgevendheid vóór belasting van alle stalenbuizenfabrikanten weer, zoals voortvloeit uit hun winst- en verliesrekeningen voor de in de tabel vermelde perioden, uitgedrukt als percentage van hun verkopen op de vrije markt van de Unie.
ook winst — zouden verliezen aan geïntegreerde gebruikers. ESTA verklaarde over het doorberekenen van kosten stijgingen dat „zolang stalenbuizenproducenten in de EU in staat zijn kostenstijgingen door te berekenen aan afnemers, de marktomstandigheden billijk zijn” (1).
(503) Wat betreft de vraag of stalenbuizenfabrikanten kostenstijgingen kunnen doorberekenen, merkte de Commissie op dat er verschillen waren in de ontvangen informatie.
— Enerzijds gaven sommige gebruikers (hoofdzakelijk gebruikers die verbonden waren met producenten in de Unie) aan dat zij in beginsel geen grote problemen hadden ondervonden om de kostenstijging in de periode na het OT door te berekenen aan hun afnemers. Zij benadrukten echter dat dit moeilijker zou worden wanneer bepaalde concurrenten konden beschikken over erg goedkope, ingevoerde WPP of wanneer hun eigen afnemers minder goed zouden presteren.
— Anderzijds uitten andere gebruikers (hoofzakelijk onafhankelijke gebruikers) grote zorgen over de mogelijkheden om de WPP-prijs door te berekenen. In dat verband wezen zij op het volgende:
— een zeer concurrerende markt gekenmerkt door lage marges en problemen met de levering van WPP, waardoor zij kostenstijgingen niet kunnen doorberekenen aan afnemers; en
— een situatie met meer invoer van halffabricaten en/of eindproducten (tegen lagere prijzen) uit landen zoals Turkije, voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en Wit-Rusland. Dit verkleinde bovendien de mogelijkheden om de kostenstijgingen door te berekenen.
(504) Naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de klager aan dat de beweringen van andere gebruikers (voornamelijk de onafhankelijke gebruikers), met name de bewering over „problemen met de levering van WPP” in overweging 503, speculatief en onjuist zijn.
(505) De Commissie heeft deze opmerking als ongefundeerd verworpen.
(506) Ten eerste stelden deze gebruikers in hun antwoorden op de vragenlijst dat zij soms problemen hadden met de levering van WPP, waarbij zij uitdrukkingen gebruikten als „grote vertragingen in de leveringstermijnen” of
„beperkte capaciteit van producenten, wat de materiaaltekorten op de markt weerspiegelt”. Ten tweede beschikte de Commissie over bewijsmateriaal dat gebruikers die ter plaatse waren bezocht, inderdaad problemen met levering of tijdige levering hadden. Ten derde merkte de Commissie op dat buizenfabrikanten die ook uitvoeren naar landen buiten de Unie, minder mogelijkheden zouden hebben om hun kostenstijgingen door te berekenen. Daarom verwierp de Commissie de stelling dat de beweringen van de gebruikers hierboven speculatief of onjuist zijn.
(507) Xx xxxxxx voerde bovendien aan dat deze beweringen van de gebruikers strijdig waren met de conclusies van de sectie over „onvoldoende aanbod”, waarin de Commissie het argument heeft afgewezen dat het opleggen van maatregelen zou leiden tot een leveringstekort van het betrokken product/soortgelijk product op de markt van de Unie (zie overweging 463).
(508) In dit verband benadrukte de Commissie dat haar bevinding in sectie 6.4.3.1 over onvoldoende aanbod bestond uit onderdelen van een prospectieve analyse. De Commissie had zich eerst gebogen over de vraag of het opleggen van ad-valoremrechten de invoer van WPP in de Unie volledig kon blokkeren. In dit verband was de Commissie ervan overtuigd dat er voldoende alternatieve invoer uit andere derde landen beschikbaar was. De Commissie voegde hier vervolgens aan toe dat ook verwacht kon worden dat de productie in de Unie zou toenemen, hetgeen ten minste gedeeltelijk zou opwegen tegen een mogelijk gebrek in de toekomst aan invoer van WPP uit de betrokken landen. De Commissie heeft daarom geconcludeerd dat het opleggen van maatregelen waarschijnlijk niet zou leiden tot een leveringstekort in de toekomst.
(509) Deze prospectieve analyse in sectie 6.4.3.1 verschilt van de hierboven genoemde problemen van enkele gebruikers om momenteel van de bedrijfstak van de Unie tijdig voldoende hoeveelheden WPP te ontvangen. Bijgevolg verwierp de Commissie het argument dat de verwijzing naar de bewering van gebruikers over
„leveringsproblemen” in overweging 503 werd tegengesproken door de analyse van de Commissie van de waarschijnlijke afwezigheid van „leveringstekorten” in de toekomstige ontwikkeling van de WPP-markt in overweging 463.
(510) Ten gevolge van de verschillen die zijn opgemerkt tussen de verschillende categorieën stalenbuizenfabrikanten heeft de Commissie daarom bevestigd dat er voor gebruikers een risico bestaat dat zij prijsstijgingen van WPP niet volledig kunnen doorberekenen aan hun afnemers.
(1) ESTA gaf echter geen antwoord op de vraag of stalenbuizenfabrikanten kostenstijgingen daadwerkelijk kunnen doorberekenen aan afnemers.
6.4.3.4.2.5. Conclusie voor de stalenbuizenbranche
(511) Op grond van het voorgaande concludeerde de Commissie dat er een aanzienlijk risico was dat rechten in de vorm van ad-valoremrechten voor de stalenbuizensector om de volgende redenen tot verliezen zouden leiden:
— WPP is het voornaamste kostenelement voor gelaste buizen;
— De prijzen van WPP zijn na het onderzoektijdvak aanzienlijk gestegen;
— de winstmarges zijn in de stalenbuizenbranche relatief klein; en
— het is onduidelijk of onafhankelijke stalenbuizenfabrikanten prijsstijgingen kunnen doorberekenen aan hun afnemers.
(512) Naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen betwistte de klager om de volgende vier redenen de conclusies van de Commissie dat ad-valoremrechten voor de stalenbuizensector tot verliezen zou leiden:
— Ten eerste heeft de Commissie zich voornamelijk gebaseerd op het onjuiste Marcegaglia-model, dat geen rekening houdt met economische basisprincipes. In dit verband stelde de klager dat rechten vooral gevolgen zouden hebben voor de volumes, niet voor de prijzen. Bovendien wordt in het Marcegaglia-model alle bewijs over de kruiselingse elasticiteit voor WPP genegeerd. De klager merkte ook op dat, omdat WPP een basisproduct is, de kruiselingse elasticiteit tussen alternatieve leveranciers hoog is en hoe dan ook niet oneindig of nul is.
— Ten tweede zijn de prijzen van WPP na het onderzoektijdvak gestegen. Als gevolg hiervan heeft de prijsstijging van WPP gevolgen voor alle buizenfabrikanten, hetgeen een belangrijk feit is wanneer rekening wordt gehouden met de mogelijkheid om deze kostenstijgingen door te berekenen. Als gebruikers de kostenstij gingen kunnen doorberekenen, is het feit dat de prijzen zijn gestegen niet relevant wanneer wordt gelet op de gevolgen voor gebruikers.
— Ten derde heeft de Commissie zich gebaseerd op het feit dat de winstgevendheid van de stalenbuizenfabri kanten bescheiden was. Volgens de klager heeft de Commissie echter zelfs niet geprobeerd om de positie op langere termijn te controleren of om een referentiewaarde voor typische winstgevendheid vast te stellen. Bovendien kon de Commissie geen conclusie hebben getrokken op grond van de winstgevendheid van gebruikers in één kwartaal, d.w.z. het eerste kwartaal van 2017.
— Ten vierde volgt de conclusie van de Commissie dat er een aanzienlijk risico was dat rechten voor de stalen buizensector tot verliezen zouden leiden, niet uit de bevindingen. Met name is het argument dat er een risico was dat de kosten niet volledig konden worden doorberekend geen rechtvaardiging voor de conclusie dat ad-valoremrechten voor de stalenbuizensector tot verliezen zouden leiden. De Commissie heeft de meningen van de geïntegreerde gebruikers die bang zijn voor concurrentievervalsing onjuist gekwalificeerd, omdat andere gebruikers die aangewezen zijn op invoer met dumping een oneerlijk concurrentievoordeel zouden hebben gekregen.
(513) De Commissie heeft de meeste van deze argumenten als volgt afgewezen:
— Ten eerste zijn er, zoals uiteengezet in overweging 485, simulaties gemaakt om de mogelijke gevolgen van het opleggen van antidumpingmaatregelen te beoordelen op grond van winstgevendheidscijfers van Marcegaglia (winst- en verliesrekening[en]) tijdens het onderzoektijdvak. Daarna heeft de Commissie haar simulaties bijgewerkt in overweging 488. Bovendien heeft de Commissie het argument in het economische model onderzocht dat als sommige leveranciers hun prijzen zouden verhogen of als hun WPP-producten aan maatregelen zouden worden onderworpen, de koper (gebruiker) zou proberen over te stappen naar andere leveranciers die hun prijzen niet verhogen. Bij deze aanname wordt echter geen rekening gehouden met de contractuele verplichtingen tussen de koper (gebruiker) en de leverancier, die de kruiselingse elasticiteit voor WPP in het begin op zijn minst beperken. Naast de spotmarkt sluiten WPP-gebruikers inderdaad ook contracten op langere termijn met hun leveranciers. Het feit dat er voor nieuwe zakelijke betrekkingen minimaal bepaalde investeringen nodig zouden zijn, is mogelijk een ander beginprobleem. De Commissie erkende echter dat de kruiselingse elasticiteit na verloop van tijd zou verbeteren.
— Ten tweede erkende de klager dat de WPP-prijzen stegen sinds het vierde kwartaal van 2016 en het eerste kwartaal van 2017 en dat deze prijsstijgingen gevolgen hadden voor alle buizenfabrikanten. De Commissie
erkende dat als gebruikers de kostenstijgingen kunnen doorberekenen, het feit dat inputprijzen zijn gestegen niet relevant is wanneer wordt gelet op de gevolgen voor gebruikers. Zoals echter is uiteengezet in overwegingen 502 tot 510, betwijfelde de Commissie of alle buizenfabrikanten de kostenstijgingen zouden kunnen doorberekenen.
— Ten derde verstrekte de Commissie financiële gegevens voor het onderzoektijdvak (twaalf maanden), voor de periode 1 juli — 31 december 2016 (zes maanden) en voor de periode 1 januari — 31 maart 0000 (xxxx xxxxxxx) in de tabel in overweging 498. Aangezien antidumpingmaatregelen onmiddellijk na oplegging een ontwrichtend effect zouden hebben, met name voor kleine en middelgrote ondernemingen die actief zijn in de roestvrijstalenbuizensector (1), kon de Commissie haar bevindingen baseren op de hierboven genoemde gegevens voor 21 maanden zonder een onderzoek naar de levensvatbaarheid op lange termijn voor de buizensector in te stellen.
— Ten vierde baseerde de Commissie haar bevindingen voor het doorberekenen op de opmerkingen die zijn ontvangen in de antwoorden op de post-OT vragenlijst. Bovendien is tijdens de controles ter plaatse de mogelijkheid besproken en vastgelegd of gebruikers mogelijke kostenstijgingen konden doorberekenen. Bijgevolg is de conclusie van de Commissie gebaseerd op beweringen (inspectie van documenten en onderzoek) die evenzeer kunnen gelden als bewijs voor een met onderzoek belaste autoriteit. Ten tweede negeerde zij niet het feit dat de meerderheid van de stalenbuizenfabrikanten die de vragenlijst hadden beantwoord, voor concurrentievervalsing vreesde. In dit verband merkte de Commissie op dat een gelijk speelveld voor alle gebruikers zou worden hersteld voor WPP-aankopen onder het MIP-niveau omdat ad-valoremrechten een einde maken aan dumping voor invoer uit de vier landen. Voor WPP-aankopen boven het MIP-niveau is het een zakelijke beslissing van een buizenfabrikant of deze zich wil bevoorraden via een geïntegreerde producent in de Unie of via invoer.
6.4.3.4.3. De gevolgen van het opleggen van de maatregelen voor de kosten van andere gebruikerssegmenten 6.4.3.4.3.1. Inleiding
(514) Uit de door de klager verstrekte statistieken (2) bleek tevens dat naast de stalenbuizenbranche ook andere sectoren zoals de bouw (20 %), de automobielindustrie (15 %) en de werktuigbouwkundige sector (15 %) belangrijke verbruikers van het betrokken product zijn.
(515) De Commissie heeft tijdens dit onderzoek geprobeerd samen te werken met een aantal gebruikers uit deze sectoren in Polen en de Baltische staten. Zij hebben vragenlijsten toegezonden gekregen, maar er zijn geen antwoorden ontvangen.
(516) Na de inleiding van deze procedure hebben zich geen gebruikersverenigingen gemeld, met uitzondering van de Vereniging van werktuigbouwkunde en metaalverwerkende industrie uit Letland. Deze laatste vereniging kon echter haar argumenten dat antidumpingmaatregelen zouden leiden tot kostenstijgingen voor de werktuigbouw kundige niet onderbouwen en heeft geen aanvullende opmerkingen ingediend. De Commissie heeft dus geen duidelijk beeld kunnen krijgen van de mogelijke gevolgen van maatregelen voor deze sector.
(517) De Commissie heeft ook nota genomen van de tegenstrijdige standpunten van de klager en het consortium over de mogelijke gevolgen van het opleggen van maatregelen voor de kosten van andere gebruikerssegmenten, zoals de automobielindustrie en de bouw, die minder getroffen lijken te worden dan de stalenbuizensector. De automo bielindustrie zou bijvoorbeeld te maken krijgen met extra productiekosten van 430 miljoen euro. Wanneer dit echter wordt opgesplitst in kosten per eenheid, is dit minder aanzienlijk. Volgens schattingen van het consortium en de klager zou de gemiddelde kostenstijging voor een gemiddelde auto uitkomen op niet meer dan ongeveer 24-27 euro per auto. De situatie lijkt vergelijkbaar in de sector voor huishoudelijke apparaten.
6.4.3.4.3.2. Medewerking van gebruikers en gebruikersverenigingen na de mededeling van feiten en overwegingen van het informatiedocument
(518) Na de mededeling van feiten en overwegingen uit het informatiedocument heeft de Commissie geprobeerd te schatten wat de gevolgen van maatregelen voor andere segmenten dan de stalenbuizenbranche zouden zijn:
(519) In dit verband heeft de Commissie opnieuw geprobeerd samen te werken met een aantal gebruikers in Polen en de Baltische staten (hoofdzakelijk in de werktuigbouwkundige sector) door hen extra post-OT vragenlijsten te zenden, maar er zijn geen antwoorden ontvangen.
(1) Opmerkingen van de European Steel Tube Association, 10 mei 2017.
(2) Door Eurofer ingediende informatie waarin de gevolgen van voorlopige rechten op gebruikers worden geanalyseerd, 7 februari 2017, blz. 2.